I. NOTARIAAT • A. Notariële organisatie Wet 16 maart 1803 — p. 7
I. NOTARIAAT A. Notariële organisatie p. 7 Wet 16 maart 1803 Art. 39 volledig vervangen
Art. 39. }1[§ 1. De houder van een stagecertificaat bedoeld in artikel 36, § 4, die kandidaat-notaris wil worden, moet, op straffe van verval, zijn kandidatuur bij een ter post aangetekende brief bij de Minister van Justitie indienen binnen een termijn van één maand na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 35, § 2, tweede lid. Om ontvankelijk te zijn, moet iedere kandidaatstelling voor een benoeming tot kandidaat-notaris de door de Koning bepaalde bijlagen bevatten. § 2. Elke kandidaat die aan de voorwaarden van artikel 35, § 3, 1° en 2°, voldoet, wordt volgens zijn taalrol verwezen naar de ene of de andere benoemingscommissie bedoeld in artikel 38, § 1. Elke benoemingscommissie moet de voor de uitoefening van het notarisambt noodzakelijke kennis, maturiteit en praktische bekwaamheden van de kandidaten beoordelen en de meest geschikte kandidaten rangschikken op basis van hun bekwaamheid en geschiktheid. De rangschikking wordt opgemaakt op grond van een vergelijkend examen dat bestaat uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte en op grond van een onderzoek van de adviezen. Tot het mondeling gedeelte worden slechts die kandidaten toegelaten die op het schriftelijk gedeelte minstens 60 % van de punten hebben behaald. Het mondeling gedeelte wordt afgenomen vooraleer de leden van de benoemingscommissie kennis kunnen nemen van de adviezen. Op het mondeling gedeelte moet de kandidaat minstens 50 % van de punten hebben behaald. Het schriftelijk en het mondeling gedeelte tellen in gelijke mate mee voor de berekening van de einduitslag van het vergelijkend examen.
Het programma van het schriftelijk en mondeling gedeelte wordt opgesteld door de verenigde benoemingscommissies. Het programma wordt bij ministerieel besluit door de Minister van Justitie goedgekeurd en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 3. Binnen vijfenzeventig dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 35, § 2, tweede lid, nodigt de benoemingscommissie de kandidaten die toegelaten worden tot het mondeling gedeelte uit. Terzelfder tijd verzoekt de benoemingscommissie de Minister van Justitie om schriftelijke en gemotiveerde adviezen over deze kandidaten in te winnen bij: 1° de procureur des Konings van het arrondissement waar de kandidaat zijn woonplaats heeft met betrekking tot de vraag of de kandidaat veroordelingen heeft opgelopen en of er een strafonderzoek hangende is}2[, in dat arrondissement of elders in het Rijk]2; 2° het adviescomité van notarissen van de provincie waar de kandidaat zijn beroepsactiviteit in het notariaat uitoefent of het laatst heeft uitgeoefend. Deze adviezen dienen binnen vijfenveertig dagen na het verzoek door de adviesverlenende instanties in tweevoud te worden overgezonden aan de Minister van Justitie. Het adviescomité zendt gelijktijdig een afschrift van zijn advies bij een ter post aangetekende brief aan de betrokken kandidaat. § 4. De kandidaat kan binnen twintig dagen na de verzending van het afschrift, zijn opmerkingen over dat advies bij een ter post aangetekende brief gelijktijdig aan de adviesverlenende instantie en aan de Minister van Justitie overzenden. § 5. De benoemingscommissie maakt binnen zestig dagen na de oproep tot de kandidaten voor het mondeling gedeelte een voorlopige rangschikking op van de meest geschikte kandidaten op basis van de resultaten van het schriftelijk en mondeling gedeelte.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
De Minister van Justitie zendt de gevraagde adviezen over aan de voorzitter van de benoemingscommissie nadat deze laatste hem de voorlopige rangschikking heeft overgezonden. De benoemingscommissie kan beslissen om de betrokkene die opmerkingen heeft overgezonden, nogmaals te horen in toepassing van § 4. Na het onderzoek van de adviezen gaat de benoemingscommissie over tot een definitieve rangschikking van de kandidaten en zendt de lijst van de gerangschikte kandidaten ter benoeming over aan de Minister van Justitie samen met een gemotiveerd proces-verbaal dat ondertekend wordt door de voorzitter en de secretaris van de betrokken benoemingscommissie. De benoemingscommissie voegt hierbij ook de dossiers van de gerangschikte kandidaten. Er worden maximaal zoveel kandidaten gerangschikt als er vacante plaatsen zijn van kandidaat-notaris, zoals vermeld in het koninklijk besluit dat bekendgemaakt is in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig artikel 35, § 2, samen met de oproep tot kandidaatstelling voor de betrokken vergelijkende toelatingsproef. § 6. De Koning benoemt de betrokkenen tot kandidaat-notaris binnen de maand na de overzending van de definitieve lijst met de gerangschikte kandidaten. Deze benoemingen worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 7. De gegadigde die niet tot kandidaat-notaris is benoemd, kan zich de volgende jaren opnieuw kandidaat stellen. § 8. Elke kandidaat kan, mits schriftelijk verzoek gericht aan de benoemingscommissie, binnen acht dagen afschrift krijgen van het gedeelte van het proces-verbaal dat uitsluitend op hem en op de benoemde kandidaten betrekking heeft.]1 }1. – Opgeheven bij art. 2, IV, wet 16 april 1927, B.S., 27 april 1927; opnieuw ingevoegd bij art. 22 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1) }2. – § 3, lid 1, 1°, aangevuld bij art. 2 wet 17 juli 2015, B.S., 27 augustus 2015
1
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 136
II. BURGERLIJK RECHT A. Burgerlijk Wetboek p. 136 Wet 21 maart 1804 Onder art. 487octies verwijzingen vervangen R – Bij wijze van overgangsmaatregel (art. 227 t.e.m. 230 wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, B.S., 14 juni 2013) blijven in de bepaalde gevallen de navolgende teksten van toepassing:
}4[Art. 487bis. Een minderjarige van wie gebleken is
dat hij wegens ernstige geestelijke achterlijkheid ongeschikt is en schijnt te zullen blijven om zichzelf te leiden en zijn goederen te beheren, kan in staat van verlengde minderjarigheid worden verklaard. Onder ernstige geestelijke achterlijkheid moet worden verstaan een staat van geestelijke onvolwaardigheid, aangeboren of begonnen tijdens de vroege kinderjaren, en gekenmerkt door een uitgebleven ontwikkeling van de gezamenlijke vermogens van verstand, gevoel en wil. Een zelfde maatregel kan worden genomen ten aanzien van een meerderjarige van wie is gebleken dat hij tijdens zijn minderjarigheid verkeerde in omstandigheden als omschreven in voorgaande leden. Hij die in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard, wordt ten aanzien van zijn persoon en zijn goederen gelijkgesteld met een minderjarige beneden de vijftien jaar.]4 }4. – Ingevoegd bij enig art. wet 29 juni 1973, B.S., 3 juli 1973
}5[Art. 487ter. }6[Voor de minderjarige wordt de staat van verlengde minderjarigheid bij de rechtbank van eerste aanleg van zijn woon- of verblijfplaats aangevraagd bij een verzoekschrift, ondertekend door de vader en de moeder of door een van hen, door de voogd of door hun advocaat of, wanneer dezen het initiatief daartoe niet nemen, door de procureur des Konings.]6 }7[Voor
de meerderjarige wordt de staat van verlengde minderjarigheid bij de rechtbank van eerste aanleg van zijn woon- of verblijfplaats aangevraagd bij een verzoekschrift, ondertekend door gelijk welke bloedverwant, door de voogd van de onbekwaamverklaarde meerderjarige, door hun advocaat of door de procureur des Konings.]7 Bij het verzoekschrift wordt een geneeskundig attest van niet meer dan vijftien dagen oud gevoegd, dat de geestelijke onvolwaardigheid beschrijft.]5 }5. – Ingevoegd bij enig art. wet 29 juni 1973, B.S., 3 juli 1973 }6. – Lid 1 vervangen bij art. 1 wet 6 april 1976, B.S., 24 april 1976 }7. – Lid 2 vervangen bij art. 1 wet 6 april 1976, B.S., 24 april 1976 }8[Art. 487quater. Zolang de ouders in leven zijn, blijft
degene die in de staat van verlengde minderjarigheid verkeert, onderworpen aan }9[hun ouderlijk gezag]9. Evenwel kan de rechtbank van eerste aanleg in het belang van degene die in de staat van verlengde minderjarigheid verkeert, op verzoek van de ouders of van een van hen, dan wel op vordering van de procureur des Konings, gelasten dat }9[het ouderlijk gezag]9 wordt vervangen door de voogdij. De voogd en de toeziende voogd worden door de rechtbank benoemd, eventueel met inachtneming van een gezamenlijk voorstel van de ouders. }10[Op vordering van het openbaar ministerie wordt van het vonnis binnen tien dagen na de uitspraak aan de territoriaal bevoegde vrederechter kennisgegeven.]10
2
De voogdij kan niet worden opgedragen aan iemand die verbonden is aan de inrichting waar de geestelijk achterlijke is opgenomen. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op het bestuur over de persoon en de goederen van degene die in de staat van verlengde minderjarigheid verkeert, wanneer een van zijn ouders overleden is of wanneer zijn afstamming slechts ten aanzien van een van zijn ouders vaststaat.]8 }8. – Ingevoegd bij enig art. wet 29 juni 1973, B.S., 3 juli 1973 }9. – Lid 1 gewijzigd bij art. 64 wet 31 maart 1987, B.S., 27 mei 1987 }10. – Lid 2 aangevuld bij art. 23 wet 29 april 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 90) }11[Art. 487quinquies. Na hun oproeping bij ge-
rechtsbrief door de griffier, hoort de rechtbank in raadkamer, in het bijzijn van de procureur des Konings, de vader, de moeder of de voogd, in voorkomend geval een andere verzoekende bloedverwant, eventueel bijgestaan door een advocaat, alsmede de persoon wie het verzoek betreft. Deze wordt steeds bijgestaan door een advocaat die zo nodig wordt aangewezen door de stafhouder of door het bureau van consultatie en verdediging. Kan die persoon zich niet verplaatsen, dan wordt hij te zijnen huize gehoord, na bericht bij gerechtsbrief van de griffier. Van het gehoor wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de rechter en de griffier wordt ondertekend. Op de conclusie van de procureur des Konings beveelt de rechtbank iedere onderzoeksmaatregel die zij nuttig oordeelt. De rechtbank doet uitspraak in openbare terechtzitting. De beslissing heeft gevolg vanaf de uitspraak van het vonnis; hoger beroep staat open voor al degenen die in het eerste lid zijn genoemd; het heeft geen schorsende kracht.]11 }11. – Ingevoegd bij enig art. wet 29 juni 1973, B.S., 3 juli 1973 }12[Art. 487sexies. }13 [De beslissingen waarbij ie-
mand in staat van verlengde minderjarigheid wordt verklaard, waarbij gelast wordt het ouderlijk gezag te vervangen door de voogdij of waarbij een nieuwe voogd wordt benoemd, worden door de griffier ter kennis gebracht van de Minister van Justitie, van de burgemeester van de gemeente waar de betrokkene in het bevolkingsregister is ingeschreven.]13 Dit geldt eveneens voor de arresten van de hoven van beroep die de desbetreffende beslissingen van de rechtbanken van eerste aanleg teniet doen. Deze beslissingen worden in de bevolkingsregisters aangetekend, in voorkomend geval onder vermelding van de naam en de verblijfplaats van de voogd. De vermelding dat hij in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard, wordt aangebracht op de identiteitskaart van de persoon voor wie de maatregel genomen is.]12 }12. – Ingevoegd bij enig art. 1 wet 29 juni 1973, B.S., 3 juli 1973 }13. – Lid 1, na wijziging, vervangen bij art. 56 wet 7 mei 1999, B.S., 30 december 1999, inwerkingtreding: 10 februari 2005 (art. 9 K.B. 15 december 2004, B.S., 10 januari 2005) }14[Art. 487septies. De opheffing van de staat van ver-
lengde minderjarigheid kan te allen tijde worden aangevraagd door degene ten aanzien van wie de maatregel is genomen, zijn vader of moeder, zijn voogd, enige andere bloedverwant of de procureur des Konings. Het verzoek tot opheffing wordt behandeld en berecht overeenkomstig artikel 487quinquies.
De openbaarmaking van de opheffingsbeslissing geschiedt zoals bepaald is in artikel 487sexies.]14 }14. – Ingevoegd bij art. 1 wet 29 juni 1973, B.S., 3 juli 1973 }15[Art. 487octies. Behoudens de in dit hoofdstuk be-
paalde afwijkingen, vinden de bepalingen betreffende de voogdij over minderjarigen mede toepassing op de voogdij bedoeld in artikel 487quater.]15 }15. – Ingevoegd bij art. 1 wet 29 juni 1973, B.S., 3 juli 1973 R – Zie art. 226 t.e.m. 232 wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, B.S., 14 juni 2013:
Art. 226. De bepalingen van afdeling 2, hoofdstuk II, titel XI, van boek I, van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op alle lastgevingen bedoeld in artikel 490 van het Burgerlijk Wetboek die na de inwerkingtreding van deze wet werden verleend. De wijziging bedoeld in artikel 143, 2°, is van toepassing op alle lastgevingen verleend na de inwerkingtreding van deze wet. Art. 227. Onverminderd artikel 229, eerste lid, brengt deze wet geen wijzigingen aan in de onbekwaamheid van de persoon die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een beschermde persoon is in de zin van de artikelen 488bis, A), tot 488bis, K), van het Burgerlijk Wetboek, verlengd minderjarig is, onbekwaam is verklaard of bijstand behoeft van een gerechtelijk raadsman. De beschermingsmaatregel die bestaat uit het voorlopig bewind als bedoeld in de artikelen 488bis, A), tot 488bis, K), van het Burgerlijk Wetboek, uit de verlengde minderjarigheid, uit de onbekwaamverklaring of uit de bijstand door een gerechtelijk raadsman neemt van rechtswege een einde ingeval een rechterlijke beschermingsmaatregel wordt bevolen met toepassing van artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek. }17[Het verzoek tot een rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in het tweede lid moet ingediend worden bij de vrederechter die bevoegd is voor de organisatie en het toezicht op het voorlopige bewind of de voogdij. De bevoegde vrederechter kan desnoods ambtshalve toepassing maken van het tweede lid. Er wordt alsdan gehandeld overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]17 }17. – Lid 3 toegevoegd bij art. 216 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221)
Art. 228. Onverminderd artikel 227, tweede lid, worden na verloop van }18[vijf jaar]18, te rekenen van de inwerkingtreding van deze wet, de voorlopige bewindvoeringen, die vóór de inwerkingtreding van deze wet geregeld waren met toepassing van artikel 488bis, A), van het Burgerlijk Wetboek, van rechtswege onderworpen aan de bepalingen betreffende het bewind van de goederen bedoeld in boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek. De vrederechter die bevoegd is voor de organisatie en het toezicht op het voorlopig bewind blijft bevoegd, onverminderd de toepassing van artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek. De vrederechter past binnen de twee jaar die volgen op de termijn bedoeld in het eerste lid, artikel 492/4 van het Burgerlijk Wetboek toe, desnoods ambtshalve. De artikelen 493 tot 493/3 van het Burgerlijk Wetboek zijn zodra deze wet in werking treedt van toepassing op de bestaande beschermingsregelingen. }18. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
Art. 229. Ingeval uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet geen rechterlijke beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 492/1 van het Burgerlijk
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 137
Wetboek werd bevolen, eindigt de bijstand door een gerechtelijk raadsman van rechtswege en zijn alle vormen van voogdij over personen in staat van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard dan wel van ouderlijk gezag over personen in staat van verlengde minderjarigheid, van rechtswege onderworpen aan de bepalingen van boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek. De voogd of de ouders worden in dat geval van rechtswege bewindvoerder. De beschermde persoon wordt voor de toepassing van deze bepaling geacht onbekwaam te zijn verklaard voor het verrichten van alle handelingen bedoeld in artikel 492/1, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en alle handelingen met betrekking tot de goederen. Hij wordt tevens geacht vertegenwoordigd te moeten worden bij het verrichten van deze handelingen. De voor de organisatie en het toezicht op de voogdij bevoegde vrederechter blijft bevoegd, onverminderd de toepassing van artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek. Binnen de twee jaar die volgen op de termijn bedoeld in het eerste lid, past de vrederechter, desnoods ambsthalve, artikel 492/4, van het Burgerlijk Wetboek toe, behalve voor de personen die de bijstand van een gerechtelijk raadsman nodig hebben gehad. De artikelen 493 tot 493/3 van het Burgerlijk Wetboek zijn zodra deze wet in werking treedt van toepassing op de bestaande beschermingsregelingen.
Art. 230. De bepalingen die worden gewijzigd door deze wet blijven van toepassing op de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet genomen beschermingsmaatregelen van voorlopig bewind bedoeld in artikel 488bis van het Burgerlijk Wetboek, van voogdij over personen in staat van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard, van ouderlijk gezag over personen in staat van verlengde minderjarigheid en van bijstand door een gerechtelijk raadsman in hun oude versie, tot op het ogenblik waarop deze maatregelen, met toepassing van de artikelen 227 tot 229 worden onderworpen aan de door deze wet ingevoegde bepalingen bedoeld in boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek of uitdoven. }19[Art. 230/1. De wilsverklaringen afgelegd overeen-
komstig artikel 488bis, B, § 2 en § 3, van het Burgerlijk Wetboek, worden na de inwerkingtreding van deze wet beschouwd als wilsverklaringen afgelegd overeenkomstig de overeenstemmende bepalingen van artikel 496 en 496/1 van het Burgerlijk Wetboek.]19 }19. – Ingevoegd bij art. 217 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221)
}20[Art. 230/2. De artikelen 227, 228 en 230 zijn van
overeenkomstige toepassing op de voorlopige bewindvoeringen die vóór de inwerkingtreding van deze wet geregeld waren met toepassing van artikel 29 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten.]20 }20. – Ingevoegd bij art. 218 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221) }21[Art. 230/3. Tot 1 september 2017, is, in afwijking
}23. – Gewijzigd bij art. 219 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221)
Art. 232. Tot de dag van de inwerkingtreding van }24[de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen]24, wordt het derde lid van artikel 492/4 van het Burgerlijk Wetboek gelezen als volgt:
«De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon of door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen.». }24. – Gewijzigd bij art. 6 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
p. 137 Wet 21 maart 1804 Onder art. 488bis k verwijzingen vervangen R – Bij wijze van overgangsmaatregel (art. 227 t.e.m. 230 wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, B.S., 14 juni 2013) blijven in de bepaalde gevallen de navolgende teksten van toepassing: }4[Art. 488bis a. De meerderjarige die, geheel of ge-
deeltelijk, zij het tijdelijk, wegens zijn gezondheidstoestand, niet in staat is zijn goederen te beheren, kan met het oog op de bescherming ervan, een voorlopige bewindvoerder toegevoegd worden, als hem nog geen wettelijke vertegenwoordiger werd toegevoegd.]4 }4. – Ingevoegd bij art. 3 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991 }5[Art. 488bis b. }5 [§ 1. Op zijn verzoek, op verzoek
van elke belanghebbende of van de procureur des Konings kan aan de te beschermen persoon een voorlopige bewindvoerder worden toegevoegd door de vrederechter van zijn verblijfplaats, of bij gebreke daarvan, van zijn woonplaats. De vrederechter kan die maatregel ambtshalve nemen, wanneer bij hem een verzoek werd ingediend als bedoeld in de artikelen 5, § 1, en 23 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke of wanneer bij hem een omstandig verslag wordt ingediend als bedoeld in artikelen 13, 14 en 25 van dezelfde wet. Artikel 7, § 1, van dezelfde wet is in dit geval eveneens van toepassing. § 2. Eenieder kan ten overstaan van de vrederechter van zijn verblijfplaats en subsidiair van zijn woonplaats of ten overstaan van een notaris een verklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur te kennen geeft omtrent een aan te wijzen voorlopige bewindvoerder indien hijzelf niet meer in staat zou zijn om zijn goederen te beheren. Van deze verklaring wordt een proces-verbaal of een authentieke akte opgesteld. Het proces-verbaal wordt medeondertekend door de persoon die de verklaring heeft afgelegd. De vrederechter kan zich op verzoek en op kosten van de verzoeker naar diens verblijfplaats en in voorkomend geval, naar diens woonplaats begeven om een verklaring op te nemen.
van artikel 1241, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de vermelding van de in het derde lid, 5°, van hetzelfde artikel bedoelde gegevens niet voorgeschreven op straffe van niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift.]21
Binnen vijftien dagen na het afleggen van voormelde verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in een centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat.
}21. – Ingevoegd bij art. 4 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
De Koning bepaalt de nadere regels inzake oprichting, beheer en raadpleding van het centraal register. De Koning bepaalt welke autoriteiten gratis toegang hebben. }6[De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen.]6
Art. 231. Tot de dag van de inwerkingtreding van }22[de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen]22, worden in artikel 598 }23[...]23 van het Gerechtelijk Wetboek de woorden «de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstooornis» gelezen als «de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten».
}22. – Gewijzigd bij art. 5 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
Vooraleer de vrederechter kennis neemt van een verzoekschrift, moet de griffier nagaan of in het tweede lid bedoeld register een verklaring werd opgenomen. In dat geval, laat hij door de notaris of de vrederechter, bij wie de verklaring werd afgelegd, een eensluidend verklaard uittreksel overzenden. Eenieder kan op ieder moment op dezelfde wijze als bepaald in het eerste en tweede lid de verklaring herroe-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
pen en desgevallend een nieuwe voorkeur uitdrukken. Er wordt voorts gehandeld zoals bepaald in de vorige leden. De vrederechter of notaris voor wie de herroeping plaatsheeft, stelt de vrederechter of notaris voor wie de oorspronkelijke verklaring werd afgelegd, hiervan in kennis. Deze laatste vermeldt de wijziging op de oorspronkelijke akte. De vrederechter kan om ernstige redenen, gemotiveerd afwijken van de in het eerste lid, uitgedrukte wil. § 3. De vader en/of de moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de beschermde persoon een feitelijk gezin vormt, de vertrouwenspersoon of een lid van de naaste familie die als voorlopige bewindvoerder werd aangesteld, kan ten overstaan van de vrederechter een verklaring afleggen waarin de voorkeur te kennen wordt gegeven over de aan te wijzen voorlopige bewindvoerder indien het mandaat door hem of haar niet zelf verder kan worden uitgeoefend. Van deze verklaring wordt een proces-verbaal opgesteld, dat onmiddellijk bij het dossier bedoeld in artikel 488bis, c), § 4 wordt gevoegd. Telkens wanneer de vrederechter een voorlopige bewindvoerder aanstelt ter vervanging of opvolging van de voorlopige bewindvoerder bedoeld in het voorgaande lid, moet hij vooraf nagaan of in het dossier een verklaring werd opgenomen. De vrederechter kan om een ernstige reden, bij gemotiveerde beschikking afwijken van de in het eerste lid bedoelde verklaring. § 4. De te beschermen persoon heeft het recht zich, voor de duur van het voorlopig bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf of, als hij er zelf geen aanwijst en indien nodig, door de vrederechter aangewezen vertrouwenspersoon, zoals bedoeld in § 7, en in de artikelen 488bis, c), § 2 en § 3, 488bis, d), en 488bis, f), § 1 en § 5. De aanwijzing gebeurt door een verzoek daartoe gericht aan de vrederechter door de te beschermen persoon of door een derde in het belang van de te beschermen persoon bij de aanvang of tijdens de duur van het voorlopig bewind. Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de voorlopige bewindvoerder tekort schiet in de uitoefening van zijn taak, moet hij, als belanghebbende, de vrederechter verzoeken de beschikking te herzien, overeenkomstig artikel 488bis, d). § 5. Het verzoek tot aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder vermeldt, op straffe van nietigheid: 1. de dag, maand en het jaar; 2. de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker, alsook de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de te beschermen persoon; 3. het voorwerp van de vordering en in het kort de gronden ervan; 4. de naam, voornaam, de verblijf- of woonplaats van de te beschermen persoon en in voorkomend geval van zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt; 5. de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen. Het verzoekschrift moet worden ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat en vergezeld zijn van een attest van verblijfplaats, of, bij ontstentenis, van woonplaats van de te beschermen persoon dat ten hoogste vijftien dagen oud is. Het verzoekschrift vermeldt bovendien en voor zover mogelijk: 1. de plaats en datum van geboorte van de te beschermen persoon; 2. de aard en de samenstelling van de te beheren goederen; 3. de naam, de voornaam en de woonplaats van de meerderjarige familieleden in de dichtste graad, doch niet verder dan de tweede graad.
3
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 137
Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de vrederechter de verzoeker om het binnen acht dagen aan te vullen. Het verzoekschrift kan tevens suggesties vermelden betreffende de keuze van de aan te stellen voorlopige bewindvoerder, alsook betreffende de aard en de omvang van diens bevoegdheden. De artikelen 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing. § 6. Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt, behoudens in spoedeisende gevallen, een omstandige geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift gevoegd, die ten hoogste vijftien dagen oud is, en de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon beschrijft. De verklaring vermeldt of de te beschermen persoon zich kan verplaatsen, en in het bevestigend geval, indien zulks gelet op zijn toestand, aangewezen is. Tevens vermeldt deze verklaring of de te beschermen persoon nog kennis kan nemen van de rekenschap van het beheer. Deze geneeskundige verklaring mag niet worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant is van de te beschermen persoon of van de verzoeker, of op enigerlei wijze verbonden is aan de instelling waar de te beschermen persoon zich bevindt. Indien er om redenen van dringendheid geen geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift is gevoegd, gaat de vrederechter na of het aangevoerde motief van dringendheid gerechtvaardigd is. In bevestigend geval, vraagt de vrederechter binnen acht dagen na de datum waarop het verzoekschrift is ontvangen dat de verzoeker een omstandige geneeskundige verklaring bezorgt, die voldoet aan de vereisten bepaald in het eerste tot derde lid. § 7. De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand en de wilsafhankelijkheid van de te beschermen persoon. De te beschermen persoon en desgevallend, zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijke samenwonende, voor zover de te bescheren persoon met hen samenleeft, of de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om door de vrederechter in raadkamer te worden gehoord, desgevallend in aanwezigheid van hun advocaten en de vertrouwenspersoon van de te beschermen persoon. Bij de gerechtsbrief wordt een afschrift van het verzoekschrift en desgevallend een uittreksel van de verklaring bedoeld in artikel 488bis, b), § 2 gevoegd. In de gerechtsbrief wordt vermeld dat de te beschermen persoon het recht heeft een advocaat en een vertrouwenspersoon aan te wijzen. Daarenboven verwittigt de griffier bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift vermelde familieleden dat er een verzoekschrift werd ingediend, van de plaats en het tijdstip van het verhoor van de te beschermen persoon. De personen die bij gerechtsbrief worden opgeroepen, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk worden aldus partij in het geding tenzij verzet hiertegen ter zitting. Van deze bepaling geeft de griffier kennis in de gerechtsbrief. Deze familieleden kunnen persoonlijk op de zitting verschijnen en vragen gehoord te worden. Zij kunnen hun opmerkingen ook schriftelijk vóór de dag van de zitting aan de vrederechter meedelen. Er wordt overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid gehandeld indien de vrederechter overweegt ambtshalve een maatregel te nemen. Deze laatste mag zich eveneens begeven naar de verblijfplaats van de persoon of naar de plaats waar hij zich bevindt. Hiervan wordt een proces-verbaal opgesteld. De vrederechter kan daarnaast eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De oproeping gebeurt door de griffier bij gerechtsbrief.]5]5 {7É9 }5. – Ingevoegd bij art. 4 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991; na wijziging, vervangen bij art. 2 wet 3 mei 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 april 2004, inwerkingtreding: 31 december
4
2003, uitgezonderd § 2: 3 januari 2005 (art. 8 K.B. 21 september 2004, B.S., 3 januari 2005) }6. – § 2, lid 3, aangevuld bij art. 382 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 (art. 384) J 7. – Geen enkele wettelijke bepaling schrijft voor dat de vordering tot toevoeging van een voorlopige bewindvoerder over de goederen toebehorend aan een meerderjarige aan het openbaar ministerie moet worden meegedeeld (Cass., 30 mei 2002, C.00.0092.N). J 8. – Het cassatieberoep van de voorlopige bewindvoerder die met toepassing van de art. 488bis, b en 488bis, c, B.W. bij beschikking van de vrederechter is aangewezen, is ontvankelijk in zoverre het gericht is tegen de beslissing op de burgerlijke rechtsvordering uitgeoefend door of tegen de beschermde persoon in het kader van de strafrechtspleging (Cass., 11 mei 2005, P.04.1730.F). J 9. – § 6: De vordering tot aanwijzing van een deskundige, die de vrederechter moet inlichten over de gezondheidstoestand en de bekwaamheid van een persoon om zijn wil uit te drukken en om zijn goederen te beheren, ter vervanging van de door art. 488bis-b, § 6, vereiste geneeskundige verklaring, moet, in de regel, op tegenspraak worden ingesteld; de rechter kan bijgevolg de ontvankelijkheid van een dergelijk via eenzijdig verzoekschrift ingediend verzoek doen afhangen van het bewijs van een reden die de afwijking van het beginsel van de rechtspraak op tege n sp r a ak r ec h t va a r di gt ( C a ss . , 2 0 dec em b e r 2 0 1 2 , C.11.0526.F).
}10[Art. 488bis c. }10[§ 1. Bij gemotiveerde beschik-
king wijst de vrederechter een voorlopige bewindvoerder aan met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen, de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon en zijn gezinstoestand. Onverminderd de artikelen 488bis, b), §§ 2 en 3, kiest de vrederechter bij voorkeur als voorlopige bewindvoerder desgevallend zijn vader en/of zijn moeder, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, de persoon met wie de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, een lid van de naaste familie of in voorkomend geval, de vertrouwenspersoon van de te beschermen persoon. In voorkomend geval, houdt hij hierbij rekening met de suggesties die in het verzoekschrift worden vermeld. De voorlopige bewindvoerder mag niet gekozen worden onder de bestuurs- of personeelsleden van de instelling waarin de te beschermen persoon zich bevindt. De Koning kan de uitoefening van de functie van voorlopige bewindvoerder afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden onder meer om het aantal personen te beperken waarvoor een voorlopige bewindvoerder de goederen dient te beheren. De aanwijzing geschiedt bij afzonderlijke beschikking wanneer bij de vrederechter een verzoekschrift ingediend is, bepaald in artikel 5, § 1, van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke of wanneer bij hem een omstandig verslag wordt ingediend, als bedoeld in de artikelen 13 en 25, § 1, van dezelfde wet. Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de aangestelde voorlopige bewindvoerder. De voorlopige bewindvoerder laat binnen acht dagen na zijn aanwijzing schriftelijk weten of hij die aanvaardt. Dit stuk wordt gevoegd bij het dossier. Wordt de aanwijzing, bedoeld in het vorige lid, niet aanvaard, dan stelt de vrederechter ambtshalve een andere voorlopige bewindvoerder aan. Na de aanvaarding door de voorlopige bewindvoerder wordt een afschrift van de beschikking van aanwijzing van de voorlopige bewindvoerder medegedeeld aan de procureur des Konings. Binnen drie dagen na de ontvangst van de aanvaarding geeft de griffier bij gerechtsbrief kennis van de beschikking aan de verzoeker, aan de tussenkomende partijen, aan de te beschermen persoon en desgevallend aan de vertrouwenspersoon. Een niet ondertekend afschrift wordt, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten gezonden. Een uitgifte van de beslissing kan onderaan op een exemplaar van het verzoekschrift worden gesteld.
§ 2. Uiterlijk één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing moet de voorlopige bewindvoerder een verslag opstellen met betrekking tot de vermogenstoestand en de inkomstenbronnen van de beschermde persoon en dit overzenden aan de vrederechter, aan de beschermde persoon en aan diens vertrouwenspersoon. Daarenboven kan de vrederechter hem ervan ontslaan om dit verslag aan de beschermde persoon over te zenden, voorzover deze niet in staat is ervan kennis te nemen. § 3. De voorlopige bewindvoerder geeft jaarlijks en binnen dertig dagen na het einde van zijn mandaat rekenschap aan de personen vermeld in § 2. In dit schriftelijk verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld: 1. de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de voorlopige bewindvoerder; 2. de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van de beschermde persoon en, in voorkomend geval, van zijn vertrouwenspersoon; 3. een overzicht van de inkomsten en uitgaven tijdens de voorbije periode en een overzicht van de stand van het beheerde vermogen bij de aanvang en op het einde van deze periode; 4. de data waarop de voorlopige bewindvoerder in de loop van het jaar persoonlijk contact heeft gehad met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon; 5. de materiële levensvoorwaarden en de leefsituatie van de beschermde persoon alsmede de wijze waarop de voorlopige bewindvoerder daarop heeft ingespeeld. In geval van overlijden van de beschermde persoon tijdens de duur van het voorlopig bewind legt de voorlopige bewindvoerder binnen dertig dagen zijn eindverslag neer ter griffie. Hiervan kan ter griffie kennis genomen worden door de erfgenamen van de beschermde persoon en de notaris die belast wordt met de aangifte en de verdeling van de nalatenschap. Dit geldt onverminderd de toepassing van artikel 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. Indien hij zulks nodig acht, kan de vrederechter van de voorlopige bewindvoerder waarborgen eisen, hetzij bij zijn aanwijzing, hetzij gedurende de uitoefening van zijn opdracht. De voorlopige bewindvoerder brengt de beschermde persoon op de hoogte van de handelingen die hij verricht. In bijzondere omstandigheden kan de vrederechter hem vrijstellen van deze verplichting. In dit geval brengt de voorlopige bewindvoerder de vertrouwenspersoon van de beschermde persoon op de hoogte. Bij ontstentenis van een vertrouwenspersoon, kan de vrederechter een andere persoon of instelling aanwijzen die door de voorlopige bewindvoerder op de hoogte moet worden gebracht. § 4. De schriftelijke verslagen opgemaakt met toepassing van §§ 2 en 3, worden op de griffie van het vredegerecht bewaard in een dossier op naam van de beschermde persoon. Het dossier omvat eveneens: 1. een afschrift van de oorspronkelijke beschikking tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder; 2. de naam en het adres van de door de beschermde persoon aangewezen vertrouwenspersoon; 3. de naam en het adres van de andere persoon of instelling die door de vrederechter werd aangewezen met toepassing van de bepalingen van § 3; 4. een afschrift van alle beschikkingen getroffen met toepassing van de artikelen 488bis, d), tot 488bis, h); 5. de door de vrederechter gevoerde briefwisseling met betrekking tot het voorlopige bewind.]10]10 {11 }10. – Ingevoegd bij art. 5 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991; na wijziging, vervangen bij art. 3 wet 3 mei 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 april 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 (art. 15, zoals ingevoegd bij art. 383 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004) J 11. – Het cassatieberoep van de voorlopige bewindvoerder die met toepassing van de art. 488bis, b en 488bis, c, B.W. bij beschikking van de vrederechter is aangewezen, is ontvankelijk in
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 137 zoverre het gericht is tegen de beslissing op de burgerlijke rechtsvordering uitgeoefend door of tegen de beschermde persoon in het kader van de strafrechtspleging (Cass., 11 mei 2005, P.04.1730.F).
}12[Art. 488bis d. }12 [De vrederechter kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de beschermde persoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings of de voorlopige bewindvoerder, bij een gemotiveerde beschikking, een einde maken aan de opdracht van deze laatste, de bevoegdheden wijzigen die hem werden opgedragen of hem vervangen.
De vorderingen vermeld in het voorgaande lid worden bij eenzijdig verzoekschrift ingediend en worden door de verzoeker of zijn advocaat ondertekend. De vrederechter kan verder eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De voorlopige bewindvoerder behoort in alle gevallen te worden gehoord of opgeroepen. De opdracht van de voorlopige bewindvoerder eindigt van rechtswege zodra de wettelijke vertegenwoordiger, benoemd in geval van onbekwaamverklaring of verklaring van verlengde minderjarigheid van de beschermde persoon, zijn taak aanvat, ingeval van aanstelling van een voorlopige bewindvoerder krachtens artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek}13[, in geval van toekenning van de definitieve invrijheidstelling aan de geïnterneerde persoon]13 en in geval van overlijden van de beschermde persoon. }14[Het openbaar ministerie geeft de vrederechter kennis van de definitieve invrijheidstelling van de geïnterneerde persoon.]14 Door een aan de vrederechter en aan de voorlopige bewindvoerder gerichte gewone brief kan de beschermde persoon op elk ogenblik afzien van de bijstand van de door hem aangewezen vertrouwenspersoon of een andere vertrouwenspersoon aanwijzen. Er bestaat tevens de mogelijkheid dit mondeling te doen, waarvan akte wordt opgesteld door de rechter met bijstand van de griffier, waarvan afschrift gezonden wordt aan de voorlopige bewindvoerder. Deze melding wordt opgenomen in het dossier. De vrederechter kan, in het belang van de te beschermen persoon te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de voorlopige bewindvoerder of de procureur des Konings, bij een gemotiveerde beschikking beslissen dat de vertrouwenspersoon zijn functie niet meer kan uitoefenen.]12]12 }12. – Ingevoegd bij art. 6 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991; na wijziging, vervangen bij art. 4 wet 3 mei 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 april 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 (art. 15, zoals ingevoegd bij art. 383 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004) }13. – Lid 3 gewijzigd bij art. 85, 1°, wet 5 mei 2014, B.S., 9 juli 2014, inwerkingtreding: uiterlijk 1 januari 2016 (art. 136) }14. – Lid 3 aangevuld bij art. 85, 2°, wet 5 mei 2014, B.S., 9 juli 2014, inwerkingtreding: uiterlijk 1 januari 2016 (art. 136)
}15[Art. 488bis e. § 1. Elke beslissing houdende aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder of wijziging van diens bevoegdheden wordt, door toedoen van de griffier, bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad opgenomen.
Hetzelfde geldt voor de beslissingen van opheffing of van vernietiging. De bekendmaking moet geschieden binnen vijftien dagen na de uitspraak; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten zou zijn, zijn aansprakelijk jegens de betrokkenen indien bewezen wordt dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van collusie. }16[Binnen dezelfde termijn wordt de beslissing door de griffier betekend aan de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister. De burgemeester verstrekt een uittreksel uit het bevolkingsregister met vermelding van de naam, het adres en de staat van bekwaamheid van een persoon aan de persoon zelf of aan elke derde die een belang aantoont.]16
§ 2. Rekening houdend met de beperkte opdracht van de voorlopige bewindvoerder, kan de vrederechter bepalen dat de beslissingen bedoeld in § 1, door toedoen van
de griffier, uitsluitend ter kennis zullen worden gebracht van de personen die hij aanwijst. § 3. De Koning kan andere maatregelen van openbaarmaking in het belang van derden voorschrijven.]15 }15. – Ingevoegd bij art. 7 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991 }16. – § 1, lid 4, vervangen bij art. 5 wet 3 mei 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 april 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 (art. 15, zoals ingevoegd bij art. 383 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004) }17[Art. 488bis f. }17[§ 1. De voorlopige bewindvoer-
der heeft tot taak de goederen van de beschermde persoon als een goed huisvader te beheren of de beschermde persoon in dat beheer bij te staan. Bij de uitvoering van zijn opdracht pleegt hij op regelmatige tijdstippen overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon. Hij kan zich in zijn beheer laten bijstaan door een of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid optreden. Wanneer zijn belangen in strijd zijn met die van de beschermde persoon kan hij slechts optreden krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter. Deze machtiging wordt verleend bij gemotiveerde beschikking op verzoek van de voorlopige bewindvoerder. De procedure van artikel 488bis, b), § 7, tweede en derde lid, is van toepassing. § 2. De rechter bepaalt, met inachtneming van de aard en de samenstelling van de te beheren goederen evenals met de gezondheidstoestand van de beschermde persoon, de omvang van de bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder. De vrederechter kan de handelingen of categorieën van handelingen aanwijzen die de beschermde persoon maar kan stellen met bijstand van zijn voorlopige bewindvoerder. § 3. Bij gebreke van aanwijzingen in de in artikel 488bis, c), bedoelde beschikking, vertegenwoordigt de voorlopige bewindvoerder de beschermde persoon in alle rechtshandelingen en procedures als eiser en als verweerder. Evenwel kan hij slechts krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter: a) de beschermde persoon in rechte vertegenwoordigen als eiser bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de artikelen 1150, 1180-1°, 1187, tweede lid, en 1206, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek en andere dan die met betrekking tot huurcontracten, tot bewoning zonder akte of bewijs, tot sociale wetgeving ten gunste van de beschermde persoon en tot de burgerlijke partijstelling; b) de roerende en onroerende goederen van de beschermde persoon vervreemden; c) leningen aangaan en hypotheken toestaan alsook toestemming geven tot het doorhalen van een hypothecaire inschrijving, met of zonder kwijting, en van de overschrijving van een bevel tot uitvoerend beslag zonder betaling; d) berusten in een vordering betreffende onroerende rechten; e) }18[een nalatenschap, een algemeen legaat of een legaat onder algemene titel verwerpen of aanvaarden, wat slechts onder voorrecht van boedelbeschrijving kan geschieden;]18 f) }19[een schenking, of een legaat onder bijzondere titel aanvaarden;]19 g) een pachtovereenkomst of een handelshuurovereenkomst sluiten alsook een handelshuurovereenkomst hernieuwen en een huurovereenkomst voor een duur van meer dan negen jaar sluiten; h) een dading aangaan; i) een onroerend goed aankopen. De vrederechter wordt geadieerd bij eenvoudig verzoekschrift. Hij wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan onder meer de mening vragen van de beschermde persoon en van eenieder die hij geschikt acht om hem in te
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
lichten, onverminderd de artikelen 1186 en 1193bis van het Gerechtelijk Wetboek, inzake verkopingen van onroerende goederen. Indien de vrederechter dat nuttig acht, wordt de handelszaak van de beschermde persoon voortgezet door zijn voorlopige bewindvoerder onder de door de vrederechter vastgestelde voorwaarden. Het bestuur ervan kan worden opgedragen aan een bijzondere bewindvoerder onder het toezicht van de voorlopige bewindvoerder. De bijzondere bewindvoerder wordt aangewezen door de rechtbank van koophandel op verzoek van de vrederechter. § 4. De woning van de beschermde persoon en het huisraad waarmee deze woning gestoffeerd is, moeten zo lang mogelijk te zijner beschikking blijven. Als het, in het bijzonder bij langdurige opneming of verblijf, noodzakelijk wordt of in het belang is van de beschermde persoon dat over de rechten in verband daarmee wordt beschikt, moet daartoe de machtiging bedoeld in § 3 verleend worden door de vrederechter. Deze machtiging wordt verleend krachtens de rechtspleging bepaald in artikel 488bis, f), § 3. Souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen worden niet vervreemd, tenzij dit strikt noodzakelijk is, en moeten door toedoen van de voorlopige bewindvoerder ter beschikking gehouden worden van de beschermde persoon. § 5. Binnen de perken van de inkomsten die hij ontvangt betaalt de voorlopige bewindvoerder de kosten van onderhoud en behandeling die ten laste zijn van de beschermde persoon en stelt hij hem, na daarover met hem of met de vertrouwenspersoon te hebben overlegd, de sommen ter beschikking die hij nodig acht voor de verbetering van diens lot, een en ander onverminderd hetgeen bij wet en verordening bepaald is omtrent de vergoeding van de kosten van onderhoud van de zieken, gehandicapten en bejaarden. Bovendien moet hij de toepassing van de sociale wetgeving vorderen in het belang van de beschermde persoon. § 6. De gelden en de goederen van de beschermde persoon worden volledig en duidelijk afgescheiden van het persoonlijk vermogen van de voorlopig bewindvoerder. De banktegoeden van de beschermde persoon worden op zijn naam ingeschreven.]17]17 {20É22 }17. – Ingevoegd bij art. 8 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991; vervangen bij art. 6 wet 3 mei 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 april 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 (a rt. 1 5, zoal s ingevoegd b ij art . 3 83 Pr ogr ammaw et 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004) }18. – Vervangen bij art. 2, 1°, wet 15 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, inwerkingtreding: 30 juni 2005 (art. 4) }19. – Vervangen bij art. 2, 2°, wet 15 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, inwerkingtreding: 30 juni 2005 (art. 4) J 20. – Een klacht met stelling van burgerlijke partij door de voorlopige bewindvoerder van een beschermde persoon houdt geen verband met de vertegenwoordiging in rechte van de beschermde persoon in een handeling of een rechtspleging betreffende zegellegging, opstelling van een inventaris, openbare verkoping en verdeling; voor een klacht met stelling van burgerlijke partij door de voorlopige bewindvoerder van een beschermde persoon is derhalve de door art. 488bis, f), § 3, B.W. bedoelde bijzondere machtiging vereist (Cass., 7 januari 2003, P.02.1114.N). J 21. – De in art. 488bis-F, § 3, lid 2, a), B.W. bedoelde bijzondere machtiging van de vrederechter, en volgens welke de voorlopig bewindvoerder slechts krachtens die machtiging kan optreden om de beschermde persoon als eiser in rechte te vertegenwoordigen bij de andere rechtsplegingen en handelingen dan die bedoeld in de art. 1150, 1180, 1°, 1187, tweede lid, en 1206, tweede lid, Ger. W., is niet vereist om een gewoon rechtsmiddel in te stellen (Cass., 15 juni 2009, C.08.0299.F). J 22. – De voorlopige bewindvoerder vertegenwoordigt de beschermde persoon als verweerder in alle rechtshandelingen, zonder dat hiertoe een machtiging van de vrederechter vereist is; de mogelijkheid om zonder machtiging van de vrederechter de beschermde persoon als verweerder in rechte te vertegenwoordigen, omvat de mogelijkheid tot het instellen van een tegenvordering, evenals die tot het instellen van een gewoon dan wel een buitengewoon rechtsmiddel (Cass., 29 april 2011, C.10.0132.N). }23[Art. 488bis g. }23[De verkoop van de roerende en
onroerende goederen van de beschermde persoon vindt p la a ts ov e r ee n k o m sti g d e b e p a l i ng e n v a n d e
5
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 137
hoofdstukken IV en V van het vierde boek van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek.]23]23 }23. – Ingevoegd bij art. 9 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991; vervangen bij art. 7 wet 3 mei 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 april 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 ( art . 15, zoals in gevoegd bij ar t. 383 Pr ogram mawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004)
}24[Art. 488bis h. }24[§ 1. De vrederechter kan aan de voorlopige bewindvoerder, bij een gemotiveerde beslissing, na de overlegging door de voorlopige bewindvoerder van het verslag bedoeld in artikel 488bis, c), § 3, een bezoldiging toekennen waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan drie procent van de inkomsten van de beschermde persoon. Naast de bezoldiging worden de gemaakte kosten vergoed, na door de vrederechter behoorlijk te zijn nagezien. Hij kan hem nochtans, na overlegging van met redenen omklede staten, een bezoldiging toekennen in verhouding tot de vervu lde buitengewone ambtsverrichtingen.
Het is de voorlopige bewindvoerder verboden, buiten de in het eerste lid vermelde bezoldigingen, enige bezoldiging of voordeel, van welke aard ook of van wie ook, te ontvangen met betrekking tot het uitoefenen van het gerechtelijk mandaat van voorlopige bewindvoerder. § 2. De beschermde persoon kan slechts geldig schenken onder levenden of een uiterste wilbeschikking maken na machtiging, op zijn verzoek, door de vrederechter. De vrederechter oordeelt over de wilsgeschiktheid van de beschermde persoon. De vrederechter mag de machtiging om te schenken weigeren indien de beschermde persoon of zijn onderhoudsgerechtigden door de schenking behoeftig dreigen te worden.
}28[Art. 488bis i. Alle handelingen die door de beschermde persoon zijn verricht in strijd met de bepalingen van artikel 488bis f, zijn nietig. Deze nietigheid kan uitsluitend door de beschermde persoon of de voorlopige bewindvoerder worden ingeroepen. Het eerste lid is toepasselijk op de handelingen verricht na de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder.]28
deren bedoeld in boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek. De vrederechter die bevoegd is voor de organisatie en het toezicht op het voorlopig bewind blijft bevoegd, onverminderd de toepassing van artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek.
}28. – Ingevoegd bij art. 11 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991 }29[Art. 488bis j. De vordering tot nietigverklaring op
De artikelen 493 tot 493/3 van het Burgerlijk Wetboek zijn zodra deze wet in werking treedt van toepassing op de bestaande beschermingsregelingen.
grond van het voorgaand artikel verjaart door verloop van vijf jaren. Deze termijn loopt, tegen de beschermde persoon, vanaf het tijdstip waarop hij van de betwiste handeling kennis heeft gekregen, of vanaf de betekening die hem ervan is gedaan na afloop van de opdracht van de voorlopige bewindvoerder. Hij loopt, tegen zijn erfgenamen, vanaf het tijdstip waarop zij kennis ervan hebben gekregen of vanaf de betekening die hun ervan is gedaan na het overlijden van hun rechtsvoorganger. De verjaring die tegen deze laatste is beginnen lopen, loopt verder tegen de erfgenamen. De beschermde persoon of zijn erfgenamen kunnen echter, ook na verloop van die termijn, vergoeding voor geleden schade vorderen van een medecontractant die te kwader trouw was.]29 }29. – Ingevoegd bij art. 12 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991 }30[Art. 488bis k. Betekeningen en kennisgevingen
aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan diens woonplaats of verblijfplaats.]30 }30. – Ingevoegd bij art. 13 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991
De bepalingen van de artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing. In afwijking van artikel 1026, 5°, van hetzelfde Wetboek, volstaat de handtekening van de verzoeker.
R – Zie art. 226 t.e.m. 232 wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, B.S., 14 juni 2013:
De vrederechter kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon.
Art. 226. De bepalingen van afdeling 2, hoofdstuk II,
De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in en kan eenieder die hij geschikt acht om hem in te lichten, oproepen bij gerechtsbrief om door hem in raadkamer te worden gehoord. Hij roept in ieder geval de voorlopige bewindvoerder op in geval van schenking. De procedure van artikel 488bis, b), § 6, is van overeenkomstige toepassing. § 3. Onverminderd § 2 is de beschermde persoon bekwaam om een huwelijkscontract aan te gaan en zijn huwelijksvermogensstelsel te wijzigen met bijstand van de voorlopige bewindvoerder, na machtiging door de vrederechter op basis van het door de notaris opgestelde ontwerp. In bijzondere gevallen kan de vrederechter de voorlopige bewindvoerder machtigen alleen op te treden. De rechtspleging van artikel 488bis, f), § 3, tweede lid, is van toepassing.]24]24 {25É27 }24. – Ingevoegd bij art. 10 wet 18 juli 1991, B.S., 26 juli 1991; vervangen bij art. 8 wet 3 mei 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 april 2004, inwerkingtreding: 31 december 2003 ( art . 15, zoals in gevoegd bij ar t. 383 Pr ogram mawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004) J 25. – Artikel 488bis h, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (Arbitragehof nr. 175/2005, 30 november 2005, B.S. 20 januari 2006). J 26. – Artikel 488bis, h), van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet (Arbitragehof nr. 43/2007, 15 maart 2007, B.S., 25 mei 2007). J 27. – In zoverre artikel 488bis, h), § 2, eerste lid, eerste zin, van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is op het testament, schendt het niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (Grondwettelijk Hof nr. 147/2009, 30 september 2009, B.S., 23 november 2009).
6
titel XI, van boek I, van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op alle lastgevingen bedoeld in artikel 490 van het Burgerlijk Wetboek die na de inwerkingtreding van deze wet werden verleend. De wijziging bedoeld in artikel 143, 2°, is van toepassing op alle lastgevingen verleend na de inwerkingtreding van deze wet.
Art. 227. Onverminderd artikel 229, eerste lid, brengt deze wet geen wijzigingen aan in de onbekwaamheid van de persoon die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een beschermde persoon is in de zin van de artikelen 488bis, A), tot 488bis, K), van het Burgerlijk Wetboek, verlengd minderjarig is, onbekwaam is verklaard of bijstand behoeft van een gerechtelijk raadsman. De beschermingsmaatregel die bestaat uit het voorlopig bewind als bedoeld in de artikelen 488bis, A), tot 488bis, K), van het Burgerlijk Wetboek, uit de verlengde minderjarigheid, uit de onbekwaamverklaring of uit de bijstand door een gerechtelijk raadsman neemt van rechtswege een einde ingeval een rechterlijke beschermingsmaatregel wordt bevolen met toepassing van artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek. }32[Het verzoek tot een rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in het tweede lid moet ingediend worden bij de vrederechter die bevoegd is voor de organisatie en het toezicht op het voorlopige bewind of de voogdij. De bevoegde vrederechter kan desnoods ambtshalve toepassing maken van het tweede lid. Er wordt alsdan gehandeld overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]32
}32. – Lid 3 toegevoegd bij art. 216 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221)
Art. 228. Onverminderd artikel 227, tweede lid, worden na verloop van }33[vijf jaar]33, te rekenen van de inwerkingtreding van deze wet, de voorlopige bewindvoeringen, die vóór de inwerkingtreding van deze wet geregeld waren met toepassing van artikel 488bis, A), van het Burgerlijk Wetboek, van rechtswege onderworpen aan de bepalingen betreffende het bewind van de goe-
De vrederechter past binnen de twee jaar die volgen op de termijn bedoeld in het eerste lid, artikel 492/4 van het Burgerlijk Wetboek toe, desnoods ambtshalve.
}33. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
Art. 229. Ingeval uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet geen rechterlijke beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek werd bevolen, eindigt de bijstand door een gerechtelijk raadsman van rechtswege en zijn alle vormen van voogdij over personen in staat van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard dan wel van ouderlijk gezag over personen in staat van verlengde minderjarigheid, van rechtswege onderworpen aan de bepalingen van boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek. De voogd of de ouders worden in dat geval van rechtswege bewindvoerder. De beschermde persoon wordt voor de toepassing van deze bepaling geacht onbekwaam te zijn verklaard voor het verrichten van alle handelingen bedoeld in artikel 492/1, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en alle handelingen met betrekking tot de goederen. Hij wordt tevens geacht vertegenwoordigd te moeten worden bij het verrichten van deze handelingen. De voor de organisatie en het toezicht op de voogdij bevoegde vrederechter blijft bevoegd, onverminderd de toepassing van artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek. Binnen de twee jaar die volgen op de termijn bedoeld in het eerste lid, past de vrederechter, desnoods ambsthalve, artikel 492/4, van het Burgerlijk Wetboek toe, behalve voor de personen die de bijstand van een gerechtelijk raadsman nodig hebben gehad. De artikelen 493 tot 493/3 van het Burgerlijk Wetboek zijn zodra deze wet in werking treedt van toepassing op de bestaande beschermingsregelingen.
Art. 230. De bepalingen die worden gewijzigd door deze wet blijven van toepassing op de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet genomen beschermingsmaatregelen van voorlopig bewind bedoeld in artikel 488bis van het Burgerlijk Wetboek, van voogdij over personen in staat van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard, van ouderlijk gezag over personen in staat van verlengde minderjarigheid en van bijstand door een gerechtelijk raadsman in hun oude versie, tot op het ogenblik waarop deze maatregelen, met toepassing van de artikelen 227 tot 229 worden onderworpen aan de door deze wet ingevoegde bepalingen bedoeld in boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek of uitdoven. }34[Art. 230/1. De wilsverklaringen afgelegd overeenkomstig artikel 488bis, B, § 2 en § 3, van het Burgerlijk Wetboek, worden na de inwerkingtreding van deze wet beschouwd als wilsverklaringen afgelegd overeenkomstig de overeenstemmende bepalingen van artikel 496 en 496/1 van het Burgerlijk Wetboek.]34 }34. – Ingevoegd bij art. 217 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221) }35[Art. 230/2. De artikelen 227, 228 en 230 zijn van
overeenkomstige toepassing op de voorlopige bewindvoeringen die vóór de inwerkingtreding van deze wet geregeld waren met toepassing van artikel 29 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten.]35 }35. – Ingevoegd bij art. 218 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221) }36[Art. 230/3. Tot 1 september 2017, is, in afwijking
van artikel 1241, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de vermelding van de in het derde lid, 5°, van het-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 152
zelfde artikel bedoelde gegevens niet voorgeschreven op straffe van niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift.]36 }36. – Ingevoegd bij art. 4 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
Art. 231. Tot de dag van de inwerkingtreding van }37[de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen]37, worden in artikel 598 }38[...]38 van het Gerechtelijk Wetboek de woorden «de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstooornis» gelezen als «de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten».
}37. – Gewijzigd bij art. 5 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015 }38. – Gewijzigd bij art. 219 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221)
Art. 232. Tot de dag van de inwerkingtreding van }39[de
wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen]39, wordt het derde lid van artikel 492/4 van het Burgerlijk Wetboek gelezen als volgt: «De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon of door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen.». }39. – Gewijzigd bij art. 6 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
tot vernietiging van een handeling van een inmiddels overleden persoon op basis van diens krankzinnigheid ontvankelijk is wanneer vóór diens overlijden een verzoekschrift tot onbekwaamverklaring is neergelegd maar niet wanneer een verzoekschrift tot het aanstellen van een voorlopig bewindvoerder wegens geestelijke stoornis is ingediend (Grondwettelijk Hof nr. 3/2015, 22 januari 2015, B.S., 15 april 2015).
Art. 505. }7[...]7 }7. – Opgeheven bij art. 37 wet 24 juni 1970, B.S., 21 augustus 1970
Art. 506. }8[...]8 }8. – Na wijziging, opgeheven bij art. 24 wet 29 april 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 90)
Art. 507. }9[...]9
Wet 21 maart 1804 Onder art. 515 verwijzingen vervangen R – Bij wijze van overgangsmaatregel (art. 227 t.e.m. 230 wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, B.S., 14 juni 2013 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, B.S. 14 juni 2013) blijven in de bepaalde gevallen de navolgende teksten i.v.m. onbekwaamverklaring van toepassing:
Art. 489. }4[Een meerderjarige die zich in een aanhoudende staat van onnozelheid of krankzinnigheid bevindt, moet worden onbekwaam verklaard, zelfs wanneer in die staat heldere tussenpozen voorkomen.]4 }3. – Vervangen bij art. 3 (art. 94) wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967
Art. 490-501. [...] }4. – Opgeheven bij (art. 2) art. 19, Tit. III, Hoofdst. II, Afd. I, opheffingsbepalingen wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967
Art. 502. De onbekwaamverklaring of de benoeming van een raadsman heeft haar gevolgen vanaf de dag van het vonnis. Alle handelingen die daarna verricht worden door de onbekwaamverklaarde, of zonder de bijstand van de raadsman, zijn rechtens nietig.
Art. 503. De handelingen die vóór de onbekwaamverklaring verricht zijn, kunnen vernietigd worden, indien de oorzaak van de onbekwaamverklaring kennelijk bestond ten tijde dat die handelingen zijn verricht. {5 J 5. – Art. 503 B.W. bepaalt niet de nietigheid rechtens. Het verschaft de rechter de mogelijkheid de nietigheid uit te spreken. De rechter oordeelt daarover op onaantastbare wijze (Cass., 10 februari 1853, Pas., 1853, I, 215).
Art. 504. Na iemands dood kunnen de door hem verrichte handelingen niet worden betwist op grond van krankzinnigheid, dan voor zover de onbekwaamverklaring was uitgesproken of gevorderd vóór zijn overlijden, tenzij het bewijs van de krankzinnigheid uit de betwiste handeling zelf voortvloeit. {6 J 6. – Art. 504 van het Burgerlijk Wetboek, vóór de opheffing ervan bij artikel 119 van de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet indien het ertoe leidt dat een vordering van de erfgenamen
Art. 514. }17[Het verbod om te handelen zonder de bijstand van een raadsman, kan worden gevorderd door hen die het recht hebben de onbekwaamverklaring aan te vragen; hun vordering wordt op dezelfde wijze ingesteld en uitgewezen, met uitzondering evenwel van wat is voorgeschreven bij de artikelen 1244 en 1245 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het onderzoek door een of meer geneesheren-neuro-psychiaters en het bijstaan van de betrokkene door een geneesheer; in dit geval kan betrokkene in raadkamer worden ondervraagd; daarvan wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de rechter en de griffier wordt ondertekend; de procureur des Konings woont de ondervraging bij en de verzoeker mag erbij tegenwoordig zijn.]17
}9. – Opgeheven bij enig art. wet 10 augustus 1909, B.S., 15 augustus 1909
}17. – Vervangen bij art. 59 wet 15 juli 1970, B.S., 30 juli 1970
Art. 508. Met uitzondering van de echtgenoten, de
Art. 515. Geen vonnis inzake onbekwaamverklaring of
bloedverwanten in de opgaande en die in de nederdalende lijn, is niemand verplicht de voogdij over een onbekwaamverklaarde meer dan tien jaren te behouden. Na verloop van die tijd kan de voogd vragen dat hij wordt vervangen en dit moet hem worden toegestaan.
Art. 509. De onbekwaamverklaarde staat gelijk met een minderjarige, wat betreft zijn persoon en zijn goederen; de wetten op de voogdij over minderjarigen zijn van toepassing op de voogdij over onbekwaamverklaarden. }10[Op vordering van het openbaar ministerie wordt van
het vonnis binnen tien dagen na de uitspraak aan de territoriaal bevoegde vrederechter kennisgegeven.]10
p. 152
mogen schadelijke handelingen reëel is (Cass., 2 april 1976, A.C., 1976, 893; Pas., 1976, I, 852).
}10. – Lid 2 toegevoegd bij art. 25 wet 29 april 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 90)
Art. 510. De inkomsten van de onbekwaamverklaarde moeten in hoofdzaak aangewend worden om zijn lot te verzachten en zijn genezing te bespoedigen. }11[...]11 }11. – Gewijzigd bij art. 18 wet 15 december 1949, B.S., 13 januari 1950; gewijzigd bij art. 26 wet 29 april 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 90)
Art. 511. }12[Wanneer een kind van een onbekwaamverklaarde een huwelijk wenst aan te gaan, worden het verlenen van huwelijksgoed of van een voorschot op zijn erfdeel, geregeld door de voogd die daartoe door de vrederechter behoorlijk gemachtigd is.]12 }12. – Vervangen bij art. 27 wet 29 april 2001, B.S., 31 mei 2001, inwerkingtreding: 1 augustus 2001 (art. 90)
Art. 512. De onbekwaamverklaring eindigt met de oorzaken die daartoe aanleiding hebben gegeven; echter wordt de opheffing niet uitgesproken dan met inachtneming van de vormen die voorgeschreven zijn om de onbekwaamverklaring te bekomen, en de onbekwaamverklaarde zal de uitoefening van zijn rechten niet kunnen hervatten dan na het vonnis van opheffing. Art. 513. Aan verkwisters kan worden verboden rechtsgedingen te voeren, dadingen te treffen, leningen aan te gaan, roerende kapitalen in ontvangst te nemen en daarvan kwijting te geven, hun goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren, zonder de bijstand van een raadsman, die hun door de rechtbank wordt toegevoegd. {13É16 J 13. – De handelingen van een verkwister, ook al zijn ze voltrokken vóórdat hij onder gerechtelijke raadsman is gesteld, kunnen worden vernietigd indien ze gesteld werden om te ontsnappen aan de gevolgen van de stelling onder gerechtelijk raadsman (Cass., 7 mei 1896, Pas., 1896, I, 180). J 14. – De nietigheid van handeling gesteld door de verkwister zonder bijstand van zijn raadsman, is relatief. Ze dient in rechte te worden gevorderd. De medecontractanten kunnen ze niet inroepen tegen de verkwister (Cass., 24 december 1896, Pas., 1897, I, 50). J 15. – De gerechtelijke raadsman kan in hoger beroep komen van een vonnis dat de verkwister schaadt (Cass., 2 november 1900, Pas., 1901, I, 36). J 16. – Voor de toevoeging van een gerechtelijk raadsman aan een zwakzinnige volstaat het dat de betrokkene, zonder zich te bevinden in een aanhoudende staat van onnozelheid of krankzinnigheid, een karakterstoornis vertoont die hem wel niet volledig ontoerekenbaar maakt maar die niettemin zijn geestelijke integriteit ernstig vermindert en hem in een toestand stelt waarin het gevaar voor abnormale, onbeheerste en voor zijn ver-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
benoeming van een raadsman kan, hetzij in eerste aanleg, hetzij in beroep, worden gewezen dan op de conclusie van het openbaar ministerie. R – Zie art. 226 t.e.m. 232 wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, B.S., 14 juni 2013:
Art. 226. De bepalingen van afdeling 2, hoofdstuk II, titel XI, van boek I, van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op alle lastgevingen bedoeld in artikel 490 van het Burgerlijk Wetboek die na de inwerkingtreding van deze wet werden verleend. De wijziging bedoeld in artikel 143, 2°, is van toepassing op alle lastgevingen verleend na de inwerkingtreding van deze wet.
