I. NOTARIAAT • A. Notariële organisatie Wet 16 maart 1803 — p. 3
I. NOTARIAAT A. Notariële organisatie p. 1 Wet 16 maart 1803 Art. 5 volledig vervangen
Art. 5. }1 [§ 1. Notarissen oefenen hun ambt uit binnen het gerechtelijk arrondissement waarin hun standplaats gelegen is. De notarissen met standplaats }2[in de kantons Limburg-Aubel, MalmedySpa-Stavelot, Verviers-Herve en het tweede kanton Verviers]2 of in het gerechtelijk arrondissement Eupen oefenen evenwel hun ambt uit }2[in de hier genoemde gebiedsomschrijvingen]2. § 2. Notarissen mogen niettemin akten verlijden buiten hun ambtsgebied in de gevallen dat de partijen enkel door persoonlijke verschijning kunnen optreden in de akte en zij in de akte de verklaring afleggen dat zij fysiek niet in staat zijn zich te verplaatsen naar het kantoor van de instrumenterende notaris.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 3 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding § 1: 1 november 1999 (art. 1, eerste streepje, K.B. 26 oktober 1999, B.S., 30 oktober 1999); inwerkingtreding § 2: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 125 wet 1 december 2013, B.S., 10 december 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 april 2014 (art. 163)
p. 2 Wet 16 maart 1803 Art. 12 volledig vervangen
Art. 12. }1[}2[Alle akten vermelden de naam, de gebruikelijke voornaam en de standplaats van de notaris die ze opmaakt. Een geassocieerde notaris vermeldt deze hoedanigheid en de zetel van de vennootschap in plaats van zijn standplaats. De partijen worden in de akte vermeld met hun naam, gevolgd door hun voornamen, hun plaats en datum van geboorte en hun woonplaats. De partijen die beschikken over een rijksregisternummer of aan wie een identificatienummer van het bisregister werd toegekend in uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, worden tevens met dit nummer vermeld, behoudens wanneer de akte wordt verleden buiten het kantoor van de notaris en het nummer niet beschikbaar is op het voorgelegde identiteitsbewijs. Ingeval de waarmerking op basis van de identiteitskaart gebeurt, volstaan de eerste twee voornamen in de plaats van de opname van alle voornamen. De voornamen worden vermeld in de volgorde waarin zij voorkomen in het stuk op grond waarvan de identificatie is gebeurd.]2 De akten vermelden eveneens de namen, de gebruikelijke voornamen en de woonplaats van de in de artikelen 10 en 11 bedoelde getuigen, alsook de plaats waar en de datum waarop de akten worden verleden. }3[Van comparanten die enkel als verte-
genwoordiger of gemachtigde optreden, of die enkel bijstand verlenen, dienen enkel de naam, voornamen en woonplaats te worden vermeld.]3 }4[De
datum van ondertekening van de akte door de notaris en de bedragen die het voorwerp uitmaken van een betalingsverplichting worden voluit geschreven.]4 De volmachten van de contractanten worden aan de minuut gehecht. In het geval dat de instrumenterende notaris de minuut van gezegde volmacht bewaart, of indien hij het brevet of de uitgifte ervan reeds aan een akte van zijn ambt gehecht heeft, moet de volmacht niet aan de minuut worden gehecht. De akte wordt toegelicht. De vermeldingen bedoeld in het eerste lid en het tweede lid worden altijd integraal voorgelezen, alsook de wijzigingen die werden aangebracht aan het vooraf meegedeelde ontwerp van de akte.
}2[Uiterlijk
vóór de overschrijving van de akte op het hypotheekkantoor of, indien het een akte betreft die niet aan deze formaliteit van overschrijving is onderworpen, vóór de registratie ervan, kan de instrumenterende notaris, onder zijn verantwoordelijkheid, verbeteringen of aanvullingen aanbrengen aan de voet van de minuut om een materiële vergissing of vergetelheid recht te zetten, zonder afbreuk te doen aan de draagwijdte van de overeenkomst. Elke latere uitgifte van de akte vermeldt deze verbeteringen of aanvullingen.]2
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 80, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 80, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
p. 3
De akte wordt steeds integraal voorgelezen in de gevallen bedoeld in artikel 10, alsook wanneer het ontwerp van de akte niet tijdig aan de partijen en aan de tussenkomende personen voorafgaandelijk meegedeeld werd. Het ontwerp van de akte wordt, behoudens andersluidende verklaring aangebracht door een partij, geacht tijdig te zijn ontvangen wanneer de partijen deze minstens vijf werkdagen voor het verlijden van de akte hebben ontvangen. Van de toelichting van de akte, van de datum waarop de partijen in voorkomend geval vooraf kennis hebben gekregen van het ontwerp van de akte en van de gedeeltelijke of integrale voorlezing van de akte wordt in het slot van de akte melding gemaakt.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 9 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1) }2. – Lid 1 laatst vervangen bij art. 38 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }3. – Lid 2 aangevuld bij art. 18 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: 10 dagen na publicatie (art. 26, lid 1; zoals gewijzigd bij art. 24 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011) }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 5, 2°, wet (III) 1 maart 2007, B.S., 14 maart 2007
p. 3
Wet 16 maart 1803 Art. 18 volledig vervangen Art. 18. }1[Alle notariële akten die in gedematerialiseerde vorm zijn verleden, evenals een gedematerialiseerd afschrift van alle akten die op papier zijn verleden, worden bewaard in een daartoe bestemde Notariële Aktebank die onder het bestuur staat van de Nationale Kamer van notarissen die de uitwerking en het operationele beheer ervan kan delegeren aan de Koninklijke Federatie van het Belgische Notariaat. Binnen de vijftien dagen na het verlijden van de akte moet hetzij de gedematerialiseerde akte, hetzij het gedematerialiseerde afschrift van de akte die op papier is verleden, worden gedeponeerd en opgenomen in de Notariële Aktebank. Dit afschrift heeft dezelfde bewijswaarde als de eerste uitgifte van de minuut op papier. Deze bepaling geldt niet voor testamenten, herroepingen van testament en contractuele erfstellingen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingericht door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en na advies van de instelling die de Notariële Aktebank beheert, met eerbiediging van de artikelen 23 en 458 van het Strafwetboek, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de Notariële Aktebank wordt ingericht, beheerd, georganiseerd en de toegang ertoe.]1 }1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 20 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 26, lid 1). De toepassing van deze bepalingen is enkel verplicht voor de akten die zijn verleden vanaf de in art. 26 , lid 1 bedoelde datum (art. 26, lid 2); opnieuw vervangen bij art. 81 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
Wet 16 maart 1803 Art. 16 volledig vervangen
Art. 16. Overschrijvingen, tussenregels en bijvoegingen in het lichaam van de akte zijn niet geoorloofd; de over- of tussengeschreven woorden alsmede de bijgevoegde woorden zijn nietig. Indien er woorden moeten worden doorgehaald, moet dit op zodanige wijze geschieden dat hun getal op de kant van dezelfde bladzijde of aan het slot van de akte kan vermeld worden en goedgekeurd gelijk de renvooien op de kant; alles op straffe van }1[1,25 euro]1 geldboete ten laste van de notaris, van schadeloosstelling en zelfs van afzetting in geval van bedrog.
p. 3 Wet 16 maart 1803 Art. 20 volledig vervangen
Art. 20. De notaris is verplicht de minuut te bewaren van alle akten die hij verlijdt. }1[...]1 }1. – Lid 2 opgeheven bij art. 82 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
1
I. NOTARIAAT • A. Notariële organisatie Wet 16 maart 1803 — p. 3
p. 3 Wet 16 maart 1803 Art. 29 volledig vervangen
Art. 29. De notaris houdt repertorium van alle akten die hij verlijdt. }1[Wanneer de akte evenwel voor meerdere notaris-
sen wordt verleden, wordt zij alleen ingeschreven in het repertorium van de notaris die de minuut bewaart }2[...]2.]1 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 12 wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 83 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
Deze aanpassing geldt vanaf 1 januari van het jaar volgend op de bekendmaking van het aanpassingsbesluit.]4 {5 }1. – Vervangen bij art. 2 K.B. nr. 213, 13 december 1935, B.S., 16-17 december 1935, bekrachtigd bij enig art. wet 4 mei 1936, B.S., 7 mei 1936 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 17, 1°, wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1) }3. – Lid 3 vervangen bij art. 17, 2°, wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1); gewijzigd bij art. 6 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 17), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 17, 3°, wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 58, lid 1)
F 5. – Vanaf 1 juni 2014 luidt dit art. als volgt:
Art. 34. }6[§ 1. Elke notaris maakt een onderscheid tussen zijn eigen gelden en derdengelden.
p. 4 Wet 16 maart 1803 Art. 34 volledig vervangen
Art. 34. }1[De notaris mag een geldsom die hij voor rekening van een ander heeft ontvangen naar aanleiding van een akte of een verrichting van zijn ambt, niet langer bewaren dan }2[één maand]2 te rekenen van de dag waarop hij ze heeft ontvangen. Indien de ontvangen som voor het verstrijken van die termijn haar bestemming niet heeft kunnen krijgen, moet zij, voor rekening van de persoon aan wie zij verschuldigd is, onder een afzonderlijke rubriek gestort worden op een bijzondere rekening bij een openbare of particuliere instelling, overeenkomstig door de Koning te stellen regels. }3[De
vorige leden zijn niet van toepassing indien het totaal van de bedragen ontvangen voor rekening van eenzelfde persoon of bij gelegenheid van eenzelfde akte of eenzelfde verrichting, }3[2.500 EUR]3 niet te boven gaat.]3]1 }4[De
Koning kan bovengenoemd bedrag om de twee jaar aan de economische toestand aanpassen.
2 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
De gelden die notarissen in de uitoefening van hun beroep ontvangen ten behoeve van cliënten of derden worden gestort op een of meer rekeningen geopend op hun naam of op naam van hun notarisvennootschap, met vermelding van hun of haar hoedanigheid. Deze rekening of rekeningen worden geopend overeenkomstig de door de Nationale Kamer van notarissen vast te stellen regels. De notaris verhandelt gelden van cliënten of derden via deze rekening. Hij verzoekt cliënten of derden steeds om uitsluitend op deze rekening te betalen. Het beheer van deze rekening berust uitsluitend bij de notaris, onverminderd de aanvullende regels inzake verhandeling van gelden van cliënten of derden vastgesteld door de Nationale Kamer van notarissen. § 2. De in § 1 bedoelde rekeningen omvatten de derdenrekeningen en de rubriekrekeningen. De derdenrekening is een globale rekening waarop gelden worden ontvangen of beheerd die naar cliënten of derden moeten worden doorgestort. De rubriekrekening is een geïndividualiseerde rekening geopend met betrekking tot een bepaald dossier of voor een bepaalde cliënt. § 3. De derdenrekening en de rubriekrekening zijn rekeningen die zijn geopend bij een door de Nationale Bank van België op grond van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen vergunde instelling of de Deposito- en Consignatiekas en die minstens voldoen aan de volgende eisen:
1° de derdenrekening en de rubriekrekening mogen nooit een debetsaldo vertonen; 2° op een derdenrekening of een rubriekrekening mag geen krediet, in welke vorm ook, worden toegestaan; die rekeningen kunnen nooit tot zekerheid dienen; 3° elke schuldvergelijking, fusie of bepaling van eenheid van rekening tussen de derdenrekening, de rubriekrekening en andere bankrekeningen is uitgesloten; nettingovereenkomsten kunnen op deze rekeningen geen toepassing vinden. De Nationale Kamer van notarissen kan aanvullende regels inzake de verhandeling van gelden van cliënten of derden vaststellen. § 4. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden stort de notaris de op zijn derdenrekening ontvangen gelden zo vlug mogelijk door aan de bestemmeling. Ingeval de notaris om gegronde redenen de gelden niet binnen de bij het reglement van de Nationale Kamer van notarissen bepaalde termijn en uiterlijk binnen twee maanden na de ontvangst ervan aan de bestemmeling kan overmaken, stort hij ze op een rubriekrekening. Onverminderd de toepassing van dwingende rechtsregels, is het tweede lid niet van toepassing indien het totaal van de bedragen ontvangen voor rekening van eenzelfde persoon of bij gelegenheid van eenzelfde akte of eenzelfde verrichting of per dossier 2.500 euro niet te boven gaat. De Koning kan dit bedrag om de twee jaar aan de economische toestand aanpassen. Deze aanpassing geldt vanaf 1 januari van het jaar volgend op de bekendmaking van het aanpassingsbesluit. § 5. Alle sommen, ongeacht het bedrag ervan, die door de gerechtigde niet zijn teruggevorderd noch aan hem zijn overgemaakt twee jaar na de afsluiting van het dossier naar aanleiding waarvan zij door de notaris werden ontvangen, worden door deze laatste in de Deposito- en Consignatiekas gestort. De termijn wordt geschorst zolang deze sommen het voorwerp uitmaken van een rechtsgeding. Die deposito's worden ingeschreven op naam van de gerechtigde, die door de notaris wordt aangewezen. Zij worden door de Deposito- en Consignatiekas ter beschikking van de gerechtigde gehouden tot het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934.]6 }6. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 2 wet 22 november 2013, B.S., 10 december 2013, inwerkingtreding: 1 juni 2014 (art. 4)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
I. NOTARIAAT • F. Varia Wet 21 december 2013 — p. 83
F. Varia p. 77 Subtrefwoord «F. Varia» Inhoudsopgave aanvullen
Wet 21 december 2013 – Consulair Wetboek (uittreksel art. 1, 18–25). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
p. 77 Wet 10 juli 1931 Onder opschrift noot vervangen }Opgeheven bij art. 7, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 21 januari 2014, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 8)
p. 83 Wet 21 december 2013 toevoegen na Regl. 26 april 2011
Wet 21 december 2013 h o ude n de he t Consulair Wetboek (B.S., 21 januari 2014)
8° Consulaire werkzaamheden: de in dit Wetboek of andere wetten bedoelde werkzaamheden evenals alle consulaire werkzaamheden die door het internationale recht worden bepaald; 9° Woonplaats: de plaats waar een natuurlijke persoon volgens de consulaire bevolkingsregisters zijn hoofdverblijf heeft; 10° Gewone verblijfplaats: de plaats waar een natuurlijke persoon zich hoofdzakelijk en legaal heeft gevestigd, zelfs bij afwezigheid van registratie. Om deze plaats te bepalen, wordt rekening gehouden met omstandigheden van persoonlijke of professionele aard die duurzame banden met deze plaats aantonen of wijzen op de wil om dergelijke banden te scheppen; 11° De minister: de Minister die bevoegd is voor Buitenlandse Zaken; 12° Consulaire rechten: de rechten die de consulaire posten zijn gemachtigd te heffen bij de afgifte van bepaalde akten of documenten;
(Uittreksel)
CONSULAIR WETBOEK HOOFDSTUK 1
DEFINITIES Art. 1. Voor de toepassing van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder:
13° Belgisch paspoort: een reisdocument dat enkel wordt afgegeven aan Belgen, in de vorm van een boekje waarvan de inhoud en de vorm door internationale afspraken worden bepaald; 14° Belgisch reisdocument: een reisdocument dat in bijzondere omstandigheden wordt afgegeven aan Belgen en niet-Belgen. Dit document kan een andere vorm dan die van een boekje aannemen; 15° Consulaire bevolkingsregisters: de bevolkingsregisters die in een consulaire post worden gehouden.
1° Consulaire post: elk consulaat-generaal, consulaat, vice-consulaat of consulair agentschap; 2° Consulair ressort: het ambtsgebied dat aan een consulaire post is toegekend ter uitoefening van de consulaire werkzaamheden; 3° Consulaire beroepspost: de consulaire post met aan het hoofd een consulaire beroepsambtenaar; 4° Consulair posthoofd: de persoon die is aangewezen om in die hoedanigheid op te treden; 5° Ereconsulaire post: de consulaire post met aan het hoofd een consulaire ere-ambtenaar die niet bezoldigd wordt uit de Staatsbegroting; 6° Consulaire ambtenaar: iedere persoon, inclusief het hoofd van een consulaire post, aan wie in die hoedanigheid de uitoefening van consulaire werkzaamheden is opgedragen; 7° Consulair agentschap: elk consulair kantoor dat deel uitmaakt van een bestaande consulaire post gevestigd buiten de zetel van deze consulaire post;
HOOFDSTUK 4
HET NOTARIAAT Art. 18. De notariële bevoegdheden betreffen uitsluitend: 1° de akten en contracten die betrekking hebben op in België gelegen goederen of te behandelen zaken; 2° de huwelijkscontracten en de akten die verband houden met een wijziging van het huwelijkvermogenstelsel, voor zover ten minste één van de partijen Belg is; 3° alle akten die uiterste wilsbeschikkingen bevatten en de akten en processen-verbaal die daar op betrekking hebben, voor zover de erflater Belg is; 4° alle akten houdende toestemming tot adoptie of volle adoptie, welke ook de nationaliteit is van diegene die de toestemming geeft, mits de persoon die de toestemming nodig heeft, Belg is;
83, Aanv. 3
5° de afgifte van eensluidende afschriften van en uittreksels uit de in minuut verleden akten die op de consulaire post worden bewaard. De consulaire ambtenaren kunnen de partijen verzoeken een door een Belgische notaris opgesteld model van de te verlijden akte voor te leggen.
Art. 19. Het hoofd van een consulaire beroepspost waarvan het consulair ressort buiten de Europese Unie is gelegen, is bevoegd tot het verlijden van de in artikel 18 bedoelde notariële akten. Art. 20. Het hoofd van een ereconsulaire post kan de in artikel 18 bedoelde bevoegdheden alleen uitoefenen indien hij daartoe door de minister wordt gemachtigd. Deze machtiging kan enkel worden verleend aan de hoofden van een ereconsulaire post waarvan het consulair ressort buiten de Europese Unie is gelegen. Art. 21. De in artikel 18 bedoelde bevoegdheden worden uitgeoefend met als voorwaarden: 1° binnen het consulair ressort van de consulaire post en ten behoeve van Belgen en niet-Belgen die in het consulair ressort hun gewone verblijfplaats hebben; 2° overeenkomstig de in België van kracht zijnde wetgeving op het gebied van notariaat; 3° het naleven van het internationale recht dat België bindt. De akten die uitsluitend wegens de plaats van opmaak in het buitenland niet voldoen aan alle door het Belgische recht voorgeschreven vormvereisten, zijn niettemin rechtsgeldig.
Art. 22. Indien nodig kunnen de krachtens dit Wetboek bevoegde consulaire ambtenaren zich tijdens de uitoefening van hun ambt laten bijstaan door een tolk of beëdigde vertaler. De kosten die daaraan verbonden zijn, worden gedragen door de partijen bij de akte. De tolken en de beëdigde vertalers zijn exclusief aansprakelijk voor de schade of nadelige gevolgen die door hun optreden aan de partijen zouden worden berokkend.
Art. 23. De consulaire ambtenaren die bij dit Wetboek inzake notariaat bevoegd worden verklaard, kunnen hun medewerking weigeren indien ze door een moeilijkheid van juridische of feitelijke aard daartoe worden verhinderd. Art. 24. De personen die in overeenstemming met de internationale akkoorden die België binden het statuut van vluchteling of staatloze verwerven en die in België hun gewone verblijfplaats hebben, worden gelijkgesteld met Belgen voor de toepassing van dit hoofdstuk.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
3
I. NOTARIAAT • F. Varia Wet 21 december 2013 — p. 83
In het raam van de uitoefening van de consulaire bescherming voor derde landen, kan de Koning bepalen dat de bevoegdheden inzake notariaat ook kunnen worden uitgeoefend voor de onderdanen van die landen waarvoor de bescherming wordt uitgeoefend.
4 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
In het raam van de uitoefening van consulaire dienstverlening door derde landen, bepaalt de Koning onder welke voorwaarden notariële akten opgemaakt door de consulaire overheden van deze derde landen voor Belgen, in België erkend.
betreffende de tarieven en de inning van de honoraria van notarissen worden geïnd ten voordele van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer bedoeld in artikel 14 van de programmawet van 27 december 2005.
Art. 25. De honoraria en vergoedingen die bepaald zijn in de Belgische wetgeving en de besluiten
Een ereconsul die de notariële bevoegdheid uitoefent, heeft recht op het geheel der honoraria.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 230–237
II. BURGERLIJK RECHT A. Burgerlijk Wetboek p. 184
tigt die partij dit in de akte of in een ondertekende aanvullende verklaring onderaan de akte.]4
partijen of de instrumenterende ambtenaar in hun naam:
Wet 21 maart 1804 Art. 1392 – 1393 volledig vervangen
}5[De partij die zijn verplichting tot identificatie met
1° er de overschrijving van vragen in toepassing van de onderhavige bepaling;
Art. 1392. Alle huwelijksovereenkomsten }1[en wijzigingen]1 opgemaakt voor de voltrekking van het huwelijk en alle bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel worden vastgesteld bij notariële akte. }1. – Gewijzigd bij art. 78 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen, en uiterlijk op de datum waarop artikel 3 van de wet van 14 januari 2013 houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie in werking treedt (art. 87, 13°) (= door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3, wet 14 januari 2013))
Art. 1393. Voordat het huwelijk voltrokken is, mogen in de huwelijksovereenkomsten geen wijzigingen worden aangebracht buiten de tegenwoordigheid en zonder de gelijktijdige toestemming van allen die er partij bij zijn geweest. }1[Artikel 1395, § 1, is op deze wijzigingen van
toepassing. Bij gebreke aan de inschrijving voorzien in artikel 1395, § 1, werken de wijzigingen niet tegen derden, behoudens indien de echtgenoten hen van de wijzigingen op de hoogte hebben gebracht, in de overeenkomsten die ze met hen sluiten.]1
}1. – Lid 2 vervangen bij art. 79 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen, en uiterlijk op de datum waarop artikel 3 van de wet van 14 januari 2013 houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie in werking treedt (art. 87, 13°) (= door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 september 2015 (art. 85, lid 3, wet 14 januari 2013))
het in het tweede lid beoogde nummer niet nakomt, draagt alle gevolgen van het gebrek aan registratie van de huurovereenkomst.]5 }1. – Gewijzigd bij art. 2, A, 1°, wet 4 november 1969, B.S., 25 november 1969; gewijzigd bij art. 13, § 3, wet 20 februari 1991, B.S., 22 februari 1991 }2. – Aangevuld bij art. 97 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007 }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 41 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 februari 2014 ((art. 87, 2°). De vermeldingen voorgeschreven door art. 1714, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 41, zijn niet verplicht in geval van hernieuwing van een huurcontract dat werd gesloten vóór de inwerkingtreding van vermeld artikel 41 (art. 111)) }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 41 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 februari 2014 ((art. 87, 2°). De vermeldingen voorgeschreven door art. 1714, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 41, zijn niet verplicht in geval van hernieuwing van een huurcontract dat werd gesloten vóór de inwerkingtreding van vermeld artikel 41 (art. 111)) }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 41 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 februari 2014 ((art. 87, 2°). De vermeldingen voorgeschreven door art. 1714, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 41, zijn niet verplicht in geval van hernieuwing van een huurcontract dat werd gesloten vóór de inwerkingtreding van vermeld artikel 41 (art. 111))
p. 230 Wet 21 maart 1804 (Hypotheekwet) art. 1 – 2bis volledig vervangen
Art. 1. }1[Alle akten onder de levenden, om niet of
p. 197 Wet 21 maart 1804 Art. 1714 volledig vervangen
Art. 1714. }1[...]1. Men kan huren bij geschrift of mondeling }2[behalve tegenstrijdige wettelijke bepalingen]2. }3[Elke
schriftelijke huurovereenkomst moet, afgezien van alle andere modaliteiten, het volgende inhouden: 1° voor de natuurlijke personen, hun naam, hun eerste twee voornamen, hun woonplaats en hun datum en plaats van geboorte; 2° voor de rechtspersonen, hun maatschappelijke naam en, in voorkomend geval, hun ondernemingsnummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen; bij gebrek aan toekenning van het voormelde identificatienummer, wordt dit vervangen door hun maatschappelijke zetel.]3 }4[Indien
aan een partij bij een dergelijke akte nog geen ondernemingsnummer is toegekend, beves-
onder bezwarende titel, tot overdracht of aanwijzing van onroerende zakelijke rechten, andere dan voorrechten en hypotheken, }1[met inbegrip van de authentieke akten bedoeld in de artikelen 577-4, § 1, en 577-13, § 4, van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van de daarin aangebrachte wijzigingen]1, worden }2[...]2 in hun geheel overgeschreven in een daartoe bestemd register, op het kantoor van bewaring der hypotheken van het arrondissement waar de goederen zijn gelegen. Tot dan toe kan men zich op die akten niet beroepen tegen derden die zonder bedrog gecontracteerd hebben.]1 Deze bepaling is ook van toepassing op de in kracht van gewijsde gegane vonnissen die gelden als overeenkomst of als titel voor de overdracht van die rechten, alsook op de akten van afstand van die rechten en op de huurcontracten die voor langer dan negen jaren zijn aangegaan of kwijting inhouden van ten minste drie jaren huur.
2° bevestigen dat ze opgenomen zijn in de databank van plannen van afbakening van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, zonder nadien te zijn gewijzigd; 3° de referte ervan in deze databank vermelden.]3 }1. – Lid 1 vervangen bij art. 4 wet 8 juli 1924, B.S., 13 juli 1924; gewijzigd bij art. 3 wet 30 juni 1994, B.S., 26 juli 1994, err., B.S., 20 september 1994, inwerkingtreding: 1 augustus 1995 (art. 11) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 62, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }3. – Lid 4 toegevoegd bij art. 62, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Art. 2. }1[Alleen vonnissen, authentieke akten en in rechte of voor notaris erkende onderhandse akten worden ter overschrijving aangenomen. De volmachten tot die akten betrekkelijk moeten in dezelfde vorm gegeven worden. }2[De notarissen en al degenen, openbare ambtena-
ren of anderen, die belast zijn met het verlenen van authenticiteit aan de akten die aan overschrijving zijn onderworpen, zijn gehouden de vervulling van de formaliteit te vorderen binnen de }3[vijftien dagen]3 na de dagtekening van die akten, behalve voor de akten houdende openbare verkoop of deze die betrekking hebben op onroerende goederen die in onderscheiden ambtsgebieden zijn gelegen waarvoor de termijn op twee maanden wordt gebracht.]2 }4[...]4]1 }5[De in het voorgaande lid bepaalde termijn wordt
verlengd tot de eerstvolgende openingsdag wanneer de laatste dag van de bovenvermelde termijn een sluitingsdag van de kantoren is.]5 }1. – Vervangen bij art. 1 wet 10 oktober 1913, B.S., 21 december 1913 }2. – Lid 2 vervangen bij art. 33 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 63, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°) }4. – Lid 3 impliciet opgeheven bij art. 33 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009 }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 63, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
}1[Art. 2bis. }2[...]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 85 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }2. – Opgeheven bij art. 64 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
Indien deze huurcontracten niet zijn overgeschreven, wordt de huurtijd verminderd overeenkomstig artikel 1429 van het Burgerlijk Wetboek.
p. 230–237
}3[De
plannen die ingevolge aanhechting of neerlegging deel uitmaken van de in het eerste lid vermelde akten, worden zonder aanbieding ervan geacht tegelijk met die akten te zijn overgeschreven, op voorwaarde dat in een verklaring in de akte of in een ondertekende verklaring onderaan de akte, de
Wet 21 maart 1804 (Hypotheekwet) art. 77 volledig vervangen
Art. 77. }1[...]1
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
5
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 230–238 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 65 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 230–238 Wet 21 maart 1804 (Hypotheekwet) art. 83 – 84 volledig vervangen
Art. 83. Om de inschrijving te verkrijgen stelt de schuldeiser, hetzij in persoon, hetzij door een derde, aan de hypotheekbewaarder ter hand de authentieke uitgifte van de akte waaruit het voorrecht of de hypotheek ontstaat. Hij voegt daarbij twee }1[...]1 borderellen, waarvan een op de uitgifte van de titel kan worden geschreven. Deze borderellen bevatten: 1° De naam, de voornamen }2[en de woonplaats]2 van de schuldeiser; 2° De naam, de voornamen }3[en de woonplaats]3 van de schuldenaar of een zodanige persoonlijke en bijzondere aanwijzing dat de bewaarder in alle gevallen de met hypotheek bezwaarde persoon kan herkennen en onderscheiden; 3° }4[De bijzondere aanduiding van de akten die de hypotheek of het voorrecht vestigen, bevestigen of erkennen en de dagtekening van die akten;]4 4° Het bedrag van de hoofdsom en het toebehoren van de schuldvorderingen waarvoor inschrijving wordt gevorderd, en de tijd die voor hun betaling is bepaald; 5° De bijzondere aanduiding van de aard en de ligging van elk van de onroerende goederen waarop de inschrijver zijn voorrecht of zijn hypotheek wil bewaren; }5[De
inschrijver is bovendien gehouden woonplaats te kiezen in enige plaats van het gebied der rechtbank van eerste aanleg waarbinnen de goederen zijn gelegen; en bij gebreke van keuze van woonplaats kunnen alle betekeningen en kennisgevingen betreffende de inschrijving gedaan worden aan de procureur des Konings.]5 De bewaarder doet in zijn register aantekening van de inhoud van de borderellen; hij geeft aan de verzoekers de uitgifte van de titel terug, alsook een van de borderellen, waarop hij onderaan bevestigt de inschrijving te hebben gedaan, met opgave van de }6[referte eraan]6. }1. – Lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 64 wet 19 december 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 73, zoals gewijzigd bij art. 95, lid 1, K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006) }2. – Lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 66, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }3. – Lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 66, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – Lid 2, 3°, vervangen bij art. 16 wet 10 oktober 1913, B.S., 21 december 1913 }5. – Lid 3 vervangen bij art. 16 wet 10 oktober 1913, B.S., 21 december 1913 }6. – Lid 4 gewijzigd bij art. 66, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Art. 84. Om de inschrijving of de vermelding door de artikelen 3 en 5 vereist, te verkrijgen, stellen de partijen, hetzij in persoon, hetzij door een derde, aan de bewaarder ter hand: 1° }1[indien het een eis in rechte betreft, twee uittreksels }2[...]2 bevattende de naam, de voornamen 6 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}3[en de woonplaats]3 van de partijen en, in voorko-
mend geval, die van de nieuwe eigenaar, met aanduiding van zijn titel; de vermelding van de rechten waarvan de vernietiging of de herroeping wordt verzocht en van de rechtbank die van de eis kennis moet nemen]1; 2° indien het een vonnis betreft, twee uittreksels }4[...]4 door de griffier afgegeven, en bevattende de naam, de voornamen }5[en de woonplaats]5 van de partijen, het beschikkende gedeelte van de beslissing, alsook de vermelding van de rechtbank of het hof waardoor de beslissing is gewezen; 3° indien het een overdracht betreft, de authentieke uitgifte van de akte en twee uittreksels }6[...]6, bevattende de door artikel 5 vereiste opgaven. }7[Voor
de toepassing van artikel 577-12 van het Burgerlijk Wetboek, moeten aan de bewaarder worden voorgelegd:
1° door de notaris, indien het een notariële akte betreft, twee uittreksels }8[...]8, bevattende de datum van de akte houdende vaststelling van de ontbinding van de vereniging van mede-eigenaars, de naam van de optredende notaris en diens standplaats, alsook de naam, voornamen }9[en woonplaats] 9 van de partijen bij de akte bedoeld in artikel 577-4, § 1, van het Burgerlijk Wetboek; 2° door de eiser, indien het een rechtsvordering betreft, twee uittreksels }10[...]10, bevattende de naam, voornamen }11[en woonplaats]11 van de partijen, alsmede de rechtbank die kennis moet nemen van de vordering; 3° door de partijen of door een derde, indien het een rechterlijke beslissing betreft, twee uittreksels }12[...]12 door de griffier afgegeven, bevattende de datum waarop de rechterlijke beslissing is genomen, het gerecht dat ze heeft genomen, de naam, voornamen }13[en woonplaats]13 van de partijen, het beschikkend gedeelte van de rechtelijke beslissing en een verklaring van de griffier waaruit blijkt dat er geen rechtsmiddelen zijn aangewend.]7 }14[Om de inschrijvingen bedoeld in artikel 1493 van het Gerechtelijk Wetboek te verrichten, leggen de partijen aan de bewaarder voor: zo het gaat om een rechtsvordering, twee uittreksels }15[...]15, met vermelding van de naam, voornaam en woonplaats van de partijen, het in beslag genomen goed, de datum van het beslagexploot en de rechtbank die over de vordering uitspraak zal moeten doen; gaat het om een beslissing, twee uittreksels }15[...]15, afgeleverd door de griffier en bevattende de aanduiding van de naam, voornaam en woonplaats van de partijen, het beschikkend gedeelte van de beslissing en het gerecht dat ze geveld heeft alsmede een verklaring van de griffier waaruit blijkt dat de termijnen van verzet en hoger beroep verstreken zijn en geen van beide rechtsmiddelen tegen de beslissing werd aangewend.]14
De bewaarder geeft aan de verzoeker een van de uittreksels terug, waarop hij de verklaring aanbrengt dat de inschrijving of de vermelding gedaan is. }1. – Lid 1, 1°, vervangen bij art. 4 van wet 10 oktober 1913, B.S., 21 december 1913 }2. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 65, 1°, wet 19 december 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 73, zoals gewijzigd bij art. 95, lid 1, K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006) }3. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 67, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 65, 1°, wet 19 december 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 73, zoals gewijzigd bij art. 95, lid 1, K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006)
}5. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 67, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }6. – Lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 65, 1°, wet 19 december 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 73, zoals gewijzigd bij art. 95, lid 1, K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006) }7. – Lid 2 ingevoegd bij art. 5 wet 30 juni 1994, B.S., 26 juli 1994, err., B.S., 20 september 1994, inwerkingtreding: 1 augustus 1995 }8. – Lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 65, 1°, wet 19 december 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 73, zoals gewijzigd bij art. 95, lid 1, K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006) }9. – Lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 67, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }10. – Lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 65, 1°, wet 19 december 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 73, zoals gewijzigd bij art. 95, lid 1, K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006) }11. – Lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 67, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }12. – Lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 65, 1°, wet 19 december 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 73, zoals gewijzigd bij art. 95, lid 1, K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006) }13. – Lid 2, 3°, gewijzigd bij art. 67, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }14. – Lid 3 ingevoegd bij (art. 3) art. 105 wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }15. – Lid 3 gewijzigd bij art. 65, 2°, wet 19 december 2006, B.S., 29 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 73, zoals gewijzigd bij art. 95, lid 1, K.B. 21 december 2006, B.S., 29 december 2006)
p. 230–239 Wet 21 maart 1804 (Hypotheekwet) art. 93 volledig vervangen
Art. 93. Zij die doorhaling of vermindering vorderen, leggen op het kantoor van de bewaarder over, hetzij de uitgifte der authentieke akte of de akte in brevet, houdende toestemming }1[of houdende bevestiging van de toestemming]1, hetzij de uitgifte van het vonnis. Een woordelijk uittreksel uit de authentieke akte is voldoende, wanneer de notaris die het heeft afgegeven, daarin verklaart dat de akte noch voorwaarde, noch voorbehoud bevat. }2[...]2 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007 }2. – Lid 3 opgeheven bij art. 68 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 230–241 Wet 21 maart 1804 (Hypotheekwet) art. 123 – 126 volledig vervangen
Art. 123. }1[}2[Wanneer verscheidene openbaar te maken titels dezelfde dag in het bij artikel 124, 1°, voorgeschreven register worden ingeschreven in uitvoering van artikel 135, wordt de voorrang bepaald naar de dagtekening van die titels. Voor de titels die dezelfde datum dragen, wordt de voorrang bepaald naar het volgnummer waaronder de aanbieding van de titels vermeld wordt in het voormelde register.]2
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 230–242
Het eerste lid is niet van toepassing op de schuldeisers bedoeld in artikel 81, tweede lid.]1 }1. – Vervangen bij art. 3 wet 9 februari 1995, B.S., 18 maart 1995, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 2, 1°, K.B. 12 december 2000, B.S., 21 december 2000) }2. – Lid 1 vervangen bij art. 69 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
Art. 124. }1[De bewaarders houden: 1° een register van de neergelegde titels, waarin de aanbiedingen van de titels waarvan men de inschrijving of de overschrijving vordert, worden aangetekend onder een volgnummer en naarmate zij geschieden; 2° een register waarin de overschrijvingen worden opgenomen; 3° een register waarin de inschrijvingen van de voorrechten en hypotheken en de doorhalingen of verminderingen worden opgenomen.]1
nissen, borderellen en enig ander stuk aangeboden om overgeschreven, ingeschreven of eenvoudig vermeld te worden op de kant van de registers die worden gehouden ter uitvoering van artikel 124, 2° en 3°; }3[de buiten de openingsuren van het kantoor aan-
geboden akten, vonnissen, borderellen en enig andere stukken worden geacht aangeboden te zijn in het begin van het daarop volgende eerste openingsuur van het kantoor;]3 }4[voor zover het werkelijke tijdstip van aanbieding
kan worden vastgesteld, bepaalt dit de onderlinge volgorde voor de neerlegging van deze documenten;]4 2° de akten en vonnissen waarbij een gehele of gedeeltelijke opheffing wordt verleend of bevolen en die worden aangeboden met het oog op doorhaling of vermindering.]1
}1. – Vervangen bij art. 70 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
}1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 9 februari 1995, B.S., 18 maart 1995, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 2, 1°, K.B. 12 december 2000, B.S., 21 december 2000)
Art. 125. De bewaarders houden bovendien een
}2. – 1°, al. 1, gewijzigd bij art. 73, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
register }1[...]1; daarin vermelden zij bij uittreksel en naarmate de }2 [aanbieding] 2 van de akten geschiedt, onder de namen van ieder bezwaarde eigenaar, en in een voor hem bestemd vak, de inschrijvingen, doorhalingen en andere akten die hem aangaan. Zij wijzen ook de registers aan waarin elke akte is opgenomen, en het nummer waaronder zij is ingeschreven. {3 }1. – Gewijzigd bij art. 81 R.B. 16 juni 1947, B.S., 14 augustus 1947 }2. – Gewijzigd bij art. 71 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 87, 3°) R 3. – De registers worden gehouden op magnetische informatiedrager (art. 1 K.B. 12 december 2000, B.S., 21 december 2000)
}3. – 1°, al. 2, ingevoegd bij art. 73, b), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°) }4. – 1°, al. 3, ingevoegd bij art. 73, b), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
p. 230–242 Wet 21 maart 1804 (Hypotheekwet) art. 139 – 140 volledig vervangen
Art. 126. }1[De bewaarders geven aan de verzoeker desgevraagd een bewijs van de aanbieding van de akten of borderellen die bestemd zijn om overgeschreven of ingeschreven te worden. Dit bewijs vermeldt het registernummer waaronder de aanbieding is ingeschreven. Zij mogen de overschrijvingen en inschrijvingen in de daartoe bestemde registers niet doen dan onder de in artikel 135, 1°, bepaalde dagtekening en in de volgorde van de hun daarvan gedane aanbiedingen. De uitgiften van de in artikel 1 bedoelde akten of vonnissen, bevattend of met toevoeging van de vermelding van de vervulling van de overschrijving, worden door de bewaarders binnen de maand na de in artikel 135, 1°, bepaalde dagtekening van overschrijving teruggestuurd aan de verzoeker.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 72 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
p. 230–241 Wet 21 maart 1804 (Hypotheekwet) art. 135 volledig vervangen }1[Art. 135. In het register van de neergelegde ti-
tels, waarvan het houden is voorgeschreven bij artikel 124, 1°, worden ingeschreven: 1° }2[op de dag en in de volgorde van hun aanbieding]2 aan de hypotheekbewaarder, alle akten, von-
}1[Art.