Art. 227. Onverminderd artikel 229, eerste lid, brengt deze wet geen wijzigingen aan in de onbekwaamheid van de persoon die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet een beschermde persoon is in de zin van de artikelen 488bis, A), tot 488bis, K), van het Burgerlijk Wetboek, verlengd minderjarig is, onbekwaam is verklaard of bijstand behoeft van een gerechtelijk raadsman. De beschermingsmaatregel die bestaat uit het voorlopig bewind als bedoeld in de artikelen 488bis, A), tot 488bis, K), van het Burgerlijk Wetboek, uit de verlengde minderjarigheid, uit de onbekwaamverklaring of uit de bijstand door een gerechtelijk raadsman neemt van rechtswege een einde ingeval een rechterlijke beschermingsmaatregel wordt bevolen met toepassing van artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek. }19[Het verzoek tot een rechterlijke beschermingsmaatregel bedoeld in het tweede lid moet ingediend worden bij de vrederechter die bevoegd is voor de organisatie en het toezicht op het voorlopige bewind of de voogdij. De bevoegde vrederechter kan desnoods ambtshalve toepassing maken van het tweede lid. Er wordt alsdan gehandeld overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.]19
}19. – Lid 3 toegevoegd bij art. 216 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221)
Art. 228. Onverminderd artikel 227, tweede lid, worden na verloop van }20[vijf jaar]20, te rekenen van de inwerkingtreding van deze wet, de voorlopige bewindvoeringen, die vóór de inwerkingtreding van deze wet geregeld waren met toepassing van artikel 488bis, A), van het Burgerlijk Wetboek, van rechtswege onderworpen aan de bepalingen betreffende het bewind van de goederen bedoeld in boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek. De vrederechter die bevoegd is voor de organisatie en het toezicht op het voorlopig bewind blijft bevoegd, onverminderd de toepassing van artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek. De vrederechter past binnen de twee jaar die volgen op de termijn bedoeld in het eerste lid, artikel 492/4 van het Burgerlijk Wetboek toe, desnoods ambtshalve. De artikelen 493 tot 493/3 van het Burgerlijk Wetboek zijn zodra deze wet in werking treedt van toepassing op de bestaande beschermingsregelingen. }20. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
7
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 152
Art. 229. Ingeval uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet geen rechterlijke beschermingsmaatregel overeenkomstig artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek werd bevolen, eindigt de bijstand door een gerechtelijk raadsman van rechtswege en zijn alle vormen van voogdij over personen in staat van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard dan wel van ouderlijk gezag over personen in staat van verlengde minderjarigheid, van rechtswege onderworpen aan de bepalingen van boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek. De voogd of de ouders worden in dat geval van rechtswege bewindvoerder. De beschermde persoon wordt voor de toepassing van deze bepaling geacht onbekwaam te zijn verklaard voor het verrichten van alle handelingen bedoeld in artikel 492/1, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en alle handelingen met betrekking tot de goederen. Hij wordt tevens geacht vertegenwoordigd te moeten worden bij het verrichten van deze handelingen. De voor de organisatie en het toezicht op de voogdij bevoegde vrederechter blijft bevoegd, onverminderd de toepassing van artikel 628, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek. Binnen de twee jaar die volgen op de termijn bedoeld in het eerste lid, past de vrederechter, desnoods ambsthalve, artikel 492/4, van het Burgerlijk Wetboek toe, behalve voor de personen die de bijstand van een gerechtelijk raadsman nodig hebben gehad. De artikelen 493 tot 493/3 van het Burgerlijk Wetboek zijn zodra deze wet in werking treedt van toepassing op de bestaande beschermingsregelingen.
8
Art. 230. De bepalingen die worden gewijzigd door deze wet blijven van toepassing op de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet genomen beschermingsmaatregelen van voorlopig bewind bedoeld in artikel 488bis van het Burgerlijk Wetboek, van voogdij over personen in staat van verlengde minderjarigheid of onbekwaam verklaard, van ouderlijk gezag over personen in staat van verlengde minderjarigheid en van bijstand door een gerechtelijk raadsman in hun oude versie, tot op het ogenblik waarop deze maatregelen, met toepassing van de artikelen 227 tot 229 worden onderworpen aan de door deze wet ingevoegde bepalingen bedoeld in boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 van het Burgerlijk Wetboek of uitdoven. }21[Art. 230/1. De wilsverklaringen afgelegd overeen-
komstig artikel 488bis, B, § 2 en § 3, van het Burgerlijk Wetboek, worden na de inwerkingtreding van deze wet beschouwd als wilsverklaringen afgelegd overeenkomstig de overeenstemmende bepalingen van artikel 496 en 496/1 van het Burgerlijk Wetboek.]21 }21. – Ingevoegd bij art. 217 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221)
}23[Art. 230/3. Tot 1 september 2017, is, in afwijking van artikel 1241, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de vermelding van de in het derde lid, 5°, van hetzelfde artikel bedoelde gegevens niet voorgeschreven op straffe van niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift.]23 }23. – Ingevoegd bij art. 4 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
Art. 231. Tot de dag van de inwerkingtreding van }24[de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen]24, worden in artikel 598 }25[...]25 van het Gerechtelijk Wetboek de woorden «de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstooornis» gelezen als «de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten».
}24. – Gewijzigd bij art. 5 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015 }25. – Gewijzigd bij art. 219 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221)
Art. 232. Tot de dag van de inwerkingtreding van
overeenkomstige toepassing op de voorlopige bewindvoeringen die vóór de inwerkingtreding van deze wet geregeld waren met toepassing van artikel 29 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten.]22
}26[de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen]26, wordt het derde lid van artikel 492/4 van het Burgerlijk Wetboek gelezen als volgt: «De rechterlijke beschermingsmaatregel eindigt van rechtswege in geval van overlijden van de beschermde persoon of door het verstrijken van de duur waarvoor hij is genomen.».
}22. – Ingevoegd bij art. 218 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221)
}26. – Gewijzigd bij art. 6 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
}22[Art. 230/2. De artikelen 227, 228 en 230 zijn van
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
II. BURGERLIJK RECHT • C. Erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit Wet 29 augustus 1988 — p. 259
C. Erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit p. 259 Wet 29 augustus 1988 Art. 1 volledig vervangen
Art. 1. Onverminderd de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek die de rechten van de langstlevende echtgenoot }1[en van de langstlevende wettelijk samenwonende]1 vastleggen, heeft ieder van de erfgenamen in de rechte nederdalende lijn, wanneer een nalatenschap voor het geheel of voor een deel een landbouwbedrijf bevat, het recht van overname naar schatting van de roerende en onroerende goederen die behoren tot het landbouwbedrijf. Voor de toepassing van deze wet moet onder «landbouwbedrijf» worden verstaan het geheel van de roerende en onroerende goederen bestemd voor iedere activiteit, grondgebonden of niet, die betrekking heeft op de akkerbouw, de veeteelt, de pluimveeteelt, de groenteteelt, de fruitteelt, de viskwekerij, de bijenkweek, de druiventeelt, de bloementeelt, de sierplantenteelt, de teelt van zaad- en pootgoed, de boomkwekerijen evenals de productie van kerstbomen. }2[Ingeval
de nalatenschap niet voor het geheel of voor een deel een landbouwbedrijf bevat, maar wel onroerende goederen die behoorden tot het landbouwbedrijf van de erflater en een van de erfgenamen in de rechte nederdalende lijn thans exploitant is van deze goederen in het kader van zijn eigen
landbouwbedrijf, dan kan deze laatste eveneens naar schatting deze goederen overnemen, onverminderd de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek die de rechten van de langstlevende echtgenoot en van de langstlevende wettelijk samenwonende vastleggen.]2 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 10 wet 28 maart 2007, B.S., 8 mei 2007 }2. – Lid 3 toegevoegd bij art. 2 wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015, inwerkingtreding: 3 september 2015 (art. 4)
p. 259 Wet 29 augustus 1988 Art. 3 volledig vervangen
Art. 3. Willen verscheidene belanghebbenden het recht van overname uitoefenen, dan wordt de voorkeur bij voorrang en in de volgorde gegeven aan: a) degene of degenen die door de }1[erflater]1 bij testament zijn aangewezen en die op het ogenblik van het overlijden het hele bedrijf }2[van de erflater]2 of een gedeelte ervan op regelmatige en voortdurende wijze exploiteren of die op het ogenblik van het overlijden op regelmatige en voortdurende wijze in het bedrijf }3[van de erflater]3 meewerken; b) degene of degenen die op het ogenblik van het overlijden het hele bedrijf }4[van de erflater]4 of een gedeelte ervan op regelmatige en voortdurende wijze exploiteren of die op het ogenblik van het
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
overlijden op regelmatige en voortdurende wijze in het bedrijf }5[van de erflater]5 meewerken; c) degene of degenen die op het ogenblik van het overlijden niet aan het bedrijf }6[van de erflater]6 deelnemen zoals bepaald in lid a) maar die door de }7[erflater]7 bij testament zijn aangewezen; }8[d) degene
die onroerende goederen exploiteert die vroeger behoorden tot het landbouwbedrijf van de erflater, maar die hij nu exploiteert in het kader van zijn eigen landbouwbedrijf.]8
Eisen verscheidene erfgenamen van een zelfde bevoorrechte categorie a) of b) of c) }9[of d)]9 de begunstiging van de wet op, dan kunnen zij de overname gezamenlijk verrichten. }1. – Lid 1, a), gewijzigd bij art. 3, 8°, wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015, inwerkingtreding: 3 september 2015 (art. 4) }2. – Lid 1, a), gewijzigd bij art. 3, 1°, wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015, inwerkingtreding: 3 september 2015 (art. 4) }3. – Lid 1, a), gewijzigd bij art. 3, 2°, wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015, inwerkingtreding: 3 september 2015 (art. 4) }4. – Lid 1, b), gewijzigd bij art. 3, 3°, wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015, inwerkingtreding: 3 september 2015 (art. 4) }5. – Lid 1, b), gewijzigd bij art. 3, 4°, wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015, inwerkingtreding: 3 september 2015 (art. 4) }6. – Lid 1, c), gewijzigd bij art. 3, 5°, wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015, inwerkingtreding: 3 september 2015 (art. 4) }7. – Lid 1, c), gewijzigd bij art. 3, 8°, wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015, inwerkingtreding: 3 september 2015 (art. 4) }8. – Lid 1, d), ingevoegd bij art. 3, 6°, wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015, inwerkingtreding: 3 september 2015 (art. 4) }9. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 7°, wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015, inwerkingtreding: 3 september 2015 (art. 4)
9
II. BURGERLIJK RECHT • I. Testamenten, wilsbeschikkingen en patiëntenrechten Wet 13 januari 1977 — p. 274
I. Testamenten, wilsbeschikkingen en patiëntenrechten p. 274 Wet 13 januari 1977 Art. 4 – 4/1 volledig vervangen
Art. 4. § 1. Het stelsel van registratie van testamenten wordt uitgebreid: 1. tot de huwelijksovereenkomsten waarbij de echtgenoten of aanstaande echtgenoten elkaar voor het geval van overleving, het geheel of een gedeelte van de goederen waaruit hun nalatenschap zal bestaan, toewijzen, en tot die overeenkomsten welke afwijzen van de gelijke verdeling van de gemeenschappelijke goederen in natura; 2. tot de erfstellingen bij overeenkomst tussen echtgenoten. § 2. }1[In het centraal huwelijksovereenkomstenregister worden opgenomen: 1° de huwelijksovereenkomsten en de gewijzigde huwelijksovereenkomsten, met aanwijzing van het stelsel }2[met het oog op hun tegenwerpelijkheid aan derden]2;
}1. – § 2 vervangen bij art. 11, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3) }2. – § 2, lid 1, 1°, aangevuld bij art. 2, a), wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 september 2015 (art. 5) }3. – § 2, lid 1, 2°, aangevuld bij art. 2, b), wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 september 2015 (art. 5) }4. – § 2, lid 1, 3°, aangevuld bij art. 2, c), wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 september 2015 (art. 5) }5. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 2, d), wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 september 2015 (art. 5) }6. – § 3 toegevoegd bij art. 11, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3)
}1[Art. 4/1. Het centraal huwelijksovereenkomstenregister kan door eenieder worden geraadpleegd }2[voor zover deze hun belang kunnen aangeven]2.]1
Wet 13 januari 1977 Art. 6/1 volledig vervangen
Art. 6/1. De Koning bepaalt, bij een besluit vast-
}3[De Koning
Alle kennisgevingen en mededelingen waarvan sprake is in deze paragraaf geschieden op de wijze die de Koning bepaalt.]6 10
transplantatie, alsmede voor de bereiding, onder de voorwaarden bepaald in artikel 2, van therapeutische bestanddelen, mogen worden weggenomen }1[bij al wie in het bevolkingsregister of sedert meer dan zes maanden in het vreemdelingenregister]1 is ingeschreven, behalve indien vaststaat dat tegen een dergelijke wegneming verzet is geuit. }3[De
arts die de wegneming van het orgaan overweegt, moet informeren naar een mogelijk verzet dat is uitgedrukt door de potentiële donor.]3
p. 274
}6[§ 3. De griffier van
De griffier van het rechtscollege dat ze heeft uitgesproken stelt het centraal huwelijksovereenkomstenregister in kennis van de rechterlijke beslissingen waarbij een in het eerste lid bedoeld vonnis of arrest wordt vernietigd of hervormd.
Art. 10. § 1. }1[Organen, }2[...]2]1 bestemd voor
§ 2. De persoon die achttien jaar oud is en in staat is om zijn wil te doen kennen, kan het in paragraaf 1 bedoelde verzet alleen uitdrukken.
}5 [De wijzigingsakten worden bekendgemaakt door een mededeling in het Belgisch Staatsblad. Deze bekendmaking is niet vereist voor de wijzigingen die betrekking hebben op een beschikking die de wettelijke regels van verdeling van een gemeenschap wijzigt, of een beschikking die een verdelingsof verrekeningsbeding in een stelsel van scheiding van goederen invoert, wijzigt of opheft, of een bes ch ik k ing di e ee n b ed ing o ve r ee nk o m sti g artikel 1388, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek invoert, wijzigt of opheft, of een beschikking die zich beperkt tot de verzaking in onderlinge toestemming tussen de echtgenoten van de schenkingen die zij aan elkaar hebben gedaan of die de ene echtgenoot aan de andere heeft gedaan in het huwelijkscontract.]5
De griffier van het rechtscollege dat het in het eerste lid bedoelde vonnis of arrest heeft uitgesproken, stelt het centraal huwelijksovereenkomstenregister in kennis van elk verzet, hoger beroep of voorziening tegen dit vonnis of arrest.
Wet 13 juni 1986 Art. 10 volledig vervangen
Voor de personen die }4[in het eerste lid]4 niet bedoeld zijn, is vereist dat zij uitdrukkelijk hebben ingestemd met de wegneming.
gesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ingericht door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, de gegevens die inzake huwelijksovereenkomsten}1[, overeenkomsten bedoeld in artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek en vonnissen en arresten bedoeld in artikel 4, § 2, 3°,]1 door de Koninklijke Federatie van het Belgisch notariaat in het centraal huwelijksovereenkomstenregister moeten worden opgenomen, de vorm en de nadere regels van de registratie, de nadere regels inzake de toegang tot het register, de datum van de inwerkingtreding van de verplichting tot registratie van alle huwelijksovereenkomsten }2 [, de in artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde overeenkomsten en de in artikel 4, § 2, 3°, bedoelde vonnissen en arresten,]2 en het tarief van de kosten.
het rechtscollege dat ze heeft uitgesproken, stelt het centraal huwelijksovereenkomstenregister in kennis van de in § 2, 3°, bedoelde vonnissen of arresten.
p. 277
}1. – Ingevoegd bij art. 12 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3) }2. – Aangevuld bij art. 3 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 september 2015 (art. 5)
2° de in artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde overeenkomsten }3[met het oog op hun publiciteit]3 ; 3° de vonnissen en arresten die een wijziging inhouden van het huwelijksvermogensstelsel of van de in artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde overeenkomsten. In voorkomend geval, stelt de rechtbank in het beschikkend gedeelte vast dat het vonnis of arrest onder de toepassing van deze bepaling valt }4[met het oog op een volledige kennisgeving aan derden]4.]1
}3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 4 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 september 2015 (art. 5)
bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ingericht door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, de gegevens die inzake huwelijksovereenkomsten door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat worden overgezonden ter publicatie in het Belgisch Staatsblad, de nadere regels van de publicatie, de datum van de inwerkingtreding van de verplichting tot publicatie in het Belgisch Staatsblad en de verplichting tot vergoeding.]3
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 13, 1°, wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 13, 2°, wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3)
Indien een persoon minder dan achttien jaar oud is, maar in staat is zijn wil te doen kennen, kan het verzet worden uitgedrukt, ofwel door die persoon, ofwel, zolang hij in leven is, }5[door een van de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefent of door zijn voogd]5. Indien een persoon minder dan achttien jaar oud is, en niet in staat is om zijn wil te doen kennen, kan, zolang hij in leven is, het verzet worden uitgedrukt }6[door een van de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefent of door zijn voogd]6. Indien een persoon wegens zijn geestestoestand niet in staat is zijn wil te doen kennen. dan kan, zolang hij in leven is, verzet worden uitgedrukt door zijn wettelijke vertegenwoordiger, door zijn }7[...]7 bewindvoerder of bij gebreke daarvan door zijn naaste verwant. }8[§ 2bis. Iedereen die in staat is zijn wil te uiten, kan zelf zijn uitdrukkelijke wil uitdrukken om donor te zijn na zijn overlijden.]8
§ 3. De Koning regelt een wijze waarop het verzet door de donor of de personen bedoeld in § 2 tegen de wegneming kan worden uitgedrukt. Daartoe wordt Hij gemachtigd onder de voorwaarden en op de wijze die Hij bepaalt: a. op verzoek van de betrokkene het verzet te doen opnemen }9[...]9; b. de toegang tot dit gegeven te regelen ten einde de geneesheren die tot wegneming overgaan, op de hoogte te brengen van het uitgedrukt verzet. § 3bis. }10[...]10 }11[§ 3ter. De Koning organiseert een wijze voor het
uitdrukken van de uitdrukkelijke wil van elke persoon in de hoedanigheid van donor.]11 § 4. De geneesheer mag niet tot wegneming overgaan: 1° wanneer verzet is uitgedrukt op de door de Koning geregelde wijze;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
II. BURGERLIJK RECHT • I. Testamenten, wilsbeschikkingen en patiëntenrechten Wet 13 juni 1986 — p. 278
2° wanneer door de donor verzet is uitgedrukt op een andere wijze en voor zover aan de geneesheer daarvan kennis is gegeven; 3° }12[...]12 }13[...]13 {14 }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 1 wet 17 februari 1987, B.S., 1 4 apr il 1 98 7; ge wi jzigd b i j ar t. 1 65 Pr ogr amm aw et 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004 }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 36 wet 19 december 2008, B.S., 30 december 2008, err., B.S., 4 maart 2009, err., B.S., 19 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 december 2009 (art. 14, lid 1, K.B. 28 september 2009, B.S., 23 oktober 2009) }3. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 21, 1°, a), wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }4. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 21, 1°, b), wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }5. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 6, 1°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }6. – § 2, lid 3, gewijzigd bij art. 6, 1°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }7. – § 2, lid 4, gewijzigd bij art. 208 wet 17 maart 2013, B.S., 14 juni 2013, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 233; zoals gewijzigd bij art. 22 wet 12 mei 2014, B.S., 19 mei 2014); overgangsbepalingen: zie art. 226-232 wet 17 maart 2013, B.S., 14 juni 2013 }8. – § 2bis ingevoegd bij art. 21, 2°, wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }9. – § 3, lid 2, a), gewijzigd bij art. 100 wet 17 juli 2015, B.S., 17 augustus 2015 }10. – § 3bis ingevoegd bij art. 2 wet 14 juni 2006, B.S., 28 augustus 2006, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4); wijziging bij art. 2 ingetrokken bij art. 30 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }11. – § 3ter ingevoegd bij art. 6, 3°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }12. – § 4, lid 1, 3°, opgeheven bij art. 6, 4°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }13. – § 4, lid 2, opgeheven bij art. 6, 5°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007
F 14. – Op een door de Koning te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 10. § 1.
}15[Organen, }16 [...] 16] 15
bestemd voor transplantatie, alsmede voor de bereiding, onder de voorwaarden bepaald in artikel 2, van therapeutische bestanddelen, mogen worden weggenomen }15[bij al wie in het bevolkingsregister of sedert meer dan zes maanden in het vreemdelingenregister]15 is ingeschreven, behalve indien vaststaat dat tegen een dergelijke wegneming verzet is geuit. }17[De arts die de wegneming van het orgaan overweegt, moet informeren naar een mogelijk verzet dat is uitgedrukt door de potentiële donor.]17 Voor de personen die }18[in het eerste lid]18 niet bedoeld zijn, is vereist dat zij uitdrukkelijk hebben ingestemd met de wegneming.
§ 2. De persoon die achttien jaar oud is en in staat is om zijn wil te doen kennen, kan het in paragraaf 1 bedoelde verzet alleen uitdrukken. Indien een persoon minder dan achttien jaar oud is, maar in staat is zijn wil te doen kennen, kan het verzet worden uitgedrukt, ofwel door die persoon, ofwel, zolang hij in leven is, }19[door een van de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefent of door zijn voogd]19. Indien een persoon minder dan achttien jaar oud is, en niet in staat is om zijn wil te doen kennen, kan, zolang hij in leven is, het verzet worden uitgedrukt }20[door een van de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefent of door zijn voogd]20. Indien een persoon wegens zijn geestestoestand niet in staat is zijn wil te doen kennen. dan kan, zolang hij in leven is, verzet worden uitgedrukt door zijn wettelijke vertegenwoordiger, door zijn }21[...]21 bewindvoerder of bij gebreke daarvan door zijn naaste verwant. }22[§ 2bis. Iedereen die in staat is zijn wil te uiten, kan zelf zijn uitdrukkelijke wil uitdrukken om donor te zijn na zijn overlijden.]22 § 3. De Koning regelt een wijze waarop het verzet door de donor of de personen bedoeld in § 2 tegen de wegneming kan worden uitgedrukt. Daartoe wordt Hij gemachtigd onder de voorwaarden en op de wijze die Hij bepaalt: a. op verzoek van de betrokkene het verzet te doen opnemen }23[...]23; b. de toegang tot dit gegeven te regelen ten einde de geneesheren die tot wegneming overgaan, op de hoogte te brengen van het uitgedrukt verzet. § 3bis. }24 [}25[Verzet tegen de wegneming, geregistreerd volgens de door de Koning vastgelegde procedure op vraag van de krachtens dit artikel bevoegde personen op de datum waarop aan dat verzet uiting werd gegeven, heeft geen gevolgen meer indien de in § 2, tweede en derde lid, bedoelde persoon, de meerderjarigheid heeft bereikt. De Koning legt de nadere regels vast in verband met de annulering van dat verzet. De betrokken persoon wordt van die annulering in kennis gesteld overeenkomstig de door de Koning vastgelegde nadere regels. De in het eerste lid bedoelde annulering geldt niet voor de in § 2, vierde lid, bedoelde persoon. De personen die meerderjarig zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze paragraaf vallen eveneens onder de in het eerste lid bedoelde annulering.]25]24 }26[§ 3ter. De Koning organiseert een wijze voor het uitdrukken van de uitdrukkelijke wil van elke persoon in de hoedanigheid van donor.]26 § 4. De geneesheer mag niet tot wegneming overgaan: 1° wanneer verzet is uitgedrukt op de door de Koning geregelde wijze; 2° wanneer door de donor verzet is uitgedrukt op een andere wijze en voor zover aan de geneesheer daarvan kennis is gegeven;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
3° }27[...]27 }28[...]28 }15. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 1 wet 17 februari 1987, B.S., 1 4 apr il 1 98 7; gew i jzigd b i j ar t. 1 65 Pr ogr amm aw et 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004 }16. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 36 wet 19 december 2008, B.S., 30 december 2008, err., B.S., 4 maart 2009, err., B.S., 19 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 december 2009 (art. 14, lid 1, K.B. 28 september 2009, B.S., 23 oktober 2009) }17. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 21, 1°, a), wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }18. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 21, 1°, b), wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }19. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 6, 1°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }20. – § 2, lid 3, gewijzigd bij art. 6, 1°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }21. – § 2, lid 4, gewijzigd bij art. 208 wet 17 maart 2013, B.S., 14 juni 2013, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 233; zoals gewijzigd bij art. 22 wet 12 mei 2014, B.S., 19 mei 2014); overgangsbepalingen: zie art. 226-232 wet 17 maart 2013, B.S., 14 juni 2013 }22. – § 2bis ingevoegd bij art. 21, 2°, wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }23. – § 3, lid 2, a), gewijzigd bij art. 100 wet 17 juli 2015, B.S., 17 augustus 2015 }24. – § 3bis ingevoegd bij art. 2 wet 14 juni 2006, B.S., 28 augustus 2006, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 4); wijziging bij art. 2 ingetrokken bij art. 30 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }25. – § 3bis opnieuw ingevoegd bij art. 21, 3°, wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 29) }26. – § 3ter ingevoegd bij art. 6, 3°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }27. – § 4, lid 1, 3°, opgeheven bij art. 6, 4°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }28. – § 4, lid 2, opgeheven bij art. 6, 5°, wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007
p. 278 Wet 13 juni 1986 Art. 13ter volledig vervangen }1[Art. 13ter. Om als kandidaat receptor te worden ingeschreven }2[...]2 in een Belgisch transplantatiecentrum, moet elke persoon, hetzij de Belgische nationaliteit hebben of }3[in het bevolkingsregister of sinds minstens zes maanden in het vreemdelingenregister ingeschreven zijn] 3 , hetzij de nationaliteit hebben van een staat die hetzelfde toewijzingsorganisme voor organen deelt of sinds minstens 6 maanden in deze staat gedomicilieerd zijn.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 8 wet 25 februari 2007, B.S., 13 april 2007 }2. – Gewijzigd bij art. 25 wet 3 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012 }3. – Gewijzigd bij art. 101 wet 17 juli 2015, B.S., 17 augustus 2015
11
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 313
III. GERECHTELIJK RECHT A. Gerechtelijk Wetboek p. 313 Wet 10 oktober 1967 Art. 598 volledig vervangen
Art. 598. }1[De vrederechter is tegenwoordig: 1° bij verdelingen waarmee het belang gemoeid is van minderjarigen, van beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard, van vermoedelijk afwezigen en van personen die geïnterneerd zijn ingevolge }2[de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen]2; 2° indien de vrederechter daartoe beslist, bij openbare verkopingen van onroerende goederen waarmee het belang gemoeid is van minderjarigen, van beschermde personen die krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek onbekwaam werden verklaard, van vermoedelijk afwezigen en van personen die geïnterneerd zijn ingevolge }3[de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen]3, evenals bij openbare verkopingen van onroerende goederen uit nalatenschappen die onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard zijn, uit onbeheerde nalatenschappen of uit failliete boedels. Hij oefent de bevoegdheden uit die bij de artikelen 1192 en 1206 bepaald worden.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 203 wet 25 april 2014, B.S., 14 mei 2014, inwerkingtreding: 1 september 2014 (art. 221) }2. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 2 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015 }3. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 2 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
p. 328 Wet 10 oktober 1967 Art. 728 volledig vervangen
Art. 728. }1[§ 1. Op het ogenblik van de rechtsingang en later dienen de partijen in persoon of bij advocaat te verschijnen. § 2. Voor de vrederechter, de rechtbank van koophandel en de arbeidsgerechten mogen de partijen ook vertegenwoordigd worden door hun echtgenoot}2[, hun wettelijk samenwonende] 2 of een bloed- of aanverwante houder van een schriftelijke volmacht en speciaal door de rechter toegelaten. }3[§ 2bis. Op uitdrukkelijk verzoek van de belasting-
plichtige of van zijn advocaat, ingediend bij conclusie, kan de rechter de door de belastingplichtige gekozen accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor horen in zijn schriftelijke of mondelinge toelichting ter terechtzitting. Het oproepen van de accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor staat ter beoordeling van de rechter, die onderzoekt of het opportuun is in deze zaak raad in te winnen over elementen die slechts betrekking kunnen hebben op feiten of op rechtsvragen in verband met de toepassing van het boekhoudrecht. 12
Onder de in het vorige lid bedoelde accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor wordt verstaan de persoon die zich gewoonlijk bezighoudt met de boekhouding van de belastingplichtige of die heeft meegewerkt aan het opstellen van de betwiste belastingaangifte of die de belastingplichtige heeft bijgestaan in de administratieve bezwaarprocedure.]3 § 3. Voor de arbeidsgerechten mag bovendien de afgevaardigde van een representatieve organisatie van arbeiders of bedienden die een schriftelijke volmacht heeft, de arbeider of bediende, partij in het geding vertegenwoordigen, in zijn naam alle handelingen verrichten die bij deze vertegenwoordiging behoren, pleiten en alle mededelingen ontvangen betreffende de behandeling en de berechting van het geschil.
p. 357 Wet 10 oktober 1967 Onder art. 1241 verwijzing toevoegen R – Zie art. 230/3 wet 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, B.S., 14 juni 2013: }6[Art. 230/3. Tot 1 september 2017, is, in afwijking
van artikel 1241, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de vermelding van de in het derde lid, 5°, van hetzelfde artikel bedoelde gegevens niet voorgeschreven op straffe van niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift.]6 }6. – Ingevoegd bij art. 4 wet 10 augustus 2015, B.S., 26 augustus 2015
Voor dezelfde gerechten mag, op dezelfde wijze, de zelfstandige arbeider, in geschillen betreffende zijn eigen rechten en verplichtingen in die hoedanigheid of in de hoedanigheid van mindervalide, vertegenwoordigd worden door de afgevaardigde van een representatieve organisatie van zelfstandigen. }4[Bij de geschillen voorzien in artikel 580, 8°, c }4[inzake het bestaansminimum en het recht op maatschappelijke integratie]4 en in artikel 580, 8°,
d, inzake de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzake de betwistingen betreffende de toekenning van maatschappelijke dienstverlening, de herziening, de weigering, de terugbetaling door de rechthebbende, en de toepassing van de administratieve sancties bepaald door de wetgeving ter zake, mag de betrokkene zich bovendien doen bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een maatschappelijke organisatie die zich over de groep van de in de desbetreffende wetgeving bedoelde personen ontfermt.]4 In diezelfde geschillen, verschijnt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bij monde hetzij van een advocaat, hetzij van een door dit centrum afgevaardigd effectief lid of personeelslid; de Minister tot wiens bevoegdheid het maatschappelijk welzijn behoort, kan zich laten vertegenwoordigen door een ambtenaar. § 4. Zaakwaarnemers mogen niet als gevolmachtigden optreden.]1 }5[§
5. In het geval bedoeld in artikel 1322quinquies lid 1 kan de verzoeker worden vertegenwoordigd door het openbaar ministerie.]5
}1. – Vervangen bij art. 1 wet 24 december 1980, B.S., 23 januari 1980 }2. – § 2 gewijzigd bij art. 2 wet 17 juli 2015, B.S., 27 augustus 2015 }3. – § 2bis ingevoegd bij art. 8 wet 23 maart 1999, B.S., 27 maart 1999 }4. – § 3, lid 3, vervangen bij art. 19 wet 12 januari 1993, B.S., 4 februari 1993; gewijzigd bij art. 48, § 2, wet 26 mei 2002, B.S., 31 juli 2002, inwerkingtreding: 1 oktober 2002 (art. 60) }5. – § 5 toegevoegd bij art. 4 wet 10 augustus 1998, B.S., 24 april 1999
p. 366 Wet 10 oktober 1967 Art. 1299 volledig vervangen
Art. 1299. }1[}2[Hoger beroep tegen het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken is slechts toegelaten indien het gesteund wordt op het niet vervullen van de wettelijke voorwaarden om de echtscheiding uit te spreken of op de verzoening die tussen de echtgenoten plaatsvond.]2 Het kan worden ingesteld door het openbaar ministerie binnen een maand te rekenen van de uitspraak. In dat geval wordt het aan beide partijen betekend. Het kan eveneens worden ingesteld door één of beide echtgenoten, afzonderlijk of gezamenlijk, binnen een maand te rekenen van de uitspraak. In dat geval wordt het aan de procureur des Konings betekend, alsook, indien het door slechts één echtgenoot wordt ingesteld, aan de andere echtgenoot.]1 Hoger beroep aangetekend op grond van verzoening moet in alle gevallen door beide echtgenoten gezamenlijk worden ingesteld binnen een maand te rekenen van de uitspraak. Het wordt betekend aan de procureur des Konings. }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 10 wet 2 juni 2010, B.S., 21 juni 2010 }2. – Lid 1 vervangen bij art. 2, 1°, wet 17 juli 2015, B.S., 1 september 2015
p. 390 Wet 10 oktober 1967 Art. 1412quinquies en historiek invoegen }1[Art.
1412quinquies. § 1 . O n d e r v o o r b e houd van de toepassing van dwingende supranationale en internationale bepalingen, zijn de eigendommen van een buitenlandse mogendheid die zich bevinden op het grondgebied van het Koninkrijk, met inbegrip van banktegoeden die daar door die buitenlandse mogendheid worden aangehou-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 390
den of beheerd, met name bij de uitoefening van de taken van diplomatieke vertegenwoordigingen van de buitenlandse mogendheid of haar consulaire posten, haar speciale zendingen, haar vertegenwoordigingen bij internationale organisaties of delegaties bij organen van internationale organisaties of bij internationale conferenties, niet vatbaar voor beslag.
2° indien de buitenlandse mogendheid die eigendommen heeft gereserveerd of aangewezen ter voldoening van de vordering die onderwerp is van de uitvoerbare titel of de authentieke of onderhandse stukken die, al naargelang het geval, ten grondslag liggen aan het beslag;
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de schuldeiser die beschikt over een uitvoerbare titel of authentieke of onderhandse stukken die, al naargelang het geval, ten grondslag liggen aan het beslag, bij een verzoekschrift aan de beslagrechter toelating vragen om beslag te leggen op de in paragraaf 1 bedoelde eigendommen van een buitenlandse mogendheid indien hij aantoont dat voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
3° indien vastgesteld is dat die eigendommen in het bijzonder worden gebruikt of beoogd zijn voor gebruik door de buitenlandse mogendheid voor andere dan niet-commerciële overheidsdoeleinden en zich bevinden op het grondgebied van het Koninkrijk, met dien verstande dat uitsluitend beslag kan worden gelegd op eigendommen die verband houden met de entiteit waartegen de uitvoerbare titel of de authentieke of onderhandse stukken die, al naargelang het geval, ten grondslag liggen aan het beslag, zich richt.
1° indien de buitenlandse mogendheid op uitdrukkelijke en specifieke wijze heeft ingestemd met de beslagbaarheid van die eigendom;
§ 3. De in paragraaf 1 bedoelde immuniteit en de in paragraaf 2 bedoelde uitzonderingen op die immuniteit zijn eveneens van toepassing op de in die pa-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
ragrafen bedoelde eigendommen indien zij niet het eigendom zijn van een buitenlandse mogendheid zelf, maar van een deelgebied van die buitenlandse mogendheid, zelfs wanneer dit niet over internationale rechtspersoonlijkheid beschikt, van een geleding van die buitenlandse mogendheid in de zin van artikel 1412ter, § 3, tweede lid, of van een territoriaal gedecentraliseerd bestuur of elke andere politieke opdeling van die buitenlandse mogendheid. De in paragraaf 1 bedoelde immuniteit en de in paragraaf 2 bedoelde uitzonderingen op die immuniteit zijn eveneens van toepassing op de in die paragrafen bedoelde eigendommen indien zij niet het eigendom zijn van een buitenlandse mogendheid, maar van een publiekrechtelijke supranationale of internationale organisatie die ze gebruikt of beoogt te gebruiken voor aan niet-commerciële overheidsdoelen analoge doelen. }1. – Ingevoegd bij art. 2 wet 23 augustus 2015, B.S., 3 september 2015
13
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 638–640
V. FISCAAL RECHT A. Inkomstenbelastingen p. 638–640 K.B. 10 april 1992 Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. }1[§ 1]1}2[Voor de toepassing van dit wetboek, van de bijzondere wetsbepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten hebben de volgende termen de betekenis die is bepaald in dit artikel. 1° Rijksinwoners
Er wordt verstaan onder:
}9[5°bis Gemeenschappelijk beleggingsfonds
a) vennootschap: enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die, regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard.
Onder gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt verstaan, het onverdeeld vermogen dat een beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging beheert voor rekening van de deelnemers overeenkomstig de bepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles of overeenkomstig analoge bepalingen van buitenlands recht.]9
Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt;
6° Gestort kapitaal
b) binnenlandse vennootschap: enigerlei vennootschap die in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft en niet van de vennootschapsbelasting is uitgesloten;
Onder gestort kapitaal wordt verstaan het werkelijk gestorte maatschappelijk kapitaal zoals het geldt ter zake van de vennootschapsbelasting.
– wanneer ze geen woonplaats hebben in België, de zetel van hun fortuin in België hebben gevestigd]3
}5[b)bis Intra-Europese
b) de Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden;
– die geen binnenlandse vennootschap is;
Onder gerevaloriseerde waarde wordt verstaan de waarde van de goederen die worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en van het gestorte kapitaal, na herwaardering van de aanschaffings- of beleggingswaarde van die goederen of van het kapitaal met toepassing van de hierna vermelde coëfficiënten volgens het jaar waarin, naar het geval, in die goederen is belegd of het kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald:
Onder rijksinwoners worden verstaan: a) }3[de natuurlijke personen die: – hun woonplaats in België hebben gevestigd;
c) de andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland, alsmede hun inwonende gezinsleden, daaronder niet begrepen consulaire ereambtenaren; d) de andere ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van de Belgische Staat, van de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten, of van een Belgisch publiekrechtelijk lichaam, die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buitenslands uitoefenen in een land waar zij niet duurzaam verblijf houden. De vestiging van de woonplaats of van de zetel van het fortuin in België wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Evenwel worden, behoudens tegenbewijs, geacht hun woonplaats }4[...]4 in België te hebben gevestigd de natuurlijke personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven. Voor gehuwden die zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, vermelde gevallen bevinden, wordt de belastingwoonplaats bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd. 2° Gehuwden en echtgenoten – wettelijk samenwonenden De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot. 3° Gemeenschappelijke aanslag Onder gemeenschappelijke aanslag wordt verstaan de vestiging van één aanslag ten name van de beide echtgenoten of de beide wettelijk samenwonenden. 4° Kinderen Onder kinderen wordt verstaan de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot, alsmede de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft. 5° Vennootschappen 14
vennootschap: iedere vennootschap van een Lid-Staat van de Europese Unie:
– die een rechtsvorm heeft genoemd in }6[bijlage I, deel A, bij de Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009] 6 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende Lid-Staten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een Lid-Staat naar een andere Lid-Staat }6[...]6 ; – die volgens de fiscale wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Unie, andere dan België, wordt geacht fiscaal in die Staat te zijn gevestigd zonder volgens een met een derde Staat gesloten verdrag inzake dubbele belastingheffing te worden geacht fiscaal buiten de Europese Unie te zijn gevestigd; en – die, zonder mogelijkheid van keuze en zonder ervan te zijn vrijgesteld, is onderworpen aan een van de belastingen gelijkaardig aan de vennootschapsbelasting opgesomd in }7[bijlage I, deel B]7, van de voormelde richtlijn;]5 c) buitenlandse vennootschap: enigerlei vennootschap die in België geen maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer heeft; d) financieringsvennootschap: enigerlei vennootschap die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard ten voordele van vennootschappen die met de dienstverrichtende vennootschap noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een groep vormen; e) thesaurievennootschap: enigerlei vennootschap waarvan de werkzaamheid uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat in het verrichten van geldbeleggingen; f) beleggingsvennootschap: enigerlei vennootschap die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft; }8 [g)
gereglementeerde vastgoedvennootschap: enigerlei openbare of institutionele gereglementeerde vastgoedvennootschap, zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen.]8
7° Gerevaloriseerde waarde
Jaren
1918 en vorige 1919 1920 1921 1922 1923 1924 1925 1926 1927 tot 1934 inbegrepen 1935 1936 tot 1943 inbegrepen 1944 tot 1948 inbegrepen 1949 1950 en volgende
Toepasselijke coëfficiënten 16,33 11,49 6,15 6,30 6,43 4,37 3,89 4,02 2,72 2,35 1,86 1,70 1,14 1,10 1,0.
8° Vastrentende effecten Onder vastrentende effecten worden verstaan de obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten, met inbegrip van effecten waarvan de inkomsten worden gekapitaliseerd of van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van inkomsten en zijn uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest. Als vastrentende effecten worden eveneens aangemerkt, de contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen waarbij als tegenprestatie voor éénmalige of periodieke stortingen, verbintenissen worden aangegaan los van onzekere gebeurtenissen uit het menselijk leven, en waarvan de duur en het bedrag vervat zijn in de bedingen van het contract.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 638–640
9° De uitdrukkingen «immateriële, materiële of financiële vaste activa», «oprichtingskosten» en «voorraden en bestellingen in uitvoering» hebben de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.]2 }10[10° Woonstaatheffing: onder
woonstaatheffing wordt verstaan de heffing die wordt geheven ingevolge de toepassing van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling of ingevolge de toepassing van een door de Europese Unie afgesloten overeenkomst die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in de voornoemde richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door deze richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden bedoeld in artikel 11, lid 1, van dezelfde richtlijn.]10 }11[11° Financiële
instrumenten: onder financiële instrumenten wordt verstaan de financiële instrumenten vermeld in artikel 3, 1°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten.]11 }11[12° Zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten. Onder zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten wordt verstaan:
a) de in artikel 3, 3°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten vermelde pandovereenkomsten en overeenkomsten die leiden tot eigendomsoverdracht ten titel van zekerheid, inclusief cessie-retrocessieovereenkomsten («repo's»); b) binnen het kader van de in a bedoelde overeenkomsten, de marge-opvragingen bedoeld in artikel 3, 9°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, en de substituties, in de loop van de overeenkomst, van de oorspronkelijk als zekerheid gegeven activa door nieuwe financiële instrumenten; c) de soortgelijke overeenkomsten als bedoeld in a en b die, krachtens de bepalingen naar buitenlands recht, leiden of, terzake van de overeenkomsten van pandgeving, kunnen leiden tot een eigendomsoverdracht;]11 }12[13° onder een juridische constructie wordt verstaan:
a) een rechtsverhouding, die door een rechtshandeling van de oprichter of door een rechterlijke beslissing in het leven wordt geroepen, waarbij goederen of rechten onder de macht van een beheerder worden gebracht om ze te besturen ten behoeve van een of meerdere begunstigden of voor een bepaald doel. Die rechtsverhouding heeft de volgende kenmerken:
– de eigendomstitel betreffende de goederen of rechten van de juridische constructie is opgesteld op naam van een beheerder of op naam van een andere persoon voor rekening van de beheerder; – de goederen van de juridische constructie vormen een afzonderlijk vermogen en maken geen deel uit van het vermogen van de beheerder; – de beheerder heeft de bevoegdheid en de plicht, ter zake waarvan hij verantwoording verschuldigd is, om in overeenstemming met de bepalingen van de juridische constructie en de bijzondere verplichtingen waaraan hij door de wet is onderworpen, de goederen van de juridische constructie te besturen, te beheren of erover te beschikken; b) }13[enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting, instelling of entiteit, die rechtspersoonlijkheid bezit, en die, krachtens de bepalingen van de wetgeving van de Staat of het rechtsgebied waar hij gevestigd is, aldaar ofwel niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen ofwel onderworpen is aan een inkomstenbelasting die minder dan 15 pct. bedraagt van het belastbaar inkomen van deze juridische constructie dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten. Behoudens in de gevallen bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, zijn de in het eerste lid bedoelde rechtsvormen die gevestigd zijn in een Staat of rechtsgebied dat behoort tot de Europese Economische Ruimte, geen juridische constructies. De Koning bepaalt, met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde rechtsvormen, die niet gevestigd zijn in een Staat of rechtsgebied dat behoort tot de Europese Economische Ruimte, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op niet beperkende wijze, de voor welbepaalde Staten of rechtsgebieden beoogde rechtsvormen die vermoed worden te voldoen aan de omschrijving in het eerste lid. De Koning zal bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk indien ze in zitting is, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het tweede lid genomen besluiten. Deze besluiten houden op uitwerking te hebben indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De bekrachtiging heeft uitwerking vanaf die datum. Bij gebreke van deze bekrachtiging binnen de voormelde termijn wordt het besluit geacht nooit uitwerking te hebben gehad;]13]12 }14[13°/1 in afwijking van 13° worden niet geacht een juridische constructie te zijn:
a) een openbare of institutionele instelling voor collectieve belegging of een instelling voor belegging in schuldvorderingen bedoeld in artikel 3, 2°, 3° of 7°, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen;
– het beheer en het beleggen van fondsen, ingezameld om wettelijke en aanvullende pensioenen toe te kennen; of – het beheer van werknemersparticipaties in de financiering van hun onderneming of van de groep waartoe die behoort; d) een vennootschap, waarvan de effecten zijn genoteerd aan een effectenbeurs van een Lid-Staat van de Europese Unie onder de voorwaarden van de Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd, of van een derde Staat waarvan de wetgeving analoge toelatingsvoorwaarden voorziet; e) een entiteit die gevestigd is in een Staat bedoeld in artikel 5/1, § 1, tweede lid, en waarvoor de oprichter of de derde begunstigde aantoont dat: – deze entiteit in het kader van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid een daadwerkelijke economische activiteit uitoefent op de plaats waar deze entiteit gevestigd is en in voorkomend geval op de plaats waar zij een vaste inrichting heeft, en dat; – het geheel van de lokalen, personeel en uitrusting die de entiteit tot haar beschikking heeft op de plaats waar deze entiteit gevestigd is in verhouding staat tot de voormelde economische activiteit die deze entiteit aldaar uitoefent;]14 }15[14° }16[onder
oprichter van een juridische constructie wordt verstaan: – hetzij, de natuurlijke persoon die de constructie heeft opgericht buiten de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid, of de rechtspersoon die overeenkomstig artikel 220 aan de rechtspersonenbelasting is onderworpen en die de constructie heeft opgericht; – hetzij, wanneer de constructie is opgericht door een derde, de natuurlijke persoon die handelt buiten de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid, of de rechtspersoon die overeenkomstig artikel 220 aan de rechtspersonenbelasting is onderworpen en die er goederen en rechten heeft in ondergebracht; – hetzij, de natuurlijke personen die direct of indirect erfgenaam zijn van de in de vorige streepjes bedoelde personen, of de natuurlijke personen die, vanaf het overlijden, direct of indirect zullen erven van deze personen tenzij die erfgenamen aantonen dat zijzelf of hun erfgerechtigden op geen enkel ogenblik en op geen enkele manier enig voordeel, toegekend door de in de bepaling onder 13°, a), bedoelde juridische constructie zullen verkrijgen; – hetzij, de natuurlijke personen of de rechtspersonen die overeenkomstig artikel 220 aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, en die houder zijn van de juridische rechten van de aandelen of van de economische rechten van de goederen en kapitalen in het bezit van een in de bepaling onder 13°, b), bedoelde juridische constructie;]16]15 }17[14°/1 onder derde begunstigde van een juridische constructie wordt verstaan, een natuurlijke persoon of een in artikel 220 bedoelde rechtspersoon, en die, op enig ogenblik en op om het even welke wijze, enig voordeel verkrijgt dat is toegekend door de in de bepaling onder 13° bedoelde juridische constructie;]17
b) een openbare of institutionele alternatieve instelling voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 4° of 6°, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders;
}18[15° Eigen woning
c) een entiteit die geen instelling is als bedoeld in a) of b), en die zich uitsluitend toelegt op verrichtingen van:
Onder eigen woning wordt verstaan de woning als bedoeld in artikel 5/5, § 4, tweede tot achtste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betref-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
15
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 640
fende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.]18 }19[§ 2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit Wetboek, van de bijzondere wettelijke bepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten in hun hoofde, worden de overdrager, de pandgever en de leninggever die handelen in het kader van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot financiële instrumenten geacht eigenaar te blijven van de betrokken financiële instrumenten gedurende de hele looptijd van het contract.
In afwijking van het eerste lid, worden de inkomsten van kapitalen en roerende waarden uit financiële instrumenten die zijn overgedragen, in pand zijn gegeven of zijn uitgeleend in het kader van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening niet geacht te zijn ontvangen door de overdrager, de pandgever of de leninggever.]19 }20[§ 3. De termen «belasting Staat», «gereduceerde belasting Staat», «federale personenbelasting», «gewestelijke opcentiemen», «gewestelijke korting», «gewestelijke belastingvermeerdering», «gewestelijke belastingvermindering», «gewestelijk belastingkrediet», «gewestelijke personenbelasting» en «totale belasting» hebben voor de toepassing van dit Wetboek en de besluiten die in uitvoering ervan worden genomen de betekenis die eraan wordt gegeven in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.]20 {21É22 }1. – Genummerd bij art. 33, 1°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op de zakelijke zekerheidsovereenkomsten en op de leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 3) }2. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 2 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }3. – § 1, 1°, al. 1, a), vervangen bij art. 8, 1°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing voor de belastbare tijdperken die aanvangen op 1 januari 2014 of later (art. 72, lid 1, 1°) }4. – § 1, 1°, al. 2, gewijzigd bij art. 8, 2°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing voor de belastbare tijdperken die aanvangen op 1 januari 2014 of later (art. 72, lid 1, 1°) }5. – § 1, 5°, b)bis, ingevoegd bij art. 3 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }6. – § 1, 5°, b)bis, tweede streepje, gewijzigd bij art. 2, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, err., B.S., 24 maart 2014 }7. – § 1, 5°, b)bis, vierde streepje, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, err., B.S., 24 maart 2014 }8. – § 1, 5°, g), ingevoegd bij art. 83 wet 12 mei 2014, B.S., 30 juni 2014, err., B.S., 26 mei 2015, inwerkingtreding: 16 juli 2014 (art. 33 K.B. 13 juli 2014, B.S., 16 juli 2014) }9. – § 1, 5°bis, ingevoegd bij art. 313 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }10. – Toegevoegd bij art. 8 wet 17 mei 2004, B.S., 27 mei 2004, van toepassing op de betaalde of toegekende interesten verlopen vanaf 1 juli 2005 (art. 1 K.B. 27 juni 2005, B.S., 29 juni 2005) }11. – Toegevoegd bij art. 33, 1°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op de zakelijke zekerheidsovereenkomsten en op de leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 3) }12. – § 1, 13°, ingevoegd bij art. 35 wet 30 juli 2013, B.S., 1 augustus 2013, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2014 (art. 37) }13. – § 1, 13°, b), vervangen bij art. 38, 1°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing op de
16
inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015 (art. 47, lid 1). Iedere wijziging aan de oprichtingsakte van een juridische constructie als bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met het oog op de omzetting in een juridische constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, b), van hetzelfde Wetboek of van een juridische constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, b), van dat Wetboek met het oog op de omzetting in een juridische constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a), van het genoemde Wetboek die gebeurt vanaf 9 oktober 2014, kan niet worden tegengeworpen aan de administratie (art. 47, lid 2). Voor de toepassing van art. 47, lid 2, moet rekening worden gehouden: — tot 31 december 2014, met artikel 2, § 1, 13°, b), van het genoemde Wetboek, zoals dat bestond voor te zijn gewijzigd door artikel 38, 1°, van deze wet; — vanaf 1 januari 2015, met artikel 2, § 1, 13°, b), van hetzelfde Wetboek, zoals het is vervangen door artikel 38, 1°, van deze wet (art. 47, lid 3). }14. – § 1, 13°/1, ingevoegd bij art. 38, 2°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015 (art. 47, lid 1) }15. – § 1, 14°, ingevoegd bij art. 35 wet 30 juli 2013, B.S., 1 augustus 2013, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2014 (art. 37) }16. – § 1, 14°, vervangen bij art. 38, 3°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015 (art. 47, lid 1) }17. – § 1, 14°/1, ingevoegd bij art. 38, 4°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015 (art. 47, lid 1) }18. – § 1, 15°, ingevoegd bij art. 8, 3°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 72 lid 1, inleidende zin) }19. – Toegevoegd bij art. 33, 2°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op de zakelijke zekerheidsovereenkomsten en op de leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 3) }20. – § 3 toegevoegd bij art. 8, 4°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 72 lid 1, inleidende zin) }21. – Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, van toepassing vanaf 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1) R 22. – Zie K.B. 23 augustus 2015 tot uitvoering van artikel 2, § 1, 13°, b, derde lid van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, B.S., 28 augustus 2015
p. 640 K.B. 10 april 1992 Art. 5/1 en historiek invoegen }1[Art. 5/1. § 1. Behoudens wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde die een inwoner is van of gevestigd is in een in het tweede lid bedoelde Staat, zijn die inkomsten belastbaar in hoofde van de oprichter van die juridische constructie die een rijksinwoner is, alsof die rijksinwoner ze rechtstreeks heeft verkregen.
Het bewijs dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde kan enkel worden geleverd indien deze derde begunstigde een inwoner is van of gevestigd is in een Lid-Staat
van de Europese Economische Ruimte, in een Staat waarmee België een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, in een Staat waarmee België een akkoord heeft gesloten inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, of in een Staat die samen met België deelneemt aan een ander bilateraal of multilateraal gesloten juridisch instrument, op voorwaarde dat deze overeenkomst, dit akkoord of dit juridisch instrument de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden tussen de akkoord sluitende Staten mogelijk maakt. Wanneer de juridische constructie is opgericht door meerdere oprichters, is elke oprichter belastbaar in verhouding tot zijn inbreng in de juridische constructie of, wanneer die niet kan worden vastgesteld, elk voor een gelijk deel. In het geval van splitsing van de eigendom op de juridische rechten aangehouden door de in artikel 2, § 1, 14°, vierde streepje, bedoelde oprichters, is elke oprichter belastbaar in verhouding tot het gedeelte van de economische rechten die worden aangehouden in de juridische constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, b, of, wanneer die niet kan worden vastgesteld, elk voor een gelijk deel. Wat de in artikel 2, § 1, 14°, derde streepje, bedoelde oprichters, betreft, is elke oprichter belastbaar in verhouding tot zijn deel in de juridische constructie of, wanneer die niet kan worden vastgesteld, in verhouding tot zijn rechten in het nalatenschap van de oprichter waarvoor hij in de plaats is getreden. De vermoedens inzake de verdeling van de inkomsten die overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf worden toegepast, kunnen, met alle in artikel 340 bedoelde bewijsmiddelen, door elke oprichter worden weerlegd voor zover wordt aangetoond aan welke andere persoon en in welke verhouding de door de juridische constructie verkregen inkomsten, moeten worden toegekend. Indien deze bewijzen niet op een voldoende wijze kunnen worden overgelegd, blijven de inkomsten van deze juridische constructie belastbaar in hoofde van de oprichters en in voorkomend geval van de derde begunstigden. In afwijking van het eerste lid is de oprichter, voor de toepassing van artikel 18, 2°ter, b), belastbaar op de door de juridische constructie betaalde of toegekende inkomsten. § 2. Wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie, werden betaald of toegekend aan een in artikel 2, § 1, 14°/1, bedoelde derde begunstigde die een rijksinwoner is, zijn de inkomsten verkregen door die juridische constructie belastbaar in hoofde van deze rijksinwoner alsof deze rijksinwoner ze rechtstreeks verkregen heeft. § 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing voor het aanslagjaar waarin de oprichter of de derde begunstigde aantoont dat de in artikel 2, § 1, 13°, b), bedoelde juridische constructie onderworpen is aan een inkomstenbelasting die ten minste 15 pct. bedraagt van het belastbaar inkomen van deze juridische constructie dat wordt vastgesteld overeenkomstig de regels die van toepassing zijn voor het vestigen van de Belgische belasting op daarmee overeenstemmende inkomsten.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 39 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 653–656 zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015 (art. 47, lid 1)
p. 653–656 K.B. 10 april 1992 Art. 171 volledig vervangen
Art. 171. }1[In afwijking van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 156, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting Staat op de andere inkomsten, meer bedraagt dan de overeenkomstig de voormelde artikelen bepaalde belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3° en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, 1°, belastbaar zijn, vermeerderd met de belasting Staat met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten:]1 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1° }2[, 9°, eerste streepje,]2 }3[en 12°]3, vermelde diverse inkomsten; b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; }4[c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die }4[in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting]4 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen.
Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]4 }5[d) }5[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in }6[2°quater, 3°bis en 4°, f]6, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°,
zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }6[2°quater, 3°bis en 4°, f]6;]5]5 }7[e) }8[de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per jaar en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;]8]7 }9[f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]9
}10[g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden }11 [als vermeld in 1°bis,] 11 indien anders uitgekeerd;]10 }12[h)
de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]12 }13[i) }14[de
beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:]14 – sportbeoefenaars, }15[voor]15 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; – scheidsrechters, }16[voor]16 hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; – opleiders, trainers en begeleiders, }17[voor]17 hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }18[uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector]18;]13 }19 [1°bis }20 [tegen
een aanslagvoet van 8 pct.: spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden gevormd in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]20]19 2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) }21[...]21
het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: – voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; – die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]27 }29[e) }30[...]30]29 }31[f) }32[...]32]31
2°bis }33[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties;]33 }34[2°ter }35[...]35]34 }36[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;]36
3° }37[tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder }38[2°bis en 3 quater tot 3°septies,]38 alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°;]37 }39[3°bis }40[}41[tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd:
en afkoopwaarden als vermeld
– aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar;
– zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }24[2°quater, 3°bis en 4°, f]24;
– aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;]41]40]39
}22[b) }23[kapitalen
in 4°, f, in zover:
– }25[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]25]23]22 c) }26[...]26 d) }27[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten }28[gevormd met bijdragen als vermeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, d), en e),] 28 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
}42[3°ter }43[tegen }44[een aanslagvoet van 15 of 25 pct.,]44 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedin-
gen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]43]42 }45[3°quater }46[tegen een aanslagvoet van 15%, de
dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed», door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of door een in artikel 2, 1°, 2° en 3° van de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschap bedoelde gereglementeerde 17
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 653–656
vastgoedvennootschap, of deze beleggingsvennootschap of gereglementeerde vastgoedvennootschap haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80% van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20° van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks of, voor wat betreft de gereglementeerde vastgoedvennootschap, van artikel 2, 5° van de wet van 12 mei 2014 betreffende gereglementeerde vastgoedvennootschappen, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap of door deze gereglementeerde vastgoedvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis]46]45 }47[3°quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;]47 }48 [3°sexies
tegen een aanslagvoet van 20 of 15 pct., de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng of later;]48
}49[3°septies tegen een aanslagvoet van 5 of 15 pct., de dividenden, andere dan deze bedoeld in artikel 209, in de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van }50 [de liquidatiereserve bedoeld in de artikelen 184quater of 541,]50 of de in het buitenland geïnde of verkregen dividenden in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, en naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves gedurende ten minste 5 jaar of minder dan 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven }51[op de wijze bedoeld in de artikelen 184quater, derde lid, of 541;]51]49
4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }52[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd]52, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; }53[b) de
in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling.