139. § 1. }2[In iedere akte of ieder stuk waarvan de openbaarmaking in een hypotheekkantoor vereist is, wordt iedere natuurlijke persoon op wiens naam de openbaarmaking moet geschieden vermeld met zijn naam, gevolgd door zijn voornamen, plaats en datum van geboorte en woonplaats. }3[De personen die beschikken over een rijksregisternummer of aan wie een identificatienummer in het bisregister werd toegekend in uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, worden tevens met dit nummer vermeld, op voorwaarde dat de instrumenterende ambtenaar of de aanvrager hierover beschikt. Hetzelfde geldt voor het geval waarin dit nummer na het verlijden van de akte of het stuk maar vóór het aanbieden ervan wordt bekomen. Dit identificatienummer kan ook onderaan de akte worden vermeld.]3 Indien de akte authentiek is of in geval van inschrijving van een wettelijke hypotheek, waarmerkt de instrumenterende ambtenaar of de persoon die de inschrijving kan vorderen de bovenvermelde identiteitsgegevens hetzij in de tekst, hetzij onderaan de akte of het stuk. Die waarmerking geschiedt op grond van de gegevens vervat in het rijksregister van de natuurlijke personen, de identiteitskaart, het trouwboekje of, bij betwisting, de registers van de burgerlijke stand. Indien de waarmerking gebeurt op basis van de identiteitskaart volstaan de eerste twee voornamen in de plaats van de opname van alle voornamen. De voornamen worden vermeld in de volgorde waarin zij voorkomen in het stuk op grond waarvan de identificatie is gebeurd. De
}4[uitgiften]4 en
uittreksels aangeboden aan de hypotheekbewaarder geven de inhoud van deze waarmerking weer. In de andere gevallen wordt een uittreksel uit de registers van de burgerlijke stand gevoegd bij de akte of het stuk.]2
§ 2. Indien de persoon op wiens naam de openbaarmaking moet geschieden, niet bekend is }5[...]5 in het rijksregister, bepaalt de openbare ambtenaar, de andere ambtenaar of de aanvrager, naargelang van het geval, in de bovengenoemde waarmerking of onderaan de akte of het stuk, het identiteitsbewijs op grond waarvan de naam, voornamen, plaats en datum van geboorte van de betrokkene zijn vastgesteld. Bij gebrek aan de identificatiestukken bedoeld in de voorgaande leden, kunnen deze laatste worden vervangen door een akte van bekendheid opgesteld door een Belgisch notaris. § 3. Voor de openbaar te maken vonnissen wordt de identificatie van de personen gewaarmerkt door een notaris, door de ambtenaar of door de optredende overheid, onderaan de }6[uitgifte]6, op de wijze voorgeschreven bij dit artikel. § 4. }7[...]7 § 5. De Koning kan de in dit artikel genoemde identificatieregels aanvullen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 9 februari 1995, B.S., 18 maart 1995, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 2, 1°, K.B. 12 december 2000, B.S., 21 december 2000) }2. – § 1 vervangen bij art. 2, 1°, wet (III) 1 maart 2007, B.S., 14 maart 2007 }3. – § 1, lid 1, aangevuld bij art. 39, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 39, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }5. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 39, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }6. – § 3 gewijzigd bij art. 39, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }7. – § 4 opgeheven bij art. 2, 2°, wet (III) 1 maart 2007, B.S., 14 maart 2007
}1[Art. 140. In iedere akte of ieder stuk waarvan
de openbaarmaking in een hypotheekkantoor vereist is, moet iedere vennootschap, vereniging of andere privaatrechtelijke rechtspersoon op wiens naam de openbaarmaking moet geschieden vermeld worden met de benaming, rechtsvorm, datum van de oprichtingsakte en de zetel van de vennootschap of de statutaire zetel, alsook met het }2[ondernemingsnummer]2 }3[bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen,]3 indien deze vennootschap, vereniging of rechtspersoon }2[ingeschreven is in de Kruispuntbank van Ondernemingen]2. De Koning kan de in dit artikel genoemde identificatieregels aanvullen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 9 februari 1995, B.S., 18 maart 1995, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 2, 1°, K.B. 12 december 2000, B.S., 21 december 2000) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3 wet (III) 1 maart 2007, B.S., 14 maart 2007 }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 40 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
7
II. BURGERLIJK RECHT • A. Burgerlijk Wetboek Wet 21 maart 1804 — p. 230–242
p. 230–242 Wet 21 maart 1804 (Hypotheekwet) art. 143 volledig vervangen }1[Art.
143. De hypotheekbewaarder mag weigeren het geheel van de formaliteit waarvan de openbaarmaking gevraagd is te vervullen of het gevraagde getuigschrift af te geven indien niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 139 tot 142]1 }2[of aan de door de Koning, krachtens artikel 144, 1° en 2°, vastgestelde vereisten]2.
}1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 9 februari 1995, B.S., 18 maart 1995, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 2, 1°, K.B. 12 december 2000, B.S., 21 december 2000) }2. – Aangevuld bij art. 74 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 230–242 Wet 21 maart 1804 (Hypotheekwet) art. 144 volledig vervangen }1[Art.
144. }2[De Koning kan:
8 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
1° voor de door Hem aangewezen stukken of categorieën van stukken bestemd voor hypothecaire openbaarmaking: a) de vereisten vaststellen waaraan ze moeten voldoen, alsook de materiële vormen van de hypothecaire openbaarmaking; Hij kan inzonderheid het gebruik voorschrijven van formulieren waarvan de Minister van Financiën het model bepaalt; b) bepalen dat zij op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden aangeboden, alsmede de modaliteiten van hun aanbieding en van de uitvoering van de hypothecaire openbaarmaking. Hij kan daarbij afwijken van de bepalingen van de artikelen 83, 84, eerste lid, 3°, tweede lid, 1°, en laatste lid, 89 en 126; c) bepalen dat ingeval van gedematerialiseerde aanbieding ervan, deze aanbieding moet worden vergezeld van gestructureerde metagegevens betreffende het stuk, waarvan in het bijzonder, voor elke partij bij de akte, haar identificatienummer in het Rijksregister of het haar in uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid toegekende identificatienummer in het bisregister of, voor een rechtspersoon, zijn ondernemingsnummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot op-
richting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen; 2° de materiële vormen en de inhoud bepalen van iedere aanvraag om een kopie, uittreksel of getuigschrift; Hij kan het gebruik voorschrijven van formulieren waarvan de Minister van Financiën het model bepaalt; de Koning kan voor de door Hem aangewezen aanvragen of categorieën van aanvragen, bepalen of zij op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden ingediend alsmede de modaliteiten van hun indiening; 3° de vormvoorwaarden bepalen van de kopieën, uittreksels of getuigschriften afgeleverd door de hypotheekbewaarders; de Koning kan bepalen dat de door Hem aangewezen kopieën, uittreksels of getuigschriften op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden afgeleverd, alsmede de modaliteiten van hun aflevering; 4° het houden van de in de artikelen 124 en 125 bedoelde registers regelen en de materiële vormen ervan bepalen.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 wet 9 februari 1995, B.S., 18 maart 1995, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 2, 1°, K.B. 12 december 2000, B.S., 21 december 2000) }2. – Vervangen bij art. 75 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
II. BURGERLIJK RECHT • F. Kredietverlening • 4. Inpandgeving van een handelszaak Wet 25 oktober 1919 — p. 280
F. Kredietverlening 4. Inpandgeving van een handelszaak
p. 280 Wet 25 oktober 1919 Art. 4 volledig vervangen
Art. 4. }1 [De pandakte verkrijgt openbaarheid door de inschrijving ervan in een afzonderlijk register, daartoe gehouden in het kantoor der hypotheken van het gerechtelijk arrondissement binnen welk gebied de handelszaak is gevestigd. In de gerechtelijke arrondissementen waar verschillende hypotheekkantoren zijn gevestigd, wijst de Regering datgene onder die kantoren aan, dat met de inschrijving van de panden der handelszaken is belast. Om de inschrijving te doen, legt de schuldeiser, hetzij zelf, hetzij door tussenkomst van een derde, aan de hypotheekbewaarder een uitgifte van de pandakte voor, indien deze een authentieke akte is, of een der exemplaren in duplo, indien het een onderhandse akte geldt. Hij voegt er twee op gezegeld papier geschreven borderellen bij, waarvan het ene op de uitgifte van de titel kan gebracht worden. Deze borderellen bevatten: 1° De naam, de voornamen }2[en de woonplaats]2 van de schuldeiser met keuze van woonplaats in het arrondissement waar het kantoor is gelegen;
De akte behelst insgelijks de opgave van het }7[ondernemingsnummer]7, van de eigenaar van de in pand gegeven handelszaak.]1
1° voor de door Hem aangewezen categorieën van authentieke akten bestemd voor openbaarmaking van het in pand geven van de handelszaak:
}1. – Vervangen bij art. 2 K.B. nr. 282, 30 maart 1936, B.S., 7 april 1936 }2. – Lid 3, 1°, gewijzigd bij art. 84 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }3. – Lid 3, 2°, gewijzigd bij art. 84 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – Lid 3, 3°, gewijzigd bij art. 38, 1°, wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }5. – Lid 4 vervangen bij art. 6, § 1, wet 9 februari 1995, B.S., 18 maart 1995, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 2, 1°, K.B. 12 december 2000, B.S., 21 december 2000) }6. – Lid 5 impliciet opgeheven bij art. 6, § 1, wet 9 februari 1995, B.S., 18 maart 1995, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 2, 1°, K.B. 12 december 2000, B.S., 21 december 2000) }7. – Lid 6 gewijzigd bij art. 38, 2°, wet (II) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010
a) de vereisten vaststellen waaraan ze moeten voldoen, alsook de materiële vormen van deze openbaarmaking; Hij kan inzonderheid het gebruik voorschrijven van formulieren waarvan de Minister van Financiën het model bepaalt;
p. 280 Wet 25 oktober 1919 Art. 5 volledig vervangen
2° De naam, de voornamen, de plaats en de datum van geboorte }3 [en de woonplaats]3 van de bezwaarde eigenaar;
Art. 5. De bewaarder vermeldt in zijn register de inhoud van de borderellen. Den verzoeker overhandigt hij het afschrift van de titels en één van de borderellen, aan de voet waarvan hij bevestigt dat hij de inschrijving heeft gedaan, tevens }1[de referte]1 daarvan aanduidende.
3° De bijzondere aanwijzing van de in pand gegeven handelszaak, het }4[ondernemingsnummer]4 en de vermelding of het pand al dan niet de aanwezige voorraad opgeslagen waren bevat;
Het weglaten van één of meer van de hierboven voorgeschreven formaliteiten brengt dan alleen de nietigheid mede, wanneer daardoor schade wordt berokkend aan derden.
4° De bijzondere aanwijzing van de akte die het pand vestigt en de dagtekening der akte;
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 85 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
5° Het beloop van het kapitaal en van de bijkomende zaken tot het bedrag waarvan de inschrijving wordt gevorderd en de termijn voor welk het pand is gegeven. bezwaarde eigenaar wordt vermeld op de wijze voorgeschreven bij de artikelen 139 en 140 van de hypotheekwet van 16 december 1851.]5 }6[...]6
}1[Art.
c) bepalen dat ingeval van gedematerialiseerde aanbieding ervan, deze aanbieding vergezeld moet gaan van gestructureerde metagegevens betreffende het stuk, waarvan in het bijzonder, voor elke partij bij de akte, haar identificatienummer in het Rijksregister of het haar in uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid toegekende identificatienummer in het bisregister of, voor een rechtspersoon, zijn ondernemingsnummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen; 2° de materiële vormen en de inhoud bepalen van iedere aanvraag om een kopie of getuigschrift; Hij kan het gebruik voorschrijven van formulieren waarvan de Minister van Financiën het model bepaalt; de Koning kan voor de door Hem aangewezen aanvragen of categorieën van aanvragen, bepalen of zij op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden ingediend alsmede de modaliteiten van het indienen ervan;
Wet 25 oktober 1919 Art. 12bis en historiek invoegen
3° de vormvoorwaarden bepalen van de kopieën of getuigschriften afgeleverd door de hypotheekbewaarders; de Koning kan bepalen dat de door Hem aangewezen kopieën of getuigschriften op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden afgeleverd, alsmede de modaliteiten van hun aflevering.]1
12bis. De Koning kan:
}1. – Ingevoegd bij art. 86 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 280
}5 [De
b) bepalen dat zij op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden aangeboden, alsmede de modaliteiten van hun aanbieding en van de uitvoering van deze formaliteit. Hij kan daarbij afwijken van de bepalingen van de artikelen 4, 4bis en 5, eerste lid;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
9
II. BURGERLIJK RECHT • M. Verzet titels aan toonder Wet 24 juli 1921 — p. 303
M. Verzet titels aan toonder p. 303
p. 304
Wet 24 juli 1921
Wet 24 juli 1921 Art. 24 – 24bis volledig vervangen
Art. 2 volledig vervangen
Art. 24. }1[}2[Behalve wanneer er tegenspraak is Art. 2. }1[Tegen de verhandeling van de titels en tegen de uitoefening van de rechten welke zij vaststellen, tekent de buitenbezitgestelde houder bij het Kantoor verzet aan bij deurwaardersexploot of bij aangetekende brief of bij verklaring ter plaatse. }2[Vanaf 1 januari 2014 kan geen verzet meer worden aangetekend bij het Kantoor.]2 De uren bepaald voor het ontvangen van die akten worden vastgesteld bij koninklijk besluit. De akte van verzet vermeldt, als het om een natuurlijke persoon gaat, de naam, voornamen, woonplaats en geboortedatum van degene die verzet aantekent; als het om een rechtspersoon gaat, zijn benaming en zijn maatschappelijke zetel, evenals het aantal, de aard, de nummers in stijgende volgorde, de benaming van de uitgevende instelling en, zo daartoe aanleiding bestaat, de nominale waarde en de reeks der titels, voorwerp van de buitenbezitstelling.
geweest, verliest de titel die gedurende vier jaar onafgebroken werd vermeld in het bulletin, van rechtswege alle waarde. De periode van vier jaar loopt vanaf de eerste januari na de eerste bekendmaking in het bulletin.]2 Wegens dit verlies van waarde verkrijgt hij die verzet aantekent: 1° het recht op uitbetaling van de dividenden, van de interesten en eventueel van de opeisbaar geworden hoofdsom, of op iedere kapitaalverdeling en ieder vereffeningssaldo; 2° }3[het recht op de aflevering, op zijn verzoek en op zijn kosten, van een nieuw effect op naam of een nieuw gedematerialiseerd effect.]3 De nieuwe titel en de coupons ervan verlenen dezelfde rechten en zijn onder dezelfde voorwaarden verhandelbaar als de oorspronkelijke titel en coupons. }4[...]4
Bovendien worden, zoveel mogelijk, daarin aangegeven: 1° het tijdstip, de plaats en de wijze van verkrijging der titels, alsmede het tijdstip en de omstandigheden van de buitenbezitstelling daarvan; 2° het tijdstip en de plaats van de ontvangst van de laatste dividenden of interesten; 3° de vermelding van de aan de titels gehecht gebleven coupons. Indien hij die verzet aantekent, niet in België woont, is hij verplicht hier te lande, keuze van woonplaats te doen.]1 }1. – Vervangen bij art. 3 wet 22 juli 1991, B.S., 29 augustus 1991 }2. – Lid 1 aangevuld bij art. 2 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
10 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}3. – Lid 2, 2°, vervangen bij art. 1, 1°, K.B. 26 april 2007, B.S., 9 juli 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 25, 3°) }4. – Lid 4 opgeheven bij art. 1, 2°, K.B. 26 april 2007, B.S., 9 juli 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 25, 3°) }5. – Lid 5 vervangen bij art. 4, 2°, wet 22 maart 1995, B.S., 29 april 1995 }6. – Lid 6 toegevoegd bij art. 4, 3°, wet 22 maart 1995, B.S., 29 april 1995
}1[Art.
24bis. }2[Onder haar eigen verantwoordelijkheid mag de uitgevende instelling effecten op naam of gedematerialiseerde effecten afleveren van dezelfde aard en van dezelfde waarde als de titels waartegen verzet is aangetekend, of aan hem die verzet heeft aangetekend alle intresten, dividenden of kapitaal op de titels waartegen verzet is aangetekend teruggeven, vooraleer ze hun waarde met toepassing van artikel 24 verliezen.]2
Zij kan de teruggaven aan een reële of persoonlijke waarborg onderwerpen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 15 wet 22 juli 1991, B.S., 29 augustus 1991 }2. – Lid 1 vervangen bij art. 2 K.B. 26 april 2007, B.S., 9 juli 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 25, 3°)
p. 305 Wet 24 juli 1921 Art. 31 volledig vervangen
}5[De titel verliest echter op zijn vroegst zijn waarde
twee jaar na de eerste januari die volgt op de vervaldag ervan, indien het gaat om: 1° een titel, van de rechtstreekse of onrechtstreekse schuld van de Staat, van de Gemeenschappen of van de Gewesten; 2° een titel, zonder coupon, of waarvan de coupons naar keuze van de houder op de intrestvervaldag geïnd of gekapitaliseerd worden.]5]1 }6[Indien
titels waartegen verzet is aangetekend deel uitmaken van een van de in het vijfde lid beschreven categorieën, verwittigt de uitgevende instelling het Kantoor daarvan zodra ze de in artikel 3 bedoelde kennisgeving heeft ontvangen.]6
}1. – Vervangen bij art. 14 wet 22 juli 1991, B.S., 29 augustus 1991 }2. – Lid 1 vervangen bij art. 4, 1°, wet 22 maart 1995, B.S., 29 april 1995
Art. 31. }1[Elke rechthebbende op een vernielde titel mag, mits hij bewijst dat deze titel vernield werd, van de uitgevende instelling, hetzij betaling van het opeisbaar geworden kapitaal, hetzij, op zijn kosten, de aflevering van een nieuw effect op naam of een nieuw gedematerialiseerd effect van dezelfde aard en van dezelfde waarde eisen.]1 }2[Hetzelfde recht wordt verleend
voor de vervalste titels. Voor het nieuwe effect wordt afgeleverd, wordt de vervalste titel nietig verklaard of vernietigd.]2 {3
}1. – Lid 1 laatst vervangen bij art. 3 K.B. 26 april 2007, B.S., 9 juli 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 25, 3°) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 3 K.B. 26 april 2007, B.S., 9 juli 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 25, 3°) R 3. – Zie M.B. 21 mei 2007 betreffende de kosten voor de vervanging van beschadigde effecten aan toonder van de staatsschuld, B.S., 31 mei 2007
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 336
III. GERECHTELIJK RECHT A. Gerechtelijk Wetboek p. 321 Wet 10 oktober 1967 Art. 571 volledig vervangen
Art. 571. }1[}2[De rechtbank van eerste aanleg neemt overeenkomstig artikel 544 in hoger beroep kennis van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen van de tuchtcommissie van gerechtsdeurwaarders die een tuchtstraf heeft uitgesproken, en spreekt in eerste aanleg de hogere tuchtstraffen tegen de gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders uit.]2 Zij neemt in hoger beroep, overeenkomstig de artikelen 107 en 110 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, kennis van het beroep ingesteld tegen de beslissingen van de kamer van notarissen die een tuchtstraf van eigen rechtsmacht heeft uitgesproken, en spreekt in eerste aanleg de hogere tuchtstraffen tegen notarissen uit.]1 }1. – Vervangen bij art. 45, A), wet 4 mei 1999, B.S., 1 oktober 1999, inwerkingtreding: 1 november 1999 (art. 1, elfde streepje, K.B. 26 oktober 1999, B.S., 30 oktober 1999) }2. – Lid 1 vervangen bij art. 3 wet 7 januari 2014, B.S., 22 januari 2014, inwerkingtreding: 1 februari 2014 (art. 12)
p. 330 Wet 10 oktober 1967 Art. 605quater volledig vervangen }1[Art. 605quater. Het hof van beroep neemt
kennis van de beroepen bedoeld in: 1° artikel 29bis van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt; 2° artikel 29sexies van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt; 3° artikel 15/20 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen; 4° artikel 15/23 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen;]1
}1. – Ingevoegd bij art. 9, § 1, wet 27 juli 2005, B.S., 29 juli 2005, inwerkingtreding: 1 februari 2006 (art. 1, 2°, K.B. 20 januari 2006, B.S., 1 februari 2006) }2. – 5° toegevoegd bij art. 3 wet 8 december 2006, B.S., 13 december 2006 }3. – 6° toegevoegd bij art. 6 wet 26 januari 2010, B.S., 9 februari 2010 }4. – 7° toegevoegd bij art. 6 wet 26 januari 2010, B.S., 9 februari 2010 }5. – 8° toegevoegd bij art. 4 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 5)
p. 335 Wet 10 oktober 1967 Art. 633 volledig vervangen
Art. 633. }1 [§ 1. De vorderingen inzake bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging worden uitsluitend gebracht voor de rechter van de plaats van het beslag, tenzij de wet anders bepaalt. Inzake beslag onder derden is de rechter van de woonplaats van de beslagen schuldenaar bevoegd. Indien de woonplaats van de beslagen schuldenaar zich in het buitenland bevindt of onbekend is, is de rechter van de plaats van de tenuitvoerlegging van het beslag bevoegd. § 2. Voor de vorderingen betreffende bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging ingesteld krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, zijn de beslagrechters van de arrondissementen van }2 [West-Vlaanderen] 2 en Antwerpen tevens bevoegd. Indien de vordering betrekking heeft op een beslag gelegd in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1 van de wet van 6 oktober 1987 tot bepaling van de breedte van de territoriale zee van België, of in de exclusieve economische zone, bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee, zijn de beslagrechters van de arrondissementen Antwerpen }3[en West-Vlaanderen]3 eveneens bevoegd.
}2[5° artikel 2
De beslagrechter van het arrondissement Antwerpen is eveneens bevoegd voor de vorderingen die betrekking hebben op een beslag op zeeschip gelegd op het grondgebied van de Antwerpse haven gelegen binnen het arrondissement }4[Oost-Vlaanderen]4.]1 {5 {11
}3[6° artikel 66/1
}1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 20 wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 103, 1°, wet 1 december 2013, B.S., 10 december 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 april 2014 (art. 163) }3. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 103, 2°, wet 1 december 2013, B.S., 10 december 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 april 2014 (art. 163) }4. – § 2, lid 3, gewijzigd bij art. 103, 3°, wet 1 december 2013, B.S., 10 december 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 april 2014 (art. 163)
van de wet van 8 december 2006 tot inrichting van een beroep tegen de administratieve boete opgelegd in het raam van de toepassing van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent;]2 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur;]3
}4 [7°
artikel 14/5 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen;]4 }5[8° artikel 43
van de wet van 15 december 2013 met betrekking tot medische hulpmiddelen.]5
F 5. – Op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 december 2014 luidt dit art. als volgt:
Art. 633. }6[§ 1. De vorderingen inzake bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging worden uit-
sluitend gebracht voor de rechter van de plaats van het beslag, tenzij de wet anders bepaalt. Inzake beslag onder derden is de rechter van de woonplaats van de beslagen schuldenaar bevoegd. Indien de woonplaats van de beslagen schuldenaar zich in het buitenland bevindt of onbekend is, is de rechter van de plaats van de tenuitvoerlegging van het beslag bevoegd. § 2. Voor de vorderingen betreffende bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging ingesteld krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, zijn de beslagrechters van de arrondissementen van }7[West-Vlaanderen]7 en Antwerpen tevens bevoegd. Indien de vordering betrekking heeft op een beslag gelegd in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1 van de wet van 6 oktober 1987 tot bepaling van de breedte van de territoriale zee van België, of in de exclusieve economische zone, bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee, zijn de beslagrechters van de arrondissementen Antwerpen }8[en West-Vlaanderen]8 eveneens bevoegd. De beslagrechter van het arrondissement Antwerpen is eveneens bevoegd voor de vorderingen die betrekking hebben op een beslag op zeeschip gelegd op het grondgebied van de Antwerpse haven gelegen binnen het arrondissement }9[Oost-Vlaanderen]9.]6 }10[§ 3. Onder voorbehoud van artikel 46 van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek, is de beslagrechter van de woonplaats van de pandgever bevoegd voor de vorderingen betreffende roerende zakelijke zekerheden en betreffende het pandregister. Indien de woonplaats van de pandgever zich in het buitenland bevindt of onbekend is, is de beslagrechter van de woonplaats van de pandhouder bevoegd.]10 }6. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 20 wet (I) 30 december 2009, B.S., 15 januari 2010 }7. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 103, 1°, wet 1 december 2013, B.S., 10 december 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 april 2014 (art. 163) }8. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 103, 2°, wet 1 december 2013, B.S., 10 december 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 april 2014 (art. 163) }9. – § 2, lid 3, gewijzigd bij art. 103, 3°, wet 1 december 2013, B.S., 10 december 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 april 2014 (art. 163) }10. – § 3 toegevoegd bij art. 2 wet 24 juni 2013, B.S., 2 augustus 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 december 2014 (art. 4) J 11. – Art. 633, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de toegang tot de Belgische beslagrechter ontzegt aan de beslagen schuldenaar die zijn woonplaats niet in België heeft (Arbitragehof nr. 19/2003, 30 januari 2003, B.S., 19 maart 2003).
p. 336 Wet 10 oktober 1967 Art. 636 en historiek invoegen }1[Art. 636. Indien een rechtbank verdeeld is in
afdelingen en de wet de territoriale bevoegdheid toewijst aan een rechtbank die gevestigd is in de zetel van een hof van beroep, dan is de afdeling die gevestigd is in de zetel van een hof van beroep territoriaal bevoegd, voor zover deze afdeling ook over de nodige volstrekte bevoegdheid beschikt. Indien dit laatste niet het geval is, is de bevoegde afdeling deze met de nodige volstrekte bevoegdheid die het dichtst gevestigd is bij de zetel van het hof van beroep.]1
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
11
III. GERECHTELIJK RECHT • A. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 — p. 351 }1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 104 wet 1 december 2013, B.S., 10 december 2013, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen en uiterlijk op 1 april 2014 (art. 163)
p. 351 Wet 10 oktober 1967 Art. 1043 volledig vervangen
Art. 1043. De partijen kunnen de rechter verzoeken akte te nemen van de overeenkomst die zij gesloten hebben ter oplossing van het geschil dat bij hem regelmatig aanhangig is gemaakt. Tegen dit vonnis staat voor de gedingvoerende partijen geen voorziening open, tenzij de overeenkomst niet wettelijk is tot stand gekomen en behoudens de wijzen van uitlegging en van verbetering, bepaald in de artikelen 793 tot }1[801/1]1, indien daartoe grond bestaat.
12 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 14 wet 24 oktober 2013, B.S., 24 januari 2014
p. 418 Wet 10 oktober 1967 Art. 1582 volledig vervangen
Art. 1582. De door de benoemde notaris opgemaakte verkoopvoorwaarden vermelden de dag van de verkoop en bevatten overwijzing van de prijs aan de ingeschreven schuldeisers en aan de schuldeisers die een bevel hebben doen overschrijven. Zij vermelden de maatregelen die voor de bekendmaking zullen worden genomen. Deze bekendmaking maakt geen melding van de gedwongen aard van de verkoping.
De ingeschreven schuldeisers, degenen die een bevel hebben doen overschrijven en de schuldenaar worden ten minste een maand vóór de verkoop aangemaand om inzage te nemen van die verkoopvoorwaarden en aanwezig te zijn bij de toewijzing. In geval van geschil over de verkoopvoorwaarden, zijn de geschillen alleen toegelaten indien zij worden aangebracht bij de notaris binnen de acht dagen na de aanmaning. De notaris maakt er proces-verbaal van op en schorst alle verrichtingen. Na neerlegging }1[van een uitgifte]1 van het procesverbaal door de notaris ter griffie, bepaalt de rechter de dag en het uur voor het onderzoek en de berechting van de geschillen, de partijen vooraf gehoord of bij gerechtsbrief opgeroepen door toedoen van de griffier. In voorkomend geval stelt de rechter een nieuwe termijn voor de toewijzing. De beslissing is niet vatbaar voor verzet noch voor hoger beroep. }1. – Lid 5 gewijzigd bij art. 77, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
III. GERECHTELIJK RECHT • B. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige Wet (IV) 25 april 2007 — p. 440
B. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige p. 440
nen zij hun verklaringen afleggen in eenzelfde akte.]1
Wet (IV) 25 april 2007 Art. 72 volledig vervangen
}1. – Vervangen bij art. 2 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
Art. 72. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder zelfstandige: iedere natuurlijke persoon die in België }1[, een beroepsbezigheid in hoofdberoep, in bijberoep, of een beroepsbezigheid na pensionering]1 uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is. }2[Voor de bepaling van het hoofdberoep wordt re-
kening gehouden met de cumulatie van afzonderlijke zelfstandige activiteiten die samen het hoofdberoep uitmaken.]2 }3[De
activiteit van mandataris van een rechtspersoon maakt een zelfstandige beroepsbezigheid uit in de zin van het eerste lid.]3
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 2 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 118 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009 }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 118 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009
p. 440 Wet (IV) 25 april 2007 Art. 74 – 82 volledig vervangen
Art. 74. }1[§ 1. Deze verklaring wordt op straffe van nietigheid voor een notaris verleden en bevat de gedetailleerde beschrijving van het onroerend goed en de vermelding van de eigen, gemeenschappelijke of onverdeelde aard van de zakelijke rechten die de zelfstandige bezit op het onroerend goed. In geval van onverdeelde zakelijke rechten is de uitwerking van de verklaring beperkt tot het onverdeeld aandeel waarover de zelfstandige beschikt op datum van de akte. Hetzelfde geldt bij opsplitsing in vruchtgebruik en blote eigendom. Bij latere uitbreiding van de zakelijke rechten op hetzelfde onroerend goed, worden de effecten van de verklaring van rechtswege en retroactief uitgebreid tot de nieuw verworven rechten, tenzij de schuldeiser aantoont dat de zelfstandige zijn solvabiliteit opzettelijk heeft verminderd. Gemeenschappelijke zakelijke rechten kunnen van bij de aanvang voor hun totaliteit niet vatbaar voor beslag verklaard worden. § 2. De notaris kan de verklaring enkel verlijden nadat hij de instemming van de echtgenoot van de zelfstandige heeft gekregen. Indien de echtgenoot wiens instemming vereist is, deze zonder gewichtige redenen weigert, of indien deze echtgenoot vermoedelijk afwezig is, onbekwaam werd verklaard of in de onmogelijkheid is zijn wil te kennen te geven, dan kan de andere echtgenoot zich door de rechtbank van eerste aanleg en, in spoedeisende gevallen, door de voorzitter van die rechtbank krachtens het bepaalde in artikel 215 van het Burgerlijk Wetboek, laten machtigen om de verklaring af te leggen zonder deze instemming. § 3. Indien de twee echtgenoten de hoedanigheid van zelfstandige hebben in de zin van de wet, kun-
Art. 75. Wanneer het onroerend goed tegelijk gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden en als woning, wordt in de beschrijving een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het gedeelte dat gebruikt wordt als hoofdverblijfplaats en het gedeelte dat gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden. De beschrijving vermeldt de oppervlakte van elk gedeelte. Indien de oppervlakte die gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden minder dan 30 % beslaat van de totale oppervlakte van het onroerend goed, kunnen de rechten op het hele onroerend goed niet vatbaar voor beslag worden verklaard. Indien de oppervlakte die gebruikt wordt voor beroepsdoeleinden 30 % of meer beslaat van de totale oppervlakte van het onroerend goed, kunnen alleen de rechten op het gedeelte dat als hoofdverblijfplaats gebruikt wordt niet vatbaar voor beslag worden verklaard mits men vooraf statuten }1[...]1 opstelt. }2[Indien reeds statuten van mede-eigendom werden opgesteld met betrekking tot hetzelfde onroerend goed, zullen deze moeten worden gewijzigd.]2 }3[De totale oppervlakte die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de drempel, omvat zowel de oppervlakte van het gebouw, met inbegrip van alle verdiepingen, als het terrein. Oppervlakten die zowel privé als professioneel worden gebruikt, worden geacht geheel te worden gebruikt voor beroepsdoeleinden, met uitzondering van oppervlakten waarvan de beroepsaard beperkt is tot een doorgangsfunctie en die beschouwd mogen worden als zijnde gebruikt als hoofdverblijfplaats.]3 }4[In geval van onverdeelde zakelijke rechten wordt
voor de berekening van deze drempel rekening gehouden met de totale oppervlakte van het onverdeelde goed.]4 }5[Voor de redactie van de statuten kan, indien aan
de voorwaarden is voldaan, gebruik worden gemaakt van artikel 577-3, eerste lid, in fine, van het Burgerlijk Wetboek.]5 In geval van geschil betreffende de toepassing van dit artikel, rust de bewijslast op degene die de verklaring heeft gedaan. }1. – Lid 3 gewijzigd bij art. 3, 1°, wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014 }2. – Lid 3 aangevuld bij art. 3, 2°, wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014 }3. – Lid 4 ingevoegd bij art. 3, 3°, wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014 }4. – Lid 5 ingevoegd bij art. 3, 3°, wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014 }5. – Lid 6 ingevoegd bij art. 3, 3°, wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
Art. 76. Deze verklaring wordt }1[overgeschreven]1 in een hiertoe bestemd register, op het kantoor van de hypotheekbewaarder van het arrondissement waar het goed gelegen is. Vóór deze }1[overschrijving]1, kan de verklaring niet aan derden worden tegengeworpen. De Koning kan in bijkomende vormen van openbaarmaking van de verklaring voorzien en de desbetreffende procedure en kosten vastleggen. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 4 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
Art. 77. Deze verklaring heeft slechts uitwerking ten aanzien van schuldeisers van wie de schuldvorderingen na de in artikel 76 bedoelde }1[overschrijving]1 ontstaan, naar aanleiding van de zelfstandige beroepsbezigheid van degene die de verklaring heeft gedaan. Ze heeft geen uitwerking ten aanzien van de schuldvorderingen die volgen uit een misdrijf, zelfs indien ze betrekking hebben op de beroepsbezigheid, noch ten aanzien van de schulden van gemengde aard, die verband houden zowel met het privéleven als met de beroepsbezigheid. Ze heeft ook geen uitwerking wanneer de zelfstandige, die zijn rechten op het onroerend goed waar hij zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft niet vatbaar voor beslag heeft verklaard, krachtens de artikelen 265, § 2, 409, § 2, en 530, § 2, van het Wetboek van vennootschappen aansprakelijk wordt gesteld. }2[Ze blijft uitwerking hebben voor het verleden na
het verlies van de hoedanigheid van zelfstandige, zelfs na een faillissement.]2 }3[Ze
blijft ook uitwerking hebben bij verandering of stopzetting van de zelfstandige activiteit.]3
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 5, lid 1 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014 }2. – Lid 4 vervangen bij art. 5, lid 2 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014 }3. – Lid 5 toegevoegd bij art. 5, lid 3 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
Art. 78. Van de verklaring kan op ieder ogenblik, onder de voorwaarden die bepaald zijn bij de artikelen 74 en 76, worden afgezien. Het afzien van deze verklaring heeft uitwerking ten aanzien van alle schuldeisers; de verklaring wordt geacht nooit te hebben bestaan. De curator van het faillissement kan het in het eerste lid bedoelde recht om van de verklaring af te zien niet uitoefenen. }1[Het afzien van het voordeel van de verklaring ten
voordele van één of meer bepaalde schuldvorderingen heeft het afzien van het voordeel van de verklaring ten opzichte van alle schuldvorderingen tot gevolg.]1 }1. – Lid 3 toegevoegd bij art. 6 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
Art. 79. De verklaring blijft uitwerking hebben na de ontbinding van het }1[huwelijksvermogensstelsel]1 wanneer het goed wordt toebedeeld aan degene die de verklaring heeft gedaan, behalve ten aanzien van de schulden die ontstaan zijn naar aanleiding van diens zelfstandige beroepsbezigheid en waarvan de invordering uitgevoerd kan worden op het vermogen van de gewezen echtgenoot. }1. – Gewijzigd bij art. 7 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
Art. 80. Het overlijden van degene die de verklaring heeft gedaan heeft de herroeping van de verklaring tot gevolg }1[; deze herroeping heeft enkel uitwerking voor de toekomst]1. }1. – Aangevuld bij art. 8 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
Art. 81. }1[§ 1. In geval van overdracht van de zakelijke rechten die in de verklaring zijn bepaald, blijft de verkregen prijs niet vatbaar voor beslag ten aanzien van de schuldeisers van wie de rechten ontstaan zijn na het overschrijven van deze verklaring en naar aanleiding van de beroepsbezigheid van de-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
13
III. GERECHTELIJK RECHT • B. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige Wet (IV) 25 april 2007 — p. 440
gene die de verklaring heeft gedaan, op voorwaarde dat de verkregen geldsommen binnen een termijn van één jaar, te rekenen vanaf de datum van de authentieke akte, door degene die de verklaring heeft gedaan, wederbelegd worden om een onroerend goed aan te kopen waar zijn hoofdverblijfplaats is gevestigd. Gedurende de in het eerste lid bedoelde termijn worden de geldsommen bewaard in handen van de notaris die de akte van overdracht van de zakelijke rechten heeft verleden. Indien de akte door verschillende notarissen wordt verleden, worden de geldsommen bewaard in handen van de notaris die is aangewezen door degene die de verklaring heeft afgelegd. De rechten op de nieuw aangekochte hoofdverblijfplaats blijven niet vatbaar voor beslag ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde schuldeisers wanneer de akte van verkrijging een verklaring van wederbelegging van de fondsen bevat, zelfs indien de prijs van het nieuwe goed het bedrag van de verkregen fondsen overtreft, behalve indien de schuld-
14 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
eisers bewijzen dat de zelfstandige zijn solvabiliteit opzettelijk heeft verminderd. In voorkomend geval zal de drempel bedoeld in artikel 75 opnieuw moeten worden berekend. De nieuwe verhouding zal moeten worden opgenomen in de verklaring van wederbelegging. De verklaring van wederbelegging der fondsen is onderworpen aan de bij de artikelen 74, 75 en 76 bepaalde voorwaarden inzake geldigheid en tegenstelbaarheid. § 2. In geval van beslag op grond van een schuldvordering ten aanzien waarvan de verklaring geen uitwerking heeft, zal de vorige paragraaf van toepassing zijn op het deel van de verkregen prijs na openbare verkoop dat toekomt aan de schuldeisers aan wie de verklaring kon worden tegengeworpen.]1 }1. – Vervangen bij art. 9 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
Art. 82. }1[Naar aanleiding van het opstellen van de verklaring en haar herroeping worden aan de notaris vaste erelonen betaald waarvan het bedrag overeenkomstig de wet van 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering van de honoraria der notarissen wordt vastgesteld. Zolang het bedrag van de erelonen bedoeld in het eerste lid niet bepaald werd conform dit lid, wordt het bedrag van de erelonen van de notarissen bepaald op 500 euro voor de opstelling van de verklaring waarbij de werkelijke kosten voor de inschrijving of de schrapping van de aangifte worden gevoegd. De erelonen bedoeld in het eerste lid zijn maar een keer verschuldigd wanneer de verklaring of de herroeping betrekking heeft op een zelfstandige en zijn meewerkende echtgenoot of op twee zelfstandigen, die gehuwd zijn of wettelijk samenwonen, en die gezamenlijk hun activiteit uitoefenen, in dezelfde vestigingseenheid.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 10 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • B. Wetboek van vennootschappen Wet 7 mei 1999 — p. 510
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW B. Wetboek van vennootschappen p. 482 Wet 7 mei 1999 Art. 211bis volledig vervangen }1[Art. 211bis. De besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid starter kan enkel worden opgericht door één of meerdere natuurlijke personen voor zover geen van hen effecten bezit in een andere vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die 5 % of meer vertegenwoordigen van het totaal der stemrechten van dergelijke andere vennootschap met beperkte aansprakelijkheid }2[...]2. Alle bepalingen van dit wetboek die gelden voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid zijn van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken. Zolang het maatschappelijk kapitaal niet ten minste is gebracht op het in artikel 214, § 1, vastgestelde bedrag, moet aan iedere in artikel 78 bedoelde vermelding van de rechtsvorm het woord «starter» worden toegevoegd. Deze woorden moeten eveneens worden toegevoegd aan de vermelding van de rechtsvorm in de uittreksels, zoals die overeenkomstig de artikelen 68 en 69 bekendgemaakt moeten worden. De afkorting van de rechtsvorm luidt «SBVBA».]1 }1. – Ingevoegd bij art. 3 wet 12 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, inwerkingtreding: 1 juni 2010 (art. 4, 1°, K.B. 27 mei 2010, B.S., 31 mei 2010) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 11 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
p. 482 Wet 7 mei 1999 Art. 213 volledig vervangen
Art. 213. }1[§ 1. Indien een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid eenhoofdig wordt, moet het gestorte bedrag van het kapitaal binnen één jaar ten minste 12.400 euro bereiken, tenzij binnen dezelfde termijn een nieuwe vennoot in de vennootschap wordt opgenomen of de vennootschap ontbonden wordt. Gebeurt dit niet, dan wordt de enige vennoot geacht hoofdelijk borg te staan voor alle verbintenissen van de vennootschap die ontstaan zijn sinds het eenhoofdig worden van de vennootschap, en wel tot een nieuwe vennoot in de vennootschap wordt opgenomen, tot de ontbinding van de vennootschap wordt bekendgemaakt of tot het kapitaal werkelijk ten belope van 12.400 euro wordt gestort.]1 }2[§ 2.]2 Niettegenstaande enig hiermee strijdig be-
ding, is de oprichter-rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor alle verbintenissen aangegaan, zolang de vennootschap als enige vennoot slechts de rechtspersoon telt die deze vennootschap alleen heeft opgericht.