18
Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]53 c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de }54[in artikel 90, 9°}55[, tweede streepje,]55 en 10°]54, vermelde meerwaarden; f) }56[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering }57[of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar]57, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: – kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; – kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;]56 }58[– }59[kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]59]58 }60[– kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]60
fbis) }61[...]61 g) }62[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan }63 [of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende
is,]63 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]62 h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) }64[de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector}65[, andere dan deze opgenomen onder 4°bis]65;]64 }66[j) }67[de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen] 6 7 voor }67 [een maximumbedrag van 12.300 euro bruto]67 per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari }68[van het aanslagjaar]68;]66 }69[k) }70[de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsen-geneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan.]70]69 }71[4°bis tegen een aanslagvoet van 12,5 pct., de zoogkoeienpremies en de premies in het kader van de bedrijfstoeslagrechten ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;]71
5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad }72[die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 145 1 tot 145 16 , 145 24 , }73 [145 26 , 14528,]73 14532 tot 14535 en 154bis vermelde belastingverminderingen]72: a) vergoedingen }74[...]74, die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als }75[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]75; }76[d) vergoedingen
die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]76
}77[e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]77 }78[f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;]78
6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten }79[die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 653–656
artikelen 1451 tot 14516, 14524, }80[14526, 14528,]80 14532 tot 14535 en 154bis vermelde belastingverminderingen]79: – }81[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }81[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]81 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]81 – de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; – de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; }82[– }83 [de
in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]83]82
}84[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]84 {85 {170 }1. – Inleidende zin vervangen bij art. 67, 1°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 72 lid 1, inleidende zin) }2. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }3. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }4. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }5. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }6. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }7. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levens-
verzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }8. – 1°, e), opnieuw ingevoegd bij art. 6 wet 11 november 2013, B.S., 27 november 2013, err., B.S., 19 mei 2014, inwerkingtreding: 1 oktober 2013 (art. 7) }9. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }10. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }11. – 1°, g), gewijzigd bij art. 109, a), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 113, lid 1) }12. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }13. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }14. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }15. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }16. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }17. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }18. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }19. – 1°bis ingevoegd bij art. 109, b), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 113, lid 1) }20. – 1°bis vervangen bij art. 110 Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing vanaf aj. 2018 (art. 113, lid 2) }21. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }22. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994 }23. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }24. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }25. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }26. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }27. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°, tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
}28. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 67, 2°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 72 lid 1, inleidende zin) }29. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }30. – 2°, e), na wijzigingen, opgeheven bij art. 109, c), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 113, lid 1) }31. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }32. – 2°, f), opgeheven bij art. 3, a), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, inwerkingtreding: 1 oktober 2014 (art. 7, lid 4) }33. – 2°bis laatst vervangen bij art. 80, a), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }34. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }35. – 2°ter opgeheven bij art. 80, b), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }36. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }37. – 3° laatst vervangen bij art. 80, c), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }38. – 3° gewijzigd bij art. 43, a), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015 (art. 50, lid 1) }39. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }40. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }41. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }42. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }43. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5) }44. – 3°ter laatst gewijzigd bij art. 80, d), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }45. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }46. – 3°quater laatst vervangen bij art. 85 wet 12 mei 2014, B.S., 30 juni 2014, err., B.S., 26 mei 2015, inwerkingtreding: 16 juli 2014 (art. 33 K.B. 13 juli 2014, B.S., 16 juli 2014) }47. – 3°quinquies, na vernietiging bij arrest nr. 7/2014 van het Grondwettelijk Hof van 23 januari 2014, opnieuw ingevoegd bij art. 171 wet 25 april 2014, B.S., 7 mei 2014, inwerkingtreding: 7 mei 2014 (art. 202, § 1, lid 1), uitwerking op de inkomsten die, worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 174) }48. – 3°sexies ingevoegd bij art. 3, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b), 4, 5, b) en 6 (art. 7, lid 5) }49. – 3°septies ingevoegd bij art. 43, b), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015 (art. 50, lid 1)
19
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 653–656 }50. – 3°septies gewijzigd bij art. 78, 1° Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: 18 augustus 2015 (art. 83, lid 1) }51. – 3°septies gewijzigd bij art. 78, 2° Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: 18 augustus 2015 (art. 83, lid 1) }52. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }53. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum }54. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }55. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }56. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }57. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }58. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }59. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }60. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }61. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }62. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }63. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°) }64. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B. 7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000) }65. – 4°, i), aangevuld bij art. 52, 1°, Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing op de premies die vanaf 2015 worden betaald (art. 58, lid 2) }66. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }67. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }68. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }69. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S., 16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012 (art. 3) }70. – 4°, k), vervangen bij art. 33 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, inwerkingtreding: 1 april 2012 (art. 39, lid 4) }71. – 4°bis ingevoegd bij art. 52, 2°, Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing op de premies die vanaf 2015 worden betaald (art. 58, lid 2)
20
}72. – 5°, inleidende zin, aangevuld bij art. 67, 3°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing is wanneer het laatste vorige jaar waarin een belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, verbonden is met het aj. 2015 of een later aanslagjaar (art. 72, lid 1, 2°) }73. – 5°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 49 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 57, lid 2) }74. – 5°, a), laatst gewijzigd bij art. 3 wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 7, lid 3) }75. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }76. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }77. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }78. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008 }79. – 6°, inleidende zin, aangevuld bij art. 67, 4°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 72 lid 1, inleidende zin) }80. – 6°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 49 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 57, lid 2) }81. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18) }82. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }83. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend (art. 26) }84. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni 2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
F 85. – Vanaf aj. 2018 luidt dit art. als volgt:
Art. 171. }86[In afwijking van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 156, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting Staat op de andere inkomsten, meer bedraagt dan de overeenkomstig de voormelde artikelen bepaalde belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3° en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, 1°, belastbaar zijn, vermeerderd met de belasting Staat met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten:]86 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1° }87[, 9°, eerste streepje,]87 }88[en 12°]88, vermelde diverse inkomsten; b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; }89[c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die }89[in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting]89 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen. Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]89 }90[d) }90[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in }91[2°quater, 3°bis en 4°, f]91, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }91[2°quater, 3°bis en 4°, f]91;]90]90 }92[e) }93[de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per jaar en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbe-
drijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;]93]92 }94[f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]94 }95 [g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden }96[als vermeld in 1°bis,]96 indien anders uitgekeerd;]95 }97[h) de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]97 }98[i) }99[de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:]99 – sportbeoefenaars, }100[voor]100 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; – scheidsrechters, }101 [voor]101 hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; – opleiders, trainers en begeleiders, }102[voor]102 hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }103[uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector]103;]98 }104[1°bis }105[tegen een aanslagvoet van 8 pct.: spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden gevormd in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]105]104 2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) }106[...]106 }107[b) }108[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover: – zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }109[2°quater, 3°bis en 4°, f]109; – }110[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]110]108]107 c) }111[...]111 d) }112[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten }113[gevormd met bijdragen als vermeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, d), en e),]113 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: – voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onder-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 653–656
neming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; – die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]112 }114[e) }115[...]115]114 }116[f) }117[...]117]116 2°bis }118 [tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties;]118 }119[2°ter }120[...]120]119 }121[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;]121 3° }122[tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder }123[2°bis en 3 quater tot 3°septies,]123 alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°;]122 }124[3°bis }125[}126[tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: – aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; – aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;]126]125]124 }127[3°ter }128[tegen }129[een aanslagvoet van 15 of 25 pct.,]129 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]128]127 }130[3°quater }131[tegen een aanslagvoet van 15%, de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed», door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of door een in artikel 2, 1°, 2° en 3° van de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschap bedoelde gereglementeerde vastgoedvennootschap, of deze beleggingsvennootschap of gereglementeerde vastgoedvennootschap haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80% van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20° van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks of, voor wat betreft de gereglementeerde vastgoedvennootschap, van artikel 2, 5° van de wet van 12 mei 2014 betreffende gereglementeerde vastgoedvennootschappen, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap of door deze gereglementeerde vastgoedvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis]131]130 }132[3°quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;]132 }133[3°sexies tegen een aanslagvoet van 20 of 15 pct., de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng of later;]133 }134[3°septies tegen een aanslagvoet van 5 of 15 pct., de dividenden, andere dan deze bedoeld in artikel 209, in
de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van }135[de liquidatiereserve bedoeld in de artikelen 184quater of 541,]135 of de in het buitenland geïnde of verkregen dividenden in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, en naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves gedurende ten minste 5 jaar of minder dan 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven }136[op de wijze bedoeld in de artikelen 184quater, derde lid, of 541;]136]134 4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }137[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd]137, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; }138[b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling. Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]138 c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de }139[in artikel 90, 9°}140[, tweede streepje,]140 en 10°]139, vermelde meerwaarden; f) }141[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering }142[of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar]142, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: – kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; – kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;]141 }143[– }144[kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]144]143 }145[– kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]145
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
fbis) }146[...]146 g) }147[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan }148[of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is,]148 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]147 h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) }149[de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector}150 [, andere dan deze opgenomen onder 4°bis]150;]149 }151[j) }152[de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen]152 voor }152[een maximumbedrag van 12.300 euro bruto]152 per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari }153[van het aanslagjaar]153;]151 }154[k) }155[de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsen-geneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan.]155]154 }156[4°bis tegen een aanslagvoet van 12,5 pct., de zoogkoeienpremies en de premies in het kader van de bedrijfstoeslagrechten ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;]156 5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad }157[die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 145 1 tot 145 16 , 145 24 , }158[14526, 14528,]158 14532 tot 14535 en 154bis vermelde belastingverminderingen]157: a) vergoedingen }159[...]159, die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als }160[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]160; }161[d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]161 }162[e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]162 }163 [f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;]163 6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten }164[die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 1451 tot 14516, 14524, }165[14526, 14528,]165 14532 tot 14535 en 154bis vermelde belastingverminderingen]164: – }166[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }166[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]166 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]166 – de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft;
21
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 653–656
– de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; }167[– }168[de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]168]167 }169[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]169 }86. – Inleidende zin vervangen bij art. 67, 1°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 72 lid 1, inleidende zin) }87. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }88. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }89. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }90. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }91. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }92. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }93. – 1°, e), opnieuw ingevoegd bij art. 6 wet 11 november 2013, B.S., 27 november 2013, err., B.S., 19 mei 2014, inwerkingtreding: 1 oktober 2013 (art. 7) }94. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }95. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }96. – 1°, g), gewijzigd bij art. 109, a), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 113, lid 1) }97. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }98. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }99. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }100. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }101. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }102. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2)
22
}103. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }104. – 1°bis ingevoegd bij art. 109, b), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 113, lid 1) }105. – 1°bis vervangen bij art. 110 Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing vanaf aj. 2018 (art. 113, lid 2) }106. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }107. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994 }108. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }109. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }110. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }111. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }112. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°, tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }113. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 67, 2°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 72 lid 1, inleidende zin) }114. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }115. – 2°, e), na wijzigingen, opgeheven bij art. 109, c), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 113, lid 1) }116. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }117. – 2°, f), opgeheven bij art. 3, a), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, inwerkingtreding: 1 oktober 2014 (art. 7, lid 4) }118. – 2°bis laatst vervangen bij art. 80, a), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }119. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }120. – 2°ter opgeheven bij art. 80, b), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }121. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }122. – 3° laatst vervangen bij art. 80, c), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }123. – 3° gewijzigd bij art. 43, a), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015 (art. 50, lid 1) }124. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }125. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }126. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }127. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }128. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5)
}129. – 3°ter laatst gewijzigd bij art. 80, d), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }130. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }131. – 3°quater laatst vervangen bij art. 85 wet 12 mei 2014, B.S., 30 juni 2014, err., B.S., 26 mei 2015, inwerkingtreding: 16 juli 2014 (art. 33 K.B. 13 juli 2014, B.S., 16 juli 2014) }132. – 3°quinquies, na vernietiging bij arrest nr. 7/2014 van het Grondwettelijk Hof van 23 januari 2014, opnieuw ingevoegd bij art. 171 wet 25 april 2014, B.S., 7 mei 2014, inwerkingtreding: 7 mei 2014 (art. 202, § 1, lid 1), uitwerking op de inkomsten die, worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 174) }133. – 3°sexies ingevoegd bij art. 3, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b), 4, 5, b) en 6 (art. 7, lid 5) }134. – 3°septies ingevoegd bij art. 43, b), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015 (art. 50, lid 1) }135. – 3°septies gewijzigd bij art. 78, 1° Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: 18 augustus 2015 (art. 83, lid 1) }136. – 3°septies gewijzigd bij art. 78, 2° Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: 18 augustus 2015 (art. 83, lid 1) }137. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }138. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum }139. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }140. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }141. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }142. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }143. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }144. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }145. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }146. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }147. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }148. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°) }149. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B. 7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000) }150. – 4°, i), aangevuld bij art. 52, 1°, Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing op de premies die vanaf 2015 worden betaald (art. 58, lid 2)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 667 }151. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }152. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }153. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }154. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S., 16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012 (art. 3) }155. – 4°, k), vervangen bij art. 33 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, inwerkingtreding: 1 april 2012 (art. 39, lid 4) }156. – 4°bis ingevoegd bij art. 52, 2°, Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing op de premies die vanaf 2015 worden betaald (art. 58, lid 2) }157. – 5°, inleidende zin, aangevuld bij art. 67, 3°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing is wanneer het laatste vorige jaar waarin een belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, verbonden is met het aj. 2015 of een later aanslagjaar (art. 72, lid 1, 2°) }158. – 5°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 49 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 57, lid 2) }159. – 5°, a), laatst gewijzigd bij art. 3 wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 7, lid 3) }160. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }161. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }162. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }163. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008 }164. – 6°, inleidende zin, aangevuld bij art. 67, 4°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 72 lid 1, inleidende zin) }165. – 6°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 49 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 57, lid 2) }166. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18) }167. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }168. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend (art. 26) }169. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni 2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3) J 170. – Artikel 171, 5°, b), van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing op het aanslagjaar 2010, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre van de werkingssfeer ervan worden uitgesloten de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen van bedrijfsleiders, waarvan de vaststelling door toedoen van een openbare overheid of wegens het bestaan van een geschil heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben (Grondwettelijk Hof nr. 82/2015, 28 mei 2015, B.S., 17 juli 2015).
p. 660 K.B. 10 april 1992 Art. 180 volledig vervangen
Art. 180. Aan de vennootschapsbelasting zijn niet onderworpen: }1[}2[in
1° het tweede lid bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen die, in het kader van hun maatschappelijk belang, hoofdzakelijk: – een ziekenhuis zoals gedefinieerd in artikel 2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, uitbaten; of
– een instelling die oorlogsslachtoffers, mindervaliden, bejaarden, beschermde minderjarigen of behoeftigen bijstaat, uitbaten;]2]1 2° }3[de NV Waterwegen en Zeekanaal, de NV De Scheepvaart, de CVBA Autonome Haven «du Centre et de l'Ouest», de Maatschappij der Brugse Zeevaartinrichtingen, de Haven van Brussel, de gemeentelijke autonome havenbedrijven van }4[Antwerpen en Oostende, de naamloze vennootschap van publiek recht Havenbedrijf Gent]4 en de autonome havens van Luik, Charleroi en Namen;]3 3° de Nationale Delcrederedienst; 4° de Belgische Maatschappij voor de Financiering van de Nijverheid; 5° }5[...]5 }6[5°bis}7[...]7]6
6° de Waalse Regionale Maatschappij voor Openbaar Personenvervoer en de exploitatiemaatschappijen die eraan zijn verbonden; 7° de Vlaamse Vervoermaatschappij en de autonome exploitatie-entiteiten binnen de Maatschappij; 8° de Maatschappij voor het Intercommunaal vervoer te Brussel; 9° waterzuiveringsmaatschappijen beheerst door de wet van 26 maart 1971; }8[10° }8[...]8]8 }9[11° de vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk Belgische Technische Coöperatie;]9 }10 [12°
de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;]10
}11[13° de
vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk APETRA;]11 }12[13° }13[...]13]12 }14[De in het eerste lid, 1° bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen zijn:
a) intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales; b) intercommunales beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten; c) samenwerkingsverbanden, met uitzondering van interlokale verenigingen, beheerst door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking; d) projectverenigingen beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten; e) autonome gemeentebedrijven beheerst door de nieuwe gemeentewet van 24 juni 1988; f) autonome gemeentebedrijven beheerst door het gemeentedecreet van de Vlaamse Gemeenschap van 15 juli 2005; g) de verenigingen beheerst door hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
h) de verenigingen beheerst door titel VIII van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.]14 }1. – Lid 1, 1°, na wijziging, opgeheven bij art. 17 Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 en van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 juli 2015 worden afgesloten (art. 27, lid 1) }2. – Lid 1, 1°, opnieuw ingevoegd bij art. 86, 1°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 en zijn van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, lid 1) }3. – Lid 1, 2°, laatst vervangen bij art. 285 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 289, lid 1) }4. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 6 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, err., B.S., 24 maart 2014, inwerkingtreding: vanaf de omvorming van het havenbedrijf van Gent tot naamloze vennootschap van publiek recht (art. 22, lid 4) }5. – Lid 1, 5°, opgeheven bij art. 45 wet 19 april 2002, B.S., 4 mei 2002, inwerkingtreding: op dezelfde datum als het koninklijk besluit waarbij de eerste statuten van de Nationale Loterij worden vastgesteld (art. 51, lid 1) }6. – Lid 1, 5°bis, ingevoegd bij art. 82 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op 1 januari 1993 ingevolge K.B. 22 december 1992, B.S., 12 januari 1993 }7. – Lid 1, 5°bis, opgeheven bij art. 15 wet 6 januari 2014, B.S., 31 januari 2014, inwerkingtreding: 1 juli 2014 (art. 28) }8. – Lid 1, 10°, toegevoegd bij art. 7 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992; opgeheven bij art. 31, b), wet 12 augustus 2000, B.S., 7 september 2000, inwerkingtreding: vanaf aj. 2000 (art. 33, lid 2) }9. – Lid 1, 11°, toegevoegd bij art. 32, § 1, wet 21 december 1998, B.S., 30 december 1998, inwerkingtreding: 24 februari 1999 (art. 1 K.B. 10 februari 1999, B.S., 24 februari 1999) }10. – Lid 1,12°, toegevoegd bij art. 204, zoals ingevoegd bij art. 5 K.B. 14 juni 2004, B.S., 24 juni 2004, err., B.S., 24 september 2004, err., B.S., 18 oktober 2004, inwerkingtreding: 24 juni 2004 (art. 20), bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 312 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }11. – Lid 1, 13°, toegevoegd bij art. 40 wet 26 januari 2006, B.S., 13 februari 2006, err., B.S., 24 februari 2006, inwerkingtreding: 18 mei 2006 (art. 1, 1°, K.B. 8 mei 2006, B.S., 18 mei 2006) }12. – Lid 1, 13° (2° maal), toegevoegd bij art. 5 K.B. 10 november 2006, B.S., 7 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 7, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 (art. 287); wijziging bij K.B. 10 november 2006 opgeheven bij art. 22 K.B. 28 september 2008, B.S., 2 oktober 2008, add., B.S., 10 oktober 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (Bericht 27 januari 2009, B.S., 27 januari 2009); bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 2, 1°, wet 21 augustus 2009, B.S., 14 september 2009 }13. – Lid 1, 13° (2° maal), opgeheven bij art. 18 K.B. 28 september 2008, B.S., 2 oktober 2008, add., B.S., 10 oktober 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (Bericht 27 januari 2009, B.S., 27 januari 2009; bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 2, 1°, wet 21 augustus 2009, B.S., 14 september 2009 }14. – Lid 2 toegevoegd bij art. 86, 2°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 en zijn van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, lid 1)
p. 667 K.B. 10 april 1992 Art. 209 volledig vervangen
Art. 209. Wanneer het maatschappelijk vermogen van een vennootschap wordt verdeeld ten gevolge van ontbinding of om enige andere reden, wordt als een uitgekeerd dividend aangemerkt het positieve verschil tussen de uitkeringen in geld, in effecten of in enige andere vorm, en de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal. 23
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 670
De uitkeringen worden geacht achtereenvolgens voort te komen:
p. 670
1° eerst uit de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal;
K.B. 10 april 1992 Art. 221 – 222 volledig vervangen
}1[1°/1 }2[vervolgens
uit de liquidatiereserve, bedoeld in de artikelen 184quater of 541;]2]1
2° vervolgens uit de voorheen gereserveerde winst}3[, andere dan deze bedoeld in de bepaling onder 1°/1,]3 die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld naar aanleiding van de verdeling van het vermogen inbegrepen; 3° en ten slotte uit de voorheen vrijgestelde winst. Wanneer de verdeling van het maatschappelijk vermogen trapsgewijze plaatsvindt, wordt het eerste lid toegepast telkens wanneer een verdeling het geschil overtreft tussen, eensdeels, het bedrag van het bij de ontbinding gestorte kapitaal, gerevaloriseerd volgens de coëfficiënten van toepassing op de datum van die verdeling en, anderdeels, de vroegere verdelingen na revalorisatie daarvan volgens de coëfficiënten die op dezelfde datum van toepassing zijn voor de jaren waarin die verdelingen hebben plaatsgehad. }1. – Lid 2, 1°/1, ingevoegd bij art. 47, a), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 50, lid 2) }2. – Lid 2, 1°/1, vervangen bij art. 79 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: 18 augustus 2015 (art. 83, lid 1) }3. – Lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 47, b), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 50, lid 2)
p. 670 K.B. 10 april 1992 Art. 220/1 en historiek invoegen }1[Art. 220/1. § 1. Behoudens wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door de juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde die een inwoner is van of gevestigd is in een in artikel 5/1, § 1, tweede lid, bedoelde Staat, zijn die inkomsten belastbaar in hoofde van de oprichter van de juridische constructie die een in artikel 220 bedoelde rechtspersoon is, alsof deze rechtspersoon ze rechtstreeks verkregen heeft.
De in artikel 5/1, § 1, derde, vierde, zesde en zevende lid, bedoelde bepalingen zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde rechtspersonen. § 2. Wanneer wordt aangetoond dat de inkomsten die werden verkregen door deze juridische constructie werden betaald of toegekend aan een derde begunstigde, die een in artikel 220 bedoelde rechtspersoon is, zijn deze inkomsten, belastbaar in hoofde van deze rechtspersoon, alsof deze rechtspersoon ze rechtstreeks verkregen heeft. § 3. De bepalingen van artikel 5/1, § 3, zijn van toepassing op de §§ 1 en 2.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 42 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015 (art. 47, lid 1)
24
Art. 221. De aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen zijn uitsluitend belastbaar ter zake van: 1° het kadastraal inkomen van hun in België gelegen onroerende goederen, wanneer dit kadastraal inkomen niet van onroerende voorheffing is vrijgesteld ingevolge artikel 253 of ingevolge bijzondere wettelijke bepalingen; 2° }1[inkomsten en opbrengsten van roerende goederen en kapitalen, met inbegrip van de in artikel 21, 5° en 6°, vermelde eerste inkomstenschijven }2[en de in artikel 21, 13°, vermelde interesten]2, evenals in }3[artikel 90, 5° tot 7° en 11°]3, vermelde diverse inkomsten.]1 }4[Artikel 21,
12°, is van toepassing op de overeenkomstig artikel 220/1 belaste rechtspersonen.]4
}1. – Lid 1, 2°, vervangen bij art. 33 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: met ingang van aj. 1998 (art. 80, § 7) }2. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 62 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015 }3. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 46 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 4) }4. – Lid 2 toegevoegd bij art. 43 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015 (art. 47, lid 1)
Art. 222. De in }1[de artikelen 180, 1°, en 220, 3°]1 vermelde rechtspersonen zijn eveneens belastbaar ter zake van: 1° de inkomsten van hun in het buitenland gelegen onroerende goederen, behalve indien het onroerende goederen betreft waarvan het kadastraal inkomen zou vrijgesteld zijn van onroerende voorheffing indien die goederen in België gelegen waren; het belastbare bedrag van die inkomsten wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13; 2° het deel van het nettobedrag van de huurprijs en de huurvoordelen van in België gelegen onroerende goederen dat meer bedraagt dan het kadastraal inkomen van die goederen, behoudens indien het betreft: – goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die die goederen noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid; – goederen verhuurd overeenkomstig de pachtwetgeving en die door de huurder voor land- en tuinbouw worden gebruikt;
3° de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten betreffende in België of in het buitenland gelegen onroerend goed, behoudens de uitzonderingen vermeld in 2°; het belastbare bedrag van die sommen wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13; 4° de meerwaarden op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel als vermeld in artikel 90, 8°, worden verwezenlijkt; het belastbare bedrag van die meerwaarden wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 101 en 103, § 2; 5° de meerwaarden op belangrijke deelnemingen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel vermeld in }2[artikel 90, 9°, tweede streepje]2, worden verwezenlijkt; het belastbare bedrag van de meerwaarden wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 102; }3 [6° de meerwaarden op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een in artikel 90, 10°, vermelde overdracht onder bezwarende titel worden verwezenlijkt; het belastbaar bedrag van die meerwaarden wordt overeenkomstig de artikelen 101, §§ 2 en 3, en 103, § 3, vastgesteld.]3 {4 }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 89 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 en zijn van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, lid 1) }2. – 5° gewijzigd bij art. 24 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }3. – 6° toegevoegd bij art. 23 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1998 (art. 48, § 1) }4. – Art. zoals van toepassing alvorens het werd vervangen bij art. 31 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, ingevolge de vernietiging van voormelde art. bij arrest arbitragehof nr. 136/98 van 16 december 1998, B.S., 6 januari 1999; art. 31 K.B. 20 december 1996 en art. 2, 1°, wet 13 juni 1997 werden vervolgens ingetrokken bij art. 45, § 3, wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999
p. 671 K.B. 10 april 1992 Art. 224 en historiek invoegen
Art. 224. }1[}2[De in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden, projectverenigingen, autonome gemeentebedrijven en verenigingen zijn eveneens belastbaar op het totale bedrag van de sommen toegekend als dividenden aan enige vennootschap of andere rechtspersoon, met uitzondering van die toegekend aan de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.]2]1
– andere goederen mits de huurder geen winstoogmerken nastreeft en die goederen worden gebruikt voor een van de bestemmingen vermeld in artikel 12, § 1;
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 20 Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 en van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 juli 2015 worden afgesloten (art. 27, lid 1)
het belastbare bedrag van die inkomsten wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13;
}2. – Opnieuw ingevoegd bij art. 90 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 en zijn van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 augustus 2015 worden afgesloten (art. 93, lid 1)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 678
p. 671
p. 678
toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 juli 2015 worden afgesloten (art. 27, lid 1); wijziging bij art. 22 ingetrokken bij art. 91 Programmawet 10 augustus 2015 B.S., 18 augustus 2015
K.B. 10 april 1992 Art. 243 – 243/1 volledig vervangen
K.B. 10 april 1992 Art. 225 – 226 volledig vervangen
p. 677 Art. 225. De belasting met betrekking tot in artikel 221 vermelde inkomsten is gelijk aan de onroerende en roerende voorheffing.
K.B. 10 april 1992 Art. 235 volledig vervangen
De belasting wordt berekend: 1° tegen het tarief van 20 pct. op inkomsten vermeld in artikel 222, 1° tot 3°; 2° tegen het tarief van 33 pct. of van 16,5 pct. op in artikel 222, 4°, vermelde meerwaarden, volgens het onderscheid in artikel 171, 1°, b en 4°, d; 3° tegen het tarief van 16,5 pct. }1[op in artikel 222, 5° en 6°]1, vermelde meerwaarden; 4° }2 [tegen het tarief van }3 [100 %] 3 op in artikel 223, eerste lid, 1°, vermelde niet verantwoorde kosten en voordelen van alle aard en op in artikel 223, eerste lid, 3°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard }3[, tenzij kan worden aangetoond dat de verkrijger van die kosten, die voordelen van alle aard en die financiële voordelen een rechtspersoon is, in welke gevallen de aanslag gelijk is aan 50 pct.]3;]2 5° }4[tegen het tarief bedoeld in artikel 215, eerste lid, op de in artikel 223, eerste lid, 2°, bedoelde bijdragen, premies, pensioenen, renten en toelagen, op de in artikel 223, eerste lid, 3°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard }5[en op de in artikel 223, eerste lid, 4° }6[...]6, bedoelde bedragen]5;]4 6° }7 [ }8 [tegen het tarief van 25 pct.] 8 op in artikel 224 vermelde dividenden.]7 }1. – Lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 24 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 1998 (art. 48, § 1) }2. – Lid 2, 4°, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 137 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, inwerkingtreding: 8 juni 2007 (art. 142, inleidende zin), uitgezonderd: wat de verwijzingen naar de art. 223, eerste lid, en 234, eerste lid, W.I.B. 1992 betreft: van toepassing vanaf 1 januari 2006 (art. 142, 1°); wat de invoeging van de niet verantwoorde voordelen van alle aard betreft: van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 142, 2°) }3. – Lid 2, 4°, gewijzigd en aangevuld bij art. 32, 1°, Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, inwerkingtreding: 29 december 2014, van toepassing op alle geschillen die nog niet definitief zijn afgesloten op de datum van deze inwerkingtreding (art. 40) }4. – Lid 2, 5°, laatst vervangen bij art. 48 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1 januari 2012 (art. 52, lid 3) }5. – Lid 2, 5°, gewijzigd bij art. 19 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, err., B.S., 25 maart 2014, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 23, lid 5) }6. – Lid 2, 5°, gewijzigd bij art. 32, 2°, Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, inwerkingtreding: 29 december 2014, van toepassing op alle geschillen die nog niet definitief zijn afgesloten op de datum van deze inwerkingtreding (art. 40) }7. – Lid 2, 6°, na wijziging, opgeheven bij art. 21 Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 en van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 juli 2015 worden afgesloten (art. 27, lid 1); wijziging bij art. 21 ingetrokken bij art. 91 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015 }8. – Lid 2, 6°, gewijzigd bij art. 54 wet 30 juli 2013, B.S., 1 augustus 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 55, lid 2)
Art. 226. }1[De belasting op dividenden vermeld in artikel 224, wordt vermeerderd zoals bepaald in artikel 218, ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen als vermeld in dat artikel zijn gedaan.]1 }1. – Opgeheven bij art. 22 Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 en van
Art. 235. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen }1[236 tot 240bis]1, wordt het nettobedrag van de belastbare inkomsten bepaald volgens de regels die van toepassing zijn: 1° }2[op de personenbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 7 tot 103;]2 2° op de vennootschapsbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 2°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 183, }3[185, § 2, ]3 }4[185ter,]4 }5[185quater en]5 190 tot 208;
Art. 243. In gevallen vermeld in artikel 232 vinden de bepalingen van de artikelen 86 tot 89 geen toepassing en wordt de belasting berekend volgens de belastingschaal vermeld in artikel 130 }1[...]1. }2[Op
de overeenkomstig het vorige lid berekende belasting worden de verminderingen genoemd in de artikelen 146 tot 154 verleend binnen de perken e n o n d e r d e v o o r wa a r d e n b e p aa l d i n d i e artikelen en met inachtneming van het geheel van de binnenlandse en de buitenlandse inkomsten, onder voorbehoud van de volgende afwijkingen:
1° }3[de in artikel 147, eerste lid, 1° en 7°, bedoelde bedragen]3 worden vervangen door het bedrag van 2.392,67 EUR; 2° }4[...]4
3° op de rechtspersonenbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 3°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen }6[221 tot 224]6.
3° het }5[in artikel 147, eerste lid, 9°, bedoelde]5 bedrag wordt vervangen door het bedrag van 2.774,10 EUR.]2
}1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 28 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }2. – 1° vervangen bij art. 404 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 413) }3. – 2° gewijzigd bij art. 3 wet 21 juni 2004, B.S., 9 juli 2004 }4. – 2° gewijzigd bij art. 145 wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing vanaf aj. 2009 (art. 146, lid 1). Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 146, lid 2) }5. – 2° gewijzigd bij art. 58 Programmawet 8 juni 2008, B.S., 16 juni 2008, van toepassing op de uitgaven die zijn gedaan of gedragen vanaf 1 januari 2009 (art. 60, lid 1) }6. – 3° gewijzigd bij art. 23 Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 en van toepassing op de boekjaren die ten vroegste op 1 juli 2015 worden afgesloten (art. 27, lid 1); wijziging bij art. 23 ingetrokken bij art. 91 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015
}6[...]6
p. 677 K.B. 10 april 1992 Art. 239/1 en historiek invoegen }1[Art. 239/1. Artikel 207, vierde en vijfde lid, is van toepassing op de kredietinstellingen die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte en die, overeenkomstig de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, gemachtigd zijn om hun activiteiten op het Belgisch grondgebied uit te oefenen ofwel door de vestiging van een bijkantoor, ofwel in het kader van het vrij verrichten van diensten.
Artikel 207, zesde en zevende lid, is van toepassing op de verzekeringsondernemingen die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte en die, overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, gemachtigd zijn om hun activiteiten op het Belgisch grondgebied uit te oefenen ofwel door de vestiging van een bijkantoor, ofwel in het kader van het vrij verrichten van diensten.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 98 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: vanaf aj. 2016 (art. 100)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
}7[De artikelen 126 tot 129, 1451, 1°, 2° en 5°, 1452 tot 1454, 1456, wat de toepassing van artikel 1451, 2°, betreft, 1458 tot 14516, 14524, }8[14526, 14528,]8 14532, 154bis, 157 tot 169, en 171 tot 178/1 zijn
eveneens van toepassing, met dien verstande dat: 1° wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, artikel 1451, 2°, slechts van toepassing is wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor: – een in België gelegen woning; – een in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de eigen woning is van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten; 2° voor de toepassing van artikel 178/1, de belastingverminderingen worden aangerekend op de overeenkomstig de artikelen 130, 146 tot 154 en 169 bepaalde belasting; 3° voor de toepassing van de }9[artikelen 14526, § 5, 14532, § 2,]9 157, 158, 165 en 175, onder totale belasting wordt verstaan de overeenkomstig de artikelen 130, 145 1, 1°, 2° en 5°, 145 2 tot 1454, 1456, 1458 tot 14516, 14524, }9[14526, §§ 1 tot 4, 14528, 14532, § 1,]9 154bis, 169, en 171 tot 178/1, bepaalde belasting.]7 }10[}11[...]11]10 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 31 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }2. – Lid 2, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 45, 1°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }3. – Lid 2, 1°, laatst gewijzigd bij art. 33, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9) }4. – Lid 2, 2°, opgeheven bij art. 99, B, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2006 (art. 100, lid 2; zoals vervangen bij art. 50 wet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006) }5. – Lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 14, 2°, Herstelwet 27 maart 2009, B.S., 7 april 2009, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 19, lid 3) }6. – Lid 3 ingevoegd bij art. 45, 2°, wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5); na wijziging, opgeheven bij art. 33, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S.,
25
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 679 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2010 (art. 35, lid 9) }7. – Lid 4, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 75, 1°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 80, lid 1) }8. – Lid 4, inleidende zin, gewijzigd bij art. 52, 1°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 57, lid 2) }9. – Lid 4, 3°, gewijzigd bij art. 52, 2°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 57, lid 2) }10. – Lid 5 toegevoegd bij art. 4, 2, wet 25 april 2007, B.S., 10 mei 2007, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 7) }11. – Lid 5, na wijziging, opgeheven bij art. 75, 2°, wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 80, lid 1)
}1[Art.
243/1. Wanneer de belastingplichtige in
België belastbare beroepsinkomsten heeft behaald of verkregen die ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn in het belastbaar tijdperk behaalde of verkregen binnenlandse en buitenlandse b e r o e p s i n k o m s te n , z ij n , i n a f w i j k i n g v a n artikel 243, de artikelen 86 tot 89 van toepassing en wordt de belasting berekend overeenkomstig de artikelen 130 tot 14516, 14524, }2[14526, 14528,]2 14532 tot 14535, 146 tot 154bis, 157 tot 169, en 171 tot 178/1, met dien verstande dat: 1° voor de toepassing van de artikelen 86 tot 89 en 146 tot 154, het geheel van de binnenlandse en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen; 2° de artikelen 1451, 2°, wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, en 1451, 3°, slechts van toepassing zijn wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor: – een in België gelegen woning; – een in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de eigen woning is van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten; 3° voor de toepassing van artikel 178/1, de belastingverminderingen worden aangerekend op de overeenkomstig de artikelen 130 tot 145, 146 tot 154 en 169 bepaalde belasting; 4° voor de toepassing van de }3[artikelen 1457, § 2, 14526, § 5,]3 14532, § 2, 157, 158, 165 en 175 onder totale belasting wordt verstaan de overeenkomstig de artikelen 130 tot 1456, 1457, § 1, 1458 tot 14516, 14524, }3[14526, §§ 1 tot 4, 145 28, 14532, § 1,]3 14533 tot 14535, 154bis, 169 en 171 tot 178/1 bepaalde belasting.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 76 wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, inwerkingtreding: 1 juli 2014 (art. 80, lid 2) }2. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 53, 1°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 57, lid 2) }3. – 4° gewijzigd bij art. 53, 2°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 57, lid 2)
p. 679 K.B. 10 april 1992 Art. 245 volledig vervangen
Art. 245. }1[De belasting gevestigd ingevolge de artikelen 243 tot 244 wordt verhoogd met zes opcentiemen ten bate van de Staat, berekend: 1° wat de ingevolge de artikel 243 en 243/1 gevestigde belasting betreft: op de belasting vastgesteld: 26
– vóór toepassing van de in de }2[artikelen 1457, § 2, 14526, § 5,]2 14532, § 2 en 157 tot 168 vermelde vermeerderingen; – vóór verrekening van de in de artikelen 134, § 3, en 14524, § 1, vijfde lid, vermelde belastingkredieten, de in de artikelen 175 tot 177 vermelde bonificatie, de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 vermelde voorafbetalingen, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting, de roerende voorheffing, de bedrijfsvoorheffing en de belastingkredieten als vermeld in de artikelen 289bis, 289ter en 289ter/1; – vóór toepassing van de in artikel 444 vermelde belastingverhogingen; 2° wat de ingevolge artikel 244 gevestigde belasting betreft: op de wijze als bepaald in artikel 466.]1 }3 [De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad die opcentiemen verhogen tot maximaal zeven opcentiemen.]3 }1. – Lid 1 vervangen bij art. 79 wet 8 mei 2014, B.S., 28 mei 2014, err., B.S., 27 januari 2015, van toepassing vanaf aj. 2015 (art. 80, lid 1) }2. – Lid 1, 1°, eerste streepje, gewijzigd bij art. 54 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing vanaf aj. 2016 (art. 57, lid 2) }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 398 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 402, lid 2)
p. 682–683 K.B. 10 april 1992 Art. 269 volledig vervangen
Art. 269. }1[§ 1.]1 }2[De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld: 1° op 25 pct. voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen, }3[andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2° tot 4°, 7° en 8°,]3 alsmede voor in artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten; 2° op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21, 5°, bedoelde spaardeposito's, en in zoverre zij, wat de inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke personen betreft, meer bedragen dan de in artikel 21, 5°, bepaalde grenzen; 3° }4[tegen een aanslagvoet van 15%, de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed», door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of door een gereglementeerde vastgoedvennootschap, of deze beleggingsvennootschap of gereglementeerde vastgoedvennootschap haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80% van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks of, voor wat betreft de gereglementeerde vastgoedvennootschap, van artikel 2, 5° van de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap of door deze gereglementeerde vastgoedvennootschap belegd is in onroe-
rende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Econom ische Ru im te zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis;]4 4° op 15 pct., voor de eerste schijf die overeenkomt met het in artikel 37, tweede lid, bepaalde bedrag van in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties; }5[5° op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21,
5°, bedoelde spaardeposito's, en in zoverre zij, wat de inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke personen betreft, meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;]5 6° op 15 of 25 pct., voor de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben; }6[7° op 15 pct. voor de inkomsten uit kasbonnen of
termijndeposito's die door kredietinstellingen zijn aangeboden voor de financiering van een thematische volkslening als bedoeld in de wet van 26 december 2013 en op voorwaarde dat die kasbonnen of termijndeposito's beantwoorden aan de criteria en voorwaarden bepaald in de genoemde wet;]6]2 }7[8° op
5 of 15 pct., voor de dividenden, andere dan deze bedoeld in artikel 209, in de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van }8[de liquidatiereserve bedoeld in de artikelen 184quater of 541,]8 of voor de dividenden van buitenlandse oorsprong die in België zijn geïnd of verkregen in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, en naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves gedurende ten minste 5 jaar of minder dan 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven }9 [op de wijze bedoeld in de artikelen 184quater, derde lid, of 541.]9]7 }10[§ 2. In afwijking van § 1, 1°, wordt het tarief van de roerende voorheffing op de dividenden, met uitzondering van de in artikel 18, eerste lid, 2°ter, bedoelde dividenden, verlaagd in zoverre dat:
1° de vennootschap die deze dividenden uitkeert, een vennootschap is die op grond van de voorwaarden vermeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan; 2° die dividenden voortkomen uit nieuwe aandelen op naam; 3° die aandelen verworven zijn met nieuwe inbrengen in geld; 4° deze inbrengen in geld niet voortkomen uit de verdeling van belaste reserves die overeenkomstig artikel 537, eerste lid, worden onderworpen aan een verlaagde roerende voorheffing zoals bedoeld in datzelfde lid; 5° deze inbrengen zijn gedaan vanaf 1 juli 2013;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 684
6° de belastingplichtige deze aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de kapitaalinbreng; 7° deze dividenden zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar of volgende na dat van de inbreng. De roerende voorheffing bedraagt: 1° 20 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng; 2° 15 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar en volgende na dat van de inbreng. De vennootschappen zonder minimaal maatschappelijk kapitaal worden uitgesloten van het voordeel van de maatregel, tenzij na de inbreng van het nieuw kapitaal het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap minstens gelijk is aan het minimaal maatschappelijk kapitaal van een BVBA, als bedoeld in artikel 214, § 1, van het Wetboek van vennootschappen. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen ingevolge een erfopvolging of schenking wordt geacht niet te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de in het eerste lid, 6°, vermelde voorwaarde inzake het ononderbroken behoud. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen wordt evenmin geacht te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de voorwaarde van volle eigendom wanneer die overdracht het gevolg is van: 1) een wettelijke erfopvolging of een erfopvolging op een wijze die gelijkaardig is aan de wettelijke erfvolging;
Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder «persoon» ook begrepen zijn echtgenoot, zijn ouders en zijn kinderen wanneer deze persoon of zijn echtgenoot het wettelijk genot van hun inkomsten hebben. Als de vennootschap, die haar maatschappelijk kapitaal verhoogd heeft in het kader van deze maatregel, later overgaat tot verminderingen van dat maatschappelijk kapitaal, zullen deze verminderingen prioritair worden afgehouden van de nieuwe kapitalen. De onderschreven sommen betreffende de verhoging van het maatschappelijk kapitaal moeten volledig volstort zijn en er mogen bij die gelegenheid geen preferente aandelen worden gecreëerd.]10 {11É14 }1. – § 1 genummerd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5) }2. – § 1, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 84 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }3. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 49, a), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015 (art. 50, lid 1) }4. – § 1, 3°, vervangen bij art. 96 wet 12 mei 2014, B.S., 30 juni 2014, err., B.S., 26 mei 2015, inwerkingtreding: 16 juli 2014 (art. 33 K.B. 13 juli 2014, B.S., 16 juli 2014) }5. – § 1, 5°, na vernietiging bij arrest nr. 7/2014 van het Grondwettelijk Hof van 23 januari 2014, opnieuw ingevoegd bij art. 173 wet 25 april 2014, B.S., 7 mei 2014, inwerkingtreding: 7 mei 2015 (art. 202, § 1, lid 1), uitwerking op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 en die ophouden uitwerking te hebben op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 174)
2) een ascendentenverdeling die geen afbreuk doet aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot.
}6. – § 1, 7°, ingevoegd bij art. 24, 2°, wet 26 december 2013, B.S., 31 december 2013, err., B.S., 2 april 2014, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 29, lid 1), van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 1 januari 2014 (art. 29, lid 2)
De erfgenamen of begiftigden nemen de plaats in van de belastingplichtige inzake de voordelen en verplichtingen van de maatregel.
}7. – § 1, 8°, ingevoegd bij art. 49, b), Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2015 (art. 50, lid 1)
De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgevonden voor de toepassing van het eerste lid, 6°. De verhogingen van het maatschappelijk kapitaal die tot stand komen na een vermindering van het kapitaal georganiseerd vanaf 1 mei 2013 komen niet in aanmerking voor het toekennen van het verlaagd tarief, behalve in de mate waarin de verhoging van het maatschappelijk kapitaal de vermindering overstijgt, onverminderd de toepassing van het derde lid. De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde vermindering van het kapitaal van een vennootschap verbonden of geassocieerd met een persoon in de zin van de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen, en die door deze persoon worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal van een andere vennootschap kunnen niet genieten van het voormeld verlaagd tarief.
}8. – § 1, 8°, gewijzigd bij art. 80, 1°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: 18 augustus 2015 (art. 83, lid 1) }9. – § 1, 8°, gewijzigd bij art. 80, 2°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, inwerkingtreding: 18 augustus 2015 (art. 83, lid 1) }10. – § 2 toegevoegd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5) R 11. – Zie art. 5, 2°, wet 6 augustus 1993 betreffende de transacties met bepaalde effecten, B.S., 18 augustus 1993
in artikel 106, § 8, van het K.B./W.I.B. 92 zoals de maatregel bestond op 31 december 2012.
p. 684 K.B. 10 april 1992 Art. 315 volledig vervangen
Art. 315. Eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners is verplicht de administratie, op haar verzoek, zonder verplaatsing, met het oog op het nazien ervan, alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen. }1[De verplichting tot voorlegging:
1° omvat, voor rijksinwoners, de boeken en bescheiden }2[betreffende de in artikel 307, § 1, tweede tot vierde lid vermelde rekeningen, levensverzekeringsovereenkomsten en juridische constructies;]2 2° strekt zich uit, voor vennootschappen, tot de registers van de aandelen en obligaties op naam, alsmede tot de presentielijsten van de algemene vergaderingen;]1 }3[3° omvat, voor rechtspersonen, de boeken en be-
scheiden betreffende de in artikel 307, § 1, negende lid, vermelde juridische constructies;]3 }4[4° omvat,
voor de in artikel 307, § 1, tiende lid, vermelde belastingplichtigen, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 21, 13°, vermelde leningen.]4
Behoudens wanneer zij door het gerecht in beslag genomen zijn, of behoudens afwijking toegestaan door de administratie, moeten de boeken en bescheiden aan de hand waarvan het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld, ter beschikking van de administratie worden bewaard in het kantoor, agentschap, bijhuis of elk ander beroeps- of privé-lokaal van de belastingplichtige waar die boeken en bescheiden werden gehouden, opgesteld of toegezonden, tot het verstrijken van het }5[zevende]5 jaar of boekjaar volgend op het belastbare tijdperk. {6 }1. – Lid 2 vervangen bij art. 40 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op procedure handelingen met betrekking tot het aj. 1997 e.v. (art. 49, lid 7) }2. – Lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 45, a), Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015 (art. 47, lid 1)
R 14. – 3: zie art. 95 Programmawet 27 december 2012 Programmawet, B.S., 31 december 2012:
}3. – Lid 2, 3°, ingevoegd bij art. 45, b), Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015 (art. 47, lid 1)
Art. 95. De in artikelen 171 en 269 van het Wetboek
}4. – Lid 2, 4°, ingevoegd bij art. 65 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015
R 12. – Lid 3, b): zie art. 119bis K.B./W.I.B. 1992, opgenomen in rubriek «V. FISCAAL RECHT, A. Inkomstenbelastingen», infra R 13. – Zie noot onder art. 171, 2°
van de Inkomstenbelasting 1992 voorziene voorwaarde van 80 pct., zoals ze is ingevoegd bij de artikelen 80 en 84, wordt teruggebracht tot 60 pct. voor de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld in 2013 en 2014, wanneer de dividenden uitgekeerd worden door een vennootschap die genoot van de totale verzaking van de inning van de roerende voorheffing als bedoeld
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
}5. – Lid 3 gewijzigd bij art. 186 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193) }6. – Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, van toepassing vanaf 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
27
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 692
p. 692
vertrouwd aan de aannemer of onderaannemer, exclusief belasting over de toegevoegde waarde.
K.B. 10 april 1992 Art. 344/1 en historiek invoegen
Zij kan worden aangewend voor de betaling in hoofdsom, verhogingen, kosten en interesten, ongeacht hun datum van vestiging, van de volgende schulden die bestaan op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst:
}1[Art. 344/1. Een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen van een in artikel 2, § 1, 13°, b, bedoelde juridische constructie kan niet worden tegengeworpen aan de administratie in het kader van de toepassing van de artikelen 5/1 en 220/1 in hoofde van de in artikel 2, § 1, 14°, bedoelde oprichters van de juridische constructie of, in voorkomend geval, van de in artikel 2, § 1, 14°/1, bedoelde derde begunstigden van de juridische constructie.
Elke wijziging aan de oprichtingsakte van een in artikel 2, § 1, 13°, b), bedoelde juridische constructie, met het oog op de omzetting in een juridische constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a), teneinde aan de belastingheffing omschreven in artikel 18, 2°ter, b), te ontsnappen, kan evenmin worden tegengeworpen aan de administratie.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 46 Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2015 werden verkregen, toegekend of betaalbaar gesteld door een juridische constructie en, wat de toepassing van de roerende of bedrijfsvoorheffing betreft, op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 september 2015 (art. 47, lid 1)
p. 693 K.B. 10 april 1992 Art. 402 volledig vervangen
Art. 402. }1[§ 1. De opdrachtgever die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep doet op }2[een aannemer die fiscale schulden heeft]2 op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling }2[van de fiscale schulden]2 van zijn medecontractant. § 2. De aannemer die, voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep doet op }3[een onderaannemer die fiscale schulden heeft]3 op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling }3[van de schulden]3 van zijn medecontractant. }4[...]4 }5[§ 3. De
artikelen 1200 tot en met 1216 van het Burgerlijk Wetboek zijn toepasselijk op de in de §§ 1 en 2 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid.]5
§ 4. }6[De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot 35 % van de totale prijs van de werken toe-
28
1° alle schulden inzake directe en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen op de inkomsten; 2° alle schulden inzake voorheffingen; 3° de buitenlandse belastingschuldvorderingen waarvoor in het kader van een internationale overeenkomst de invorderingsbijstand is gevraagd; 4° de niet betaalde bedragen in het kader van de in dit artikel bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid. De schulden waarvoor een correct nageleefd afbetalingsplan bestaat }7[en, de schuldvorderingen in de opschorting tijdens de periode van opschorting die wordt bedoeld in de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen]7, worden niet beschouwd als schulden in de zin van deze paragraaf.]6 § 5. }8[De in dit artikel vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de belastingschulden van de vennoten van een tijdelijke handelsvennootschap, een stille handelsvennootschap of een maatschap die optreedt als aannemer of onderaannemer.]8 § 6. }9[De hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in dit artikel is eveneens van toepassing op de fiscale schulden van de aannemer of de onderaannemer die ontstaan in de loop van de uitvoering van de overeenkomst.]9]1 }10[§ 7. De
in dit artikel bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid in hoofde van de opdrachtgever of aannemer vervalt wanneer de in artikel 30bis, § 3, }11[of in artikel 30ter, § 2,]11 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid reeds is toegepast in hoofde van dezelfde opdrachtgever of aannemer.]10 }12[§ 8. Wanneer de betaling van de sommen die van een onderaannemer worden gevorderd bij toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in de §§ 1 en 2, niet of niet volledig werd verricht, zullen }13[de opdrachtgever die de opdracht geeft om tegen een prijs in artikel 400, 1°, a, bedoelde werken uit te voeren of te laten uitvoeren,]13 de aannemer bedoeld in artikel 400, 3°, eerste streepje, alsook iedere tussenkomende onderaannemer hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.
De in het vorige lid vermelde aansprakelijkheid wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de onderaannemer die de sommen die van hem in toepassing van de §§ 1 en 2 worden gevorderd, niet of niet volledig heeft betaald. Ze wordt in chronologische volgorde toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers }14[...]14, wanneer de in het vorige lid vermelde aannemer nagelaten heeft de bij hem gevorderde sommen binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen.]12 {15É16 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 6 K.B. 26 december 1998, B.S., 31 december 1998, bekrachtigd bij wet 23 maart 1999, B.S., 15 juni 1999, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 13, lid 1) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 141, 1°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }3. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 141, 2°, a), Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }4. – § 2, lid 2, opgeheven bij art. 141, 2°, b), Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }5. – § 3 vervangen bij art. 141, 3°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }6. – § 4 vervangen bij art. 141, 3°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }7. – § 4, lid 3, gewijzigd bij art. 40 wet 27 mei 2013, B.S., 22 juli 2013, err., B.S., 26 maart 2014, inwerkingtreding: 1 augustus 2013 (art. 62, lid 1) }8. – § 5 vervangen bij art. 141, 3°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }9. – § 6 vervangen bij art. 141, 3°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }10. – § 7 toegevoegd bij art. 141, 4°, Programmawet 27 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 23 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 146, lid 1) }11. – § 7 laatst gewijzigd bij art. 33 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, err., B.S., 25 maart 2014 }12. – § 8 toegevoegd bij art. 64, 2° Programmawet (I) 29 maart 2012, B.S., 6 april 2012 }13. – § 8, lid 1, gewijzigd bij art. 19, 1°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015 }14. – § 8, lid 3, gewijzigd bij art. 19, 2°, Programmawet 10 augustus 2015, B.S., 18 augustus 2015 }15. – Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, van toepassing vanaf 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1) R 16. – Zie Bericht 19 februari 2009 – Overheidsopdrachten – Registratie – Aansprakelijkheid voor de sociale en fiscale schulden van een aannemer – Aanvullend advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten, B.S., 19 februari 2009
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • B. BTW K.B. nr. 20, 20 juli 1970 — p. 762
B. BTW p. 762 K.B. nr. 20, 20 juli 1970 Art. 1bis volledig vervangen }1[Art. 1}2[bis]2. }3 [ }4 [§ 1. In afwijking van
artikel 1 wordt vanaf 1 april 2014 }5[tot en met 31 augustus 2015]5 onderworpen aan het verlaagd tarief van zes percent, de levering van elektriciteit aan huishoudelijke afnemers als bedoeld in artikel 2, 16°bis, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. § 2. Onverminderd het tweede lid is het toe te passen BTW-tarief voor de voorschotten aangerekend tot uiterlijk 31 maart 2014, het tarief dat van kracht is op het tijdstip van de facturering van deze voorschotten, zelfs als deze geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de levering van elektriciteit vanaf 1 april 2014. Voor de definitieve heffing van de BTW op de eindafrekening die betrekking heeft op de periode die aanvangt vóór en eindigt na het tijdstip van de tariefwijziging op 1 april 2014, wordt de maatstaf van heffing met betrekking tot het volledige verbruik tij-
dens die periode per onderscheiden BTW-tarief omgeslagen en dit rekening houdend met het verbruik vóór en na het tijdstip van de tariefwijziging. De berekening van het verbruik met het oog op de in het tweede lid bedoelde omslag per BTW-tarief, wordt uitgevoerd aan de hand van het in de elektriciteitsmarkt vastgelegde verbruiksprofiel (SLP of synthetisch lastprofiel) dat per kwartier of per uur van een volledig jaar het relatieve gebruik weergeeft van een bepaald type van klanten.]4]3]1 }6[§ 3. Onverminderd het tweede lid is het toe te passen BTW-tarief voor de voorschotten aangerekend tot uiterlijk 31 augustus 2015 en die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de levering van elektriciteit vanaf 1 september 2015, het tarief dat van kracht is op het tijdstip van de facturering van deze voorschotten.