Indien in de eenhoofdig geworden besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de enige vennoot een rechtspersoon is, en indien binnen een jaar geen nieuwe vennoot in de vennootschap is opgenomen of deze niet is ontbonden, wordt de enige vennoot geacht hoofdelijk borg te staan voor alle verbintenissen van de vennootschap ontstaan na de vereniging van alle aandelen in zijn hand, tot een nieuwe vennoot in de vennootschap wordt opgenomen of tot de bekendmaking van haar ontbinding. }3[§ 3. Dit
artikel is niet van toepassing op de vennootschappen opgericht overeenkomstig artikel 211bis. Deze vrijstelling neemt een einde als zij het statuut van «starter» verliezen }4[...]4.]3 }1. – § 1 ingevoegd bij art. 2 wet 14 juni 2004, B.S., 2 augustus 2004, inwerkingtreding: 2 augustus 2004 (art. 5) }2. – § 2 genummerd bij art. 2 wet 14 juni 2004, B.S., 2 augustus 2004, inwerkingtreding: 2 augustus 2004 (art. 5) }3. – § 3 toegevoegd bij art. 5 wet 12 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, inwerkingtreding: 1 juni 2010 (art. 4, 1°, K.B. 27 mei 2010, B.S., 31 mei 2010) }4. – § 3 gewijzigd bij art. 12 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
p. 483
p. 496 Wet 7 mei 1999 Art. 333 volledig vervangen
Art. 333. Wanneer het netto-actief gedaald is tot beneden het bedrag van }1[6.200 EUR]1, kan iedere belanghebbende de ontbinding van de vennootschap voor de rechtbank vorderen. In voorkomend geval kan de rechtbank aan de vennootschap een termijn toestaan om haar toestand te regulariseren. }2[Dit
artikel is niet van toepassing op de vennootschappen opgericht overeenkomstig artikel 211bis. Deze vrijstelling neemt een einde als zij het statuut van «starter» verliezen }3[...]3.]2 }1. – Gewijzigd bij art. 5 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 17), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 15 wet 12 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, inwerkingtreding: 1 juni 2010 (art. 4, 1°, K.B. 27 mei 2010, B.S., 31 mei 2010) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 14 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
p. 510
Wet 7 mei 1999 Art. 214 volledig vervangen
Wet 7 mei 1999 Art. 460 volledig vervangen
Art. 214. }1[§ 1.]1 Het maatschappelijk kapitaal moet ten minste }2[18.550 EUR]2 bedragen. }3[§ 2. In het in artikel 211bis bedoelde geval is het maatschappelijk kapitaal gelegen tussen 1 euro en het in artikel 214, § 1, vastgestelde bedrag.
Art. 460. In een naamloze vennootschap kunnen er aandelen, winstbewijzen, obligaties en warrants bestaan.
}4[...]4
}1 [Deze seerd.]1
Zodra het maatschappelijk kapitaal is verhoogd zoals hiervoor is beschreven, verliest de vennootschap het statuut van «starter» en zijn de bepalingen van artikel 223, eerste en tweede lid, van toepassing. Na het verstrijken van een termijn van drie jaar na de oprichting zijn de vennoten hoofdelijk gehouden jegens de belanghebbenden voor het eventueel verschil tussen het minimumkapitaal vereist bij de eerste paragraaf en het bedrag van het geplaatst kapitaal. Zolang de vennootschap het statuut van «starter» heeft, kan zij niet overgaan tot een kapitaalvermindering.]3
}1. – § 1 genummerd bij art. 6 wet 12 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, inwerkingtreding: 1 juni 2010 (art. 4, 1°, K.B. 27 mei 2010, B.S., 31 mei 2010) }2. – Gewijzigd bij art. 5 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 17), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; wijziging opgeheven bij art. 2, 1°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 3); gewijzigd bij art. 1 K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2001 (art. 3), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }3. – § 2 toegevoegd bij art. 6 wet 12 januari 2010, B.S., 26 januari 2010, inwerkingtreding: 1 juni 2010 (art. 4, 1°, K.B. 27 mei 2010, B.S., 31 mei 2010) }4. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 13 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
effecten zijn op naam of gedemateriali-
}2[Obligaties die
uitsluitend in het buitenland worden uitgegeven of die beheerst worden door een buitenlands recht kunnen evenwel de vorm aannemen van individuele of verzameleffecten aan toonder.]2
}1. – Lid 2 vervangen bij art. 16, 1°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2) }2. – Lid 3 toegevoegd bij art. 16, 2°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2)
p. 510 Wet 7 mei 1999 Art. 463 volledig vervangen
Art. 463. In de zetel van de vennootschap wordt een register gehouden voor elke categorie van effecten op naam als bedoeld in artikel 460. De houders van effecten kunnen inzage nemen van het register dat op hun effecten betrekking heeft. }1[De
algemene vergadering van aandeelhouders kan beslissen dat het register wordt aangehouden in elektronische vorm. De Koning kan voorwaarden
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
15
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • B. Wetboek van vennootschappen Wet 7 mei 1999 — p. 511
opleggen aan welke het elektronische register dient te voldoen.]1
5° het bedrag van de uitgifte waarvan zij deel uitmaken, en de bijzondere waarborgen daarvoor gesteld;
p. 515
In het register van aandelen op naam wordt aangetekend:
6° het bedrag nog verschuldigd op iedere vroegere uitgifte van obligaties met opgave van de gestelde waarborgen.
Wet 7 mei 1999 Art. 503 volledig vervangen
1° nauwkeurige gegevens betreffende de persoon van elke aandeelhouder, alsmede het getal van de hem toebehorende aandelen; 2° de gedane stortingen; 3° }2 [de overgangen of overdrachten met hun datum en de omzetting van aandelen op naam in gedematerialiseerde aandelen, indien de statuten het toelaten;]2 4° de uitdrukkelijke vermelding van de nietigheid van effecten bedoeld in artikel 625. In het register van de winstbewijzen op naam en van de effecten op naam die daarop rechtstreeks of onrechtstreeks recht geven, wordt aangetekend: 1° de vermelding van de aard van deze effecten; 2° de datum van hun uitgifte; 3° de voorwaarden van hun overdracht; 4° }3 [de overgangen of overdrachten met hun datum en de omzetting van winstbewijzen op naam in gedematerialiseerde winstbewijzen voor zover de statuten omzetting toelaten;]3 In het register van de obligaties op naam wordt aangetekend: 1° nauwkeurige gegevens betreffende de persoon van elke obligatiehouder, alsmede het getal van de hem toebehorende obligaties;
}3[...]3
Op de hypothecaire obligaties aan toonder wordt de akte van hypotheekvestiging aangeduid met vermelding van de datum van de inschrijving, van de rang van de hypotheek en van de bepaling van het laatste lid van artikel 493 aangaande de vernieuwing van de inschrijving. }4[}5[Het tweede lid is niet van toepassing op verzamelobligaties die de vorm aannemen van globale certificaten, neergelegd bij een vereffeningsinstelling in afwachting van het drukken van de obligaties aan toonder die ze vertegenwoordigen. Het aantal obligaties aan toonder vertegenwoordigd door deze certificaten dient bepaald of bepaalbaar te zijn.]5]4 }1. – Lid 2 opgeheven bij art. 19, 2°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2) }2. – Lid 3, 2°, gewijzigd bij art. 2, 35°, b), wet 23 januari 2001, B.S., 6 februari 2001, err., B.S., 6 april 2001, inwerkingtreding: 6 februari 2001 (art. 7) }3. – Lid 4 opgeheven bij art. 19, 2°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2) }4. – Lid 6 toegevoegd bij art. 19, 1°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 23 december 2005 (art. 43, lid 1) }5. – Lid 6 vervangen bij art. 19, 2°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2)
2° de overdrachten en overgangen van obligaties met hun datum en de omzetting van obligaties op naam in obligaties aan toonder of in gedematerialiseerde obligaties, voor zover de statuten omzetting toelaten. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 18, 1°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 23 december 2005 (art. 43, lid 1) }2. – Lid 3, 3°, vervangen bij art. 18, 2°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2) }3. – Lid 4, 4°, vervangen bij art. 18, 3°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2)
p. 513 Wet 7 mei 1999 Art. 478 volledig vervangen
Art. 478. § 1. }1[...]1 }2[...]2 }3[...]3 }4[De verzamelaandelen die, in afwachting van het
p. 511 Wet 7 mei 1999 Art. 466 volledig vervangen
drukken van de aandelen aan toonder die ze vertegenwoordigen, de vorm aannemen van globale certificaten, neergelegd bij een vereffeningsinstelling dienen geen volgnummer te dragen en de nummers van de aandelen aan toonder vertegenwoordigd door deze certificaten dienen elkaar niet op te volgen.]4
Art. 466. De effecten aan toonder worden door ten minste twee bestuurders ondertekend; de handtekeningen mogen vervangen worden door naamstempels.
§ 2. De aandelen }5[...]5 kunnen worden gesplitst in onderaandelen die, in voldoende aantal verenigd, dezelfde rechten geven als het enkelvoudige aandeel, behoudens het bepaalde in artikel 560.
}1[...]1
}1. – Lid 1 opgeheven bij art. 23, 2°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2) }2. – Lid 2 opgeheven bij art. 23, 2°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2) }3. – Lid 3 opgeheven bij art. 23, 2°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2) }4. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 23, 1°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 23 december 2005 (art. 43, lid 1) }5. – § 2 gewijzigd bij art. 23, 3°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2)
De obligatie aan toonder moet inhouden: 1° de datum van de akte van oprichting der vennootschap en die van haar bekendmaking; 2° het getal en de aard van elke soort van }2[obligaties]2 }2[...]2; 3° de duur van de vennootschap; 4° het volgnummer, de nominale waarde, de rentevoet, het tijdstip en de plaats van betaling van de rente, en de voorwaarden van aflossing; 16 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Art. 503. § 1. Certificaten die betrekking hebben op aandelen, winstbewijzen, converteerbare obligaties of warrants kunnen, al of niet met medewerking van de vennootschap, worden uitgegeven door een rechtspersoon die in het bezit blijft of het bezit verkrijgt van de effecten waarop de certificaten betrekking hebben en zich ertoe verbindt de opbrengst van of de inkomsten uit die effecten voor te behouden aan de houder van de certificaten. }1[Het kan hierbij gaan om certificaten op naam of om gedematerialiseerde certificaten.]1 }1[...]1 De emittent van de certificaten oefent alle rechten uit die verbonden zijn aan de effecten waarop zij betrekking hebben, daaronder begrepen het stemrecht. De emittent van certificaten die betrekking hebben op effecten op naam moet zich aan de vennootschap die de gecertificeerde effecten heeft uitgegeven in die hoedanigheid bekendmaken. Deze vennootschap neemt die vermelding op in het betrokken register. De emittent van certificaten die betrekking hebben op }2[gedematerialiseerde effecten]2 moet aan de vennootschap die de gecertificeerde effecten heeft uitgegeven zijn hoedanigheid van emittent bekendmaken, alvorens zijn stemrecht uit te oefenen. Behoudens andersluidende bepaling stelt de emittent van certificaten die betrekking hebben op aandelen of winstbewijzen onmiddellijk en na aftrek van eventuele kosten, aan de houder van certificaten de dividenden betaalbaar, de eventuele opbrengst van de warrant en het overschot na vereffening die eventueel door de vennootschap worden uitgekeerd, alsook alle bedragen die voortkomen uit de vermindering of de aflossing van het kapitaal. Behoudens andersluidende bepaling kan de emittent van certificaten de effecten waarop de certificaten betrekking hebben, niet overdragen. Geen enkele overdracht van effecten waarop certificaten betrekking hebben, is evenwel toegestaan indien de emittent een openbaar beroep op het spaarwezen heeft gedaan. Behoudens andersluidende bepaling kunnen de certificaten worden omgewisseld tegen de aandelen, winstbewijzen, obligaties of warrants waarop zij betrekking hebben. }3[Bedingen betreffende de niet-omwisselbaarheid kunnen beperkt zijn tot een bepaalde tijd.]3 Niettegenstaande enige andersluidende bepaling kan de houder van certificaten op ieder tijdstip de omwisseling verkrijgen indien de emittent zijn verplichtingen jegens hem niet nakomt of zijn belangen op ernstige wijze worden verwaarloosd. § 2. Bij faillissement van de emittent van certificaten of in enig ander geval van samenloop worden de certificaten, niettegenstaande enige andersluidende bepaling, van rechtswege omgewisseld en oefenen de houders van certificaten gezamenlijk hun recht tot terugvordering uit op de algemeenheid van de gecertificeerde effecten van dezelfde categorie uitgegeven door dezelfde vennootschap, die zich in het bezit van de betrokken emittent van certificaten bevinden. Indien die algemeenheid in het geval bedoeld in het vorige lid niet toereikend is om de volledige teruggave van de effecten te waarborgen, wordt zij onder
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • B. Wetboek van vennootschappen Wet 7 mei 1999 — p. 525
de houders van certificaten verdeeld naar verhouding van hun rechten.
p. 516
}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 25, 1°-2°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2)
Wet 7 mei 1999 Art. 510 volledig vervangen
}2. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 25, 3°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2)
Art. 510. }1[De statuten, de authentieke akten be-
}3. – § 1, lid 6, gewijzigd bij art. 3 wet 28 januari 2003, B.S., 21 februari 2003
p. 515–516 Wet 7 mei 1999 Art. 504 volledig vervangen
Art. 504.
}1[De
overdracht van effecten op naam geschiedt door een verklaring van overdracht, ingeschreven in het register van de betrokken effecten en gedagtekend en ondertekend door de overdrager en de overnemer of door hun gevolmachtigden.]1
}2[Indien
het register in elektronische vorm wordt aangehouden, kan de verklaring van overdracht een elektronische vorm aannemen en ondertekend worden met een geavanceerde elektronische handtekening, afgeleverd op basis van een gekwalificeerd certificaat dat de identiteit van de overdrager en de overnemer vaststelt en is opgemaakt voor het veilig aanmaken van een elektronische handtekening, overeenkomstig de terzake geldende wetgeving.]2
}2[Het staat de vennootschap vrij een overdracht te
treffende de uitgifte van converteerbare obligaties of van warrants en alle andere overeenkomsten kunnen perken stellen aan de overdraagbaarheid, onder de levenden of bij overlijden, van aandelen op naam of gedematerialiseerde aandelen, van warrants of van alle andere effecten die recht geven op de verkrijging van aandelen, daaronder begrepen de converteerbare obligaties, de obligaties met voorkeurrecht of de in aandelen terugbetaalbare obligaties.]1 Onvervreemdbaarheidsclausules moeten in de tijd beperkt zijn en steeds verantwoord zijn op grond van het belang van de vennootschap. Wanneer de beperking evenwel voortvloeit uit een goedkeuringsclausule of uit een clausule die in een voorkooprecht voorziet, mag de toepassing van die clausules niet tot gevolg hebben dat de onoverdraagbaarheid verlengd wordt met meer dan zes maanden te rekenen van de datum van het verzoek om goedkeuring of van de uitnodiging om het recht van voorkoop uit te oefenen. Wanneer de in het derde lid bedoelde clausules voorzien in een termijn van meer dan zes maanden, wordt deze van rechtswege ingekort tot zes maanden. }1. – Lid 1 vervangen bij art. 28 wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2)
erkennen en in het register in te schrijven, waarvan zij het bewijs vindt in de brieven of andere bescheiden waaruit de toestemming van de overdrager en van de overnemer blijkt.]2
p. 524 Wet 7 mei 1999 Art. 533ter volledig vervangen
}3[...]3 }1. – Lid 1 vervangen bij art. 26, 1°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 23 december 2005 (art. 43, lid 1) }2. – Lid 2 en 3 ingevoegd bij art. 26, 1°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 23 december 2005 (art. 43, lid 1) }3. – Lid 4 opgeheven bij art. 26, 2°, wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2)
p. 516 Wet 7 mei 1999 Art. 508 volledig vervangen
Art. 508. De winstbewijzen, alsook alle effecten die daarop rechtstreeks of onrechtstreeks recht verlenen, kunnen niet eerder verhandeld worden dan tien dagen na de neerlegging van de tweede jaarrekening na hun uitgifte. Totdat die termijn verstreken is, kunnen zij alleen worden overgedragen bij authentieke akte of bij onderhands geschrift, betekend aan de vennootschap binnen één maand na de overdracht, een en ander op straffe van nietigheid. }1[...]1 Alleen de koper kan de nietigverklaring vorderen. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 27 wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2)
}1[Art.
533ter. § 1. Een of meer aandeelhouders
die samen minstens 3 % bezitten van het maatschappelijk kapitaal van een vennootschap waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een markt als bedoeld in artikel 4, kunnen te behandelen onderwerpen op de agenda van de algemene vergadering laten plaatsen en voorstellen tot besluit indienen met betrekking tot op de agenda opgenomen of daarin op te nemen te behandelen onderwerpen. Dit artikel geldt niet voor een algem ene ve rgadering die me t toe passing van artikel 533, § 2, tweede lid wordt bijeengeroepen. De aandeelhouders bewijzen op de datum dat zij een agendapunt of voorstel tot besluit indienen als bedoeld in het eerste lid, dat zij in het bezit zijn van het krachtens het eerste lid vereiste aandeel in het kapitaal, hetzij op grond van een certificaat van inschrijving van de desbetreffende aandelen in het register van de aandelen op naam van de vennootschap, }2[...]2 hetzij aan de hand van een door de erkende rekeninghouder of de vereffeningsinstelling opgesteld attest waaruit blijkt dat het desbetreffende aantal gedematerialiseerde aandelen op hun naam op rekening is ingeschreven. De te behandelen onderwerpen en de voorstellen tot besluit die met toepassing van dit artikel op de agenda zijn geplaatst, worden slechts besproken indien het in het eerste lid bedoelde aandeel van het kapitaal geregistreerd is conform artikel 536, § 2.
§ 2. De in § 1 bedoelde verzoeken worden schriftelijk geformuleerd en gaan naargelang van het geval vergezeld van de tekst van de te behandelen onderwerpen en de bijbehorende voorstellen tot besluit, of van de tekst van de op de agenda te plaatsen voorstellen tot besluit. Er wordt een post- of e-mailadres in vermeld waarnaar de vennootschap het bewijs van ontvangst van deze verzoeken stuurt. De vennootschap moet deze verzoeken uiterlijk op de tweeëntwintigste dag vóór de datum van de algemene vergadering ontvangen. Zij kunnen naar de vennootschap worden gezonden langs elektronische weg, op het adres dat vermeld is in de conform artikel 533bis, § 1, gepubliceerde oproeping. De vennootschap bevestigt de ontvangst van de in § 1 bedoelde verzoeken binnen een termijn van achtenveertig uur te rekenen vanaf die ontvangst. § 3. Onverminderd artikel 533bis, § 2, eerste lid, d), maakt de vennootschap uiterlijk op de vijftiende dag vóór de datum van de algemene vergadering, conform artikel 533, § 2, een agenda bekend die aangevuld is met de bijkomende te behandelen onderwerpen en de bijhorende voorstellen tot besluit die erin opgenomen zouden zijn, en/of louter met de voorstellen tot besluit die geformuleerd zouden zijn. Tegelijkertijd stelt de vennootschap, op haar website, aan haar aandeelhouders de formulieren ter beschikking die gebruikt kunnen worden voor het stemmen bij volmacht en, indien van toepassing, voor het stemmen per brief, aangevuld met de bijkomende te behandelen onderwerpen en de bijhorende voorstellen tot besluit die op de agenda geplaatst zouden zijn, en/of louter met de voorstellen tot besluit die geformuleerd zouden zijn. Dit lid is niet van toepassing indien die formulieren rechtstreeks naar de aandeelhouders worden gezonden. Artikel 533bis, § 2, e), tweede lid, is van toepassing. § 4. De volmachten die ter kennis gebracht worden van de vennootschap vóór de bekendmaking, conform deze bepaling, van een aangevulde agenda, blijven geldig voor de op de agenda opgenomen te behandelen onderwerpen waarvoor zij gelden. In afwijking van het eerste lid kan de volmachtdrager, voor de op de agenda opgenomen te behandelen onderwerpen waarvoor met toepassing van deze bepaling nieuwe voorstellen tot besluit zijn ingediend, tijdens de vergadering afwijken van de eventuele instructies van de volmachtgever, indien de uitvoering van die instructies de belangen van de volmachtgever zou kunnen schaden. De volmachtdrager moet de volmachtgever daarvan in kennis stellen. De volmacht moet vermelden of de volmachtdrager gemachtigd is om te stemmen over de nieuw te behandelen onderwerpen die op de agenda zijn opgenomen, dan wel of hij zich moet onthouden.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 14 wet 20 december 2010, B.S., 18 april 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 38, lid 1, zoals gewijzigd bij art. 2 wet 5 april 2011, B.S., 18 april 2011) }2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 34 wet 20 december 2010, B.S., 18 april 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 38, lid 4, zoals gewijzigd bij art. 2 wet 5 april 2011, B.S., 18 april 2011)
p. 525 Wet 7 mei 1999 Art. 536 volledig vervangen
Art. 536. }1[§ 1.]1 De statuten bepalen de formaliteiten die moeten worden vervuld om tot de algemene vergadering te worden toegelaten.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
17
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • B. Wetboek van vennootschappen Wet 7 mei 1999 — p. 531
Het recht om deel te nemen aan de algemene vergadering van een vennootschap die een publiek beroep op het spaarwezen doet of heeft gedaan, wordt slechts verleend, hetzij op grond van de inschrijving van de aandeelhouder in het register van de aandelen op naam van de vennootschap, }2[...]2, hetzij op grond van de neerlegging van een door de erkende rekeninghouder of door de vereffeningsinstelling opgesteld attest waarbij de onbeschikbaarheid van de gedematerialiseerde aandelen tot op de datum van de algemene vergadering wordt vastgesteld, op de plaatsen aangegeven in de oproepingsbrief, zulks binnen de statutair vastgestelde termijn, maar ten minste drie werkdagen en ten hoogste zes werkdagen vóór de datum bepaald voor de bijeenkomst van de algemene vergadering. Bij gebreke van enige vermelding ter zake in de statuten verstrijkt de termijn op de derde dag voor de datum bepaald voor de bijeenkomst van de algemene vergadering. }3[}4[...]4]3 }5[De aandeelhouders kunnen eenparig en schrifte-
lijk alle besluiten nemen die tot de bevoegdheid van de algemene vergadering behoren, met uitzondering van die welke bij authentieke akte moeten worden verleden. De houders van obligaties, warrants of certificaten bepaald in artikel 537, mogen van die besluiten kennis nemen.]5 }6[§ 2. In afwijking van § 1, tweede lid, wordt het recht om deel te nemen aan een algemene vergadering van een vennootschap waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een markt als bedoeld in artikel 4, en om er het stemrecht uit te oefenen slechts verleend op grond van de boekhoudkundige registratie van de aandelen op naam van de aandeelhouder, op de veertiende dag vóór de algemene vergadering, om vierentwintig uur (Belgisch uur), hetzij door hun inschrijving in het register van de aandelen op naam van de vennootschap, hetzij door hun inschrijving op de rekeningen van een erkende rekeninghouder of van een vereffeningsinstelling, }7[...]7 ongeacht het aantal aandelen dat de aandeelhouder bezit op de dag van de algemene vergadering.
De dag en het uur bedoeld in het eerste lid vormen de registratiedatum. De aandeelhouder meldt, uiterlijk op de zesde dag vóór de datum van de vergadering, aan de vennootschap, of aan de daartoe door haar aangestelde persoon, dat hij deel wil nemen aan de algemene vergadering. }8 [De
erkende rekeninghouder of de vereffeningsinstelling bezorgt de aandeelhouder een attest waaruit blijkt met hoeveel gedematerialiseerde aandelen die op naam van de aandeelhouder op zijn rekeningen zijn ingeschreven op de registratiedatum, de aandeelhouder heeft aangegeven te willen deelnemen aan de algemene vergadering.]8
In een door de raad van bestuur aangewezen register wordt voor elke aandeelhouder die zijn wens om deel te nemen aan de algemene vergadering kenbaar heeft gemaakt, zijn naam en adres of maatschappelijke zetel opgenomen, het aantal aandelen dat hij bezat op de registratiedatum en waarmee hij heeft aangegeven te willen deelnemen aan de algemene vergadering, alsook de beschrijving van de stukken die aantonen dat hij op die registratiedatum in het bezit was van de aandelen.]6 }1. – § 1 genummerd bij art. 17, 2°, wet 20 december 2010, B.S., 18 april 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 38, lid 1, zoals gewijzigd bij art. 2 wet 5 april 2011, B.S., 18 april 2011) }2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 35, 1°, wet 20 december 2010, B.S., 18 april 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 38, lid 4, zoals gewijzigd bij art. 3 wet 5 april 2011, B.S., 18 april 2011)
18 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}3. – § 1, lid 3, toegevoegd bij art. 40 wet 2 augustus 2002, B.S., 22 augustus 2002 }4. – § 1, lid 3, opgeheven bij art. 17, 1°, wet 20 december 2010, B.S., 18 april 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 38, lid 1, zoals gewijzigd bij art. 2 wet 5 april 2011, B.S., 18 april 2011) }5. – § 1, lid 4, toegevoegd bij art. 40 wet 2 augustus 2002, B.S., 22 augustus 2002 }6. – § 2 toegevoegd bij art. 17, 3°, wet 20 december 2010, B.S., 18 april 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 38, lid 1, zoals gewijzigd bij art. 2 wet 5 april 2011, B.S., 18 april 2011) }7. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 35, 2°, wet 20 december 2010, B.S., 18 april 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 38, lid 4, zoals gewijzigd bij art. 3 wet 5 april 2011, B.S., 18 april 2011) }8. – § 2, lid 4, vervangen bij art. 35, 3°, wet 20 december 2010, B.S., 18 april 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 38, lid 4, zoals gewijzigd bij art. 3 wet 5 april 2011, B.S., 18 april 2011)
p. 531 Wet 7 mei 1999 Art. 571 volledig vervangen
Art. 571. De statuten bepalen de formaliteiten die moeten worden vervuld om tot de algemene vergadering te worden toegelaten. Het recht om deel te nemen aan de algemene vergadering van een vennootschap die een publiek beroep op het spaarwezen doet of heeft gedaan, wordt slechts verleend, hetzij op grond van de inschrijving van de obligatiehouder in het register van de obligaties op naam van de vennootschap, }1[...]1, hetzij op grond van de neerlegging van een door de erkende rekeninghouder of door de vereffeningsinstelling opgesteld attest waarbij de onbeschikbaarheid van de gedematerialiseerde obligaties tot op de datum van de algemene vergadering wordt vastgesteld, op de plaatsen aangegeven in de oproepingsbrief, zulks binnen de statutair vastgestelde termijn, maar ten minste drie werkdagen en ten hoogste zes werkdagen vóór de datum bepaald voor de bijeenkomst van de algemene vergadering. Bij gebreke van enige vermelding terzake in de statuten verstrijkt de termijn op de derde dag voor de datum bepaald voor de bijeenkomst van de algemene vergadering. }1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 31 wet 14 december 2005, B.S., 23 december 2005, err., B.S., 6 februari 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 43, lid 2)
p. 536 Wet 7 mei 1999 Art. 613 volledig vervangen
Art. 613. Indien de vermindering van het kapitaal geschiedt door een terugbetaling aan de aandeelhouders of door gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de storting van het saldo van de inbreng, hebben de schuldeisers wier vordering ontstaan is voor de bekendmaking, binnen twee maanden na de bekendmaking van het besluit tot vermindering van het kapitaal in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad, het recht om, niettegenstaande enige andersluidende bepaling, een zekerheid te eisen voor de vorderingen die op het tijdstip van die bekendmaking nog niet zijn vervallen }1[en voor de schuldvorderingen waarvoor in rechte of via arbitrage een bezwaar werd ingesteld vóór de algemene vergadering die zich over de kapitaalvermindering moet uitspreken] 1. De vennootschap kan deze vordering afweren door de schuldvordering te betalen tegen haar waarde, na aftrek van het disconto.
Indien geen overeenstemming wordt bereikt of indien de schuldeiser geen voldoening heeft gekregen, wordt het geschil door de meest gerede partij voorgelegd aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van het gebied waarbinnen de vennootschap haar zetel heeft. De rechtspleging wordt ingeleid en behandeld en de beslissing ten uitvoer gelegd volgens de vormen van het kort geding. Zonder afbreuk te doen aan de grond van de zaak bepaalt de voorzitter de zekerheid die de vennootschap moet stellen en de termijn waarbinnen zulks moet geschieden, tenzij hij beslist dat geen zekerheid behoeft te worden gesteld gelet op de waarborgen of voorrechten waarover de schuldeiser beschikt of op de gegoedheid van de vennootschap. Aan de aandeelhouders mag geen uitkering of terugbetaling worden gedaan en geen vrijstelling van de storting van het saldo van de inbreng is mogelijk zolang de schuldeisers die binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van twee maanden hun rechten hebben doen gelden, geen voldoening hebben gekregen, tenzij hun aanspraak om zekerheid te verkrijgen bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing is afgewezen. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 2 wet 22 november 2013, B.S., 16 december 2013
p. 545 Wet 7 mei 1999 Art. 684 volledig vervangen
Art. 684. § 1. Uiterlijk binnen twee maanden na de bekendmaking in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad van de akten houdende vaststelling van de fusie of splitsing, kunnen de schuldeisers van elke vennootschap die deelneemt aan de fusie of splitsing wier vordering ontstaan is vóór die bekendmaking en nog niet is vervallen }1[of voor wier schuldvordering in rechte of via arbitrage een bezwaar werd ingesteld tegen de gesplitste vennootschap of de te fuseren vennootschap vóór de algemene vergadering die zich over de splitsing of de fusie moet uitspreken]1, zekerheid eisen niettegenstaande enig hiermee strijdig beding. De verkrijgende vennootschap waaraan deze schuldvordering is toegescheiden, en, in voorkomend geval, de ontbonden vennootschap, kunnen elk deze rechtsvordering afweren door de schuldvordering te voldoen tegen haar waarde, na aftrek van het disconto. Indien geen overeenstemming wordt bereikt of indien de schuldeiser geen voldoening heeft gekregen, wordt het geschil door de meest gerede partij voorgelegd aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van het gebied waarbinnen de schuldplichtige vennootschap haar zetel heeft. De rechtspleging wordt ingeleid en behandeld zoals in kort geding; hetzelfde geldt voor de tenuitvoerlegging van de gewezen beslissing. Onverminderd de rechten in de zaak zelve bepaalt de voorzitter de zekerheid die de vennootschap moet stellen en de termijn waarbinnen zulks moet geschieden, tenzij hij beslist dat geen zekerheid behoeft te worden gesteld gelet op de waarborgen en voorrechten waarover de schuldeiser beschikt of op de gegoedheid van de verkrijgende vennootschap. Indien de zekerheid niet binnen de bepaalde termijn is gesteld, wordt de schuldvordering onverwijld opeisbaar. In dit geval zijn bij splitsing de ver-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • B. Wetboek van vennootschappen Wet 7 mei 1999 — p. 557
krijgende vennootschappen hoofdelijk gehouden tot nakoming van deze verbintenis. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing bij fusie van financiële instellingen die aan de controle van de }2[Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten]2 onderworpen zijn. }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 3 wet 22 november 2013, B.S., 16 december 2013 }2. – § 2 gewijzigd bij art. 331, lid 1, K.B. 3 maart 2011, B.S., 9 maart 2011, add., B.S., 29 maart 2011, inwerkingtreding: 1 april 2011 (art. 351, § 1), bekrachtigd met ingang van de datum van zijn inwerkingtreding bij art. 298 wet 3 augustus 2012, B.S., 19 oktober 2012
p. 545 Wet 7 mei 1999 Art. 686 volledig vervangen
Art. 686. Bij splitsing blijven de verkrijgende vennootschappen hoofdelijk gehouden tot betaling van de zekere en opeisbare schulden die bestaan op de dag dat de akten houdende vaststelling van het besluit tot deelneming aan de splitsing in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt en die overgaan op een andere vennootschap die door de splitsing tot stand is gekomen }1[en van de schulden waarvoor in rechte of via arbitrage een bezwaar werd ingesteld tegen de gesplitste vennootschap vóór de algemene vergadering die zich over de splitsing moet uitspreken]1. Voornoemde aansprakelijkheid geldt uitsluitend voor het netto-actief dat aan ieder van die vennootschappen wordt toegekend. {2É4 }1. – Gewijzigd bij art. 4, 2°, wet 22 november 2013, B.S., 16 december 2013 J 2. – De bescherming van de schuldeisers die houder zijn van een schuldvordering die bestond vóór de bekendmaking van het ontwerp van splitsing, wordt gewaarborgd, indien die schuldvordering nog niet vervallen is, door de mogelijkheid om een zekerheid te bewarende titel te verkrijgen, en, zodra zij vervallen is, door een hoofdelijkheid die de tenuitvoerlegging ervan verzekert (Cass., 14 oktober 2011, C.08.0287.F). J 3. – Richtl. 82/891/EEG Raad 17 december 1982 legt de Lid-Staten niet op dat zij moeten voorzien in een mechanisme van hoofdelijkheid van de verkrijgende vennootschappen voor de niet-vervallen verbintenissen van de gesplitste vennootschap; zij kan dus niet verantwoorden dat aan de bewoordingen «ze-
kere en opeisbare» die door art. 174/38, § 3, Venn. W. worden gebruikt, een uitlegging wordt gegeven die afwijkt van het gemeen recht, meer bepaald dat ze worden begrepen in de betekenis die ze hebben in art. 1415 Ger. W. dat, aangezien het enkel de mogelijkheid van een bewarende maatregel biedt, een ruimere draagwijdte kan krijgen (Cass., 14 oktober 2011, C.08.0287.F). J 4. – Een verbintenis die voortvloeit uit een voor hoger beroep vatbaar vonnis dat niet voorlopig uitvoerbaar verklaard is, kan niet worden aangemerkt als een zekere en opeisbare schuld in de zin van art. 174/38, § 3, Venn. W. (Cass., 14 oktober 2011, C.08.0287.F).
mijn waarbinnen zulks moet geschieden, tenzij hij beslist dat geen zekerheid moet worden gesteld gelet op de waarborgen en de voorrechten waarover de schuldeiser beschikt of gelet op de solvabiliteit van de betrokken verkrijgende vennootschap. Indien de zekerheid niet binnen de bepaalde termijn is gesteld, wordt de schuldvordering onmiddellijk opeisbaar en zijn de verkrijgende vennootschappen hoofdelijk gehouden tot nakoming van deze verbintenis. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 5 wet 22 november 2013, B.S., 16 december 2013
p. 557 p. 557
Wet 7 mei 1999 Art. 766 volledig vervangen
Art. 766. Ten laatste twee maanden nadat de akten tot vaststelling van de inbreng in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad zijn bekendgemaakt, kunnen de schuldeisers van iedere vennootschap die aan de verrichting deelneemt en van wie de vordering is ontstaan vóór die bekendmaking en nog niet is vervallen }1[of voor wier schuldvordering in rechte of via arbitrage een bezwaar werd ingesteld tegen de inbrengende vennootschap vóór de algemene vergadering die zich over de inbreng moet uitspreken]1, niettegenstaande enig andersluidend beding, zekerheid eisen. De verkrijgende vennootschap waaraan deze schuldvordering overeenkomstig het voorstel van inbreng is toegekend en, in voorkomend geval, de vennootschap die de inbreng doet, kunnen elk deze eis afweren door de schuldvordering te voldoen tegen haar waarde, na aftrek van het disconto. Indien geen overeenstemming wordt bereikt of indien de schuldeiser geen voldoening heeft gekregen, wordt het geschil door de meest gerede partij voorgelegd aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waarbinnen de schuldplichtige vennootschap haar zetel heeft. De rechtspleging wordt ingeleid en behandeld zoals in kort geding; hetzelfde geldt voor de tenuitvoerlegging van de gewezen beslissing. Onverminderd de rechten in de zaak zelf bepaalt de voorzitter de zekerheid die de vennootschap moet stellen en de ter-
Wet 7 mei 1999 Art. 767 volledig vervangen
Art. 767. § 1. De vennootschap die de inbreng doet, blijft hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden die op de dag van de inbreng zeker en opeisbaar zijn en die worden overgedragen aan een verkrijgende vennootschap }1[en voor de schulden waarvoor in rechte of via arbitrage een bezwaar werd ingesteld tegen de inbrengende vennootschap vóór de algemene vergadering die zich over de inbreng moet uitspreken]1. Deze aansprakelijkheid is beperkt tot het netto-actief dat de inbrengende vennootschap behoudt buiten het ingebrachte vermogen. § 2. Indien de vennootschap die de inbreng doet, een vennootschap onder firma is, een gewone commanditaire vennootschap of een commanditaire vennootschap op aandelen dan wel een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid, blijven de vennoten onder firma, de beherende vennoten of de leden van de coöperatieve vennootschap jegens derden hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk voor de verbintenissen van de inbrengende vennootschap die zijn ontstaan vóór het tijdstip vanaf hetwelk de akte van inbreng volgens het bepaalde bij artikel 76 aan derden kan worden tegengeworpen. }1. – § 1, lid 1, aangevuld bij art. 6 wet 22 november 2013, B.S., 16 december 2013
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
19
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • C. Afschaffing van de effecten aan toonder Wet 14 december 2005 — p. 590
C. Afschaffing van de effecten aan toonder p. 590
ling worden aangeboden, tenzij voor de toepassing van artikel 4.]3
Wet 14 december 2005 Art. 2 volledig vervangen
}1. – 1°, derde streepje, vervangen bij art. 85, 1°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007 }2. – 2° vervangen bij art. 85, 2°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007 }3. – Lid 2, vierde streepje, toegevoegd bij art. 3 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
Art. 2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder: 1° «effecten»: – de aandelen, winstbewijzen, obligaties, warrants en certificaten uitgegeven door vennootschappen naar Belgisch recht overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen; – de effecten van schulden van de openbare sector als opgesomd in artikel 1 van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium; – }1[alle andere effecten uitgegeven door een emittent die onder Belgisch recht ressorteert, en die een financiële schuldvordering op die emittent of op een derde belichamen, inclusief de effecten ter vertegenwoordiging van onverdeelde rechten in een instelling voor collectieve belegging naar Belgisch recht in contractuele vorm;]1 2° }2[«emittent»: de persoon of de instelling voor collectieve belegging zonder rechtspersoonlijkheid die de effecten heeft uitgegeven;]2 3° «gereglementeerde markt»: elke gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; 4° «het gecoördineerd koninklijk besluit nr. 62»: het koninklijk besluit nr. 62 van 10 november 1967 betreffende de bewaargeving van vervangbare financiële instrumenten en de vereffening van transacties op deze instrumenten, gecoördineerd op 27 januari 2004; 5° «erkende rekeninghouder»: – de erkende rekeninghouders zoals bedoeld in artikel 468 e.v. van het Wetboek van vennootschappen; – de aangesloten leden zoals bedoeld in het gecoördineerd koninklijk besluit nr. 62; – de instellingen die rekeningen bijhouden bedoeld in de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als een effect beschouwd: – handelseffecten; – obligaties aan toonder die uitsluitend in het buitenland worden uitgegeven of die beheerst worden door een buitenlands recht, tenzij voor de toepassing van artikel 4; – effecten als bedoeld in 1°, eerste lid, derde streepje, wanneer zij uitsluitend in het buitenland zijn uitgegeven of beheerst worden door een buitenlands recht, tenzij voor de toepassing van artikel 4; }3[– obligaties
aan toonder die de vorm aannemen van een verzameleffect en die, met het oog op de immobilisering ervan, aan een vereffeningsinstel-
20 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
p. 591 Wet 14 december 2005 Art. 7 volledig vervangen
Art. 7. }1[ § 1. }2[De effecten aan toonder die niet overeenkomstig artikel 5 zijn omgezet, moeten uiterlijk op 31 december 2013 worden omgezet in effecten op naam of in gedematerialiseerde effecten, binnen de beperkingen van de statutaire bepalingen en binnen de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de uitgifte.]2 § 2. De omzetting in effecten op naam wordt aangevraagd bij de emittent. De aanvraag is slechts ontvankelijk wanneer de effecten waarvan de omzetting wordt gevraagd, aan de emittent worden overhandigd. De omzetting geschiedt door inschrijving van de effecten in de registers voorgeschreven bij of krachtens de wet. De inschrijving in de registers geschiedt binnen vijf werkdagen vanaf de aanvraag. § 3. Onverminderd artikel 6 passen de vennootschappen naar Belgisch recht die gedematerialiseerde effecten wensen uit te geven, hun statuten aan. De aldus gewijzigde statuten dienen in het bijzonder een omzettingsdatum te vermelden vanaf wanneer de reeds uitgegeven effecten in de zin van artikel 2, eerste lid, 1°, eerste streepje, die aan toonder zijn en op een effectenrekening zijn ingeschreven, in gedematerialiseerde vorm bestaan. Onverminderd artikel 5 geschiedt de omzetting in gedematerialiseerde effecten automatisch door inschrijving van de effecten op een effectenrekening ten gevolge van hun neerlegging door hun rechthebbende bij een erkende rekeninghouder of de aangeduide vereffeningsinstelling, vanaf de in de statuten vermelde omzettingsdatum. Bovendien dienen de betrokken vennootschappen, vóór de in de statuten vermelde omzettingsdatum, samen met een vereffeningsinstelling of een erkende rekeninghouder de nodige regelingen te treffen teneinde het bepaalde in artikel 468, vierde lid, respectievelijk artikel 475ter, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen na te leven. De betrokken vennootschap publiceert zo snel als mogelijk een kennisgeving met vermelding van de omzettingsdatum en van de vereffeningsinstelling(en) of de erkende rekeninghouder(s) in geval van toepassing van artikel 475ter van het Wetboek van vennootschappen, die ze voor elke categorie van effecten heeft aangewezen, tenzij, wat de keuze van de vereffeningsinstellingen betreft, voor een bepaalde categorie van effecten slechts één vereffeningsinstelling door de Koning is aangewezen. Die kennisgeving moet in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd}3[...]3 en, in voorkomend geval, op de webstek van de vennootschap. De kennisgeving moet worden gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waar de vennootschap haar maatschappelijke zetel heeft. Als de omzettingsdatum niet in die kennisge-
ving of in de statuten staat vermeld, zal die datum gelijk zijn aan die waarop de kennisgeving in het Belgisch Staatsblad is gepubliceerd. De erkende rekeninghouder dient de effecten aan toonder die hij ontvangt, zo snel als mogelijk na de ontvangst te deponeren bij de bevoegde vereffeningsinstelling, tenzij voor de gevallen als bedoeld in artikel 475ter van het Wetboek van vennootschappen en artikel 17 van het gecoördineerd koninklijk besluit nr. 62. De erkende rekeninghouder moet de effecten aan toonder die hij ontvangt met toepassing van artikel 475ter van het Wetboek van vennootschappen, zo snel als mogelijk na de ontvangst overhandigen aan de emittent teneinde de inschrijving overeenkomstig artikel 475ter, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen te volbrengen. De vereffeningsinstelling dient de effecten aan toonder die zij ontvangt, zo snel als mogelijk na de ontvangst te overhandigen aan de emittent teneinde de inschrijving overeenkomstig artikel 468, vierde lid, van het Wetboek van vennootschappen te volbrengen.]1 }1. – Vervangen bij art. 88 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007 }2. – § 1 vervangen bij art. 4, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }3. – § 3, lid 4, gewijzigd bij art. 4, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
p. 591–592 Wet 14 december 2005 Art. 9 – 11 volledig vervangen
Art. 9. }1[Na het verstrijken van de in artikel 7 vermelde termijn worden de effecten aan toonder die niet overeenkomstig artikel 5 of artikel 7, § 2 of 3, zijn omgezet, van rechtswege omgezet in gedematerialiseerde effecten en door de emittent op zijn naam ingeschreven op een effectenrekening. Als de statuten van de emittent echter niet voorzien in de uitgifte van gedematerialiseerde effecten of als de emittent samen met een vereffeningsinstelling of een erkende rekeninghouder, wanneer artikel 475ter van het Wetboek van vennootschappen wordt toegepast, niet de nodige regelingen heeft getroffen, worden de effecten aan toonder waarvoor geen omzetting in gedematerialiseerde effecten heeft plaatsgehad, van rechtswege omgezet in effecten op naam.]1 }2[...]2
Tot de rechthebbende zich bekend maakt en een inschrijving van de effecten op zijn naam verkrijgt, worden de omgezette effecten ingeschreven op naam van de emittent van de effecten. }3[De effecten waartegen verzet is aangetekend worden op naam van de emittent ingeschreven in het register op naam, onder een aparte rubriek, tot het verzet is uitgedoofd. Deze inschrijving is geen daad van beschikking als bedoeld in artikel 16 van de wet van 24 juli 1921 op de ongewilde buitenbezitstelling van de titels aan toonder.]3 De kosten voor de opening en het houden van de rekening worden gedragen door de emittent. De inschrijving van de effecten op naam van de emittent overeenkomstig dit artikel, verleent de emittent niet de hoedanigheid van eigenaar.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • C. Afschaffing van de effecten aan toonder Wet 14 december 2005 — p. 591–592 }4[De
inbeslagneming, sekwestratie of blokkering van een op naam van de emittent geopende effectenrekening of van een inschrijving op naam van de emittent overeenkomstig dit artikel, is niet toegelaten.]4 }1. – Lid 1 vervangen bij art. 90, 1°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007 }2. – Lid 2 opgeheven bij art. 90, 2°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007 }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 5, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }4. – Lid 5 toegevoegd bij art. 5, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
Art. 10. De uitoefening van elk recht, belichaamd in een effect aan toonder, wiens omzetting niet aangevraagd is overeenkomstig de bepalingen van deze wet, wordt opgeschort totdat een persoon, die rechtmatig zijn hoedanigheid van rechthebbende heeft kunnen aantonen, aanvraagt en verkrijgt dat zijn effecten worden ingeschreven op zijn naam in het register van effecten op naam of op een effectenrekening gehouden door de emittent, een erkend rekeninghouder of een vereffeningsinstelling}1[, ook na neerlegging van de niet-verkochte effecten bij de Kas overeenkomstig artikel 11, § 4, van deze wet.]1 }1. – Aangevuld bij art. 6 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
Art. 11. § 1. }1[Vanaf 1 januari 2015 worden de effecten die tot de verhandeling op een gereglementeerde markt worden toegelaten en waarvan de rechthebbende zich niet heeft bekendgemaakt op de dag van de verkoop, door de emittent verkocht op een gereglementeerde markt. Deze verkoop heeft plaats mits voorafgaande bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en op de website van de marktonderneming die de gereglementeerde markt exploiteert van waarop de effecten verkocht zullen worden, van een bericht dat de tekst van deze paragraaf bevat en waarin aan de rechthebbende wordt gevraagd zijn rechten op de effecten op te eisen. De verkoop kan pas geschieden na het verstrijken van de termijn van een maand na de bekendmaking van het bericht, en wordt gestart binnen de drie daaropvolgende maanden. De emittent kan op de opbrengst van de verkoop de kosten in mindering brengen die hij heeft moeten maken voor het houden en voor het beheer van de effecten die op zijn naam zijn ingeschreven op een effectenrekening met toepassing van artikel 9 en voor de omzetting van rechtswege van de door hem uitgegeven effecten. De emittent kan de te koop aangeboden effecten kopen. Wat betreft de aandelen, winstbewijzen of certificaten die er betrekking op hebben, voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 620 van het Wetboek van vennootschappen, met uitzondering van de in artikel 620, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van vennootschappen bedoelde voorwaarde, waarvan kan worden afgeweken voor de toepassing van dit lid. Indien de voorwaarden van artikel 620 van het Wetboek van vennootschappen niet vervuld zijn, kan de terugkoop enkel worden uitgevoerd door de emittent met het oog op de onmiddellijke vernieling van de teruggekochte effecten. In dit laatste geval voldoet de emittent aan de voorwaarden van artikel 621 van het Wetboek van vennootschappen. De bedragen afkomstig van de verkoop, na aftrek van de in het derde lid bedoelde kosten, worden gestort bij de Deposito- en Consignatiekas, totdat een persoon die op geldige wijze zijn hoedanigheid van rechthebbende heeft kunnen aantonen, de teruggave ervan vraagt. De Deposito- en Consignatiekas
is slechts verantwoordelijk voor de teruggave van deze bedragen voor zover ze die in uitvoering van dit lid vanwege de emittent heeft ontvangen. De interesten op deze bedragen komen toe aan de Deposito- en Consignatiekas zodra zij bij haar zijn gestort. De Koning kan de nadere regels vastleggen voor de in deze paragraaf bedoelde verkoop, storting en teruggave.]1 § 2. }2[Vanaf 1 januari 2015 worden de effecten die niet tot de verhandeling op een gereglementeerde markt worden toegelaten en waarvan de rechthebbende zich niet heeft bekendgemaakt op de dag van de verkoop, in openbare verkoop verkocht door de emittent. Deze verkoop heeft plaats mits voorafgaande bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en op de website van een marktonderneming die de markt van de openbare veiling exploiteert waarop de effecten verkocht zullen worden, van een bericht dat de tekst van deze paragraaf bevat en waarin aan de rechthebbende wordt gevraagd zijn rechten op het effect op te eisen. De verkoop kan slechts geschieden na het verstrijken van de termijn van een maand na de bekendmaking van het bericht, en wordt gestart binnen de 3 daaropvolgende maanden. De emittent kan op de opbrengst van de verkoop de kosten in mindering brengen die hij heeft moeten maken voor het houden en voor het beheer van de effecten die op zijn naam zijn ingeschreven op een effectenrekening met toepassing van artikel 9 en voor de omzetting van rechtswege van de door hem uitgegeven effecten. De emittent kan de te koop aangeboden effecten kopen. Wat betreft de aandelen, winstbewijzen of certificaten die er betrekking op hebben, voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 620 van het Wetboek van vennootschappen, met uitzondering van de in artikel 620, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde voorwaarde van het Wetboek van vennootschappen, waarvan kan worden afgeweken voor de toepassing van dit lid. Indien de voorwaarden van artikel 620 van het Wetboek van vennootschappen niet vervuld zijn, kan de terugkoop enkel worden uitgevoerd door de emittent met het oog op de onmiddellijke vernieling van de teruggekochte effecten. In dit laatste geval voldoet de emittent aan de voorwaarden van artikel 621 van het Wetboek van vennootschappen. De bedragen afkomstig van de verkoop, na aftrek van de in het derde lid bedoelde kosten, worden gestort bij de Deposito- en Consignatiekas, totdat een persoon die op geldige wijze zijn hoedanigheid van rechthebbende heeft kunnen aantonen, de teruggave ervan vraagt. De Deposito- en Consignatiekas is slechts verantwoordelijk voor de teruggave van deze bedragen voor zover ze die in uitvoering van dit lid vanwege de emittent heeft ontvangen. De interesten op deze bedragen komen toe aan de Deposito- en Consignatiekas zodra zij bij haar zijn gestort. De Koning kan de nadere regels vastleggen voor de in deze paragraaf bedoelde verkoop, storting en teruggave.]2 § 3. }3[De persoon die de teruggave vraagt van de bedragen afkomstig van de in §§ 1 en 2 bedoelde verkoop, of van de effecten gedeponeerd en ingeschreven op naam van de Deposito- en Consignatiekas overeenkomstig § 4, levert aan de Deposito- en Consignatiekas de effecten onder hun papieren vorm.]3
}4[Enkel
het schriftelijk bewijs wordt toegelaten voor het aantonen van vroegere operaties van effecten. Elk ander bewijsmiddel van hoedanigheid van rechthebbende, wordt overgelaten aan de appreciatie van de emittent, die als enige de verantwoordelijkheid voor de beslissing tot eventuele teruggave op zich neemt. De Koning bepaalt de modaliteiten van de communicatie tussen de emittent en de Kas. De persoon die een teruggave vraagt is een boete verschuldigd, die berekend wordt per jaar achterstand vanaf 1 januari 2016. Het bedrag van deze boete is, per jaar achterstand, gelijk aan 10 % van het bedrag of van de tegenwaarde van de effecten die het voorwerp zijn van de vraag om teruggave.]4
Elk begonnen jaar wordt beschouwd als een volledig jaar voor het berekenen van het bedrag van de boete. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze van berekening van de tegenwaarde van de effecten gestort overeenkomstig § 4, het bedrag van de kosten op te leggen aan de houder die de eis indient, alsmede de wijze waarop de boete bedoeld in dit lid wordt geïnd. § 4. }5[De effecten die op 30 november 2015 niet verkocht zijn overeenkomstig dit artikel, worden door de emittent in de vorm van effecten op naam neergelegd bij de Deposito- en Consignatiekas, totdat een persoon die op geldige wijze zijn hoedanigheid van rechthebbende heeft kunnen aantonen, de teruggave ervan vraagt. De Koning kan de nadere regels voor deze neerlegging vastleggen. De Deposito- en Consignatiekas is slechts verantwoordelijk voor de teruggave van deze effecten voor zover deze in uitvoering van deze paragraaf door de emittent bij haar zijn neergelegd, overeenkomstig de voorziene modaliteiten. Dit geldt eveneens voor de bedragen afkomstig van de verkoper bepaald in artikel 11, §§ 1 en 2, of bestemd tot teruggave van de vervallen titels en die overgaan via een rekening op naam van de uitgever.]5 }6[§ 5. De emittent laat bevestigen door de commis-
saris, of, bij ontstentenis, door een externe erkende boekhouder, een accountant of een bedrijfsrevisor, dat de bepalingen van dit artikel werden nageleefd. Deze bevestiging wordt aan het bestuursorgaan van de emittent gericht, die haar langs elektronische weg aan de Deposito- en Consignatiekas bezorgt. Deze wordt eveneens specifiek vermeld in de bijlagen bij de jaarrekening van 2015. Deze paragraaf is niet van toepassing op de Staat. De verjaringstermijn van het recht op teruggave van vervallen titels wordt op dezelfde wijze geschorst.]6 }1. – § 1 vervangen bij art. 7, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }2. – § 2 vervangen bij art. 7, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }3. – § 3, lid 1, vervangen bij art. 7, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }4. – § 3, lid 2, vervangen bij art. 7, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }5. – § 4 vervangen bij art. 7, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }6. – § 5 toegevoegd bij art. 7, 5°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
21
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • C. Afschaffing van de effecten aan toonder Wet 14 december 2005 — p. 592
p. 592
de emittent aan de voorwaarden van artikel 621 van het Wetboek van vennootschappen.
Wet 14 december 2005 Art. 12/1 en historiek invoegen
Wanneer de emittent uiterlijk op 31 december 2025 aan de Deposito- en Consignatiekas schriftelijk te kennen geeft dat hij van plan is de effecten terug te kopen, vraagt de Staat de emittent om binnen een termijn van 15 dagen na de datum van verzending van deze uitnodiging, tegen een door de Koning vastgestelde minimumprijs een bod uit te brengen.
}1[Art. 12/1. § 1. Op 1 januari 2026 worden de bedragen afkomstig van de verkoop, als bedoeld in artikel 11, §§ 1 en 2, die bij de Deposito- en Consignatiekas zijn gestort en waarvoor geen teruggave werd gevraagd, aan de Staat toegekend.
§ 2. De effecten die krachtens artikel 11, § 4 zijn ingeschreven bij de Deposito- en Consignatiekas en waarvoor er op 31 december 2025 geen teruggave werd gevraagd door de rechthebbende, kunnen worden teruggekocht door de emittent. Wat betreft de aandelen, winstbewijzen of certificaten die er betrekking op hebben, voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 620 van het Wetboek van vennootschappen, met uitzondering van de voorwaarde bedoeld in artikel 620, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van vennootschappen, waarvan kan worden afgeweken voor de toepassing van dit artikel. Indien de voorwaarden van artikel 620 van het Wetboek van vennootschappen niet vervuld zijn, kan de terugkoop enkel worden uitgevoerd door de emittent met het oog op de onmiddellijke vernieling van de teruggekochte effecten. In dit laatste geval voldoet
22 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Indien het terugkoopbod voldoet aan de voorwaarden van dit artikel, wordt het door de Staat aanvaard binnen een termijn van 15 dagen na de datum van ontvangst van het bod. De opbrengst van de verkoop van de effecten aan de emittent wordt aan de Staat toegekend. Indien de emittent de effecten niet terugkoopt, worden ze aan de Staat toegekend. De schorsing van de uitoefening van de aan de effecten verbonden rechten, waarin voorzien is in artikel 10, eindigt zodra de eigendom van de effecten wordt overgedragen aan de Staat of aan de emittent. De emittent zorgt voor de overdracht aan de Staat van de eigendom van de effecten die aan de Staat zijn toegekend via een inschrijving op naam van de Staat in het register van de effecten op naam van de emittent. § 3. Zodra de Staat eigenaar wordt van de effecten, kan hij ze verkopen, hetzij op een gereglementeerde
of niet-gereglementeerde markt, hetzij uit de hand, onder voorbehoud van de naleving van de statutaire of contractuele bepalingen die de vrije overdraagbaarheid van de effecten beperken.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 8 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
p. 592 Wet 14 december 2005 Art. 14 volledig vervangen
Art. 14. }1[De overtreding van de artikelen 3, 4, 6 en 11 en de door de Koning in uitvoering van artikel 11 vastgestelde modaliteiten van de storting van de bedragen afkomstig van de verkoop van effecten en de neerlegging van de onverkochte effecten bij de Deposito- en Consignatiekas wordt bestraft met een geldboete van 200 tot 100.000 euro.]1 De voorschriften van het eerste boek van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de misdrijven die door dit artikel worden gestraft. }1. – Lid 1 vervangen bij art. 9 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
IV. HANDELSRECHT / VENNOOTSCHAPPEN / VZW • H. Marktpraktijken Wet 6 april 2010 — p. 635
H. Marktpraktijken p. 635
2014, inwerkingtreding: door de Koning te bepalen (art. 14, lid 1)
Wet 6 april 2010 Onder opschrift noot vervangen }Opgeheven, met uitzondering van de art. 110-118 bij art. 8 wet 21 december 2013, B.S., 30 december 2013, err., B.S., 20 januari
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
23
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 645–646
V. FISCAAL RECHT A. Inkomstenbelastingen p. 645–646 K.B. 10 april 1992 Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. }1[§ 1]1}2[Voor de toepassing van dit wetboek, van de bijzondere wetsbepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten hebben de volgende termen de betekenis die is bepaald in dit artikel. 1° Rijksinwoners Onder rijksinwoners worden verstaan: a) de natuurlijke personen die in België hun woonplaats of de zetel van hun fortuin hebben gevestigd; b) de Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden; c) de andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland, alsmede hun inwonende gezinsleden, daaronder niet begrepen consulaire ereambtenaren; d) de andere ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van de Belgische Staat, van de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten, of van een Belgisch publiekrechtelijk lichaam, die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buitenslands uitoefenen in een land waar zij niet duurzaam verblijf houden. De vestiging van de woonplaats of van de zetel van het fortuin in België wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Evenwel worden, behoudens tegenbewijs, geacht hun woonplaats of de zetel van hun fortuin in België te hebben gevestigd de natuurlijke personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven. Voor gehuwden die zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, vermelde gevallen bevinden, wordt de belastingwoonplaats bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd. 2° Gehuwden en echtgenoten – wettelijk samenwonenden De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot. 3° Gemeenschappelijke aanslag Onder gemeenschappelijke aanslag wordt verstaan de vestiging van één aanslag ten name van de beide echtgenoten of de beide wettelijk samenwonenden. 4° Kinderen Onder kinderen wordt verstaan de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot, alsmede de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft. 5° Vennootschappen Er wordt verstaan onder: 24 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
a) vennootschap: enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die, regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard. Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt; b) binnenlandse vennootschap: enigerlei vennootschap die in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft en niet van de vennootschapsbelasting is uitgesloten; }3[b)bis Intra-Europese
vennootschap: iedere vennootschap van een Lid-Staat van de Europese Unie: – die geen binnenlandse vennootschap is;
– die een rechtsvorm heeft genoemd in }4[bijlage I, deel A, bij de Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009] 4 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende Lid-Staten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een Lid-Staat naar een andere Lid-Staat }4[...]4 ; – die volgens de fiscale wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Unie, andere dan België, wordt geacht fiscaal in die Staat te zijn gevestigd zonder volgens een met een derde Staat gesloten verdrag inzake dubbele belastingheffing te worden geacht fiscaal buiten de Europese Unie te zijn gevestigd; en – die, zonder mogelijkheid van keuze en zonder ervan te zijn vrijgesteld, is onderworpen aan een van de belastingen gelijkaardig aan de vennootschapsbelasting opgesomd in }5[bijlage I, deel B]5, van de voormelde richtlijn;]3 c) buitenlandse vennootschap: enigerlei vennootschap die in België geen maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer heeft; d) financieringsvennootschap: enigerlei vennootschap die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard ten voordele van vennootschappen die met de dienstverrichtende vennootschap noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een groep vormen; e) thesaurievennootschap: enigerlei vennootschap waarvan de werkzaamheid uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat in het verrichten van geldbeleggingen; f) beleggingsvennootschap: enigerlei vennootschap die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft. }6[5°bis Gemeenschappelijk beleggingsfonds
Onder gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt verstaan, het onverdeeld vermogen dat een beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging beheert voor rekening van de deelnemers overeenkomstig de bepalingen van de wet
van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles of overeenkomstig analoge bepalingen van buitenlands recht.]6 6° Gestort kapitaal Onder gestort kapitaal wordt verstaan het werkelijk gestorte maatschappelijk kapitaal zoals het geldt ter zake van de vennootschapsbelasting. 7° Gerevaloriseerde waarde Onder gerevaloriseerde waarde wordt verstaan de waarde van de goederen die worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en van het gestorte kapitaal, na herwaardering van de aanschaffings- of beleggingswaarde van die goederen of van het kapitaal met toepassing van de hierna vermelde coëfficiënten volgens het jaar waarin, naar het geval, in die goederen is belegd of het kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald: Jaren
1918 en vorige 1919 1920 1921 1922 1923 1924 1925 1926 1927 tot 1934 inbegrepen 1935 1936 tot 1943 inbegrepen 1944 tot 1948 inbegrepen 1949 1950 en volgende
Toepasselijke coëfficiënten 16,33 11,49 6,15 6,30 6,43 4,37 3,89 4,02 2,72 2,35 1,86 1,70 1,14 1,10 1,0.
8° Vastrentende effecten Onder vastrentende effecten worden verstaan de obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten, met inbegrip van effecten waarvan de inkomsten worden gekapitaliseerd of van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van inkomsten en zijn uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest. Als vastrentende effecten worden eveneens aangemerkt, de contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen waarbij als tegenprestatie voor éénmalige of periodieke stortingen, verbintenissen worden aangegaan los van onzekere gebeurtenissen uit het menselijk leven, en waarvan de duur en het bedrag vervat zijn in de bedingen van het contract. 9° De uitdrukkingen «immateriële, materiële of financiële vaste activa», «oprichtingskosten» en «voorraden en bestellingen in uitvoering» hebben de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.]2
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 660–662 }7[10° Woonstaatheffing:
onder woonstaatheffing wordt verstaan de heffing die wordt geheven ingevolge de toepassing van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling of ingevolge de toepassing van een door de Europese Unie afgesloten overeenkomst die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in de voornoemde richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door deze richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden bedoeld in artikel 11, lid 1, van dezelfde richtlijn.]7
}8[11° Financiële instrumenten: onder financiële instrumenten wordt verstaan de financiële instrumenten vermeld in artikel 3, 1°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten.]8 }8 [12° Zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten. Onder zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten wordt verstaan:
a) de in artikel 3, 3°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten vermelde pandovereenkomsten en overeenkomsten die leiden tot eigendomsoverdracht ten titel van zekerheid, inclusief cessie-retrocessieovereenkomsten («repo's»); b) binnen het kader van de in a bedoelde overeenkomsten, de marge-opvragingen bedoeld in artikel 3, 9°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, en de substituties, in de loop van de overeenkomst, van de oorspronkelijk als zekerheid gegeven activa door nieuwe financiële instrumenten; c) de soortgelijke overeenkomsten als bedoeld in a en b die, krachtens de bepalingen naar buitenlands recht, leiden of, terzake van de overeenkomsten van pandgeving, kunnen leiden tot een eigendomsoverdracht;]8 }9[13° onder een juridische constructie wordt verstaan:
a) een rechtsverhouding, die door een rechtshandeling van de oprichter of door een rechterlijke beslissing in het leven wordt geroepen, waarbij goederen of rechten onder de macht van een beheerder worden gebracht om ze te besturen ten behoeve van een of meerdere begunstigden of voor een bepaald doel. Die rechtsverhouding heeft de volgende kenmerken: – de eigendomstitel betreffende de goederen of rechten van de juridische constructie is opgesteld op naam van een beheerder of op naam van een andere persoon voor rekening van de beheerder;
– de goederen van de juridische constructie vormen een afzonderlijk vermogen en maken geen deel uit van het vermogen van de beheerder;
oprichter van een juridische constructie wordt verstaan:
eenkomsten en op de leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 3) }2. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 2 wet 10 augustus 2001, B.S., 20 september 2001, err., B.S., 26 maart 2004, inwerkingtreding: vanaf aj. 2005 (art. 65, lid 5) }3. – § 1, 5°, b)bis, ingevoegd bij art. 3 wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }4. – § 1, 5°, b)bis, tweede streepje, gewijzigd bij art. 2, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }5. – § 1, 5°, b)bis, vierde streepje, gewijzigd bij art. 2, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }6. – § 1, 5°bis, ingevoegd bij art. 313 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }7. – Toegevoegd bij art. 8 wet 17 mei 2004, B.S., 27 mei 2004, van toepassing op de betaalde of toegekende interesten verlopen vanaf 1 juli 2005 (art. 1 K.B. 27 juni 2005, B.S., 29 juni 2005) }8. – Toegevoegd bij art. 33, 1°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op de zakelijke zekerheidsovereenkomsten en op de leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 3) }9. – § 1, 13°, ingevoegd bij art. 35 wet 30 juli 2013, B.S., 1 augustus 2013, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2014 (art. 37) }10. – § 1, 14°, ingevoegd bij art. 35 wet 30 juli 2013, B.S., 1 augustus 2013, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2014 (art. 37) }11. – Toegevoegd bij art. 33, 2°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op de zakelijke zekerheidsovereenkomsten en op de leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 1 februari 2005 (art. 74, lid 3)
– hetzij, de natuurlijke persoon die de constructie heeft opgericht buiten de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid;
p. 660–662
– de beheerder heeft de bevoegdheid en de plicht, ter zake waarvan hij verantwoording verschuldigd is, om in overeenstemming met de bepalingen van de juridische constructie en de bijzondere verplichtingen waaraan hij door de wet is onderworpen, de goederen van de juridische constructie te besturen, te beheren of erover te beschikken; b) een niet-inwoner bedoeld in artikel 227, 2° of 3° die, krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land of rechtsgebied waar hij gevestigd is, aldaar niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen of aldaar, wat de inkomsten van kapitalen en roerende goederen betreft, aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling is onderworpen dan die waaraan die inkomsten in België zijn onderworpen en waarvan de juridische rechten van de aandelen of deelbewijzen geheel of gedeeltelijk door een rijksinwoner zijn gehouden of waarvan de begunstigde van de economische rechten van de goederen en kapitalen een rijksinwoner is. Een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt met betrekking tot de in het vorige lid bedoelde niet-inwoners de voor welbepaalde landen of rechtsgebieden beoogde rechtsvormen. Deze lijst wordt regelmatig herzien bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad;]9 }10 [14° onder
– hetzij, wanneer de constructie is opgericht door een derde, de natuurlijke persoon die er goederen en rechten heeft in ondergebracht;
K.B. 10 april 1992 Art. 171 volledig vervangen
– hetzij, de natuurlijke personen die direct of indirect erfgenaam zijn van de hiervoor bedoelde personen, vanaf het overlijden, tenzij die erfgenamen aantonen dat zijzelf of hun rechthebbenden op geen enkel ogenblik en op geen enkele manier van financiële of andere voordelen, toegekend door de constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a), zullen genieten;
Art. 171. In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten:
– hetzij, de natuurlijke personen die houder zijn van de juridische rechten van de aandelen of deelbewijzen of van de economische rechten van de goederen en kapitalen in het bezit van de in artikel 2, § 1, 13°, b), bedoelde juridische constructie.]10 }11[§ 2. Voor
de toepassing van de bepalingen van dit Wetboek, van de bijzondere wettelijke bepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten in hun hoofde, worden de overdrager, de pandgever en de leninggever die handelen in het kader van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot financiële instrumenten geacht eigenaar te blijven van de betrokken financiële instrumenten gedurende de hele looptijd van het contract. In afwijking van het eerste lid, worden de inkomsten van kapitalen en roerende waarden uit financiële instrumenten die zijn overgedragen, in pand zijn gegeven of zijn uitgeleend in het kader van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening niet geacht te zijn ontvangen door de overdrager, de pandgever of de leninggever.]11
}1. – Genummerd bij art. 33, 1°, wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing op de zakelijke zekerheidsover-
1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1° }1[, 9°, eerste streepje,]1 }2[en 12°]2, vermelde diverse inkomsten; b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; }3[c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die }3[in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting]3 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen.
Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]3 }4[d) }4[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in }5[2°quater, 3°bis en 4°, f]5, in zover zij door per-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
25
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 660–662
soonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }5[2°quater, 3°bis en 4°, f]5;]4]4 }6[e) }7[de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per jaar en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;]7]6 }8[f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]8 }9[g) spaartegoeden,
kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;]9 }10[h)
de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]10
}11[i) }12[de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:]12
– sportbeoefenaars, }13[voor]13 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; – scheidsrechters, }14[voor]14 hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; – opleiders, trainers en begeleiders, }15[voor]15 hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }16[uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector]16;]11 [2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) }17[...]17 }18[b) }19[kapitalen
en afkoopwaarden als vermeld
in 4°, f, in zover: – zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }20[2°quater, 3°bis en 4°, f]20; – }21[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die 26 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]21]19]18 c) }22[...]22 d) }23[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten } 2 4 [bedoeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°,]24 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: – voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; – die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]23 }25[e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbenden worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan}26[, naar aanleiding van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag]26 of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]25] }27[f) }28[de uitkeringen die worden aangemerkt als
dividenden in de artikelen 187 en 209, in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap;]28]27 2°bis }29[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties;]29 }30[2°ter }31[...]31]30 }32[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;]32
3° }33[tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°bis, 3°quater en 3°quinquies, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°;]33 }34[3°bis }35[}36[tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd:
– aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar;
– aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;]36]35]34 }37[3°ter }38[tegen }39[een aanslagvoet van 15 of 25 pct.,]39 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]38]37 }40[3°quater }41[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis;]41]40 }42[3°quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen }43[en de inkomsten uit kasbonnen of termijndeposito's die door kredietinstellingen zijn aangeboden voor de financiering van een thematische volkslening als bedoeld in de wet van 26 december 2013 en op voorwaarde dat die kasbonnen of termijndeposito's beantwoorden aan de criteria en voorwaarden als bepaald in de genoemde wet;]43]42 }44 [3°sexies tegen een aanslagvoet van 20 of 15 pct., de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng of later;]44
4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }45[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd]45, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 660–662 }46[b)
de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling. Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]46
c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de }47[in artikel 90, 9°}48[, tweede streepje,]48 en 10°]47, vermelde meerwaarden; f) }49[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering }50[of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar]50, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: – kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; – kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;]49 }51[– }52[kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]52]51 }53[–
kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]53 fbis) }54[...]54 g) }55[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitge-
keerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan }56[of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is,]56 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]55 h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) }57[de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;]57 }58[j) }59[de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen] 5 9 voor }59 [een maximumbedrag van 12.300 euro bruto]59 per belastbaar tijdperk, be-
taald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari }60[van het aanslagjaar]60;]58 }61[k) }62[de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsen-geneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan.]62]61
5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad: a) vergoedingen }63[...]63, die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als }64[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]64; }65[d) vergoedingen
die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]65
}66[e) de
EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]66
}67 [f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;]67
6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten: – }68[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }68[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]68 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]68
– de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; – de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; }69[– }70 [de
in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]70]69 }71[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]71 {72
}1. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }2. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }3. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }4. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }5. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }6. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }7. – 1°, e), opnieuw ingevoegd bij art. 6 wet 11 november 2013, B.S., 27 november 2013, inwerkingtreding: 1 oktober 2013 (art. 7) }8. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }9. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }10. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
27
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 660–662 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }11. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }12. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }13. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }14. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }15. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }16. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }17. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }18. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994 }19. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }20. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }21. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }22. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }23. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°, tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }24. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 402 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }25. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }26. – 2°, e), gewijzigd bij art. 11 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }27. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1)
28 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}28. – 2°, f), vervangen bij art. 27, 1°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }29. – 2°bis laatst vervangen bij art. 80, a), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }30. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }31. – 2°ter opgeheven bij art. 80, b), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }32. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }33. – 3° laatst vervangen bij art. 80, c), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }34. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }35. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }36. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }37. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }38. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5) }39. – 3°ter laatst gewijzigd bij art. 80, d), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }40. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }41. – 3°quater vervangen bij art. 80, e), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }42. – 3°quinquies ingevoegd bij art. 27, 6°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }43. – 3°quinquies aangevuld bij art. 23 wet 26 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 29, lid 1), van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 1 januari 2014 (art. 29, lid 2) }44. – 3°sexies ingevoegd bij art. 3, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b), 4, 5, b) en 6 (art. 7, lid 5) }45. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }46. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum }47. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }48. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }49. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }50. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van
toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }51. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }52. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }53. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }54. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }55. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }56. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°) }57. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B. 7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000) }58. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }59. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }60. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }61. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S., 16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012 (art. 3) }62. – 4°, k), vervangen bij art. 33 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, inwerkingtreding: 1 april 2012 (art. 39, lid 4) }63. – 5°, a), laatst gewijzigd bij art. 3 wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 7, lid 3) }64. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }65. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }66. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }67. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008 }68. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18) }69. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }70. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend (art. 26) }71. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni 2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
F 72. – Vanaf 1 oktober 2014 luidt dit art. als volgt:
Art. 171. In afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 660–662
welke zou voortvloeien uit de toepassing van de bovenvermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten: 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1° }73[, 9°, eerste streepje,]73 }74[en 12°]74, vermelde diverse inkomsten; b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; }75[c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die }75[in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting]75 of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen. Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten;]75 }76[d) }76[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in }77[2°quater, 3°bis en 4°, f]77, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }77[2°quater, 3°bis en 4°, f]77;]76]76 }78[e) }79[de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per jaar en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;]79]78 }80[f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;]80 }81[g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e, indien anders uitgekeerd;]81 }82[h) de in 4°, g), bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g), door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g), zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]82 }83[i) }84[de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 12.300 euro bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan:]84 – sportbeoefenaars, }85[voor]85 hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; – scheidsrechters, }86 [voor] 86 hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; – opleiders, trainers en begeleiders, }87[voor]87 hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen }88[uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector]88;]83 [2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) }89[...]89 }90[b) }91[kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover: – zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in }92[2°quater, 3°bis en 4°, f]92; – }93[het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde
die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;– het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven;]93]91]90 c) }94[...]94 d) }95[kapitalen en afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten }96[bedoeld in de artikelen 104, 9°, en 1451, 2°,]96 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: – voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; – die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is;]95 }97[e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 1451, 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbenden worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan}98[, naar aanleiding van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag]98 of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;]97] }99[f) }100[...]100]99 2°bis }101[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties;]101 }102[2°ter }103[...]103]102 }104[2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;]104 3° }105[tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°bis, 3°quater en 3°quinquies, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°;]105 }106[3°bis }107[}108[tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: – aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; – aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;]108]107]106 }109[3°ter }110[tegen }111[een aanslagvoet van 15 of 25 pct.,]111 de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben;]110]109 }112[3°quater }113[tegen een aanslagvoet van 15 pct., de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of
door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis;]113]112 }114[3°quinquies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen }115[en de inkomsten uit kasbonnen of termijndeposito's die door kredietinstellingen zijn aangeboden voor de financiering van een thematische volkslening als bedoeld in de wet van 26 december 2013 en op voorwaarde dat die kasbonnen of termijndeposito's beantwoorden aan de criteria en voorwaarden als bepaald in de genoemde wet;]115]114 }116[3°sexies tegen een aanslagvoet van 20 of 15 pct., de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng of later;]116 4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële en financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt }117[en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd]117, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; }118[b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling. Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°;]118 c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de }119[in artikel 90, 9°}120[, tweede streepje,]120 en 10°]119, vermelde meerwaarden; f) }121[kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a) tot c), wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering }122[of bij leven vanaf de leeftijd van 62 jaar]122, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: – kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°; – kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
29
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 660–662
pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;]121 }123[– }124[kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;]124]123 }125[– kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje;]125 fbis) }126[...]126 g) }127[kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan }128[of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is,]128 zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd;]127 h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) }129[de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector;]129 }130[j) }131[de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen]131 voor }131[een maximumbedrag van 12.300 euro bruto]131 per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari }132[van het aanslagjaar]132;]130 }133[k) }134[de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsen-geneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan.]134]133 5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad: a) vergoedingen }135[...]135, die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als }136[vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a]136; }137[d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]137 }138[e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft;]138 }139 [f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact;]139 6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten: – }140[het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer }140[of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst,]140 zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald;]140 – de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de
30 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; – de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; }141[– }142 [de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar;]142]141 }143[7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 120 EUR per maand. De begrippen «oudere werknemer», «onderneming in moeilijkheden of in herstructurering» en «nieuwe werknemer» hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit.]143 }73. – 1°, a), gewijzigd bij art. 10, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }74. – 1°, a), gewijzigd bij art. 135 wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend (art. 139, lid 1) }75. – 1°, c), ingevoegd bij art. 15, 1°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen van dezelfde datum; gewijzigd bij art. 4 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992 }76. – 1°, d), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 86, 1°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }77. – 1°, d), gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }78. – 1°, e), ingevoegd bij artikel 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 2°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }79. – 1°, e), opnieuw ingevoegd bij art. 6 wet 11 november 2013, B.S., 27 november 2013, inwerkingtreding: 1 oktober 2013 (art. 7) }80. – 1°, f), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }81. – 1°, g), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }82. – 1°, h), ingevoegd bij art. 86, 3°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }83. – 1°, i), ingevoegd bij art. 2, a), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }84. – 1°, i), al. 1, inleidende zin, vervangen bij art. 28, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }85. – 1°, i), al. 1, eerste streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }86. – 1°, i), al. 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2) }87. – 1°, i), al. 1, derde streepje, gewijzigd bij art. 28, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 35, lid 2)
}88. – 1°, i), al. 2, gewijzigd bij art. 28, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }89. – 2°, a), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; opgeheven bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 207 wet 25 januari 1999, B.S., 6 februari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 208); opgeheven bij art. 30 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2004 (art. 37, § 1) }90. – 2°, b), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994 }91. – 2°, b), laatst vervangen bij art. 102, 1°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }92. – 2°, b), eerste streepje, gewijzigd bij art. 64, 2°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }93. – 2°, b), tweede streepje, laatst vervangen bij art. 125, a), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }94. – 2°, c), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1994; opgeheven bij art. 86, 5°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }95. – 2°, d), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993; vervangen bij art. 86, 6°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de uitkeringen of kapitalen die zijn betaald in uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging (art. 23, § 3, A, 6°, tweede streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }96. – 2°, d), inleidende zin, gewijzigd bij art. 402 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005, van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, W.I.B. 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 413) }97. – 2°, e), ingevoegd bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1993 }98. – 2°, e), gewijzigd bij art. 11 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 23, lid 2) }99. – 2°, f), ingevoegd bij art. 5 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 (art. 32, § 1, lid 1) }100. – 2°, f), opgeheven bij art. 3, a), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, inwerkingtreding: 1 oktober 2014 (art. 7, lid 4) }101. – 2°bis laatst vervangen bij art. 80, a), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }102. – 2°ter ingevoegd bij art. 27, 3°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }103. – 2°ter opgeheven bij art. 80, b), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }104. – 2°quater ingevoegd bij art. 64, 3°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }105. – 3° laatst vervangen bij art. 80, c), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }106. – 3°bis ingevoegd bij art. 13 wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, van toepassing vanaf aj. 1995 }107. – 3°bis opgeheven bij art. 27, 4°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }108. – 3°bis opnieuw ingevoegd bij art. 64, 4°, Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }109. – 3°ter ingevoegd bij art. 47 wet 10 maart 1999, B.S., 14 april 1999 }110. – 3°ter vervangen bij art. 41 wet 15 december 2004, B.S., 1 februari 2005, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 74, lid 5) }111. – 3°ter laatst gewijzigd bij art. 80, d), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 666 de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }112. – 3°quater ingevoegd bij art. 318 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) }113. – 3°quater vervangen bij art. 80, e), Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }114. – 3°quinquies ingevoegd bij art. 27, 6°, wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 (art. 38) }115. – 3°quinquies aangevuld bij art. 23 wet 26 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 29, lid 1), van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 1 januari 2014 (art. 29, lid 2) }116. – 3°sexies ingevoegd bij art. 3, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b), 4, 5, b) en 6 (art. 7, lid 5) }117. – 4°, a), gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }118. – 4°, b), vervangen bij art. 15, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum }119. – 4°, e), gewijzigd bij art. 19 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf 1 januari 1997 (art. 49, lid 4) }120. – 4°, e), gewijzigd bij art. 10, b), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }121. – 4°, f), na wijziging, vervangen bij art. 86, 7°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }122. – 4°, f), inleidende zin, gewijzigd bij art. 64, 5°, a), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }123. – 4°, f), derde streepje, ingevoegd bij art. 102, 2°, wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 105) }124. – 4°, f), derde streepje, vervangen bij art. 125, b), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009 (art. 134, lid 10) }125. – 4°, f), vierde streepje, ingevoegd bij art. 64, 5°, b), Programmawet 22 juni 2012, B.S., 28 juni 2012, err., B.S., 3 juli 2012, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2013 (art. 65, lid 3) }126. – 4°, fbis), ingevoegd bij art. 15, 3°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992; opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }127. – 4°, g), laatst vervangen bij art. 86, 8°, wet 28 april 2003, B.S., 15 mei 2003, err., B.S., 26 mei 2003, van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in 6° bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 1 januari 2004 (art. 23, § 3, A, 5°, derde streepje, K.B. 14 november 2003, B.S., 14 november 2003) }128. – 4°, g), gewijzigd bij art. 176 wet 27 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 1 januari 2006 (art. 190, lid 2, 1°) }129. – 4°, i), opgeheven bij art. 89 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1993; ingevoegd bij art. 30 wet 24 december 1993, B.S., 31 december 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; vervangen bij art. 11 wet 4 mei 1999, B.S., 12 juni 1999, van toepassing vanaf aj. 2000 (art. 1 K.B. 7 mei 2000, B.S., 17 mei 2000) }130. – 4°, j), ingevoegd bij art. 2, b), wet 4 mei 2007, B.S., 15 mei 2007, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 7) }131. – 4°, j), gewijzigd bij art. 28, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) }132. – 4°, j), gewijzigd bij art. 125, c), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6)
}133. – 4°, k), ingevoegd bij art. 2 wet 7 november 2011, B.S., 16 november 2011, van toepassing met ingang van aj. 2012 (art. 3) }134. – 4°, k), vervangen bij art. 33 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, inwerkingtreding: 1 april 2012 (art. 39, lid 4) }135. – 5°, a), laatst gewijzigd bij art. 3 wet 19 juni 2011, B.S., 28 juni 2011, err., B.S., 6 juli 2011, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 7, lid 3) }136. – 5°, c), gewijzigd bij art. 24, 3°, wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, van toepassing vanaf aj. 1992 (art. 91, lid 2) }137. – 5°, d), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }138. – 5°, e), ingevoegd bij art. 2 wet 6 april 2000, B.S., 16 mei 2000, van toepassing vanaf aj. 2001 (art. 3) }139. – 5°, f), ingevoegd bij art. 114 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008 }140. – 6°, eerste streepje, vervangen bij art. 123 Programmawet 8 april 2003, B.S., 17 april 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 124); gewijzigd bij art. 17 Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003, inwerkingtreding: vanaf aj. 2003 (art. 18) }141. – 6°, vierde streepje, ingevoegd bij art. 125, d), wet (I) 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 10 februari 2009, err., B.S., 24 december 2009, van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008 (art. 134, lid 6) }142. – 6°, vierde streepje, vervangen bij art. 25 wet (I) 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, err., B.S., 13 januari 2011, van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2010 worden betaald of toegekend (art. 26) }143. – 7° toegevoegd bij art. 2 wet 10 juni 2006, B.S., 27 juni 2006, van toepassing op de gewestelijke weerwerkpremies die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2005 (art. 3)
p. 666 K.B. 10 april 1992 Art. 180 volledig vervangen
Art. 180. Aan de vennootschapsbelasting zijn niet onderworpen: 1° intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986 }1[betreffende de intercommunales, alsmede intercommunales beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, samenwerkingsverbanden, met uitzondering van interlokale verenigingen, beheerst door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, en de projectverenigingen beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten]1; 2° }2[de NV Waterwegen en Zeekanaal, de NV De Scheepvaart, de CVBA Autonome Haven «du Centre et de l'Ouest», de Maatschappij der Brugse Zeevaartinrichtingen, de Haven van Brussel, de gemeentelijke autonome havenbedrijven van }3[Antwerpen en Oostende, de naamloze vennootschap van publiek recht Havenbedrijf Gent]3 en de autonome havens van Luik, Charleroi en Namen;]2 3° de Nationale Delcrederedienst; 4° de Belgische Maatschappij voor de Financiering van de Nijverheid; 5° }4[...]4 }5[5°bis het Participatiefonds;]5
6° de Waalse Regionale Maatschappij voor Openbaar Personenvervoer en de exploitatiemaatschappijen die eraan zijn verbonden; 7° de Vlaamse Vervoermaatschappij en de autonome exploitatie-entiteiten binnen de Maatschappij; 8° de Maatschappij voor het Intercommunaal vervoer te Brussel;
9° waterzuiveringsmaatschappijen beheerst door de wet van 26 maart 1971; }6[10° }6[...]6]6 }7[11° de
vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk Belgische Technische Coöperatie;]7
}8 [12° de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;]8 }9[13° de
vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk APETRA;]9
}10[13° }11[...]11]10 {12 }1. – 1° aangevuld bij art. 36 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: met ingang van 17 februari 1997 wat de aanpassingen betreft inzake intercommunales als bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, met ingang van 10 november 2001 wat de aanpassingen betreft inzake samenwerkingsverbanden als bedoeld in het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking en met ingang van 23 augustus 2006 wat de aanpassingen betreft inzake projectverenigingen als bedoeld in het decreet van hetWaalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten (art. 43, lid 1) }2. – 2° laatst vervangen bij art. 285 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2005 (art. 289, lid 1) }3. – 2° gewijzigd bij art. 6 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: vanaf de omvorming van het havenbedrijf van Gent tot naamloze vennootschap van publiek recht (art. 22, lid 4) }4. – 5° opgeheven bij art. 45 wet 19 april 2002, B.S., 4 mei 2002, inwerkingtreding: op dezelfde datum als het koninklijk besluit waarbij de eerste statuten van de Nationale Loterij worden vastgesteld (art. 51, lid 1) }5. – 5°bis ingevoegd bij art. 82 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing op 1 januari 1993 ingevolge K.B. 22 december 1992, B.S., 12 januari 1993 }6. – 10° toegevoegd bij art. 7 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, van toepassing vanaf aj. 1992; opgeheven bij art. 31, b), wet 12 augustus 2000, B.S., 7 september 2000, inwerkingtreding: vanaf aj. 2000 (art. 33, lid 2) }7. – 11° toegevoegd bij art. 32, § 1, wet 21 december 1998, B.S., 30 december 1998, inwerkingtreding: 24 februari 1999 (art. 1 K.B. 10 februari 1999, B.S., 24 februari 1999) }8. – 12° toegevoegd bij art. 204, zoals ingevoegd bij art. 5 K.B. 14 juni 2004, B.S., 24 juni 2004, err., B.S., 24 september 2004, err., B.S., 18 oktober 2004, inwerkingtreding: 24 juni 2004 (art. 20), bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 312 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }9. – 13° toegevoegd bij art. 40 wet 26 januari 2006, B.S., 13 februari 2006, err., B.S., 24 februari 2006, inwerkingtreding: 18 mei 2006 (art. 1, 1°, K.B. 8 mei 2006, B.S., 18 mei 2006) }10. – 13° (2° maal) toegevoegd bij art. 5 K.B. 10 november 2006, B.S., 7 december 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 7, lid 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 (art. 287); wijziging bij K.B. 10 november 2006 opgeheven bij art. 22 K.B. 28 september 2008, B.S., 2 oktober 2008, add., B.S., 10 oktober 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (Bericht 27 januari 2009, B.S., 27 januari 2009); bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 2, 1°, wet 21 augustus 2009, B.S., 14 september 2009 }11. – 13° (2° maal) opgeheven bij art. 18 K.B. 28 september 2008, B.S., 2 oktober 2008, add., B.S., 10 oktober 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (Bericht 27 januari 2009, B.S., 27 januari 2009; bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 2, 1°, wet 21 augustus 2009, B.S., 14 september 2009 J 12. – Artikel 180, 1°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, in samenhang gelezen met artikel 220, 2°, van hetzelfde Wetboek, schendt de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet in zoverre het de autonome gemeentebedrijven die een identieke taak uitoefenen als een intercommunale of een intergemeentelijk samenwerkingsverband en die niet in concurrentie treden met ondernemingen in de privésector, niet eveneens als de intercommunales en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden vrijstelt van de vennootschapsbelasting (Grondwettelijk Hof nr. 148/2012, 6 december 2012, B.S., 29 januari 2013).
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
31
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 671–672
p. 671–672 K.B. 10 april 1992 Art. 205ter volledig vervangen }1[Art. 205ter. § 1. Om de aftrek voor risicokapitaal voor een belastbaar tijdperk te bepalen, stemt het in aanmerking te nemen risicokapitaal, onder voorbehoud van de bepalingen van }2[de §§ 2 tot 5]2, overeen met het bedrag van het eigen vermogen van de vennootschap, aan het eind van het voorgaande belastbare tijdperk, en dat overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen werd bepaald en voor het bedrag waarvoor die bestanddelen op de balans voorkomen.
Het overeenkomstig het eerste lid bepaald risicokapitaal wordt verminderd met: a) de fiscale netto waarde aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk van de eigen aandelen en de financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan; en b) de fiscale netto waarde aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk van de aandelen }3[...]3 waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202 en 203 van de winst te worden afgetrokken. § 2. }4[...]4 § 3. }5[...]5 }6[§ 2. ]6Het
overeenkomstig }7[de § 1]7, bepaalde risicokapitaal wordt verminderd met de volgende waarden aan het eind van het voorgaande belastbare tijdperk: 1° de netto boekwaarde van de materiële vaste activa of gedeelten ervan in zover de erop betrekking hebbende kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen;
2° }8[de netto boekwaarde]8 van de bestanddelen die als belegging worden gehouden en die door de aard ervan niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen; 3° }9[de netto boekwaarde]9 van onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke goederen waarvan natuurlijke personen die in de vennootschap een opdracht of functies als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen, hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik hebben. }10[§ 3. ]10Het
overeenkomstig }11[de §§ 1 en 2]11 bepaalde risicokapitaal wordt bovendien verminderd met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden, die geen betrekking hebben op activabestanddelen als bedoeld in }11[ § 2]11, }12[de belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling]12 en kapitaalsubsidies. }13[§ 4. ]13Wanneer
de in }14[de §§ 1 tot 3]14 bedoelde bestanddelen tijdens het belastbaar tijdperk wijzigen, wordt het in aanmerking te nemen risicokapitaal naar gelang van het geval vermeerderd of verminderd met het bedrag van deze wijzigingen, berekend als gewogen gemiddelde en waarbij de wijzigingen geacht worden te hebben plaatsgevonden de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin ze zich hebben voorgedaan.
}15[...]15
32 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}16[§ 5. ]16}17[Voor de toepassing van paragraaf 1, moet, ten name van de hiernavolgende kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beursvennootschappen, onder financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan, worden verstaan de aandelen die de aard van financiële vaste activa hebben, dat wil zeggen:
1° ten name van de in artikel 56, § 1, bedoelde kredietinstellingen, de in post VII «Financiële vaste activa» te boeken aandelen, zoals die balanspost wordt omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen; 2° ten name van de in artikel 56, § 2, 2°, h, bedoelde verzekeringsondernemingen: a) de in post C.II. «Beleggingen in verbonden ondernemingen en deelnemingen» van de balans te boeken aandelen en deelbewijzen; b) de in de post C.III. «Overige financiële beleggingen» van de balans te boeken aandelen en deelbewijzen, voor zover die aandelen de aard hebben van «andere financiële vaste activa» volgens rubriek IV.C.I. van artikel 95, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen; zoals die balansposten C.II. en C.III. omschreven worden in het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen; 3° ten name van de in artikel 47 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen bedoelde beursvennootschappen, de aandelen te boeken in post IV «Financiële vaste activa», zoals die balanspost wordt omschreven in het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen.]17
}11. – § 3 gewijzigd bij art. 7, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6) }12. – § 5 gewijzigd bij art. 121 wet 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, err., B.S., 31 januari 2006, err., B.S., 30 september 2008, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 132) }13. – § 4 (oud § 6) hernummerd bij art. 7, 5°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6) }14. – § 4, lid 1, gewijzigd bij art. 7, 5°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6) }15. – § 4, lid 2, opgeheven bij art. 7, 5°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6) }16. – § 5 (oud § 7) hernummerd bij art. 7, 6°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6) }17. – § 7 vervangen bij art. 46 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 52) }18. – § 6 (oud § 8) hernummerd bij art. 7, 7°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6)
p. 672 K.B. 10 april 1992 Art. 205quinquies en historiek invoegen }1[Art.
205quinquies. }2[...]2]1
}1. – Ingevoegd bij art. 8 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1) }2. – Na wijziging, opgeheven bij art. 48 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf aj. 2013 (art. 59, lid 6). Elke wijziging die vanaf 28 november 2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze artikelen 48, 49, 1°, en 56 (art. 59, lid 7)
p. 672
}18[§ 6. ]18Voor
de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen van toepassing is, wordt onder eigen vermogen, als bedoeld in § 1, het eigen vermogen verstaan zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 6 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 7, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6) }3. – § 1, lid 2, b), gewijzigd bij art. 4 Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 7, lid 1). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5) }4. – § 2 opgeheven bij art. 7, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6) }5. – § 3 opgeheven bij art. 7, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6) }6. – § 2 (oud § 4) hernummerd bij art. 7, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6) }7. – § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 7, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6) }8. – § 4, 2°, gewijzigd bij art. 59 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }9. – § 4, 3°, gewijzigd bij art. 59 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }10. – § 3 (oud § 5) hernummerd bij art. 7, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing vanaf aj. 2014 (art. 22, lid 6)
K.B. 10 april 1992 Art. 205octies volledig vervangen }1[Art. 205octies. D e a r t i k e l e n 2 0 5 b i s t o t 205septies zijn niet van toepassing voor de volgende vennootschappen:
1° }2[...]2 2° }3[...]3 3° de beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal (BEVEK), met vast kapitaal (BEVAK) of in schuldvorderingen (VBS) respectievelijk bedoeld in de artikelen 14, 19 en 24 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles; 4° de coöperatieve participatievennootschappen, in toepassing van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen; 5° de zeescheepvaartvennootschappen die aan belasting worden onderworpen met inachtneming van de }4[artikelen 115 tot 120]4 of van artikel 124 van de programmawet van 2 augustus 2002.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 11 wet 22 juni 2005, B.S., 30 juni 2005, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 21, lid 1) }2. – 1° opgeheven bij art. 15 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }3. – 2° opgeheven bij art. 15 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }4. – 5° gewijzigd bij art. 287 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, van toepassing vanaf aj. 2007 (art. 289, lid 5)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 680
p. 674–675 K.B. 10 april 1992 Art. 215 volledig vervangen
Art. 215 }1[Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt 33 pct.]1 }2[Wanneer
het belastbare inkomen niet meer dan 322.500 EUR bedraagt, wordt de belasting evenwel als volgt vastgesteld: 1° op de schijf van 0 tot 25.000 EUR: 24,25 pct.; 2° op de schijf van 25.000 EUR tot 90.000 EUR: 31 pct.; 3° op de schijf van 90.000 EUR tot 322.500 EUR: 34,5 pct.]2
Het tweede lid is niet van toepassing: 1° }3[op vennootschappen, andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die aandelen bezitten waarvan de beleggingswaarde meer bedraagt dan 50 pct., hetzij van de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal, hetzij van het gestort kapitaal verhoogd met de belaste reserves en de geboekte meerwaarden. In aanmerking komen de waarde van de aandelen en het bedrag van het gestorte kapitaal, de reserves en de meerwaarden op de dag waarop de vennootschap die de aandelen bezit haar jaarrekening heeft opgesteld. Om te bepalen of de grens van 50 pct. overschreden is, worden de aandelen, die ten minste 75 pct. vertegenwoordigen van het gestorte kapitaal van de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven, niet in aanmerking genomen;]3 2° op vennootschappen waarvan de aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen voor ten minste de helft in het bezit van één of meer andere vennootschappen en die geen door de Nationale raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen zijn; 3° op vennootschappen waarvan de dividenduitkering hoger is dan 13 pct. van het gestorte kapitaal bij het begin van het belastbare tijdperk, }4[...]4; }5[4° }5[op
vennootschappen, andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk niet aan ten minste één van hun bedrijfsleiders een bezoldiging hebben toegekend die gelijk is aan of hoger is dan het belastbare inkomen van de vennootschap, wanneer die bezoldiging minder bedraagt dan }5[36.000 EUR]5;]5]5 }6[5° }7[...]7]6
6° }8[ }9[op de beleggingsvennootschappen bedoeld in artikel 6 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, alsmede de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, in de mate dat artikel 185bis, § 1, toepassing vindt.]9]8
}3. – Lid 3, 1°, na wijziging, vervangen bij art. 31, 1°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: met ingang van aj. 1999 (art. 80, § 12) }4. – Lid 3, 3°, gewijzigd bij art. 22, 2°, wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }5. – Lid 3, 4°, toegevoegd bij art. 10 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; elke wijziging die vanaf 4 augustus 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 10 (art. 30, § 10, wet 28 december 1992); gewijzigd bij art. 30 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf aj. 1998; elke wijziging die vanaf 17 december 1996 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 30 (art. 49, lid 1); vervangen bij art. 31, 2°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: met ingang van aj. 1994 (art. 80, § 13); gewijzigd bij art. 1 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: vanaf aj. 2002 (art. 7, § 1); gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; laatst gewijzigd bij art. 2 wet 8 januari 2004, B.S., 26 januari 2004, van toepassing vanaf aj. 2008 (art. 2) }6. – Lid 3, 5°, toegevoegd bij art. 10 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; elke wijziging die vanaf 4 augustus 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 10 (art. 30, § 10, wet 28 december 1992) }7. – Lid 3, 5°, opgeheven bij art. 16 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }8. – Lid 3, 6°, niet meer opgenomen ingevolge de vernietiging van art. 6 en voor zover dit betrekking heeft op voormeld art. 6, van art. 23, § 1 en § 7, wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, bij arrest Arbitragehof nr. 89/94 van 14 december 1994, B.S., 28 december 1994 }9. – Lid 3, 6°, opnieuw ingevoegd bij art. 323 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 1 januari 2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (art. 346) ) }10. – Lid 4 toegevoegd bij art. 10 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, err., B.S., 18 februari 1993, van toepassing vanaf aj. 1994; elke wijziging die vanaf 4 augustus 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 10 (art. 30, § 10 wet 28 december 1992). Bij arrest Arbitragehof van 1 juni 1994, B.S., 18 juni 1994 werd art. 10 wet 28 december 1992 vernietigd in zoverre het door die bepaling aan art. 215 toegevoegde lid 4, het voordeel van de bepaling die het bevat, doet afhangen van de voorwaarde dat «het belastbaar inkomen (...) verhoogd met de hoogste bezoldiging die ten laste van het resultaat van het belastbaar tijdperk aan één bestuurder of werkend vennoot wordt toegekend, ten minste 1.000.000 frank bedraagt.»; gewijzigd bij art. 30 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing vanaf aj. 1998; elke wijziging die vanaf 17 december 1996 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van art. 30 (art. 49, lid 1); opgeheven bij art. 31, 3°, wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999
p. 680 K.B. 10 april 1992 Art. 231 volledig vervangen
2° bezoldigingen die ten laste van in België geaccrediteerde buitenlandse diplomatieke en consulaire zendingen of van de hoofden van die zendingen worden verkregen door hun personeelsleden die de Belgische nationaliteit niet bezitten, en bezoldigingen die ten laste van een vreemde staat of van een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan of van een buitenlands publiekrechtelijk lichaam worden verkregen door personen als bedoeld in artikel 4, 3°; 3° winst die een niet in artikel 228, § 2, 3°, b, vermelde buitenlandse onderneming in België verkrijgt uit verrichtingen door bemiddeling van een vertegenwoordiger die er enkel de bestellingen van de cliënteel inzamelt en ze aan de onderneming doet toekomen zonder deze te verbinden, of uit de exploitatie van schepen of vliegtuigen waarvan zij eigenares of bevrachtster is en die België aandoen. }2[§ 2. }3[Wanneer een Belgische inrichting of in België gelegen bestanddelen behoren tot de goederen die door een binnenlandse vennootschap of door een intra-Europese vennootschap vanwege een intra-Europese vennootschap worden verworven, naar aanleiding van een fusie, een splitsing of een ermee gelijkgestelde verrichting, of een inbreng van één of meer bedrijfstakken of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen die plaatsvindt met toepassing in de Staat van vestiging van de overgenomen, gesplitste of inbrengende intra-Europese vennootschap van de belastingvrijstelling bepaald }4[door de Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009]4 als bedoeld in artikel 2, § 1, 5°, b)bis, dan:
1° k o m e n de m e e r wa ar d e n b e do e ld i n d e artikelen 44, § 1, 1°, en 47, die op het ogenblik van de verrichting zijn vrijgesteld, de kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 362, die op het ogenblik van de verrichting nog niet als winst worden aangemerkt, alsmede de meerwaarden die naar aanleiding van de verrichting zijn verwezenlijkt of vastgesteld, niet in aanmerking voor belastingheffing; 2° }5[blijft belastingheffing voor het overige achterwege voor zover de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen, of voor zover, ingeval van fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, de vóór de verrichting binnen de Belgische inrichting van de overgenomen of gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves worden overgenomen door de overnemende of verkrijgende binnenlandse vennootschap of binnen een Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap.]5]3 }6[Het
eerste lid is slechts van toepassing voor wat betreft de ten gevolge van de verrichting overgenomen of verkregen bestanddelen die aangewend worden binnen }7[een binnenlandse vennootschap of]7 een Belgische inrichting en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag, of voor wat betreft de in België gelegen bestanddelen die in België behouden blijven en onder de toepassing van artikel 233 vallen.]6 }8[Het eerste lid is daarenboven slechts van toepas-
sing op voorwaarde dat:
Art. 231. }1[§ 1]1. Op voorwaarde van wederke-
}10[...]10
righeid zijn vrijgesteld:
}1. – Lid 1 vervangen bij art. 12 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2004 (art. 32, § 1, lid 2) }2. – Lid 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 12 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, inwerkingtreding: met ingang van aj. 2004 (art. 32, § 1, lid 2)
1° inkomsten van onroerende goederen die een vreemde Staat heeft bestemd voor de huisvesting van zijn diplomatieke of consulaire zendingen of van culturele instellingen die zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden;
1° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en conform de van toepassing zijnde vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard van een andere Lid-Staat van de Europese Unie die van toepassing zijn op de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
33
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 687–688
2° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis.]8 }9[Het eerste lid is niet van toepassing wanneer een door de }9[Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen]9 erkende vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen heeft deelgenomen aan voormelde verrichting.]9 }10[In
het in het eerste lid bedoelde geval, worden bij de verkrijgende of overnemende binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van de verkrijgende of overnemende intra-Europese vennootschap de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, minderwaarden of meerwaarden bepaald alsof die verrichting niet had plaatsgevonden.]10
Volgens de wijze en onder de voorwaarden die daarin zijn gesteld, blijven de bepalingen van dit Wetboek van toepassing op de bij de ingebrachte }11[Belgische inrichting]11 bestaande waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves, alsof die inbreng niet had plaatsgevonden. }12[In
de gevallen bedoeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47, kan de verrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd.]12]2 }13[§ 3. Vrijgesteld zijn de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld ter gelegenheid van de inbreng van een Belgische inrichting in een binnenlandse vennootschap, tegen verkrijging van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen. }14[...]14
Het bedrag van de voorheen bij de Belgische inrichting gereserveerde winst, wordt ten name van de binnenlandse vennootschap bepaald alsof de inbrengverrichting niet had plaatsgevonden. }15[Ten name van de binnenlandse vennootschap worden de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, minderwaarden of meerwaarden bepaald alsof de inbrengverrichting niet had plaatsgevonden.]15
Het bepaalde }16[in de artikelen 44, 44bis, 44ter, 45, 47, 48 en 361 tot 363]16 blijft van toepassing op de bij de Belgische inrichting bestaande meerwaarden, waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies en vorderingen in zover die bestanddelen als dusdanig worden teruggevonden in de boekhouding van de binnenlandse vennootschap.
}6. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 27, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }7. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 52, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: 12 januari 2009 wat de voltooide verrichtingen betreft (art. 53, lid 2) }8. – § 2, lid 3, ingevoegd bij art. 27, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }9. – § 2, lid 4, ingevoegd bij art. 104 wet 21 december 1994, B.S., 23 december 1994, err., B.S., 30 juni 1995, err., B.S., 26 september 1995; vervangen bij art. 6 wet 16 april 1997, B.S., 23 mei 1997; gewijzigd bij art. 375 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005 }10. – § 2, lid 5, na wijziging, vervangen bij art. 52, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: 12 januari 2009 wat de voltooide verrichtingen betreft (art. 53, lid 2) }11. – § 2, lid 6, gewijzigd bij art. 63 wet 13 december 2012, B.S., 20 december 2012, van toepassing vanaf 1 januari 2013 (art. 73, lid 2) }12. – § 2, lid 7, na wijziging, vervangen bij art. 27, c), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }13. – § 3 toegevoegd bij art. 3 wet 30 januari 1996, B.S., 30 maart 1996, van toepassing op de inbrengverrichtingen vanaf 30 maart 1996 (art. 11, lid 3) }14. – § 3, lid 2, opgeheven bij art. 35 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999 }15. – § 3, lid 4, vervangen bij art. 52, 4°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, van toepassing vanaf aj. 2007 wat de belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling en de aftrekken voor risicokapitaal betreft (art. 53, lid 3) }16. – § 3, lid 5, laatst gewijzigd bij art. 112, 2°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 1 januari 2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 2 K.B. 11 mei 2007, B.S., 24 mei 2007) }17. – § 3, lid 6, laatst gewijzigd bij art. 112, 3°, wet (IV) 25 april 2007, B.S., 8 mei 2007, err., B.S., 8 oktober 2007, van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 1 januari 2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 2 K.B. 11 mei 2007, B.S., 24 mei 2007)
p. 687–688 K.B. 10 april 1992 Art. 269 volledig vervangen
Art. 269. }1[§ 1.]1 }2[De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld: 1° op 25 pct. voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen, }3[andere dan deze bedoeld }4[in de bepalingen onder 2° tot 4° en 7°]4]3, alsmede voor in artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten;
In de gevallen }17[vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47]17, kan de inbrengverrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd.]13
2° op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21, 5°, bedoelde spaardeposito's, en in zoverre zij, wat de inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke personen betreft, meer bedragen dan de in artikel 21, 5°, bepaalde grenzen;
}1. – § 1 genummerd bij art. 26 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }2. – § 2 toegevoegd bij art. 26 wet 28 juli 1992, B.S., 31 juli 1992, van toepassing vanaf aj. 1993 }3. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 27, a), wet 11 december 2008, B.S., 12 januari 2009, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12 januari 2009 (art. 35, lid 1) }4. – § 2, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 9 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }5. – § 2, lid 1, 2°, vervangen bij art. 52, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: 12 januari 2009 wat de voltooide verrichtingen betreft (art. 53, lid 2)
3° op 15 pct. voor de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwis-
34 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
seling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis; 4° op 15 pct., voor de eerste schijf die overeenkomt met het in artikel 37, tweede lid, bepaalde bedrag van in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties; 5° op 10 pct. voor uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 187 en 209 in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap; 6° op 15 of 25 pct., voor de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben; }5[7° op 15 pct. voor de inkomsten uit kasbonnen of
termijndeposito's die door kredietinstellingen zijn aangeboden voor de financiering van een thematische volkslening als bedoeld in de wet van 26 december 2013 en op voorwaarde dat die kasbonnen of termijndeposito's beantwoorden aan de criteria en voorwaarden bepaald in de genoemde wet.]5]2 }6[§ 2. In
afwijking van § 1, 1°, wordt het tarief van de roerende voorheffing op de dividenden, met uitzondering van de in artikel 18, eerste lid, 2°ter, bedoelde dividenden, verlaagd in zoverre dat: 1° de vennootschap die deze dividenden uitkeert, een vennootschap is die op grond van de voorwaarden vermeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan; 2° die dividenden voortkomen uit nieuwe aandelen op naam; 3° die aandelen verworven zijn met nieuwe inbrengen in geld; 4° deze inbrengen in geld niet voortkomen uit de verdeling van belaste reserves die overeenkomstig artikel 537, eerste lid, worden onderworpen aan een verlaagde roerende voorheffing zoals bedoeld in datzelfde lid; 5° deze inbrengen zijn gedaan vanaf 1 juli 2013; 6° de belastingplichtige deze aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de kapitaalinbreng; 7° deze dividenden zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar of volgende na dat van de inbreng. De roerende voorheffing bedraagt: 1° 20 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 687–688
2° 15 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar en volgende na dat van de inbreng.
ledig volstort zijn en er mogen bij die gelegenheid geen preferente aandelen worden gecreëerd.]6 { 7
De vennootschappen zonder minimaal maatschappelijk kapitaal worden uitgesloten van het voordeel van de maatregel, tenzij na de inbreng van het nieuw kapitaal het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap minstens gelijk is aan het minimaal maatschappelijk kapitaal van een BVBA, als bedoeld in artikel 214, § 1, van het Wetboek van vennootschappen.