Voor de definitieve heffing van de BTW op de eindafrekening die betrekking heeft op de periode die aanvangt voor en eindigt na het tijdstip van de tariefwijziging op 1 september 2015, wordt de maatstaf van heffing met betrekking tot het volledige verbruik tijdens die periode per onderscheiden BTWtarief omgeslagen en dit rekening houdend met het
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
verbruik voor en na het tijdstip van de tariefwijziging. De berekening van het verbruik met het oog op de in het tweede lid bedoelde omslag per BTW-tarief, wordt uitgevoerd aan de hand van het in de elektriciteitsmarkt vastgelegde verbruiksprofiel (SLP of synthetisch lastprofiel) dat per kwartier of per uur van een volledig jaar het relatieve gebruik weergeeft van een bepaald type van klanten.]6 }1. – Ingevoegd bij art. 1 K.B. 1 december 1995, B.S., 16 december 1995, bekrachtigd bij art. 3, 5°, wet 15 oktober 1998, B.S., 24 november 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1996 (art. 2) }2. – Hernummerd bij art. 1 K.B. 18 januari 2000, B.S., 29 januari 2000, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 3) }3. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 26 Programmawet (I) 4 juli 2011, B.S., 19 juli 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 29) }4. – Opnieuw ingevoegd bij art. 2 K.B. 21 maart 2014, B.S., 27 maart 2014, err., B.S., 1 april 2014, bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 81, 3°, Programmawet 19 december 2014, B.S., 29 december 2014, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 4) }5. – § 1 gewijzigd bij art. 1, 1°, K.B. 23 augustus 2015, B.S., 31 augustus 2015, err., B.S., 2 september 2015, inwerkingtreding: 1 september 2015 (art. 2) }6. – § 3 toegevoegd bij art. 1, 2°, K.B. 23 augustus 2015, B.S., 31 augustus 2015, err., B.S., 2 september 2015, inwerkingtreding: 1 september 2015 (art. 2)
29
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 768–770
C. Vlaamse Codex Fiscaliteit p. 768–770 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 1.1.0.0.2 volledig vervangen
Art. 1.1.0.0.2. }1[In deze codex wordt verstaan onder: 1° belastingen en toebehoren: de belastingen in hoofdsom waarop deze codex van toepassing is, in voorkomend geval met inbegrip van de opcentiemen of de opdeciem, nalatigheidsinteresten, administratieve geldboetes, belastingverhogingen en kosten van vervolging of tenuitvoerlegging, rechtsplegingsvergoedingen, gerechtskosten en betekeningskosten; 2° belasting op de inverkeerstelling: de belasting die geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 3, van deze codex; 3° belastingplichtige: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon in wiens hoofde een belasting wordt geheven; 4° belastingschuldige: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die met toepassing van deze codex of het gemeen recht gehouden is tot de betaling van een belasting; 5° bevoegd personeelslid: het personeelslid van de Vlaamse administratie dat wordt aangewezen conform de besluiten van de Vlaamse Regering, en dat belast is met de uitvoering van de bepalingen van deze codex; 6° decreet van 19 april 1995: het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten; 7° decreet van 22 december 1995: het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996; 8° entiteit van de Vlaamse administratie: een intern of extern verzelfstandigd agentschap of een departement als vermeld in het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003 en in de ter uitvoering van dat decreet goedgekeurde oprichtingsbesluiten; 9° erfbelasting: verzamelterm voor het successierecht en het recht van overgang; 10° eurovignet: de belasting die geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 4, van deze codex; 11° kadastraal inkomen: het inkomen, vastgesteld overeenkomstig titel IX van het federale W.I.B. 92 en geïndexeerd overeenkomstig artikel 518 van het federale W.I.B. 92; 12° kinderen: de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot of van de wettelijk samenwonende, alsook de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft; 13° leegstandsheffing bedrijfsruimten: de belasting die geheven wordt conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 6, van deze codex; 30
14° onroerende voorheffing: de belasting die geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 1, van deze codex;
23° verkeersbelasting: de belastingen die geheven worden overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 2, van deze codex;
15° recht op hypotheekvestiging: de belasting die onder de benaming «registratierecht op de vestiging van een hypotheek op een in België gelegen onroerend goed» geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 11, van deze codex;
24° verkooprecht: de belasting die onder de benaming «registratierecht op de overdrachten onder bezwarende titel van in België gelegen onroerende goederen met uitsluiting van de overdrachten die het gevolg zijn van een inbreng in een vennootschap behalve voor zover het een inbreng betreft door een natuurlijke persoon van een woning in een Belgische vennootschap» geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 9, van deze codex;
16° recht van overgang: de belasting die onder de benaming «het recht van overgang bij overlijden van niet-rijksinwoners» wordt geheven overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 7, van deze codex; 17° registratiebelasting: verzamelterm voor de schenkbelasting, het verkooprecht, het verdeelrecht en het recht op hypotheekvestiging; 18° rijksinwoner: de natuurlijke persoon die naargelang het geval op het ogenblik van zijn overlijden of op het ogenblik van de schenking binnen het Rijk zijn domicilie of de zetel van zijn vermogen heeft gevestigd of de rechtspersoon die op het ogenblik van de schenking binnen het Rijk zijn zetel van werkelijke leiding heeft gevestigd; 19° schenkbelasting: de belasting die onder de benaming «registratierecht op de schenkingen onder de levenden van roerende of onroerende goederen» geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 8, van deze codex; 20° successierecht: de belasting die onder de benaming «het successierecht van rijksinwoners» wordt geheven overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 7, van deze codex; 21° vennootschappen: een vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard. Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en die voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt; 22° verdeelrecht: de belasting die onder de benaming «registratierecht op de gedeeltelijke of gehele verdelingen van in België gelegen onroerende goederen, de afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in soortgelijke goederen, en de omzettingen overeenkomstig artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs indien er geen onverdeeldheid is» geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten e n conf or m de bepalinge n van titel 2, hoofdstuk 10, van deze codex;
25° verkrottingsheffing woningen en gebouwen: de belasting die geheven wordt conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 5, van deze codex; 26° W.I.B. 92: het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992; 27° Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten: het wetboek van 30 november 1939 der registratie-, hypotheek- en griffierechten; 28° Wetboek van Successierechten: het wetboek van 31 maart 1936 der Successierechten. In titel 2, hoofdstuk 1, wordt verstaan onder: 1° gehandicapte persoon: de als gehandicapt aangemerkte personen, vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°, van het federale W.I.B. 92; 2° gehandicapt kind: het kind dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 47, artikel 56septies of artikel 63 van de Algemene Kinderbijslagwet, en de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van die bepalingen; 3° grensarbeider: de persoon die in de grensstreek van een buurland werkt en die volgens het bevolkingsregister op 1 januari van het aanslagjaar zijn woonplaats heeft in de grensstreek van België, waarnaar hij gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert. In titel 2, hoofdstuk 2, wordt verstaan onder: 1° stoom- of motorvoertuigen: de motorvoertuigen, omschreven in de reglementering voor de inschrijving van motorvoertuigen en de aanhangwagens, de stoom- of motorvaartuigen en -boten en, in het algemeen, alle stoom- of motorvervoermiddelen tot voortbeweging, alsook de aanhangwagens en opleggers ervan; 2° lichte vrachtauto: in afwijking van punt 1°, elke auto, opgevat en gebouwd voor het vervoer van zaken waarvan de maximaal toegelaten massa niet meer bedraagt dan 3.500 kg en die: a) bestaat uit een volledig van de laadruimte afgesloten enkele cabine die ten hoogste twee plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een open laadbak; b) bestaat uit een volledig van de laadruimte afgesloten dubbele cabine die ten hoogste zes plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een open laadbak; c) gelijktijdig bestaat uit een passagiersruimte die ten hoogste twee plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een daarvan afgeslo-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 768–770
ten laadruimte waarvan de afstand tussen elk punt van de scheidingswand achter de zitplaatsen en de binnenkant van de achterzijde van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig, op een hoogte van 20 cm boven de vloer, altijd minstens 50 % bedraagt van de lengte van de wielbasis. De laadruimte moet bovendien over haar hele oppervlakte bestaan uit een vaste of duurzaam bevestigde, horizontale laadvloer zonder verankeringsplaatsen voor extra banken, zetels of veiligheidsgordels, die deel uitmaakt van het koetswerk; d) gelijktijdig bestaat uit een passagiersruimte die ten hoogste zes plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een daarvan volledig afgesloten laadruimte waarvan de afstand tussen elk punt van de scheidingswand achter de laatste rij zitplaatsen en de binnenkant van de achterzijde van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig, op een hoogte van 20 cm boven de vloer, altijd minstens 50 % bedraagt van de lengte van de wielbasis. De laadruimte moet bovendien over haar hele oppervlakte bestaan uit een vaste of duurzaam bevestigde, horizontale laadvloer zonder verankeringsplaatsen voor extra banken, zetels of veiligheidsgordels, die deel uitmaakt van het koetswerk. Als het voertuig, aangewezen als lichte vrachtauto in de reglementering, vermeld in punt 1°, niet beantwoordt aan een van de voertuigtypes, vermeld in punt a) tot en met d), wordt het, afhankelijk van zijn constructie, beschouwd als een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus; 3° beroepsmatig gebruik: het gebruik van een voertuig voor de rechtstreekse uitoefening van werkzaamheden tegen betaling of met winstoogmerk; 4° persoonlijk gebruik: elk ander gebruik dan beroepsmatig gebruik; 5° gewone verblijfplaats: de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen of, voor personen zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont. De gewone verblijfplaats van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats heeft dan zijn persoonlijke bindingen en daardoor afwisselend verblijft op verschillende plaatsen in twee of meer staten, wordt evenwel geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als zijn persoonlijke bindingen, op voorwaarde dat hij op geregelde tijden terugkeert naar die plaats. Die laatste voorwaarde vervalt als de betrokkene in een staat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur. Het feit dat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst. In titel 2, hoofdstuk 3, wordt verstaan onder: 1° wegvoertuigen: de personenauto's, auto's voor dubbel gebruik, minibussen en motorfietsen, zoals die voertuigen zijn omschreven in de reglementering van de inschrijving van de motorvoertuigen en de aanhangwagens en zoals ze worden verstaan in de zin van de laatste zin van punt 2° van het vorige lid, voor zover die voertuigen voorzien zijn van of voorzien moeten zijn van een andere nummerplaat dan een in het kader van de bedoelde regeling uitgereikte proefrittenplaat, handelaarsplaat of tijdelijke plaat die geen internationale kentekenplaat is; 2° luchtvaartuigen: de vliegtuigen, watervliegtuigen, helikopters, zweefvliegtuigen, luchtballons of bestuurbare luchtschepen en andere luchtvaartui-
gen, zwaarder of lichter dan lucht, met of zonder motor, als ze ingeschreven zijn of moeten zijn; 3° boten: de jachten en pleziervaartuigen die langer zijn dan 7,5 meter, als daarvoor een vlaggenbrief afgeleverd is of afgeleverd moet zijn. In titel 2, hoofdstuk 4, wordt verstaan onder voertuigen: de motorvoertuigen en de samengestelde voertuigen. In titel 2, hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8, wordt verstaan onder: 1° beurswaarde: de slotkoers van een financieel instrument, zoals die als koersinformatie beschikbaar is in de gespecialiseerde pers of in gespecialiseerde elektronisch raadpleegbare bronnen; 2° gehandicapt kind: het kind dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 47, artikel 56septies of artikel 63 van de Algemene Kinderbijslagwet, en de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van die bepalingen; 3° gehandicapte persoon: de als gehandicapt aangemerkte personen, vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°, van het federale W.I.B. 92; 4° partner: a) de persoon die op dag van het openvallen van de nalatenschap met de erflater of op de dag van de schenking met de schenker gehuwd is; b) de persoon die op de dag van het openvallen van de nalatenschap met de erflater of op de dag van de schenking met de schenker wettelijk samenwoont, overeenkomstig de bepalingen van boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek; c) de personen die op de dag van het openvallen van de nalatenschap of op de dag van de schenking ten minste één jaar ononderbroken met de erflater of de schenker samenwonen en met de erflater of de schenker een gemeenschappelijke huishouding voeren. Artikel 2.7.4.1.1, § 2, derde lid, artikel 2.7.4.2.2 en artikel 2.8.6.0.3 zijn echter alleen van toepassing voor de personen die op de dag van het openvallen van de nalatenschap of op de dag van de schenking ten minste drie jaar ononderbroken met de erflater of de schenker samenwonen en met de erflater of de schenker een gemeenschappelijke huishouding voeren. Deze voorwaarden worden geacht ook vervuld te zijn als het samenwonen en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding met de erflater of de schenker, aansluitend op de bedoelde periode van één of drie jaar tot op de dag van het overlijden, ingevolge overmacht onmogelijk is geworden. Een inschrijving in het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in van ononderbroken samenwoning en van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding; 5° verkrijging in rechte lijn: a) een verkrijging tussen personen die de ene van de andere afstammen, overeenkomstig artikel 736 van het Burgerlijk Wetboek, of tussen personen die ingevolge volle adoptie overeenkomstig artikel 3561 van het Burgerlijk Wetboek een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen hebben; b) een verkrijging tussen een persoon en het kind van zijn partner, ongeacht of de verkrijging plaatsvindt voor of na het overlijden van de partner. Als de verkrijging plaatsvindt na het overlijden van de partner, moet die laatste zijn hoedanigheid van partner ten aanzien van de eerst vermelde persoon nog hebben op de datum van zijn overlijden; c) een verkrijging tussen personen tussen wie een relatie van zorgouder en zorgkind bestaat of heeft
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
bestaan. Er is sprake van een zorgrelatie als iemand vóór de leeftijd van eenentwintig jaar gedurende drie achtereenvolgende jaren bij een andere persoon heeft ingewoond en gedurende die tijd hoofdzakelijk van die andere persoon, of van de andere persoon en zijn partner samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen. De inschrijving van het zorgkind in het bevolkings- of het vreemdelingenregister op het adres van de zorgouder geldt als weerlegbaar vermoeden van inwoning bij de zorgouder; d) }2[een verkrijging door een persoon die met de overledene of de schenker een verwantschapsband had of heeft die voortkomt uit gewone adoptie, maar uitsluitend als daarvoor de nodige bewijsstukken worden aangebracht en als: 1) het adoptiekind een kind is van de partner van de adoptant; 2) het adoptiekind op het ogenblik van de adoptie onder de voogdij was van de openbare onderstand of van een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn of van een vergelijkbare instelling binnen de Europese Economische Ruimte, of wees was van een voor het vaderland gestorven vader of moeder; 3) het adoptiekind, vóór de leeftijd van eenentwintig jaar, gedurende drie achtereenvolgende jaren hoofdzakelijk van de adoptant, of van de adoptant en zijn partner samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen; 4) het kind geadopteerd is door een persoon van wie al de afstammelingen voor het vaderland gestorven zijn;]2 e) een verkrijging tussen ex-partners als er gemeenschappelijke afstammelingen zijn. De definitie van kinderen, vermeld in het eerste lid, 12°, en de definitie van vennootschappen, vermeld in het eerste lid, 21°, gelden niet voor de toepassing van hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8 van titel 2. In titel 2, hoofdstuk 7, wordt verstaan onder: 1° aanvullende rechten: de erfbelasting, geheven omdat de voorwaarden voor een verlaagd tarief, een vermindering of een vrijstelling niet vervuld zijn, of wegens de toepassing van artikel 3.3.1.0.6, artikel 3.17.0.0.2, of van artikel 2.7.7.0.1 in geval van een onjuiste of onvolledige aangifte of een aangifte die niet binnen de termijn is ingediend; 2° gezinswoning: de gezamenlijke hoofdverblijfplaats van de erflater en zijn langstlevende partner. Een uittreksel uit het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in van de samenwoning. Als aan de samenwoning een einde is gekomen door een feitelijke scheiding van de partners, door een geval van overmacht dat tot op het ogenblik van het overlijden heeft voortgeduurd, of door de verplaatsing van de hoofdverblijfplaats van een van de partners of van beide partners naar een rust- en verzorgingsinstelling of een assistentiewoning, wordt de laatste gezamenlijke hoofdverblijfplaats van de erflater en zijn langstlevende partner als gezinswoning aangemerkt. In titel 2, hoofdstuk 8 tot en met 11, wordt verstaan onder: 1° registratie: de formaliteit, bepaald overeenkomstig artikel 1 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten; 2° aanvullende rechten: de registratiebelasting, berekend en geheven ter aanvulling van de registratiebelasting die is berekend en geheven op zicht van 31
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 768–770
de ter registratie aangeboden akte of het ter registratie aangeboden geschrift of wegens de toepassing van artikel 3.17.0.0.2. }3[De aanhorigheden, vermeld in het twaalfde lid, 2°, worden in voorkomend geval geacht deel uit te maken van de gezinswoning.]3 In titel 2, hoofdstuk 8 tot en met 11, worden lichamelijke roerende voorwerpen, aangewend tot de dienst en de exploitatie van onroerende goederen, niet beschouwd als onroerende goederen. In titel 2, hoofdstuk 8, wordt de schenkbelasting, vermeld in het eerste lid, 19°, ook voor de volgende schenkingen geacht gelokaliseerd te zijn in het Vlaamse Gewest: 1° de schenking van roerende of onroerende goederen gedaan door een rijksinwoner-rechtspersoon als de schenker-rijksinwoner op het ogenblik van de schenking zijn zetel van werkelijke leiding in het Vlaamse Gewest had gevestigd of, als de zetel van werkelijke leiding van de schenker-rijksinwoner in de periode van vijf jaar voor de schenking in meer dan één gewest gevestigd was, als de schenker-rijksinwoner in de periode van vijf jaar voor de schenking zijn zetel van werkelijke leiding het langst in het Vlaamse Gewest had gevestigd; 2° de schenking door een niet-rijksinwoner-rechtspersoon van een in het in het Vlaamse Gewest gelegen onroerend goed; 3° de schenking van roerende goederen door een niet-rijksinwoner natuurlijke persoon of een rechtspersoon aan een rijksinwoner als de begiftigde-rijksinwoner op het ogenblik van de schenking zijn fiscale woonplaats of zetel van werkelijke leiding in het Vlaamse Gewest had gevestigd of, als de fiscale woonplaats of zetel van werkelijke leiding van de begiftigde-rijksinwoner in de periode van vijf jaar voor de schenking in meer dan één gewest gevestigd was, als de begiftigde-rijksinwoner in de periode van vijf jaar voor de schenking zijn fiscale woonplaats of zetel van werkelijke leiding het langst in het Vlaamse Gewest had gevestigd; 4° de schenking van roerende goederen door een niet-rijksinwoner natuurlijke persoon of een rechtspersoon aan een niet-rijksinwoner natuurlijke persoon of een rechtspersoon als de schenking ter registratie wordt aangeboden in het Vlaamse Gewest. In titel 2, hoofdstuk 9, wordt in afwijking van het eerste lid verstaan onder: 1° gehandicapt kind: het kind dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 47, artikel 56septies of artikel 63 van de Algemene Kinderbijslagwet, en de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van die bepalingen; 2° aanhorigheid: elk gebouwd of ongebouwd onroerend goed dat volgens de aard, de ligging, de oppervlakte en de waarde ervan een normale bijhorigheid vormt, al naargelang het geval, hetzij van het huis of de verdieping of het gedeelte van verdieping, hetzij van een op te richten woning; 3° kinderen ten laste: de kinderen die deel uitmaken van het feitelijke gezin van de verkrijger op de datum van de akte van verkrijging en die, gedurende het kalenderjaar dat aan die datum voorafgaat, persoonlijk geen bestaansmiddelen hebben genoten waarvan het nettobedrag hoger is dan de n e t to b e d r ag e n , v e r m e l d i n ar ti k e l 1 3 6 e n artikel 141 van het federale W.I.B. 92; 4° kadastraal inkomen: het inkomen, vastgesteld overeenkomstig titel IX van het federale W.I.B. 92; 32
5° landgoed: het onroerend goed dat hetzij uit voor landbouwbedrijf gebruikte of bestemde gebouwen en gronden, hetzij uit dergelijke gronden alleen bestaat; 6° woning: het huis of het geheel of het gedeelte van een verdieping van een gebouw dat hetzij dadelijk, hetzij na normale herstellings- of onderhoudswerken dient of zal dienen tot huisvesting van een gezin of één persoon, met in voorkomend geval de aanhorigheden die tegelijk met het huis, het geheel of het gedeelte van een verdieping worden verkregen;]1 }4[7° bouwgrond: een perceel grond dat stedenbouwkundig bestemd is tot woningbouw of een onroerend goed dat ermee wordt gelijkgesteld. Het geheel of het gedeelte van een gebouw dat, pas na de uitvoering van andere werken dan normale herstellings- of onderhoudswerken, kan dienen tot huisvesting van een gezin of een persoon, met in voorkomend geval de aanhorigheden die tegelijk met het gebouw worden verkregen, wordt met een bouwgrond gelijkgesteld.]4 {5 }1. – Vervangen bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Lid 6, 5°, d), vervangen bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }3. – Lid 8, 2°, aangevuld bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }4. – Lid 12, 7°, toegevoegd bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
F 5. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 1.1.0.0.2. }6[In deze codex wordt verstaan onder: 1° belastingen en toebehoren: de belastingen in hoofdsom waarop deze codex van toepassing is, in voorkomend geval met inbegrip van de opcentiemen of de opdeciem, nalatigheidsinteresten, administratieve geldboetes, belastingverhogingen en kosten van vervolging of tenuitvoerlegging, rechtsplegingsvergoedingen, gerechtskosten en betekeningskosten; 2° belasting op de inverkeerstelling: de belasting die geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 3, van deze codex; 3° belastingplichtige: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon in wiens hoofde een belasting wordt geheven; 4° belastingschuldige: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die met toepassing van deze codex of het gemeen recht gehouden is tot de betaling van een belasting; 5° bevoegd personeelslid: het personeelslid van de Vlaamse administratie dat wordt aangewezen conform de besluiten van de Vlaamse Regering, en dat belast is met de uitvoering van de bepalingen van deze codex; }7 [5°/1 decreet Kilometerheffing: decreet van 3 juli 2015 tot invoering van de kilometerheffing en de stopzetting van de heffing van het eurovignet en tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit in dat verband;]7 6° decreet van 19 april 1995: het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten; 7° decreet van 22 december 1995: het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996; }8[7°/1 dienstverlener: elke door een tolheffende instantie, vermeld in artikel 4, tweede lid, 2°, van het decreet Kilometerheffing op haar tolgebied, vermeld in artikel 5, § 2, derde lid, 1°, van het decreet Kilometerheffing toegelaten juridische entiteit die een dienst aanbiedt van facturatie aan gebruikers, inning en afdracht aan de gewesten van de kilometerheffing op basis van gegevens die geregistreerd zijn door een elektronische registratievoorziening;]8 }9 [7°/2 dienstverleningsovereenkomst: de overeenkomst tussen de houder van een voertuig en een dienstverlener naar zijn keuze, die voorafgaand aan het ge-
bruik van enige weg voor dat voertuig moet worden gesloten;]9 }10[7°/3 elektronische registratievoorziening: de elektronische boordapparatuur bestemd voor de plaatsbepaling van het voertuig waarin de boordapparatuur is geplaatst, die, al dan niet met behulp van elektronische apparatuur op afstand, data uitwisselt om te komen tot de registratie van afgelegde kilometers, alsook tot de berekening van de kilometerheffing op die geregistreerde afstand;]10 8° entiteit van de Vlaamse administratie: een intern of extern verzelfstandigd agentschap of een departement als vermeld in het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003 en in de ter uitvoering van dat decreet goedgekeurde oprichtingsbesluiten; 9° erfbelasting: verzamelterm voor het successierecht en het recht van overgang; 10° }11[eurovignet: de belasting die tot en met de inwerkingtreding van het decreet van 3 juli 2015 tot invoering van de kilometerheffing en de stopzetting van de heffing van het eurovignet en tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 in dat verband geheven werd overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de toenmalige bepalingen van titel 2, hoofdstuk 4, van deze codex;]11 11° kadastraal inkomen: het inkomen, vastgesteld overeenkomstig titel IX van het federale W.I.B. 92 en geïndexeerd overeenkomstig artikel 518 van het federale W.I.B. 92; }12[11°/1 kilometerheffing: de belasting die geheven wordt conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 4, van deze codex;]12 12° kinderen: de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot of van de wettelijk samenwonende, alsook de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft; 13° leegstandsheffing bedrijfsruimten: de belasting die geheven wordt conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 6, van deze codex; 14° onroerende voorheffing: de belasting die geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 1, van deze codex; 15° recht op hypotheekvestiging: de belasting die onder de benaming «registratierecht op de vestiging van een hypotheek op een in België gelegen onroerend goed» geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 11, van deze codex; 16° recht van overgang: de belasting die onder de benaming «het recht van overgang bij overlijden van niet-rijksinwoners» wordt geheven overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 7, van deze codex; 17° registratiebelasting: verzamelterm voor de schenkbelasting, het verkooprecht, het verdeelrecht en het recht op hypotheekvestiging; 18° rijksinwoner: de natuurlijke persoon die naargelang het geval op het ogenblik van zijn overlijden of op het ogenblik van de schenking binnen het Rijk zijn domicilie of de zetel van zijn vermogen heeft gevestigd of de rechtspersoon die op het ogenblik van de schenking binnen het Rijk zijn zetel van werkelijke leiding heeft gevestigd; 19° schenkbelasting: de belasting die onder de benaming «registratierecht op de schenkingen onder de levenden van roerende of onroerende goederen» geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 8, van deze codex; 20° successierecht: de belasting die onder de benaming «het successierecht van rijksinwoners» wordt geheven overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 7, van deze codex; 21° vennootschappen: een vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploi-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 768–770
teert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard. Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en die voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt; 22° verdeelrecht: de belasting die onder de benaming «registratierecht op de gedeeltelijke of gehele verdelingen van in België gelegen onroerende goederen, de afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in soortgelijke goederen, en de omzettingen overeenkomstig artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs indien er geen onverdeeldheid is» geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 10, van deze codex; 23° verkeersbelasting: de belastingen die geheven worden overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 2, van deze codex; 24° verkooprecht: de belasting die onder de benaming «registratierecht op de overdrachten onder bezwarende titel van in België gelegen onroerende goederen met uitsluiting van de overdrachten die het gevolg zijn van een inbreng in een vennootschap behalve voor zover het een inbreng betreft door een natuurlijke persoon van een woning in een Belgische vennootschap» geheven wordt overeenkomstig de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 9, van deze codex; 25° verkrottingsheffing woningen en gebouwen: de belasting die geheven wordt conform de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 5, van deze codex; 26° W.I.B. 92: het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992; 27° Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten: het wetboek van 30 november 1939 der registratie-, hypotheek- en griffierechten; 28° Wetboek van Successierechten: het wetboek van 31 maart 1936 der Successierechten. In titel 2, hoofdstuk 1, wordt verstaan onder: 1° gehandicapte persoon: de als gehandicapt aangemerkte personen, vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°, van het federale W.I.B. 92; 2° gehandicapt kind: het kind dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 47, artikel 56septies of artikel 63 van de Algemene Kinderbijslagwet, en de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van die bepalingen; 3° grensarbeider: de persoon die in de grensstreek van een buurland werkt en die volgens het bevolkingsregister op 1 januari van het aanslagjaar zijn woonplaats heeft in de grensstreek van België, waarnaar hij gewoonlijk dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert. In titel 2, hoofdstuk 2, wordt verstaan onder: 1° stoom- of motorvoertuigen: de motorvoertuigen, omschreven in de reglementering voor de inschrijving van motorvoertuigen en de aanhangwagens, de stoom- of motorvaartuigen en -boten en, in het algemeen, alle stoom- of motorvervoermiddelen tot voortbeweging, alsook de aanhangwagens en opleggers ervan; 2° lichte vrachtauto: in afwijking van punt 1°, elke auto, opgevat en gebouwd voor het vervoer van zaken waarvan de maximaal toegelaten massa niet meer bedraagt dan 3.500 kg en die: a) bestaat uit een volledig van de laadruimte afgesloten enkele cabine die ten hoogste twee plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een open laadbak; b) bestaat uit een volledig van de laadruimte afgesloten dubbele cabine die ten hoogste zes plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een open laadbak; c) gelijktijdig bestaat uit een passagiersruimte die ten hoogste twee plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een daarvan afgesloten laadruimte waarvan de afstand tussen elk punt van de scheidingswand achter de zitplaatsen en de binnenkant van de achterzijde van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig, op een hoogte van 20 cm boven de vloer, altijd minstens 50 % bedraagt van de lengte van de wielbasis. De laadruimte moet bovendien over haar
hele oppervlakte bestaan uit een vaste of duurzaam bevestigde, horizontale laadvloer zonder verankeringsplaatsen voor extra banken, zetels of veiligheidsgordels, die deel uitmaakt van het koetswerk; d) gelijktijdig bestaat uit een passagiersruimte die ten hoogste zes plaatsen bevat, die van de bestuurder niet inbegrepen, en een daarvan volledig afgesloten laadruimte waarvan de afstand tussen elk punt van de scheidingswand achter de laatste rij zitplaatsen en de binnenkant van de achterzijde van de laadruimte, gemeten in de langsrichting van het voertuig, op een hoogte van 20 cm boven de vloer, altijd minstens 50 % bedraagt van de lengte van de wielbasis. De laadruimte moet bovendien over haar hele oppervlakte bestaan uit een vaste of duurzaam bevestigde, horizontale laadvloer zonder verankeringsplaatsen voor extra banken, zetels of veiligheidsgordels, die deel uitmaakt van het koetswerk. Als het voertuig, aangewezen als lichte vrachtauto in de reglementering, vermeld in punt 1°, niet beantwoordt aan een van de voertuigtypes, vermeld in punt a) tot en met d), wordt het, afhankelijk van zijn constructie, beschouwd als een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus; 3° beroepsmatig gebruik: het gebruik van een voertuig voor de rechtstreekse uitoefening van werkzaamheden tegen betaling of met winstoogmerk; 4° persoonlijk gebruik: elk ander gebruik dan beroepsmatig gebruik; 5° gewone verblijfplaats: de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen of, voor personen zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont. De gewone verblijfplaats van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats heeft dan zijn persoonlijke bindingen en daardoor afwisselend verblijft op verschillende plaatsen in twee of meer staten, wordt evenwel geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als zijn persoonlijke bindingen, op voorwaarde dat hij op geregelde tijden terugkeert naar die plaats. Die laatste voorwaarde vervalt als de betrokkene in een staat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur. Het feit dat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst. In titel 2, hoofdstuk 3, wordt verstaan onder: 1° wegvoertuigen: de personenauto's, auto's voor dubbel gebruik, minibussen en motorfietsen, zoals die voertuigen zijn omschreven in de reglementering van de inschrijving van de motorvoertuigen en de aanhangwagens en zoals ze worden verstaan in de zin van de laatste zin van punt 2° van het vorige lid, voor zover die voertuigen voorzien zijn van of voorzien moeten zijn van een andere nummerplaat dan een in het kader van de bedoelde regeling uitgereikte proefrittenplaat, handelaarsplaat of tijdelijke plaat die geen internationale kentekenplaat is; 2° luchtvaartuigen: de vliegtuigen, watervliegtuigen, helikopters, zweefvliegtuigen, luchtballons of bestuurbare luchtschepen en andere luchtvaartuigen, zwaarder of lichter dan lucht, met of zonder motor, als ze ingeschreven zijn of moeten zijn; 3° boten: de jachten en pleziervaartuigen die langer zijn dan 7,5 meter, als daarvoor een vlaggenbrief afgeleverd is of afgeleverd moet zijn. }13[In titel 2, hoofdstuk 4, wordt verstaan onder:
1° EURO-emissieklasse: de klasse gedefinieerd op basis van de emissiegrenswaarden, vermeld in bijlage 0 van richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen; 2° gegarandeerde betaalmiddel: het betaalmiddel waarmee de dienstverlener, vermeld in artikel 1.1.0.0.2, eerste lid, 7°/1, de kilometerheffing en, in voorkomend geval, de aan de houder van het voertuig gefactureerde inningskosten op het eerste verzoek kan innen, zonder verdere toelating van de houder van het voertuig en zonder dat die de betaling die met het betaalmiddel is verricht, kan annuleren; 3° kilometer: elke kilometer, afgerond op het hogere of lagere duizendste, naargelang het cijfer van de tienduizendsten al of niet vijf bereikt;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
4° niet-geconcedeerde weg: de weg of het gedeelte van de weg waarvan het beheer niet in concessie is gegeven; 5° Viapass: het publiekrechtelijk vormgegeven interregionaal samenwerkingsverband in de vorm van een gemeenschappelijke instelling als vermeld in artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, vermeld in artikel 18 van het samenwerkingsakkoord van 31 januari 2014 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de invoering van de kilometerheffing op het grondgebied van de drie gewesten en tot oprichting van een publiekrechtelijk vormgegeven Interregionaal Samenwerkingsverband Viapass onder de vorm van een gemeenschappelijke instelling zoals bedoeld in artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; 6° voertuig: een motorvoertuig of een samenstel van voertuigen, bedoeld of gebruikt, al dan niet uitsluitend, voor het vervoer over de weg van goederen, waarvan het maximaal toegestane totaalgewicht meer dan 3,5 ton bedraagt; 7° weg: de landwegen en de aanhorigheden ervan.]13 In titel 2, hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8, wordt verstaan onder: 1° beurswaarde: de slotkoers van een financieel instrument, zoals die als koersinformatie beschikbaar is in de gespecialiseerde pers of in gespecialiseerde elektronisch raadpleegbare bronnen; 2° gehandicapt kind: het kind dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 47, artikel 56septies of artikel 63 van de Algemene Kinderbijslagwet, en de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van die bepalingen; 3° gehandicapte persoon: de als gehandicapt aangemerkte personen, vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°, van het federale W.I.B. 92; 4° partner: a) de persoon die op dag van het openvallen van de nalatenschap met de erflater of op de dag van de schenking met de schenker gehuwd is; b) de persoon die op de dag van het openvallen van de nalatenschap met de erflater of op de dag van de schenking met de schenker wettelijk samenwoont, overeenkomstig de bepalingen van boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek; c) de personen die op de dag van het openvallen van de nalatenschap of op de dag van de schenking ten minste één jaar ononderbroken met de erflater of de schenker samenwonen en met de erflater of de schenker een gemeenschappelijke huishouding voeren. Artikel 2.7.4.1.1, § 2, derde lid, artikel 2.7.4.2.2 en artikel 2.8.6.0.3 zijn echter alleen van toepassing voor de personen die op de dag van het openvallen van de nalatenschap of op de dag van de schenking ten minste drie jaar ononderbroken met de erflater of de schenker samenwonen en met de erflater of de schenker een gemeenschappelijke huishouding voeren. Deze voorwaarden worden geacht ook vervuld te zijn als het samenwonen en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding met de erflater of de schenker, aansluitend op de bedoelde periode van één of drie jaar tot op de dag van het overlijden, ingevolge overmacht onmogelijk is geworden. Een inschrijving in het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in van ononderbroken samenwoning en van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding; 5° verkrijging in rechte lijn: a) een verkrijging tussen personen die de ene van de andere afstammen, overeenkomstig artikel 736 van het Burgerlijk Wetboek, of tussen personen die ingevolge volle adoptie overeenkomstig artikel 356-1 van het Burgerlijk Wetboek een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen hebben; b) een verkrijging tussen een persoon en het kind van zijn partner, ongeacht of de verkrijging plaatsvindt voor of na het overlijden van de partner. Als de verkrijging plaatsvindt na het overlijden van de partner, moet die laatste zijn hoedanigheid van partner ten aanzien van de eerst vermelde persoon nog hebben op de datum van zijn overlijden; c) een verkrijging tussen personen tussen wie een relatie van zorgouder en zorgkind bestaat of heeft bestaan. Er is sprake van een zorgrelatie als iemand vóór de leeftijd van eenentwintig jaar gedurende drie achtereenvolgende jaren bij een andere persoon heeft ingewoond en gedurende die tijd hoofdzakelijk van die andere per-
33
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 770–771
soon, of van de andere persoon en zijn partner samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen. De inschrijving van het zorgkind in het bevolkings- of het vreemdelingenregister op het adres van de zorgouder geldt als weerlegbaar vermoeden van inwoning bij de zorgouder; d) }14[een verkrijging door een persoon die met de overledene of de schenker een verwantschapsband had of heeft die voortkomt uit gewone adoptie, maar uitsluitend als daarvoor de nodige bewijsstukken worden aangebracht en als: 1) het adoptiekind een kind is van de partner van de adoptant; 2) het adoptiekind op het ogenblik van de adoptie onder de voogdij was van de openbare onderstand of van een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn of van een vergelijkbare instelling binnen de Europese Economische Ruimte, of wees was van een voor het vaderland gestorven vader of moeder; 3) het adoptiekind, vóór de leeftijd van eenentwintig jaar, gedurende drie achtereenvolgende jaren hoofdzakelijk van de adoptant, of van de adoptant en zijn partner samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen; 4) het kind geadopteerd is door een persoon van wie al de afstammelingen voor het vaderland gestorven zijn;]14 e) een verkrijging tussen ex-partners als er gemeenschappelijke afstammelingen zijn. De definitie van kinderen, vermeld in het eerste lid, 12°, en de definitie van vennootschappen, vermeld in het eerste lid, 21°, gelden niet voor de toepassing van hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8 van titel 2. In titel 2, hoofdstuk 7, wordt verstaan onder: 1° aanvullende rechten: de erfbelasting, geheven omdat de voorwaarden voor een verlaagd tarief, een vermindering of een vrijstelling niet vervuld zijn, of wegens de toepassing van artikel 3.3.1.0.6, artikel 3.17.0.0.2, of van artikel 2.7.7.0.1 in geval van een onjuiste of onvolledige aangifte of een aangifte die niet binnen de termijn is ingediend; 2° gezinswoning: de gezamenlijke hoofdverblijfplaats van de erflater en zijn langstlevende partner. Een uittreksel uit het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in van de samenwoning. Als aan de samenwoning een einde is gekomen door een feitelijke scheiding van de partners, door een geval van overmacht dat tot op het ogenblik van het overlijden heeft voortgeduurd, of door de verplaatsing van de hoofdverblijfplaats van een van de partners of van beide partners naar een rusten verzorgingsinstelling of een assistentiewoning, wordt de laatste gezamenlijke hoofdverblijfplaats van de erflater en zijn langstlevende partner als gezinswoning aangemerkt. In titel 2, hoofdstuk 8 tot en met 11, wordt verstaan onder: 1° registratie: de formaliteit, bepaald overeenkomstig artikel 1 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten; 2° aanvullende rechten: de registratiebelasting, berekend en geheven ter aanvulling van de registratiebelasting die is berekend en geheven op zicht van de ter registratie aangeboden akte of het ter registratie aangeboden geschrift of wegens de toepassing van artikel 3.17.0.0.2. }15[De aanhorigheden, vermeld in het twaalfde lid, 2°, worden in voorkomend geval geacht deel uit te maken van de gezinswoning.]15 In titel 2, hoofdstuk 8 tot en met 11, worden lichamelijke roerende voorwerpen, aangewend tot de dienst en de exploitatie van onroerende goederen, niet beschouwd als onroerende goederen. In titel 2, hoofdstuk 8, wordt de schenkbelasting, vermeld in het eerste lid, 19°, ook voor de volgende schenkingen geacht gelokaliseerd te zijn in het Vlaamse Gewest: 1° de schenking van roerende of onroerende goederen gedaan door een rijksinwoner-rechtspersoon als de schenker-rijksinwoner op het ogenblik van de schenking zijn zetel van werkelijke leiding in het Vlaamse Gewest had gevestigd of, als de zetel van werkelijke leiding van de schenker-rijksinwoner in de periode van vijf jaar voor de schenking in meer dan één gewest gevestigd was, als de schenker-rijksinwoner in de periode van vijf jaar voor de schenking zijn zetel van werkelijke leiding het langst in het Vlaamse Gewest had gevestigd;
34
2° de schenking door een niet-rijksinwoner-rechtspersoon van een in het in het Vlaamse Gewest gelegen onroerend goed; 3° de schenking van roerende goederen door een nietrijksinwoner natuurlijke persoon of een rechtspersoon aan een rijksinwoner als de begiftigde-rijksinwoner op het ogenblik van de schenking zijn fiscale woonplaats of zetel van werkelijke leiding in het Vlaamse Gewest had gevestigd of, als de fiscale woonplaats of zetel van werkelijke leiding van de begiftigde-rijksinwoner in de periode van vijf jaar voor de schenking in meer dan één gewest gevestigd was, als de begiftigde-rijksinwoner in de periode van vijf jaar voor de schenking zijn fiscale woonplaats of zetel van werkelijke leiding het langst in het Vlaamse Gewest had gevestigd; 4° de schenking van roerende goederen door een nietrijksinwoner natuurlijke persoon of een rechtspersoon aan een niet-rijksinwoner natuurlijke persoon of een rechtspersoon als de schenking ter registratie wordt aangeboden in het Vlaamse Gewest. In titel 2, hoofdstuk 9, wordt in afwijking van het eerste lid verstaan onder: 1° gehandicapt kind: het kind dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 47, artikel 56septies of artikel 63 van de Algemene Kinderbijslagwet, en de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van die bepalingen; 2° aanhorigheid: elk gebouwd of ongebouwd onroerend goed dat volgens de aard, de ligging, de oppervlakte en de waarde ervan een normale bijhorigheid vormt, al naargelang het geval, hetzij van het huis of de verdieping of het gedeelte van verdieping, hetzij van een op te richten woning; 3° kinderen ten laste: de kinderen die deel uitmaken van het feitelijke gezin van de verkrijger op de datum van de akte van verkrijging en die, gedurende het kalenderjaar dat aan die datum voorafgaat, persoonlijk geen bestaansmiddelen hebben genoten waarvan het nettobedrag hoger is dan de nettobedragen, vermeld in artikel 136 en artikel 141 van het federale W.I.B. 92; 4° kadastraal inkomen: het inkomen, vastgesteld overeenkomstig titel IX van het federale W.I.B. 92; 5° landgoed: het onroerend goed dat hetzij uit voor landbouwbedrijf gebruikte of bestemde gebouwen en gronden, hetzij uit dergelijke gronden alleen bestaat; 6° woning: het huis of het geheel of het gedeelte van een verdieping van een gebouw dat hetzij dadelijk, hetzij na normale herstellings- of onderhoudswerken dient of zal dienen tot huisvesting van een gezin of één persoon, met in voorkomend geval de aanhorigheden die tegelijk met het huis, het geheel of het gedeelte van een verdieping worden verkregen;]6 }16[7° bouwgrond: een perceel grond dat stedenbouwkundig bestemd is tot woningbouw of een onroerend goed dat ermee wordt gelijkgesteld. Het geheel of het gedeelte van een gebouw dat, pas na de uitvoering van andere werken dan normale herstellings- of onderhoudswerken, kan dienen tot huisvesting van een gezin of een persoon, met in voorkomend geval de aanhorigheden die tegelijk met het gebouw worden verkregen, wordt met een bouwgrond gelijkgesteld.]16 }6. – Vervangen bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }7. – Lid 1, 5°/1, ingevoegd bij art. 11, 1°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }8. – Lid 1, 7°/1, ingevoegd bij art. 11, 2°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }9. – Lid 1, 7°/2, ingevoegd bij art. 11, 2°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }10. – Lid 1, 7°/3, ingevoegd bij art. 11, 2°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }11. – Lid 1, 10°, vervangen bij art. 11, 3°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }12. – Lid 1, 11°/1, ingevoegd bij art. 11, 4°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }13. – Lid 5 vervangen bij art. 11, 5°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }14. – Lid 6, 5°, d), vervangen bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }15. – Lid 8, 2°, aangevuld bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
}16. – Lid 12, 7°, toegevoegd bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 770–771 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.1.5.0.1 volledig vervangen
Art. 2.1.5.0.1. § 1. Er wordt een vermindering verleend van: 1° 25 % van de onroerende voorheffing voor de woning waar de belastingplichtige volgens het bevolkingsregister op 1 januari van het aanslagjaar zijn hoofdverblijfplaats heeft, als het kadastraal inkomen van zijn gezamenlijke, in het Vlaamse Gewest gelegen, onroerende goederen niet meer bedraagt dan 745 euro; 2° de onroerende voorheffing berekend volgens de volgende tabel voor de kinderen die in aanmerking komen voor een kinderbijslag, voor de woning die op 1 januari van het aanslagjaar wordt betrokken door een gezin met ten minste twee kinderen die daar volgens het bevolkingsregister hun woonplaats hebben en die in aanmerking komen voor kinderbijslag. Daarbij wordt een gehandicapt kind voor twee gerekend. aantal kinderen dat in aan- totaalbedrag van de verminmerking komt dering in euro 2 3 4 5 6 7 8 9 10
5,40 8,55 11,97 15,69 19,68 23,97 28,56 33,42 38,60.
Eenheden boven het tiende geven recht op een verhoging van de vermindering met 5,40 euro. De totale bedragen, vermeld in de tabel, en het bedrag van de voormelde verhoging van de vermindering met 5,40 euro worden jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. Die aanpassing gebeurt op basis van een coëfficiënt die verkregen wordt door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de inkomsten, te delen door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar 1996. Na de toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond door weglating van de centgedeelten na de tweede decimaal; 3° de onroerende voorheffing per gehandicapte persoon, met uitsluiting van de gehandicapte kinderen, vermeld in punt 2°, voor de woning waar de gehandicapte persoon volgens het bevolkingsregister op 1 januari van het aanslagjaar zijn woonplaats heeft. Deze vermindering wordt berekend alsof het een gehandicapt kind betreft. § 2. Er wordt een vermindering verleend van: 1° 20 % van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor woningen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E60; 2° 20 % van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor andere gebouwde onroerende goede-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 771–772
ren dan woningen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E70; 3° 40 % van de onroerende voorheffing gedurende tien jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend vóór 1 januari 2013 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben van ten hoogste E40; 4° }1[50 % van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 31 december 2012 en die op 1 januari van het aanslagjaar ten hoogste een E-peil hebben volgens de volgende tabel:
datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning
E-peil nieuwbouw
vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013
E50
vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015
E40
vanaf 1 januari 2016.
E30;]1
5° 50 % van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 31 december 2012 en die op 1 januari van het aanslagjaar ten hoogste een Epeil hebben volgens de volgende tabel:
datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning
E-peil nieuwbouw
vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013
E50
vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015
E40
vanaf 1 januari 2016.
E30;
5° }2[100 % van de onroerende voorheffing gedurende vijf jaar voor gebouwde onroerende goederen waarvoor de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend na 31 december 2012 en die op 1 januari van het aanslagjaar een E-peil hebben volgens de volgende tabel:
datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning
E-peil nieuwbouw
vanaf 1 januari 2014 tot en met E30 31 december 2015 vanaf 1 januari 2016
E20.]2
Het E-peil, vermeld in het eerste lid, is het peil van primair energieverbruik, zoals berekend ter uitvoering van titel XI van het Energiedecreet van 8 mei 2009. De grens van het E-peil waaraan het gebouwde onroerend goed moet voldoen voor de vermindering, wordt vastgesteld rekening houdend met het ogenblik waarop de volledige aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning is ingediend.
De termijn van tien jaar, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, neemt een aanvang in het jaar dat volgt op het jaar waarin het E-peil dat recht geeft op een vermindering, voor de eerste keer is bepaald voor het gebouwde onroerend goed in kwestie. Die termijn kan op zijn vroegst een aanvang nemen vanaf het aanslagjaar 2009. De termijn van vijf jaar, vermeld in het eerste lid, 4° en 5°, neemt een aanvang in het jaar dat volgt op het jaar waarin het E-peil dat recht geeft op een vermindering, voor de eerste keer is bepaald voor het gebouwde onroerend goed in kwestie. Die termijn kan op zijn vroegst een aanvang nemen vanaf het aanslagjaar 2014. }3[Alleen de gebouwde onroerende goederen waar-
voor het vereiste E-peil voor het gebouw als geheel is bepaald, komen in aanmerking voor de verminderingen, vermeld in het eerste lid. De verminderingen worden alleen toegekend als het gaat om nieuwbouw als vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 110°, van het Energiebesluit van 19 november 2010.]3 Bij de overdracht van een onroerend goed waarvoor een vermindering als vermeld in het eerste lid, is verleend, wordt de vermindering vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar van de overdracht, verder toegekend aan de verkrijger van het goed, voor de nog resterende aanslagjaren in de periode van tien jaar of vijf jaar. {4É5 }1. – § 2, lid 1, 4°, vervangen bij art. 3, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: vanaf aj. 2016 (art. 41, 1°) }2. – § 2, lid 1, 5°, vervangen bij art. 3, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: vanaf aj. 2016 (art. 41, 1°) }3. – § 2, lid 6, na wijziging, vervangen bij art. 3, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: vanaf aj. 2016 (art. 41, 1°) R 4. – Zie Bericht 13 februari 2014 – Vlaamse Belastingdienst Bericht in verband met de automatische indexering inzake onroerende voorheffing – Aanslagjaar 2014, B.S., 13 februari 2014:
C. De coëfficiënt vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, bedraagt voor het aanslagjaar 2014 1,4067, zijnde het resultaat van de deling van het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 2013 (140,67 – basis 1996) en het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1996 (100). D. De tabel hieronder vermeldt de bedragen uit artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, geïndexeerd overeenkomstig de onder punt C. supra vermelde coëfficiënt. Deze bedragen zijn van toepassing voor de onroerende voorheffing in het Vlaamse Gewest voor het aanslagjaar 2014. aantal kinderen dat in aan- bedrag van de vermindering merking komt in euro 2 3 4 5 6 7 8 9 10
7,59 12,02 16,83 22,07 27,68 33,71 40,17 47,01 54,29.
E. De verhoging van de vermindering bedoeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, bedraagt voor het aanslagjaar 2014 voor het Vlaamse Gewest 7,59 euro. R 5. – Zie Bericht 5 maart 2015 – Vlaamse Belastingdienst – Bericht in verband met de automatische indexering inzake onroerende voorheffing – Aanslagjaar 2015, B.S., 5 maart 2015:
C. De coëfficiënt vermeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, be-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
draagt voor het aanslagjaar 2015 1,4115, zijnde het resultaat van de deling van het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 2014 (141,15 – basis 1996) en het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1996 (100). D. De tabel hieronder vermeldt de bedragen uit artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, geïndexeerd overeenkomstig de onder punt C. supra vermelde coëfficiënt. Deze bedragen zijn van toepassing voor de onroerende voorheffing in het Vlaamse Gewest voor het aanslagjaar 2015.
aantal kinderen dat in aan- bedrag van de vermindemerking komt ring in euro 2
7,62
3
12,06
4
16,89
5
22,14
6
27,77
7
33,83
8
40,31
9
47,17
10
54,48.
E. De verhoging van de vermindering bedoeld in artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, bedraagt voor het aanslagjaar 2015 voor het Vlaamse Gewest 7,62 euro.
p. 771–772 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.5.6.0.2 volledig vervangen
Art. 2.5.6.0.2. § 1. De houder van een zakelijk recht wordt vrijgesteld van de heffing op: 1° de gebouwen of de woningen die binnen de grenzen liggen van een door de bevoegde overheid goedgekeurd onteigeningsplan of waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning meer wordt afgeleverd omdat een onteigeningsplan wordt voorbereid; 2° de gebouwen of de woningen die in het kader van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten beschermd zijn als monument of stads- en dorpsgezicht of die bij ministerieel besluit opgenomen zijn in een ontwerp van lijst tot bescherming in het kader van het voormelde decreet; 3° de gebouwen of de woningen die getroffen zijn door een ramp die zich heeft voorgedaan onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige, gedurende een periode van twee jaar die volgt op de datum van de ramp; 4° de gebouwen of de woningen waarvoor het sociaal beheersrecht conform artikel 90, § 2 en § 3, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, ingesteld is; 5° de woningen waarvoor een renovatiecontract als vermeld in artikel 18, § 2, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gesloten is. Onder een ramp als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt verstaan elke gebeurtenis die uiterlijk waarneembare schade veroorzaakt aan het gebouw of de woning, waardoor het gebruik of de bewoning van het gebouw of de woning geheel of ten dele onmogelijk wordt. 35
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 775
§ 2. Er wordt een vrijstelling van de heffing wegens overmacht verleend aan de houder van het zakelijk recht die aantoont dat de woning of het gebouw opgenomen blijft in de inventaris om redenen die onafhankelijk zijn van zijn wil. Die vrijstelling wordt verleend voor een termijn van één jaar, maar wordt jaarlijks verlengd als de overmacht aanhoudt. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen om de gevallen van overmacht te beoordelen en om de aanvang van de termijn van de vrijstelling te bepalen. {1 F 1. – Vanaf 1 januari 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 2.5.6.0.2. § 1. De houder van een zakelijk recht wordt vrijgesteld van de heffing op: 1° de gebouwen of de woningen die binnen de grenzen liggen van een door de bevoegde overheid goedgekeurd onteigeningsplan of waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning meer wordt afgeleverd omdat een onteigeningsplan wordt voorbereid; 2° }2[...]2 3° de gebouwen of de woningen die getroffen zijn door een ramp die zich heeft voorgedaan onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige, gedurende een periode van twee jaar die volgt op de datum van de ramp; 4° de gebouwen of de woningen waarvoor het sociaal beheersrecht conform artikel 90, § 2 en § 3, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, ingesteld is; 5° de woningen waarvoor een renovatiecontract als vermeld in artikel 18, § 2, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gesloten is. Onder een ramp als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt verstaan elke gebeurtenis die uiterlijk waarneembare schade veroorzaakt aan het gebouw of de woning, waardoor het gebruik of de bewoning van het gebouw of de woning geheel of ten dele onmogelijk wordt. § 2. Er wordt een vrijstelling van de heffing wegens overmacht verleend aan de houder van het zakelijk recht die aantoont dat de woning of het gebouw opgenomen blijft in de inventaris om redenen die onafhankelijk zijn van zijn wil. Die vrijstelling wordt verleend voor een termijn van één jaar, maar wordt jaarlijks verlengd als de overmacht aanhoudt. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen om de gevallen van overmacht te beoordelen en om de aanvang van de termijn van de vrijstelling te bepalen. }2. – § 1, 2°, opgeheven bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2016 (art. 41, 3°)
}1[Art.
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.7.3.4.2 volledig vervangen }1[Art. 2.7.3.4.2. }2[De schulden van de erflater
die op de dag van het overlijden bestaan, worden forfaitair bepaald op 1.500 euro. In afwijking van het eerste lid wordt het forfait voor de schulden van de gemeenschap bepaald op 3.000 euro als de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap. Hiervan kan de helft in het passief van de nalatenschap worden opgenomen. Het forfait, vermeld in het eerste lid, en het forfait, vermeld in het tweede lid, kunnen niet gecombineerd, noch gecumuleerd worden. De schulden die specifiek zijn aangegaan om onroerende goederen te verwerven of te behouden, zijn uitgesloten uit het forfaitaire bedrag, vermeld in het eerste en tweede lid. Het bedrag van de begrafeniskosten wordt forfaitair bepaald op 6.000 euro. Deze bepaling geldt niet als de erflater een uitvaartverzekering heeft afgesloten. De bedragen, vermeld in het eerste, tweede en vijfde lid, zijn gekoppeld aan de schommelingen van het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. De bedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast op basis van een coëfficiënt die verkregen wordt door het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers van het jaar dat voorafgaat aan het jaar, te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 2014. Na de toepassing van die coëfficiënt worden de bedragen afgerond op de cent. De aangevers kunnen, in afwijking van het eerste, tweede en vijfde lid, ervoor kiezen om de werkelijke schulden of werkelijke begrafeniskosten te bewijzen met een verklaring in de aangifte van nalatenschap.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 44 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Vervangen bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 777
van de nalatenschap, die specifiek zijn aangegaan om de gezinswoning te verwerven of te behouden, eerst aangerekend op de waarde van zijn deel in de gezinswoning. Wanneer zijn deel in de gezinswoning ontoereikend is voor de aanrekening van de volledige schuld, wordt het overblijvende gedeelte aangerekend zoals een specifiek onroerende schuld. Alle andere schulden van de langstlevende partner volgen, naargelang het geval, de toerekening voorzien in het eerste lid of het tweede lid, en worden pas in laatste instantie aangerekend op de waarde van zijn deel in de gezinswoning.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 49 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Vervangen bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 778–779 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.7.4.2.2 volledig vervangen }1[Art. 2.7.4.2.2. § 1 . I n a f w i j k i n g v a n artikel 2.7.4.1.1 wordt het tarief van de erfbelasting verlaagd tot 3 % voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners en tot 7 % voor een verkrijging tussen andere personen voor:
1° de nettoverkrijging van de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van de activa die door de erflater of zijn partner beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming. Het verlaagde tarief is niet van toepassing op de verkrijging van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd; 2° de nettoverkrijging van de volle eigendom, het vruchtgebruik of de blote eigendom van aandelen van een familiale vennootschap met zetel van werkelijke leiding in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, op voorwaarde dat de aandelen van de vennootschap op het ogenblik van het overlijden voor ten minste 50 % in volle eigendom toebehoren aan de erflater en zijn familie. In afwijking van het eerste lid moeten de aandelen van de vennootschap op het ogenblik van het overlijden minstens voor 30 % in volle eigendom toebehoren aan de erflater en zijn familie als hij en zijn familie aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
p. 775
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.7.3.5.2 volledig vervangen
1° samen met één andere aandeelhouder en zijn familie volle eigenaar zijn van minstens 70 % van de aandelen van de vennootschap;
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013
}1[Art. 2.7.3.5.2. }2 [Voor de toepassing van
Art. 2.7.3.2.2 volledig vervangen
artikel 2.7.4.1.1 worden niet-specifieke schulden en begrafeniskosten eerst aangerekend op de goederen, vermeld in artikel 2.7.4.2.2, vervolgens op de roerende goederen en ten slotte op de onroerende goederen.
2° samen met twee andere aandeelhouders en hun familie volle eigenaar zijn van minstens 90 % van de aandelen van de vennootschap.
2.7.3.2.2. Het recht van overgang wordt
vastgesteld op basis van de belastbare waarde van alle onroerende goederen die overeenkomstig artikel 5, § 2, 4°, tweede streepje, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten in het Vlaamse Gewest te lokaliseren zijn, en die aan de erflater toebehoren, na aftrek van de schulden, }2[vermeld in artikel 2.7.3.4.1, tweede lid]2.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
36
p. 777
De schulden, waarvan wordt bewezen dat ze specifiek werden aangegaan om bepaalde goederen te verwerven of te behouden, worden aangerekend op de desbetreffende categorie van goederen, vermeld in artikel 2.7.4.1.1, § 2, en artikel 2.7.4.2.2, § 1. Wanneer een bepaalde categorie van goederen ontoereikend is voor de volledige aanrekening van een specifieke schuld, wordt het overblijvende gedeelte van de schuld aangerekend zoals een niet-specifieke schuld. Als de langstlevende partner een deel verkrijgt in de gezinswoning, wordt zijn aandeel in de schulden
Voor de toepassing van het tweede lid komen de aandelen die toebehoren aan rechtspersonen, niet in aanmerking om te worden samengeteld met de aandelen die toebehoren aan de erflater. § 2. Voor de toepassing van dit artikel, artikel 2.7.4.2.3 en artikel 2.7.4.2.4 wordt verstaan onder: 1° familiale onderneming: een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep dat door de erflater of zijn partner, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend; 2° familiale vennootschap: een vennootschap die de uitoefening van een nijverheids-, handels-, am-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 782
bachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot doel heeft en uitoefent. Als de vennootschap aan het voorgaande niet beantwoordt, maar minstens 30 % van de aandelen houdt van minstens één directe dochtervennootschap die aan die voorwaarde beantwoordt en die haar zetel van werkelijke leiding heeft in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, wordt ze ook beschouwd als een familiale vennootschap. Vennootschappen die geen reële economische activiteit hebben, worden uitgesloten van het verlaagde tarief, vermeld in paragraaf 1. Een vennootschap wordt geacht geen reële economische activiteit te hebben als uit de balansposten van ofwel de goedgekeurde jaarrekening in geval van een vennootschap als vermeld in paragraaf 2, 2°, eerste lid, ofwel de goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening in geval van een vennootschap als vermeld in paragraaf 2, 2°, tweede lid, van minstens een van de drie boekjaren voorafgaand aan de datum van overlijden van de erflater cumulatief blijkt: a) dat de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen een percentage gelijk of lager dan 1,50 % uitmaken van de totale activa; b) de terreinen en gebouwen meer dan 50 % uitmaken van het totale actief. De verkrijger kan het tegenbewijs daarvan leveren. Voor de toepassing van de hiervoor vermelde omschrijving moet worden begrepen onder: a) bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen: de waarde, opgenomen onder de gelijknamige post van de resultatenrekening van de jaarrekening of onder een soortgelijke post van de geconsolideerde jaarrekening. Als een vennootschap geen jaarrekening volgens het standaardmodel naar Belgisch recht hoeft neer te leggen, wordt de waarde die opgenomen is onder de post waaruit alle kosten blijken die naar hun aard als kosten kunnen worden beschouwd voor de tewerkstelling van personeel in dienstverband; b) terreinen en gebouwen: de waarde, opgenomen onder de gelijknamige balanspost van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening, of onder een soortgelijke post van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening. Als een vennootschap geen jaarrekening volgens het standaardmodel naar Belgisch recht hoeft neer te leggen, wordt een soortgelijke post bedoeld die opgenomen is onder de post materiële vaste activa;
a) de partner van de erflater of aandeelhouder, waarbij het begrip partner voor de aandeelhouder op een gelijkaardige wijze moet worden geïnterpreteerd als dat het geval is voor de erflater;
TABEL II
b) de verwanten in rechte lijn van de erflater of aandeelhouder, alsook hun partners, waarbij het begrip partner op een gelijkaardige wijze moet worden geïnterpreteerd als dat het geval is voor de erflater;
gedeelte van de schenking
c) de zijverwanten van de erflater of aandeelhouder tot en met de tweede graad en hun partners, waarbij het begrip partner op een gelijkaardige wijze moet worden geïnterpreteerd als dat het geval is voor de erflater; d) de kinderen van broers en zussen van de erflater of aandeelhouder.]2 § 3. Als een vennootschap met toepassing van paragraaf 2, 2°, tweede lid, als een familiale vennootschap wordt beschouwd, wordt de toepassing van het verlaagde tarief beperkt tot de waarden van de aandelen van de vennootschap in de dochtervennootschappen die de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot doel hebben en die hun zetel van werkelijke leiding in een van de staten van de Europese Economische Ruimte hebben.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 59 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 2, 4°, vervangen bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
totaalbedrag van de belasting over devoorgaande gedeelten, in euro
vanaf
tot en met
0.01
150.000
10
-
150.000,01
250.000
20
15.000
250.000,01
450.000
30
35.000
40
95.000]2
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt: 1° 3 % voor }3[een verkrijging]3 in de rechte lijn en tussen partners; 2° 7 % voor }4[een verkrijging door]4 alle andere personen. Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°. § 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5 % voor schenkingen aan: 1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap; 2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
Art. 2.8.4.1.1 volledig vervangen
4° een staat van de Europese Economische Ruimte; }1[Art.
2.8.4.1.1. § 1. }2[De schenkbelasting voor
de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest; 6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°; 7° erkende sociale huisvestingsmaatschappijen als vermeld in artikel 40 van de Vlaamse Wooncode;
3° aandelen:
verkrijging in rechte lijn en tussen partners
8° de coöperatieve vennootschap Vlaams Woningfonds van de grote gezinnen;
gedeelte van de schenking
4° }2[familie van de erflater of de aandeelhouder als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°:
tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %
p. 782
c) totaal actief: de waarde, opgenomen onder de balanspost totaal van de activa van de jaarrekening of onder een soortgelijke post van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening;
b) de certificaten van aandelen, uitgereikt door rechtspersonen met een zetel in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van aandelen van familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en waarvan de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en uiterlijk binnen een maand door te storten aan de certificaathouder;
A. schijf in euro
450.000,01
TABEL I
a) elk deelbewijs met stemrecht dat een deel van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigt;
tarief tussen alle andere personen
A. schijf in euro
tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %
totaalbedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten, in euro
vanaf
tot en met
0.01
150.000
3
-
150.000,01
250.000
9
4.500
250.000,01
450.000
18
13.500
27
49.500
450.000,01
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking; 10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, beroepsverenigingen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk, private stichtingen en stichtingen van openbaar nut; 11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn. In afwijking van het eerste lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het eerste lid, 10°, is. 37
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 783
Het tarief, vermeld in het eerste en tweede lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 89 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 1 vervangen bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 15 juli 2015, err., B.S., 23 juli 2015, inwerkingtreding: 1 juli 2015 (art. 61, 4°) }3. – § 2, 1°, gewijzigd bij art. 10, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }4. – § 2, 2°, gewijzigd bij art. 10, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 783 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.8.4.2.1 volledig vervangen }1[Art. 2.8.4.2.1. In afwijking van artikel 2.8.4.1.1, § 1, wordt de schenkbelasting voor schenkingen van een perceel grond in het Vlaamse Gewest dat volgens de stedenbouwkundige voorschriften bestemd is voor woningbouw, waarvan de akte verleden wordt in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2019, berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL III tarief tussen ooms, tantes, neven en nichten gedeelte van de schenking A tarief, toepas- totaalbedrag Schijf in euro selijk op het van de belasVanaf tot en met overeenstem- ting op de mende ge- voorgaande deelte in gedeelten, in kolom A, in % euro 0,01 150.000,01 175.000,01
150.000 175.000
10 55 70
– 15.000 28.750.
TABEL IV tarief tussen alle andere personen gedeelte van de schenking A tarief, toepas- totaalbedrag Schijf in euro selijk op het van de belasVanaf tot en met overeenstem- ting op de mende ge- voorgaande deelte in gedeelten, in kolom A, in % euro 0,01 150.000,01 175.000,01
150.000 175.000
10 65 80
– 15.000 31.250.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 92 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Tabel 1 gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 784 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.8.5.0.1 volledig vervangen
TABEL I }2[verkrijging in rechte lijn en tussen partners]2 gedeelte
van de schenking A tarief, toepas- totaalbedrag Schijf in euro selijk op het van de belasVanaf tot en met overeenstem- ting op de mende ge- voorgaande deelte in gedeelten, in kolom A, in % euro 0,01 12.500,01 25.000,01 50.000,01 100.000,01 150.000,01 200.000,01 250.000,01 500.000,01
12.500 25.000 50.000 100.000 150.000 200.000 250.000 500.000
1 2 3 5 8 14 18 24 30
– 125 375 1.125 3.625 7.625 14.625 23.625 83.625.
TABEL II tarief tussen broers en zussen gedeelte van de schenking A tarief, toepas- totaalbedrag Schijf in euro selijk op het van de belasVanaf tot en met overeenstem- ting op de mende ge- voorgaande deelte in gedeelten, in kolom A, in % euro 0,01 150.000,01 175.000,01
38
150.000 175.000
10 50 65
– 15.000 27.500.
}1[Art. 2.8.5.0.1. § 1. Als de belastingplichtige op het tijdstip waarop de schenkbelasting opvorderbaar is, minstens drie kinderen in leven heeft die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, wordt de met toepassing van artikel 2.8.4.1.1, § 1, vastgestelde schenkbelasting verminderd met 2 % voor elk van die kinderen van de begiftigde, zonder dat de vermindering meer dan 62 euro per kind mag bedragen.
Die vermindering wordt ten gunste van de begiftigde partner gebracht op 4 % per kind dat de leeftijd van eenentwintig jaar niet heeft bereikt, zonder dat de vermindering meer dan 124 euro per kind mag bedragen. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een kind dat verwekt is op het ogenblik van de schenking, als het levensvatbaar geboren wordt, gelijkgesteld met een geboren kind. § 2. Het voordeel van de verminderingen, vermeld in paragraaf 1, wordt alleen toegestaan als voldaan is aan de verplichtingen, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 1 en § 4, eerste lid. }2[...]2
De belastingplichtige die over het aantal kinderen een onjuiste verklaring heeft afgelegd, is aanvullende rechten verschuldigd.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 96 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 2, lid 2, opgeheven bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 784–785 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.8.6.0.3 – 2.8.6.0.4 volledig vervangen }1[Art. 2.8.6.0.3. § 1 . I n a f w i j k i n g v a n artikel 2.8.4.1.1 wordt van }2[de schenkbelasting]2 vrijgesteld:
1° de schenking van de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van de activa die door de schenker of zijn partner beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming. Die vrijstelling is niet van toepassing op de overdrachten van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd; 2° de schenking van de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van aandelen van een familiale vennootschap met zetel van werkelijke leiding in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, op voorwaarde dat de aandelen van de vennootschap op het ogenblik van de schenking onder de levenden voor ten minste 50 % in volle eigendom toebehoren aan de schenker en zijn familie. In afwijking van het eerste lid moeten de aandelen van de vennootschap op het ogenblik van de schenking minstens voor 30 % in volle eigendom toebehoren aan de schenker en zijn familie als hij en zijn familie aan een van de volgende voorwaarden voldoen: 1° samen met één andere aandeelhouder en zijn familie volle eigenaar zijn van minstens 70 % van de aandelen van de vennootschap; 2° samen met twee andere aandeelhouders en hun familie volle eigenaar zijn van minstens 90 % van de aandelen van de vennootschap. Voor de toepassing van het tweede lid komen de aandelen die toebehoren aan rechtspersonen, niet in aanmerking om te worden samengeteld met de aandelen die toebehoren aan de schenker. § 2. Vo o r de t oe pas s ing v an d it ar tik e l e n artikel 2.8.6.0.4 tot en met artikel 2.8.6.0.7 wordt verstaan onder: 1° familiale onderneming: een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep dat door de schenker of zijn partner, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend; 2° familiale vennootschap: een vennootschap die de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot doel heeft en uitoefent. Als de vennootschap aan het voorgaande niet beantwoordt, maar minstens 30 % van de aandelen houdt van minstens één directe dochtervennootschap die aan die voorwaarde beantwoordt en die haar zetel van werkelijke leiding heeft in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, wordt ze ook beschouwd als een familiale vennootschap. Vennootschappen die geen reële economische activiteit hebben, worden uitgesloten van de vrijstelling, vermeld in paragraaf 1. Een vennootschap wordt geacht geen reële economische activiteit te hebben als uit de balansposten van ofwel de goedgekeurde jaarrekening in geval van een vennootschap als vermeld in paragraaf 2, punt 2°, eerste lid, ofwel de goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening in geval van een vennootschap als vermeld in paragraaf 2, punt 2°, tweede lid, van minstens een van de drie boekjaren die voorafgaan aan de datum
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 786–787
van de authentieke akte van schenking, cumulatief blijkt dat: a) de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen een percentage uitmaken dat gelijk is aan of lager is dan 1,50 % van de totale activa; b) de terreinen en gebouwen meer dan 50 % uitmaken van het totale actief. De begiftigde kan het tegenbewijs daarvan leveren. Voor de toepassing van de hiervoor vermelde omschrijving moet worden begrepen onder: a) bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen: de waarde, opgenomen onder de gelijknamige post van de resultatenrekening van de jaarrekening of onder een soortgelijke post van de geconsolideerde jaarrekening. Als een vennootschap geen jaarrekening volgens het standaardmodel naar Belgisch recht hoeft neer te leggen, is het de waarde die opgenomen is onder de post waaruit alle kosten blijken die naar hun aard als kosten kunnen worden beschouwd voor de tewerkstelling van personeel in dienstverband; b) terreinen en gebouwen: de waarde, opgenomen onder de gelijknamige balanspost van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening of onder een soortgelijke post van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening. Als een vennootschap geen jaarrekening volgens het standaardmodel naar Belgisch recht hoeft neer te leggen, wordt een soortgelijke post bedoeld die opgenomen is onder de post materiële vaste activa; c) totaal actief: de waarde, opgenomen onder de balanspost totaal van de activa van de jaarrekening of onder een soortgelijke post van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening; 3° aandelen: a) elk deelbewijs met stemrecht dat een deel van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigt; b) de certificaten van aandelen, uitgereikt door rechtspersonen met een zetel in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van aandelen van familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en waarvan de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en uiterlijk binnen een maand door te storten aan de certificaathouder; 4° }3[familie van de schenker of de aandeelhouder als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°: a) de partner van de schenker of aandeelhouder, waarbij het begrip partner voor de aandeelhouder op een gelijkaardige wijze moet worden geïnterpreteerd als dat het geval is voor de schenker; b) de verwanten in rechte lijn van de schenker of aandeelhouder, alsook hun partners, waarbij het begrip partner op een gelijkaardige wijze moet worden geïnterpreteerd als dat het geval is voor de schenker;
uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot doel hebben en die hun zetel van werkelijke leiding in een van de staten van de Europese Economische Ruimte hebben.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 100 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 13, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }3. – § 2, 4°, vervangen bij art. 13, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
}1[Art. 2.8.6.0.4. De vrijstelling, vermeld in artikel 2.8.6.0.3, is alleen toepasselijk als de volgende voorwaarden cumulatief zijn vervuld:
1° de schenking van de activa of aandelen van de familiale onderneming of vennootschap wordt vastgesteld bij authentieke akte; 2 ° a a n d e v e r p l i c h t i ng e n , v e r m e l d } 2 [ i n artikel 3.12.3.0.1, § 1, 4°, en § 5,]2 is voldaan.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 101 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – 2° gewijzigd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.9.3.0.2 volledig vervangen }1[Art. 2.9.3.0.2. § 1. De belastbare grondslag
voor verkoopovereenkomsten, bepaald met toepassing van artikel 2.9.3.0.1, wordt verminderd met een abattement van 15.000 euro in geval van zuivere aankoop van de geheelheid volle eigendom van een tot bewoning aangewend of bestemd onroerend goed door een of meer natuurlijke personen om er hun hoofdverblijfplaats te vestigen. Als met het oog op de financiering van een aankoop als vermeld in het eerste lid, een hypotheek wordt gevestigd op het aangekochte onroerend goed, wordt het bedrag van het abattement, vermeld in het eerste lid, verhoogd met hetzij 10.000 euro als op de aankoop het tarief, vermeld in artikel 2.9.4.1.1, verschuldigd is, hetzij 20.000 euro als op de aankoop het tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 1, verschuldigd is, hetzij 66.666,67 euro als op de aankoop het tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.3, verschuldigd is. Voor de toepassing van dit artikel wordt een beschouwd als een onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning is bestemd. }2 [bouwgrond] 2,
p. 786
§ 2. Aan het abattement, vermeld in paragraaf 1, zijn de volgende voorwaarden verbonden:
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.9.1.0.4 volledig vervangen
1° geen van de verkrijgers mag op de datum van de verkoopovereenkomst voor de geheelheid volle eigenaar zijn van een ander onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning wordt aangewend of bestemd is. Als de aankoop gedaan wordt door verschillende personen, mogen ze bovendien op de vermelde datum niet gezamenlijk voor de geheelheid volle eigenaar zijn van een ander onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning wordt aangewend of bestemd is;
}1[Art. 2.9.1.0.4. Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, maar anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een gewone commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of van een landbouwvennootschap.