}1. – § 1 genummerd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013 ,van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5) }2. – § 1, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 84 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }3. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 10 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2013 (art. 22, lid 5) }4. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 26 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 29, lid 1), van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 1 januari 2014 (art. 29, lid 2) }5. – § 1, 7°, ingevoegd bij art. 24, 2°, wet 26 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 29, lid 1), van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 1 januari 2014 (art. 29, lid 2) }6. – § 2 toegevoegd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5)
De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen ingevolge een erfopvolging of schenking wordt geacht niet te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de in het eerste lid, 6°, vermelde voorwaarde inzake het ononderbroken behoud. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen wordt evenmin geacht te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de voorwaarde van volle eigendom wanneer die overdracht het gevolg is van: 1) een wettelijke erfopvolging of een erfopvolging op een wijze die gelijkaardig is aan de wettelijke erfvolging; 2) een ascendentenverdeling die geen afbreuk doet aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot. De erfgenamen of begiftigden nemen de plaats in van de belastingplichtige inzake de voordelen en verplichtingen van de maatregel. De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgevonden voor de toepassing van het eerste lid, 6°. De verhogingen van het maatschappelijk kapitaal die tot stand komen na een vermindering van het kapitaal georganiseerd vanaf 1 mei 2013 komen niet in aanmerking voor het toekennen van het verlaagd tarief, behalve in de mate waarin de verhoging van het maatschappelijk kapitaal de vermindering overstijgt, onverminderd de toepassing van het derde lid. De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde vermindering van het kapitaal van een vennootschap verbonden of geassocieerd met een persoon in de zin van de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen, en die door deze persoon worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal van een andere vennootschap kunnen niet genieten van het voormeld verlaagd tarief. Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder «persoon» ook begrepen zijn echtgenoot, zijn ouders en zijn kinderen wanneer deze persoon of zijn echtgenoot het wettelijk genot van hun inkomsten hebben. Als de vennootschap, die haar maatschappelijk kapitaal verhoogd heeft in het kader van deze maatregel, later overgaat tot verminderingen van dat maatschappelijk kapitaal, zullen deze verminderingen prioritair worden afgehouden van de nieuwe kapitalen. De onderschreven sommen betreffende de verhoging van het maatschappelijk kapitaal moeten vol-
{15É20
F 7. – Vanaf 1 oktober 2014 luidt dit art. als volgt:
Art. 269. }8[§ 1.]8 }9[De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld: 1° op 25 pct. voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen, }10[andere dan deze bedoeld }11[in de bepalingen onder 2° tot 4° en 7°]11 ]10, alsmede voor in artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten; 2° op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21, 5°, bedoelde spaardeposito's, en in zoverre zij, wat de inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke personen betreft, meer bedragen dan de in artikel 21, 5°, bepaalde grenzen; 3° op 15 pct. voor de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie «vastgoed» of door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken Lid-Staat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder «woning» zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis; 4° op 15 pct., voor de eerste schijf die overeenkomt met het in artikel 37, tweede lid, bepaalde bedrag van in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties; 5° }12[...]12 6° op 15 of 25 pct., voor de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben; }13[7° op 15 pct. voor de inkomsten uit kasbonnen of termijndeposito's die door kredietinstellingen zijn aangeboden voor de financiering van een thematische volkslening als bedoeld in de wet van 26 december 2013 en op voorwaarde dat die kasbonnen of termijndeposito's beantwoorden aan de criteria en voorwaarden bepaald in de genoemde wet.]13]9 }14[§ 2. In afwijking van § 1, 1°, wordt het tarief van de roerende voorheffing op de dividenden, met uitzonde-
ring van de in artikel 18, eerste lid, 2°ter, bedoelde dividenden, verlaagd in zoverre dat: 1° de vennootschap die deze dividenden uitkeert, een vennootschap is die op grond van de voorwaarden vermeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan; 2° die dividenden voortkomen uit nieuwe aandelen op naam; 3° die aandelen verworven zijn met nieuwe inbrengen in geld; 4° deze inbrengen in geld niet voortkomen uit de verdeling van belaste reserves die overeenkomstig artikel 537, eerste lid, worden onderworpen aan een verlaagde roerende voorheffing zoals bedoeld in datzelfde lid; 5° deze inbrengen zijn gedaan vanaf 1 juli 2013; 6° de belastingplichtige deze aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de kapitaalinbreng; 7° deze dividenden zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar of volgende na dat van de inbreng. De roerende voorheffing bedraagt: 1° 20 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng; 2° 15 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar en volgende na dat van de inbreng. De vennootschappen zonder minimaal maatschappelijk kapitaal worden uitgesloten van het voordeel van de maatregel, tenzij na de inbreng van het nieuw kapitaal het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap minstens gelijk is aan het minimaal maatschappelijk kapitaal van een BVBA, als bedoeld in artikel 214, § 1, van het Wetboek van vennootschappen. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen ingevolge een erfopvolging of schenking wordt geacht niet te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de in het eerste lid, 6°, vermelde voorwaarde inzake het ononderbroken behoud. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen wordt evenmin geacht te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de voorwaarde van volle eigendom wanneer die overdracht het gevolg is van: 1) een wettelijke erfopvolging of een erfopvolging op een wijze die gelijkaardig is aan de wettelijke erfvolging; 2) een ascendentenverdeling die geen afbreuk doet aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot. De erfgenamen of begiftigden nemen de plaats in van de belastingplichtige inzake de voordelen en verplichtingen van de maatregel. De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgevonden voor de toepassing van het eerste lid, 6°. De verhogingen van het maatschappelijk kapitaal die tot stand komen na een vermindering van het kapitaal georganiseerd vanaf 1 mei 2013 komen niet in aanmerking voor het toekennen van het verlaagd tarief, behalve in de mate waarin de verhoging van het maatschappelijk kapitaal de vermindering overstijgt, onverminderd de toepassing van het derde lid. De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde vermindering van het kapitaal van een vennootschap verbonden of geassocieerd met een persoon in de zin van de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen, en die door deze persoon worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal van een andere vennootschap kunnen niet genieten van het voormeld verlaagd tarief. Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder «persoon» ook begrepen zijn echtgenoot, zijn ouders en zijn kinderen wanneer deze persoon of zijn echtgenoot het wettelijk genot van hun inkomsten hebben. Als de vennootschap, die haar maatschappelijk kapitaal verhoogd heeft in het kader van deze maatregel, later overgaat tot verminderingen van dat maatschappelijk kapitaal, zullen deze verminderingen prioritair worden afgehouden van de nieuwe kapitalen.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
35
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 10 april 1992 — p. 690
De onderschreven sommen betreffende de verhoging van het maatschappelijk kapitaal moeten volledig volstort zijn en er mogen bij die gelegenheid geen preferente aandelen worden gecreëerd.]14 }8. – § 1 genummerd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013 ,van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5) }9. – § 1, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 84 Programmawet 27 december 2012, B.S., 31 december 2012, van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 (art. 96, lid 2) }10. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 10 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2013 (art. 22, lid 5) }11. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 24, 1°, wet 26 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 29, lid 1), van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 1 januari 2014 (art. 29, lid 2) }12. – § 1, lid 1, 5°, opgeheven bij art. 5, a), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, inwerkingtreding: 1 oktober 2014 (art. 7, lid 4) }13. – § 1, 7°, ingevoegd bij art. 24, 2°, wet 26 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 29, lid 1), van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 1 januari 2014 (art. 29, lid 2) }14. – § 2 toegevoegd bij art. 5, b), Programmawet 28 juni 2013, B.S., 1 juli 2013, err., B.S., 17 december 2013, van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 1 juli 2013 (art. 7, lid 2). Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3, b, 4, 5, b, en 6 (art. 7, lid 5) R 15. – Zie art. 5, 2°, wet 6 augustus 1993 betreffende de transacties met bepaalde effecten, B.S., 18 augustus 1993 R 16. – Lid 3, b): zie art. 119bis K.B./W.I.B. 1992, opgenomen in rubriek «V. FISCAAL RECHT, A. Inkomstenbelastingen», infra R 17. – Zie noot onder art. 171, 2°
1° omvat, voor rijksinwoners, de boeken en bescheiden }2[betreffende de in artikel 307, § 1, tweede lid en derde lid, vermelde rekeningen en levensverzekeringsovereenkomsten;]2 2° strekt zich uit, voor vennootschappen, tot de registers van de aandelen en obligaties op naam, alsmede tot de presentielijsten van de algemene vergaderingen.]1 Behoudens wanneer zij door het gerecht in beslag genomen zijn, of behoudens afwijking toegestaan door de administratie, moeten de boeken en bescheiden aan de hand waarvan het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld, ter beschikking van de administratie worden bewaard in het kantoor, agentschap, bijhuis of elk ander beroeps- of privé-lokaal van de belastingplichtige waar die boeken en bescheiden werden gehouden, opgesteld of toegezonden, tot het verstrijken van het }3[zevende]3 jaar of boekjaar volgend op het belastbare tijdperk. }1. – Lid 2 vervangen bij art. 40 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op procedure handelingen met betrekking tot het aj. 1997 e.v. (art. 49, lid 7) }2. – Lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 23 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 31 december 2013 (art. 29, lid 1) }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 186 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193)
R 18. – Voor de toepassing van artikel 269, tweede lid, 2°, van hetzelfde Wetboek moet de bedoelde verzaking het voorwerp uitmaken van een vóór 1 januari 1995 genomen regelmatige beslissing van de algemene vergadering van de aandeelhouders of de vennoten (art. 28 wet 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, B.S., 31 maart 1994) R 19. – De roerende voorheffing als bedoeld in artikel 269, eerste lid, 2°bis, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, met betrekking tot de inkomsten die vóór de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als zodanig zijn aan te merken, is, in afwijking van artikel 412, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ten laatste betaalbaar binnen de 15 dagen na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en de aangifte van de inkomsten die erop betrekking hebben moet ten laatste op dezelfde dag worden overlegd in de vorm als bepaald in uitvoering van artikel 312 van hetzelfde Wetboek (art. 33 wet 24 december 2002, B.S., 31 december 2002), opgenomen in rubriek «V. FISCAAL RECHT, I. Voorafgaande beslissingen», infra R 20. – 3: zie art. 95 Programmawet 27 december 2012 Programmawet, B.S., 31 december 2012:
Art. 95. De in artikelen 171 en 269 van het Wetboek van de Inkomstenbelasting 1992 voorziene voorwaarde van 80 pct., zoals ze is ingevoegd bij de artikelen 80 en 84, wordt teruggebracht tot 60 pct. voor de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld in 2013 en 2014, wanneer de dividenden uitgekeerd worden door een vennootschap die genoot van de totale verzaking van de inning van de roerende voorheffing als bedoeld in artikel 106, § 8, van het K.B./W.I.B. 92 zoals de maatregel bestond op 31 december 2012.
p. 690 K.B. 10 april 1992 Art. 315ter en historiek invoegen }1[Art. 315ter. De ambtenaren van de administratie bevoegd voor de inkomstenbelastingen hebben het recht om de boeken en bescheiden die overeenkomstig artikel 315 moeten worden voorgelegd, te behouden, telkens wanneer zij menen dat de boeken en bescheiden nodig zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige of van derden te bepalen.
Dat recht bestaat niet ten aanzien van de boeken die niet zijn afgesloten. De in het eerste lid bedoelde retentie maakt het voorwerp uit van een proces-verbaal van retentie dat bewijs oplevert zolang het tegendeel niet is bewezen. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt binnen de vijf werkdagen volgend op de retentie aan de in het eerste lid bedoelde persoon uitgereikt.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 24 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
p. 690
p. 690
}1[De verplichting tot voorlegging:
36 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 41 K.B. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, bekrachtigd bij art. 2, 1°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, van toepassing op procedurehandelingen met betrekking tot het aj. 1997 e.v. (art. 49, lid 7) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 26 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 26 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2 Programmawet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006
p. 694 K.B. 10 april 1992 Art. 333/1 volledig vervangen }1[Art.
333/1. § 1. }2[In de gevallen bedoeld in de artikelen 322, § 2, en 327, § 3, tweede lid, stelt de administratie de belastingplichtige in kennis van de aanwijzing of de aanwijzingen van belastingontduiking of van de gegevens op grond waarvan zij meent dat het gevoerde onderzoek tot een eventuele toepassing van artikel 341 leidt en die een vraag om inlichtingen bij een financiële instelling rechtvaardigen. Deze kennisgeving gebeurt bij aangetekende brief gelijktijdig met het verzenden van de voormelde vraag om inlichtingen.]2
Het eerste lid is niet van toepassing als de rechten van de Schatkist in gevaar zijn. De kennisgeving gebeurt desgevallend post factum bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk 30 dagen na het verzenden van de in het eerste lid vermelde vraag om inlichtingen. }3[}4[Het eerste lid is niet van toepassing op de vragen vanwege een in artikel 322, § 4, bedoelde buitenlandse Staat indien de buitenlandse Staat uitdrukkelijk vraagt de belastingplichtige niet in kennis te stellen wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn. De kennisgeving gebeurt in dit geval post factum bij aangetekende brief uiterlijk binnen 90 dagen na het verzenden van de in het eerste lid vermelde vraag om inlichtingen maar niet eerder dan 60 dagen na het verzenden van de inlichtingen aan de buitenlandse Staat.]4]3 }5[Het eerste lid is evenmin van toepassing op de vragen vanwege de in artikel 322, § 4, bedoelde buitenlandse administraties indien de buitenlandse Staat aantoont zelf reeds een kennisgeving aan de belastingplichtige te hebben verstuurd.]5
K.B. 10 april 1992 Art. 318 volledig vervangen
§ 2. De belastingadministratie bezorgt de minister eenmaal per jaar een verslag dat onder meer volgende informatie bevat:
Art. 318. }1[In afwijking van de bepalingen van
1° het aantal keer dat in overeenstemming met artikel 318, tweede lid, een onderzoek is gevoerd bij financiële instellingen en gegevens zijn gebruikt met het oog op het belasten van hun cliënten;
K.B. 10 april 1992 Art. 315 volledig vervangen
Art. 315. Eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners is verplicht de administratie, op haar verzoek, zonder verplaatsing, met het oog op het nazien ervan, alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen.
concrete elementen aan het licht brengt die het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme van belastingontduiking kunnen doen vermoeden, kan }4[de ambtenaar die hiertoe wordt aangesteld door de Minister van Financiën]4, een ambtenaar met de graad van ten minste inspecteur ermee belasten uit de rekeningen boeken en documenten van de instelling inlichtingen te putten die het mogelijk maken het onderzoek te voltooien en de door deze cliënt verschuldigde belastingen te bepalen.]1
artikel 317, en onverminderd de toepassing van artikelen 315, 315bis, 315ter en 316]2, is de administratie niet gemachtigd om in de rekeningen, boeken en documenten van de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen inlichtingen in te zamelen met het oog op het belasten van hun cliënten. }2[de
Indien evenwel, het op basis van }3[de artikelen 315, 315bis, 315ter en 316]3 uitgevoerd onderzoek
2° het aantal keren dat in overeenstemming met }6[de artikelen 322, § 2, en 327, § 3, tweede lid,]6 een onderzoek is gevoerd en gegevens zijn opgevraagd bij financiële instellingen; 3° de concrete aanwijzingen, opgedeeld in categorieën, waardoor de personen bedoeld in artikel 322,
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • A. Inkomstenbelastingen K.B. 27 augustus 1993 — p. 711–712
§ 2, tweede lid, zich hebben laten leiden bij hun beslissing om een machtiging te verlenen;
kennen, voor wie die inkomsten beroepskosten zijn in de zin van artikel 237 van hetzelfde wetboek;]1
4° het aantal positieve en negatieve beslissingen van de directeuren;
2° bezoldigingen die volledig of hoofdzakelijk bestaan uit fooien of dienstpercenten, door de cliënteel betaald aan personen die in België krachtens een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld zijn door belastingschuldigen als vermeld in artikel 86;
5° een globale evaluatie, zowel op technisch vlak als op juridisch vlak van de wijze waarop de procedure volgens }7[de artikelen 322, §§ 2 tot 4, en 327, § 3, tweede lid]7, is gevoerd. Dit verslag wordt openbaar gemaakt door de Minister van Financiën en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 56 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 57) }2. – § 1, lid 1, vervangen bij art. 9, 1°, wet 7 november 2011, B.S., 10 november 2011, inwerkingtreding: 1 december 2011 (art. 11, lid 1) }3. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 9, 2°, wet 7 november 2011, B.S., 10 november 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 11, lid 1); wijziging vernietigd bij arrest nr. 66/2013 Grondwettelijk Hof 16 mei 2013, B.S., 31 juli 2013 }4. – § 1, lid 3, opnieuw ingevoegd bij art. 27, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }5. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 27, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }6. – § 2, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 9, 3°, wet 7 november 2011, B.S., 10 november 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 11, lid 1) }7. – § 2, lid 1, 5°, gewijzigd bij art. 9, 4°, wet 7 november 2011, B.S., 10 november 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 11, lid 1)
p. 711–712 K.B. 27 augustus 1993 Art. 87 volledig vervangen
Art. 87. Behoudens de door de wet en door internationale overeenkomsten bepaalde vrijstellingen, is de bedrijfsvoorheffing aan de bron verschuldigd op: 1° }1[a) beroepsinkomsten als vermeld in artikel 23, § 1, 4° en 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die de in de artikelen 3, 179 of 220 van hetzelfde Wetboek vermelde personen als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in België of in het buitenland betalen of toekennen; b) beroepsinkomsten als vermeld in artikel 23, § 1, 4° en 5°, van voo rmeld Wetboek die de in artikel 227 van hetzelfde Wetboek vermelde niet-inwoners in België of in het buitenland betalen of toe-
3° prijzen, subsidies, renten of pensioenen als vermeld in artikel 90, 2°, van hetzelfde Wetboek; 4° uitkeringen of kapitalen als vermeld in artikel 90, 3° en 4°, van hetzelfde Wetboek, die rijksinwoners betalen of toekennen aan niet-rijksinwoners; }2[4°bis persoonlijke
vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding, als vermeld in artikelen 90, 12°, en 228, § 2, 9°, k, van hetzelfde Wetboek, betaald of toegekend aan onderzoekers;]2
5° hierna vermelde inkomsten wanneer zij aan nietinwoners als vermeld in artikel 227 van hetzelfde Wetboek, worden betaald of toegekend: a) winst en baten als vermeld in artikel 90, 1°, van hetzelfde Wetboek; b) commissielonen, provisies, vakantiegelden, toelagen, erelonen en alle andere vergoedingen wegens prestaties of diensten van welke aard ook, zomede auteurs-, reproductie- en andere gelijkaardige rechten, die in artikel 86 vermelde personen toevallig of niet in België, in het kader van hun beroepswerkzaamheid of van hun maatschappelijk, statutair of conventioneel doel, betalen of toekennen aan welke personen ook voor wie die retributies in artikel 23, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek vermelde baten zijn; c) winst als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, b, van hetzelfde Wetboek; d) }3[inkomsten vermeld in artikel 228, § 2, 8°, van hetzelfde Wetboek;]3 e) winst als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, d, van hetzelfde Wetboek; }4[f) inkomsten vermeld in artikel 228, § 3, van hetzelfde Wetboek;]4
6° presentiegelden door in artikel 86 vermelde personen betaald of toegekend aan welke personen ook voor wie die presentiegelden baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek; }5[6°bis }5[...]5]5
}6[7°
het geheel van de winst en de baten die overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 29, § 1, en 364 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden geacht te zijn toegekend aan nietinwonende vennoten of leden van burgerlijke vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 229, § 3, van hetzelfde Wetboek;]6
}7[8° meerwaarden
die door niet-inwoners als vermeld in artikel 227, 1°, of 2°, van hetzelfde Wetboek worden verwezenlijkt bij de overdracht onder bezwarende titel van in België gelegen onroerende goederen of van zakelijke rechten met betrekking tot zulke goederen, voor zover die meerwaarden begrepen zijn in de in artikel 228, § 2, 3°, a, en 4°, van hetzelfde Wetboek vermelde winst of baten;]7
}8[9° vergoedingen
tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst of van baten, zelfs indien ze op een vorige beroepswerkzaamheid betrekking hebben.]8
}1. – 1°, na wijziging, vervangen bij art. 1 K.B. 24 juni 1999, B.S., 14 augustus 1999, bekrachtigd bij art. 2, 3, wet 19 juli 2000, B.S., 7 september 2000, van toepassing op de vanaf 1 februari 1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3, § 1) }2. – 4°bis ingevoegd bij art. 1 K.B. 14 april 2009, B.S., 20 april 2009, van toepassing op de inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 1 januari 2009 (art. 8) }3. – 5°, d), vervangen bij art. 4 K.B. 27 augustus 1993, B.S., 13 september 1993 van toepassing op de vanaf 8 oktober 1992 betaalde of toegekende inkomsten }4. – 5°, f), ingevoegd bij art. 1 K.B. 4 maart 2013, B.S., 8 maart 2013, van toepassing op de vanaf 1 maart 2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 30, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }5. – 6°bis ingevoegd bij art. 1 K.B. 15 december 2003, B.S., 23 december 2003, van toepassing op de vanaf 1 januari 2004 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 2, 1-2, wet 8 juni 2004, B.S., 21 juni 2004; wijziging bij K.B. 15 december 2003, zelf opgeheven bij art. 1 K.B. 23 januari 2004, B.S., 4 februari 2004, inwerkingtreding: 4 februari 2004 (art. 3), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 2, 1-2, wet 8 juni 2004, B.S., 21 juni 2004 }6. – 7° toegevoegd bij art. 5 K.B. 22 oktober 1993, B.S., 29 oktober 1993, van toepassing op de winst en op de baten die vanaf 1 januari 1992 overeenkomstig de artikelen 29, § 1, en 364 Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden geacht te zijn toegekend (art. 17, § 4) }7. – 8° toegevoegd bij art. 1 K.B. 10 januari 1997, B.S., 11 februari 1997, bekrachtigd bij art. 2, 3°, wet 9 juli 1998, B.S., 21 augustus 1998, van toepassing op de meerwaarden verwezenlijkt vanaf 1 januari 1997 (art. 7, 1°) }8. – 9° toegevoegd bij art. 7 K.B. 20 mei 1997, B.S., 10 juni 1997, bekrachtigd bij art. 2, 1, wet 23 maart 1999, B.S., 6 mei 1999, van toepassing op de inkomsten betaald of toegediend vanaf 1 juni 1997 (art. 15, lid 4)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
37
V. FISCAAL RECHT • B. BTW Wet 3 juli 1969 — p. 715–716
B. BTW p. 715–716 Wet 3 juli 1969 Art. 1 volledig vervangen }1[§ 1.]1
Art. 1. Onder de naam belasting over de toegevoegde waarde wordt een omzetbelasting ingevoerd, die geheven wordt onder de voorwaarden en met inachtneming van de regelen bepaald in dit wetboek. }2[§ 2.
Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder: 1° «Lid-Staat» en «grondgebied van een Lid-Staat»: het binnenland zoals dat in de §§ 3, 4 en 5 voor elke Lid-Staat wordt omschreven; 2° «Gemeenschap» en «grondgebied van de Gemeenschap»: het binnenland van de Lid-Staten; 3° «derdelands gebied» en «derde land»: elk ander grondgebied dan het binnenland van een LidStaat.]2 }3[§ 3. }3[Het
«binnenland» komt overeen met de werkingssfeer van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zoals dit in artikel 299 voor elke Lid-Staat is omschreven.]3]3
}4[§ 4.
Het binnenland omvat niet de volgende nationale grondgebieden: 1° Bondsrepubliek Duitsland: a) het eiland Helgoland; b) het grondgebied van Büsingen; 2° Koninkrijk Spanje: a) Ceuta; b) Melilla; 3° Italiaanse Republiek: a) Livigno; b) Campione d'Italia; c) de nationale wateren van het meer van Lugano; 4° Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland: Gibraltar. Het binnenland omvat evenmin de volgende nationale grondgebieden: 1° Koninkrijk Spanje: de Canarische Eilanden;
2° }5[de Franse ultraperifere gebieden vermeld in artikel 349 en artikel 355, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;]5 3° Helleense Republiek: de Berg Athos;
}9[§ 6.
Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder:
Dergelijke munten worden geacht niet verkocht te zijn wegens hun numismatisch belang.]13
1° }10[«intracommunautair goederenvervoer»: vervoer van goederen waarvan de plaats van vertrek en de plaats van aankomst op het grondgebied van twee verschillende Lid-Staten zijn gelegen;]10
}14[§ 9. }15[Voor
2° «plaats van vertrek»: de plaats waar het goederenvervoer daadwerkelijk begint; 3° «plaats van aankomst»: de plaats waar het goederenvervoer daadwerkelijk eindigt; 4° }11[«accijnsproducten»: energieproducten, alcohol en alcoholhoudende dranken en tabaksfabrikaten, zoals omschreven in de vigerende communautaire bepalingen, met uitzondering van gas dat geleverd wordt via een op het grondgebied van de Gemeenschap gesitueerd aardgassysteem of eender welk op een dergelijk systeem aangesloten net.]11]9 }12[§ 7. Voor de toepassing van dit Wetboek dient te
worden verstaan onder: 1° «reizen»: de gehelen van samenhangende prestaties van vervoer, logies, spijs en drank om ter plaatse te worden verbruikt, ontspanning of dergelijke, verblijven tegen een vaste som welke inzonderheid logies omvatten, toeristische rondreizen, alsook het uitvoeren van één of meerdere prestaties die deel uit maken van die gehelen of die in dezelfde lijn ervan liggen; 2° «reisbureau»: eenieder die, voor zover hij zijn activiteit als volgt uitoefent, in eigen naam, reizen beoogd in 1°, organiseert en verkoopt aan reizigers, en die door die persoon worden verwezenlijkt door gebruik te maken van met het oog hierop door anderen aan hem verstrekte goederen en diensten. Als reisbureau wordt derhalve niet aangemerkt voor de toepassing van dit wetboek, eenieder die handelt als volgt: 1° hij die, in eigen naam, reizen beoogd in het eerste lid, 1°, organiseert en verkoopt aan reizigers en die zelf rechtstreeks met eigen middelen de uitvoering ervan verzekert; 2° hij die in de hoedanigheid van tussenpersoon bemiddelt in de verkoop van reizen beoogd in het eerste lid, 1°.]12 }13[§ 8. Voor
de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder «beleggingsgoud»: 1° goud, in de vorm van staven of plaatjes van een door de goudmarkten aanvaard gewicht, met een zuiverheid van ten minste 995 duizendsten, al dan niet belichaamd in certificaten.
4° Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland: de Kanaaleilanden}6[;]6]4
De kleine staven of plaatjes met een gewicht van ten hoogste 1 gram worden evenwel niet aangemerkt als beleggingsgoud;
}7[5° Republiek Finland: de Åland-eilanden.]7
2° gouden munten die:
}8[§ 5. }8[Voor
de toepassing van dit Wetboek worden geacht deel uit te maken van:
– een zuiverheid van ten minste 900 duizendsten hebben;
1° het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland: het Eiland Man;
– na 1800 zijn geslagen;
2° de Franse Republiek: het Vorstendom Monaco;
– in het land van oorsprong als wettig betaalmiddel fungeren of hebben gefungeerd; en
3° de Republiek Cyprus: de zones Akrotiri en Dhekelia die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen.]8]8
– normaliter verkocht worden voor een prijs die de openmarktwaarde van het in de munten vervatte goud niet met meer dan 80 % overschrijdt.
38 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
de toepassing van dit Wetboek dient te worden verstaan: 1° onder gebouw of een gedeelte van een gebouw, ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden; 2° onder bijhorend terrein, het terrein waarvoor de toelating werd verkregen om er op te bouwen en dat door éénzelfde persoon wordt overgedragen tegelijk met het gebouw waartoe het behoort.]15]14
}16[§ 10. Voor
de toepassing van dit Wetboek is er sprake van misbruik wanneer de verrichte handelingen resulteren in het verkrijgen van een fiscaal voordeel waarvan de toekenning in strijd is met de doelstelling beoogd in dit Wetboek en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en die handelingen in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel hebben.]16
}17[§
11. Voor de toepassing van de artikelen }18[14, § 4]18, 21, § 3, 6° en 21bis, § 2, 8°, wordt beschouwd als: 1° «}19[in de Gemeenschap verricht gedeelte van een passagiersvervoer]19»: het gedeelte van een vervoer dat, zonder tussenstop buiten de Gemeenschap, plaatsvindt tussen de plaats van vertrek en de plaats van aankomst van het passagiersvervoer; 2° «plaats van vertrek van een passagiersvervoer»: het eerste punt in de Gemeenschap waar passagiers aan boord kunnen komen, eventueel na een tussenstop buiten de Gemeenschap; 3° «plaats van aankomst van een passagiersvervoer»: het laatste punt in de Gemeenschap waar passagiers die binnen de Gemeenschap aan boord zijn gekomen van boord kunnen gaan, eventueel vóór een tussenstop buiten de Gemeenschap. Ingeval het een heen- en terugreis betreft, wordt de terugreis als een afzonderlijk vervoer beschouwd.]17
}20[§ 12. Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder:
1° «belastbare feit»: het feit waardoor de wettelijke voorwaarden worden vervuld die vereist zijn voor het opeisbaar worden van de belasting; 2° «opeisbaarheid van belasting»: het recht dat de Schatkist heeft om krachtens de wet de belasting vanaf een bepaald tijdstip te vorderen van de persoon die de belasting moet voldoen, ook al kan de betaling daarvan worden uitgesteld.]20 }21[§ 13. Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder:
1° «factuur»: elk document of bericht op papier of in elektronisch formaat dat voldoet aan de voorwaarden vastgesteld in het Wetboek en zijn uitvoeringsbesluiten; 2° «elektronische factuur»: een factuur die de in het Wetboek en zijn uitvoeringsbesluiten voorgeschreven gegevens bevat en in om het even welke elektronische vorm wordt uitgereikt en ontvangen.]21 }1. – § 1 genummerd bij art. 1 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101) }2. – § 2 toegevoegd bij art. 1 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101) }3. – § 3 toegevoegd bij art. 1 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101); vervangen bij art. 3, 1°, wet 17 juni 2004, B.S., 28 juni 2004, inwerkingtreding: 1 mei 2004 (art. 5)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • B. BTW Wet 3 juli 1969 — p. 723 }4. – § 4 toegevoegd bij art. 1 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101) }5. – § 4, lid 2, 2°, vervangen bij art. 36 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37) }6. – § 4, 4°, gewijzigd bij art. 1, A, K.B. 7 augustus 1995, B.S., 25 augustus 1995, bekrachtigd bij art. 3, 3°, wet 15 oktober 1998, B.S., 24 november 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1995 (art. 4) }7. – § 4, 5°, ingevoegd bij art. 1, B, K.B. 7 augustus 1995, B.S., 25 augustus 1995, bekrachtigd bij art. 3, 3°, wet 15 oktober 1998, B.S., 24 november 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1995 (art. 4) }8. – § 5 toegevoegd bij art. 1 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101); vervangen bij art. 3, 2°, wet 17 juni 2004, B.S., 28 juni 2004, inwerkingtreding: 1 mei 2004 (art. 5) }9. – § 6 toegevoegd bij art. 1 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101) }10. – § 6, 1°, laatst vervangen bij art. 3, a), wet 26 november 2009, B.S., 4 december 2009, err., B.S., 7 mei 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 30) }11. – § 6, 4°, laatst vervangen bij art. 3 wet 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, add., B.S., 26 januari 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 13) }12. – § 7 toegevoegd bij art. 1 K.B. 28 december 1999, B.S., 31 december 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 9), bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 3, 6°, Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003 }13. – § 8 toegevoegd bij art. 1 K.B. 30 december 1999, B.S., 31 december 1999, inwerkingtreding: 1 januari 2000 (art. 4), bekrachtigd met uitwerking op de dag van zijn inwerkingtreding bij art. 3, 7°, Programmawet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003, err., B.S., 9 september 2003 }14. – § 9 toegevoegd bij art. 130 wet 2 augustus 2002, B.S., 29 augustus 2002, err., B.S., 4 oktober 2002, err., B.S., 13 november 2002, err., B.S., 7 april 2003, err., B.S., 3 juni 2004, inwerkingtreding: 26 april 2002, wanneer geen enkel recht op aftrek van de BTW geheven van de oprichting of de verkrijging van een gebouw of geheven van de vestiging, overdracht of wederoverdracht van een zakelijk recht op een gebouw voor deze datum is ontstaan (art. 207, zestiende streepje) }15. – § 9 vervangen bij art. 142 Programmawet 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 149, lid 1) }16. – § 10 toegevoegd bij art. 18 Programmawet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006 }17. – § 11 toegevoegd bij art. 3, b), wet 26 november 2009, B.S., 4 december 2009, err., B.S., 7 mei 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 30) }18. – § 11, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3, a), wet I 17 december 2012, B.S., 21 december 2012, err., B.S., 22 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 43) }19. – § 11, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 60 wet 14 april 2011, B.S., 6 mei 2011 }20. – § 12 toegevoegd bij art. 3, b), wet I 17 december 2012, B.S., 21 december 2012, err., B.S., 22 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 43) }21. – § 13 toegevoegd bij art. 3, b), wet I 17 december 2012, B.S., 21 december 2012, err., B.S., 22 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 43)
p. 723 Wet 3 juli 1969 Art. 25ter volledig vervangen }1[Art. 25ter. }1[§ 1. Aan de belasting zijn onder-
worpen, wanneer ze in België plaatsvinden, de intracommunautaire verwervingen van goederen onder bezwarende titel door een belastingplichtige die als zodanig optreedt, of door een niet-belastingplichtige rechtspersoon, wanneer de verkoper een belastingplichtige is die als zodanig optreedt, op wie de vrijstelling van de belasting ten aanzien van de door hem verrichte leveringen van goederen niet toepasselijk is en die niet onder het bepaalde van }2[de artikelen 14, § 3, 14bis en 15, § 1]2, valt. In afwijking van het eerste lid zijn niet aan de belasting onderworpen:
1° }3[de intracommunautaire verwervingen van goederen waarvan de levering in België krachtens artikel 42, §§ 1, 2 en 3, eerste lid, 1° tot 8°, zou worden vrijgesteld;]3 2° de intracommunautaire verwervingen }4[...]4 die betrekking hebben op goederen andere dan de in artikel 8bis, § 2, bedoelde nieuwe vervoermiddelen en andere dan de producten in België onderworpen aan de accijnzen krachtens de richtlijn 92/12/EEG, verricht: a) door een belastingplichtige op wie de in artikel 56, § 2, bepaalde vrijstellingsregeling of de in artikel 57 bedoelde forfaitaire regeling toepasselijk is, door een belastingplichtige die uitsluitend leveringen van goederen of diensten verricht waarvoor hij geen recht op aftrek heeft of door een nietbelastingplichtige rechtspersoon; b) binnen de grenzen of ten belope van een totaal bedrag, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde die verschuldigd of voldaan is in de LidStaat waaruit de goederen zijn verzonden of vervoerd, dat in het lopende kalenderjaar niet hoger mag zijn dan een drempel van }5[11.200 EUR]5; c) mits het totale bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde die verschuldigd of voldaan is in de Lid-Staat waaruit de goederen zijn verzonden of vervoerd, van de intracommunautaire verwervingen van goederen, andere dan de in artikel 8bis, § 2, bedoelde nieuwe vervoermiddelen en accijnsproducten, in het voorafgaande kalenderjaar de in b bedoelde drempel niet heeft overschreden. De belastingplichtigen en de niet-belastingplichtige rechtspersonen die voor de toepassing van het 2° in aanmerking komen, hebben het recht om te kiezen voor het onderwerpen aan de belasting van al de door hen onder de voorwaarden van het eerste lid verrichte intracommunautaire verwervingen van goederen. Deze keuze geldt voor een periode van ten minste twee kalenderjaren. De Koning stelt de nadere regelen vast voor de uitoefening van die keuze. } 6 [ De b el as ti ng pli ch tig e n be do e ld i n d e artikelen 56, § 2 en 57 en degenen aan wie overeenkomstig artikel 50, § 1, eerste lid, 4° of 5°, en § 2 een BTW-identificatienummer werd toegekend, worden geacht de hierboven bedoelde keuze te hebben gedaan, vanaf het ogenblik dat zij aan een leverancier hun nummer meedelen om een intracommunautaire verwerving te verrichten;]6
3° de intracommunautaire verwervingen van goederen verricht, door een niet in België gevestigde maar voor BTW-doeleinden in een andere Lid-Staat geïdentificeerde belastingplichtige; onder de hieronder volgende voorwaarden: a) de intracommunautaire verwerving van goederen wordt verricht met het oog op een volgende levering van deze goederen in België door deze belastingplichtige; b) de aldus door deze belastingplichtige verworven goederen worden rechtstreeks uit een andere LidStaat dan die waarin hij voor BTW-doeleinden geïdentificeerd is, verzonden of vervoerd naar degene voor wie hij de volgende levering verricht; c) degene voor wie de volgende levering is bestemd, is een andere belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon, die voor BTW-doeleinden in België zijn geïdentificeerd}7[;]7
d) degene voor wie de volgende levering is bestemd, is, overeenkomstig }8[artikel 51, § 2, eerste lid, 2°]8, aangewezen als tot voldoening van de belasting gehouden persoon uit hoofde van de levering die is verricht door de niet in België gevestigde belastingplichtige[;] }9[4° }10[de intracommunautaire verwervingen van
gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen, antiquiteiten en tweedehandse vervoermiddelen, indien de verkoper een belastingplichtige wederverkoper is die als zodanig optreedt en het verworven goed in de Lid-Staat van vertrek van de verzending of het vervoer aan de belasting werd onderworpen overeenkomstig de bijzondere regelingen bedoeld in de artikelen 312 tot en met 332 van de Richtlijn 2006/112/EG of wanneer de verkoper een organisator is van openbare veilingen die als zodanig optreedt en het verworven goed, ander dan een tweedehands vervoermiddel, in de Lid-Staat van vertrek van de verzending of het vervoer aan de belasting werd onderworpen overeenkomstig de bijzondere regeling bedoeld in de artikelen 333 tot en met 341 van de Richtlijn 2006/112/EG.]10]9 § 2. Aan de belasting zijn tevens onderworpen, wanneer ze in België plaatsvinden, de intracommunautaire verwervingen onder bezwarende titel van de in artikel 8bis, § 2, bedoelde nieuwe vervoermiddelen door ieder ander dan een als zodanig handelend belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon. § 3. Behoudens tegenbewijs, wordt ieder vervoermiddel dat in België het voorwerp uitmaakt van een intracommunautaire verwerving of van een bij artikel 25quater daarmee gelijkgestelde handeling, geacht nieuw te zijn in de zin van artikel 8bis, § 2, 2°. § 4. Aan de belasting is tevens onderworpen de toewijzing beoogd in artikel 25quater, § 2.]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 26 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101); vervangen bij art. 6 K.B. 29 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 25) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 19, a), wet I 17 december 2012, B.S., 21 december 2012, err., B.S., 22 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 43) }3. – § 1, lid 2, 1°, opnieuw ingevoegd bij art. 32 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }4. – § 1, lid 2, 2°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 9, b), wet 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, add., B.S., 26 januari 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 13) }5. – § 1, lid 2, 2°, b), omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }6. – § 1, lid 2, 2°, al. 4, vervangen bij art. 11, a), wet 26 november 2009, B.S., 4 december 2009, err., B.S., 7 mei 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 30) }7. – § 1, lid 2, 3°, c), gewijzigd bij art. 3, A, K.B. 23 december 1994, B.S., 30 december 1994, bekrachtigd bij art. 3, 1°, wet 15 oktober 1998, B.S., 24 november 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1995 (art. 9) }8. – § 1, lid 2, 3°, d), gewijzigd bij art. 11, b), wet 26 november 2009, B.S., 4 december 2009, err., B.S., 7 mei 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 30) }9. – § 1, lid 2, 4°, ingevoegd bij art. 3, B, K.B. 23 december 1994, B.S., 30 december 1994, bekrachtigd bij art. 3, 1°, wet 15 oktober 1998, B.S., 24 november 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1995 (art. 9) }10. – § 1, lid 2, 4°, vervangen bij art. 19, b), wet I 17 december 2012, B.S., 21 december 2012, err., B.S., 22 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 43)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
39
V. FISCAAL RECHT • B. BTW Wet 3 juli 1969 — p. 728–729
p. 728–729 Wet 3 juli 1969 Art. 41 – 42 volledig vervangen
Art. 41. }1[§ 1. Van de belasting zijn vrijgesteld: 1° het zeevervoer van personen; het internationale luchtvervoer van personen; het vervoer van door reizigers begeleide bagage en auto's bij hier onder 1° bedoeld vervoer; 2° de diensten die betrekking hebben op de invoer van goederen en waarvan de waarde in België of in een andere Lid-Staat opgenomen is in de maatstaf van heffing bij invoer; 3° de diensten die rechtstreeks verband houden met de uitvoer van goederen vanuit België of vanuit een andere Lid-Staat buiten de Gemeenschap; 4° de diensten die rechtstreeks verband houden met goederen die: a) in België vallen onder een regeling als bedoeld in artikel 23, §§ 4 en 5 of onder een andere regeling van entrepot dan douane-entrepot; b) in een andere Lid-Staat vallen onder een regeling die het equivalent is van de regelingen bedoeld in a); 5° de diensten die rechtstreeks verband houden met handelingen die op grond van artikel 39, § 2, 1°, vrijgesteld zijn van de belasting; 6° het intracommunautaire vervoer van goederen naar of vanaf de eilanden die de autonome regio's van de Azoren en van Madeira vormen, }2[het vervoer van goederen tussen deze eilanden]2 alsmede de daarmee samenhangende handelingen. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, 3° tot 5° wordt onder meer bedoeld, de diensten die tot voorwerp hebben: 1° het vervoer van goederen; 2° het laden, lossen, overslaan en overpompen van goederen; 3° het wegen, meten en peilen van goederen; 4° het verpakken, overpakken en het uitpakken van goederen; 5° het behandelen, het stouwen en verstouwen van goederen; 6° het nazien, onderzoeken en in ontvangst nemen van goederen; 7° het beveiligen van goederen tegen slecht weer, diefstal, brandgevaar en ander gevaar voor verlies of vernieling; 8° het opbergen en bewaren van goederen; 9° het verrichten van formaliteiten bij invoer, uitvoer uit de Gemeenschap of douanevervoer en die zijn voorgeschreven overeenkomstig een communautaire bepaling.
c) leveringen van goederen of diensten die in een andere Lid-Staat plaatsvinden en die in die Lid-Staat zijn vrijgesteld ingevolge een nationale bepaling die de artikelen 146 tot en met 152 van de Richtlijn 2006/112/EG omzet. § 3. De Koning bepaalt de toepassingsvoorwaarden van dit artikel.]1 {3 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 15 wet 26 november 2009, B.S., 4 december 2009, err., B.S., 7 mei 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 30) }2. – § 1, lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 44 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013 R 3. – Zie K.B. nr. 6, 27 december 1977 met betrekking tot de vrijstellingen ten aanzien van internationaal vervoer, zee- en binnenschepen en luchtvaartschepen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, B.S., 31 december 1977
Art. 42. }1[§1. Van de belasting zijn vrijgesteld: 1° de levering: a) van zeeschepen bestemd voor passagiers- of goederenvervoer tegen betaling, voor de visserij of, meer algemeen, voor de uitoefening van enigerlei industriële of handelingsactiviteit; b) van reddingsboten en -schepen voor hulpverlening op zee; c) van oorlogsschepen; d) van binnenschepen bestemd voor de binnenlandse commerciële vaart; 2° de levering aan bouwers, eigenaars en gebruikers van in 1° bedoelde vaartuigen, van voorwerpen bestemd om in die vaartuigen te worden ingelijfd of om te dienen voor de exploitatie van die vaartuigen; 3° de diensten die tot voorwerp hebben de bouw, de verbouwing, de herstelling, het onderhoud, de verhuur of de bevrachting van in 1° bedoelde vaartuigen of in 2° bedoelde voorwerpen; 4° de levering aan eigenaars of gebruikers van in 1°, a, b en c, bedoelde vaartuigen, van goederen bestemd voor de bevoorrading van die vaartuigen. De vrijstelling is nochtans niet toepasselijk op boordprovisie voor vaartuigen die gebruikt worden voor de kustvisserij, terwijl met betrekking tot oorlogsschepen de vrijstelling beperkt is tot de bevoorrading van de schepen }2[vallende onder de GN-Code 8906 10 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief van de Europese Gemeenschap]2 en die het land verlaten met als bestemming een haven of een ankerplaats in het buitenland; 5° de andere diensten dan deze genoemd in 3°, die verricht worden voor de rechtstreekse behoeften van in 1°, a en b, bedoelde vaartuigen en hun lading, zoals het slepen, het loodsen, het meren, de reddings- en expertiseverrichtingen, het gebruik van de havens, de diensten als agent verleend door scheepsagenten aan rederijen, de diensten ten behoeve van de aan- en afvaart en het verblijf van de bedoelde vaartuigen in de havens, de diensten ten behoeve van passagiers en bemanning verleend voor rekening van rederijen.
§ 2. Van de belasting zijn vrijgesteld de diensten door makelaars en lasthebbers die niet handelen als bedoeld in artikel 13, § 2, wanneer die makelaars en lasthebbers tussenkomst verlenen bij:
De Koning bepaalt de beperkingen en de voorwaarden voor de toepassing van deze paragraaf.
a) leveringen van goederen of diensten die buiten de Gemeenschap plaatsvinden;
1° de levering van vliegtuigen, watervliegtuigen, hefschroefvliegtuigen en dergelijke toestellen, bestemd voor gebruik door de Staat of door luchtvaartmaatschappijen die zich hoofdzakelijk toeleggen op het internationale vervoer van personen en van goederen tegen betaling;
b) leveringen van goederen of diensten die vrijgesteld zijn ingevolge de artikelen 39, 39quater, 40, 41 en 42; 40 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
§ 2. Van de belasting zijn vrijgesteld:
2° de levering aan bouwers, eigenaars en gebruikers van in 1° bedoelde luchtvaartuigen, van voorwerpen bestemd om te worden ingelijfd in die toestellen of om te dienen voor de exploitatie ervan; 3° de diensten die tot voorwerp hebben de bouw, de verbouwing, de herstelling, het onderhoud en de verhuur van in 1° en 2° bedoelde luchtvaartuigen en voorwerpen; 4° de leveringen aan in 1° bedoelde luchtvaartmaatschappijen, van goederen bestemd voor de bevoorrading van vliegtuigen, watervliegtuigen, hefschroefvliegtuigen en dergelijke toestellen welke die maatschappijen gebruiken; 5° de andere diensten dan deze genoemd in 3°, die verricht worden voor de rechtstreekse behoeften van in 1° bedoelde toestellen, met uitzondering van de toestellen gebruikt door de Staat, en van hun lading, zoals het slepen, het loodsen, reddings- en expertiseverrichtingen, het gebruik van de luchthavens, de diensten ten behoeve van het landen, het opstijgen en het verblijf van toestellen op de luchthavens, de diensten als agent verleend door luchtvaartagenten aan die maatschappijen, de diensten aan passagiers en bemanning verleend voor rekening van luchtvaartmaatschappijen. De Koning bepaalt de beperkingen en de voorwaarden voor de toepassing van deze paragraaf. § 3. }3[Van de belasting zijn vrijgesteld: 1° de leveringen, }4[...]4 de invoeren van goederen en de diensten in het kader van de diplomatieke en consulaire betrekkingen; 2° de leveringen van roerende goederen en de diensten, met uitzondering van werk in onroerende staat, aan, alsook }5[...]5 de invoeren van dergelijke goederen door de volgende personen, handelend voor hun persoonlijk gebruik en gehecht aan de zendingen en posten bedoeld onder 1°: de leden van het diplomatiek personeel, de leden van het administratief en technisch personeel, de consulaire beroepsambtenaren en de consulaire bedienden; 3° de leveringen, }6[...]6 de invoeren van goederen en de diensten verricht voor de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank of voor de door de Europese Gemeenschappen opgerichte organen waarop het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van toepassing is, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij dat protocol, bij de overeenkomsten tot toepassing van dat protocol of bij de vestigingsovereenkomsten, en voor zover zulks niet leidt tot verstoring van de mededinging; 4° }7[de leveringen, de invoeren van goederen en de diensten bestemd voor de andere dan in 3° bedoelde internationale instellingen en daaraan verbonden ambtenaren, voor zover in zulke vrijstelling is voorzien door een overeenkomst waarbij België toegetreden is;]7 5° de leveringen, }8[...]8 de invoeren van goederen en de diensten verricht, hetzij voor het officiële gebruik van de krijgsmachten van vreemde Staten toegetreden tot het Noord-Atlantisch Verdrag of van het hen begeleidende burgerpersoneel, hetzij voor de bevoorrading van de messes en kantines van die krijgsmachten, voor zover de betreffende krijgsmachten deelnemen aan de gemeenschappelijke defensie-inspanning; 6° de leveringen }9[...]9 van goederen en de diensten die naar een andere Lid-Staat werden verricht en
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • B. BTW Wet 3 juli 1969 — p. 729–730
bestemd zijn voor de strijdkrachten van een andere Staat toegetreden tot het Noord-Atlantisch Verdrag dan de Lid-Staat van bestemming zelf, voor het gebruik van die strijdkrachten of van het hen begeleidende burgerpersoneel, of voor de bevoorrading van de messes en kantines van die strijdkrachten, voor zover deze strijdkrachten deelnemen aan de gemeenschappelijke defensie-inspanning;
}12. – § 3, lid 1, 10°, aangevuld bij art. 45, b), wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013 R 13. – Zie K.B. nr. 6, 27 december 1977 met betrekking tot de vrijstellingen ten aanzien van internationaal vervoer, zee- en binnenschepen en luchtvaartuigen, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, B.S., 31 december 1977
7° de leveringen, }10[...]10 de invoeren van goederen en de diensten bestemd voor de instellingen die door een buitenlandse regering belast zijn met de aanleg, de inrichting en het onderhoud van begraafplaatsen en gedenktekens voor de in oorlogstijd overleden en hier te lande begraven leden van haar krijgsmacht; 8° de leveringen, }11[...]11 de invoeren van goederen en de diensten bestemd voor de Noord-Atlantische Vergadering en de leden van het Internationaal Secretariaat van die Vergadering, voor zover in de vrijstelling is voorzien door de wet van 14 augustus 1974 betreffende het statuut in België van de Noord-Atlantische Vergadering; 9° de leveringen, de intracommunautaire verwervingen en de invoeren van goud aan de centrale banken; 10° de levering van goederen bestemd voor erkende organisaties die deze goederen uitvoeren uit de Gemeenschap in het kader van hun menslievend, liefdadig of opvoedkundig werk }12 [buiten de Gemeenschap]12.]3 Door of vanwege de Minister van Financiën worden de perken en de voorwaarden voor de toepassing van deze paragraaf bepaald. Er kan onder meer worden bepaald dat de in deze paragraaf bedoelde vrijstellingen worden verleend bij wijze van teruggaaf. § 4. Van de belasting zijn vrijgesteld: 1° de leveringen van echte parels, natuurlijke edelstenen en dergelijke, aan personen die uitsluitend handelaar in die goederen zijn; 2° de met betrekking tot die goederen aan dezelfde personen verstrekte diensten. Door of vanwege de Minister van Financiën worden de perken en de voorwaarden voor de toepassing van deze paragraaf bepaald.]1 {13 }1. – Vervangen bij art. 48 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101) }2. – § 1, lid 1, 4°, gewijzigd bij art. 136 wet (III) 1 maart 2007, B.S., 14 maart 2007 }3. – § 3, lid 1, vervangen bij art. 11 wet 29 december 2010, B.S., 31 december 2010, add., B.S., 26 januari 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 13) }4. – § 3, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 33, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37) }5. – § 3, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 33, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37) }6. – § 3, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 33, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37) }7. – § 3, lid 1, 4°, na wijziging, vervangen bij art. 33, b), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37) }8. – § 3, lid 1, 5°, gewijzigd bij art. 33, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37) }9. – § 3, lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 33, c), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37) }10. – § 3, lid 1, 7°, gewijzigd bij art. 33, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37) }11. – § 3, lid 1, 8°, gewijzigd bij art. 33, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37)
p. 729–730
– de instellingen die de gehandicaptenzorg tot doel hebben; – de instellingen die de begeleiding, de omkadering of de opvang van personen die zich in materiële of morele moeilijkheden bevinden tot doel hebben; – de instellingen bedoeld in het koninklijk besluit van 17 december 2003 betreffende de subsidiëring van instellingen die voorzien in een gespecialiseerde begeleiding voor burgers die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure;
Wet 3 juli 1969 Art. 44 volledig vervangen
– de externe diensten erkend bij het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk;]4
Art. 44. }1[§ 1. Van de belasting zijn vrijgesteld de
3° de diensten verstrekt door exploitanten van sportinrichtingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding aan personen die er aan lichamelijke ontwikkeling of aan sport doen, wanneer die exploitanten en inrichtingen instellingen zijn die geen winstoogmerk hebben en zij de ontvangsten uit de vrijgestelde werkzaamheden uitsluitend gebruiken tot dekking van de kosten ervan;
diensten door de nagenoemde personen verricht in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid: 1° }2[...]2 2° artsen, tandartsen, kinesitherapeuten, vroedvrouwen, verplegers en verpleegsters, verzorgers en verzorgsters, ziekenoppassers en ziekenoppassters, masseurs en masseuses, van wie de diensten van persoonsverzorging zijn opgenomen in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. § 2. Van de belasting zijn eveneens vrijgesteld: 1° de diensten en de leveringen van goederen die daarmee nauw samenhangen in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid verricht door ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen, klinieken en dispensaria; }3[...]3; het vervoer van zieken of gewonden met speciaal daartoe uitgeruste vervoermiddelen; 1°bis de diensten verleend aan hun leden door zelfstandige groeperingen van personen die een werkzaamheid uitoefenen welke krachtens dit artikel is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtige zijn, wanneer die diensten direct nodig zijn voor de uitoefening van die werkzaamheid, deze groeperingen van hun leden enkel terugbetaling vorderen van hun aandeel in de gezamenlijke uitgaven, en mits deze vrijstelling niet tot concurrentieverstoring kan leiden; de Koning regelt de toepassingsvoorwaarden van deze vrijstelling; 1°ter de leveringen van menselijke organen, van menselijk bloed en van moedermelk; 2° }4[de diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de bevoegde overheid als instellingen van sociale aard worden erkend. Worden met name bedoeld: – de instellingen die de bejaardenzorg tot doel hebben; – de kinderbewaarplaatsen, de zuigelingentehuizen en de instellingen die in hoofdzaak het toezicht over jongelui en de zorg voor hun onderhoud, opvoeding en vrijetijdsbesteding tot doel hebben; – de instellingen voor gezinshulp; – de centra voor levens- en gezinsvragen; – de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen; – de psycho-medisch-sociale centra en de centra voor leerlingenbegeleiding;
4° }5[a) het school- of universitair onderwijs, waaronder onderwijs aan kinderen en jongeren, en de beroepsopleiding of -herscholing, met inbegrip van het verrichten van nauw hiermee samenhangende diensten en leveringen van goederen zoals het verschaffen van logies, spijzen en dranken en van voor het vrijgestelde onderwijs gebruikt didactisch materiaal, door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die daartoe als lichamen met soortgelijke doeleinden worden aangemerkt, voor zover voornoemde lichamen niet systematisch het maken van winst beogen en eventuele winsten niet worden uitgekeerd maar worden aangewend voor de instandhouding of verbetering van de voornoemde diensten; b) de lessen die particulier door leerkrachten worden gegeven en die betrekking hebben op school- of universitair onderwijs;]5 5° de diensten betreffende onderwijskeuze en gezinsvoorlichting alsook de nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen; 6° de verhuur van boeken en tijdschriften, van muziekpartituren, grammofoonplaten, magneetbanden, diapositieven en van andere dergelijke voorwerpen van culturele aard, en de diensten aan de lezers verstrekt door bibliotheken en leeszalen, wanneer de dienstverrichter een instelling is die geen winstoogmerk heeft en hij de ontvangsten uit de vrijgestelde werkzaamheden uitsluitend gebruikt tot dekking van de kosten ervan alsmede de leveringen van goederen die nauw samenhangen met deze handelingen; 7° de diensten en de leveringen van goederen die daarmee nauw samenhangen, die door de exploitant aan de bezoekers worden verstrekt met betrekking tot al of niet geleid bezoek aan musea, monumenten, natuurmonumenten, plantentuinen en dierentuinen, wanneer die exploitant een instelling is die geen winstoogmerk heeft en hij de ontvangsten uit de vrijgestelde werkzaamheden uitsluitend gebruikt tot dekking van de kosten ervan; 8° de diensten aan organisatoren van voordrachten verstrekt door voordrachtgevers die als zodanig handelen, de diensten aan organisatoren van schouwspelen en concerten, aan uitgevers van grammofoonplaten en van andere klankdragers en aan makers van films en van andere beelddragers verstrekt door acteurs, orkestleiders, muzikanten en andere artiesten voor de uitvoering van toneelwer-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
41
V. FISCAAL RECHT • B. BTW Wet 3 juli 1969 — p. 729–730
ken, balletten, films, muziekstukken, circus-, variété- of cabaretvoorstellingen; de diensten aan organisatoren van sportwedstrijden of sportfeesten verstrekt door deelnemers aan die wedstrijden of feesten; 9° de organisatie van toneel-, ballet- of filmvoorstellingen, van tentoonstellingen, concerten of conferenties alsook de leveringen van goederen die nauw samenhangen met deze diensten door instellingen erkend door de bevoegde overheid, mits de inkomsten die zij verkrijgen uit hun werkzaamheid uitsluitend gebruikt worden tot dekking van de kosten ervan; 10° de terbeschikkingstelling van personeel door religieuze of levensbeschouwelijke instellingen voor de in 1°, 2° en 4° bedoelde werkzaamheden, of met het oog op de verlening van geestelijke bijstand; 11° de diensten en de nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen ten behoeve en in het gemeenschappelijk belang van hun leden, verricht tegen betaling van een krachtens de statuten bepaalde bijdrage, door instellingen die geen winst beogen en doeleinden van politieke, syndicale, religieuze, levensbeschouwelijke, vaderlandslievende, filantropische of staatsburgerlijke aard nastreven; de Koning kan, ter voorkoming van concurrentieverstoring, de vrijstelling afhankelijk maken van aanvullende voorwaarden; 12° de leveringen van goederen en de diensten, verricht in samenhang met werkzaamheden die ter verkrijging van financiële steun met betrekking tot in 1° tot 4°, 7° en 11° genoemde handelingen zijn georganiseerd door en uitsluitend ten bate van diegenen die deze handelingen verrichten; de Koning kan, ter voorkoming van concurrentieverstoring, beperkingen opleggen ten aanzien van het aantal van de vrijgestelde werkzaamheden of het bedrag van de opbrengsten; 13° de levering van goederen die uitsluitend ten behoeve van een op grond van dit artikel vrijgestelde activiteit werden aangewend als voor al deze goederen geen recht op aftrek is genoten; de overdracht van een cliënteel of het verlenen van rechten op een cliënteel, dat betrekking heeft op een op grond van dit artikel vrijgestelde activiteit; de levering van goederen waarvan de verkrijging of de bestemming het voorwerp heeft uitgemaakt van een uitsluiting van het recht op aftrek overeenkomstig artikel 45, § 3, van dit Wetboek. § 3. Van de belasting zijn nog vrijgesteld: 1° }6[de volgende handelingen: a) de levering van uit hun aard onroerende goederen. Worden evenwel uitgesloten de levering van gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein bedoeld in artikel 1, § 9, wanneer hun vervreemding wordt verricht uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming of de eerste inbezitneming van de goederen bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, door: – hetzij een in artikel 12, § 2, beoogde belastingplichtige die voornoemde goederen bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, heeft opgericht of heeft laten oprichten of met voldoening van de belasting heeft verkregen; – hetzij een in artikel 8, § 1, beoogde belastingplichtige; – hetzij elke andere belastingplichtige, wanneer hij op de door de Koning te bepalen wijze kennis heeft gegeven van zijn bedoeling een dergelijke ver42 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
vreemding te verrichten met voldoening van de belasting; b) de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van zakelijke rechten, in de zin van artikel 9, tweede lid, 2°, op uit hun aard onroerende goederen. Worden evenwel uitgesloten de vestigingen, overdrachten en wederoverdrachten van dergelijke zakelijke rechten op gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein bedoeld in artikel 1, § 9, wanneer zij worden verricht uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming of de eerste inbezitneming van voornoemde goederen bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, door: – hetzij een in artikel 12, § 2, beoogde belastingplichtige die binnen de voornoemde termijn één van de bedoelde zakelijke rechten vestigt op een goed bedoeld in artikel 1, § 9, 1°, dat hij heeft opgericht, heeft laten oprichten of met voldoening van de belasting heeft verkregen of die binnen dezelfde termijn, een dergelijk zakelijk recht dat te zijnen bate werd gevestigd of aan hem werd overgedragen met voldoening van de belasting, overdraagt of wederoverdraagt; – hetzij een in artikel 8, §§ 2 of 3, beoogde belastingplichtige; – hetzij elke andere belastingplichtige, wanneer hij op een door de Koning te bepalen wijze kennis heeft gegeven van zijn bedoeling om dergelijk zakelijk recht te vestigen, over te dragen of weder over te dragen met voldoening van de belasting. De datum van het contract kan alleen worden aangetoond door bewijsmiddelen die tegen derden kunnen worden ingeroepen;]6 2° }7[de verpachting, de verhuur en de overdracht van huur van uit hun aard onroerende goederen, }8[...]8 met uitzondering van: a) de volgende diensten: – de terbeschikkingstelling van stalling voor rijtuigen; – de terbeschikkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen; – het verschaffen van gemeubeld logies in hotels, motels en in inrichtingen waar aan betalende gasten onderdak wordt verleend; – de terbeschikkingstelling van plaats om te kamperen; }9[– de
terbeschikkingstelling van uit hun aard onroerende goederen in het kader van de exploitatie van havens, bevaarbare waterlopen en vlieghavens;]9
}10[– de terbeschikkingstelling van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines;]10
b) de onroerende financieringshuur, toegestaan door een onderneming die gespecialiseerd is in onroerende financieringshuur of zogenaamde onroerende leasing, wanneer deze onderneming het gebouw waarop het contract betrekking heeft, opricht, laat oprichten of met voldoening van de belasting verkrijgt en de leasingnemer dit goed huurt om het in de uitoefening van een activiteit van belastingplichtige te gebruiken; de Koning omschrijft de voorwaarden waaraan het contract van onroerende financieringshuur moet voldoen, inzonderheid met betrekking tot de duur van het contract, de aard en de bestemming van de goederen die er het voorwerp van uitmaken, alsmede de rechten en plichten van de leasingnemer;
c) de verhuur van safeloketten;]7 3° de door de auteur of toondichter gesloten contracten voor uitgave van letterkundige werken of van kunstwerken; 4° de handelingen van verzekering en herverzekering, met inbegrip van de daarmee samenhangende diensten verricht door makelaars en lasthebbers, met uitzondering evenwel van de diensten als schade-expert; 5° verlening van kredieten en bemiddeling inzake kredieten, alsmede het beheer van kredieten door degene die ze heeft verleend; 6° het bemiddelen bij en het aangaan van verplichtingen, borgtochten en andere zekerheids- en garantieverbintenissen, alsmede het beheer van kredietgaranties door degene die het krediet heeft verleend; 7° handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deposito's, rekening-courantverkeer, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen; 8° de betalings- en ontvangstverrichtingen, bemiddeling daaronder begrepen, met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen; de dienstverrichter kan, onder de voorwaarde gesteld door of vanwege de Minister van Financiën, kiezen voor het belasten ervan; 9° handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deviezen, bankbiljetten en munten die wettig betaalmiddel zijn, met uitzondering van munten en biljetten die als verzamelobject worden beschouwd; als zodanig worden beschouwd gouden, zilveren of uit een ander metaal geslagen munten, alsmede biljetten, die normaliter niet als wettig betaalmiddel worden gebruikt of die een numismatische waarde hebben; 10° handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, uitgezonderd bewaring en beheer, inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren, met uitsluiting van documenten die goederen vertegenwoordigen; 11° }11[het beheer van de instellingen voor collectieve belegging bedoeld in de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles en de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;]11 12° de leveringen, tegen de nominale waarde, van postzegels die frankeerwaarde hebben in het binnenland, fiscale zegels en andere soortgelijke zegels; 13° weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen, met inachtneming van de door de Koning vastgestelde voorwaarden en beperkingen}12[;]12]1 }13[14° }14[de diensten en de leveringen van goede-
ren bijkomstig bij deze diensten verleend door verrichters van postdiensten die de verplichting op zich nemen de gehele universele postdienst of een deel daarvan te verzekeren, wanneer deze diensten universele postdiensten betreffen zoals gedefinieerd in artikel 142 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.]14]13 {15 }1. – Vervangen bij art. 50 wet 28 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 101)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • B. BTW K.B. nr. 1, 29 december 1992 — p. 757–758 }2. – § 1, 1°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 60 wet 30 juli 2013, B.S., 1 augustus 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 61) }3. – Gewijzigd bij art. 44, 1°, Programmawet 11 juli 2005, B.S., 12 juli 2005 }4. – Vervangen bij art. 44, 2°, Programmawet 11 juli 2005, B.S., 12 juli 2005 }5. – § 2, 4°, vervangen bij art. 46 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 48) }6. – § 3 , 1 °, ver vangen bi j a rt . 14 8 Pr ogram maw et 23 december 2009, B.S., 30 december 2009, err., B.S., 25 juni 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 149, lid 1) }7. – § 3, 2°, na wijziging, vervangen bij art. 89 wet 6 juli 1994, B.S., 16 juli 1994, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 91, lid 5) }8. – § 3, 2°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 45 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 }9. – § 3, 2°, a), vijfde streepje, ingevoegd bij art. 2 wet 31 juli 2009, B.S., 6 augustus 2009 }10. – § 3, 2°, a), zesde streepje, ingevoegd bij art. 34 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37) }11. – § 3, 11°, laatst vervangen bij art. 344 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 346) }12. – § 3, 13°, gewijzigd bij art. 484, 1°, Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 486) }13. – § 3, 14°, toegevoegd bij art. 484, 2°, Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 486) }14. – § 3, 14°, vervangen bij art. 2 wet 5 april 2011, B.S., 21 april 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 3, lid 1) J 15. – Het arrest dat beslist dat verscheidene zustervennootschappen die afzonderlijk een overeenkomst hebben gesloten betreffende de bezitneming en het gebruik van dezelfde opslagruimtes en ateliers geen verhuur van onroerende goederen is die kan worden vrijgesteld op grond van art. 13, B, b), Zesde Richtl. nr. 77/388/EEG van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelast ing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag of van art. 44, § 3, 2°, BTW-Wetboek, aangezien zij geen uitsluitend recht hebben op de plaatsen omdat zij dezelfde plaatsen gebruiken en geen enkele overeenkomst naar de andere verwijst, is niet naar recht verantwoord, wanneer het arrest niet nagaat of het aan die zustervennootschappen toegestane gebruik uitsluitend is ten opzichte van de overige derden (Cass., 6 juni 2013, F.12.0005.F).
p. 740 Wet 3 juli 1969 Art. 61 volledig vervangen
Art. 61. }1[§ 1. Eenieder is gehouden de boeken, facturen, kopieën van facturen en andere stukken of hun kopieën, die hij overeenkomstig artikel 60 moet bewaren, op ieder verzoek van de administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft, zonder verplaatsing en zonder onnodig uitstel, voor te leggen teneinde de juiste heffing van de belasting in zijnen hoofde of in hoofde van derden te kunnen nagaan. De voorlegging van de boeken, facturen en andere stukken overeenkomstig het eerste lid, gebeurt, wat de BTW-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, betreft, door de vertegenwoordiger aangeduid door de andere leden om in hun naam en voor hun rekening de rechten en de verplichtingen van die BTW-eenheid uit te oefenen. De administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft, kan echter eisen dat het lid van de BTW-eenheid zelf de in het eerste lid bedoelde voorlegging van de boeken, facturen en andere stukken die hem aanbelangen verricht.
Wanneer een belastingplichtige de door hem verzonden of ontvangen facturen en kopieën van facturen in een elektronisch formaat bewaart, waarbij een onlinetoegang tot de zoals in artikel 60 bedoelde gegevens wordt gewaarborgd, heeft de administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft het recht deze facturen en kopieën van facturen ter controle in te zien, te downloaden en te gebruiken, indien deze belastingplichtige in België is gevestigd of indien de belasting in België is verschuldigd. De bevoegde autoriteiten van een andere Lid-Staat beschikken over eenzelfde bevoegdheid indien de belasting verschuldigd is in hun Lid-Staat. Wanneer de boeken, facturen en andere stukken in een elektronisch formaat worden bewaard, heeft deze administratie het recht zich de op informatiedragers geplaatste gegevens in een leesbare en verstaanbare vorm te doen voorleggen. Deze administratie kan eveneens de in het eerste lid bedoelde persoon verzoeken om in hun bijzijn en op zijn uitrusting kopieën te maken onder de door hen gewenste vorm van het geheel of een deel van de voormelde gegevens, evenals om de informaticabewerkingen te verrichten die nodig worden geacht om de juiste heffing van de belasting na te gaan. Wanneer zulks voor de controle nodig is, kan de administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft voor de facturen opgesteld in een andere taal dan één van de nationale talen, voor bepaalde belastingplichtigen of in bepaalde gevallen, een vertaling eisen in één van deze nationale talen van de facturen betreffende de leveringen van goederen en diensten die overeenkomstig de artikelen 14, 14bis, 15, 21 en 21bis in België plaatsvinden, alsmede van de facturen die worden ontvangen door de in België gevestigde belastingplichtigen. De belastingplichtige bedoeld in artikel 50, § 1, eerste lid, 3°, die geen aansprakelijke vertegenwoordiger heeft laten erkennen, evenals de niet in België gevestigde belastingplichtige bedoeld in artikel 50, § 3, moeten aan de administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft een adres in België kenbaar maken waar de boeken, facturen, kopieën van facturen en andere stukken bedoeld in het eerste lid zullen worden voorgelegd op ieder verzoek van de ambtenaren van die administratie. Deze paragraaf is niet van toepassing op de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie en op het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand ten aanzien van de individuele inlichtingen die zij in hun bezit hebben. § 2. }2[De administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde heeft het recht om de boeken, facturen, kopieën van facturen en andere stukken of hun kopieën, die overeenkomstig artikel 60 moeten worden bewaard, te behouden, telkens wanneer zij meent dat de boeken, stukken of kopieën de verschuldigdheid van een belasting of een geldboete in hoofde van de betrokkene of van derden aantonen of ertoe bijdragen die aan te tonen. Dat recht bestaat niet ten aanzien van de boeken die niet zijn afgesloten. Wanneer die boeken in een elektronisch formaat worden bewaard, heeft de voornoemde administratie het recht zich kopieën van die boeken te doen overhandigen onder de door haar gewenste vorm. De in het eerste lid bedoelde retentie maakt het voorwerp uit van een proces-verbaal van retentie
dat bewijs oplevert zolang het tegendeel niet is bewezen. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt binnen de vijf werkdagen volgend op de retentie aan de in het eerste lid bedoelde persoon uitgereikt.]2]1 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 37 wet I 17 december 2012, B.S., 21 december 2012, err., B.S., 22 januari 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 43) }2. – § 2 vervangen bij art. 35 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 37)
p. 743 Wet 3 juli 1969 Art. 73 volledig vervangen
Art. 73. }1[Hij die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van 250 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen alleen.]1 }2[Indien de in het eerste lid vermelde inbreuken gepleegd werden in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, wordt de schuldige gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot 5 jaar en met een geldboete van 250 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen alleen.]2 }1. – Lid 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 18 wet 20 september 2012, B.S., 22 oktober 2012 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 99 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013
p. 757–758 K.B. nr. 1, 29 december 1992 Art. 18 volledig vervangen
Art. 18. § 1. De persoon die gehouden is tot het indienen van de in }1[artikel 53, § 1, eerste lid, 2°]1, of in artikel 53ter, 1°, van het Wetboek bedoelde aangifte moet deze, uiterlijk de twintigste dag volgend op het tijdvak waarop zij betrekking heeft, indienen }1[bij de door de Minister van Financiën aangewezen dienst]1. § 2. }2[In afwijking van artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek, wordt de belastingplichtige die het bedrag van het voorschot bepaalt overeenkomstig artikel 19, gemachtigd slechts om de drie maanden een aangifte in te dienen, uiterlijk de twintigste van de maand na ieder kalenderkwartaal wanneer: 1° de jaaromzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, voor de volledige economische activiteit niet meer bedraagt dan 2.500.000 euro; 2° de jaaromzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, niet meer bedraagt dan 250.000 euro voor het geheel van de leveringen van de navolgende goederen: a) energieproducten bedoeld in artikel 415, § 1, van de programmawet van 27 december 2004; b) toestellen voor mobiele telefonie en computers alsmede hun randapparatuur, toebehoren en onderdelen;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
43
V. FISCAAL RECHT • B. BTW K.B. nr. 1, 29 december 1992 — p. 759–760
c) landvoertuigen uitgerust met een motor onderworpen aan de reglementering betreffende de inschrijving.
sluit. Zij dienen het toe te sturen naar het elektronisch adres dat te dien einde gecreëerd werd door of vanwege de Minister van Financiën.]10 {11
De belastingplichtige die krachtens artikel 53sexies, § 1, van het Wetboek gehouden is tot de maandelijkse indiening van de btw-opgave van de intracommunautaire handelingen, is uitgesloten van de regeling bedoeld in het eerste lid.]2
}1. – § 1 gewijzigd bij art. 1 K.B. 5 september 2001, B.S., 18 september 2001, inwerkingtreding: 18 september 2001 (art. 8); gewijzigd bij art. 14 K.B. 16 februari 2004, B.S., 27 februari 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 18) }2. – § 2 laatst vervangen bij art. 1 K.B. 21 december 2013, B.S., 30 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 2) }3. – § 3 ingevoegd bij art. 1, 2°, K.B. 23 augustus 2004, B.S., 31 augustus 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 3) }4. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 6, 2°, K.B. 9 december 2009, B.S., 17 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 28) }5. – § 4 ingevoegd bij art. 2, 2°, K.B. 31 januari 2007, B.S., 7 februari 2007, inwerkingtreding: a) op 1 juli 2007 voor de belastingplichtigen waarvan de jaaromzet voor het kalenderjaar 2005, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, voor hun volledige economische activiteit meer bedraagt dan 50.000.000 EUR; b) op 1 februari 2008 voor de niet onder a) bedoelde belastingplichtigen die gehouden zijn tot de maandelijkse indiening van de aangifte; c) op 1 april 2009 voor de niet onder a) bedoelde belastingplichtigen die gehouden zijn tot de driemaandelijkse indiening van de aangifte (art. 3, lid 2) }6. – § 5 ingevoegd bij art. 2, 2°, K.B. 31 januari 2007, B.S., 7 februari 2007, inwerkingtreding: a) op 1 juli 2007 voor de belastingplichtigen waarvan de jaaromzet voor het kalenderjaar 2005, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, voor hun volledige economische activiteit meer bedraagt dan 50.000.000 EUR; b) op 1 februari 2008 voor de niet onder a) bedoelde belastingplichtigen die gehouden zijn tot de maandelijkse indiening van de aangifte; c) op 1 april 2009 voor de niet onder a) bedoelde belastingplichtigen die gehouden zijn tot de driemaandelijkse indiening van de aangifte (art. 3, lid 2) }7. – § 6, (oud § 4), laatst hernummerd bij art. 2, 1°, K.B. 31 januari 2007, B.S., 7 februari 2007, inwerkingtreding: 7 februari 2007 (art. 3, lid 1) }8. – § 6 vervangen bij art. 2, 3°, K.B. 31 januari 2007, B.S., 7 februari 2007, inwerkingtreding: 7 februari 2007 (art. 3, lid 1) }9. – § 6, a), lid 2, opgeheven bij art. 6, 3°, K.B. 9 december 2009, B.S., 17 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 28) }10. – § 7, (oud § 5), toegevoegd bij art. 1 K.B. 15 juli 2003, B.S., 8 augustus 2003, inwerkingtreding: 1 juli 2003 (art. 8); laatst hernummerd bij art. 2, 1°, K.B. 31 januari 2007, B.S., 7 februari 2007, inwerkingtreding: 7 februari 2007 (art. 3, lid 1)
}3[§ 3. De
overgang van de regeling kwartaalaangiften naar maandaangiften geschiedt bij het verstrijken van het kalenderkwartaal waarin voor de eerste maal niet meer aan alle in § 2 vermelde voorwaarden is voldaan. De belastingplichtige is gehouden uiterlijk de tiende van de maand volgend op het bovenbedoelde kalenderkwartaal het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert schriftelijk kennis te geven van deze overgang.