2° de verkrijgers verbinden zich ertoe hun hoofdverblijfplaats te vestigen op de plaats van het aangekochte goed:
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om:
a) als het een woning betreft, binnen twee jaar na een van de volgende data:
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
1) de datum van de registratie van de akte die of het geschrift dat tot de heffing van het verkooprecht op de aankoop aanleiding geeft, als die akte of dat geschrift binnen de termijn die daarvoor is bepaald, ter registratie wordt aangeboden;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen }2[laatstgenoemde]2 de goederen verkreeg.
d) de kinderen van broers en zussen van de schenker of aandeelhouder.]3
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten ten gevolge van een reële kapitaalvermindering van de vennootschap, of ten gevolge van een vereffening van de vennootschap die beantwoordt aan de hiertoe door het Wetboek van vennootschappen gestelde vereisten, is, naargelang van het geval, de bij toepassing van het eerste of het tweede lid gevestigde registratiebelasting van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.]1
§ 3. Als een vennootschap met toepassing van paragraaf 2, 2°, tweede lid, als een familiale vennootschap wordt beschouwd, wordt de vrijstelling beperkt tot de waarden van de aandelen van de vennootschap in de dochtervennootschappen die de
}1. – Ingevoegd bij art. 114 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 15 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
c) de zijverwanten van de schenker of aandeelhouder tot en met de tweede graad en hun partners, waarbij het begrip partner op een gelijkaardige wijze moet worden geïnterpreteerd als dat het geval is voor de schenker;
p. 786–787
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
2) de uiterste datum voor tijdige aanbieding ter registratie, als de akte die of het geschrift dat tot de heffing van het verkooprecht op de aankoop aanleiding geeft, wordt aangeboden na het verstrijken van de daarvoor bepaalde termijn; b) als het een bouwgrond betreft, binnen vijf jaar na dezelfde datum; 3° de verkrijgers verbinden zich ertoe de hypothecaire inschrijving te nemen binnen de termijn, vermeld in punt 2°, als ze aanspraak maken op een verhoging als vermeld in paragraaf 1, tweede lid; 4° aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 1, is voldaan. Als de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, niet worden vervuld, zijn aanvullende rechten verschuldigd. § 3. Het voordeel van de toepassing van het abattement uit dit artikel, kan niet gecombineerd worden met het voordeel van de verminderingen, vermeld 39
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 788
in afdeling 5 van dit hoofdstuk, of met het voordeel van de teruggave, vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 3.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 122 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 788 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.9.4.2.1 volledig vervangen }1[Art. 2.9.4.2.1. § 1 . I n a f w i j k i n g v a n artikel 2.9.4.1.1 bedraagt het verkooprecht 5 % voor verkoopovereenkomsten van landgoederen of woningen.
§ 2. Aan de toepassing van het verlaagde tarief, vermeld in paragraaf 1, zijn de volgende voorwaarden verbonden: 1° de geheelheid van de eigendom wordt verworven;
echtgenoot te laten uitbaten binnen een termijn van vijf jaar die ingaat op de datum van de akte van verkrijging, en die uitbating ten minste drie jaar zonder onderbreking voort te zetten;
}4. – § 3, 2°, gewijzigd bij art. 17, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
b) in geval van de aankoop van een woning, dat hij of zijn echtgenoot de inschrijving in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister op het adres van het verkregen onroerend goed zal verkrijgen binnen een termijn van drie jaar die ingaat op de datum van de akte van verkrijging, en die inschrijving ten minste drie jaar zonder onderbreking zal behouden;
p. 788–789
6° de verkrijger die het verlaagde tarief, vermeld in paragraaf 1, wil genieten, is een natuurlijke persoon die zijn wettelijke verblijfplaats binnen de Europese Economische Ruimte heeft; 7° de verkrijger voldoet aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 1. § 3. Er wordt, voor de toepassing van paragraaf 2, 3° en 4°, evenmin rekening gehouden met het onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning wordt aangewend of is bestemd, als:
b) 745 euro, als de verkrijging alleen een gebouwd onroerend goed tot voorwerp heeft;
1° de verkrijger zich ertoe verbindt om het onroerend goed uiterlijk een jaar na de datum van de }3[authentieke]3 akte van verkrijging volledig en ten bezwarende titel te vervreemden en aantoont dat er een causaal verband bestaat tussen die vervreemding en de verkrijging tegen het verlaagde tarief, vermeld in paragraaf 1, en als de verkrijger voldoet aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 3, eerste lid;
c) 745 euro, als de verkrijging tegelijk een gebouwd onroerend goed en gronden tot voorwerp heeft zonder dat het totaal van de kadastrale inkomens van de in de verkrijging begrepen gronden meer bedraagt dan 323 euro;
2° het onroerend goed uiterlijk een jaar na de datum van de }4[authentieke]4 akte van verkrijging, al dan niet gedwongen, wordt onteigend en als de verkrijger voldoet aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 3, tweede lid.
3° het kadastraal inkomen van de onroerende goederen waarvan de verkrijger of zijn echtgenoot op het ogenblik van de aankoop voor de geheelheid of een onverdeeld deel volle of blote eigenaar is, en het kadastraal inkomen van het verkregen onroerend goed zijn niet hoger dan het bedrag, vermeld in punt 2°. Er wordt evenwel geen rekening gehouden met de onroerende goederen waarvan de verkrijger of zijn echtgenoot blote eigenaar is en die door hen of door een van hen uit de nalatenschap van een bloedverwant in opgaande lijn zijn verkregen. Er wordt evenmin rekening gehouden met de onroerende goederen waarvan de verkrijger of zijn echtgenoot volle eigenaar is, op voorwaarde dat die goederen in volle of blote eigendom zijn verkregen uit de nalatenschap van een bloedverwant in opgaande lijn van een van hen, en op voorwaarde dat het kadastraal inkomen van de onroerende goederen waarvan ze allebei volle eigenaar zijn of waarvan een van hen volle eigenaar is, niet meer bedraagt dan 25 % van het bedrag, vermeld in punt 2°;
§ 4. Als de verkrijging een onroerend goed tot voorwerp heeft dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning is aangewend of bestemd, wordt het bedrag van het maximale k adastraal ink omen, ver meld in paragraaf 2, 2°, verhoogd volgens de onderstaande tabel.
2° het kadastraal inkomen bedraagt op de datum van de akte van verkrijging maximaal: a) 323 euro, als de verkrijging alleen gronden tot voorwerp heeft;
4° }2[de verkrijger van een woning of een gedeelte daarvan of zijn echtgenoot mag niet voor de geheelheid volle of blote eigenaar zijn van een onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning wordt aangewend of bestemd is. Er wordt evenwel geen rekening gehouden met de onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk tot bewoning worden aangewend of bestemd zijn en die door de verkrijger of zijn echtgenoot uit de nalatenschap van een bloedverwant in de opgaande lijn zijn verkregen;]2 5° de verkrijger verbindt zich ertoe: a) in geval van de aankoop van een landgoed, het goed hetzij zelf uit te baten, hetzij door zijn echtgenoot, hetzij door zijn afstammelingen of die van zijn 40
aantal kinderen ten laste van de verkrijger of zijn echtgenoot, op de datum van de akte van verkrijging
verhoging, in euro
3-4 5-6 ≥7
100 200 300.
Een gehandicapt kind wordt voor twee kinderen ten laste geteld. § 5. Als de verklaringen over de voorwaarde, vermeld in paragraaf 2, 7°, onjuist zijn of ontbreken, is de verkrijger gehouden tot betaling van de aanvullende rechten. § 6. Als de verbintenissen, vermeld in paragraaf 2, 5°, niet worden nageleefd, is de verkrijger gehouden tot betaling van de aanvullende rechten. Die aanvullende rechten zijn evenwel niet verschuldigd als de niet-naleving van die verbintenissen het gevolg is van overmacht.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 135 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 2, 4°, vervangen bij art. 17, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }3. – § 3, 1°, gewijzigd bij art. 17, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.9.4.2.4 – 2.9.4.2.5 volledig vervangen }1[Art. 2.9.4.2.4. § 1 . I n a f w i j k i n g v a n artikel 2.9.4.1.1 wordt het tarief van het verkooprecht verlaagd tot 4 % voor overeenkomsten houdende }2[overdrachten ten bezwarende titel, uit de hand en bij authentieke akte, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten]2, waarbij de verkrijger een persoon is die zijn beroep maakt van het kopen en verkopen van onroerende goederen.
§ 2. Voor de toepassing van het verlaagde tarief, vermeld in paragraaf 1, moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn: 1° de verkrijger ondertekent een beroepsverklaring en dient die in; 2° de verkrijger stelt op eigen kosten zekerheid met toepassing van artikel 3.10.5.1.3, eerste lid; 3° de verkrijger heeft de erkenning verkregen van een in België gevestigde vertegenwoordiger die met toepassing van artikel 3.10.4.4.5 met hem instaat voor de nakoming van zijn fiscale verplichtingen als hij: a) een natuurlijke persoon is en zijn wettelijke verblijfplaats buiten de Europese Economische Ruimte heeft; b) een rechtspersoon is zonder vestiging in België waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is buiten de Europese Economische Ruimte. § 3. D e ak te die d e v er k lari ng, v er m eld in artikel 3.12.3.0.1, § 1, niet bevat of waarbij de verklaring, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 3, derde lid, niet gevoegd is, wordt tegen het tarief, vermeld in artikel 2.9.4.1.1, geregistreerd zonder enige mogelijkheid tot teruggave. Een andere beroepspersoon dan de persoon, vermeld in paragraaf 2, 3°, kan de erkenning verkrijgen van een in België gevestigde vertegenwoordiger die medeaansprakelijk is en hoofdelijk met hem instaat voor de nakoming van zijn fiscale verplichtingen. § 4. Als de persoon die een beroepsverklaring heeft ondertekend, bij het verstrijken van een termijn van vijf jaar na die verklaring, geen drie wederverkopen kan aantonen waardoor blijkt dat hij het aangegeven beroep werkelijk uitoefent, is hij op al zijn aankopen het verkooprecht, vermeld in artikel 2.9.4.1.1, verschuldigd na aftrek van de reeds geheven belasting.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 138 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 18 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
}1[Art. 2.9.4.2.5. § 1. Als de verkrijger, vermeld in artikel 2.9.4.2.4, § 1, of zijn rechthebbenden het verkregen onroerend goed niet vervreemd hebben door een wederverkoop of elke andere overdracht onder bezwarende titel, vastgesteld bij een authentieke akte die uiterlijk verleden is op 31 december van het achtste jaar na de datum van de koopakte, is het tarief, vermeld in artikel 2.9.4.1.1, dat van
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 790–791
kracht is op het ogenblik van de aankoop, verschuldigd na aftrek van de reeds geheven belasting. Het verkooprecht wordt geheven op de belastbare grondslag, vermeld in artikel 2.9.3.0.1, op het moment van de aankoop. Als slechts een deel van tegen een enige prijs aangekochte onroerende goederen wordt vervreemd, wordt de belastbare waarde van het niet-vervreemde gedeelte bepaald naar verhouding van de }2[omvang]2. Een wederverkoop aan een beroepspersoon met toepassing van artikel 2.9.4.2.4 en een inbreng in een vennootschap worden niet beschouwd als een wederverkoop als vermeld in het eerste lid. }3[Een overdracht onder bezwarende titel die aan het verdeelrecht is onderworpen, wordt niet beschouwd als een overdracht onder bezwarende titel als vermeld in het eerste lid.]3 § 2. De verkrijger mag de betaling aanbieden van de belasting, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, vóór het ve rstrijken van de termijn, ver meld in paragraaf 1, eerste lid. Hij moet daarvoor een verklaring indienen }4[bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie]4. Die verklaring vermeldt de samenstelling en de waarde van de goederen waarvoor hij de belasting wil betalen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 139 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 19, 1°, a), Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }3. – § 1, lid 4, aangevuld bij art. 19, 1°, b), Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }4. – § 2 gewijzigd bij art. 19, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 789–790 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.9.5.0.1 volledig vervangen }1[Art. 2.9.5.0.1. In geval van zuivere aankoop
van een tot bewoning aangewend of bestemd onroerend goed door een natuurlijke persoon om er zijn hoofdverblijfplaats te vestigen, wordt zijn wettelijk aandeel in de belastingen die met toepassing van artikel 2.9.4.1.1, artikel 2.9.4.2.1 of artikel 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, 2°, verschuldigd waren op de aankoop van de woning die hem voorheen tot hoofdverblijfplaats heeft gediend of van de bouwgrond waarop die woning is opgericht, in mindering gebracht van zijn wettelijk aandeel in de belastingen, verschuldigd op de nieuwe aankoop, }2[op voorwaarde dat de authentieke akte van de nieuwe aankoop is verleden binnen twee jaar na de datum van het verlijden van de authentieke akte die aanleiding heeft gegeven of geeft tot een van de volgende handelingen:]2 1° de heffing van het verkooprecht op de zuivere wederverkoop van de woning die hem voorheen tot hoofdverblijfplaats heeft gediend, of de heffing van het verdeelrecht op de verdeling van die woning waarbij de natuurlijke persoon al zijn rechten erin heeft afgestaan; 2° de vrijstelling van het verkooprecht met toepassing van artikel 2.9.6.0.1, eerste lid, 4°, voor de zuivere wederverkoop van de woning die hem voorheen tot hoofdverblijfplaats heeft gediend, of de vrijstelling van het verdeelrecht met toepassing van artikel 2.10.6.0.1, eerste lid, 1°, voor de verdeling
van die woning, waarbij de natuurlijke persoon al zijn rechten erin heeft afgestaan. }3[Als de authentieke akte van vervreemding geen aanleiding geeft tot een van de voormelde handelingen omdat de vervreemding onderworpen is aan een niet-vervulde opschortende voorwaarde, wordt de termijn van twee jaar gerekend vanaf de datum van de registratie van de authentieke akte of het geschrift dat aanleiding heeft gegeven of geeft tot een van de handelingen, vermeld in 1° of 2°.]3 De registratiebelasting, betaald voor de verkrijging van een onroerend goed dat niet in het Vlaamse Gewest ligt, alsook de aanvullende rechten die om om het even welke reden op een aankoop zijn geheven, zijn van de vermindering, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, uitgesloten. De vermindering overeenkomstig de bepalingen van dit artikel levert in geen geval grond voor een teruggave op. Als een verrichting als vermeld in het eerste lid, is voorafgegaan door een of meer van dergelijke verrichtingen of door een of meer verrichtingen als vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 3, eerste lid, worden, in voorkomend geval, de bij die voorgaande verrichtingen ingevolge de toepassing van het derde of het vijfde lid van dit artikel nog niet in mindering gebrachte belastingen of de ingevolge de toepassing van artikel 3.6.0.0.6, § 3, derde of vijfde lid, nog niet teruggegeven belastingen, gevoegd bij het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de conform artikel 2.9.4.1.1, artikel 2.9.4.2.1 of artikel 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, 2°, verschuldigde belastingen op de voorlaatste aankoop, om het bedrag van de vermindering bij de laatste aankoop te bepalen. Het in mindering te brengen bedrag, verkregen met toepassing van het eerste of het vierde lid, kan nooit meer bedragen dan 12.500 euro. Dat maximale in mindering te brengen bedrag wordt bepaald in verhouding tot de fractie die de natuurlijke persoon verkrijgt in het nieuw aangekochte goed.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 145 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 20, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }3. – Lid 1, 2°, aangevuld bij art. 20, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 790–791 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.9.6.0.1 volledig vervangen }1[Art.
2.9.6.0.1. Er wordt een vrijstelling van
het verkooprecht verleend voor: 1° de aanwijzing van lastgever, op voorwaarde dat: a) de mogelijkheid om een lastgever aan te wijzen in de akte van toewijzing of koop voorbehouden is; b) de aanwijzing bij authentieke akte uiterlijk plaatsvindt op de vijfde werkdag na de dag van de toewijzing of van de overeenkomst; 2° de toewijzingen naar aanleiding van rouwkoop van onroerende goederen, op voorwaarde dat ze geen aanleiding geven tot de heffing van een hoger verkooprecht dan het verkooprecht dat geheven is op de vorige toewijzing; 3° de overeenkomsten tot overdracht van het vruchtgebruik op de blote eigenaar, als de evenredige registratiebelasting, de erfbelasting of een
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
soortgelijk recht door de blote eigenaar of door een vorige blote eigenaar, zijn rechtsvoorganger, op de waarde van de volle eigendom is voldaan; 4° andere overdrachten onder bezwarende titel dan die welke aan de belasting, overeenkomstig artikel 115bis het federale Wetboek van Registratie, Hypotheek- en Griffierechten onderworpen zijn, van gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijbehorende terrein, overeenkomstig artikel 1, § 9, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, alsook de vestigingen, overdrachten of wederoverdrachten van de zakelijke rechten, overeenkomstig artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde met betrekking tot gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein, overeenkomstig artikel 1, § 9, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, op voorwaarde dat de belasting over de toegevoegde waarde opeisbaar is op de levering van die goederen of de vestiging, de overdracht of wederoverdracht van die rechten; 5° de contracten van onroerende financieringshuur, overeenkomstig artikel 44, § 3, 2°, b, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde; 6° de inbreng van goederen in een samenwerkingsverband, beheerst door de wet van 17 juli 1989 betreffende de economische samenwerkingsverbanden of in Europese economische samenwerkingsverbanden; 7° de teruggave van de onroerende goederen aan de leden van een samenwerkingsverband, beheerst door de wet van 17 juli 1989 betreffende de economische samenwerkingsverbanden of van Europese economische samenwerkingsverbanden die de goederen hebben ingebracht, als de teruggave plaatsvindt ten gevolge van de uittreding van de leden of de ontbinding van het samenwerkingsverband. Als aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, niet is voldaan, wordt de aanwijzing van lastgever voor de toepassing van dit hoofdstuk als een wederverkoop beschouwd. In afwijking van hetgeen vermeld is in het eerste lid, 1°, a) en b), moet om de vrijstelling van het verkooprecht te genieten: 1° bij toewijzingen die wettelijk gedaan zijn onder de opschortende voorwaarde van ontstentenis van opbod, de aanwijzing van lastgever gedaan worden vóór de notaris die toewijzing gedaan heeft, of hem betekend worden uiterlijk op de vijfde werkdag nadat de wettelijke termijn voor opbod verstrijkt; 2° bij toewijzingen ten gevolge van een hoger bod op de vrijwillige vervreemding van onroerende goederen, de aanwijzing van lastgever gedaan worden vóór de notaris die toewijzing heeft gedaan, of hem betekend worden uiterlijk op de vijfde werkdag na de dag van de toewijzing. In de gevallen, vermeld in het derde lid, wordt de aanwijzing ingeschreven of vermeld onderaan op het proces-verbaal van toewijzing zonder dat ze aan het bevoegde personeelslid betekend moet worden. Als de toewijzingen, vermeld in het eerste lid, 2°, wel aanleiding geven tot de heffing van een hoger verkooprecht dan het verkooprecht dat geheven is op de vorige toewijzing, wordt de vrijstelling beperkt tot het verkooprecht dat geheven is op de vorige toewijzing. Het eerste lid, 2°, is ook van toepassing op de toewijzingen naar aanleiding van prijsverhoging in de ge41
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 793
vallen waarin het voorbehoud van prijsverhoging geen opschortende voorwaarde uitmaakt. Om de vrijstelling, vermeld in het eerste lid, 4°, te verkrijgen, moet voldaan zijn aan de verplichtingen, vermeld in }2 [artikel 3.12.3.0.1, § 1, 4°, en § 5, vierde lid]2. Als onroerende goederen verkregen worden in andere omstandigheden dan de omstandigheden, vermeld in het eerste lid, 7°, is voor de verkrijging, vermeld in het eerste lid, 7°, hoe ze ook gebeurt, het verkooprecht verschuldigd.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 150 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Lid 7 gewijzigd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
Met de beëindiging van de wettelijke samenwoning overeenkomstig artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek en het begrip wettelijk samenwonenden wordt elke soortgelijke regeling gelijkgesteld volgens het recht van een staat van de Europese Economische Ruimte.]1 }2[Dit
artikel is alleen van toepassing als de verdeling of afstand is overeengekomen uiterlijk op 31 december 2014.]2 }1. – Ingevoegd bij art. 172 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Lid 7 toegevoegd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 793
p. 793 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.10.3.0.2 volledig vervangen
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 2.10.4.0.1 volledig vervangen }1[Art. 2.10.4.0.1. Het verdeelrecht bedraagt
2,5 %. }1[Art.
2.10.3.0.2. Als de verdeling of afstand onderworpen is aan het verdeelrecht van 2,5 %, vermeld in artikel 2.10.4.0.1, wordt de totale belastbare grondslag, vermeld in artikel 2.10.3.0.1, § 2, eerste lid, verminderd met een abattement van 50.000 euro als de verdeling of afstand, vermeld in artikel 2.10.1.0.1, 1° of 2°, gebeurt bij de akte, vermeld in artikel 1287 van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge de wijziging, vermeld in artikel 1293 van het Gerechtelijk Wetboek, of bij de vereffeningverdeling na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, overeenkomstig hoofdstuk VI van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek, en ze nog geen verdeling onder elkaar zijn overeengekomen waarbij ze die vermindering van belastbare grondslag of de hierna vermelde verhoging van de vermindering hebben genoten. De totale belastbare grondslag, vermeld in artikel 2.10.3.0.1, § 2, eerste lid, wordt ook verminderd met een abattement van 50.000 euro als de verdeling of afstand plaatsvindt binnen een termijn van een jaar na de beëindiging van de wettelijke samenwoning overeenkomstig artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, op voorwaarde dat de personen op de dag van de beëindiging van de wettelijke samenwoning ten minste een jaar ononderbroken met elkaar wettelijk samenwoonden en ze nog geen verdeling onder elkaar zijn overeengekomen waarbij ze die vermindering van de belastbare grondslag of de hierna vermelde verhoging van de vermindering hebben genoten. Als de echtgenoten, gewezen echtgenoten of gewezen wettelijk samenwonenden op de datum van de voormelde verdeling of afstand een of meer al dan niet gemeenschappelijke kinderen of door beiden of een van hen geadopteerde kinderen hebben die recht geven op kinderbijslag, wordt dat abattement verhoogd met 20.000 euro per kind.
Het recht wordt op 1 t.h. gebracht als de verdeling of de afstand, vermeld in artikel 2.10.1.0.1, 1° of 2°, plaatsvindt in een van de volgende omstandigheden: 1° bij de akte, vermeld in artikel 1287 van het Gerechtelijk Wetboek of ingevolge de wijziging, vermeld in artikel 1293 van het Gerechtelijk Wetboek; 2° bij de vereffening-verdeling na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, vermeld in het vierde deel, boek IV, hoofdstuk VI, van het Gerechtelijk Wetboek; 3° binnen een termijn van een jaar, die volgt op de beëindiging van de wettelijke samenwoning conform artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, op voorwaarde dat de personen op de dag van de beëindiging van de wettelijke samenwoning ten minste een jaar ononderbroken met elkaar wettelijk samenwoonden. Het verlaagde tarief, vermeld in het tweede lid, is ook van toepassing als de verdeling of de afstand wordt gedaan volgens de wetgeving van een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte als de verdeling of de afstand plaatsvindt onder omstandigheden en voorwaarden die vergelijkbaar zijn met de omstandigheden en voorwaarden, vermeld in het tweede lid. }2[...]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 175 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Lid 4 opgeheven bij art. 23 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 797
De verkrijgers moeten voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 1, 1° en 4°, en § 2.
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.2.2.0.1 volledig vervangen
Met de akte, vermeld in artikel 1287 van het Gerechtelijk Wetboek, of met de vereffening-verdeling na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting overeenkomstig hoofdstuk VI van boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek wordt elke soortgelijke regeling gelijkgesteld volgens het recht van een staat van de Europese Economische Ruimte.
Art. 3.2.2.0.1. Van de belastingschuldigen mag alleen een som worden gevorderd krachtens een uitvoerbaar verklaard kohier dat de inningstitel vormt. Dat geldt zowel voor de belastingen zelf, als voor de eventuele administratieve geldboeten en belastingverhogingen, als voor de eventuele opcentiemen of de opdeciem voor de provincies, de agglomeraties en de gemeenten.
42
De kohieren worden opgemaakt en uitvoerbaar verklaard door het bevoegde personeelslid. Het eurovignet kan door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie worden geïnd zonder toepassing van het eerste lid. {1 F 1. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.2.2.0.1. Van de belastingschuldigen mag alleen een som worden gevorderd krachtens een uitvoerbaar verklaard kohier dat de inningstitel vormt. Dat geldt zowel voor de belastingen zelf, als voor de eventuele administratieve geldboeten en belastingverhogingen, als voor de eventuele opcentiemen of de opdeciem voor de provincies, de agglomeraties en de gemeenten. De kohieren worden opgemaakt en uitvoerbaar verklaard door het bevoegde personeelslid. Het eurovignet kan door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie worden geïnd zonder toepassing van het eerste lid. }2[De boetes die worden opgelegd ingevolge overtredingen van de regelgeving inzake de kilometerheffing kunnen door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie worden geïnd zonder toepassing van het eerste lid.]2 }2. – Lid 4 toegevoegd bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
p. 798 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.3.1.0.5 – 3.3.1.0.6 volledig vervangen }1[Art. 3.3.1.0.5. § 1. De aangifte van nalatenschap moet bij elke verkrijging overeenkomstig titel 2, hoofdstuk 7, door de volgende personen ingediend worden bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie:
1° bij overlijden of bij afwezigheid van een rijksinwoner: door de erfgenamen, de algemene legatarissen en begiftigden; 2° in geval van overlijden of bij afwezigheid van een persoon die geen rijksinwoner is: door de erfgenamen, legatarissen of begiftigden van onroerende goederen die overeenkomstig artikel 5, § 2, 4°, tweede streepje, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten in het Vlaamse Gewest te lokaliseren zijn. In afwijking van het eerste lid, 1°, zijn, in geval van stilzitten van de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden, de legatarissen en begiftigden onder algemene titel of de bijzondere legatarissen en begiftigden ertoe gehouden, op verzoek van het bevoegde personeelslid, de aangifte in te dienen voor datgene wat hen betreft, binnen een termijn van een maand vanaf de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum van het verzoek. }2[...]2
§ 2. De termijn voor de indiening van de aangifte, vermeld in paragraaf 1, eerste en derde lid, is vier maanden vanaf de datum van het overlijden, als zich dat in het rijk heeft voorgedaan. De termijn bedraagt vijf maanden als het overlijden in een ander land binnen de Europese Economische Ruimte plaatsvond, en zes maanden als de persoon overleden is buiten de Europese Economische Ruimte. In geval van gerechtelijke verklaring van overlijden beginnen de termijnen, vermeld in het eerste lid, pas te lopen zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.]1 }3[In
afwijking van het eerste lid is de termijn voor d e i nd i e n in g v a n d e aa n gi f t e , v e r m e l d i n
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 798–799
paragraaf 1, eerste lid, ingeval van verval van de nalatenschap aan de Staat overeenkomstig artikel 768 van het Burgerlijk Wetboek, vier maanden vanaf de inbezitstelling, vermeld in artikel 770 van hetzelfde wetboek.]3 }1. – Ingevoegd bij art. 213 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 1, lid 3, opgeheven bij art. 24, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }3. – § 2, lid 3, toegevoegd bij art. 24, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
}1[Art. 3.3.1.0.6. In de volgende gevallen moet
bi nn en d eze lf d e te r m ijn e n a ls v er m e ld in artikel 3.3.1.0.5, § 2, een nieuwe aangifte ingediend worden bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie: 1° in geval van een legaat, gemaakt aan een rechtspersoon, dat aan een machtiging of goedkeuring onderworpen is, op het moment dat die machtiging of goedkeuring voorkomt, als op dat moment de belasting nog niet betaald is; 2° als, na het openvallen van de nalatenschap, de actieve samenstelling ervan vermeerderd wordt op een van de volgende wijzen; a) door het intreden van een voorwaarde of van elk ander voorval; b) door de erkenning van het eigendomsrecht van de erflater op goederen, in bezit van een derde; c) door de oplossing van een geschil, tenzij de vermeerdering van het belastbare actief het gevolg is van een ontbinding die haar oorzaak vindt in de niet-uitvoering van de voorwaarden van een contract door de erfgenamen, legatarissen of begiftigden; 3° als er een verandering in de devolutie van de nalatenschap ontstaat; 4° in geval van aanwas of van terugval van eigendom, vruchtgebruik of van ieder ander tijdelijk of levenslang recht dat voortkomt van een beschikking, genomen door de overledene met betrekking tot zijn overlijden; 5° in geval van fideï-commis, als de met de last van teruggave bezwaarde goederen naar de verwachter overgaan. In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 4°, moet de aangifte ingediend worden door de personen, vermeld in artikel 3.3.1.0.5, tenzij slechts bepaalde erfgenamen, legatarissen of begiftigden uit de gebeurtenis voordeel trekken, in welk geval alleen die tot aangifte zijn verplicht. In het geval, vermeld in het eerste lid, 1°, begint de aangiftetermijn vanaf de datum van de machtiging of de goedkeuring. In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 2° tot en met 4°, begint de aangiftetermijn op een van de volgende data: 1° vanaf de datum van het vonnis, niettegenstaande verzet of beroep, of van de dading als het gaat om een betwist recht; 2° vanaf de gebeurtenis in alle andere gevallen. In het geval, vermeld in het eerste lid, 5°, moet de aangifte ingediend worden door: 1° de verwachter alleen als de overdracht plaatsvindt ten gevolge van het overlijden van de bezwaarde erfgenaam;
2° door de verwachter en de bezwaarde als de goederen op de verwachter overgaan tijdens het leven van de bezwaarde. In het geval, }2[vermeld in het eerste lid, 5°]2, begint de aangiftetermijn vanaf de datum van de devolutie, teweeggebracht door het overlijden van de bezwaarde of op een andere wijze. Als de devolutie krachtens een contract bij vervroeging plaatsvindt, worden datum en plaats van het contract met datum en plaats van het overlijden gelijkgesteld.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 214 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Lid 5 gewijzigd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 798–799 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.3.1.0.8 volledig vervangen }1[Art.
3.3.1.0.8. § 1. De aangifte van nalaten-
schap vermeldt: 1° de identificatie van de erflater: de voornamen, de achternaam, het rijksregisternummer of het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, het beroep, het domicilie, de plaats en de datum van geboorte van de erflater en, in voorkomend geval, van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende; de plaats en de datum van het overlijden van de erflater; 2° de identificatie van de aangevers: de voornamen, de achternaam, het rijksregisternummer of het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, het domicilie, de plaats en datum van geboorte van de aangevers; 3° de voornamen, de achternaam, het rijksregisternummer of het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, het domicilie, de plaats en de datum van geboorte van de personen die de hoedanigheid hebben van erfgenamen, legatarissen en begiftigden; 4° de graad van verwantschap tussen de erflater en zijn erfgenamen, legatarissen en begiftigden, wat door ieder van hen wordt verkregen, en de titel op basis waarvan ze tot de nalatenschap komen; 5° de voornamen, de achternaam, het domicilie, de geboorteplaats en -datum van de kinderen, beoogd in artikel 2.7.5.0.2, § 1; 6° in voorkomend geval, de aanduiding van de erfgenamen die uitgesloten zijn krachtens uiterste wilsbeschikkingen of contractuele beschikkingen; 7° de keuze van een woonplaats in België; 8° de nauwkeurige aanduiding en raming van elk goed afzonderlijk dat deel uitmaakt van het belastbare actief, alsook de vermelding van de kadastrale afdeling, het kadastraal perceel en de ligging als het een onroerend goed betreft; 9° voor alle polissen die op de dag van het overlijden van kracht waren met betrekking tot lichamelijke roerende goederen: de naam of de firma en het domicilie van de verzekeraar, de datum van de polis en het nummer ervan, alsook de verzekerde goede-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
ren en de verzekerde waarde als de door de erflater nagelaten lichamelijk roerende goederen verzekerd waren tegen brand, diefstal of een ander risico. Er moet ook uitdrukkelijk bevestigd worden dat, voor zover de aangevers weten, de goederen niet het voorwerp van andere polissen uitmaakten. Als de goederen in kwestie niet verzekerd waren op de dag van het overlijden, moet dat uitdrukkelijk in de aangifte bevestigd worden; 10° behoudens als toepassing wordt gemaakt van artikel 2.7.3.4.2, eerste lid, de aanduiding van iedere schuld die in mindering van het belastbare actief toegelaten kan worden, met opgave van de voornamen, de achternaam en het domicilie van de schuldeiser, van de oorzaak van de schuld en van de datum van de akte, als er een bestaat. Als de afwijking, vermeld in artikel 2.7.4.1.1, § 2, derde lid, van toepassing is, moet bij de schulden die specifiek zijn aangegaan om de gezinswoning te verwerven of te behouden, uitdrukkelijk worden vermeld dat ze met dat doel zijn aangegaan; 11° het actief en het passief van de gemeenschap in geval van toepassing van artikel 3.3.1.0.5, § 1, derde lid; 12° de begunstigde persoon, alsook de datum van de akten of aangiften, en de grondslag waarop het registratierecht is of moet worden geheven als de erflater ten bate van zijn erfgenamen, legatarissen of begiftigden schenkingen heeft gedaan die vastgesteld zijn door akten, die dagtekenen van minder dan drie jaar vóór de datum van het overlijden en die vóór dezelfde datum tot de formaliteit van de registratie aangeboden zijn of verplicht registreerbaar geworden zijn. Ongeacht de datum van de akte geldt deze regel ook als de schenking gedaan is onder een opschortende voorwaarde die vervuld is ingevolge het overlijden van de schenker of minder dan drie jaar vóór dat overlijden; 13° als de erflater het vruchtgebruik van goederen gehad heeft of met fideï-commis bezwaarde goederen verkregen heeft: welke die goederen zijn, met aanduiding van de personen die tot het genot van de volle eigendom zijn gekomen of voordeel getrokken hebben uit het fideï-commis ten gevolge van het overlijden van de erflater; 14° met aanduiding van de betrokken persoon of de betrokken goederen, de vraag tot toepassing van: a) het abattement, vermeld in artikel 2.7.3.2.12; b) het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.7.4.2.2. In voorkomend geval moet bij de aangifte de volgende informatie gevoegd worden: 1) de benaming en het ondernemingsnummer van de familiale onderneming of familiale vennootschap waarvoor het voordeel gevraagd wordt; 2) de voornaam en de achternaam van de medeaandeelhouders van de erflater en hun graad van verwantschap met de erflater; 3) hetzij de activa van de familiale onderneming met een duidelijke omschrijving en verwijzing naar de boekhouding en, als het onroerende goederen betreft, de vermelding of ze al dan niet hoofdzakelijk voor bewoning worden aangewend of zijn bestemd, hetzij het aantal aandelen en de precieze aard van alle aandelen van een familiale vennootschap met enerzijds de vermelding van het aantal aandelen dat in het bezit was van de erflater en van andere bij naam te noemen medeaandeelhouders, en anderzijds de aard van het zakelijk recht dat de erflater en andere bij naam te noemen personen bezitten; 43
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 799
4) kopieën van de goedgekeurde jaarrekeningen van de drie boekjaren die voorafgaan aan het overlijden van de erflater, opgemaakt overeenkomstig de vigerende boekhoudwetgeving van de plaats waar de maatschappelijke zetel gevestigd is als de maatschappelijke zetel van de onderneming of vennootschap niet in België ligt; 5) kopieën van het rechtsgeldige aandelenregister of, bij gebrek daaraan, de door alle aandeelhouders ondertekende notulen van de laatste algemene vergadering die voorafgaat aan het overlijden van de erflater, waaruit op ondubbelzinnige wijze de participaties blijken, vermeld in artikel 2.7.4.2.2, § 1, eerste lid, 2°, of tweede lid; 6) een kopie van de laatste voor het overlijden door de erflater ingediende fiscale aangifte voor de personenbelasting wat familiale ondernemingen betreft; 7) een kopie van de gecoördineerde statuten, zoals van toepassing op de dag van het overlijden; c) de vermindering, vermeld in artikel 2.7.5.0.3; d) de vermindering, vermeld in artikel 2.7.5.0.4; e) de aftrek, vermeld in artikel 2.7.5.0.5; f) de vrijstelling, vermeld in artikel 2.7.6.0.1, waarbij tevens de maatschappelijke rechten moeten worden vermeld in de aangifte van de nalatenschap die deel uitmaken van de nalatenschap van de inschrijver, of belastbaar zijn overeenkomstig artikel 2.7.1.0.4. In voorkomend geval moet bij de aangifte ook het attest, vermeld in artikel 2.7.6.0.1, § 4, worden gevoegd; g) de vrijstelling, vermeld in artikel 2.7.6.0.2; h) de vrijstelling, vermeld in artikel 2.7.6.0.3. In voorkomend geval moeten de verzoekers in de aangifte verklaren dat ze kennis hebben van het bepaalde in artikel 13bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990 en dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 2.7.6.0.3, tweede lid; i) de vrijstelling, vermeld in artikel 2.7.6.0.4; }2[j) de
vrijstelling, vermeld in artikel 2.7.4.1.1, § 2, derde lid.]2 Als het successierecht verschuldigd is, bevat de aangifte bovendien de uitdrukkelijke vermelding van het adres en de datum en duur van de vestiging van de verschillende fiscale woonplaatsen die de erflater of de afwezige gehad heeft in de periode van vijf jaar voorafgaand aan zijn overlijden of aan het tijdstip waarop het laatste bericht van de afwezige werd ontvangen. De aangifte van de nalatenschap wordt door de aangevers ondertekend. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 8°, mogen elk van volgende groepen van goederen het voorwerp uitmaken van een globale aangifte en globale raming: 1° andere onroerende goederen dan de onroerende goederen door bestemming, vermeld in punt 2° tot en met punt 8° hieronder, die een enig bedrijf of een enkel domeingeheel uitmaken; 2° wat betreft de voorwerpen die tot een landbouwbedrijf dienen: a) elke soort van dieren; b) het landbouwgereedschap; c) de bezaaiingen en andere vruchten te velde; d) de zaden, de waren, het stro en de meststoffen; 44
3° wat betreft de voorwerpen die tot een nijverheidsbedrijf dienen: a) de werktuigen; b) de vervaardigde of bereide koopwaren en de grondstoffen; 4° wat betreft de voorwerpen die tot een handelsbedrijf of ambachtsbedrijf dienen: a) het materieel en de bedrijfstoestellen; b) de koopwaren; 5° de materiële roerende goederen, dienstig voor of aangewend in het kader van een vrij beroep; 6° de kledingstukken, de juwelen, de boeken en alle andere voorwerpen tot persoonlijk gebruik van de erflater; 7° de stoffering, het vaatwerk, het keukengereedschap en andere voorwerpen van gelijke aard; 8° de verzamelingen van schilderijen, porselein, wapens en andere voorwerpen; 9° de wijn en andere waren. Het eerste lid geldt niet voor kunstwerken als een of meer van die werken als betaling van de erfbelasting wordt aangeboden met toepassing van artikel 3.4.3.0.2.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 216 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 1, 14°, j), ingevoegd bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 799
3° gebruikmaakt van de elektronische registratievoorziening op een wijze die strijdig is met de gebruiksaanwijzing die door de dienstverlener ter beschikking is gesteld; 4° nalaat een defect aan de elektronische registratievoorziening te melden; 5° de instructies van de dienstverlener niet opvolgt met het oog op de vervanging of de herstelling van de defecte elektronische registratievoorziening. De dienstverlener brengt de houder van het voertuig en de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie onmiddellijk op de hoogte van de schorsing van de uitvoering van de dienstverleningsovereenkomst.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 27 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }1[Art. 3.3.1.0.13. § 1. De registratie van afgelegde kilometers, die nodig is voor de berekening van de kilometerheffing, wordt gedaan met behulp van een elektronische registratievoorziening.
§ 2. Tenzij het voertuig is vrijgesteld van de kilometerheffing, moet de houder van het voertuig voorafgaand aan het gebruik van elke weg ervoor zorgen dat het voertuig is uitgerust met de elektronische registratievoorziening die aan hem ter beschikking gesteld is. Als de bestuurder niet de houder van het voertuig is, rust op hem dezelfde verplichting als vermeld in het eerste lid. § 3. De bestuurder ziet er tijdens elk gebruik van een weg op toe dat de elektronische registratievoorziening, volgens de gegevens die de mens-machine-interface aangeeft, de afstand die het voertuig aflegt registreert. In het eerste lid wordt verstaan onder mens-machine-interface: ieder onderdeel van de elektronische registratievoorziening waarmee de elektronische registratievoorziening en de gebruiker ervan met elkaar communiceren, met inbegrip van, in voorkomend geval, de toetsen en het beeldscherm. § 4. De houder van het voertuig stelt zich onmiddellijk in verbinding met de dienstverlener in de volgende gevallen: 1° als de elektronische registratievoorziening signaleert dat het voertuig niet meer voldoet aan de bij deze codex of de uitvoeringsbesluiten ervan bepaalde vereisten;
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.3.1.0.11 – 3.3.1.0.13 en historiek invoegen
2° als elk signaal door de elektronische registratievoorziening ontbreekt;
}1[Art. 3.3.1.0.11. § 1. Tenzij het voertuig is vrijgesteld
Als de bestuurder niet de houder van het voertuig is, rust op hem dezelfde verplichting als vermeld in het eerste lid.
van de kilometerheffing, moet de houder van een voertuig als vermeld in artikel 1.1.0.0.2, vijfde lid, 6°, voorafgaand aan het gebruik van elke weg, voor dat voertuig met een dienstverlener naar keuze een dienstverleningsovereenkomst sluiten. De houder van een voertuig die de dienstverlener verzoekt om een dienstverleningsovereenkomst te sluiten, moet aan de dienstverlener alle voertuigdocumenten voorleggen die nodig zijn om het kenteken van het voertuig in kwestie, het maximaal toegestane totaalgewicht en de EURO-emissieklasse vast te stellen. Bij gebreke aan afdoend bewijs van het maximaal toegestane totaalgewicht van het voertuig, wordt het voertuig geacht een maximaal toegestaan totaalgewicht van hoger dan 32 ton te hebben. Bij gebreke aan afdoend bewijs van de EURO-emissieklasse van het voertuig, wordt het voertuig geacht te behoren tot de categorie «overige EURO-emissieklassen», vermeld in de tabellen, opgenomen in artikel 2.4.4.0.2, eerste lid, 5° en 7°. De vermoedens, vermeld in het derde en vierde lid, worden toegepast tot die met afdoend bewijs worden weerlegd. Dat bewijs heeft evenwel geen invloed op de heffingen die verschuldigd zijn voor kilometers die zijn afgelegd vóór de verificatie van de gegevens uit het voorgelegde bewijsstuk door de dienstverlener. § 2. De dienstverlener kan de uitvoering van de dienstverleningsovereenkomst alleen schorsen in die gevallen waarin de houder van het voertuig of, in voorkomend geval, de bestuurder: 1° niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen jegens de dienstverlener, zoals die in de dienstverleningsovereenkomst zijn bepaald; 2° in voorkomend geval, geen of een ontoereikend gegarandeerd betaalmiddel ter beschikking heeft gesteld;
3° als hij het signaal ontvangt dat het ter beschikking gestelde gegarandeerde betaalmiddel ontoereikend is geworden.
De dienstverlener geeft, waar nodig, instructies aan de bestuurder van het voertuig, waarbij die laatste ertoe gehouden is die instructies na te leven. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder elektronische registratievoorziening: de elektronische boordapparatuur bestemd voor de plaatsbepaling van het voertuig waarin de boordapparatuur is geplaatst, die, al dan niet met behulp van elektronische apparatuur op afstand, data uitwisselt om te komen tot de registratie van afgelegde kilometers, alsook tot de berekening van de kilometerheffing op die geregistreerde afstand. De Vlaamse Regering bepaalt de instructies, vermeld in het derde lid.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 28 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
p. 799–800 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.3.2.0.1 volledig vervangen
Art. 3.3.2.0.1. Het aanslagjaar is voor: 1° de onroerende voorheffing het kalenderjaar waarvan de inkomsten de grondslag voor de belasting vormen; 2° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, eerste lid, elk tijdperk van twaalf achtereenvolgende maanden. Het aanslag-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 800
jaar is het jaar waarin dat tijdperk een aanvang neemt;
ode van twaalf maanden die aanvangt op 1 januari van elk volgend kalenderjaar;
3° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid, de eerste keer het tijdperk dat gelijk is aan het aantal maanden dat begrepen is tussen de eerste dag van de maand waarin het voertuig in de loop van een burgerlijk jaar in gebruik is genom en op de openbare weg, en 31 december van hetzelfde jaar. Vervolgens wordt het aanslagjaar gevormd door een tijdperk van twaalf maanden dat aanvangt op 1 januari van elk volgend kalenderjaar, en het is het jaar waarin de voormelde tijdperken een aanvang nemen;
4° het eurovignet voor de voertuigen die in België ingeschreven zijn of ingeschreven moeten zijn, gelijk aan de opeenvolgende tijdvakken van twaalf achtereenvolgende maanden, waarvan het eerste tijdvak ingaat op de dag waarop het voertuig, vermeld in artikel 2.4.1.0.1, op de openbare weg rijdt;
4° de belasting op de inverkeerstelling het jaar waarin de belasting verschuldigd is. Het begint op de eerste dag van de maand waarin de belasting verschuldigd is;
}1. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 13 januari 2015, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 (art. 24, lid 1) }2. – Lid 1, 7°, gewijzigd bij art. 219 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }3. – Lid 1, 8°, ingevoegd bij art. 220 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }4. – Lid 1, 9°, ingevoegd bij art. 220 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325)
5° het eurovignet het jaar waarin de belasting verschuldigd is. Het begint op de dag waarop het voertuig, naargelang het geval, op het wegennet, aangeduid door de Koning, of op de openbare weg rijdt; 6° de verkrottingsheffing woningen en gebouwen het jaar waarin de belasting verschuldigd is met toepassing van }1[artikel 2.5.7.0.1]1; 7° de leegstandsheffing bedrijfsruimten het kalenderjaar dat volgt op elke derde opeenvolgende registratie in de inventaris, waarin de belasting kan worden ingevoerd}2[;]2 }3[8° de erfbelasting:
het jaar waarin het overlijden plaatsvindt of, in geval van een gebeurtenis als vermeld in artikel 3.3.1.0.6, het jaar waarin de nieuwe aangiftetermijn start;]3
}4[9° de registratiebelasting:
a) als er een registratieverplichting bestaat overeenkomstig het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten: 1) het jaar waarin de akte die of het geschrift dat aanleiding geeft tot de heffing van de registratiebelasting, binnen de ervoor bepaalde termijn, overeenkomstig het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, ter registratie wordt aangeboden; 2) het jaar waarin de termijn, vermeld in punt 1), verstrijkt bij gebrek aan aanbieding ter registratie binnen die termijn; b) als er geen registratieverplichting bestaat overeenkomstig het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten: het jaar waarin de akte of het geschrift ter registratie wordt aangeboden.]4 Het belastbare tijdperk is voor: 1° de toepassing van de onroerende voorheffing gelijk aan het aanslagjaar; 2° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, eerste lid, gelijk aan elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden, waarvan de eerste ingaat de eerste dag van de maand waarin het voertuig in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid is ingeschreven of moet worden ingeschreven; 3° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid, voor de eerste keer gelijk aan het aantal maanden dat begrepen is tussen de eerste dag van de maand waarin het voertuig in de loop van een burgerlijk jaar in gebruik is genomen op de openbare weg, en 31 december van hetzelfde jaar. Vervolgens is het gelijk aan elke peri-
5° de verkrottingsheffing woningen en gebouwen gelijk aan de opeenvolgende periodes van twaalf maanden die volgen op de inventarisatiedatum, vermeld in artikel 24, 7°, van het decreet van 22 december 1995. {5
F 5. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.3.2.0.1. Het aanslagjaar is voor: 1° de onroerende voorheffing het kalenderjaar waarvan de inkomsten de grondslag voor de belasting vormen; 2° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, eerste lid, elk tijdperk van twaalf achtereenvolgende maanden. Het aanslagjaar is het jaar waarin dat tijdperk een aanvang neemt; 3° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid, de eerste keer het tijdperk dat gelijk is aan het aantal maanden dat begrepen is tussen de eerste dag van de maand waarin het voertuig in de loop van een burgerlijk jaar in gebruik is genomen op de openbare weg, en 31 december van hetzelfde jaar. Vervolgens wordt het aanslagjaar gevormd door een tijdperk van twaalf maanden dat aanvangt op 1 januari van elk volgend kalenderjaar, en het is het jaar waarin de voormelde tijdperken een aanvang nemen; 4° de belasting op de inverkeerstelling het jaar waarin de belasting verschuldigd is. Het begint op de eerste dag van de maand waarin de belasting verschuldigd is; 5° het eurovignet het jaar waarin de belasting verschuldigd is. Het begint op de dag waarop het voertuig, naargelang het geval, op het wegennet, aangeduid door de Koning, of op de openbare weg rijdt; 6° de verkrottingsheffing woningen en gebouwen het jaar waarin de belasting verschuldigd is met toepassing van }6[artikel 2.5.7.0.1]6; 7° de leegstandsheffing bedrijfsruimten het kalenderjaar dat volgt op elke derde opeenvolgende registratie in de inventaris, waarin de belasting kan worden ingevoerd}7[;]7 }8[8° de erfbelasting: het jaar waarin het overlijden plaatsvindt of, in geval van een gebeurtenis als vermeld in artikel 3.3.1.0.6, het jaar waarin de nieuwe aangiftetermijn start;]8 }9[9° de registratiebelasting: a) als er een registratieverplichting bestaat overeenkomstig het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheeken Griffierechten: 1) het jaar waarin de akte die of het geschrift dat aanleiding geeft tot de heffing van de registratiebelasting, binnen de ervoor bepaalde termijn, overeenkomstig het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, ter registratie wordt aangeboden; 2) het jaar waarin de termijn, vermeld in punt 1), verstrijkt bij gebrek aan aanbieding ter registratie binnen die termijn; b) als er geen registratieverplichting bestaat overeenkomstig het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten: het jaar waarin de akte of het geschrift ter registratie wordt aangeboden;]9 }10[10° de kilometerheffing het kalenderjaar waarin de belasting verschuldigd is. Het begint op de kalenderdag waarop de kilometers worden afgelegd op de niet-geconcedeerde weg.]10
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
Het belastbare tijdperk is voor: 1° de toepassing van de onroerende voorheffing gelijk aan het aanslagjaar; 2° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, eerste lid, gelijk aan elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden, waarvan de eerste ingaat de eerste dag van de maand waarin het voertuig in het repertorium van het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid is ingeschreven of moet worden ingeschreven; 3° de verkeersbelasting voor de voertuigen, vermeld in artikel 2.2.2.0.1, § 2, tweede lid, voor de eerste keer gelijk aan het aantal maanden dat begrepen is tussen de eerste dag van de maand waarin het voertuig in de loop van een burgerlijk jaar in gebruik is genomen op de openbare weg, en 31 december van hetzelfde jaar. Vervolgens is het gelijk aan elke periode van twaalf maanden die aanvangt op 1 januari van elk volgend kalenderjaar; 4° het eurovignet voor de voertuigen die in België ingeschreven zijn of ingeschreven moeten zijn, gelijk aan de opeenvolgende tijdvakken van twaalf achtereenvolgende maanden, waarvan het eerste tijdvak ingaat op de dag waarop het voertuig, vermeld in artikel 2.4.1.0.1, op de openbare weg rijdt; 5° de verkrottingsheffing woningen en gebouwen gelijk aan de opeenvolgende periodes van twaalf maanden die volgen op de inventarisatiedatum, vermeld in artikel 24, 7°, van het decreet van 22 december 1995; }11[6° de kilometerheffing gelijk aan de kalenderdag waarop de kilometers worden afgelegd op de niet-geconcedeerde weg.]11 }6. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 13 januari 2015, inwerkingtreding: vanaf aj. 2015 (art. 24, lid 1) }7. – Lid 1, 7°, gewijzigd bij art. 219 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }8. – Lid 1, 8°, ingevoegd bij art. 220 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }9. – Lid 1, 9°, ingevoegd bij art. 220 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }10. – Lid 1, 10°, ingevoegd bij art. 29, 1°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }11. – Lid 2, 6°, toegevoegd bij art. 29, 2°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
p. 800 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.3.3.0.1 volledig vervangen
Art. 3.3.3.0.1. § 1. Voor de onroerende voorheffing mag de belasting of de aanvullende belasting worden geheven gedurende vijf jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waarvoor de belasting is verschuldigd. Die termijn wordt met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van deze codex of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden. § 2. Voor de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling en het eurovignet kan de belasting of de aanvullende belasting worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de eerste dag van het aanslagjaar waarvoor ze verschuldigd is. § 3. Voor de leegstandsheffing bedrijfsruimten moet de belasting geheven worden vóór 31 december van het aanslagjaar. § 4. Voor de verkrottingsheffing woningen en gebouwen kan de belasting worden geheven vanaf het ogenblik waarop de periode van twaalf maanden, vermeld in artikel 2.5.7.0.1, eerste lid, verstreken is, tot uiterlijk de laatste dag van het kwartaal dat daarop volgt. 45
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 803
In het geval, vermeld in artikel 2.5.7.0.1, tweede lid, kan de belasting worden geheven tot uiterlijk de laatste dag van het kwartaal dat volgt op het verstrijken van de nieuwe periode van twaalf maanden. Als er in een aanslagjaar verschillende verjaardagen zijn ten gevolge van opname van het gebouw en/of de woning op verschillende inventarislijsten, kan de belasting worden geheven vanaf de datum van de laatste verjaardag tot uiterlijk de laatste dag van het daaropvolgende kwartaal. }1[§ 4/1. De
erfbelasting mag worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de aangiftetermijn, vermeld in artikel 3.3.1.0.5, § 2, of artikel 3.3.1.0.6, start. In afwijking van het eerste lid kunnen de aanvullende rechten die verschuldigd zijn wegens het nietnaleven van voorwaarden die gelden tot behoud van vrijstellingen of verminderingen van grondslagen of tarieven, worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de vordering voor het Vlaamse Gewest is ontstaan. De termijnen uit het eerste en het tweede lid worden met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van deze codex of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden.]1
}2[§ 4/2. De registratiebelasting mag worden gehe-
ven gedurende vijf jaar vanaf de dag van de registratie van de akte die of het geschrift dat aanleiding geeft tot de heffing van de registratiebelasting. Bij gebrek aan registratie mag de registratiebelasting worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de termijn voor de aanbieding ter registratie, overeenkomstig het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, verstrijkt. In afwijking van het eerste lid kunnen de aanvullende rechten die verschuldigd zijn wegens het nietnaleven van voorwaarden die gelden tot behoud van vrijstellingen of verminderingen van grondslagen of tarieven, worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de vordering voor het Vlaamse Gewest is ontstaan. De termijnen uit het eerste, tweede en derde lid worden met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van deze codex of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden.]2 § 5. Als de belastingschuldige binnen de termijn of datum, }3[vermeld in paragraaf 1 tot en met 4/2]3, conform artikel 3.5.2.0.1, 3.5.2.0.2, 3.5.2.0.4 en 3.5.3.0.1 tot en met 3.5.3.0.3, een bezwaarschrift heeft ingediend, wordt die termijn of datum verlengd met een tijdperk dat gelijk is aan de tijd die is verlopen tussen de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en de datum van de beslissing van het bevoegde personeelslid, zonder dat die verlenging meer dan zes maanden mag bedragen. § 6. Met behoud van de toepassing van de bepalingen, vermeld in artikel 3.18.0.0.3, zijn de aanslagtermijnen, vermeld in dit artikel, ook van toepassing op de belastingverhogingen en de administratieve geldboetes. {4 }1. – § 4/1 ingevoegd bij art. 221 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 4/2 ingevoegd bij art. 221 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325)
46
}3. – § 5 gewijzigd bij art. 222 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325)
F 4. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.3.3.0.1. § 1. Voor de onroerende voorheffing mag de belasting of de aanvullende belasting worden geheven gedurende vijf jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waarvoor de belasting is verschuldigd. Die termijn wordt met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van deze codex of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden. § 2. Voor de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling en het eurovignet kan de belasting of de aanvullende belasting worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de eerste dag van het aanslagjaar waarvoor ze verschuldigd is. }5[Voor de kilometerheffing kan de belasting worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de kalenderdag waarop de kilometers worden afgelegd op de niet-geconcedeerde weg.]5 § 3. Voor de leegstandsheffing bedrijfsruimten moet de belasting geheven worden vóór 31 december van het aanslagjaar. § 4. Voor de verkrottingsheffing woningen en gebouwen kan de belasting worden geheven vanaf het ogenblik waarop de periode van twaalf maanden, vermeld in artikel 2.5.7.0.1, eerste lid, verstreken is, tot uiterlijk de laatste dag van het kwartaal dat daarop volgt. In het geval, vermeld in artikel 2.5.7.0.1, tweede lid, kan de belasting worden geheven tot uiterlijk de laatste dag van het kwartaal dat volgt op het verstrijken van de nieuwe periode van twaalf maanden. Als er in een aanslagjaar verschillende verjaardagen zijn ten gevolge van opname van het gebouw en/of de woning op verschillende inventarislijsten, kan de belasting worden geheven vanaf de datum van de laatste verjaardag tot uiterlijk de laatste dag van het daaropvolgende kwartaal. }6[§ 4/1. De erfbelasting mag worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de aangiftetermijn, vermeld in artikel 3.3.1.0.5, § 2, of artikel 3.3.1.0.6, start. In afwijking van het eerste lid kunnen de aanvullende rechten die verschuldigd zijn wegens het niet-naleven van voorwaarden die gelden tot behoud van vrijstellingen of verminderingen van grondslagen of tarieven, worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de vordering voor het Vlaamse Gewest is ontstaan. De termijnen uit het eerste en het tweede lid worden met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van deze codex of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden.]6 }7[§ 4/2. De
registratiebelasting mag worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag van de registratie van de akte die of het geschrift dat aanleiding geeft tot de heffing van de registratiebelasting. Bij gebrek aan registratie mag de registratiebelasting worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de termijn voor de aanbieding ter registratie, overeenkomstig het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, verstrijkt. In afwijking van het eerste lid kunnen de aanvullende rechten die verschuldigd zijn wegens het niet-naleven van voorwaarden die gelden tot behoud van vrijstellingen of verminderingen van grondslagen of tarieven, worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de vordering voor het Vlaamse Gewest is ontstaan.
De termijnen uit het eerste, tweede en derde lid worden met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van deze codex of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden.]7 § 5. Als de belastingschuldige binnen de termijn of datum, }8[vermeld in paragraaf 1 tot en met 4/2]8, conform artikel 3.5.2.0.1, 3.5.2.0.2, 3.5.2.0.4 en 3.5.3.0.1 tot en met 3.5.3.0.3, een bezwaarschrift heeft ingediend, wordt die termijn of datum verlengd met een tijdperk dat gelijk is aan de tijd die is verlopen tussen de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en de datum van de beslissing van het bevoegde personeelslid, zonder dat die verlenging meer dan zes maanden mag bedragen.
§ 6. Met behoud van de toepassing van de bepalingen, vermeld in artikel 3.18.0.0.3, zijn de aanslagtermijnen, vermeld in dit artikel, ook van toepassing op de belastingverhogingen en de administratieve geldboetes. }5. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }6. – § 4/1 ingevoegd bij art. 221 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }7. – § 4/2 ingevoegd bij art. 221 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }8. – § 5 gewijzigd bij art. 222 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325)
p. 803 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.5.3.0.2 volledig vervangen
Art. 3.5.3.0.2. De belastingschuldige die om om het even welke vrijstelling of vermindering verzoekt, kan er alleen het voordeel van verkrijgen of behouden als hij zijn recht op die vrijstelling of vermindering bewijst. {1 F 1. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.5.3.0.2. De belastingschuldige die om om het even welke vrijstelling of vermindering verzoekt, kan er alleen het voordeel van verkrijgen of behouden als hij zijn recht op die vrijstelling of vermindering bewijst. }2 [De belastingschuldige moet het bevoegde personeelslid onmiddellijk op de hoogte brengen als niet langer aan de voorwaarden van de vrijstelling is voldaan.]2 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
p. 803–805 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.6.0.0.6 volledig vervangen }1[Art. 3.6.0.0.6. § 1. Wat de registratiebelasting betreft, verleent het bevoegde personeelslid ook ontheffing van de registratiebelasting in de volgende gevallen op voorwaarde dat een verzoek is ingediend binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin het recht tot teruggave is ontstaan, dat het hierna vermelde feit aanduidt:
1° wanneer een akte vals is verklaard of de nietigheid van een overeenkomst is uitgesproken of vastgesteld door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest; 2° wanneer alle partijen die betrokken zijn bij een overeenkomst waarop het verkooprecht van toepassing is, verklaren deze overeenkomst in der minne te hebben ontbonden of te hebben vernietigd, of verklaren dat een voorwaarde die uitdrukkelijk bedongen is in de overeenkomst, al is vervuld. Die verklaring moet blijken uit een geregistreerde overeenkomst, gedateerd minder dan een jaar na de dagtekening van de eerste overeenkomst. De teruggave is niet mogelijk voor het verkooprecht, geheven op een overeenkomst die bij authentieke akte is vastgesteld, noch op een inbreng door een natuurlijke persoon van een woning in een Belgische vennootschap, noch op een overeenkomst die onderworpen is aan het tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.4, § 1; 3° wanneer een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest de ontbinding of de herroeping uitspreekt of vaststelt van een overeenkomst, op voor-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 803–805
waarde dat uit de beslissing blijkt dat ten hoogste één jaar na de overeenkomst het geding, zelfs bij een onbevoegde rechter, is ingeleid; 4° wanneer de belasting over de toegevoegde waarde opeisbaar wordt overeenkomstig artikel 1, § 10, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde op de verrichting van vervreemding onder bezwarende titel van een onroerend goed of van de vestiging, overdracht en wederoverdracht van een zakelijk recht op een onroerend goed; 5° wanneer een vonnis of een arrest geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd door een andere in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing. }2[De ontheffing, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt
toegestaan met voorbehoud van 10 euro op de ontbonden overeenkomst.]2 }3[Wat
de registratiebelasting betreft, verleent het bevoegde personeelslid ook ontheffing van het bedrag aan registratiebelasting dat te veel is geheven overeenkomstig artikel 2.8.5.0.1, § 1, derde lid, op voorwaarde dat een verzoek is ingediend binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin het kind geboren is.]3
}4[§ 1/1.
Wat de registratiebelasting betreft, verleent het bevoegde personeelslid ook ontheffing van het geheven bedrag dat hoger is dan de schenkbelasting, vermeld in artikel 2.8.4.3.1, hetzij § 1, hetzij § 3, op voorwaarde dat de bewijsstukken, vermeld in artikel 2.8.4.3.1, § 1, worden ingediend uiterlijk zes maanden na het verstrijken van het vijfde jaar na de datum van de akte van schenking.]4
}5[§ 1/2.
Wat de registratiebelasting betreft, verleent het bevoegde personeelslid ook ontheffing van het geheven bedrag dat hoger is dan de schenkbelasting, vermeld in artikel 2.8.4.3.1, hetzij § 2, hetzij § 3, op voorwaarde dat de bewijsstukken vermeld in artikel 2.8.4.3.1, § 2, worden ingediend uiterlijk zes maanden na het verstrijken van het derde jaar na de datum van de akte van schenking.]5
§ 2. Wat de registratiebelasting betreft, verleent het bevoegde personeelslid ook ontheffing van de registratiebelasting op voorwaarde dat een verzoek is ingediend binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin het recht tot teruggave is ontstaan, waarin wordt aangetoond dat een onroerend goed dat door de verkoper of zijn rechtsvoorgangers is verkregen bij een akte waarop het verkooprecht met toepassing van artikel 2.9.4.1.1 is voldaan, wordt wederverkocht. De ontheffing ten voordele van de wederverkoper beperkt zich in dat geval tot drie vijfde van het verkooprecht dat geheven is. De wederverkoop, vermeld in het eerste lid, moet bij authentieke akte vastgesteld zijn binnen twee jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging. Als de verkrijging of de wederverkoop heeft plaatsgevonden onder een opschortende voorwaarde, wordt de termijn van wederverkoop berekend op basis van de datum waarop die voorwaarde is vervuld. De registratiebelasting die betrekking heeft op het gedeelte van de prijs en de lasten van de verkrijging, dat hoger is dan de conform artikel 2.9.3.0.1 bepaalde heffingsgrondslag van de akte van wederverkoop, wordt niet teruggegeven. In geval van gedeeltelijke wederverkoop wordt in het verzoek tot teruggave het deel van de aanschaffingsprijs dat betrekking heeft op het wederverkochte gedeelte, nader aangegeven onder controle
van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
koop, om het teruggeefbare bedrag bij de wederverkoop ervan te bepalen.
}6[§ 2/1. Wat
Het terug te geven bedrag, dat verkregen is met toepassing van het eerste of het vierde lid, kan nooit meer bedragen dan 12.500 euro. Dat maximale terug te geven bedrag wordt bepaald in verhouding tot de fractie die de natuurlijke persoon verkrijgt in het nieuw aangekochte goed.
de registratiebelasting betreft, verleent het bevoegde personeelslid ook ontheffing van het bedrag aan registratiebelasting dat meer bedraagt dan het verkooprecht, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 1, op voorwaarde dat een verzoek is ingediend binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin het recht tot teruggave is ontstaan. In het verzoek tot teruggave moet worden aangetoond dat de woning die de toepassing van het verlaagde tarief van artikel 2.9.4.2.1, § 1, heeft verhinderd, uiterlijk een jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging van de andere woning volledig en ten bezwarende titel is vervreemd, en dat er een causaal verband bestaat tussen die vervreemding en de verkrijging. Bovendien moet in het verzoek tot teruggave worden voldaan aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 1 en § 3, derde lid.]6 § 3. Wat de registratiebelasting betreft, verleent het bevoegde personeelslid ook ontheffing van de registratiebelasting op voorwaarde dat een verzoek is ingediend binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin het recht tot teruggave is ontstaan, waarin wordt aangetoond dat een zuivere verkoop heeft plaatsgevonden door een natuurlijke persoon van een woning in het Vlaamse Gewest, waarin hij op een ogenblik zijn hoofdverblijfplaats heeft gehad in de periode van achttien maanden voorafgaand aan de zuivere aankoop van het onroerend goed dat hij als zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt, en, in geval van verdeling van een dergelijke woning, waarbij de natuurlijke persoon al zijn rechten erin heeft afgestaan. De ontheffing wordt verleend voor het wettelijk aandeel in de registratiebelasting die geheven is op de aankoop van het onroerend goed dat de natuurlijke persoon als zijn nieuwe hoofdverblijfplaats aanwendt of bestemt, }7[op voorwaarde dat de authentieke akte van de verkoop of de verdeling is verleden binnen twee jaar, of vijf jaar in geval van de aankoop van een bouwgrond, na de datum van het verlijden van de authentieke akte van de nieuwe aankoop]7. De registratiebelasting, betaald voor de verkrijging van een onroerend goed dat niet in het Vlaamse Gewest ligt, alsook de aanvullende rechten die om om het even welke reden op een aankoop zijn geheven, zijn uitgesloten van de teruggave, overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf. De teruggave, overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf, kan in geen geval meer bedragen dan het bedrag van het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de registratiebelasting die overeenkomstig artikel 2.9.4.1.1, artikel 2.9.4.2.1, § 2, 2°, of paragraaf 6, eerste lid, 2°, van dit artikel verschuldigd was op de aankoop van de verkochte of verdeelde woning of van de bouwgrond waarop die woning is opgericht. Als een verrichting als vermeld in het eerste lid, is voorafgegaan door een of meer van zulke verrichtingen of door een of meer verrichtingen als vermeld in artikel 2.9.5.0.1, eerste lid, wordt, in voorkomend geval, de bij die voorgaande verrichtingen ingevolge de toepassing van het derde of het vijfde lid van deze paragraaf nog niet teruggegeven registratiebelasting of de ingevolge de toepassing van artikel 2.9.5.0.1, derde of vijfde lid, nog niet verrekende registratiebelasting, gevoegd bij het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de overeenkomstig artikel 2.9.4.1.1, artikel 2.9.4.2.1, § 2, 2°, of paragraaf 6, eerste lid, 2°, van dit artikel verschuldigde registratiebelasting op de voorlaatste aan-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
Aan de teruggave zijn de volgende voorwaarden verbonden: 1° het verzoek tot teruggave, ondertekend door de natuurlijke persoon, wordt gedaan in of onderaan op de akte die of het geschrift dat aanleiding geeft tot de heffing van de registratiebelasting op de verkoop of de verdeling }8[of in een afzonderlijk verzoek tot teruggave]8; 2° de akte of het geschrift, vermeld in punt 1°, bevat: a) het bedrag en de datum van betaling van de registratiebelasting, geheven op de aankoop van de verkochte of verdeelde woning of van de bouwgrond waarop die woning is opgericht, en vermeldt het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de registratiebelasting, geheven op die aankoop; b) het bedrag en de datum van betaling van de registratiebelasting, geheven op de aankoop van de nieuwe hoofdverblijfplaats, en vermeldt het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de registratiebelasting, geheven op die aankoop. }9[...]9
Aan de voorwaarden van het zesde lid wordt ook geacht voldaan te zijn als het verzoek en de vermeldingen het voorwerp uitmaken van een door de natuurlijke persoon ondertekend verzoek tot teruggave dat gevoegd is bij de akte of het geschrift dat ter registratie aangeboden wordt en dat aanleiding geeft tot de heffing van de evenredige registratiebelasting. In geval van onjuistheid of niet-nakoming van de vermeldingen, voorgeschreven bij het zesde lid, is de natuurlijke persoon gehouden tot betaling van de onrechtmatig teruggegeven registratiebelasting. § 4. Wat betreft de registratiebelasting verleent het bevoegde personeelslid ook ontheffing van de registratiebelasting van zes procent, geheven overeenkomstig artikel 2.9.4.2.7, als een aangekocht goed wordt wederverkocht bij authentieke akte, verleden binnen tien jaar na de datum van de akte van verkrijging, op voorwaarde dat een aangifte wordt ingediend binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin het recht tot teruggave is ontstaan, die het hierboven vermelde feit aanduidt. De bepalingen van paragraaf 2, derde en vierde lid, zijn van toepassing op deze paragraaf. § 5. }10[Wat de registratiebelasting betreft, verleent het bevoegde personeelslid ook ontheffing van het geheven bedrag dat hoger is dan het verkooprecht, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, op voorwaarde dat een verklaring, ondertekend door de verkrijger, waarin de bepalingen, vermeld in artikel 3.12.3.0.1 en vereist voor het bekomen van het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 1, voorkomen, is ingediend binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting opeisbaar werd.]10 § 6. Het tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, kan onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 2, worden genoten bij wijze van teruggave: 47
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 806
1° als het kadastraal inkomen van het verkregen onroerend goed nog niet is vastgesteld. }11[...]11;
ingevorderd op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van deze codex.
p. 808
2° in geval van verkrijging van de geheelheid volle eigendom van een stuk grond, bestemd om er een woning op te bouwen.
De verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling, het eurovignet, de leegstandsheffing bedrijfsruimten, de verkrottingsheffing woningen en gebouwen of de heffing vermeld in titel II, hoofdstuk VI, afdeling 2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, die ingekohierd is op naam van verschillende natuurlijke personen of rechtspersonen, kan, behalve in geval van andersluidende bepalingen in deze codex, ten laste van elk van hen worden ingevorderd. De belastingschuldigen zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de belasting.
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.10.4.5.1 volledig vervangen
De teruggave, vermeld in het eerste lid, vindt op verzoek plaats door overlegging van een uittreksel uit de kadastrale legger, afgeleverd na de vaststelling van het kadastraal inkomen. Als tussen de datum van de akte en 2 januari die volgt op de ingebruikname van de gebouwde woning, nieuwe kadastrale inkomens, vastgesteld ingevolge een algemene perequatie of een buitengewone herziening, voor de onroerende voorheffing van toepassing worden, moet het voor de gebouwde woning in aanmerking te nemen kadastraal inkomen bepaald worden volgens de regeling die op de datum van de akte van toepassing was. Het aldus bepaalde kadastraal inkomen wordt ter kennis gebracht van de verkrijger. § 7. De bepalingen van artikel 3.6.0.0.2 en 3.6.0.0.3 zijn onverminderd van toepassing op dit artikel.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 229 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 27, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }3. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 27, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }4. – § 1/1 ingevoegd bij art. 29 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 15 juli 2015, err., B.S., 23 juli 2015, inwerkingtreding: 1 juli 2015 (art. 61, 4°) }5. – § 1/2 ingevoegd bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 15 juli 2015, err., B.S., 23 juli 2015, inwerkingtreding: 1 juli 2015 (art. 61, 4°) }6. – § 2/1 ingevoegd bij art. 27, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }7. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 27, 3°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }8. – § 3, lid 6, 1°, aangevuld bij art. 27, 4°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }9. – § 3, lid 7, opgeheven bij art. 27, 5°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }10. – § 5 vervangen bij art. 27, 6°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }11. – § 6, 1°, gewijzigd bij art. 27, 7°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 806 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.10.3.1.1 volledig vervangen
Art. 3.10.3.1.1. § 1. De belasting die wordt ingekohierd op naam van één natuurlijke persoon of rechtspersoon, kan ten laste van die persoon worden ingevorderd. § 2. De onroerende voorheffing die wordt ingekohierd op naam van verschillende natuurlijke personen of rechtspersonen kan, behalve in geval van andersluidende wetsbepalingen, slechts ten laste van elk van hen worden ingevorderd voor het gedeelte dat verband houdt met hun aandeel in het onroerend goed. Het kohier is uitvoerbaar tegen elk van hen in de mate dat de aanslag ten laste van die natuurlijke personen of rechtspersonen kan worden 48
}1[De registratiebelasting, die wordt ingekohierd op
naam van verschillende natuurlijke personen of rechtspersonen, kan, behalve in geval van andersluidende wetsbepalingen, alleen ten laste van elk van hen worden ingevorderd voor het gedeelte dat verband houdt met hun aandeel in het goed dat het voorwerp uitmaakt van de overeenkomst. Het kohier is uitvoerbaar tegen elk van hen in de mate dat de aanslag ten laste van die natuurlijke of rechtspersonen kan worden ingevorderd op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van deze codex.]1 § 3. Het kohier is uitvoerbaar tegen de personen die er niet in zijn opgenomen als ze gehouden zijn tot de betaling van de belastingschuld op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van deze codex. {2 }1. – § 2, lid 3, ingevoegd bij art. 233 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325)
F 2. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.10.3.1.1. § 1. De belasting die wordt ingekohierd op naam van één natuurlijke persoon of rechtspersoon, kan ten laste van die persoon worden ingevorderd. § 2. De onroerende voorheffing die wordt ingekohierd op naam van verschillende natuurlijke personen of rechtspersonen kan, behalve in geval van andersluidende wetsbepalingen, slechts ten laste van elk van hen worden ingevorderd voor het gedeelte dat verband houdt met hun aandeel in het onroerend goed. Het kohier is uitvoerbaar tegen elk van hen in de mate dat de aanslag ten laste van die natuurlijke personen of rechtspersonen kan worden ingevorderd op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van deze codex. De verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling, het eurovignet, }3[de kilometerheffing,]3 de leegstandsheffing bedrijfsruimten, de verkrottingsheffing woningen en gebouwen of de heffing vermeld in titel II, hoofdstuk VI, afdeling 2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, die ingekohierd is op naam van verschillende natuurlijke personen of rechtspersonen, kan, behalve in geval van andersluidende bepalingen in deze codex, ten laste van elk van hen worden ingevorderd. De belastingschuldigen zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de belasting. }4[De registratiebelasting, die wordt ingekohierd op naam van verschillende natuurlijke personen of rechtspersonen, kan, behalve in geval van andersluidende wetsbepalingen, alleen ten laste van elk van hen worden ingevorderd voor het gedeelte dat verband houdt met hun aandeel in het goed dat het voorwerp uitmaakt van de overeenkomst. Het kohier is uitvoerbaar tegen elk van hen in de mate dat de aanslag ten laste van die natuurlijke of rechtspersonen kan worden ingevorderd op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van deze codex.]4
§ 3. Het kohier is uitvoerbaar tegen de personen die er niet in zijn opgenomen als ze gehouden zijn tot de betaling van de belastingschuld op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van deze codex. }3. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }4. – § 2, lid 3, ingevoegd bij art. 233 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325)
Art. 3.10.4.5.1. In geval van niet-betaling door de eigenaar zijn de ondernemer, de houder of de bestuurder van het voertuig hoofdelijk gehouden tot betaling van het eurovignet, onder voorbehoud van hun verhaal tegen de eigenaar. {1 F 1. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.10.4.5.1. In geval van niet-betaling door de eigenaar zijn de ondernemer, de houder of de bestuurder van het voertuig hoofdelijk gehouden tot betaling van het eurovignet, onder voorbehoud van hun verhaal tegen de eigenaar. }2[In geval van niet-betaling door de houder van het voertuig, vermeld in artikel 2.4.2.0.1, § 1, is degene die het voertuig feitelijk ter beschikking heeft hoofdelijk gehouden tot betaling van de kilometerheffing, onder voorbehoud van verhaal tegen de houder van het voertuig.]2 }3[Voor de toepassing van het tweede lid wordt de bestuurder van het voertuig beschouwd als een persoon die het voertuig ter beschikking heeft.]3 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 33 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 33 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
p. 808 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.10.5.1.3 volledig vervangen }1[Art. 3.10.5.1.3. Wat de registratiebelasting betreft, moeten de personen die hun beroep maken van het kopen en verkopen van onroerende goederen, op eigen kosten zekerheid stellen voor de invordering van de sommen die }2[bij de toepassing van artikel 2.9.4.2.4, § 4, artikel 2.9.4.2.5, artikel 2.9.4.2.6 en artikel 3.18.0.0.11, eerste lid, 8° en 9°] 2 vorderbaar kunnen worden om het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.4, § 1, te kunnen genieten.
Als de zekerheid, vermeld in het eerste lid, ontoereikend wordt, moet de betrokken beroepspersoon, binnen de door het bevoegde personeelslid vastgestelde termijn, een aanvullende zekerheid stellen. Het bevoegde personeelslid bepaalt de aard en het bedrag van de zekerheid, vermeld in het eerste lid, of van de aanvullende zekerheid, vermeld in het tweede lid. Die zekerheid moet gesteld worden onder de door het bevoegde personeelslid bepaalde voorwaarden en mag niet minder dan 5.000 euro bedragen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 246 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 28 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 813–814 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.12.3.0.1 volledig vervangen }1[Art. 3.12.3.0.1. § 1. Al naargelang de situatie verklaren de partijen in de akte of het geschrift, of in
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 813–814
een vermelding onderaan op de akte of het geschrift, dat: 1° de voorwaarden van het abattement van }2[hetzij artikel 2.8.3.0.4,]2 hetzij artikel 2.9.3.0.2, hetzij artikel 2.9.3.0.3 of hetzij artikel 2.10.3.0.2 vervuld zijn; 2° de voorwaarden van het verlaagde tarief dat ze willen verkrijgen, vervuld zijn; 3° de voorwaarden van hetzij de vermindering, hetzij de vrijstelling die ze willen verkrijgen, vervuld zijn of vervuld zullen worden; 4° ze de toepassing vragen van artikel 2.8.6.0.3, artikel 2.9.3.0.2, artikel 2.9.3.0.3, artikel 2.9.4.2.1, artikel 2.9.5.0.1, artikel 2.9.6.0.1, eerste lid, 4°, artikel 2.9.6.0.2, artikel 2.10.3.0.2, }3[artikel 2.10.4.0.1, tweede lid,]3 artikel 2.10.6.0.1, eerste lid, 2°, of artikel 2.10.6.0.2. § 2. Als partijen de toepassing vragen van het abattement, vermeld in artikel 2.10.3.0.2, maken ze ook melding van het aantal kinderen die recht geven op een verhoging van het bedrag, vermeld in dat artikel, met vermelding van hun naam, geboortedatum en afstammingsband. § 3. Als partijen voor de toepassing van het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 1, artikel 2.9.4.2.1, § 3, 1°, inroepen, is ook vereist dat in de verklaring, vermeld in paragraaf 1: 1° melding wordt gemaakt van de onroerende goederen die de toepassing van het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 1, verhinderen; 2° wordt gesteld dat de verkrijger }4[of zijn echtgenoot]4 de onroerende goederen, vermeld in punt 1°, binnen }5[...]5 een jaar na de datum van de }6[authentieke]6 akte van verkrijging volledig en onder bezwarende titel zal vervreemden; 3° wordt aangetoond door de verkrijger dat er een causaal verband bestaat tussen de vervreemding, vermeld in punt 2°, en de verkrijging tegen het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 1. Als partijen voor de toepassing van het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 1, artikel 2.9.4.2.1, § 3, 2°, inroepen, is ook vereist dat in de verklaring, vermeld in paragraaf 1: 1° melding wordt gemaakt van de onroerende goederen die de toepassing van het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 1, verhinderen; 2° wordt gesteld dat de onroerende goederen, vermeld in punt 1°, binnen }7[...]7 een jaar na de datum van de akte van verkrijging, al dan niet gedwongen, worden onteigend. Voor de toepassing van het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.4, moet de verklaring, vermeld in paragraaf 1, vóór de registratie door de verkrijger of, in zijn naam, door de notaris zijn ondertekend.
§ 4. Voor de toepassing van de vermindering, vermeld in artikel 2.8.5.0.1, moeten in de akte van schenking de voornamen, de achternaam, de woonplaats, de geboorteplaats en de geboortedatum van de kinderen van de belastingplichtige vermeld worden. Als partijen de toepassing vragen van de vermindering, vermeld in artikel 2.9.5.0.1, bevat de akte of het geschrift, vermeld in paragraaf 1, ook het bedrag en de datum van betaling van de registratiebelasting, geheven op de aankoop van de verkochte of verdeelde woning of van de bouwgrond waarop die woning is opgericht, en vermeldt die akte of dat geschrift het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de belastingen, geheven op die vorige aankoop. Bij een gelijkgestelde verrichting als vermeld in artikel 2.9.5.0.4, eerste lid, moeten het bedrag en de datum van betaling van de registratiebelasting en de vermelding van het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de rechten, vermeld in het vorige lid en in artikel 3.6.0.0.6, § 3, zesde lid, 2°, in de akte die of het geschrift dat de vraag tot toepassing van artikel 2.9.5.0.1 bevat of in de akte die of het geschrift dat het verzoek tot teruggave, vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 3, eerste lid, bevat, betrekking hebben op de aankoop voorafgaand aan de aankoop die is gedaan met toepassing van de vrijstelling, vermeld in artikel 2.9.6.0.1, eerste lid, 4°. Als de vermindering wordt gevraagd met toepassing van artikel 2.9.5.0.1, vierde lid, moet de akte of het geschrift, vermeld in paragraaf 1, 4°, bovendien het bedrag en de datum van betaling van de registratiebelasting bevatten inzake de akten of geschriften die betreffende de in aanmerking te nemen voorafgaande verrichtingen aanleiding hebben gegeven tot het heffen van het verkooprecht, en bij elk bedrag het wettelijk aandeel van de natuurlijke persoon in de in mindering gebrachte of teruggegeven belastingen vermelden. Aan de toepassing van paragraaf 1, 3°, juncto artikel 2.9.5.0.2 kan ook voldaan zijn als het verzoek en de vermeldingen het voorwerp uitmaken van een verzoek, ondertekend door de natuurlijke persoon, dat gevoegd is bij de akte die of het geschrift dat ter registratie aangeboden is en dat aanleiding geeft tot de heffing van het verkooprecht. § 5. Als partijen de toepassing vragen van de vrijstelling, vermeld in artikel 2.8.6.0.3, en als de schenking ook andere goederen omvat dan de goederen, vermeld in artikel 2.8.6.0.3, § 1, geven ze nauwkeurig aan voor welke van de geschonken goederen die deel uitmaken van de familiale onderneming of van het aandelenpakket van de familiale vennootschap, de toepassing van de vrijstelling gevraagd wordt, en voor welke van de geschonken goederen geen toepassing van de vrijstelling gevraagd wordt. Daarnaast moet melding gemaakt worden van:
Als partijen de toepassing vragen van het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.8, is vereist dat:
1° de benaming en het ondernemingsnummer van de familiale onderneming of familiale vennootschap waarvoor de vrijstelling gevraagd wordt;
1° de verkoopwaarde van elke kavel door de partijen wordt aangegeven, hetzij in de akte, hetzij onderaan op de akte, vóór de registratie;
2° }8[in voorkomend geval, de voornaam en achternaam van de medeaandeelhouders van de schenker en hun graad van verwantschap met de schenker;]8
2° de partijen vóór de registratie in een verklaring, opgenomen in de akte of onderaan op de akte, aanduiden of de geruilde onroerende goederen door henzelf of door derden worden geëxploiteerd en dat, in dat laatste geval, de akte of een document dat erbij gevoegd is vóór de registratie, de instemming inhoudt van alle exploitanten van de in de ruiling begrepen goederen.
3° hetzij de activa van de familiale onderneming met een duidelijke omschrijving en verwijzing naar de boekhouding en, als het onroerende goederen betreft, de vermelding of ze al dan niet hoofdzakelijk voor bewoning worden aangewend of zijn bestemd, hetzij het aantal aandelen en de precieze aard van alle aandelen van een familiale vennootschap met enerzijds de vermelding van het aantal
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
aandelen dat in het bezit was van de schenker en van andere bij naam te noemen mede-aandeelhouders, en anderzijds de aard van het zakelijk recht dat de schenker en andere bij naam te noemen personen bezitten. Als toepassing gemaakt wordt van het eerste lid, en om de vrijstelling, vermeld in artikel 2.8.6.0.3, te kunnen verkrijgen, moeten de volgende bescheiden binnen zeven dagen vanaf de werkdag die volgt op de datum van registratie van de authentieke akte van de schenking bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ingediend zijn: 1° kopieën van de goedgekeurde jaarrekeningen van de drie boekjaren die voorafgaan aan de authentieke akte van de schenking, opgemaakt overeenkomstig de vigerende boekhoudwetgeving van de plaats waar de maatschappelijke zetel gevestigd is als de maatschappelijke zetel van de onderneming of vennootschap niet in België ligt; 2° kopieën van het rechtsgeldige aandelenregister of, bij gebrek daaraan, de door alle aandeelhouders ondertekende notulen van de laatste algemene vergadering die voorafgaat aan de authentieke akte van schenking, waaruit op ondubbelzinnige wijze de participaties blijken, vermeld in artikel 2.8.6.0.3, § 1; 3° een kopie van de laatste door de schenker ingediende fiscale aangifte voor de personenbelasting wat familiale ondernemingen betreft; 4° een kopie van de gecoördineerde statuten, zoals die van toepassing zijn op de datum van de authentieke akte van de schenking. Als de bescheiden, vermeld in het tweede lid, worden bezorgd met een aangetekende brief, geldt de datum van de poststempel op het verzendingsbewijs als datum van de indiening. De vrijstelling, vermeld in artikel 2.9.6.0.1, eerste lid, 4°, en artikel 2.10.6.0.1, eerste lid, 2°, is alleen van toepassing als in de akte of in een vóór de registratie bij de akte te voegen geschrift de volgende gegevens worden vermeld: 1° de datum van de eerste ingebruikneming of inbezitneming van het gebouw waarop de overeenkomst betrekking heeft; 2° het kantoor waar de belastingplichtige van de belasting over de toegevoegde waarde de aangifte moet indienen voor de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde; 3° als de overeenkomst het werk is van een andere belastingplichtige dan de belastingplichtige, vermeld in artikel 12, § 2, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, de datum waarop hij heeft kennisgegeven van zijn bedoeling de verrichting te doen met betaling van de belasting over de toegevoegde waarde; 4° als de vervreemding of de vestiging, overdracht of wederoverdracht van zakelijke rechten ook goederen betreft waarop de vrijstelling van het verkooprecht of verdeelrecht niet van toepassing is, de nauwkeurige aanduiding van die goederen op basis van hun kadastrale beschrijving. Voor de toepassing van de vrijstelling, vermeld in artikel 2.9.6.0.4, is vereist dat: 1° de verkoopwaarde van elke kavel door de partijen wordt aangegeven, hetzij in de akte, hetzij onderaan op de akte, vóór de registratie; 2° de partijen vóór de registratie in een verklaring, opgenomen in de akte of onderaan op de akte, aanduiden of de geruilde onroerende goederen door 49
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 817
henzelf of door derden worden geëxploiteerd en dat, in dat laatste geval, de akte of een document dat erbij gevoegd is vóór de registratie, de instemming inhoudt van alle exploitanten van de goederen die begrepen zijn in de ruiling.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 274 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 15 juli 2015, err., B.S., 23 juli 2015, inwerkingtreding: 1 juli 2015 (art. 61, 4°) }3. – § 1, 4°, gewijzigd bij art. 29, 1°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }4. – § 3, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 29, 2°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }5. – § 3, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 29, 3°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }6. – § 3, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 29, 4°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }7. – § 3, lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 29, 5°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) }8. – § 5, lid 1, 2°, vervangen bij art. 29, 6°, Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 817 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.13.2.0.1 volledig vervangen
Art. 3.13.2.0.1. Betreffende de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling en het eurovignet houden de bevoegde personeelsleden toezicht op de naleving van de bepalingen van deze codex en de uitvoeringsbesluiten ervan met betrekking tot de voertuigen die zich op de openbare weg bevinden. Ze kunnen het inschrijvingsboekje doen voorleggen van de wegvoertuigen en luchtvaartuigen en de vlaggenbrief van de boten, alsook een ander document dat de betaling van de belasting bewijst. Ze zijn gemachtigd zonder enige bijstand de garages, de hangars en de berg- of aanmeerplaatsen te onderzoeken. {1 F 1. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.13.2.0.1. }2[Voor de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling, het eurovignet en de kilometerheffing houden de bevoegde personeelsleden toezicht op de naleving van de bepalingen van deze codex en de uitvoeringsbesluiten ervan met betrekking tot de voertuigen die zich op de openbare weg bevinden. Ze kunnen alle documenten die nuttig zijn voor de identificatie van het voertuig of vaartuig, van de bestuurder of houder doen voorleggen, alsook een ander document dat de betaling van de belasting bewijst. Ze zijn gemachtigd zonder enige bijstand de garages, de hangars en de berg- of aanmeerplaatsen te onderzoeken.]2 }2. – Vervangen bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
p. 817 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.13.2.0.4 – 3.13.2.0.5 volledig vervangen
Art. 3.13.2.0.4. § 1. Als de niet-betaling van de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling of het eurovignet wordt vastgesteld op de openbare weg, moet de bestuurder van het voertuig dat aan een van die belastingen onderhevig is, de nietbetaalde belasting en de boete samen met de interesten en kosten in handen van het bevoegde perso50
neelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, betalen op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding. § 2. In geval van niet-betaling van de sommen, vermeld in paragraaf 1, op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding, wordt het voertuig door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, aangehaald tot de verschuldigde sommen betaald zijn. Het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, stelt in het geval, vermeld in het eerste lid, een proces-verbaal van aanhaling op. De aanhaling, vermeld in het eerste lid, kan onder meer bestaan uit het inhouden van de boorddocumenten, het inhouden van de vrachtbrief, het plaatsen van een wielklem, het wegtakelen van het voertuig, vermeld in paragraaf 1, naar een stallingplaats en het stallen van het voertuig. Het aangehaalde voertuig mag niet worden vervreemd noch worden verplaatst zonder toestemming van het bevoegde personeelslid. § 3. Als de sommen, vermeld in paragraaf 1, niet betaald zijn binnen een week na de dag van de vaststelling van de overtreding, vermeld in paragraaf 1, is er een vermoeden dat de rechten van het Vlaamse Gewest in gevaar zijn. Als de belastingschuldige betwist dat de rechten van het Vlaamse Gewest in gevaar verkeren, wordt er over de betwisting uitspraak gedaan, zoals in kort geding door de beslagrechter van de plaats waar de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie die de belasting moet innen, is gevestigd. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan in het geval, vermeld in het eerste lid, een dwangschrift opstellen en laten overgaan tot betekening van een dwangbevel en eventueel tot uitvoerend roerend beslag op het voertuig. In het dwangschrift en het dwangbevel kunnen naast de sommen, vermeld in paragraaf 1, andere openstaande schulden worden opgenomen die betrekking hebben op de belastingen, opcentiemen, opdeciem, interesten en kosten die door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie worden geïnd. § 4. Het risico en de eventuele kosten die voortvloeien uit de aanhaling en het beslag, zijn ten laste van de belastingschuldige. Het beslag wordt na betaling van alle sommen en bijbehorende kosten die opgenomen zijn in het dwangbevel, opgeheven. § 5. Met behoud van de toepassing van artikel 1627 van het Gerechtelijk Wetboek wordt de opbrengst van de verkoop van het voertuig, vermeld in artikel 1.1.0.0.2, derde lid, 1° en 2°, en artikel 2.2.1.0.1, aangerekend volgens de regels, vermeld in artikel 3.4.7.0.1. Het eventuele overschot wordt aan de belastingschuldige terugbetaald. {1 F 1. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.13.2.0.4. § 1. }2[Als de niet-betaling van de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling, het eurovignet of de kilometerheffing wordt vastgesteld op de openbare weg, moet de bestuurder van het voertuig dat aan een van die belastingen onderhevig is, de nietbetaalde belasting en de boete samen met de interesten en kosten op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding betalen aan het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3.]2 § 2. In geval van niet-betaling van de sommen, vermeld in paragraaf 1, op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding, wordt het voertuig door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, aangehaald tot de verschuldigde sommen betaald zijn.
Het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, stelt in het geval, vermeld in het eerste lid, een proces-verbaal van aanhaling op. De aanhaling, vermeld in het eerste lid, kan onder meer bestaan uit het inhouden van de boorddocumenten, het inhouden van de vrachtbrief, het plaatsen van een wielklem, het wegtakelen van het voertuig, vermeld in paragraaf 1, naar een stallingplaats en het stallen van het voertuig. Het aangehaalde voertuig mag niet worden vervreemd noch worden verplaatst zonder toestemming van het bevoegde personeelslid. § 3. Als de sommen, vermeld in paragraaf 1, niet betaald zijn binnen een week na de dag van de vaststelling van de overtreding, vermeld in paragraaf 1, is er een vermoeden dat de rechten van het Vlaamse Gewest in gevaar zijn. Als de belastingschuldige betwist dat de rechten van het Vlaamse Gewest in gevaar verkeren, wordt er over de betwisting uitspraak gedaan, zoals in kort geding door de beslagrechter van de plaats waar de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie die de belasting moet innen, is gevestigd. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan in het geval, vermeld in het eerste lid, een dwangschrift opstellen en laten overgaan tot betekening van een dwangbevel en eventueel tot uitvoerend roerend beslag op het voertuig. In het dwangschrift en het dwangbevel kunnen naast de sommen, vermeld in paragraaf 1, andere openstaande schulden worden opgenomen die betrekking hebben op de belastingen, opcentiemen, opdeciem, interesten en kosten die door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie worden geïnd. § 4. Het risico en de eventuele kosten die voortvloeien uit de aanhaling en het beslag, zijn ten laste van de belastingschuldige. Het beslag wordt na betaling van alle sommen en bijbehorende kosten die opgenomen zijn in het dwangbevel, opgeheven. § 5. Met behoud van de toepassing van artikel 1627 van het Gerechtelijk Wetboek wordt de opbrengst van de verkoop van het voertuig, vermeld in artikel 1.1.0.0.2, derde lid, 1° en 2°, en artikel 2.2.1.0.1, aangerekend volgens de regels, vermeld in artikel 3.4.7.0.1. Het eventuele overschot wordt aan de belastingschuldige terugbetaald. }2. – § 1 vervangen bij art. 35 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
Art. 3.13.2.0.5. Als een overtreding inzake de bepalingen van deze codex betreffende de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling of het eurovignet wordt geconstateerd, zal een proces-verbaal worden opgemaakt door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3. Het procesverbaal vermeldt minstens de overtreding alsook de elementen die moeten toelaten de overtreder te identificeren. Na het opstellen van de processen-verbaal, vermeld in het eerste lid, wordt een afschrift ervan aan de overtreder afgeleverd binnen vijftien dagen na de vaststelling van de overtreding, op straffe van verval van de bijzondere bewijswaarde van het proces-verbaal. De processen-verbaal, vermeld in het eerste lid, opgemaakt door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, verdienen het volle geloof in rechten totdat de valsheid ervan bewezen is. {1 F 1. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.13.2.0.5. }2[Als een overtreding van de bepalingen van deze codex met betrekking tot de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling, het eurovignet of de kilometerheffing wordt geconstateerd, zal een proces-verbaal worden opgemaakt door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3. Het proces-verbaal vermeldt minstens de overtreding alsook de elementen die moeten toelaten de overtreder te identificeren.]2 Na het opstellen van de processen-verbaal, vermeld in het eerste lid, wordt een afschrift ervan aan de overtreder afgeleverd binnen vijftien dagen na de vaststelling
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 820
van de overtreding, op straffe van verval van de bijzondere bewijswaarde van het proces-verbaal. De processen-verbaal, vermeld in het eerste lid, opgemaakt door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, verdienen het volle geloof in rechten totdat de valsheid ervan bewezen is. }3[Als de overtreder niet kan worden geïdentificeerd op de dag van de vaststelling van de overtreding begint de termijn van vijftien dagen, vermeld in het tweede lid, te lopen na de dag waarop het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.13.2.0.3, de overtreder met zekerheid kon identificeren.]3 }2. – Lid 1 vervangen bij art. 36, 1°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }3. – Lid 4 toegevoegd bij art. 36, 2°, Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
p. 819 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.15.3.0.11 volledig vervangen
Art. 3.15.3.0.11. Als de verkeersbelasting of de belasting op de inverkeerstelling niet is betaald, kan de rechtbank de nummerplaat van het voertuig verbeurd verklaren en de teruggave ervan bevelen aan het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid. {1 F 1. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.15.3.0.11. }2[Als de verkeersbelasting, de belasting op de inverkeerstelling of de kilometerheffing niet is betaald, kan de rechtbank de nummerplaat van het voertuig verbeurd verklaren en de teruggave ervan bevelen aan de overheid die belast is met de inschrijving van de voertuigen.]2 }2. – Vervangen bij art. 37 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
p. 820 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.18.0.0.1 – 3.18.0.0.2 volledig vervangen
Art. 3.18.0.0.1. }1[§ 1. Het bevoegde personeelslid kan een administratieve geldboete van 50 euro tot 1.250 euro opleggen voor iedere overtreding van de bepalingen van deze codex, alsook van de besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan, met uitzondering van overtredingen van artikel 3.1.0.0.2, §§ 2 tot en met 4. § 2. In afwijking van paragraaf 1, kan het bevoegde personeelslid voor een overtreding van de volgende bepalingen van deze codex inzake de erf- of registratiebelasting, alsook van de besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan, volgende administratieve geldboeten opleggen: 1° voor iedere overtreding van artikel 3.12.3.0.2 en artikel 3.12.3.0.5: een administratieve geldboete van 50 euro ten laste van de instrumenterende openbare of ministeriële ambtenaar of officier;
250 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 5° voor iedere overtreding van artikel 3.10.5.5.2 en artikel 3.13.1.2.8: een administratieve geldboete van 250 euro tot 500 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 6° voor iedere overtreding van artikel 3.13.1.3.7, die volgt uit een overtreding van artikel 96, 97, 99 of 1031 van het federale Wetboek van Successierechten: een administratieve geldboete van 250 euro tot 500 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 7° voor iedere overtreding van artikel 3.13.1.2.1, derde en vierde lid, en artikel 3.13.1.3.1, § 1 en § 6: een administratieve geldboete van 250 euro tot 2.500 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 8° voor iedere overtreding van artikel 3.13.1.3.7, die volgt uit een overtreding van artikel 98, 101 of 1021 van het federale Wetboek van Successierechten: een administratieve geldboete van 250 euro tot 2.500 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 9° voor iedere weigering van inzageverlening, waardoor inbreuk wordt gepleegd op artikel 3.13.1.1.1, artikel 3.13.1.2.1 of artikel 3.13.1.3.1: een administratieve geldboete van 250 euro tot 2.500 euro ten laste van de persoon, vermeld in artikel 2.9.4.2.4, § 1, die de beroepsverklaring, vermeld in artikel 2.9.4.2.4, § 2, 1°, heeft ondertekend; 10° voor iedere weigering van inzageverlening, waardoor inbreuk wordt gepleegd op artikel 3.13.1.2.5, artikel 3.13.1.3.1 of artikel 3.13.1.3.2: een administratieve geldboete van 250 euro tot 2.500 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 11° voor iedere weigering van inzageverlening, waardoor inbreuk wordt gepleegd op artikel 3.13.1.1.1, artikel 3.13.1.2.1 of artikel 3.13.1.3.1: een administratieve geldboete van 1.250 euro voor de personen die de toepassing vragen van artikel 2.7.4.2.2 of artikel 2.8.6.0.3; 12° voor iedere overtreding van artikel 3.13.1.3.7, die volgt uit het feit dat de kennisgeving, vermeld in artikel 1023 van het federale Wetboek van Successierechten, niet verricht werd binnen de aldaar gestelde termijn: een administratieve geldboete van 500 euro tot 10.000 euro, waartoe de rechtspersoon en degenen die in zijn naam de brandkast ter beschikking van de derde hebben gesteld, hoofdelijk gehouden zijn. § 3. De administratieve geldboete, vermeld in paragraaf 1, kan ook worden opgelegd voor iedere overtreding van artikel 473, 474 en 475 van het federale W.I.B. 92 die de vestiging van de belastingen, opgenomen in deze codex, verhindert.
3° voor iedere overtreding van artikel 3.12.3.0.6: een administratieve geldboete van 50 euro ten laste van de notaris of gerechtsdeurwaarder;
§ 4. Als de overtredingen, vermeld in paragraaf 1 en paragraaf 2, blijven bestaan nadat een administratieve geldboete wordt opgelegd, kan daarvoor een nieuwe administratieve geldboete worden opgelegd telkens als de overtreding opnieuw wordt vastgesteld. In dat geval worden de bedragen, vermeld in paragraaf 1 of paragraaf 2, vermenigvuldigd met een factor die overeenkomt met het aantal keer dat de overtreding is vastgesteld. Dezelfde overtreding kan maximaal tien keer per kalenderjaar worden beboet.
4° voor iedere overtreding van artikel 3.3.1.0.8, § 1, 9°: een administratieve geldboete van 50 euro tot
§ 5. De administratieve geldboeten, vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 4, worden inge-
2° voor iedere overtreding van artikel 3.12.3.0.3: een administratieve geldboete van 50 euro ten laste van de notaris die nagelaten heeft de schenker te vragen de verklaring te doen;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
vorderd volgens de regels die van toepassing zijn op de overeenstemmende belasting. }2[...]2]1 {3 }1. – Vervangen bij art. 305 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – § 5, lid 2, opgeheven bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
F 3. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 3.18.0.0.1. }4[§ 1. Het bevoegde personeelslid kan een administratieve geldboete van 50 euro tot 1.250 euro opleggen voor iedere overtreding van de bepalingen van deze codex, alsook van de besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan, met uitzondering van overtredingen van artikel 3.1.0.0.2, §§ 2 tot en met 4. § 2. In afwijking van paragraaf 1, kan het bevoegde personeelslid voor een overtreding van de volgende bepalingen van deze codex inzake de erf- of registratiebelasting, alsook van de besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan, volgende administratieve geldboeten opleggen: 1° voor iedere overtreding van artikel 3.12.3.0.2 en artikel 3.12.3.0.5: een administratieve geldboete van 50 euro ten laste van de instrumenterende openbare of ministeriële ambtenaar of officier; 2° voor iedere overtreding van artikel 3.12.3.0.3: een administratieve geldboete van 50 euro ten laste van de notaris die nagelaten heeft de schenker te vragen de verklaring te doen; 3° voor iedere overtreding van artikel 3.12.3.0.6: een administratieve geldboete van 50 euro ten laste van de notaris of gerechtsdeurwaarder; 4° voor iedere overtreding van artikel 3.3.1.0.8, § 1, 9°: een administratieve geldboete van 50 euro tot 250 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 5° voor iedere overtreding van artikel 3.10.5.5.2 en artikel 3.13.1.2.8: een administratieve geldboete van 250 euro tot 500 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 6° voor iedere overtreding van artikel 3.13.1.3.7, die volgt uit een overtreding van artikel 96, 97, 99 of 1031 van het federale Wetboek van Successierechten: een administratieve geldboete van 250 euro tot 500 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 7° voor iedere overtreding van artikel 3.13.1.2.1, derde en vierde lid, en artikel 3.13.1.3.1, § 1 en § 6: een administratieve geldboete van 250 euro tot 2.500 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 8° voor iedere overtreding van artikel 3.13.1.3.7, die volgt uit een overtreding van artikel 98, 101 of 1021 van het federale Wetboek van Successierechten: een administratieve geldboete van 250 euro tot 2.500 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 9° voor iedere weigering van inzageverlening, waardoor in bre u k word t gepl eegd op artike l 3 .1 3.1 .1 .1, artikel 3.13.1.2.1 of artikel 3.13.1.3.1: een administratieve geldboete van 250 euro tot 2.500 euro ten laste van de persoon, vermeld in artikel 2.9.4.2.4, § 1, die de beroepsverklaring, vermeld in artikel 2.9.4.2.4, § 2, 1°, heeft ondertekend; 10° voor iedere weigering van inzageverlening, waardoor inbreuk wordt gepleegd op artikel 3.13.1.2.5, artikel 3.13.1.3.1 of artikel 3.13.1.3.2: een administratieve geldboete van 250 euro tot 2.500 euro ten laste van iedere overtreder afzonderlijk; 11° voor iedere weigering van inzageverlening, waardoor inbreuk wordt gepleegd op artikel 3.13.1.1.1, artikel 3.13.1.2.1 of artikel 3.13.1.3.1: een administratieve geldboete van 1.250 euro voor de personen die de toepassing vragen van artikel 2.7.4.2.2 of artikel 2.8.6.0.3; 12° voor iedere overtreding van artikel 3.13.1.3.7, die volgt uit het feit dat de kennisgeving, vermeld in artikel 1023 van het federale Wetboek van Successierechten, niet verricht werd binnen de aldaar gestelde termijn: een administratieve geldboete van 500 euro tot 10.000 euro, waartoe de rechtspersoon en degenen die in zijn naam de brandkast ter beschikking van de derde hebben gesteld, hoofdelijk gehouden zijn. § 3. D e ad min istratieve geld boete, vermeld in paragraaf 1, kan ook worden opgelegd voor iedere overtreding van artikel 473, 474 en 475 van het federale W.I.B. 92 die de vestiging van de belastingen, opgenomen in deze codex, verhindert. 51
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 821
§ 4. Als de overtredingen, vermeld in paragraaf 1 en paragraaf 2, blijven bestaan nadat een administratieve geldboete wordt opgelegd, kan daarvoor een nieuwe administratieve geldboete worden opgelegd telkens als de overtreding opnieuw wordt vastgesteld. In dat geval worden de bedragen, vermeld in paragraaf 1 of paragraaf 2, vermenigvuldigd met een factor die overeenkomt met het aantal keer dat de overtreding is vastgesteld. Dezelfde overtreding kan maximaal tien keer per kalenderjaar worden beboet. }5[Het
eerste lid is niet van toepassing op de kilometerheffing.]5 }6[Voor de kilometerheffing kan slechts één administratieve geldboete van 1.000 euro worden opgelegd voor het totaal van de administratieve inbreuken die gepleegd zijn met hetzelfde voertuig en vastgesteld zijn binnen hetzelfde ononderbroken tijdvak van drie uur vanaf de eerste vaststelling van de overtreding.]6 }7[Er
wordt geen administratieve geldboete opgelegd voor iedere overtreding die werd begaan binnen een ononderbroken tijdvak van drie uren vanaf de vaststelling van een andere overtreding op de bepalingen van deze codex en de uitvoeringsbesluiten ervan of van de wetgeving van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Waalse Gewest met betrekking tot de kilometerheffing, in zoverre de betrokken overtredingen werden begaan met hetzelfde voertuig en in zoverre een administratieve geldboete werd opgelegd voor de eerst begane overtreding.]7
}8[De administratieve geldboete, vermeld in het derde lid, wordt met ingang van 1 juli 2017 op 1 juli van elk jaar geïndexeerd met behulp van de coëfficiënt die wordt verkregen door het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk, voor de maand mei van het lopende jaar te delen door het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk voor de maand mei van het jaar 2016. Daarbij worden de volgende afrondingen toegepast:
1° de coëfficiënt wordt afgerond op het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al of niet vijf bereikt; 2° na de toepassing van de coëfficiënt wordt het verkregen bedrag afgerond op de hogere of lagere euro naargelang het cijfer van het tiende al of niet vijf bereikt.]8 § 5. De administratieve geldboeten, vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 4, worden ingevorderd volgens de regels die van toepassing zijn op de overeenstemmende belasting. }9[...]9]4
}4. – Vervangen bij art. 305 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }5. – § 4, lid 2, ingevoegd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }6. – § 4, lid 3, ingevoegd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }7. – § 4, lid 4, ingevoegd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }8. – § 4, lid 5, ingevoegd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015) }9. – § 5, lid 2, opgeheven bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
Art. 3.18.0.0.2. In geval van overtreding van de bepalingen van titel 2, hoofdstuk 4, alsook van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, wordt het ontdoken bedrag van de belasting verhoogd volgens een schaal, zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering. Die verhoging mag niet meer dan drie keer het bedrag van de ontdoken belasting en niet minder dan 250 euro bedragen.
p. 821
maliteit zijn onderworpen, niet heeft laten registreren;
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.18.0.0.7 – 3.18.0.0.8 volledig vervangen
2° de schenker en begiftigde bij een onjuiste opgave van hun graad van verwantschap of van de samenwoningsrelatie die tussen hen bestaat;
}1[Art. 3.18.0.0.7. De erfgenaam, legataris of
begiftigde die niet alle goederen heeft aangegeven overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.3.1.0.8, betaalt een belastingverhoging die gelijk is aan 20 % van de daardoor verschuldigde aanvullende rechten.]1
3° elk van de begiftigden die de verbintenis, vermeld in artikel 2.8.4.2.3, eerste lid, 2°, is aangegaan en niet is nagekomen; 4° de schenker en de begiftigden in geval van de onjuiste verklaring, vermeld in artikel 2.8.4.2.3, tweede lid;
}2[De belastingverhoging, vermeld in het eerste lid,
}2[4°/1
wordt verminderd tot 10 % van de erdoor verschuldigde aanvullende rechten als een erfgenaam, legataris of begiftigde uit eigen beweging, en binnen tien maanden na hetzij het overlijden, hetzij de start van de aangiftetermijn zoals berekend overeenkomstig artikel 3.3.1.0.6, derde of vierde lid, een goed dat in afwijking van artikel 3.3.1.0.8 niet was opgenomen in de aangifte, alsnog aangeeft.]2
5° de belastingplichtige die voor de toepassing van artikel 2.8.5.0.1 over het aantal afstammelingen een onjuiste verklaring heeft afgelegd;
}1. – Ingevoegd bij art. 308 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
}1[Art. 3.18.0.0.8. }2[Als wordt vastgesteld dat
de aangegeven waarde van de aangegeven goederen te laag is, is een belastingverhoging verschuldigd, conform de onderstaande tabel: verhouding van het tekort in % ten belastingverhoopzichte van de aangegeven waarde ging in % van de van het goed aanvullende rechten Vanaf tot 10 25 5 25 50 10 50 100 15 100 20.
In afwijking van het eerste lid, wordt de belastingverhoging in voorkomend geval verminderd tot 10 % van de erdoor verschuldigde aanvullende rechten als een erfgenaam, legataris of begiftigde uit eigen beweging, en binnen tien maanden na hetzij het overlijden, hetzij de start van de aangiftetermijn zoals berekend overeenkomstig artikel 3.3.1.0.6, derde of vierde lid, voor een goed dat in afwijking van artikel 3.3.1.0.8 voor een te lage waarde was opgenomen in de aangifte, alsnog een hogere waarde aangeeft.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 309 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Vervangen bij art. 33 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 821 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.18.0.0.11 volledig vervangen }1[Art. 3.18.0.0.11. Een belastingverhoging
elk van de begiftigden die de verbintenis, vermeld in artikel 2.8.4.3.1, § 2, derde lid, niet is nagekomen;]2
6° de verkrijger in geval van onjuiste vermeldingen omtrent de voorwaarden, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 2, 3° en 4°; 7° de verkrijger, als het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 1, vervalt bij gebrek aan exploitatie binnen de termijn en gedurende de tijd, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 2, 5°, a), of vervalt bij gebrek aan inschrijving binnen de termijn en gedurende de tijd, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 2, 5°, b); }3[7°/1 de
verkrijger, als het verlaagde tarief, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 1, vervalt bij gebrek aan vervreemding van het onroerend goed dat geheel of gedeeltelijk tot bewoning wordt aangewend of is bestemd en waarmee voor de toepassing van artikel 2.9.4.2.1, § 2, 3° en 4°, geen rekening is gehouden binnen de termijn, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 3, 1°;]3
8° de persoon die een beroepsverklaring heeft ondertekend, als hij bij het verstrijken van een termijn van vijf jaar na die verklaring niet bij machte is om door een reeks wederverkopen te laten blijken dat hij het aangegeven beroep werkelijk uitoefent, zoals voorgeschreven door artikel 2.9.4.2.4, § 4; 9° de verkrijger, als toepassing gemaakt wordt van artikel 2.9.4.2.5; 10° de partijen bij een ruiling als vermeld in artikel 2.9.4.2.8 voor elke te laag bevonden opleg of elk te laag bevonden waardeverschil, en voor elke overschatting van de kavels die een vermindering van de registratiebelasting tot gevolg heeft; 11° de natuurlijke persoon die het voordeel heeft genoten van artikel 2.9.5.0.1, in geval van onjuistheid of niet-nakoming van de vermeldingen, voorgeschreven bij artikel 2.9.5.0.2; 12° de cedent in geval van onjuiste vermeldingen omtrent de voorwaarden, vermeld in artikel 2.9.6.0.1, eerste lid, 4°; 13° de natuurlijke persoon die een teruggave van de registratiebelasting heeft ontvangen met toepassing van artikel 3.6.0.0.6, in geval van onjuistheid of niet-nakoming van de vermeldingen, voorgeschreven bij artikel 3.6.0.0.6, § 3, zesde lid; 14° de partijen in geval van onjuistheid van de verklaring over de uitbating van de geruilde onroerende goederen, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 3, vierde lid;
}1[...]1
van 20 % van de registratiebelasting, respectievelijk van de aanvullende rechten, is in de volgende gevallen verschuldigd door:
15° de partijen, als voor de toepassing van artikel 3.12.3.0.4 bewuste vermeldingen ontbreken of als ze onjuist of onvolledig zijn;
}1. – Lid 2 opgeheven bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
1° de persoon die binnen de voorgeschreven termijnen de akten of geschriften die aan de registratiefor-
16° de personen die een verklaring afgelegd hebben over elke andere onjuistheid, bevonden in de
52
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 822
elementen van een verklaring in of onderaan op de akte, gesteld tot vereffening van de registratiebelasting, dan de onjuistheid die beboet wordt met de belastingverhoging, vermeld in artikel 3.18.0.0.15. Voor de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1°, 2°, 4°, 10°, 14° en 15°, zijn de vermelde personen of partijen hoofdelijk gehouden tot de betaling van de belastingverhoging.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 312 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }2. – Lid 1, 4°/1, ingevoegd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 15 juli 2015, err., B.S., 23 juli 2015, inwerkingtreding: 1 juli 2015 (art. 61, 4°) }3. – Lid 1, 7°/1, ingevoegd bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van deze codex wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
Vlaamse administratie de aanvrager in over de vastgestelde antwoordtermijn.
De voorafgaande beslissing mag geen vrijstelling of vermindering van de belasting tot gevolg hebben.
1° de aanvraag betrekking heeft op situaties of verrichtingen die op fiscaal vlak al het voorwerp uitmaken van een administratieve bezwaarprocedure of van een gerechtelijke handeling tussen de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie en de aanvrager;
§ 2. De aanvraag van een voorafgaande beslissing als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt schriftelijk gericht aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. Ze moet gemotiveerd zijn en volgende gegevens bevatten:
§ 3. Een voorafgaande beslissing kan niet worden genomen als:
1° de identiteit van de aanvrager en, in voorkomend geval, die van de betrokken partijen en derden;
2° het nemen van een voorafgaande beslissing niet aangewezen is of zonder uitwerking is op grond van de wettelijke of reglementaire bepalingen, die in de aanvraag aangevoerd zijn;
2° de volledige beschrijving van de bijzondere situatie of verrichting;
Meer bepaald kan er geen voorafgaande beslissing worden genomen over:
p. 822
3° de verwijzing naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
a) de belastingtarieven en de berekening van de belastingen;
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 3.18.0.0.17 en historiek invoegen
De aanvraag bevat, in voorkomend geval, een volledige kopie van de aanvragen die voor hetzelfde onderwerp zijn ingediend bij de fiscale overheden van de Lid-Staten van de Europese Unie of van derde staten waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten, en van de beslissingen over die aanvragen.
b) de bedragen en de percentages;
}1[Art. 3.18.0.0.17. Zonder afbreuk te doen aan
de geldigheid van de bestuurs- of gerechtelijke handelingen, verricht met het oog op de vestiging of de invordering van de belastingschuld, wordt de mogelijkheid om een administratieve geldboete of een belastingverhoging als vermeld in dit hoofdstuk, op te leggen of in te vorderen en het verloop van de verjaring van de vordering tot voldoening ervan geschorst als het openbaar ministerie de strafvordering overeenkomstig artikel 3.15.1.0.1 uitoefent. De aanhangigmaking bij de correctionele rechtbank maakt het opleggen van of het invorderen van een administratieve geldboete of een belastingverhoging definitief onmogelijk. Daarentegen maakt de beschikking van buitenvervolgingstelling een einde aan de schorsing. Zodra een administratieve geldboete of een belastingverhoging, opgelegd met toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, definitief is geworden, vervalt de strafvordering.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 35 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
p. 822 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Hfdst. 22 (art. 3.22.0.0.1 – 3.22.0.0.2) en historiek invoegen
}1[HOOFDSTUK
22
VOORAFGAANDE BESLISSINGEN OVER DE MATERIES EN BEPALINGEN VERVAT IN DEZE CODEX]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 36 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
}1[Art. 3.22.0.0.1. § 1. De bevoegde entiteit van
de Vlaamse administratie spreekt zich bij voorafgaande beslissing uit over alle aanvragen die uitsluitend de toepassing van de bepalingen van deze codex betreffen. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit
Zolang er geen beslissing is genomen, moet de aanvraag worden aangevuld met elk nieuw element dat betrekking heeft op de voorgenomen situatie of verrichting. De aanvraag wordt onderzocht door een besluitvormingsorgaan dat als volgt is samengesteld: 1° de leidend ambtenaar van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, die optreedt als voorzitter;
c) de aangifte, het onderzoek en de controle, het gebruik van bewijsmiddelen, de aanslagprocedure, de rechtsmiddelen, de rechten en voorrechten van de Vlaamse schatkist, de termijnen, de verjaring, het beroepsgeheim, de inwerkingtreding, de aansprakelijkheid en de plichten van sommige openbare ambtenaren, andere personen of bepaalde instellingen; d) de bepalingen waarvoor een specifieke procedure inzake erkenning of beslissing is ingesteld; e) de bepalingen of gebruiken die overleg met of raadpleging van andere autoriteiten instellen en waarvoor de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie niet bevoegd is om zelf of unilateraal een standpunt in te nemen;
2° het afdelingshoofd van de afdeling van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, bevoegd voor de taxatie van de erf- en registratiebelastingen;
f) de bepalingen die sancties, boetes, belastingverhogingen en -vermeerderingen instellen;
3° het afdelingshoofd van de afdeling van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, bevoegd voor de regelgeving inzake de erf- en registratiebelastingen;
3° de aanvraag betrekking heeft op de toepassing van de codex betreffende invordering en vervolgingen.
g) de forfaitaire grondslagen van aanslag;
4° maximaal vier personeelsleden van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie met minstens de graad van adviseur of directeur;
§ 4. Behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt, wordt de beslissing getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar.
5° een personeelslid van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, dat optreedt als secretaris.
De voorafgaande beslissing bindt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie voor de toekomst, behalve:
Dit besluitvormingsorgaan kan alleen geldig beslissen als minstens vijf leden aanwezig zijn. Er wordt beslist bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Als de leidend ambtenaar verhinderd is op te treden als voorzitter van een vergadering, kan het afdelingshoofd van de afdeling van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, bevoegd voor de regelgeving inzake de erf- en registratiebelastingen, hem vervangen als voorzitter van de vergadering.
1° als de voorwaarden waaraan de voorafgaande beslissing is onderworpen, niet vervuld zijn;
De voorafgaande beslissing, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt meegedeeld aan de aanvrager binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van de indiening van de aanvraag. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie en de aanvrager kunnen in onderlinge overeenstemming deze termijn wijzigen. Uiterlijk binnen vijftien werkdagen vanaf het ogenblik dat de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, volledig is, licht de bevoegde entiteit van de
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
2° als blijkt dat de situatie of de verrichtingen door de aanvrager onvolledig of onjuist omschreven zijn, of als essentiële elementen van de verrichtingen niet zijn verwezenlijkt op de wijze die de aanvrager omschreven heeft; 3° ingeval van wijziging van bepalingen van de verdragen, van het unierecht of van het interne recht die van toepassing zijn op de door de voorafgaande beslissing beoogde situatie of verrichting; 4° als blijkt dat de voorafgaande beslissing niet in overeenstemming is met de bepalingen van de verdragen, van het unierecht of van het interne recht; 5° als de voornaamste gevolgen van de situatie of de verrichtingen gewijzigd zijn door toedoen van de aanvrager. In dat geval heeft de intrekking van de voorafgaande beslissing uitwerking vanaf de dag van de aan de aanvrager ten laste gelegde feiten. 53
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 823
p. 823–828
Elke aanvraag die ingediend is bij de fiscale overheden van een Lid-Staat van de Europese Unie of een derde staat als vermeld in paragraaf 2, tweede lid, tijdens de periode waarin de voorafgaande beslissing wordt toegepast, alsook elke beslissing die daarmee verband houdt, moeten onverwijld worden meegedeeld aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie met het oog op de toepassing van dit artikel. § 5. De voorafgaande beslissingen worden op anonieme wijze gepubliceerd op de website van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 37 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
}1[Art. 3.22.0.0.2. § 1. Met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van deze codex, verstrekt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie een bindend advies tot voorafgaande beslissing als vermeld in artikel 3.22.0.0.1, § 1, tweede lid, aan de federale Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken over alle aanvragen inzake situaties of verrichtingen, die deels onder haar bevoegdheid en deels onder de bevoegdheid van de federale Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken vallen.
Het bindend advies tot voorafgaande beslissing, afgeleverd in toepassing van het eerste lid, heeft ten aanzien van de aanvrager dezelfde waarde als de voorafgaande beslissing, vermeld in artikel 3.22.0.0.1, § 1, tweede lid. Het bindend advies tot voorafgaande beslissing mag geen vrijstelling of vermindering van de belasting tot gevolg hebben. § 2. De aanvraag van een voorafgaande beslissing als vermeld in paragraaf 1 moet schriftelijk gericht worden aan hetzij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, hetzij de Federale Overheidsdienst Financiën overeenkomstig artikel 21 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken. Het bindend advies, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt verstrekt door het besluitvormingsorgaan, vermeld in artikel 3.22.0.0.1, § 2, vierde lid, en op de wijze vermeld in dat lid. § 3. De bepalingen van artikel 3.22.0.0.1, § 3 tot en met § 5, zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 37 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen
p. 823 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Art. 5.0.0.0.12 en historiek invoegen }1[Art.
5.0.0.0.12. Zodra de kilometerheffing, vermeld in artikel 1.1.0.0.2, eerste lid, 11°/1, geheven wordt, wordt voor de voertuigen die in België ingeschreven zijn of ingeschreven moeten zijn, op aanvraag van de belastingschuldige een evenredige teruggave van het eurovignet verleend voor de resterende dagen van de belastbare periode van het eurovignet. Op straffe van verval moet de aanvraag, vermeld in het eerste lid, uiterlijk drie maanden na de laatste dag van de belastbare periode van het eurovignet worden ingediend bij het bevoegde personeelslid.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 39 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
54
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 Bijlage – bijlage 2 volledig vervangen
Bijlage }1[Concordantietabellen }1. – Vervangen bij art. 324 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325)
F 2. – Vanaf 1 april 2016 luidt dit opschrift als volgt:
}4[Bijlage 1
Concordantietabellen]4 }3. – Vervangen bij art. 324 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325) }4. – Opschrift vervangen bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 3 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015, inwerkingtreding: 1 april 2016 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 17 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015)
Tabel 17: Wetboek van 31 maart 1936 der Successierechten (Wb. Succ.)
Bepaling Wb. Succ.
Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Art. 2.7.3.1.1 en art. 1.1.0.0.2, eerste lid, 18° Art. 2. 7.1.0.2 Opgeheven Art. 2. 7.1.0.3 Art. 2.7.1.0.4 Art. 2. 7.1.0.5, § 1
Art. 2, eerste lid Art. 2, tweede lid Art. 4 Art. 5 Art. 7, eerste lid, eerste zin en tweede lid en derde lid Art. 7, eerste lid, tweede zin Art. 7/1 Art. 8, eerste tot en met derde lid en zesde lid Art. 8, vierde lid Art. 8, vijfde lid
Art. 2. 7.1.0.5, § 2, eerste lid Art. 2.7.1.0.5, § 2, tweede lid Art. 2.7.1.0.6, § 1 en § 2, eerste en derde lid Art. 2. 7.3.2.8, eerste lid Art. 2.7.1.0.6., § 2, tweede lid, en art. 2.7.3.2.8, tweede lid Art. 9 Art. 2.7.1.0.7, eerste lid Art. 10, eerste en derde lid Art. 2.7.1.0.8, eerste lid en tweede lid, 1° Art. 10, tweede lid Art. 2.7.3.3.4 Art. 11, eerste lid Art. 2.7.1.0.9, eerste lid en tweede lid, 1° Art. 11, tweede lid Art. 2.7.3.3.5 Art. 11, derde lid Art. 2.7.5.0.5 Art. 12 Art. 2.7.3.2.11 Art. 13 Art. 3.17.0.0.11 Art. 14 Art. 2.7.1.0.7, tweede lid, 2°, art. 2.7.1.0.8, tweede lid, 2°, en art. 2.7.1.0.9, tweede lid, 2° Art. 15 Art. 2.7.3.2.1 Art. 16 Art. 2.7.3.2.7 Art. 17, eerste lid en tweede lid Art. 2.7.5.0.4 Art. 17, derde lid Opgeheven Art. 18 Art. 2.7.3.2.2 Art. 19 Art. 2.7.3.3.1 Art. 20 Art. 3.3.1.0.9 Art. 21 Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 1°, en art. 2.7.3.3.2 Art. 22 Art. 2.7.3.3.3 Art. 23 Opgeheven Art. 24 Art. 2.7.3.3.6 Art. 25 Art. 2.7.3.3.7 Art. 26 Opgeheven
Bepaling Wb. Succ.
Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 27
Art. 2.7.3.4.1, eerste lid en tweede lid Art. 28 Art. 2.7.3.4.1, derde lid Art. 29 Art. 3.17.0.0.12 Art. 30 Art. 3.17.0.0.8 Art. 31 Art. 3.17.0.0.3 Art. 32 Art. 2.7.3.4.3 Art. 33 Art. 2.7.3.4.4 Art. 34, eerste lid, tweede lid en Art. 3.13.1.2.8 vierde lid Art. 34, derde lid Opgeheven Art. 35 Art. 2.7.7.0.1 Art. 36 Art. 3.3.1.0.5, § 1 Art. 37, 1° tot en met 4° en 6° Art. 3.3.1.0.6, eerste lid Art. 37, 5° Opgeheven Art. 38, 1° tot en met 3° Art. 3.3.1.0.5, § 1 Art. 38, 4° Opgeheven Art. 38, 5° Art. 3.3.1.0.6, tweede lid Art. 38, 6° Opgeheven Art. 38, 7° Art. 3.3.1.0.6, vijfde lid Art. 40, eerste lid en tweede lid Art. 3.3.1.0.5, § 2 Art. 40, derde lid Art. 3.3.1.0.6, derde lid Art. 40, vierde lid Art. 3.3.1.0.6, vierde lid Art. 40, vijfde lid Opgeheven Art. 40, zesde lid Art. 3.3.1.0.6, zesde lid Art. 41 Art. 3.3.1.0.7 Art. 42 Art. 3.3.1.0.8, § 1, met uitzondering van punt 9° Art. 43 Art. 3.3.1.0.8, § 2 Art. 44 Opgeheven Art. 45 Opgeheven Art. 46 Art. 3.3.1.0.8., § 1, 9° Art. 47 Art. 2.7.7.0.1 Art. 48, § 1 Art. 2.7.4.1.1, § 1 Art. 48, § 2, eerste lid tot en met Art. 2.7.4.1.1, § 2 derde lid Art. 48, § 2, vierde lid en vijfde Art. 1.1.0.0.2, achtste lid, 2° lid Art. 48, § 2, zesde lid tot en met Art. 2.7.3.5.2 achtste lid Art. 48, § 2, negende lid Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 4°, b) en c) Art. 48, § 3 Art. 2.7.4.1.1, § 3 Art. 49 Art. 2.7.4.1.2 en art. 3.6.0.0.4, eerste lid, 3° Art. 50, eerste lid en derde lid Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, b) en c) Art. 50, tweede lid Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, e) Art. 51 Art. 2.7.4.1.3 Art. 521 Art. 2.7.4.1.3 Art. 522, eerste lid en tweede lid, Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, d) 2° tot en met 4° Art. 522, tweede lid, 1° Opgeheven Art. 53 Art. 2.7.4.1.4 Art. 54, eerste lid, derde lid en Art. 2.7.3.2.12 vierde lid Art. 54, tweede lid Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 2° en 3° Art. 54, vijfde lid Opgeheven Art. 55bis Art. 2.7.6.0.1, § 1, eerste en tweede lid, § 2, § 3 en § 5 Art. 55ter, eerste lid en tweede Art. 2.7.6.0.2 lid Art. 55ter, derde lid Art. 3.3.1.0.8, § 1, eerste lid, 14°, g) Art. 55ter, vierde lid tot en met Opgeheven zesde lid Art. 55quater, § 1 en § 2, 1° Art. 2.7.6.0.3 Art. 55quater, § 2, 2° Art. 3.3.1.0.8, § 1, eerste lid, 14°, h) Art. 55quater, § 3 Opgeheven Art. 55quinquies, eerste lid Art. 2.7.6.0.4 Art. 55quinquies, tweede lid Art. 3.3.1.0.8, § 1, eerste lid, 14°, i) Art. 56, eerste tot en met zesde Art. 2.7.5.0.1 lid
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 823–828
Bepaling Wb. Succ.
Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling Wb. Succ.
Art. 56, zevende lid Art. 2.7.5.0.2 Art. 57 Art. 2.7.5.0.3 Art. 58 Opgeheven Art. 59 Art. 2.7.4.2.1 Art. 60/1 Art. 2.7.4.2.2. Art. 60/2, met uitzondering van Art. 3.3.1.0.8, § 1, eerste lid, 14°, 2° b) Art. 60/2, 2° Opgeheven Art. 60/3 Art. 2.7.4.2.3 Art. 60/4 Opgeheven Art. 60/5 Art. 2.7.4.2.4 Art. 60/6 Art. 3.13.1.2.3 Art. 60/7 Opgeheven Art. 61 Art. 2.7.4.1.5 Art. 62 Art. 3.2.5.0.1 Art. 64 Art. 2.7.1.0.10 Art. 65 Art. 2.7.3.2.13 Art. 66 Art. 2.7.3.2.3 Art. 66bis Art. 2.7.3.2.9 Art. 67 Art. 2.7.3.2.10 Art. 68 Art. 2.7.7.0.3 Art. 69 Opgeheven Art. 70, eerste lid Art. 2.7.2.0.1, art. 3.10.3.1.1, § 1 en art. 3.10.3.1.1, § 3 Art. 70, tweede lid, eerste zin Art. 3.10.4.3.1, eerste lid Art. 70, tweede lid, laatste zin Art. 3.10.4.3.1, tweede lid Art. 71 Art. 3.18.0.0.5, eerste en tweede lid Art. 72 Art. 3.10.3.1.2 Art. 73 Art. 3.1.0.0.7 Art. 74 Art. 3.10.4.4.3 Art. 75 Art. 3.10.4.3.1, eerste lid Art. 77, eerste lid, eerste zin Art. 3.4.2.0.1 Art. 77, eerste lid, tweede zin Art. 3.3.1.0.10 Art. 77, tweede lid Art. 3.4.8.0.1, § 1 Art. 78 Art. 2.7.7.0.2 en art. 3.6.0.0.4 Art. 79 Opgeheven Art. 80, eerste lid Art. 3.10.3.1.3 Art. 80, tweede lid Art. 3.10.3.1.4 Art. 81, eerste lid Art. 3.9.1.0.1, § 1, eerste lid Art. 81, tweede lid Art. 3.9.1.0.3, eerste lid Art. 81, derde lid Art. 3.9.1.0.3, tweede lid Art. 82, eerste tot en met vierde Art. 3.9.1.0.1, § 1, tweede lid en lid derde lid Art. 82, vijfde lid Art. 3.4.7.0.1, § 2 Art. 831 Opgeheven Art. 832 Art. 3.4.3.0.1 Art. 3.4.3.0.2, § 1 Art. 833 Art. 834 Art. 3.4.3.0.2, § 2 Art. 84 Art. 3.10.5.2.1, § 2, art. 3.10.5.2.2, eerste lid, en art. 3.10.5.3.1, § 2 Art. 85 Art. 3.10.5.2.1, § 2 Art. 86 Art. 3.10.5.3.2, § 2 en art. 3.10.5.3.3, tweede lid Art. 87, eerste lid Art. 3.10.5.3.3, eerste lid Art. 87, tweede lid Art. 3.10.5.3.4 Art. 87, derde lid Art. 3.10.5.3.5 Art. 87, vierde lid en vijfde lid Opgeheven Art. 88 Art. 3.10.5.3.2, § 2, en art. 3.10.5.3.3, tweede lid Art. 89 Art. 3.10.5.3.6 Art. 90 Art. 3.10.5.4.1 Art. 91 Art. 3.10.5.3.7 Art. 92 Art. 3.10.5.3.2, § 3 Art. 93 Art. 3.10.5.3.8, tweede lid Art. 94 Art. 3.10.5.5.1 Art. 95 Art. 3.10.5.5.2 Art. 96 Art. 3.13.1.3.7 Art. 97 Art. 3.13.1.3.7 Art. 98 Art. 3.13.1.3.7 Art. 99 Art. 3.13.1.3.7 Art. 100, eerste lid Art. 3.13.1.3.1, § 1
Art. 100, tweede lid Art. 100, derde lid Art. 100, vierde lid Art. 100 Art. 101 Art. 1021 Art. 1022 Art. 1023 Art. 1031 Art. 1032 Art. 104 Art. 105 Art. 106, eerste lid Art. 106, tweede lid Art. 107
Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit
Opgeheven Art. 3.13.1.3.1, § 6 Art. 3.13.1.3.1, § 7 Art. 3.13.1.2.5, derde lid Art. 3.13.1.3.7 Art. 3.13.1.3.7 Art. 3.13.1.3.7 Art. 3.13.1.3.7 Art. 3.13.1.3.7 Art. 3.13.1.3.7 Opgeheven Art. 3.17.0.0.1 Art. 3.17.0.0.9 Art. 3.17.0.0.2 Art. 3.13.1.2.1, derde lid en vierde lid Art. 108 Art. 2.7.3.2.5 Art. 109 Art. 2.7.3.2.4 Art. 110, eerste lid en tweede lidArt. 2.7.3.2.6 Art. 110, derde lid Art. 3.17.0.0.10 Art. 111 Opgeheven Art. 112 Opgeheven Art. 113 Opgeheven Art. 114 Opgeheven Art. 115 Opgeheven Art. 116 Opgeheven Art. 117 Opgeheven Art. 118 Opgeheven Art. 119 Opgeheven Art. 120 Opgeheven Art. 121 Opgeheven Art. 122 Opgeheven Art. 1231 Art. 3.18.0.0.5, derde lid Art. 1232 Art. 3.3.1.0.10 Art. 124 Art. 3.18.0.0.6 Art. 125 Opgeheven Art. 126 Art. 3.18.0.0.7 Art. 127 Art. 3.18.0.0.8 Art. 128 Art. 3.18.0.0.10 Art. 129 Opgeheven Art. 130, eerste lid, tweede lid Art. 3.18.0.0.1, § 2, 4°, 5°, 6°, 7°, en vierde lid 8° en 12° Art. 130, derde lid Art. 3.16.0.0.4 Art. 131 Art. 3.18.0.0.16 Art. 133 Art. 3.15.3.0.1 Art. 133bis Art. 3.15.3.0.2 Art. 133ter Art. 3.15.3.0.6 Art. 133quater Art. 3.15.3.0.7 Art. 133quinquies, § 1 Opgeheven Art. 133quinquies, § 3 Art. 3.15.3.0.8 Art. 133sexies Art. 3.15.3.0.9, tweede lid Art. 133septies Art. 3.15.3.0.10 Art. 133octies Art. 3.15.3.0.5 Art. 133nonies, § 1 en § 2 Art. 3.15.1.0.1 Art. 133nonies, § 3 Art. 3.15.1.0.2 Art. 133decies Opgeheven Art. 134 Art. 3.6.0.0.1 en art. 3.6.0.0.4 Art. 135, 1° Opgeheven Art. 135, 2°, 3°, 6°, 8° tot en met Art. 3.6.0.0.1 en art. 3.6.0.0.4 10° Art. 136, eerste lid Art. 3.4.7.0.2, § 4 Art. 136, tweede lid Art. 3.6.0.0.5 Art. 137, eerste lid, 1° en 3° tot Art. 3.14.1.0.1 en met 7° Art. 137, eerste lid, 1° tot en met Art. 3.3.3.0.1, § 4/1 5° Art. 137, eerste lid, 5° tot en met Art. 3.3.3.0.1, § 6 7° Art. 137, tweede lid Art. 3.14.1.0.2 Art. 138 Art. 3.6.0.0.1 en art. 3.6.0.0.4 Art. 139 Opgeheven Art. 1401 Art. 3.14.2.0.1
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
Bepaling Wb. Succ.
Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1402 Art. 141 Art. 141bis Art. 1421
Opgeheven Opgeheven Art. 3.9.1.0.2 Art. 3.1.0.0.8, art. 3.10.3.1.1, § 1, en art. 3.10.3.1.1, § 3 Art. 3.9.1.0.1, art. 3.9.1.0.2 en art. 3.9.2.0.1 Art. 3.8.0.0.1 Art. 3.8.0.0.2 Art. 3.20.0.0.1 Opgeheven Opgeheven Art. 3.19.0.0.2 Art. 3.13.1.4.1, § 1, eerste lid Art. 3.13.1.1.1 Art. 3.13.1.1.2 Art. 3.13.1.4.1, § 5 Opgeheven
Art. 1422 Art. 1423 Art. 1424 Art. 143 Art. 143, eerste lid, 2° Art. 146 Art. 146bis Art. 146ter, eerste lid Art. 146ter, tweede lid Art. 146ter, derde lid Art. 140ter, vierde lid Art. 146quater
Tabel 18: Wetboek van 30 november 1939 der registratie-, hypotheek- en griffierechten (Wb. Reg.) }1. – Gewijzigd bij art. 39 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
Bepaling Wb. Reg.
Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Art. 1.1.0.0.2, negende lid, 1°, art. 2.8.1.0.1, art. 2.9.1.0.1, art. 2.10.1.0.1 en art. 2.11.1.0.1 Opgeheven
Art. 2, derde lid, tweede zin, laatste zinsnede (vanaf «alsook») Art. 7 Art. 9, derde lid Art. 10, eerste lid Art. 11, eerste lid Art. 12 Art. 14
Art. 3.17.0.0.6 Opgeheven Opgeheven Opgeheven Opgeheven Art. 2.8.4.1.2, eerste lid, art. 2.9.4.1.2, eerste lid, art. 2.10.4.0.2, eerste lid en art. 2.11.4.0.4, eerste lid Art. 15 Art. 2.8.4.1.2, tweede lid, art. 2.9.4.1.2, tweede lid, art. 2.10.4.0.2, tweede lid, en art. 2.11.4.0.4, tweede lid Art. 16, met uitzondering van Art. 2.8.7.0.2, § 2, eerste lid, tweede lid, eerste zin, laatste art. 2.9.7.0.3, § 2, eerste lid, zinsnede art. 2.10.7.0.2, § 2, eerste lid, en art. 2.11.7.0.2, § 2, eerste lid Art. 16, tweede lid, eerste zin, Opgeheven laatste zinsnede Art. 17 Art. 2.8.7.0.2, § 2, tweede lid, art. 2.9.7.0.3, § 2, tweede lid, art. 2.10.7.0.2, § 2, tweede lid, en art. 2.11.7.0.2, § 2, tweede lid Art. 18, § 1 Art. 3.17.0.0.7 Art. 18, § 2 Art. 3.17.0.0.2 Art. 19 Art. 2.8.1.0.1, art. 2.9.1.0.1, art. 2.10.1.0.1 en art. 2.11.1.0.1 Art. 212, 2° Art. 1.1.0.0.2, tiende lid Art. 26, eerste lid en derde lid, 1°Art. 3.12.3.0.6 Art. 31 Art. 2.8.1.0.1, art. 2.9.1.0.1, art. 2.10.1.0.1 en art. 2.11.1.0.1 Art. 35, eerste lid, 1°, 4° en 5° Art. 3.10.4.4.4, 1° Art. 35, eerste lid, 6° Art. 3.10.4.4.4, 2°, a) en b) Art. 35, vierde lid Art. 3.10.4.4.4, 2°, c) Art. 40 Opgeheven Art. 41, 1° (voor wat betreft de Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 1° boete) Art. 42 Art. 3.18.0.0.1, § 2, 3°
55
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 823–828
Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling Wb. Reg.
Opgeheven Art. 1.1.0.0.2, eerste lid, 24°, en art. 2.9.4.1.1 Art. 45 Art. 2.9.3.0.1, § 1, en art. 2.9.7.0.2 Art. 46 Art. 2.9.3.0.1, § 2 Art. 46bis Art. 2.9.3.0.2, art. 3.10.3.1.6, art. 3.12.3.0.1, § 1, 1° en 4°, en art. 3.18.0.0.12, eerste lid, 1° tot en met 3°, en tweede lid Art. 46ter Art. 2.9.3.0.3, art. 3.10.3.1.7, art. 3.12.3.0.1, § 1, 1° en 4°, en art. 3.18.0.0.12, eerste lid, 4°, en tweede lid Art. 47 Art. 2.9.3.0.4 Art. 48 Art. 2.9.3.0.5 Art. 49 Art. 2.9.3.0.6 Art. 50 Art. 2.9.3.0.7 Art. 51 Art. 2.9.4.2.7 Art. 52 Art. 2.9.4.2.3, eerste en tweede lid Art. 53, eerste lid Art. 2.9.4.2.1, § 1 en § 2, 2° Art. 53, eerste lid, 1°, tweede zinArt. 1.1.0.0.2, twaalfde lid, 5° Art. 53, tweede lid Art. 1.1.0.0.2, twaalfde lid, 6° Art. 54, eerste lid Art. 2.9.4.2.1, § 2, 1° Art. 54, tweede lid Art. 2.9.4.2.1, § 2, 3° Art. 54, derde lid Art. 2.9.4.2.1, § 2, 4° Art. 55, eerste lid Art. 2.9.4.2.1, § 2, 3° tot en met 5°, en art. 3.12.3.0.1, § 1, 2° en 4° Art. 55, tweede lid Art. 3.6.0.0.6, § 5 Art. 56 Art. 3.6.0.0.6, § 6 Art. 57 Art. 3.6.0.0.6, § 6 Art. 58 Art. 3.6.0.0.6, § 6 Art. 59 Art. 2.9.4.2.1, § 5, en art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 6° Art. 60 Art. 2.9.4.2.1, § 2, 5°, a) en b), en § 6, tweede lid Art. 611, eerste en tweede lid Art. 2.9.4.2.1, § 6, eerste lid, en art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 7° Art. 611, derde lid Opgeheven Art. 612 Art. 2.9.4.2.2 Art. 613 Art. 2.9.5.0.1 en art. 3.12.3.0.1, § 1, 4° Art. 614 Art. 2.9.5.0.2 en art. 3.12.3.0.1, § 1, 3° en 4°, en § 4, laatste lid Art. 2.9.5.0.3 en art. 3.18.0.0.11, Art. 615, eerste lid eerste lid, 11° Art. 615, tweede lid Opgeheven Art. 2.9.5.0.4 en art. 3.12.3.0.1, Art. 616 § 4, derde lid Art. 62, eerste lid Art. 2.9.4.2.4, § 1 Art. 62, tweede lid Opgeheven Art. 631, eerste lid Art. 2.9.4.2.4, § 2, en art. 3.10.5.1.3 }1[Art. 631, tweede lid]1 }1[Art. 3.12.3.0.1, § 1, 2°, en § 3, derde lid]1 }1[Opgeheven]1 }1[Art. 631, derde lid]1 Art. 631, vierde lid en vijfde lid Art. 2.9.4.2.4, § 3, en art. 3.10.4.4.5 Art. 632 Opgeheven Art. 64, eerste lid Art. 2.9.4.2.5, § 1, eerste lid Art. 64, tweede lid Art. 2.9.4.2.5, § 1, vierde lid Art. 65 Art. 2.9.4.2.5, § 2, eerste zin Art. 66 Opgeheven Art. 67, eerste lid Art. 2.9.4.2.5, § 1, eerste lid, en art. 2.9.4.2.5, § 1, tweede lid Art. 67, tweede lid Art. 2.9.4.2.5, § 1, derde lid Art. 68, tweede lid Art. 2.9.4.2.5, § 2, tweede zin Art. 68, eerste lid en derde lid Opgeheven Art. 69 Art. 2.9.4.2.6 en art. 3.10.5.1.3, tweede lid Art. 70 Art. 3.10.5.1.3, derde lid Art. 71 Art. 2.9.4.2.4, § 4, en art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 8° Art. 72, eerste lid Art. 2.9.6.0.4
Art. 72, tweede lid Art. 72, derde lid
Bepaling Wb. Reg. Art. 43 Art. 44
56
Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling Wb. Reg.
Art. 2.9.4.2.8, § 1 Art. 3.12.3.0.1, § 1, 2° en 3°, § 3, vierde lid, en § 5, laatste lid Art. 731, eerste en tweede lid Art. 2.9.4.2.8, § 2, en art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 10° Art. 731, derde lid Opgeheven Art. 732 Art. 3.10.3.1.8 en art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 14° Art. 74 Art. 2.9.1.0.2, eerste lid, 1°, en tweede lid Art. 74, eerste lid, laatste zinsne-Opgeheven de Art. 75, eerste en tweede lid, Art. 2.9.1.0.2, eerste lid, 2°, en eerste zin tweede lid Art. 76 Art. 2.9.4.2.9 Art. 87 Art. 2.11.4.0.1 en art. 1.1.0.0.2, eerste lid, 15 Art. 89 Art. 2.11.4.0.2 Art. 90 Art. 2.11.6.0.2 Art. 91 Art. 2.11.4.0.3 Art. 921 Art. 2.11.6.0.1 Art. 922 Opgeheven Art. 93 Art. 2.11.3.0.1 Art. 109 Art. 2.10.1.0.1 en art. 2.10.4.0.1 Art. 110 Art. 2.10.3.0.1, § 2 Art. 111, eerste lid en derde lid Art. 2.10.3.0.1, § 1 Art. 111bis Art. 2.10.3.0.2, eerste lid tot en met vierde lid, en art. 3.12.3.0.1, § 1, 1° en 4°, en § 2 Art. 113 Art. 2.9.1.0.7 Art. 114 Art. 2.10.1.0.4 Art. 120 Art. 2.9.1.0.3, art. 2.10.1.0.3 en art. 2.11.1.0.2 Art. 121, eerste lid, 1° en 3°, en Art. 2.9.6.0.5 tweede lid Art. 129 Art. 2.9.1.0.4 Art. 130 Art. 2.9.1.0.5 Art. 131, § 1, eerste lid Art. 2.8.3.0.1, § 1 Art. 131, § 1, tweede lid Art. 2.8.4.1.1, § 1 Art. 131, § 2 Art. 2.8.4.1.1, § 2 Art. 1321 Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 4°, b) en c) Art. 1322 Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, d) Art. 1323 Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, b), c) en e) Art. 133, eerste lid Art. 2.8.3.0.1, § 1 Art. 133, tweede lid tot en met Art. 2.8.3.0.1, § 2 negende lid Art. 134 Art. 2.8.3.0.1, § 3 Art. 135 Art. 2.8.5.0.1, § 1 Art. 136, eerste lid tot en met Art. 2.8.5.0.1, § 2, en derde lid art. 3.12.3.0.1, § 1, 3°, en § 4, eerste lid Art. 136, vierde lid Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 5° Art. 137 Art. 2.8.3.0.3, § 1 Art. 1381, eerste lid tot en met Art. 3.12.3.0.4, § 1 derde lid Art. 1381, vierde lid Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 15° Art. 2.8.3.0.3, § 3, en Art. 1382 art. 3.12.3.0.4, § 2 Art. 139 Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 2° Art. 140 Art. 2.8.4.1.1, § 3 Art. 140bis Art. 2.8.6.0.3 Art. 140ter Art. 2.8.6.0.4, art. 3.12.3.0.1, § 1, 3° en 4° Art. 140quater Art. 2.8.6.0.6 Art. 140quinquies Opgeheven Art. 140sexies Art. 2.8.6.0.7 Art. 140septies Art. 3.13.1.2.3 Art. 140octies Opgeheven Art. 140nonies Art. 2.8.4.2.1 Art. 140decies Art. 2.8.4.2.2 Art. 140undecies Art. 2.8.4.2.3, art. 3.10.3.1.5 en art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 3° en 4°
Art. 140duodecies Art. 146
Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 2.8.3.0.3, § 2 Art. 2.8.1.0.2, § 1, art. 2.9.1.0.6, § 1, en art. 2.10.1.0.2, § 1 Art. 147 Art. 2.8.6.0.2, art. 2.9.6.0.6 en art. 2.10.6.0.4 Art. 148 Art. 2.8.1.0.2, § 2, art. 2.9.1.0.6, § 2, en art. 2.10.1.0.2, § 2 Art. 149 Opgeheven Art. 150 Art. 3.10.5.2.3 Art. 159, 1° Art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 1°, en tweede tot en met vierde lid Art. 159, 2° Art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 2°, vijfde en zesde lid Art. 159, 3° Art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 1°, art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 3°, en art. 2.10.6.0.1, eerste lid, 1° Art. 159, 7° Art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 2° Art. 159, 8° Art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 4°, en zevende lid, art. 2.10.6.0.1, eerste lid, 2°, en tweede lid, en art. 3.12.3.0.1, § 1, 4°, en § 5, vierde lid Art. 159, 8°, laatste zin Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 12° Art. 159, 10° tot en met 12° Art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 5° tot en met 7°, en achtste lid Art. 161, 1° Art. 2.9.6.0.2, eerste lid, 1° tot en met 7°, en tweede lid, art. 2.10.6.0.2, eerste en tweede lid, en art. 3.12.3.0.1, § 1, 4° Art. 161, 2° en 7° tot en met 9° Art. 2.9.6.0.3, 1° tot en met 4° en 6° tot en met 8° Art. 161, 3° en 4° Art. 2.9.6.0.2, eerste lid, 8° en 9° Art. 161, 6° Art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 3°, en art. 2.9.6.0.3, 5° Art. 161, 14° Art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 4°, art. 2.8.6.0.1, tweede lid tot en met vierde lid, art. 2.9.6.0.3, eerste lid, 12°, art. 2.9.6.0.3, derde lid tot en met vijfde lid, en art. 2.10.6.0.3 Art. 161, 15° tot en met 17° Art. 2.9.6.0.3, 9° tot en met 11° Art. 166, eerste lid Art. 2.9.3.0.9 Art. 166, tweede lid Art. 3.2.5.0.1 Art. 167 Opgeheven Art. 168 Art. 3.13.1.2.1 Art. 169 Art. 2.8.3.0.2, art. 2.8.7.0.3, art. 2.9.3.0.8, art. 2.9.7.0.4, art. 2.10.3.0.3, art. 2.10.7.0.3 en art. 2.11.7.0.3 Art. 169bis Art. 2.8.6.0.5 en art. 2.9.7.0.5 Art. 170, eerste en tweede lid Art. 3.12.3.0.2, eerste en tweede lid Art. 170, derde lid Art. 3.18.0.0.1, § 2, 1° Art. 170bis, eerste lid Art. 3.12.3.0.3 Art. 170bis, tweede lid Art. 3.18.0.0.12, derde lid Art. 170bis, derde lid Art. 3.18.0.0.1, § 2, 2° Art. 171 Art. 3.12.3.0.5, § 1, en art. 3.18.0.0.1, § 2, 1° Art. 172 Art. 3.12.3.0.5, § 1, en art. 3.18.0.0.1, § 2, 1° Art. 173, met uitzondering van Art. 3.12.3.0.5, § 2 3°, 4°, 5°, 6° Art. 1811 Art. 3.13.1.1.1, art. 3.13.1.3.1 en art. 3.18.0.0.1, § 1 Art. 1812 Art. 3.13.1.3.1, art. 3.13.1.4.1, § 1, en art. 3.18.0.0.1, § 1 Art. 182 Art. 3.13.1.1.1, art. 3.13.1.2.1, art. 3.13.1.3.1 en art. 3.18.0.0.1, § 2, 9° Art. 182bis Art. 3.13.1.1.1, art. 3.13.1.2.1, art. 3.13.1.3.1 en art. 3.18.0.0.1, § 2, 11° Art. 183 Art. 3.13.1.2.5, derde lid, art. 3.13.1.3.1, § 6 en § 7, art. 3.13.1.3.2 en art. 3.18.0.0.1, § 2, 10° Art. 184bis(voor zover betrek- Opgeheven king op schenkbelasting, verkooprecht of verdeelrecht)
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 823–828
Bepaling Wb. Reg. Art. 185 Art. 187 Art. 188 Art. 189 Art. 190 Art. 191 Art. 192 Art. 193 Art. 194 Art. 195 Art. 196 Art. 197 Art. 198 Art. 199 Art. 200 Art. 201 Art. 202
Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 3.17.0.0.1 Art. 3.17.0.0.4 Art. 3.17.0.0.5 Opgeheven Opgeheven Opgeheven Opgeheven Opgeheven Opgeheven Opgeheven Opgeheven Opgeheven Opgeheven Opgeheven Opgeheven Art. 3.18.0.0.13 Art. 3.18.0.0.11, 16°, en art. 3.18.0.0.13 Art. 203, eerste en tweede lid Art. 3.4.7.0.6 en art. 3.18.0.0.14 Art. 203, derde en vierde lid Opgeheven Art. 204 Art. 3.18.0.0.14, voor wat betreft de boete Art. 206, eerste lid Art. 3.15.3.0.1 Art. 206bis, eerste en tweede lidArt. 3.15.3.0.2 Art. 207 Art. 3.15.3.0.6 Art. 207bis, eerste lid Art. 3.15.3.0.7 Art. 207ter, § 1 Opgeheven Art. 207ter, § 3 Art. 3.15.3.0.8 Art. 207quater Art. 3.15.3.0.9 Art. 207quinquies Art. 3.15.3.0.10 Art. 207sexies Art. 3.15.3.0.5 Art. 207septies Art. 3.15.1.0.1 en art. 3.15.1.0.2 Art. 207octies Opgeheven Art. 208 Opgeheven Art. 209, eerste lid, 1° en 4° Art. 3.6.0.0.1 Art. 209, eerste lid, 2°, 2°bis, 3° Art. 3.6.0.0.6, § 1 en 6° Art. 209, eerste lid, 7°, en twee- Opgeheven de lid Art. 210 Art. 3.6.0.0.6, § 1 Art. 212, eerste lid tot en met Art. 3.6.0.0.6, § 2 vierde lid Art. 212, vijfde lid Opgeheven Art. 212bis, eerste tot en met Art. 3.6.0.0.6, § 3, en achtste lid art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 13° Art. 212bis, negende lid Opgeheven Art. 212ter Opgeheven Art. 212quinquies Opgeheven Art. 213, eerste lid Art. 3.6.0.0.6, § 4 Art. 213, tweede lid Opgeheven Art. 214 Art. 3.3.3.0.1, § 4/2 Art. 215 Art. 3.14.1.0.1 Art. 216 Opgeheven Art. 2171 Art. 3.14.1.0.1 en art. 3.14.2.0.1 Opgeheven Art. 2172 Art. 218 Opgeheven Art. 219 Opgeheven Art. 220 Art. 3.10.3.2.1 Art. 221 Art. 3.10.3.2.1 Art. 223 Art. 3.9.1.0.1, art. 3.9.1.0.2 en art. 3.9.2.0.1 Art. 225 Art. 3.8.0.0.4 Art. 225bis Art. 3.8.0.0.1 Art. 225ter Art. 3.8.0.0.2 Art. 236bis Art. 3.19.0.0.2 Art. 289 Art. 3.13.1.4.1 Art. 289bis Opgeheven Art. 301quater Opgeheven Art. 302bis, voor zover deze be- Opgeheven paling betrekking heeft op het verkooprecht
Tabel 17: Wetboek van 31 maart 1936 der Successierechten (Wb.Succ.)
Bepaling Vlaamse Codex Fiscali- Bepaling Wb. Succ. teit Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 1° Art. 21, III, tweede lid Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 3° Art. 54, tweede lid Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 4°, b) en Art. 48, § 2, negende lid c) Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, b) Art. 50, eerste lid Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, c) Art. 50, derde lid Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, d) Art. 522, tweede lid Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, e) Art. 50, tweede lid Art. 1.1.0.0.2, achtste lid, 2° Art. 48, § 2, vierde lid en vijfde lid Art. 2.7.1.0.2 Art. 2, eerste lid Art. 2.7.1.0.3 Art. 4 Art. 2.7.1.0.4 Art. 5 Art. 2.7.1.0.5 Art. 7 en art. 7/1 Art. 2.7.1.0.6 Art. 8, eerste lid tot en met het derde lid en zesde lid Art. 2.7.1.0.7, eerste lid Art. 9 Art. 2.7.1.0.7, tweede lid, 2° Art. 14 Art. 2.7.1.0.8 eerste en tweede Art. 10, eerste lid en derde lid lid, 1° Art. 2.7.1.0.8 tweede lid, 2° Art. 14 Art. 2.7.1.0.9, eerste en tweede Art. 11, eerste lid lid, 1° Art. 2.7.1.0.9, tweede lid, 2° Art. 14 Art. 2.7.1.0.10 Art. 64 Art. 2.7.3.1.1 Art. 1 Art. 2.7.3.2.1 Art. 15 Art. 2.7.3.2.2 Art. 18 Art. 2.7.3.2.3 Art. 66 Art. 2.7.3.2.4 Art. 109 Art. 2.7.3.2.5 Art. 108 Art. 2.7.3.2.6 Art. 110, eerste en tweede lid Art. 2.7.3.2.7 Art. 16 Art. 2.7.3.2.8, eerste lid Art. 8, vierde lid Art. 2.7.3.2.8, tweede lid Art. 8, vijfde lid Art. 2.7.3.2.9 Art. 66bis Art. 2.7.3.2.10 Art. 67 Art. 2.7.3.2.11 Art. 12 Art. 2.7.3.2.12 Art. 54, eerste lid, derde lid en vierde lid Art. 2.7.3.2.13 Art. 65 Art. 2.7.3.3.1 Art. 19 Art. 2.7.3.3.2 Art. 21 Art. 2.7.3.3.3 Art. 22 Art. 2.7.3.3.4 Art. 10, tweede lid Art. 2.7.3.3.5 Art. 11, tweede lid Art. 2.7.3.3.6 Art. 24 Art. 2.7.3.3.7 Art. 25 Art. 2.7.3.4.1, eerste en tweede Art. 27 lid Art. 2.7.3.4.1, derde lid Art. 28 Art. 2.7.3.4.3 Art. 32 Art. 2.7.3.4.4 Art. 33 Art. 2.7.3.5.2 Art. 48, § 2, zesde lid tot en met achtste lid Art. 2.7.4.1.1, § 1 Art. 48, § 1 Art. 2.7.4.1.1, § 2 Art. 48, § 2, eerste lid tot en met derde lid Art. 2.7.4.1.1, § 3 Art. 48, § 3 Art. 2.7.4.1.2 Art. 49 Art. 2.7.4.1.3 Art. 51 en art. 521 Art. 2.7.4.1.4 Art. 53 Art. 2.7.4.1.5 Art. 61 Art. 2.7.4.2.1 Art. 59 Art. 2.7.4.2.2 Art. 60/1 Art. 2.7.4.2.3 Art. 60/3 Art. 2.7.4.2.4 Art. 60/5 Art. 2.7.5.0.1 Art. 56, het eerste lid tot en met het zesde lid
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
Bepaling Vlaamse Codex Fiscali- Bepaling Wb. Succ. teit Art. 2.7.5.0.2 Art. 2.7.5.0.3 Art. 2.7.5.0.4 Art. 2.7.5.0.5 Art. 2.7.6.0.1
Art. 56, zevende lid Art. 57 Art. 17, eerste en tweede lid Art. 11, derde lid Art. 55bis, § 1, eerste en tweede lid, § 2, § 3 en § 5 Art. 2.7.6.0.2 Art. 55ter, eerste en tweede lid Art. 2.7.6.0.3 Art. 55quater, § 1 en § 2, 1° Art. 2.7.6.0.4 Art. 55quinquies, eerste lid Art. 2.7.7.0.1 Art. 35 en art. 47 Art. 2.7.7.0.2 Art. 78 Art. 2.7.7.0.3 Art. 68 Art. 3.1.0.0.7 Art. 73 Art. 3.1.0.0.8 Art. 1421, tweede lid Art. 3.2.5.0.1 Art. 62 Art. 3.3.1.0.5, § 1 Art. 36 en art. 38, 1° tot en met 3° Art. 3.3.1.0.5, § 2 Art. 40, eerste en tweede lid Art. 3.3.1.0.6, eerste lid Art. 37, 1° tot en met 4° en 6° Art. 3.3.1.0.6, tweede lid Art. 38, 5° Art. 3.3.1.0.6, derde lid Art. 40, derde lid Art. 3.3.1.0.6, vierde lid Art. 40, vierde lid Art. 3.3.1.0.6, vijfde lid Art. 38, 7° Art. 3.3.1.0.6, zesde lid Art. 40, zesde lid Art. 3.3.1.0.7 Art. 41 Art. 3.3.1.0.8, § 1, met uitzonde-Art. 42 ring van punt 9° Art. 3.3.1.0.8, § 1, 9° Art. 46 Art. 3.3.1.0.8, § 1, eerste lid, 14°, Art. 55ter, derde lid g) Art. 3.3.1.0.8, § 1, eerste lid, 14°, Art. 55quater, § 2, 2° h) Art. 3.3.1.0.8, § 1 eerste lid, 14°, Art. 55quinquies, tweede lid i) Art. 3.3.1.0.8, § 1, eerste lid, 14°, Art. 60/2, met uitzondering van b) 2° Art. 3.3.1.0.8, § 2 Art. 43 Art. 3.3.1.0.9 Art. 20 Art. 3.3.1.0.10 Art. 77, eerste lid, tweede zin en 1232 Art. 3.3.3.0.1, § 4/1 Art. 137, eerste lid, 1° tot en met 5° Art. 3.3.3.0.1, § 6 Art. 137, eerste lid, 5° tot en met 7° Art. 3.4.2.0.1 Art. 77, eerste lid, eerste zin Art. 3.4.3.0.1 Art. 832 Art. 3.4.3.0.2, § 1 Art. 833 Art. 3.4.3.0.2, § 2 Art. 834 Art. 3.4.3.0.1, § 2 Art. 82, vijfde lid Art. 3.4.7.0.2, § 4 Art. 136, eerste lid Art. 3.4.8.0.1, § 1 Art. 77, tweede lid Art. 3.6.0.0.1 Art. 134, art. 135, 2°, 3°, 6°, 8° tot en met 10° en art. 138 Art. 3.6.0.0.4 Art. 78, zinsnede na de laatste komma, art. 134, art. 135 en art. 138 Art. 3.6.0.0.4, eerste lid, 3° Art. 49 Art. 3.6.0.0.5 Art. 136, tweede lid Art. 3.8.0.0.1 Art. 1423 Art. 3.8.0.0.2 Art. 1424 Art. 3.9.1.0.1, § 1, eerste lid Art. 81, eerste lid Art. 3.9.1.0.1, § 1, tweede en Art. 82, eerste lid tot en met vierderde lid de lid Art. 3.9.1.0.2 Art. 141bis Art. 3.9.1.0.3, eerste lid Art. 81, tweede lid Art. 3.3.1.0.3, tweede lid Art. 81, derde lid Art. 3.9.1.0.1 Art. 1422 Art. 3.9.1.0.2 Art. 1422 Art. 3.9.2.0.1 Art. 1422 Art. 3.10.3.1.2 Art. 72 Art. 3.10.3.1.1, § 1, Art. 70, eerste lid, en art. 1421 art. 3.103.1.1, § 3 Art. 3.10.3.1.3 Art. 80, eerste lid Art. 3.10.3.1.4 Art. 80, tweede lid
57
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 823–828
Bepaling Vlaamse Codex Fiscali- Bepaling Wb. Succ. teit Art. 70, tweede lid, eerste zin en art. 75 Art. 3.10.4.3.1, tweede lid Art. 70, tweede lid, laatste zin Art. 3.10.4.4.3 Art. 74 Art. 3.10.5.2.1, § 2 Art. 84 en art. 85 Art. 3.10.5.2.2, eerste lid Art. 84, eerste lid, eerste zin Art. 3.10.5.3.1, § 2 Art. 84 Art. 3.10.5.3.2, § 2 Art. 86 en art. 88 Art. 3.10.5.3.2, § 3 Art. 92 Art. 3.10.5.3.3, eerste lid Art. 87, eerste lid Art. 3.10.5.3.3, tweede lid Art. 86 en art. 88 Art. 3.10.5.3.4 Art. 87, tweede lid Art. 3.10.5.3.5 Art. 87, derde lid Art. 3.10.5.3.6 Art. 89 Art. 3.10.5.3.7 Art. 91 Art. 3.10.5.3.8, tweede lid Art. 93 Art. 3.10.5.4.1 Art. 90 Art. 3.10.5.5.1 Art. 94 Art. 3.10.5.5.2 Art. 95 Art. 3.13.1.2.1, derde en vierde Art. 107 lid Art. 3.13.1.2.3 Art. 60/6 Art. 3.13.1.2.5, derde lid Art. 100 Art. 3.13.1.3.1, § 1 Art. 100, eerste lid Art. 3.13.1.3.1, § 6 Art. 100, derde lid Art. 3.13.1.2.8 Art. 34, eerste, tweede en vierde lid Art. 3.13.1.3.7 Art. 96 tot en met art. 99 en art. 101 tot en met art. 1032 Art. 3.13.1.4.1, § 1, eerste lid Art. 146ter, eerste lid Art. 3.13.1.1.1 Art. 146ter, tweede lid Art. 3.13.1.1.2 Art. 146ter, derde lid Art. 3.13.1.4.1, § 5 Art. 146ter, vierde lid Art. 3.14.1.0.1 Art. 137, eerste lid, 1°, 3° tot en met 7° Art. 3.14.1.0.2 Art. 137, tweede lid Art. 3.14.2.0.1 Art. 1401 Art. 3.15.1.0.1 Art. 133nonies, § 1 en § 2 Art. 3.15.1.0.2 Art. 133nonies, § 3 Art. 3.15.3.0.1 Art. 133 Art. 3.15.3.0.2 Art. 133bis Art. 3.15.3.0.5 Art. 133octies Art. 3.15.3.0.6 Art. 133ter Art. 3.15.3.0.7 Art. 133quater Art. 3.15.3.0.8 Art. 133quinquies, § 3 Art. 3.15.3.0.9, tweede lid Art. 133sexies Art. 3.15.3.0.10 Art. 133septies Art. 3.16.0.0.4 Art. 130, derde lid Art. 3.17.0.0.1 Art. 105 Art. 3.17.0.0.2 Art. 106, tweede lid Art. 3.17.0.0.3 Art. 31 Art. 3.17.0.0.8 Art. 30 Art. 3.17.0.0.9 Art. 106, eerste lid Art. 3.17.0.0.10 Art. 110, derde lid Art. 3.17.0.0.11 Art. 13 Art. 3.17.0.0.12 Art. 29 Art. 3.18.0.0.1, § 2, 4°, 5°, 6°, 7°, Art. 130, eerste, tweede en vier8° en 12° de lid Art. 3.18.0.0.5, eerste en tweede Art. 71 lid Art. 3.18.0.0.5, derde lid Art. 1231 Art. 3.18.0.0.6 Art. 124 Art. 3.18.0.0.7 Art. 126 Art. 3.18.0.0.8 Art. 127 Art. 3.18.0.0.10 Art. 128 Art. 3.18.0.0.16 Art. 131 Art. 3.19.0.0.2 Art. 146bis Art. 3.20.0.0.1 Art. 143
Tabel 18: Wetboek van 38 november 1939 der registratie-, hypotheek- en griffierechten (Wb. Reg.)
Art. 3.10.4.3.1, eerste lid
58
}1. – Gewijzigd bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin)
Bepaling Vlaamse Codex Fiscali- Bepaling Wb. Reg. teit Art. 1.1.0.0.2, eerste lid, 24° Art. 44 Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 4°, b) en Art. 1321 c) Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°, b), c) Art. 1323 en e) Art. 1.1.0.0.2, zesde lid, 5°,d) Art. 1322 Art. 1.1.0.0.2, negende lid, 1° Art. 1 Art. 1.1.0.0.2, tiende lid Art. 212, 2° Art. 1.1.0.0.2, twaalfde lid, 5° Art. 53, eerste lid, 1°, tweede zin Art. 1.1.0.0.2, twaalfde lid, 6° Art. 53, tweede lid Art. 2.8.1.0.1 Art. 1, 19, 31 Art. 2.8.1.0.2, § 1 Art. 146 Art. 2.8.1.0.2, § 2 Art. 148 Art. 2.8.3.0.1, § 1 Art. 131, § 1, eerste lid, en art. 133, eerste lid Art. 2.8.3.0.1, § 2 Art. 133, tweede lid tot en met negende lid Art. 2.8.3.0.1, § 3 Art. 134 Art. 2.8.3.0.2 Art. 169 Art. 2.8.3.0.3, § 1 Art. 137 Art. 2.8.3.0.3, § 2 Art. 140duodecies Art. 2.8.3.0.3, § 3 Art. 1382 Art. 2.8.4.1.1, § 1 Art. 131, § 1, tweede lid Art. 2.8.4.1.1, § 2 Art. 131, § 2 Art. 2.8.4.1.1, § 3 Art. 140 Art. 2.8.4.1.2, eerste lid Art. 14 Art. 2.8.4.1.2, tweede lid Art. 15 Art. 2.8.4.2.1 Art. 140nonies Art. 2.8.4.2.2 Art. 140decies Art. 2.8.4.2.3 Art. 140undecies Art. 2.8.5.0.1, § 1 Art. 135 Art. 2.8.5.0.1, § 2, eerste en Art. 136, eerste lid tot en met tweede lid derde lid Art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 1° Art. 159, 3° Art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 2° Art. 159, 7° Art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 3° Art. 161, 6° Art. 2.8.6.0.1, eerste lid, 4°, en Art. 161, 14° tweede lid tot en met vierde lid Art. 2.8.6.0.2 Art. 147 Art. 2.8.6.0.3 Art. 140bis Art. 2.8.6.0.4 Art. 140ter Art. 2.8.6.0.5 Art. 169bis Art. 2.8.6.0.6 Art. 140quater Art. 2.8.6.0.7 Art. 140sexies Art. 2.8.7.0.2, § 2, eerste lid Art. 16 Art. 2.8.7.0.2, § 2, tweede lid Art. 17 Art. 2.8.7.0.3 Art. 169 Art. 2.9.1.0.1 Art. 1, 19, 31 Art. 2.9.1.0.2, eerste lid, 1° Art. 74, eerste lid Art. 2.9.1.0.2, eerste lid, 2° Art. 75, eerste lid Art. 2.9.1.0.2, tweede lid Art. 74, tweede lid, en 75, tweede lid Art. 2.9.1.0.3 Art. 120 Art. 2.9.1.0.4 Art. 129 Art. 2.9.1.0.5 Art. 130 Art. 2.9.1.0.6, § 1 Art. 146 Art. 2.9.1.0.6, § 2 Art. 148 Art. 2.9.1.0.7 Art. 113 Art. 2.9.3.0.1, § 1 Art. 45 Art. 2.8.3.0.1, § 2 Art. 46 Art. 2.8.3.0.2 Art. 46bis Art. 2.9.3.0.3 Art. 46ter Art. 2.9.3.0.4 Art. 47 Art. 2.9.3.0.5 Art. 48 Art. 2.9.3.0.6 Art. 49
Bepaling Vlaamse Codex Fiscali- Bepaling Wb. Reg. teit Art. 2.9.3.0.7 Art. 2.9.3.0.8 Art. 2.9.3.0.9 Art. 2.9.4.1.1 Art. 2.8.4.1.2, eerste lid Art. 2.9.4.1.2, tweede lid Art. 2.9.4.2.1, § 1 en § 2, 2° Art. 2.9.4.2.1, § 2, 1° Art. 2.9.4.2.1, § 2, 3° Art. 2.9.4.2.1, § 2, 4° Art. 2.9.4.2.1, § 2, 3° tot en met 5° Art. 2.9.4.2.1, § 5 Art. 2.9.4.2.1, § 6, eerste lid Art. 2.9.4.1.2, § 6, tweede lid Art. 2.9.4.2.2 Art. 2.9.4.2.3, eerste en tweede lid Art. 2.9.4.2.4, § 1 Art. 2.9.4.2.4, § 2 Art. 2.9.4.2.4, § 3 Art. 2.9.4.2.4, § 4 Art. 2.9.4.2.5, § 1, eerste lid
Art. 50 Art. 169 Art. 166, eerste lid Art. 44 Art. 14 Art. 15 Art. 53, eerste lid Art. 54, eerste lid Art. 54, tweede lid Art. 54, derde lid Art. 55, eerste lid Art. 59 Art. 611, eerste en tweede lid Art. 60 Art. 612 Art. 52 Art. 62, eerste lid Art. 631, eerste lid Art. 631, vierde en vijfde lid Art. 71 Art. 64, eerste lid, en art. 67, eerste lid Art. 67, eerste lid Art. 67, tweede lid Art. 64, tweede lid Art. 65 Art. 68, tweede lid Art. 69 Art. 51 Art. 72, tweede lid Art. 731, eerste en tweede lid Art. 76 Art. 613 Art. 614 Art. 615 Art. 616 Art. 159, 1°
Art. 2.9.4.2.5, § 1, tweede lid Art. 2.9.4.2.5, § 1, derde lid Art. 2.9.4.2.5, § 1, vierde lid Art. 2.9.4.2.5, § 2, eerste zin Art. 2.9.4.2.5, § 2, tweede zin Art. 2.9.4.2.6 Art. 2.9.4.2.7 Art. 2.9.4.2.8, § 1 Art. 2.9.4.2.8, § 2 Art. 2.9.4.2.9 Art. 2.9.5.0.1 Art. 2.9.5.0.2 Art. 2.9.5.0.3 Art. 2.9.5.0.4 Art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 1°, en tweede tot en met vierde lid Art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 2° en Art. 159, 2° vijfde en zesde lid Art. 2.9.1.0.1, eerste lid, 3° Art. 159, 3° Art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 4° en ze-Art. 159, 8° vende lid Art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 5° Art. 159, 10° Art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 6° Art. 159, 11° Art. 2.9.6.0.1, eerste lid, 7° en Art. 159, 12° achtste lid Art. 2.9.6.0.2, eerste lid, 1° Art. 161, 1°, eerste zin Art. 2.9.6.0.2, eerste lid, 2° Art. 161, 1°, tweede zin Art. 2.9.6.0.2, eerste lid, 3° Art. 161, 1°, derde zin Art. 2.9.6.0.2, eerste lid, 4° Art. 161, 1°, vierde zin Art. 2.9.6.0.2, eerste lid, 5° Art. 161, 1°, vijfde zin Art. 2.9.6.0.2, eerste lid, 6° en 7° Art. 161, 1°, zesde zin Art. 2.9.6.0.2, eerste lid, 8° en 9° Art. 161, 3° en 4° Art. 2.9.6.0.2, tweede lid Art. 161, 1°, zevende zin Art. 2.9.6.0.3 Art. 161, 2°, 6° tot en met 9° en 14° tot en met 17° Art. 2.9.6.0.4 Art. 72, eerste lid Art. 2.9.6.0.5 Art 121, eerste lid, 1° en 3°, en tweede lid Art. 2.9.6.0.6 Art. 147 Art. 2.9.7.0.2 Art. 45, tweede rubriek Art. 2.8.7.0.3, § 2, eerste lid Art. 16 Art. 2.8.7.0.3, § 2, tweede lid Art. 17 Art. 2.9.7.0.4 Art. 169, eerste lid Art. 2.9.7.0.5 Art. 169bis Art. 2.10.1.0.1 Art. 1, 19, 31 en 109 Art. 2.10.1.0.2, § 1 Art. 146 Art. 2.10.1.0.2, § 2 Art. 148 Art. 2.10.1.0.3 Art. 120 Art. 2.10.1.0.4 Art. 114
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • C. Vlaamse Codex Fiscaliteit Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 823–828
Bepaling Vlaamse Codex Fiscali- Bepaling Wb. Reg. teit
Bepaling Vlaamse Codex Fiscali- Bepaling Wb. Reg. teit
Bepaling Vlaamse Codex Fiscali- Bepaling Wb. Reg. teit
Art. 2.10.3.0.1, § 1 Art. 2.10.3.0.1, § 2 Art. 2.10.3.0.2 Art. 2.10.3.0.3 Art. 2.10.4.0.1 Art. 2.10.4.0.2, eerste lid Art. 2.10.4.0.2, tweede lid Art. 2.10.6.0.1, eerste lid, 1° Art. 2.10.6.0.1, eerste lid, 2°, en tweede lid Art. 2.10.6.0.2, eerste lid Art. 2.10.6.0.2, tweede lid Art. 2.10.6.0.3 Art. 2.10.6.0.4 Art. 2.10.7.0.2, § 2, eerste lid Art. 2.8.7.0.2, § 2, tweede lid Art. 2.10.7.0.3 Art. 2.11.1.0.1 Art. 2.11.1.0.2 Art. 2.11.3.0.1 Art. 2.11.4.0.1 Art. 2.11.4.0.2 Art. 2.11.4.0.3 Art. 2.11.4.0.4, eerste lid Art. 2.11.4.0.4, tweede lid Art. 2.11.6.0.1 Art. 2.11.6.0.2 Art. 2.11.7.0.2, § 2, eerste lid Art. 2.11.7.0.2, § 2, tweede lid Art. 2.11.7.0.3 Art. 3.2.5.0.1 Art. 3.3.3.0.1, § 4/2 Art. 3.4.7.0.6 Art. 3.6.0.0.1 Art. 3.6.0.0.6, § 1
Art. 3.12.3.0.1, § 1, 4°
Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 14° Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 15° Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 16° Art. 3.18.0.0.12, eerste en tweede lid
Art. 3.6.0.0.6, § 2 Art. 3.6.0.0.6, § 3 Art. 3.6.0.0.6, § 4 Art. 3.6.0.0.6, § 5 Art. 3.6.0.0.6, § 6 Art. 3.8.0.0.1 Art. 3.8.0.0.2 Art. 3.8.0.0.4 Art. 3.9.1.0.1 Art. 3.9.1.0.2 Art. 3.9.2.0.1 Art. 3.10.3.1.5 Art. 3.10.3.1.6 Art. 3.10.3.1.7 Art. 3.10.3.1.8 Art. 3.10.3.2.1 Art. 3.10.4.4.4, 1° Art. 3.10.4.4.4, 2°, a) en b) Art. 3.10.4.4.4, 2°, c) Art. 3.10.4.4.5 Art. 3.10.5.1.3 Art. 3.10.5.2.3 Art. 3.12.3.0.1, § 1, 1° Art. 3.12.3.0.1, § 1, 2° Art. 3.12.3.0.1, § 1, 3°
Art. 111, eerste en derde lid Art. 110 Art. 111bis Art. 169 Art. 109 Art. 14 Art. 15 Art. 159, 3° Art. 159, 8° Art. 161, 1° Art. 161, 1°, zevende zin Art. 161, 14° Art. 147 Art. 16 Art. 17 Art. 169 Art. 1, 19, 31 Art. 120 Art. 93 Art. 87 Art. 89 Art. 91 Art. 14 Art. 15 Art. 921 Art. 90 Art. 16 Art. 17 Art. 169 Art. 166, tweede lid Art. 214 Art. 203, tweede lid Art. 209, eerste lid, 1° en 4° Art. 209, eerste lid, 2°, 2bis en 3°, 6° en art. 210 Art. 212, eerste lid tot en met vierde lid Art. 212bis, eerste lid tot en met achtste lid Art. 213, eerste lid Art. 55, tweede lid Art. 56, art. 57 en art. 58 Art. 225bis Art. 225ter Art. 225 Art. 223 Art. 223 Art. 223 Art. 140undecies, tweede lid en derde lid Art. 46bis, vijfde lid tot en met zevende lid Art. 46ter, § 2, eerste lid en tweede lid Art. 732 Art. 220 en art. 221 Art. 35, eerste lid, 1°, 4° en 5° Art. 35, eerste lid, 6° Art. 35, vierde lid Art. 631, vijfde lid Art. 631, eerste lid, 2°, art. 69 en art. 70 Art. 150 Art. 46bis, art. 46ter en art. 111bis Art. 55, art. 631, tweede lid, en art. 72, derde lid Art. 614, art. 72, derde lid, art. 136, eerste en tweede lid, en art. 140ter, eerste lid, 2°
Art. 140ter, eerste lid, 2°, art. 46bis, vierde lid, 2°, a), art. 46ter, § 1, 3°, a), art. 55, art. 614, 1°, art. 111bis, vierde lid, a), art. 159, 8°, en art. 161, 1° Art. 3.12.3.0.1, § 2 Art. 111bis, vierde lid, c) }1[Art. 3.13.3.0.1, § 3, derde en }1[Art. 631, tweede lid en vierde lid]1 art. 72]1 Art. 3.12.3.0.1, § 4 Art. 136, art. 614, 2°, eerste zin, art. 616, derde lid, en art. 614, 2°, tweede zin Art. 3.12.3.0.1, § 5 Art. 140ter, 2°, tweede zin, art. 159, 8°, en art. 72, derde lid Art. 3.12.3.0.2, eerste en tweede Art. 170, eerste en tweede lid lid Art. 3.12.3.0.3 Art. 170bis, eerste lid Art. 3.12.3.0.4 Art. 1381 en 1382 Art. 3.12.3.0.5, § 1 Art. 171 en art. 172 Art. 3.12.3.0.5, § 2 Art. 173 Art. 3.12.3.0.6 Art. 26, eerste lid en derde lid, 1° Art. 3.13.1.1.1 Art. 1811, art. 182, eerste lid, en art. 182bis, eerste lid Art. 3.13.1.2.1 Art. 168, art. 182, eerste lid, en art. 182bis, eerste lid Art. 3.13.1.2.3 Art. 140septies Art. 3.13.1.2.5, derde lid Art. 183 Art. 3.13.1.3.1 Art. 1811, art. 1812, art. 182, eerste lid, art. 182bis, eerste lid, en art. 183 Art. 3.13.1.3.1, § 6 Art. 183 Art. 3.13.1.3.1, § 7 Art. 183 Art. 3.13.1.3.2 Art. 183 Art. 3.13.1.4.1 Art. 289 Art. 3.13.1.4.1, § 1 Art. 1812 Art. 3.14.1.0.1 Art. 215 en art. 2171 Art. 3.14.2.0.1 Art. 2171 Art. 3.15.1.0.1 en art. 3.15.1.0.2 Art. 207septies Art. 3.15.3.0.1 Art. 206, eerste lid Art. 3.15.3.0.2 Art. 206bis, eerste en tweede lid Art. 3.15.3.0.5 Art. 207sexies Art. 3.15.3.0.6 Art. 207 Art. 3.15.3.0.7 Art. 207bis, eerste lid Art. 3.15.3.0.8 Art. 207ter, § 3 Art. 3.15.3.0.9 Art. 207quater Art. 3.15.3.0.10 Art. 207quinquies Art. 3.17.0.0.1 Art. 185 Art. 3.17.0.0.2 Art. 18, § 2 Art. 3.17.0.0.4 Art. 187 Art. 3.17.0.0.5 Art. 188 Art. 3.17.0.0.6 Art. 7 Art. 3.17.0.0.7 Art. 18, § 1 Art. 3.18.0.0.1, § 1 Art. 1811, eerste lid, partim, en art. 1812, partim Art. 3.18.0.0.1, § 2, 1° Art. 170, derde, art. 171,partim, en art. 172, tweede lid Art. 3.18.0.0.1, § 2, 2° Art. 170bis, derde lid Art. 3.18.0.0.1, § 2, 3° Art. 42 Art. 3.18.0.0.1, § 2, 9° Art. 182, tweede lid Art. 3.18.0.0.1, § 2, 10° Art. 183, derde lid Art. 3.18.0.0.1, § 2, 11° Art. 182bis, tweede lid Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 1° Art. 41, 1° Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 2° Art. 139 Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 3° Art. 140undecies, derde lid Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 4° Art. 140undecies, tweede lid Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 5° Art. 136, vierde lid Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 6° Art. 59 Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 7° Art. 611, tweede lid Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 8° Art. 71 Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 10° Art. 731 Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 11° Art. 615 Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 12° Art. 159, 8°, laatste zin Art. 3.18.0.0.11, eerste lid, 13° Art. 212bis, 8e lid
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
Art. 3.18.0.0.12, derde lid Art. 3.18.0.0.13 Art. 3.18.0.0.14 Art. 3.19.0.0.2
Art. 732 Art. 1381, vierde lid Art. 202, tweede lid Art. 46bis, vijfde, zesde en zevende lid, en art. 46ter, § 2, eerste en tweede lid Art. 170bis, tweede lid Art. 201 en art. 202 Art. 203 en art. 204 Art. 236bis
59
V. FISCAAL RECHT • D. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 829
D. Registratierechten 1. Vlaams Gewest
p. 829
p. 833
K.B. nr. 64, 30 november 1939
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 35 volledig vervangen
Onder opschrift noten vervangen
Art. 35. }1[De verplichting tot aanbieding ter regi}Het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, zoals van toepassing voor wat betreft het Vlaamse Gewest voor de belastingen, vermeld in artikel 3, 6°, 7° en 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, het laatst gewijzigd bij het decreet van 28 maart 2014, wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 1, artikel 2 (met uitzondering van het derde lid, de woorden «alsook de voorschriften die voor de juiste heffing van de verschuldigde rechten nodig zijn»), artikel 2bis tot en met artikel 8bis, artikel 9, eerste en tweede lid, artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede en derde lid, artikel 13, artikel 19, artikel 211, artikel 212, 1°, artikel 23 tot en met artikel 34, artikel 35, eerste en vijfde lid (als die leden geen betrekking hebben op de registratiebelasting), artikel 35, tweede en derde lid, artikel 36 tot en met artikel 39, artikel 41, 2° en 3°, artikel 41bis, artikel 43 (als het geen betrekking heeft op schenkbelasting, verkooprecht of verdeelrecht), artikel 75, tweede lid, tweede zin, artikel 77 tot en met artikel 84, artikel 88, artikel 94, artikel 103, artikel 115 tot en met artikel 119, artikel 121 (als het geen betrekking heeft op verkooprecht), artikel 122, artikel 123, artikel 124, artikel 128, artikel 142 tot en met artikel 145, artikel 158, artikel 159, 9° en 14°, artikel 160, artikel 161, 1°bis, 3° (als het geen betrekking heeft op verkooprecht), 4° (als het geen betrekking heeft op verkooprecht), 5°, 10°, 12° en 13°, artikel 162 tot en met artikel 165, artikel 166 (als het geen betrekking heeft op de openbare verkoping van onroerende goederen), artikel 170, tweede lid, artikel 173, 3°, 4°, 5° en 6°, artikel 176 tot en met artikel 180, artikel 184, artikel 184bis (als het geen betrekking heeft op schenkbelasting, verkooprecht of verdeelrecht), artikel 206, tweede lid, artikel 206bis, derde lid, artikel 207bis, tweede lid, artikel 209, eerste lid, 5°, artikel 210, tweede lid, artikel 226 tot en met artikel 236, artikel 237 tot en met artikel 287, artikel 290, artikel 301, artikel 302 tot en met artikel 304, bij art. 5.0.0.0.1, 5°, Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013; zoals ingevoegd bij art. 322 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325); zoals gewijzigd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015, inwerkingtreding: 14 augustus 2015 (art. 41, inleidende zin) R Zie Bijlage, Concordantietabel 1, Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, opgenomen in rubriek «V. FISCAAL RECHT, C. Vlaamse Codex Fiscaliteit», supra, vervangen bij art. 324 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015:
60
stratie van akten of verklaringen en tot betaling van de desbetreffende rechten en gebeurlijk de geldboeten, waarvan de vorderbaarheid uit bewuste akten of verklaringen blijkt, berust ondeelbaar: 1° op de notarissen en }2[gerechtsdeurwaarders]2, ten aanzien van de akten van hun ambt }3[...]3; 2° }4[...]4 3° }5[...]5 4° }6[de notarissen en gerechtsdeurwaarders, ten aanzien van de akten, overeenkomstig artikel 26 aan hun akten gehecht of in hun handen neergelegd, zonder voorafgaande registratie;]6 5° op de bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, ten aanzien van de door hen opgemaakte akten; 6° op de contracterende partijen, ten aanzien van de onderhandse of buitenlands verleden akten, waarvan sprake }7[in artikel 19, 2°, 3°}8[, b),]8 en 5°]7, en ten aanzien van de in artikel 31 voorziene verklaringen; 7° }9[op de verhuurder ten aanzien van de onderhandse of buitenlands verleden akten waarvan sprake in artikel 19, 3°, a).]9 }10[De verplichting tot aanbieding ter registratie van de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken berust op de griffiers. In afwijking van artikel 5 worden deze arresten en vonnissen in debet geregistreerd.]10 }11[De
verplichting tot betaling van de rechten en van de geldboeten waarvan de vorderbaarheid blijkt uit de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken, berust op de verweerders, elkeen in de mate waarin de veroordelingen, vereffeningen of rangregelingen te zijnen laste werden uitgesproken of vastgesteld, en op de verweerders hoofdelijk in geval van hoofdelijke veroordeling.]11
}12[Zo
op een vonnis of arrest verschuldigde rechten en boeten slaan op een overeenkomst waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aan-
gewezen wordt, zijn die rechten en boeten ondeelbaar verschuldigd door de personen die partijen bij de overeenkomst zijn geweest.]12 }13[De
rechten en, in voorkomend geval, de geldboeten worden betaald binnen de termijn van één maand, te rekenen vanaf de dag van de verzending van het betalingsbericht bij ter post aangetekende brief door de ontvanger der registratie.]13]1
}1. – Opgeheven voor wat betreft het Vlaamse Gewest voor de belastingen, vermeld in artikel 3, 6°, 7° en 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, met uitzondering van art. 35, eerste en vijfde lid (als die leden geen betrekking hebben op de registratiebelasting), artikel 35, tweede en derde lid, bij art. 5.0.0.0.1, 5°, Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013; zoals ingevoegd bij art. 322 Decr. Vl. Parl. 19 december 2014, B.S., 29 januari 2015, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 325); zoals gewijzigd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 17 juli 2015, B.S., 14 augustus 2015) }2. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963; aangevuld bij art. 5, 1°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }3. – Lid 1, 1°, laatst gewijzigd bij art. 71, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }4. – Lid 1, 2°, na wijziging, opgeheven bij art. 71, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }5. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 6, B, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }6. – Lid 1, 4°, vervangen bij art. 20 wet 1 juli 1983, B.S., 8 juli 1983 }7. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 5 wet 14 april 1965, B.S., 24 april 1965; gewijzigd bij art. 13 K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; gewijzigd bij art. 61 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31) }8. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }9. – Lid 1, 7°, opnieuw ingevoegd bij art. 64, 2°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }10. – Lid 2 toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 19 juni 1986, B.S., 24 juli 1986, inwerkingtreding: 1 november 1986 (art. 15) }11. – Lid 3 vervangen bij art. 89 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, err., B.S., 24 maart 2014 }12. – Lid 4 toegevoegd bij art. 139 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989 }13. – Lid 5 toegevoegd bij art. 139 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • D. Registratierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 868–869
2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
p. 868–869 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 161 volledig vervangen
Art. 161. Worden kosteloos geregistreerd: 1° akten in der minne verleden ten name of ten bate van Staat, Kolonie en openbare Staatsinstellingen }1[met uitzondering van de akten verleden in naam of ten gunste van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas voor de verrichtingen van de Spaarkas.]1 }2[De akten in der minne, die betrekking hebben op
onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor onderwijs, verleden ten name of ten bate van de inrichtende machten van het gemeenschapsonderwijs of het gesubsidieerd onderwijs, alsook ten name of ten bate van verenigingen zonder winstoogmerk voor patrimoniaal beheer die tot uitsluitend doel hebben onroerende goederen ter beschikking te stellen voor onderwijs dat door de voornoemde inrichtende machten wordt verstrekt.]2 }3[De akten
in der minne verleden ten name of ten bate van de naamloze vennootschap van publiek recht HST-Fin.]3
}4[De akten
in der minne verleden ten name of ten bate van de naamloze vennootschap A.S.T.R.I.D.]4, }4[de akten verleden ten name of ten bate van de naamloze vennootschap BIO]4. Hetzelfde geldt – met uitzondering van akten houdende schenking onder de levenden – voor akten verleden ten name of ten bate van de }5[Nationale Maatschappij voor de huisvesting]5, de }5[Nationale Landmaatschappij]5 en de Nationale Maatschappij van Belgische spoorwegen. }6[De
aktes met betrekking tot onroerende goederen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die worden aangenomen in naam of ten voordele van de naamloze vennootschap van publiek recht Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer, voor zover deze aktes de verschuldiging van een gewestelijke belasting meebrengen in de zin van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.]6
}7[Deze beschikking is echter slechts van toepassing
op de akten waarvan de kosten wettelijk ten laste van bedoelde organismen vallen.]7 }8 [De kosteloze registratie geldt niet voor akten houdende schenkingen onder de levenden aan andere onder deze rubriek bedoelde lichamen dan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Brusselse Agglomeratie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare instellingen van deze publiekrechtelijke rechtspersonen }9[en de naamloze vennootschap van publiek recht Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer;]9]8 }10[1°bis de vonnissen en arresten houdende veroordeling van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, van de openbare instellingen die zijn opgericht door de Staat, en van de inrichtingen van de Gemeenschappen en de Gewesten;]10
2° }11[overdrachten in der minne van onroerende goederen ten algemenen nutte, aan de Staat, provinciën, gemeenten, openbare instellingen en aan alle andere tot onteigening gerechtigde organis-
men of personen; akten betreffende de wederafstand na onteigening ten algemenen nutte in de gevallen waarin hij bij de wet toegelaten is;]11 }11[akten tot vaststelling van een ruilverkaveling of een herverkaveling verricht met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI van titel I van de wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw]11; }11[de akten van overdracht van een afgedankte bedrijfsruimte aan de Staat of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon;]11 3° }12[de akten houdende oprichting, wijziging, verlenging of ontbinding van de Nationale Maatschappij der waterleidingen, van de verenigingen overeenkomstig de bepalingen der wetten van 18 augustus 1907 en van 1 maart 1922 gevormd, van de Maatschappij voor het intercommunaal vervoer te Brussel, van de maatschappijen voor tussengemeentelijk vervoer beheerst door de wet betreffende de oprichting van maatschappijen voor stedelijk vervoer, van de }12[Federale Investeringsmaats c h a pp i j] 1 2 , d e } 1 2 [ .. .] 1 2 g e w e s t e l i j k e investeringsmaatschappij }12[en van de Belgische Naamloze Vennootschap tot Exploitatie van het Luchtverkeer (Sabena)]12;]12 4° }13[akten die, bij toepassing van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de overgave vaststellen van goederen aan of de inbreng in }13[...]13 openbare centra voor maatschappelijk welzijn ofwel de overgave van goederen aan of de inbreng in op grond van voornoemde wet opgerichte verenigingen, evenals akten houdende verdeling, na ontbinding of splitsing }13[...]13 van een bovenbedoelde vereniging;]13 5° }14[waarmerkingen en akten van bekendheid, in de gevallen bedoeld in artikel 139 van de hypotheekwet van 16 december 1851;]14 }15[6° akten
houdende verkrijging door vreemde Staten van onroerende goederen die bestemd zijn tot vestiging van hun diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in België, of voor de woning van het hoofd der standplaats. De kosteloosheid is echter ondergeschikt aan de voorwaarde dat wederkerigheid aan de Belgische Staat toegekend wordt;]15
}16[7° de
akten, vonnissen en arresten betreffende de uitvoering van de wet houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;]16 8° }17[...]17
}18[9° akten,
vonnissen en arresten betreffende de uitvoering der wet op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet]18 }18[en der wet houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;]18
}19[10° akten tot vaststelling van een vereniging van kolenmijnconcessies, een afstand, een uitwisseling of een verpachting van een gedeelte van deze concessies;]19 }20[11°
de akten en attesten die verplicht bij de akten bedoeld in artikel 140bis moeten worden bijgevoegd;]20
}21[12° }22[a) de
in artikel 19, 1°, bedoelde akten houdende verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van in België gelegen onroerende goede-
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
ren of gedeelten van onroerende goederen, die uitsluitend bestemd zijn tot huisvesting van een gezin of van één persoon; b) de in artikel 19, 3°, a, bedoelde akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur; c) de plaatsbeschrijvingen opgemaakt naar aanleiding van een onder a of b bedoelde akte; d) de documenten die krachtens de artikelen 2 en 11bis van bo ek III, titel V III, Hoof dstuk II, afdeling 2, van het Burgerlijk Wetboek gevoegd zijn bij een onder a of b bedoelde akte op het ogenblik dat zij ter registratie wordt aangeboden;]22]21 }23[13°
de overeenkomsten bedoeld in artikel 132bis van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.]23 }24[De kosteloosheid
is ondergeschikt aan de voorwaarde dat een eensluidend verklaard afschrift van het koninklijk besluit, waarbij de verrichting toegelaten of bevolen wordt, aan de akte gehecht is op het ogenblik der registratie.]24
}25[Het eerste lid is mede van toepassing wanneer bedoelde akten terzelfder tijd de afstand vaststellen van goederen die voor de exploitatie van de afgestane concessie of het afgestane concessiegedeelte worden gebruikt.]25 {26 }1. – Lid 1, 1°, al. 1, gewijzigd bij art. 6 K.B. nr. 3, 24 december 1980, B.S., 8 januari 1981, err., B.S., 25 juli 1981, inwerkingtreding: 1 januari 1981 (art. 18) }2. – Lid 1, 1°, al. 2, ingevoegd bij art. 2 wet 5 december 2001, B.S., 19 december 2001 }3. – Lid 1, 1°, al. 3, ingevoegd bij art. 14 wet 17 maart 1997, B.S., 2 april 1997 }4. – Lid 1, 1°, al. 4, ingevoegd bij art. 15 wet 8 juni 1998, B.S., 13 juni 1998, inwerkingtreding: 13 juni 1998 (art. 23); aangevuld bij art. 10, § 3, wet 3 november 2001, B.S., 17 november 2001, inwerkingtreding: 17 november 2001 (art. 15) }5. – Lid 1, 1°, al. 5, gewijzigd bij art. 55 wet 22 juli 1970, B.S., 4 september 1970 }6. – Lid 1, 1°, al. 6, ingevoegd bij art. 19, § 7, Ord. Br. Hoofdst. R. 20 oktober 2006, B.S., 3 november 2006 }7. – Lid 1, 1°, al. 7, gewijzigd bij art. 7 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947 }8. – Lid 1, 1°, al. 8, ingevoegd bij art. 10 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 16 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 13) }9. – Lid 1, 1°, al. 8, aangevuld bij art. 19, § 7, Ord. Br. Hoofdst. R. 20 oktober 2006, B.S., 3 november 2006 }10. – Lid 1, 1°bis, ingevoegd bij art. 169 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244) }11. – Lid 1, 2°, vervangen bij art. 13 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; aangevuld bij art. 70, A, wet 29 maart 1962, B.S., 12 april 1962; aangevuld bij art. 16, A, wet 27 juni 1978, B.S., 24 augustus 1978 }12. – Lid 1, 3°, vervangen bij art. 16 wet 2 april 1962, B.S., 18 april 1962; gewijzigd bij art. 103, C, wet 4 augustus 1978, B.S., 17 augustus 1978; gewijzigd bij art. 11 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995 }13. – Lid 1, 4°, vervangen bij art. 145, 2°, wet 8 juli 1976, B.S., 5 augustus 1978; gewijzigd bij art. 71 wet 5 augustus 1992, B.S., 8 oktober 1992 }14. – Lid 1, 5°, vervangen bij art. 393 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003 }15. – Lid 1, 6°, toegevoegd bij art. 1 wet 28 februari 1957, B.S., 7 maart 1957 }16. – Lid 1, 7°, toegevoegd bij art. 62, 2°, wet 10 januari 1978, B.S., 9 maart 1978 }17. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 62, 3°, wet 10 januari 1978, B.S., 9 maart 1978 }18. – Lid 1, 9°, toegevoegd bij art. 49 wet 25 juni 1956, B.S., 9 juli 1956; aangevuld bij art. 72, 2°, wet 12 juli 1976, B.S., 15 oktober 1976 }19. – Lid 1, 10°, toegevoegd bij art. 11 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947, zoals vervangen bij art. 2 wet 24 januari 1958, B.S., 14 februari 1958
61
V. FISCAAL RECHT • D. Registratierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 868–869 }20. – Lid 1, 11°, ingevoegd bij art. 69 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999 }21. – Lid 1, 12°, ingevoegd bij art. 66 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }22. – Lid 1, 12°, vervangen bij art. 81 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: 12°, a), heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007 (art. 84, lid 2); 12°, c) en d), hebben uitwerking met ingang van 18 mei 2007 (art. 84, lid 3) }23. – Lid 1, 13°, ingevoegd bij art. 307 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007 }24. – Lid 2 toegevoegd bij art. 11 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947, zoals vervangen bij art. 2 wet 24 januari 1958, B.S., 14 februari 1958 }25. – Lid 3 toegevoegd bij art. 11 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947, zoals vervangen bij art. 2 wet 24 januari 1958, B.S., 14 februari 1958
F 26. – Op een door de Brusselse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 161. Worden kosteloos geregistreerd: 1° akten in der minne verleden ten name of ten bate van Staat, Kolonie en openbare Staatsinstellingen }27[met uitzondering van de akten verleden in naam of ten gunste van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas voor de verrichtingen van de Spaarkas.]27 }28[De akten in der minne, die betrekking hebben op on-
roerende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor onderwijs, verleden ten name of ten bate van de inrichtende machten van het gemeenschapsonderwijs of het gesubsidieerd onderwijs, alsook ten name of ten bate van verenigingen zonder winstoogmerk voor patrimoniaal beheer die tot uitsluitend doel hebben onroerende goederen ter beschikking te stellen voor onderwijs dat door de voornoemde inrichtende machten wordt verstrekt.]28 }29[De akten in der minne verleden ten name of ten bate van de naamloze vennootschap van publiek recht HSTFin.]29 }30[De akten in der minne verleden ten name of ten bate van de naamloze vennootschap A.S.T.R.I.D.]30, }30[de akten verleden ten name of ten bate van de naamloze vennootschap BIO]30.
Hetzelfde geldt – met uitzondering van akten houdende schenking onder de levenden – voor akten verleden ten name of ten bate van de }31[Nationale Maatschappij voor de huisvesting]31, de }31[Nationale Landmaatschappij]31 en de Nationale Maatschappij van Belgische spoorwegen. }32[De aktes met betrekking tot onroerende goederen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die worden aangenomen in naam of ten voordele van de naamloze vennootschap van publiek recht Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer, voor zover deze aktes de verschuldiging van een gewestelijke belasting meebrengen in de zin van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.]32 }33[Deze beschikking is echter slechts van toepassing op
de akten waarvan de kosten wettelijk ten laste van bedoelde organismen vallen.]33 }34[De
kosteloze registratie geldt niet voor akten houdende schenkingen onder de levenden aan andere onder deze rubriek bedoelde lichamen dan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Brusselse Agglomeratie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare instellingen van deze publiekrechtelijke rechtspersonen }35[en de naamloze vennootschap van publiek recht Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer;]35]34 }36[De akten die betrekking hebben op onroerende goe-
deren gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die worden verleden in naam of ten gunste van de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting;]36
62
}37[1°bis de
vonnissen en arresten houdende veroordeling van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, van de openbare instellingen die zijn opgericht door de Staat, en van de inrichtingen van de Gemeenschappen en de Gewesten;]37
2° }38[overdrachten in der minne van onroerende goederen ten algemenen nutte, aan de Staat, provinciën, gemeenten, openbare instellingen en aan alle andere tot onteigening gerechtigde organismen of personen; akten betreffende de wederafstand na onteigening ten algemenen nutte in de gevallen waarin hij bij de wet toegelaten is;]38 }38[akten tot vaststelling van een ruilverkaveling of een herverkaveling verricht met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI van titel I van de wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw]38; }38[de akten van overdracht van een afgedankte bedrijfsruimte aan de Staat of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon;]38 3° }39[de akten houdende oprichting, wijziging, verlenging of ontbinding van de Nationale Maatschappij der waterleidingen, van de verenigingen overeenkomstig de bepalingen der wetten van 18 augustus 1907 en van 1 maart 1922 gevormd, van de Maatschappij voor het intercommunaal vervoer te Brussel, van de maatschappijen voor tussengemeentelijk vervoer beheerst door de wet betreffende de oprichting van maatschappijen voor stedelijk vervoer, van de }39[Federale Investeringsmaatschappij]39, de }39[...]39 gewestelijke investeringsmaatschappij }39 [en van de Belgische Naamloze Vennootschap tot Exploitatie van het Luchtverkeer (Sabena)]39;]39 4° }40[akten die, bij toepassing van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de overgave vaststellen van goederen aan of de inbreng in }40[...]40 openbare centra voor maatschappelijk welzijn ofwel de overgave van goederen aan of de inbreng in op grond van voornoemde wet opgerichte verenigingen, evenals akten houdende verdeling, na ontbinding of splitsing }40[...]40 van een bovenbedoelde vereniging;]40 5° }41[waarmerkingen en akten van bekendheid, in de gevallen bedoeld in artikel 139 van de hypotheekwet van 16 december 1851;]41 }42[6° akten houdende verkrijging door vreemde Staten van onroerende goederen die bestemd zijn tot vestiging van hun diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in België, of voor de woning van het hoofd der standplaats.
De kosteloosheid is echter ondergeschikt aan de voorwaarde dat wederkerigheid aan de Belgische Staat toegekend wordt;]42 }43[7° de
akten, vonnissen en arresten betreffende de uitvoering van de wet houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;]43
8° }44[...]44 }45[9° akten,
vonnissen en arresten betreffende de uitvoering der wet op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet]45 }45[en der wet houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;]45
}46[10° akten tot vaststelling van een vereniging van kolenmijnconcessies, een afstand, een uitwisseling of een verpachting van een gedeelte van deze concessies;]46 }47[11° de akten en attesten die verplicht bij de akten bedoeld in artikel 140bis moeten worden bijgevoegd;]47 }48[12° }49[a) de
in artikel 19, 1°, bedoelde akten houdende verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van in België gelegen onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen, die uitsluitend bestemd zijn tot huisvesting van een gezin of van één persoon; b) de in artikel 19, 3°, a, bedoelde akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur; c) de plaatsbeschrijvingen opgemaakt naar aanleiding van een onder a of b bedoelde akte; d) de documenten die krachtens de artikelen 2 en 11bis van boek III, titel VIII, Hoofdstuk II, afdeling 2, van het
Burgerlijk Wetboek gevoegd zijn bij een onder a of b bedoelde akte op het ogenblik dat zij ter registratie wordt aangeboden;]49]48 }50[13° de overeenkomsten bedoeld in artikel 132bis van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.]50 }51[De
kosteloosheid is ondergeschikt aan de voorwaarde dat een eensluidend verklaard afschrift van het koninklijk besluit, waarbij de verrichting toegelaten of bevolen wordt, aan de akte gehecht is op het ogenblik der registratie.]51
}52[Het eerste lid is mede van toepassing wanneer bedoelde akten terzelfder tijd de afstand vaststellen van goederen die voor de exploitatie van de afgestane concessie of het afgestane concessiegedeelte worden gebruikt.]52
}27. – Lid 1, 1°, al. 1, gewijzigd bij art. 6 K.B. nr. 3, 24 december 1980, B.S., 8 januari 1981, err., B.S., 25 juli 1981, inwerkingtreding: 1 januari 1981 (art. 18) }28. – Lid 1, 1°, al. 2, ingevoegd bij art. 2 wet 5 december 2001, B.S., 19 december 2001 }29. – Lid 1, 1°, al. 3, ingevoegd bij art. 14 wet 17 maart 1997, B.S., 2 april 1997 }30. – Lid 1, 1°, al. 4, ingevoegd bij art. 15 wet 8 juni 1998, B.S., 13 juni 1998, inwerkingtreding: 13 juni 1998 (art. 23); aangevuld bij art. 10, § 3, wet 3 november 2001, B.S., 17 november 2001, inwerkingtreding: 17 november 2001 (art. 15) }31. – Lid 1, 1°, al. 5, gewijzigd bij art. 55 wet 22 juli 1970, B.S., 4 september 1970 }32. – Lid 1, 1°, al. 6, ingevoegd bij art. 19, § 7, Ord. Br. Hoofdst. R. 20 oktober 2006, B.S., 3 november 2006 }33. – Lid 1, 1°, al. 7, gewijzigd bij art. 7 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947 }34. – Lid 1, 1°, al. 8, ingevoegd bij art. 10 Ord. Br. Hoofdst. R. 20 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 16 januari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 13) }35. – Lid 1, 1°, al. 8, aangevuld bij art. 19, § 7, Ord. Br. Hoofdst. R. 20 oktober 2006, B.S., 3 november 2006 }36. – Lid 1, 1°, al. 9, ingevoegd bij art. 7 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 29 juli 2015, B.S., 12 augustus 2015, inwerkingtreding: door de Brusselse Regering te bepalen (art. 8) }37. – Lid 1, 1°bis, ingevoegd bij art. 169 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244) }38. – Lid 1, 2°, vervangen bij art. 13 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; aangevuld bij art. 70, A, wet 29 maart 1962, B.S., 12 april 1962; aangevuld bij art. 16, A, wet 27 juni 1978, B.S., 24 augustus 1978 }39. – Lid 1, 3°, vervangen bij art. 16 wet 2 april 1962, B.S., 18 april 1962; gewijzigd bij art. 103, C, wet 4 augustus 1978, B.S., 17 augustus 1978; gewijzigd bij art. 11 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995 }40. – Lid 1, 4°, vervangen bij art. 145, 2°, wet 8 juli 1976, B.S., 5 augustus 1978; gewijzigd bij art. 71 wet 5 augustus 1992, B.S., 8 oktober 1992 }41. – Lid 1, 5°, vervangen bij art. 393 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003 }42. – Lid 1, 6°, toegevoegd bij art. 1 wet 28 februari 1957, B.S., 7 maart 1957 }43. – Lid 1, 7°, toegevoegd bij art. 62, 2°, wet 10 januari 1978, B.S., 9 maart 1978 }44. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 62, 3°, wet 10 januari 1978, B.S., 9 maart 1978 }45. – Lid 1, 9°, toegevoegd bij art. 49 wet 25 juni 1956, B.S., 9 juli 1956; aangevuld bij art. 72, 2°, wet 12 juli 1976, B.S., 15 oktober 1976 }46. – Lid 1, 10°, toegevoegd bij art. 11 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947, zoals vervangen bij art. 2 wet 24 januari 1958, B.S., 14 februari 1958 }47. – Lid 1, 11°, ingevoegd bij art. 69 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999 }48. – Lid 1, 12°, ingevoegd bij art. 66 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }49. – Lid 1, 12°, vervangen bij art. 81 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: 12°, a), heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007 (art. 84, lid 2); 12°, c) en d), hebben uitwerking met ingang van 18 mei 2007 (art. 84, lid 3) }50. – Lid 1, 13°, ingevoegd bij art. 307 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007 }51. – Lid 2 toegevoegd bij art. 11 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947, zoals vervangen bij art. 2 wet 24 januari 1958, B.S., 14 februari 1958 }52. – Lid 3 toegevoegd bij art. 11 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947, zoals vervangen bij art. 2 wet 24 januari 1958, B.S., 14 februari 1958
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
V. FISCAAL RECHT • E. Successierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 906–907
E. Successierechten 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
p. 906–907
den aangegeven volgens de beurswaarden op de eerstvolgende dag waarop er wel een notering is.
11, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 55 tot 60 jaar oud is;
K.B. nr. 308, 31 maart 1936
De aangevers mogen slechts een van de voormelde data kiezen, die zal gelden voor al de nagelaten waarden. De aangevers geven hun keuze aan in de aangifte, waarin zij tevens de door hen geraadpleegde bron voor de opgegeven beurswaarden vermelden.]1
9,5 indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 60 tot 65 jaar oud is;
Art. 21 volledig vervangen
Art. 21. In afwijking van artikel 19 wordt de belastbare waarde der tot de nalatenschap behorende goederen als volgt vastgesteld: I. Voor de in het buitenland gelegen onroerende goederen, indien de verkoopwaarde niet blijkt uit akten en bescheiden, door twintig of dertig maal de jaarlijkse opbrengst der goederen of de prijs der lopende huurcelen, zonder aftrekking van de lasten aan de huurder of aan de pachter opgelegd, naar gelang het gaat om bebouwde eigendommen of onbebouwde eigendommen; in geen geval, mag de belastbare waarde lager zijn dan deze die tot grondslag gediend heeft voor de heffing van de belasting in het buitenland. II. Voor het kapitaal en de interesten vervallen of verkregen van de schuldvorderingen, door het nominaal bedrag van dit kapitaal en van deze interesten, onder voorbehoud voor de aangevers de schuldvordering op haar verkoopwaarde te schatten, in geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van alle andere oorzaak van waardevermindering. III. }1[Voor financiële instrumenten die toegelaten zijn tot verhandeling op Belgische of buitenlandse gereglementeerde markten als vermeld in artikel 2, eerste lid, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en voor Belgische of buitenlandse multilaterale handelsfaciliteiten als vermeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van de voormelde wet, volgens de beurswaarden ervan. Onder beurswaarde wordt de slotkoers verstaan zoals bepaald op basis van de koersinformatie beschikbaar in de gespecialiseerde pers en/of middels gespecialiseerde elektronisch raadpleegbare bronnen. De aangevers kunnen kiezen uit de beurswaarde op datum van overlijden, de beurswaarde op datum van een maand na het overlijden of de beurswaarde op datum van twee maanden na het overlijden. Wanneer er op een van die data geen notering is, geldt de beurswaarde op de eerstvolgende dag waarop er opnieuw een notering wordt vastgesteld. Indien er op de gekozen datum voor bepaalde van de aan te geven waarden wel en voor andere geen notering is, moeten laatstbedoelde waarden wor-
}2[III/bis. Voor de financiële instrumenten, in de zin
van artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, of de aandelen in de zin van artikel 60bis, § 4, die niet bedoeld worden in II en III, wanneer het overlijden plaatsgevonden heeft tussen 1 mei 2008 en 31 december 2009, volgens de koerswaarde van het goed of, bij gebreke van koerswaarde, volgens een door de aangever te ramen verkoopwaarde van het goed, ofwel op de dag van het overlijden ofwel op de laatste dag van de tweede, derde, vierde of vijfde maand volgend op de maand van het overlijden, op voorwaarde dat de belanghebbenden hun keuze vermelden in de aangifte. Slechts één datum mag gekozen worden; die is toepasselijk op al de nagelaten waarden bedoeld in dit III/bis.]2 }3[IIIter. }4[...]4]3
IV. Voor de altijddurende of voor een onbepaalde tijd gevestigde erfpachten, grondrenten en andere prestaties, evenals voor de al dan niet gehypothekeerde altijddurende renten, door twintig maal de rente of de jaarlijkse prestatie, onder voorbehoud voor de aangevers de rente of prestatie op haar verkoopwaarde te begroten, in geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van alle andere oorzaak van waardevermindering. V. Voor de op het hoofd van een derde gevestigde lijfrenten en andere levenslange uitkeringen, door de vermenigvuldiging van het jaarlijks bedrag der uitkering met het getal; 18, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, 20 jaar oud is of minder; 17, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 20 tot 30 jaar oud is; 16, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 30 tot 40 jaar oud is; 14, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 40 tot 50 jaar oud is; 13, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 50 tot 55 jaar oud is;
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
8, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 65 tot 70 jaar oud is; 6, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 70 tot 75 jaar oud is; 4, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 75 tot 80 jaar oud is; 2, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 80 jaar oud is. VI. Voor het op het hoofd van een derde gevestigde vruchtgebruik, door de jaarlijkse opbrengst van de goederen, berekend tegen 4 % van de waarde van de volle eigendom, vermenigvuldigd met het onder nummer V aangeduide cijfer. VII. Voor de voor een beperkte tijd gevestigde renten of prestaties, door de som die door de kapitalisatie van de renten of prestaties ad 4 % op de datum van het overlijden wordt vertegenwoordigd, onder dit voorbehoud dat het bedrag van de kapitalisatie, al naar het geval, de belastbare waarde, zoals die in nummers IV en V wordt bepaald, niet te boven gaat. Dezelfde regel is van toepassing wanneer het gaat over een voor beperkte tijd gevestigd vruchtgebruik, met dien verstande dat dan de opbrengst van de goederen zoals in nummer VI wordt gezegd tot grondslag van de kapitalisatie wordt genomen. VIII. Voor de blote eigendom, door de waarde van de volle eigendom onder aftrek van de waarde van het vruchtgebruik berekend naar de voorschriften van dit artikel en van artikel 22. Geen aftrek heeft plaats wanneer het vruchtgebruik bij toepassing van artikel 67 vrij is van recht van successie en van overgang bij overlijden. }1. – III laatst vervangen bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 29 juli 2015, B.S., 12 augustus 2015, inwerkingtreding: voor overlijdens die plaatsvinden vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de bekendm akin g in het Belgisch Staatsblad ( art. 4) (1 september 2015) }2. – IIIbis ingevoegd bij art. 2, b), Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 10 april 2009, inwerkingtreding: 10 april 2009 (art. 4, lid 1) }3. – III/ter ingevoegd bij art. 2, tweede streepje, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 22 november 2012, B.S., 4 december 2012 }4. – IIIter opgeheven bij art. 3 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 29 juli 2015, B.S., 12 augustus 2015, inwerkingtreding: voor overlijdens die plaatsvinden vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de bekendm akin g in het Belgisch Staatsblad ( art. 4) (1 september 2015)
63
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest • 1. Bodem B. Br. Hoofdst. Reg. 17 december 2009 — p. 1134
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1. Bodem
p. 1134 B. Br. Hoofdst. Reg. 17 december 2009 Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. § 1. De tijdelijke ingedeelde inrichtingen in de zin van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen die het voorwerp uitmaken van de toekenning van een milieuvergunning worden niet als risicoactiviteiten beschouwd. § 2. }1[De inrichtingen die in de bijlage bij dit besluit opgenomen zijn en die tijdens de hele duur van hun uitbating door minstens een toegankelijk niveau (zoals een kelder, parking of verdieping) van de grond gescheiden zijn of waren en die bovendien geen mogelijk contact vertoonden tussen de bodem en stoffen die een verontreiniging van de bodem of het grondwater zouden kunnen veroorzaken, onder
andere door de afvoer van dergelijke stoffen via leidingen die in contact zijn met de bodem, worden niet als risicoactiviteiten beschouwd.]1
of het grondwater kunnen veroorzaken, moet die inrichting niet als risicoactiviteit beschouwd worden.
}2[§ 3. Indien door de aanvrager van een milieuver-
De hiertoe aangebrachte bewijselementen worden overgemaakt aan de vergunningverlenende overheid die beslist in het kader van de afleveringsprocedure.]2
gunning met betrekking tot een inrichting kan worden aangetoond dat die inrichting, hoewel ze in de bijlage bij dit besluit opgenomen is, geen gebruik maakt of gemaakt heeft van producten die volgens de CLP-verordening (verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intr ekk ing v an de r ichtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006) ingedeeld zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag, of dat deze producten niet van dergelijke aard zijn dat ze een verontreiniging van de bodem
}1. – § 2 vervangen bij art. 1, 1°, B. Br. Hoofdst. Reg. 16 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015 }2. – § 3 toegevoegd bij art. 1, 2°, B. Br. Hoofdst. Reg. 16 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015
p. 1134 B. Br. Hoofdst. Reg. 17 december 2009 Bijlage volledig vervangen
Bijlage Lijst van risicoactiviteiten 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek }1[Rub Nr
Benamingen
2
Werkplaatsen voor het vervaardigen, de assemblage of het herstel van elektrische accumulatoren
1B
200
– Geïntegreerde fabrieken voor de eerste smeltingen en gietingen van staal, staalbedrijven, hoogovens
1A
Kl
Beperkingen
– Inrichtingen voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, ertsconcentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische of elektrolytische processen met een capaciteit van meer dan 100.000 t/jaar ruwe non-ferrometalen 5
A
Inrichtingen voor de productie van asbesthoudende producten en voorwerpen, met uitzondering van remvoeringen en producten uit asbestcement, met een productie kleiner dan of gelijk aan 50 t asbest/jaar
1B
202
B
Inrichtingen voor de productie van asbesthoudende producten en voorwerpen, met uitzondering van remvoeringen en producten uit asbestcement, met een productie van meer dan 50 t/jaar.
1A
6
A
Inrichtingen voor de productie of de behandeling van asbesthoudende remvoeringen, met een productie lager dan 1B of gelijk aan 50 t asbest/jaar
203
B
Inrichtingen voor de productie of de behandeling van asbesthoudende remvoeringen, met een productie hoger dan 1A 50 t/jaar.
8
A
Inrichtingen voor de productie van asbestcement of producten die asbestcement bevatten, met een productie lager 1B dan 20.000 t afgewerkte producten per jaar
204
B
Inrichtingen voor de productie van asbestcement of producten die asbestcement bevatten, met een productie van 1A 20.000 t/jaar afgewerkte producten per jaar of meer.
13
A
Werkplaatsen voor het plaatsen van hulpstukken voor voertuigen (open dak, beglazing, schokdempers, alarm-in- 2 stallaties, air-conditioning, hifi, ...), werkplaatsen voor het onderhoud (olieverversing, afstellen van de motor, afstellen van de stuurgeometrie, vervangen van banden, schokdempers, ...), voor het uittesten, het demonteren, het herstellen van motorvoertuigen, met een drijfkracht:
13
B
b) groter dan 20 kW
1B
17
A
Opslagplaatsen voor bitumen, pek, teer, asfalt:
2
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: de werkplaatsen voor het onderhoud, voor het demonteren en voor het herstellen van motorvoertuigen
a) kleiner dan of gelijk aan 20 kW
a) van 5 tot en met 50 ton 17
B
b) van meer dan 50 ton
1B
20
B
b) Kuipen voor het afbijten van meubelen of voorwerpen uit hout met een totale inhoud groter dan of gelijk aan 200 liter
1B
– Houtdrenking
64
Zijn risicoactiviteiten als de producten volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest • 1. Bodem B. Br. Hoofdst. Reg. 17 december 2009 — p. 1134
}1[Rub Nr
22
A
Benamingen
Kl
Opslagplaatsen voor niet tot de categorie van gevaarlijke afvalstoffen behorend slib met een inhoud:
2
Beperkingen
a) kleiner dan of gelijk aan 100 m3 22
B
208
b) groter dan 100 m3
1B
Geïntegreerde chemische inrichtingen, met name inrichtingen voor het vervaardigen op industriële schaal van stof- 1A fen door scheikundige transformatie, waar meerdere eenheden naast elkaar worden geplaatst en functioneel aan elkaar zijn gekoppeld, en die, in het bijzonder bestemd zijn voor de vervaardiging van: organische basischemicaliën, inorganische basischemicaliën, meststoffen met een fosfor, stikstof-of kaliumbase (enkelvoudige of samengestelde meststoffen), fytosanitaire en kiemdodende basisproducten, farmaceutische basisproducten aan de hand van een scheikundig of biologisch proces, springstoffen.
33
Inrichtingen voor het schoonmaken en herconditioneren van vaten, containers en tanken die gevaarlijke stoffen (in 1B de zin van art. 723bis van het A.R.A.B.) hebben bevat
34
A
Cokesfabrieken, industriële inrichtingen voor het chemisch omzetten van vaste, niet in rubriek 39 bedoelde brand- 1B stoffen,) tot en met 500 ton/dag
210
B
Cokesfabrieken, industriële inrichtingen voor het chemisch omzetten van vaste, niet in rubriek 39 bedoelde brand- 1A stoffen, meer dan 500 t/dag
37
A
Inrichtingen voor de verwerking en mechanische omzetting van vaste brandstoffen, met een drijfkracht:
37
B
b) groter dan 20 kW of die 7 of meer mensen tewerkstellen
1B
38
B
Opslagplaatsen voor vaste brandstoffen met een voor opslag bestemde totaaloppervlakte:
1B
2
Zijn risicoactiviteiten als de bedoelde substanties volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: inrichtingen die werken met kool en koolverbonden producten
a) tussen 2 tot en met 20 kW en die minder dan 7 mensen tewerkstellen Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: de opslagplaatsen van kolen en zijn derivaten
b) groter dan 2.000 m2 39
A
Industriële inrichtingen voor het vergassen en vloeibaar maken van alle koolstofhoudende producten tot 500 t/dag 1B
211
B
Industriële inrichtingen voor het vergassen en vloeibaar maken van alle koolstofhoudende producten meer dan 500 t/dag.
45
B
ongevaarlijke en niet-inerte afvalstoffen (niet-inerte afvalstoffen uit de industrie, uit de landbouw, ...) met een voor 1B opslag bestemde totaaloppervlakte groter dan 2.000 m2
Worden niet als risicoactiviteiten beschouwd: de inrichtingen voor het vergassen van producten van plantaardige oorsprong
1A
gevaarlijke afvalstoffen (met uitzondering van de afvalolie uit rubriek 80) met een capaciteit groter dan 500 kg tot en met 500 ton 214
C
c) Opslagplaatsen voor gevaarlijke afvalstoffen (met uitzondering van afvaloliën uit rubriek 80) met een capaciteit 1A van meer dan 500 ton.
46
B
b) Werkplaatsen of uitrustingen voor de mechanische (vermalen, verscheuren, verkleinen, overslaan, ...), fysische (behandeling met micro-golven, distillatie, ...) of biologische behandeling van gevaarlijke afvalstoffen
1B
215
Stortplaatsen voor gevaarlijke afvalstoffen.
1A
217
Fabrieken voor de verwijdering van afvalstoffen door scheikundige behandeling.
1A
218
Stortplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen (met uitzondering van de niet-verontreinigde gronden en van het 1A bouw- en sloopafval van gebouwen bestemd voor de bewoning waarin zich geen bederfbare of ontvlambare materialen bevinden).
52
Vaste inrichtingen voor het verwijderen van parasieten en het ontsmetten met behulp van cyanide, cyaanzuur of andere producten met een gelijkwaardige giftigheid
56
A
1B
Septische putten, individuele zuiveringsinstallaties (of autonome zuivering) van meer dan 20 inwonersequivalen- 2 ten en
Worden uitsluitend beschouwd als risicohoudend de inrichtingen voor de behandeling van industrieel water dat substanties bevat die volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als substanties die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*
afvalwaterzuiveringsstations met een capaciteit a) lager dan 2.000 inwonersequivalenten 56
B
b) tussen 2.000 tot en met 30.000 inwonerequivalenten
1B
221
C
c) van meer dan 30.000 inwonersequivalent
1A
59
B
b) – Explosievenfabrieken (inrichtingen voor de productie, de behandeling of de bewerking van alle soorten spring- 1B stoffen behalve de werkplaatsen bedoeld in rubriek 60 van het besluit van van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III, met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen)
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: explosievenfabrieken
– Opslagplaatsen voor springstoffen met een opslagen hoeveelheid hoger dan die welke sub a) staat vermeld 63
Industriële smederijen, draadtrekkerijen, walserijen
1B
66
B
Opslagplaatsen voor mest, gier, meststoffen, met inbegrip van uitsluitend chemische meststoffen: b) van meer dan 1B 50 ton
226
B
Vaste inrichtingen voor gasproductie (met uitzondering van cokesfabrieken) met een capaciteit hoger dan 1.000 Nm3/h.
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
1A
65
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest • 1. Bodem B. Br. Hoofdst. Reg. 17 december 2009 — p. 1134
}1[Rub Nr
Benamingen
Kl
Beperkingen
78
De productie, de smelting of de winning van vetten, was en andere vetstoffen, zeepziederijen
1B
Zijn uitsluitend risicohoudend als het gebruikte procedé gebruikmaakt van solventen die volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*
Opslagplaatsen voor afvaloliën, met een capaciteit:
1B
80
B
b) groter dan 2.000 liter 81 82
B
Inrichtingen voor de verwijdering, de regeneratie, de verwerking van afvaloliën met inbegrip door verbranding
1B
Drukkerijen en alle soorten drukwerk op papier, stof, metaal, synthetisch materiaal, met een drijfkracht:
1B
Worden uitsluitend als risicohoudend beschouwd de inrichtingen die gebruik maken van solventen die volgens de CLPverordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*
Inrichtingen (laboratoria of productie-eenheden) die biologisch of scheikundig werk van welke aard ook uitvoeren, 1B in het bijzonder onderzoeken, experimenten, analyses, toepassingen of ontwikkeling van producten, kwaliteitscontrole van producten voor didactische of diagnostische doeleinden:
Als risicohoudend beschouwd enkel als het afvoeren overeenkomt met het lozen in het afvalwater en als de gevaarlijke stoffen volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*
b) groter dan 20 kW of die 7 of meer mensen tewerkstellen
85
B
b) die meer dan 7 mensen tewerkstellen of die hetzij meer dan 1 kg gevaarlijke stoffen afvoeren per maand en per stof die voorkomt in lijst I van de bijlage bij richtlijn 76/464 van 4 mei 1976 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, hetzij, zelfs per ongeluk, micro-organismen of organismen kunnen afvoeren die risico's voor de gezondheid en het leefmilieu inhouden, zoals die door de Regering zijn aangegeven 88
1° B
1° Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt lager dan of gelijk aan 21°C:
1B
b) opslagplaatsen voor meer dan 500 l 2° B
b) opslagplaatsen voor meer dan 500 l tot en met 10.000 l
2° C
c) opslagplaatsen voor meer dan 10.000 l
2 1B
3° A
3° Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 55°C maar niet hoger dan 100°C:
3
a) – opslagplaatsen tot en met 10.000 liter bij ingegraven tank – opslagplaatsen van 3.000 tot en met 10.000 l in de andere gevallen 3° B
b) opslagplaatsen voor meer dan 10.000 l tot en met 50.000 l
2
3° C
c) opslagplaatsen voor meer dan 50.000 l
1B
4°
4° Opslagplaatsen voor zware stookolie, minerale of synthetische olie en voor gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt in een volgens de norm NBN 52017 gesloten recipiënt van meer dan 100°C:
4° B
b) opslagplaatsen van meer dan 10.000 tot en met 100.000 liter
2
4° C
c) opslagplaatsen van meer dan 100.000 liter
1B
95
B
Werkplaatsen voor de synthese van kunststoffen, de vulcanisering van rubber, de productie van kunstvezels, met een totale drijfkracht:
1B
97
A
97
B
b) van meer dan 100 liter
1B
99
A
Het ontvetten van metalen of metalen voorwerpen in apparaten of kuipen met een totale inhoud:
2
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: de opslag van ontvlambare vloeistoffen die volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*. Worden niet als risicoactiviteiten beschouwd: de niet-ondergrondse opslag van ontvlambare vloeistoffen die betrekking heeft op afgesloten individuele verpakkingen van maximum 30 liter of 30 kg die niet gebruikt worden in verband met een andere ingedeelde inrichting van de technische en geografische eenheid. Een mazoutopslag tot en met 10.000 liter is geen risicoactiveit, tenzij die voor de bevoorrading van voertuigen bestemd is.
b) groter dan 20 kW Werkplaatsen voor de chemische of elektrochemische bewerking van metalen of metalen voorwerpen in kuipen met een totale inhoud:
2
a) van 10 tot en met 100 liter
a) van 10 tot en met 100 liter 99
B
b) van meer dan 100 liter
1B
101
B
Werkplaatsen voor metaalbewerking waarbij de aard van de metalen niet wordt gewijzigd en zonder warmtebe- 1B handeling (slotenmakers, polijsten, vervaardiging van metalen voorwerpen, zandstralen of ontzanden, ...), met een drijfkracht: b) groter dan 20 kW
102
Werkplaatsen voor de productie en het gieten van metaal (met uitzondering van werkplaatsen met minder dan 3 mensen en horend bij juwelenzaken)
103
Inrichtingen voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, ertsconcentraat of secundaire grondstoffen met 1B metallurgische of elektrolytische processen met een capaciteit van minder dan of gelijk aan 100.000 t/jaar ruwe non-ferrometalen
66
1B
Worden uitsluitend als risicohoudend beschouwd de inrichtingen die gebruik maken van solventen die volgens de CLPverordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag* Worden uitsluitend als risicohoudend beschouwd de inrichtingen waar gebruik wordt gemaakt van snijoliën die volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*. Worden niet beschouwd als risicoactiviteiten: werkplaatsen horend bij juwelenzaken
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest • 1. Bodem B. Br. Hoofdst. Reg. 17 december 2009 — p. 1134
}1[Rub Nr
Benamingen
Kl
Beperkingen
105
Werkplaatsen voor textielontvetting (chemisch reinigen) met behulp van organische solventen
1B
Worden uitsluitend als risicohoudend beschouwd de inrichtingen die gebruik maken van solventen die volgens de CLPverordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*
109
B
Werkplaatsen voor de productie van papier of karton, of voor de productie van voorwerpen uit papier of karton of 1B voor papier- of kartonbewerking met een drijfkracht: b) hoger dan 20 kW maar met een productiecapaciteit lager dan 200 ton per dag voor de inrichtingen bestemd voor de productie van papier of karton
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd werkplaatsen voor de productie van papier of karton
228
C
Werkplaatsen voor de productie van papier of karton, of voor de productie van voorwerpen uit papier of karton of 1A voor papier- of kartonbewerking met een drijfkracht: Industriële inrichtingen voor het vervaardigen van papier, karton, met een productiecapaciteit hoger dan 200 ton per dag.
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd werkplaatsen voor de productie van papier of karton
Inrichtingen voor het vervaardigen van papierbrij uit hout en andere vezelhoudende stoffen.
1A
B
b) - Witlooierijen, looierijen en inrichtingen voor de bewerking van huiden,
1B
Worden niet beschouwd als risicoactiviteiten: werkplaatsen voor de productie van voorwerpen op basis van paardenhaar, haren, veren, enz.
1B
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: de opslag van producten die volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*. Worden niet als risicoactiviteiten beschouwd: de niet-ondergrondse opslagen die betrekking hebben op afgesloten individuele verpakkingen van maximum 30 liter of 30 kg die niet gebruikt worden in verband met een andere ingedeelde inrichting van de technische en geografische eenheid.
113
Fabrieken, werkplaatsen voor de productie, het formuleren, het conditioneren van bestrijdingsmiddelen krachtens 1B het K.B. van 28 februari 1994
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd als de bedoelde producten volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*.
231
Opslagplaatsen voor petroleum, petrochemicaliën of chemicaliën met een opslagcapaciteit van 200.000 ton of meer.
229 110
– werkplaatsen voor de productie van voorwerpen op basis van paardenhaar, haren, veren, enz., met een drijfkracht hoger dan 20 kW 112
B
Opslagplaatsen voor bestrijdingsmiddelen (in de zin van het K.B. van 28 februari 1994) met een totale capaciteit: b) – groter dan 100 kg voor bestrijdingsmiddelen van klasse A – groter dan 1.000 kg voor bestrijdingsmiddelen van klasse B of voor niet-ingedeelde bestrijdingsmiddelen
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
1A
67
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest • 1. Bodem B. Br. Hoofdst. Reg. 17 december 2009 — p. 1134
}1[Rub Nr
Benamingen
121
Opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen of bereidingen (in de zin van artikel 723bis van het A.R.A.B.), die niet in een 2 andere rubriek zijn opgenomen, met een capaciteit:
121
B
Kl
b) – tussen 1.000 en 5.000 kg voor als ontvlambaar, schadelik of irriterend beschouwde materialen of bereidingen met uitzondering van die welke sub d) staan vermeld – tussen 300 kg en 1.000 kg voor andere materialen of bereidingen met uitzondering van die welke sub d) staan vermeld
121
C
121
D
c) – groter dan 5.000 kg voor als ontvlambaar, schadelijk of irriterend beschouwde materialen of bereidingen met 1B uitzondering van die welke sub d) staan vermeld – groter dan 1.000 kg voor andere materialen of bereidingen met uitzondering van die welke sub d) staan vermeld d) groter dan:
1B
– 100 kg arseentrioxide, arseen (III) zuur of de zouten daarvan – 10 kg poedervormige 4,4-methyleen-bis (2-chlooraniline) en/of de zouten daarvan
Beperkingen Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: de opslag van producten die volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*. Worden niet als risicoactiviteiten beschouwd: de niet-ondergrondse opslagen die betrekking hebben op afgesloten individuele verpakkingen van maximum 30 liter of 30 kg die niet gebruikt worden in verband met een andere ingedeelde inrichting van de technische en geografische eenheid.
– 150 kg methylisocyanaat – 300 kg kooloxychloride (fosgeen) – 200 kg arseentrihydride (arsine) – 200 kg fosfortrihydride (fosfine) – 1 kg polychloordiben-zofuranen en polychloordibenzodioxinen (met inbegrip van TCDD, uitgedrukt in TCDDequivalent) – 1 kg van de volgende carcinogenen: 4-aminobifenyl en/of de zouten daarvan, benzidine en/of de zouten daarvan, di(chloormethyl)-ether, chloormethyleter en methyleter, dimethylcarbamoylchloride, dimethylnitrosamine, hexamethylfosforzuurtriamide 2-naftylamine en/of de zouten daarvan en 1,3-propaansultan 4-nitrodifenyl – 10 kg poedervormige 4,4-methyleen-bis (2-chlooraniline) en/of de zouten daarvan – 150 kg methylisocyanaat – 300 kg kooloxychloride (fosgeen) – 200 kg arseentrihydride (arsine) – 200 kg fosfortrihydride (fosfine) – 1 kg polychloordiben-zofuranen en polychloordibenzodioxinen (met inbegrip van TCDD, uitgedrukt in TCDDequivalent) – 1 kg van de volgende carcinogenen: 4-aminobifenyl en/of de zouten daarvan, benzidine en/of de zouten daarvan, di(chloormethyl)-ether, chloormethyleter en methyleter, dimethylcarbamoylchloride, dimethylnitrosamine, hexamethylfosforzuurtriamide 2-naftylamine en/of de zouten daarvan en 1,3-propaansultan 126
B
Werkplaatsen voor de productie of het conditioneren van cosmetica, met een drijfkracht:
1B
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: de werkplaatsen voor de productie van cosmetica, met een drijfkracht groter dan 20 kW en die producten die volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*.
Werkplaatsen voor de industriële productie, het formuleren, het verpakken van farmaceutische producten, met een 1B drijfkracht:
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: de werkplaatsen voor de productie van cosmetica, met een drijfkracht groter dan 20 kW en die producten die volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*.
b) groter dan 20 kW of die 7 personen of meer tewerkstellen
128
B
b) groter dan 20 kW of die 7 personen of meer tewerkstellen
68
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest • 1. Bodem B. Br. Hoofdst. Reg. 17 december 2009 — p. 1134
}1[Rub Nr
Benamingen
130
Niet in een andere rubriek vermelde industriële inrichtingen voor de productie, omzetting of verwerking van orga- 1B nische of anorganische chemische producten waarbij met name gebruik wordt gemaakt van:
Kl
– alkylering – aminering met ammoniak – condensatie – dehydrogenering
Beperkingen Worden uitsluitend als risicohoudend beschouwd de inrichtingen die gebruik maken van producten die volgens de CLPverordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*.
– verestering – halogenering en fabricage van halogenen – hydrogenering – hydrolyse – oxidatie – polymerisatie – ontzwaveling, synthese en omzetting van zwavelhoudende verbindingen – nitratie en synthese van stikstofhoudende verbindingen – synthese van fosforhoudende verbindingen – distillatie – extractie – solvatatie – menging 138
– Werkplaats voor mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen
1B
Worden uitsluitend als risicohoudend beschouwd de inrichtingen die gebruik maken van producten die volgens de CLPverordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*. Worden niet beschouwd als risicoactiviteiten: de werkplaatsen die uitsluitend bedekkingsmiddelen aanbrengen met spuitbus of penseel
– Niet in een andere rubriek vermelde inrichtingen voor het bewerken van materiaaloppervlakken, voorwerpen of producten met behulp van organische solventen, met name voor de aanmaak, het bedrukken, het bekleden, het ontvetten, het waterdichtmaken, het lijmen, het verven, het reinigen of impregneren, met een solventenverbruik van meer dan 150 kg per uur of meer dan 200 ton per jaar
139
Werkplaatsen voor het thermisch bewerken van oppervlakken (met uitzondering van metalen) en werkplaatsen voor het aanbrengen van bedekkingsmiddelen door onderdompeling op houders van welke aard dan ook
1B
Worden niet beschouwd als risicoactiviteiten: de werkplaatsen voor het thermisch bewerken van oppervlakken. Worden uitsluitend als risicohoudend beschouwd de inrichtingen die gebruik maken van producten die volgens de CLPverordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*.
145
Werkplaatsen voor het voorbehandelen, afwerken of chemisch bewerken van textiel (bleken, merceriseren, verven, 1B bedrukken, impregneren ...)
Worden uitsluitend als risicohoudend beschouwd de inrichtingen die gebruik maken van producten die volgens de CLPverordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*.
Opslagplaatsen voor gebruikte voertuigen en afgedankte voertuigen, tentoonstellingsruimten voor gebruikte voer- 2 tuigen (met uitzondering van al dan niet overdekte parkeerterreinen), met plaats voor:
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: de opslagplaatsen voor technisch afgedankte voertuigen
151
A
151
B
b) meer dan 50 voertuigen
1B
154
A
Opslagplaatsen voor vernis of celluloseverven en andere soorten ontvlambare vernis of verven:
2
a) 3 tot en met 50 voertuigen
a) voor 500 tot en met 5.000 l 154
B
b) voor meer dan 5.000 l
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
1B
Worden uitsluitend als risicoactiviteiten beschouwd: de opslag van producten die volgens de CLP-verordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*. Worden niet als risicoactiviteiten beschouwd: de niet-ondergrondse opslagen die betrekking hebben op afgesloten individuele verpakkingen van maximum 30 liter of 30 kg die niet gebruikt worden in verband met een andere ingedeelde inrichting van de technische en geografische eenheid.
69
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest • 1. Bodem B. Br. Hoofdst. Reg. 17 december 2009 — p. 1134
}1[Rub Nr
155
A
Benamingen
Kl
Beperkingen
Werkplaatsen voor de productie van vernis, lak, verf, drukinkt en/of pigmenten, met een drijfkracht:
2
Worden uitsluitend als risicohoudend beschouwd de inrichtingen die gebruik maken van producten die volgens de CLPverordening geklasseerd zijn als producten die een risico of een gevaar voor de gezondheid inhouden, anders dan corrosief en irriterend, of voor het leefmilieu, anders dan voor de ozonlaag*.
a) kleiner dan of gelijk aan 20 kW 155
B
b) groter dan 20 kW
1B
157
Glasblazerijen en kristalfabrieken, fabricage van spiegelglas, van glasvezels, glaswol, andere minerale vezels, enz.
1B
161
Depollutiecentrum voor afgedankte voertuigen
1B
* volgende H-zinnen zijn betrokken: 300, 310, 330, 301, 311, 331, 340, 341, 350, 350i, 351, 360f, 360d, 370, 372, 334, 304, 361f, 361d, 371, 373, 302, 312, 332, 400, 410, 411, 412]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 2 B. Br. Hoofdst. Reg. 16 juli 2015, B.S., 10 augustus 2015
70
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest • 5. Ruimtelijke ordening, onroerend erfgoed B. Br. Hoofdst. Reg. 9 april 2004 — p. 1164–1165
5. Ruimtelijke ordening, onroerend erfgoed
p. 1164–1165
hogerop aangeduide personen die geen rechtstreekse voorkoopbevoegdheid hebben. {7
B. Br. Hoofdst. Reg. 9 april 2004 Art. 262 volledig vervangen
4. de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij die handelt voor eigen rekening, voor rekening van een openbare vastgoedmaatschappij, bedoeld door de ordonnantie van 9 september 1993 ter wijziging van de Wooncode voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en aangaande de sector van de sociale woningen of voor rekening van het woningfonds van de gezinnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
}1. – Lid 1, 1, gewijzigd bij art. 6, 1°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 7 april 2009. Deze ordonnantie is niet van toepassing: 1° op voorlopige verkoopovereenkomsten met een dagtekening van vóór haar inwerkingtreding; 2° [...] (art. 21; zoals gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 9 december 2010, B.S., 17 december 2010) }2. – Lid 1, 2, aangevuld bij art. 6, 2°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 7 april 2009. Deze ordonnantie is niet van toepassing: 1° op voorlopige verkoopovereenkomsten met een dagtekening van vóór haar inwerkingtreding; 2° [...] (art. 21; zoals gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 9 december 2010, B.S., 17 december 2010) }3. – Lid 1, 6, ingevoegd bij art. 6, 3°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 7 april 2009. Deze ordonnantie is niet van toepassing: 1° op voorlopige verkoopovereenkomsten met een dagtekening van vóór haar inwerkingtreding; 2° [...] (art. 21; zoals gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 9 december 2010, B.S., 17 december 2010) }4. – Lid 1, 7, ingevoegd bij art. 6, 3°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 7 april 2009. Deze ordonnantie is niet van toepassing: 1° op voorlopige verkoopovereenkomsten met een dagtekening van vóór haar inwerkingtreding; 2° [...] (art. 21; zoals gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 9 december 2010, B.S., 17 december 2010) }5. – Lid 1, 8, ingevoegd bij art. 6, 3°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 7 april 2009. Deze ordonnantie is niet van toepassing: 1° op voorlopige verkoopovereenkomsten met een dagtekening van vóór haar inwerkingtreding; 2° [...] (art. 21; zoals gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 9 december 2010, B.S., 17 december 2010) }6. – Lid 1, 9, ingevoegd bij art. 105, § 2, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 1 maart 2012, B.S., 16 maart 2012, err., B.S., 17 april 2012
5. de Gewestelijke Havenmaatschappij van Brussel;
F 7. – Op een door de Brusselse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 262. De voorkooprechthebbende overheden die de regering kan aanstellen in het besluit ter bepaling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter zijn: 1. het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat handelt voor eigen rekening of voor rekening van een instelling van openbaar nut dat ervan afhangt en dat niet bedoeld is onder }1[3, 4, 5, 6, 7 en 8]1; 2. de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die handelen voor eigen rekening of voor rekening van hun openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn }2[alsook de autonome gemeentebedrijven die werden opgericht in toepassing van de artikelen 263bis tot 263decies van de nieuwe gemeentewet]2; 3. de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
}3 [6. de
Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel;]3 }4[7. het Gewestelijk Agentschap voor Netheid;]4
}5 [8. de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel;]5 }6[9. het Brussels Instituut voor Milieubeheer.]6
Wanneer het besluit ter bepaling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter meerdere voorkooprechthebbende overheden aanduidt, bepaalt het hun orde van prioriteit. De regering bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel, met inbegrip van de modaliteiten volgens dewelke het Gewest, de gemeenten en de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij het voorkooprecht uitoefenen voor rekening van de
Art. 262. De voorkooprechthebbende overheden die de regering kan aanstellen in het besluit ter bepaling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter zijn: 1. het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat handelt voor eigen rekening of voor rekening van een instelling van openbaar nut dat ervan afhangt en dat niet bedoeld is onder }8[3, 4, 5, 6, 7 en 8]8; 2. de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die handelen voor eigen rekening of voor rekening van hun openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn }9[alsook de autonome gemeentebedrijven die werden opgericht in toepassing van de artikelen 263bis tot 263decies van de nieuwe gemeentewet]9; 3. de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 4. de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij die handelt voor eigen rekening, voor rekening van een openbare vastgoedmaatschappij, bedoeld door de ordonnantie van 9 september 1993 ter wijziging van de
Larcier Thema Wetboeken – Notariaat (Aanvulling 1 oktober 2015) – © Larcier
Wooncode voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en aangaande de sector van de sociale woningen of voor rekening van het woningfonds van de gezinnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 5. de Gewestelijke Havenmaatschappij van Brussel; }10[6. de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel;]10 }11[7. het Gewestelijk Agentschap voor Netheid;]11 }12[8. de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel;]12 }13[9. het Brussels Instituut voor Milieubeheer;]13 }14[10. de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting.]14 Wanneer het besluit ter bepaling van de aan het voorkooprecht onderhevige perimeter meerdere voorkooprechthebbende overheden aanduidt, bepaalt het hun orde van prioriteit. De regering bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel, met inbegrip van de modaliteiten volgens dewelke het Gewest, de gemeenten en de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij het voorkooprecht uitoefenen voor rekening van de hogerop aangeduide personen die geen rechtstreekse voorkoopbevoegdheid hebben. }8. – Lid 1, 1, gewijzigd bij art. 6, 1°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 7 april 2009. Deze ordonnantie is niet van toepassing: 1° op voorlopige verkoopovereenkomsten met een dagtekening van vóór haar inwerkingtreding; 2° [...] (art. 21; zoals gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 9 december 2010, B.S., 17 december 2010) }9. – Lid 1, 2, aangevuld bij art. 6, 2°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 7 april 2009. Deze ordonnantie is niet van toepassing: 1° op voorlopige verkoopovereenkomsten met een dagtekening van vóór haar inwerkingtreding; 2° [...] (art. 21; zoals gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 9 december 2010, B.S., 17 december 2010) }10. – Lid 1, 6, ingevoegd bij art. 6, 3°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 7 april 2009. Deze ordonnantie is niet van toepassing: 1° op voorlopige verkoopovereenkomsten met een dagtekening van vóór haar inwerkingtreding; 2° [...] (art. 21; zoals gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 9 december 2010, B.S., 17 december 2010) }11. – Lid 1, 7, ingevoegd bij art. 6, 3°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 7 april 2009. Deze ordonnantie is niet van toepassing: 1° op voorlopige verkoopovereenkomsten met een dagtekening van vóór haar inwerkingtreding; 2° [...] (art. 21; zoals gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 9 december 2010, B.S., 17 december 2010) }12. – Lid 1, 8, ingevoegd bij art. 6, 3°, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 19 maart 2009, B.S., 7 april 2009. Deze ordonnantie is niet van toepassing: 1° op voorlopige verkoopovereenkomsten met een dagtekening van vóór haar inwerkingtreding; 2° [...] (art. 21; zoals gewijzigd bij art. 2 Ord. Br. Hoofdst. R. 9 december 2010, B.S., 17 december 2010) }13. – Lid 1, 9, ingevoegd bij art. 105, § 2, Ord. Br. Hoofdst. Parl. 1 maart 2012, B.S., 16 maart 2012, err., B.S., 17 april 2012 }14. – Lid 1, 10, ingevoegd bij art. 6 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 29 juli 2015, B.S., 12 augustus 2015, inwerkingtreding: door de Brusselse Regering te bepalen (art. 8)
71