Alle andere overgangen van een aangifteregeling naar een andere kunnen, op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige, door de administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft, worden toegestaan }4[en treden in werking de eerste dag van het aangiftetijdvak van de door de belastingplichtige gevraagde regeling volgend op de datum van aanvaarding van de aanvraag door de betrokken administratie]4. Het gemotiveerd schriftelijk verzoek moet worden ingediend bij het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder hij ressorteert.]3 }5[§ 4. De
belastingplichtigen gehouden tot het indienen van de aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek moeten deze aangifte langs elektronische weg indienen.]5
}6[§ 5. De
belastingplichtigen bedoeld onder § 4, zijn vrijgesteld van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij en in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangiften namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. De toepassingsmodaliteiten van het eerste lid worden geregeld door of vanwege de Minister van Financiën.]6
§ }7[6.]7 }8[De belastingplichtigen gehouden tot het indienen van de in de §§ 1 en 2 bedoelde aangiften: a) die deze aangiften niet langs elektronische weg indienen, moeten gebruik maken van de formulieren die hen worden verstrekt door de administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft en waarvan het model voorkomt op de bijlage I bij dit besluit wat betreft de aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek en op de bijlage III wat betreft de aangifte bedoeld in artikel 53ter, 1°, van het Wetboek. De omschrijving van de roosters van de aangifte waarvan het model voorkomt in de genoemde bijlage I, maakt het voorwerp uit van de bijlage II bij dit besluit; }9[...]9
b) die deze aangiften langs elektronische weg indienen, moeten onder de door of vanwege de Minister van Financiën gestelde voorwaarden, dezelfde gegevens overdragen als die bevat in de onder a) bedoelde aangifte.]8 }10[§ }10[7.]10 De personen gehouden tot het indie-
nen van de in artikel 58bis, § 2, 4°, van het Wetboek bedoelde aangifte, gebruiken de aangifteformulieren die bestaan uit een elektronisch bericht waarvan de inhoud is bepaald in de bijlage IV van dit be44 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
R 11. – § 1: zie M.B. 20 december 2001 met betrekking tot de diensten waar de documenten bedoeld in de artikelen 53, eerste lid, 3°, 53ter, 1°, 53quinquies en 53sexies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde moeten worden ingediend, B.S., 19 januari 2002
p. 759–760 K.B. nr. 1, 29 december 1992 Art. 21bis – 22 volledig vervangen }1[Art. 21bis. }2 [§ 1. De exploitant van een in-
richting waar regelmatig maaltijden worden verbruikt alsmede de traiteur die regelmatig cateringdiensten verricht, zijn gehouden aan de belastingplichtige of niet-belastingplichtige klant het kasticket uit te reiken bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen, voor alle handelingen die zij in de uitoefening van hun economische activiteit verrichten. Dit kasticket wordt uitgereikt op het tijdstip van de voltooiing van de dienst of van de levering van de goederen en bevat onder meer de in artikel 2, punt 4, van voornoemd koninklijk besluit voorziene vermeldingen. In afwijking van het eerste lid, wanneer de jaaromzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, met betrekking tot restaurant- en cateringdiensten, met uitsluiting van het verschaffen van dranken, niet meer bedraagt dan het door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde bepaald bedrag, is de
bovenbedoelde exploitant of traiteur niet gehouden tot het uitreiken van het kasticket. § 2. Vanaf de ingebruikneming van het geregistreerd kassasysteem bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009, is de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde belastingplichtige ertoe gehouden, op de plaats waar het geregistreerd kassasysteem is geïnstalleerd, in het bezit te zijn van een voorraad rekeningen of ontvangstbewijzen als bedoeld in artikel 22. Ingeval de werking van het geregistreerd kassasysteem om welke reden ook is verstoord of wanneer het geregistreerd kassasysteem niet meer conform de geldende reglementering is, is de voormelde belastingplichtige ertoe gehouden een rekening of een ontvangstbewijs uit te reiken. § 3. De Minister van Financiën of zijn gemachtigde bepalen de toepassingsmodaliteiten van dit artikel.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 25 K.B. 19 december 2012, B.S., 31 december 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 31) }2. – Vervangen bij art. 1 K.B. 15 december 2013, B.S., 20 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 4)
Art. 22. § 1. }1[De belastingplichtige of het lid van een BTW-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek is gehouden]1 aan zijn klant een rekening of een ontvangstbewijs uit te reiken voor de volgende handelingen: 1° het verschaffen van gemeubelde logies dat al dan niet gepaard gaat met het verschaffen van spijzen en dranken of met bijkomstige diensten, door de exploitant van een hotelinrichting of, meer algemeen, door al wie een inrichting drijft waar aan betalende gasten onderdak wordt verschaft; 2° }2[het verschaffen van maaltijden en van dranken die bij die maaltijden worden verbruikt, door de exploitant van een inrichting waar maaltijden worden verbruikt of door de traiteur die cateringdiensten verricht onder de voorwaarden bedoeld in }3[artikel 21bis, § 1, derde lid]3;]2 3° het wassen van personenauto's, auto's voor dubbel gebruik, minibussen en kampeerauto's. }4[}5[De belastingplichtige of het lid van een BTWeenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek is er evenwel niet toe gehouden de rekening of het ontvangstbewijs op te maken voor zover hij op het tijdstip van de voltooiing van de dienst een factuur uitreikt waarop de vermeldingen vervat in artikel 5, § 1, zijn aangebracht of een kasticket uitreikt overeenkomstig artikel 21bis.]5]4
§ 2. De rekening of het ontvangstbewijs moet onder meer de volgende vermeldingen bevatten: de datum en het bedrag, belasting over de toegevoegde waarde inbegrepen, verschuldigd of betaald door de klant. }6[...]6 }6[Voor de handelingen bedoeld in § 1, 2°, moet de rekening of het ontvangstbewijs eveneens het aantal verbruikte maaltijden vermelden]6 }7[en onderscheid maken tussen het bedrag voor het verschaffen van de maaltijden en het bedrag voor het verschaffen van de dranken]7. }8[Dit
stuk wordt in tweevoud opgemaakt op formulieren die de belastingplichtige of het lid van de BTW-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, op zijn kosten moet laten drukken door een door of vanwege de Minister van Financiën erkende drukker en waarop de naam of de maatschappelijke benaming en het adres van de belastingplichtige of van het lid van de BTW-eenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek, moeten voorkomen, alsook zijn BTW-identificatienummer bedoeld in artikel 50 van het Wetboek.]8
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • B. BTW K.B. nr. 1, 29 december 1992 — p. 761
De formulieren worden genummerd per reeksen van 00.001 tot 99.999. Iedere reeks wordt aangeduid door één of meer letters van het alfabet. Op ieder exemplaar van de rekening of het ontvangstbewijs moeten, in een kader, de volgende gedrukte vermeldingen voorkomen «Belasting over de toegevoegde waarde» en, naargelang het geval, «Rekening» of «Ontvangstbewijs», alsook een waarmerk, het volgnummer van het stuk, de naam of de maatschappelijke benaming van de drukker en ieder ander gegeven door of vanwege de Minister van Financiën te bepalen. § 3. De inschrijvingen op het origineel van de rekening of van het ontvangstbewijs dat aan de klant wordt overhandigd, moeten tegelijkertijd door middel van carbonpapier of van een laag carbon op de keerzijde van het origineel of door enig ander procédé worden overgebracht op het exemplaar dat als dubbel moet dienen. § 4. De rekening of het ontvangstbewijs wordt uitgereikt op het tijdstip waarop de dienst voltooid is. }9[§ 4bis. }9[...]9]9
§ 5. De nummers van de rekeningen of van de ontvangstbewijzen die in de loop van de dag werden gebruikt, worden dagelijks aangetekend in het dagboek van ontvangsten bedoeld in artikel 14, § 2, 3°. § 6. De dubbels van de rekeningen of van de ontvangstbewijzen die aan de klanten werden uitgereikt, moeten worden gerangschikt volgens de datum ervan. § 7. De belastingplichtige }10[of het lid van de BTWeenheid in de zin van artikel 4, § 2, van het Wetboek]10 moet, op ieder verzoek van de ambtenaren van de administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft, de dubbels van de stukken die hij aan de klanten heeft uitgereikt, alsook de stukken die hij heeft laten drukken maar nog niet heeft gebruikt, ter inzage voorleggen. Hij moet eveneens kunnen aantonen
welke bestemming hij heeft gegeven aan de stukken die hij van de drukker heeft ontvangen. § 8. De vorm en de kleur van het waarmerk dat moet worden gedrukt op de in § 1 bedoelde rekeningen of ontvangstbewijzen worden bepaald door of vanwege de Minister van Financiën. Door of namens hem worden ook de verplichtingen van de erkende drukkers bepaald om die formulieren te drukken. § 9. Door of vanwege de Minister van Financiën kan }11 [in de gevallen bedoeld in paragraaf 1, 1° en 3°]11, onder de door of namens hem te stellen voor-
}9. – § 4bis ingevoegd bij art. 1, C, K.B. 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, inwerkingtreding: 1 april 1994 (art. 2); vernietigd bij arrest R.v.St. nr. 57.133, 20 december 1995, B.S., 9 maart 1996 }10. – § 7 gewijzigd bij art. 12, b), K.B. 17 mei 2007, B.S., 31 mei 2007, err., B.S., 4 juli 2007, inwerkingtreding: 1 april 2007 (art. 23) }11. – § 9 gewijzigd bij art. 2, c), K.B. 18 december 2009, B.S., 24 december 2009, err., B.S., 7 mei 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 3, lid 4) }12. – § 9, lid 2, toegevoegd bij art. 26, c), K.B. 19 december 2012, B.S., 31 december 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 31)
waarden, vergunning worden verleend om de rekeningen of de ontvangstbewijzen te vervangen door bons van kasregisters of door een procédé dat gebruik maakt van informatietechnieken.
p. 761 K.B. nr. 1, 29 december 1992 Art. 30bis volledig vervangen
}12[Door de Minister van Financiën of zijn gemach-
tigde worden de toepassingsmodaliteiten bepaald van dit artikel.]12 }1. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 7 K.B. 9 december 2009, B.S., 17 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 28) }2. – § 1, lid 1, 2°, laatst vervangen bij art. 26, a), K.B. 19 december 2012, B.S., 31 december 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 31) }3. – § 1, lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 2 K.B. 15 december 2013, B.S., 20 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 4) }4. – § 1, lid 2, ingevoegd bij art. 6 K.B. 6 februari 2002, B.S., 15 februari 2002, inwerkingtreding: 1 april 2002 (art. 10) }5. – § 1, lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 26, b), K.B. 19 december 2012, B.S., 31 december 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 31) }6. – § 2, lid 1, aangevuld bij art. 1, B, K.B. 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994, inwerkingtreding: 1 april 1994 (art. 2); aanvulling vernietigd bij arrest R.v.St. nr. 57.133, 20 december 1995, B.S., 9 maart 1996; aangevuld bij art. 2, 2°, K.B. 16 december 1998, B.S., 24 december 1998, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 6) }7. – § 2, lid 1, aangevuld bij art. 2, b), K.B. 18 december 2009, B.S., 24 december 2009, err., B.S., 7 mei 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 3, lid 4) }8. – § 2, lid 2, vervangen bij art. 12, a), K.B. 17 mei 2007, B.S., 31 mei 2007, err., B.S., 4 juli 2007, inwerkingtreding: 1 april 2007 (art. 23)
}1[Art.
30bis. }2 [Wanneer, in afwijking van artikel 21bis, § 1, eerste lid, de exploitant van een inrichting waar regelmatig maaltijden worden verbruikt of de traiteur die regelmatig cateringdiensten verricht een ander kasregister gebruikt dan het in het koninklijk besluit van 30 december 2009 bedoeld geregistreerd kassasysteem, is hij ertoe gehouden om van 1 januari 2013 tot e n me t 31 december 2014 kasticketten te blijven uitreiken door middel van dit kasregister. Bij gebrek aan een dergelijk kasregister gedurende voornoemde periode, moet de bovenbedoelde belastingplichtige de rekening of het ontvangstbewijs uitreiken bedoeld in artikel 22, § 1, eerste lid, 2°. Zodra deze belastingplichtige in dezelfde periode het geregistreerd kassasysteem als bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009 in gebruik neemt, moet hij een kasticket uitreiken overeenkomstig artikel 2, punt 4 van dit besluit.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 29 K.B. 19 december 2012, B.S., 31 december 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 31) }2. – Vervangen bij art. 3 K.B. 15 december 2013, B.S., 20 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 4)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
45
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 774
C. Registratierechten 1. Vlaams Gewest
p. 774
}6. – Lid 4 aangevuld bij art. 42, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 2 volledig vervangen
}1. – Ingevoegd bij art. 45 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (wat betreft de invoeging van art. 5bis, lid 1, W.Reg (art. 87, 5°) wat betreft de invoeging van art. 5bis, lid 2 en lid 3, W.Reg.: 1 januari 2016 (art. 87, 6°, lid 1))
p. 774 Art. 2. De akten worden op de minuten, brevetten }1[...]1 of originelen geregistreerd.
Evenwel worden de buitenslands verleden authentieke akten in minuut op de uitgiften, afschriften of uittreksels geregistreerd}2[, en kunnen de akten bedoeld in artikel 19, 3°, worden geregistreerd op een kopie op voorwaarde dat de onroerende goederen bestemd zijn tot huisvesting van een gezin of van één persoon]2. }3[De
Koning kan voor de door Hem aangewezen categorieën van akten, geschriften en verklaringen die aan de formaliteit van de registratie onderworpen zijn, bepalen dat zij onder de vorm van de minuut, een afschrift of een kopie en al dan niet op gedematerialiseerde wijze, ter registratie kunnen of moeten worden aangeboden. Voor de aldus aangewezen categorieën van akten, geschriften en verklaringen bepaalt Hij de modaliteiten van de aanbieding ter formaliteit en van de uitvoering van de formaliteit alsook de voorschriften die voor de juiste heffing van de verschuldigde rechten nodig zijn. Hij kan daarbij afwijken van de bepalingen van de artikelen 8, 9, 26, 39, }4[40, 168, 171 en 172]4 van dit Wetboek. Hij kan echter geen geldboete opleggen met een bedrag hoger dan 25 euro in geval van overtreding van de door hem in afwijking van de artikelen 171 en 172 vastgestelde regels.]3
}5[De
Koning kan bepalen dat wanneer de aanbieding ter registratie van akten of van bepaalde categorieën van akten op gedematerialiseerde wijze geschiedt, de aanbieding vergezeld moet gaan van gestructureerde metagegevens betreffende de akte}6[, waaronder in het bijzonder, voor elke partij bij de akte, haar identificatienummer in het Rijksregister of het haar in uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid toegekende identificatienummer in het bisregister of, voor een rechtspersoon, zijn ondernemingsnummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen]6.]5 }1. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 75, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: op de datum van de inwerkingtreding K.B. dat ter uitvoering van art. 2, tweede lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten de gedematerialiseerde aanbieding van de huurcontracten regelt (art. 84, lid 1) }2. – Lid 2 aangevuld bij art. 75, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007 (art. 84, lid 2) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 75, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 42, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 75, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011
46 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
p. 774
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 2bis – 2ter en historiek invoegen
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 6 volledig vervangen
}1[Art. 2bis. De registratie van de notariële akten
vereist de vermelding van het identificatienummer of het ondernemingsnummer bedoeld in artikel 2, vierde lid, voor elke partij bij de akte, wanneer dit nummer beschikbaar is. Deze vermelding geschiedt in de akte of, ten laatste bij de aanbieding ervan ter registratie, in een aanvullende verklaring onderaan de akte, getekend door de betrokken partij of door de instrumenterende notaris, in haar naam.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 43 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Art. 6. De ontvanger is gehouden tot het registreren van de akten of geschriften op de datum waarop ze onder de wettelijke voorwaarden tot de formaliteit worden aangeboden. }1 [Een buiten de openingsuren van de kantoren aangeboden akte of geschrift, wordt geacht aangeboden te zijn bij de eerstvolgende opening van de kantoren.]1
Hij mag ze niet langer houden dan nodig is. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 46 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
}1[Art. 2ter. De vermeldingsplicht bedoeld in artikel 2bis, eerste lid, geldt ook voor de registratie van de akten bedoeld in artikel 19, eerste lid, 3°, wat betreft rechtspersonen.
Indien aan een partij bij een dergelijke akte nog geen ondernemingsnummer is toegekend, bevestigt die partij dit in de akte of in een ondertekende aanvullende verklaring onderaan de akte.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 44 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (wat de akten bedoeld in art. 19, eerste lid, 3°, a), W.Reg. betreft: 1 april 2014 (art. 87, 4°, a)); wat de akten bedoeld in art. 19, eerste lid, 3°, b), W.Reg. betreft: 1 juni 2014 (art. 87, 4°, b)))
p. 774 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 5bis en historiek invoegen }1[Art. 5bis. Wanneer een akte die op gedemate-
rialiseerde wijze wordt aangeboden, verplicht onderworpen is aan zowel de formaliteit van de registratie als aan die van de hypothecaire overschrijving, wordt deze akte tezelfdertijd en onder de wettelijke voorwaarden aan beide formaliteiten onderworpen, behalve indien de termijnen voor beide formaliteiten van elkaar verschillen. De in het eerste lid bepaalde regel geldt tevens voor een akte die op een papieren drager wordt aangeboden en verplicht onderworpen is aan zowel de formaliteit van de registratie als aan die van de hypothecaire overschrijving bij toepassing van artikel 1, eerste lid, van de Hypotheekwet van 16 december 1851. De ontvanger weigert de registratie van de akte zolang de hypotheekbewaarder van het hypotheekkantoor met hetzelfde ambtsgebied als het registratiekantoor, weigert om de formaliteit van de overschrijving voor een akte bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Hypotheekwet van 16 december 1851, te vervullen.]1
p. 776 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 26 volledig vervangen
Art. 26. }1[Geen akte of geschrift mag aan een van de krachtens artikel 19, 1° verplichtend te registreren akten, andere dan een vonnis of arrest, worden gehecht, of onder de minuten van een notaris worden neergelegd zonder te voren geregistreerd te zijn. Evenwel staat het de notarissen en de }2[gerechtsdeurwaarders]2 vrij de aangehechte of neergelegde akte tegelijk met de desbetreffende akte ter registratie aan te bieden. }3[...]3 }4[De
in het eerste lid bedoelde verplichting is niet van toepassing: 1° in geval van aanhechting of van neerlegging, onder de vorm van minuut, uitgifte, afschrift of uittreksel, van in België verleden gerechtelijke akten of akten van de burgerlijke stand; 2° in geval van aanhechting of van neerlegging van een plan dat is opgenomen in de databank van plannen van afbakening van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, op voorwaarde dat de akte, of een door de partijen of de instrumenterende ambtenaar, in hun naam, ondertekende verklaring onderaan de akte, verwijst naar deze opname met vermelding van het refertenummer van het plan en bevestigt dat het plan nadien niet is gewijzigd.]4]1
}1. – Vervangen bij art. 3 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }3. – Lid 3 opgeheven bij art. 69 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 777 }4. – Lid 4 vervangen bij art. 47 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 776 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 32 volledig vervangen
Art. 32. De termijnen, binnen welke de aanbieding ter registratie moet plaats hebben van verplichtend aan de formaliteit der registratie onderworpen akten, zijn: 1° }1[voor akten van notarissen, vijftien dagen}2[, behalve in geval van openbare verkoop van een onroerend goed, voor processen-verbaal van het ontbreken van hoger bod en die van definitieve toewijs, voor dewelke deze termijn twee maanden is]2;]1 Evenwel is deze termijn gesteld op }3[vier maand]3 ingaande met de dag van het overlijden der erflaters of schenkers, voor testamenten en voor daarmede bij artikel 141, 3°, al. 2, gelijkgestelde schenkingen, voor akten van derzelver herroeping, }3[voor verklaringen betreffende testamenten in internationale vorm]3 en voor akten van bewaargeving van een testament voor de erflater; }4[Voor
de in artikel 5bis, eerste en tweede lid, bedoelde akten die bij de aanbieding ter registratie binnen de in het eerste lid gestelde termijn niet werden geregistreerd ingevolge de toepassing van artikel 5bis, derde lid, bedraagt de termijn zeven dagen te rekenen van de datum van de kennisgeving door de hypotheekbewaarder aan de notaris van de weigering om de akte over te schrijven. Deze nieuwe termijn verstrijkt in geen geval vóór het einde van de termijn gesteld in het eerste lid;]4
2° voor akten van }5[gerechtsdeurwaarders]5 }6[...]6, vier dagen; 3° }7[voor arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, }7[tien dagen]7;]7 }8 [3°bis
voor akten van bestuursoverheden en agenten van de Staat, provincies, gemeenten en openbare instellingen die verplicht onderworpen zijn aan de formaliteit van de registratie en aan die van de hypothecaire overschrijving, vijftien dagen, behalve in geval van openbare verkoop van een onroerend goed, voor processen-verbaal van het ontbreken van hoger bod en die van definitieve toewijs, voor dewelke de termijn twee maanden is. Voor de in artikel 5bis, eerste en tweede lid, bedoelde akten die bij de aanbieding ter registratie binnen de in het eerste lid gestelde termijn niet werden geregistreerd ingevolge de toepassing van artikel 5bis, derde lid, bedraagt de termijn zeven dagen te rekenen van de datum van de kennisgeving door de hypotheekbewaarder aan de bestuursoverheden of agenten van de Staat, provincies, gemeenten en openbare instellingen, van de weigering om de akte over te schrijven. Deze nieuwe termijn verstrijkt in geen geval vóór het einde van de termijn gesteld in het eerste lid.]8
4° voor akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt, }9 [vier }10[maanden]10]9; 5° }11[voor akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur bedoeld in artikel 19, 3°, a), twee maanden en voor akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur bedoeld in artikel 19, 3°, b), vier maanden;]11
6° voor processen-verbaal van openbare verkoping van lichamelijke roerende goederen opgemaakt door bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, één maand; 7° }12[voor akten houdende inbreng van goederen in vennootschappen met rechtspersoonlijkheid waarvan hetzij de zetel der werkelijke leiding in België, hetzij de statutaire zetel in België en de zetel der werkelijke leiding buiten het grondgebied der LidStaten van de Europese Economische Gemeenschap, is gevestigd, }12[vier }13[maanden]13]12;]12 8° }14[...]14 }15[9° }15[...]15]15 }1. – 1°, al. 1, na wijziging, vervangen bij art. 138, 1°, wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1989 (art. 244) }2. – 1°, lid 1, aangevuld bij art. 48, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°) }3. – 1°, al. 2, gewijzigd bij art. 24 wet 2 februari 1983, B.S., 11 oktober 1983; gewijzigd art. 138, 2°, wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1989 (art. 244) }4. – 1°, lid 2, ingevoegd bij art. 48, 2°; wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2016 (art. 87, 7°, lid 1) }5. – 2° gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }6. – 2° laatst gewijzigd bij art. 70, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }7. – 3° vervangen bij art. 5, A, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; gewijzigd bij art. 1 wet 19 juni 1986, B.S., 24 juli 1986, inwerkingtreding: 1 november 1986 (art. 15) }8. – 3°bis ingevoegd bij art. 48, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: wat betreft art. 32, 3°bis, lid 1: 1 april 2014 (art. 87, 8°) wat betreft art. 32, 3°bis, lid 2: 1 januari 2016 (art. 87, 7°, lid 1) }9. – 4° gewijzigd bij enig art. wet 25 juni 1973, B.S., 13 juli 1973 }10. – 4° gewijzigd bij art. 48, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }11. – 5°, na wijziging, vervangen bij art. 63 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }12. – 7° opgeheven bij art. 5, B, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; opnieuw ingevoegd bij art. 3 wet 14 april 1965, B.S., 24 april 1965; vervangen bij art. 3 wet 3 juli 1972, B.S., 1 augustus 1972; gewijzigd bij enig art. wet 25 juni 1973, B.S., 13 juli 1973 }13. – 7° gewijzigd bij art. 48, 5°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }14. – 8°, na wijziging, opgeheven bij art. 70, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }15. – 9° toegevoegd bij art. 11 K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; opgeheven bij art. 59 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31)
p. 777 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 35 volledig vervangen
Art. 35. De verplichting tot aanbieding ter registratie van akten of verklaringen en tot betaling van de desbetreffende rechten en gebeurlijk de geldboeten, waarvan de vorderbaarheid uit bewuste akten of verklaringen blijkt, berust ondeelbaar: 1° op de notarissen en }1[gerechtsdeurwaarders]1, ten aanzien van de akten van hun ambt }2[...]2; 2° }3[...]3 3° }4[...]4
4° }5[de notarissen en gerechtsdeurwaarders, ten aanzien van de akten, overeenkomstig artikel 26 aan hun akten gehecht of in hun handen neergelegd, zonder voorafgaande registratie;]5 5° op de bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, ten aanzien van de door hen opgemaakte akten; 6° op de contracterende partijen, ten aanzien van de onderhandse of buitenlands verleden akten, waarvan sprake }6[in artikel 19, 2°, 3°}7[, b),]7 en 5°]6, en ten aanzien van de in artikel 31 voorziene verklaringen; 7° }8[op de verhuurder ten aanzien van de onderhandse of buitenlands verleden akten waarvan sprake in artikel 19, 3°, a).]8 }9[De verplichting tot aanbieding ter registratie van
de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken berust op de griffiers. In afwijking van artikel 5 worden deze arresten en vonnissen in debet geregistreerd.]9 }10[De
verplichting tot betaling van de rechten en van de geldboeten waarvan de vorderbaarheid blijkt uit de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken, berust op de verweerders, elkeen in de mate waarin de veroordelingen, vereffeningen of rangregelingen te zijnen laste werden uitgesproken of vastgesteld, en op de verweerders hoofdelijk in geval van hoofdelijke veroordeling.]10
}11[Zo
op een vonnis of arrest verschuldigde rechten en boeten slaan op een overeenkomst waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt, zijn die rechten en boeten ondeelbaar verschuldigd door de personen die partijen bij de overeenkomst zijn geweest.]11
}12[De
rechten en, in voorkomend geval, de geldboeten worden betaald binnen de termijn van één maand, te rekenen vanaf de dag van de verzending van het betalingsbericht bij ter post aangetekende brief door de ontvanger der registratie.]12
}1. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963; aangevuld bij art. 5, 1°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }2. – Lid 1, 1°, laatst gewijzigd bij art. 71, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }3. – Lid 1, 2°, na wijziging, opgeheven bij art. 71, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }4. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 6, B, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }5. – Lid 1, 4°, vervangen bij art. 20 wet 1 juli 1983, B.S., 8 juli 1983 }6. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 5 wet 14 april 1965, B.S., 24 april 1965; gewijzigd bij art. 13 K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; gewijzigd bij art. 61 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31) }7. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }8. – Lid 1, 7°, opnieuw ingevoegd bij art. 64, 2°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }9. – Lid 2 toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 19 juni 1986, B.S., 24 juli 1986, inwerkingtreding: 1 november 1986 (art. 15) }10. – Lid 3 vervangen bij art. 89 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }11. – Lid 4 toegevoegd bij art. 139 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
47
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 778 }12. – Lid 5 toegevoegd bij art. 139 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989
p. 778 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 39 volledig vervangen
Art. 39. De akten en verklaringen worden geregistreerd: 1° de akten van notarissen en }1[gerechtsdeurwaarders]1 }2[...]2, }3[op het registratiekantoor bevoegd voor]3 hun standplaats; }4[Wanneer
een akte die onder de toepassing valt van het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 2, derde lid, en bovendien moet worden overgeschreven, krachtens artikel 1 van de hypotheekwet, onroerende goederen betreft die alle gelegen zijn buiten het ambtsgebied van het bovenvermelde kantoor, wordt zij evenwel geregistreerd op het kantoor bevoegd voor de ligging van het goed dat als eerste in de akte wordt vermeld;]4
}5[1°bis }6[...]6]5
2° }7[de arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, ten kantore in welks gebied de zetel van het hof of de rechtbank gelegen is;]7 3° }8[de akten die overeenkomstig artikel 26 zonder voorafgaande registratie worden aangehecht of neergelegd, ten kantore waar de akte van de notaris of de gerechtsdeurwaarder moet worden geregistreerd;]8 4° de akten van bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, ten kantore in welks gebied hun zetel of de zetel van hun }9[functies]9 gelegen is; }10[Wanneer een
akte die onder de toepassing valt van het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 2, derde lid, en bovendien moet worden overgeschreven, krachtens artikel 1 van de hypotheekwet, onroerende goederen betreft die alle gelegen zijn buiten het ambtsgebied van het bovenvermelde kantoor, wordt zij evenwel geregistreerd op het kantoor bevoegd voor de ligging van het goed dat als eerste in de akte wordt vermeld; dezelfde regel geldt voor een akte bedoeld in artikel 5bis, tweede lid;]10
5° de onderhandse of buitenlands verleden akten en de verklaringen betreffende in België gelegen onroerende goederen in welke in artikel 19, 2° en 3°, en in artikel 31, 1° en 3°, zijn bedoeld, ten kantore in welks gebied de goederen gelegen zijn. Zijn die goederen gelegen in het gebied van verscheidene kantoren, dan mogen de akten en verklaringen onverschillig in een van deze kantoren worden geregistreerd; 6° de verklaringen van vervulling van een in artikel 31, 2°, voorziene schorsende voorwaarde, ten kantore waar de akte werd geregistreerd welke van de overeenkomst laat blijken, of, bij gebreke aan geregistreerde akte, ten kantore in het 5° hiervoren aangeduid;
}3. – 1°, lid 1, gewijzigd bij art. 49, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – 1°, lid 2, ingevoegd bij art. 49, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°) }5. – 1°bis ingevoegd bij art. 6, 2°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }6. – 1°bis opgeheven bij art. 72, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }7. – 2° vervangen bij art. 9 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }8. – 3° vervangen bij art. 21 wet 1 juli 1983, B.S., 8 juli 1983 }9. – 4° gewijzigd bij art. 49, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }10. – 4°, lid 2, ingevoegd bij art. 49, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
p. 789 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 132.3 en historiek invoegen }1[Art. 132.3. Voor de toepassing van deze afde-
ling wordt een schenking tussen een stiefouder en een stiefkind gelijkgesteld met een schenking in rechte lijn. Dezelfde gelijkstelling geldt voor de schenking tussen een kind van een persoon die met de schenker samenwoont of samenwoonde op het ogenblik van overlijden van die persoon en de schenker. Dezelfde gelijkstelling geldt voor een schenking tussen een persoon die met een ouder van de schenker samenwoont of samenwoonde op het ogenblik van overlijden van die ouder en de schenker. Een schenking tussen uit de echt gescheiden of van tafel en bed gescheiden personen en een schenking tussen ex-samenwonenden wordt alleen gelijkgesteld met een schenking tussen echtgenoten of tussen samenwonenden indien er gemeenschappelijke afstammelingen zijn. Een schenking tussen personen tussen wie een relatie van zorgouder en zorgkind bestaat of heeft bestaan, wordt gelijkgesteld met een schenking in de rechte lijn. Voor de toepassing van deze bepaling wordt zulk een relatie geacht te bestaan of te hebben bestaan wanneer iemand, vóór de leeftijd van eenentwintig jaar, gedurende drie achtereenvolgende jaren bij een andere persoon heeft ingewoond en gedurende die tijd hoofdzakelijk van die andere persoon of van deze en zijn levenspartner samen, de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen. De inschrijving van het zorgkind in het bevolkings- of het vreemdelingenregister op het adres van de zorgouder geldt als weerlegbaar vermoeden van inwoning bij de zorgouder.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 6 december 2013, B.S., 7 januari 2014, err., B.S., 23 januari 2014
p. 790
7° de andere akten dan voornoemde, onverschillig in alle kantoren.
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 140 volledig vervangen
}1. – 1° gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }2. – 1° laatst gewijzigd bij art. 72, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013)
Art. 140. }1[De bij artikel 131 vastgestelde rech-
48 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
ten worden gebracht op 5,5 % voor schenkingen aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap; 2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie; 3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest; 4° een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte; 5° provincies, gemeenten, provinciale en gemeentelijke openbare instellingen in het Vlaamse Gewest; 6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de onderdelen 1° tot en met 5°; 7° erkende sociale huisvestingsmaatschappijen als vermeld in artikel 40 van de Vlaamse Wooncode; 8° de coöperatieve vennootschap Vlaams Woningfonds van de grote gezinnen; 9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen zoals bedoeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking; 10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, beroepsverenigingen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk, private stichtingen en stichtingen van openbaar nut. In afwijking van het eerste lid worden de bij artikel 131 vastgestelde rechten gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen, bedoeld in het eerste lid, 10°, zo de schenker zelf een rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, 10°, is. De vermindering, vermeld in het eerste en tweede lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 6 december 2013, B.S., 14 januari 2014
p. 793 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 158 en historiek invoegen }1[Art.
158. De aangehechte akten of geschriften bedoeld in artikel 26, tweede lid, worden geregistreerd tegen betaling van één specifiek vast recht van 100 euro voor al die documenten samen, behalve indien sommige ervan een of meer andere in dit hoofdstuk bepaalde rechten verschuldigd maken, in welk geval, naast de rechten verschuldigd voor de registratie van laatstbedoelde documenten, het specifiek vast recht van 100 euro eenmaal verschuldigd is voor de registratie van de overige documenten.]1 }1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 51 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 793–794
p. 793 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Afd. XIXbis en historiek invoegen
cessierecht door de blote eigenaar of door een vorige blote eigenaar, zijn rechtsvoorganger, op de waarde van de volle eigendom werd voldaan; 4° }8[...]8 5° }9[...]9 6° }10[...]10
}1[Afdeling XIXbis
Aangehechte akten en geschriften]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 50 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 793–794 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 159 volledig vervangen
Art. 159. Worden van het evenredig recht vrijgesteld en aan het algemeen vast recht onderworpen: 1° }1[de aanwijzing van lastgever, op voorwaarde: a) dat het vermogen om een lastgever aan te wijzen in de akte van toewijzing of koop voorbehouden is; b) }2[dat de aanwijzing bij authentieke akte geschied is uiterlijk op de vijfde werkdag na de dag van de toewijzing of van het contract;]2 c) }3[...]3 Bij niet-voldoening aan deze voorwaarden wordt de aanwijzing van lastgever voor de toepassing van dit wetboek als wederverkoop beschouwd. }4[Met afwijking van het vorenstaande:
a) moet de aanwijzing van lastgever, bij toewijzingen die wettelijk gedaan zijn onder de schorsende voorwaarde van ontstentenis van opbod, om van het evenredig recht vrijgesteld te zijn, gedaan worden vóór de notaris die de toewijzing gedaan heeft of hem betekend worden uiterlijk op de }5[vijfde]5 werkdag na die waarop de wettelijke termijn voor opbod verstrijkt; b) moet de aanwijzing van lastgever, in geval van toewijzing ten gevolge van hoger bod op vrijwillige vervreemding van onroerende goederen, om van het evenredig recht vrijgesteld te zijn, gedaan worden voor de notaris die de toewijzing heeft gedaan of hem betekend worden uiterlijk op de }6[vijfde]6 werkdag na de dag van de toewijzing.]4 In die gevallen wordt de aanwijzing ingeschreven of vermeld onderaan op het proces-verbaal van toewijzing zonder dat zij aan de ontvanger der registratie behoeft te worden betekend;]1 2° }7[de toewijzingen naar aanleiding van rouwkoop, van roerende of onroerende goederen, wanneer zij geen aanleiding geven tot de heffing van een hoger evenredig recht dan datgene geheven op de vorige toewijzing. In het tegenovergesteld geval wordt laatstbedoeld recht afgerekend van het bedrag van de belasting waartoe de daaropvolgende toewijzing aanleiding geeft. Hetzelfde regime is van toepassing op de toewijzingen naar aanleiding van prijsverhoging in de gevallen waarin het voorbehoud van prijsverhoging geen schorsende voorwaarde uitmaakt;]7 3° de overeenkomsten die strekken tot de overdracht van het vruchtgebruik op de blote eigenaar, wanneer het evenredig registratierecht of het suc-
7° }11[de overdragende of aanwijzende overeenkomsten, }11[andere dan de inbrengen onderworpen aan het in artikel 115bis bepaalde recht]11 die buitenslands gelegen onroerende goederen tot voorwerp hebben, zomede de huurcontracten van dergelijke goederen;]11 8° }12[de overdragende of aanwijzende vervreemdingen onder bezwarende titel, andere dan die welke aan het in artikel 115bis bepaalde recht onderworpen zijn, van gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein, bedoeld in artikel 1, § 9, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, evenals de vestigingen, overdrachten of wederoverdrachten van de zakelijke rechten, bedoeld in artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot gebouwen, gedeelten van gebouwen en het bijhorende terrein, bedoeld in artikel 1, § 9, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, op voorwaarde dat de belasting over de toegevoegde waarde opeisbaar is op de levering van die goederen of de vestiging, de overdracht of wederoverdracht van die rechten. Deze vrijstelling is alleen toepasselijk indien in de akte of in een vóór de registratie bij de akte te voegen geschrift worden vermeld: a) de datum van de eerste ingebruikneming of inbezitneming van het gebouw waarop de overeenkomst betrekking heeft; b) het kantoor waar de belastingplichtige de aangifte moet indienen voor de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde; c) wanneer de overeenkomst het werk is van een andere dan in artikel 12, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde belastingplichtige, de datum waarop hij kennis heeft gegeven van zijn bedoeling de verrichting te doen met betaling van de belasting over de toegevoegde waarde; d) ingeval de vervreemding of de vestiging, overdracht of wederoverdracht van zakelijke rechten tevens goederen betreft waarop de vrijstelling van het evenredig recht niet van toepassing is, de nauwkeurige aanduiding van die goederen door middel van hun kadastrale beschrijving. In geval van onjuistheid van die vermeldingen verbeurt de cedent een boete, gelijk aan het ontdoken recht;]12 9° de contracten tussen de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de leden van de landbouwkantoren verleden, met betrekking tot de waarborg voor deze laatsten verstrekt; }13[10° }13[de contracten van onroerende financieringshuur bedoeld in artikel 44, § 3, 2°, b, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde;]13]13 }14[11° de inbreng van goederen }14[in een samenwerkingsverband beheerst, door de wet van 17 juli 1989 betreffende de economische samenwerkingsverbanden of]14 in Europese economische samenwerkingsverbanden;]14 }15[12° de
teruggave van de onroerende goederen aan de leden van }16[een economisch samenwer-
kingsverband of van]16 Europese economische samenwerkingsverbanden die deze goederen hebben ingebracht, wanneer de teruggave gebeurt tengevolge van de uittreding van deze leden of de ontbinding van het samenwerkingsverband. Indien onroerende goederen verkregen worden in andere omstandigheden dan deze voorzien in het vorige lid, is voor deze verkrijging, hoe zij ook gebeurt, het voor verkopingen bepaalde recht verschuldigd;]15 }17[13° }18[...]18]17 }19[14° de inbrengen van onroerende goederen, an-
dere dan die welke gedeeltelijk of geheel tot bewoning aangewend worden of bestemd zijn en door een natuurlijk persoon ingebracht worden, in burgerlijke vennootschappen of handelsvennootschappen met zetel van werkelijke leiding en statutaire zetel buiten België, of met statutaire zetel in België doch met zetel van werkelijke leiding op het grondgebied van één van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap. Deze vrijstelling geldt voor zover de inbreng met maatschappelijke rechten wordt vergolden. Indien de inbreng zowel in België gelegen onroerende goederen als andere goederen omvat wordt, niettegenstaande elk strijdig beding, de vergelding die anders dan door toekenning van maatschappelijke rechten geschiedt, geacht evenredig verdeeld te zijn tussen de waarde die aan de onroerende goederen is toegekend en die welke aan de andere goederen is toegekend. In de mate dat de inbreng betrekking heeft op in België gelegen onroerende goederen wordt hij onderworpen aan het recht voorgeschreven voor verkopingen. In geval van onjuiste verklaring betreffende de aanwending of de bestemming van het onroerend goed, worden de bijvoeglijke rechten opeisbaar en verbeurt iedere partij een boete gelijk aan de rechten.]19 }1. – 1° vervangen bij art. 14 wet 23 december 1958, B.S., 7 januari 1959 }2. – 1°, al. 1, b), vervangen bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 20 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 61, inleidende zin) }3. – 1°, al. 1, c), na wijzigingen, opgeheven bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 20 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 61, inleidende zin) }4. – 1°, al. 3, vervangen bij (art. 3), art. 114 wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }5. – 1°, al. 3, a), gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 23 november 2007, B.S., 3 januari 2008, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 5) }6. – 1°, al 3, b), gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 23 november 2007, B.S., 3 januari 2008, inwerkingtreding: 1 november 2007 (art. 5) }7. – 2° vervangen bij art. 29 wet 23 december 1958, B.S., 7 januari 1959 }8. – 4°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 7 wet 10 juli 1969, B.S., 25 juli 1969 }9. – 5° opgeheven bij art. 14 wet 23 december 1958, B.S., 7 januari 1959 }10. – 6° opgeheven bij art. 14 wet 23 december 1958, B.S., 7 januari 1959 }11. – 7° vervangen bij art. 14 wet 23 december 1958, B.S., 7 januari 1959; gewijzigd bij art. 49, 1°, wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994 }12. – 8°, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 23 december 2010, B.S., 31 december 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 5) }13. – 10° toegevoegd bij art. 9 wet 10 juli 1969, B.S., 25 juli 1969; laatst vervangen bij art. 23 K.B. 29 december 1992, B.S., 31 december 1992, inwerkingtreding: 1 januari 1993 (art. 25) }14. – 11° toegevoegd bij art. 12 wet 12 juli 1989, B.S., 22 augustus 1989, inwerkingtreding: 1 juli 1989 (art. 29); gewijzigd bij art. 28, A, wet 17 juli 1989, B.S., 22 augustus 1989 }15. – 12° toegevoegd bij art. 12 wet 12 juli 1989, B.S., 22 augustus 1989, inwerkingtreding: 1 juli 1989 (art. 29); gewijzigd bij art. 28, A, wet 17 juli 1989, B.S., 22 augustus 1989 }16. – 12°, al. 1, gewijzigd bij art. 28, B, wet 17 juli 1989, B.S., 22 augustus 1989
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
49
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 795–796 }17. – 13° toegevoegd bij enig art. wet 10 april 1991, B.S., 23 mei 1991 }18. – 13° opgeheven b ij ar t. 65 Programmaw et (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2007 (art. 70, lid 1) }19. – 14° toegevoegd bij art. 49, 3°, wet 30 maart 1994, B.S., 31 maart 1994
p. 795–796 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 161 volledig vervangen
Art. 161. Worden kosteloos geregistreerd: 1° akten in der minne verleden ten name of ten bate van Staat, Kolonie en openbare Staatsinstellingen }1[met uitzondering van de akten verleden in naam of ten gunste van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas voor de verrichtingen van de Spaarkas.]1 }2[De akten in der minne, die betrekking hebben op
onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor onderwijs, verleden ten name of ten bate van de inrichtende machten van het gemeenschapsonderwijs of het gesubsidieerd onderwijs, alsook ten name of ten bate van verenigingen zonder winstoogmerk voor patrimoniaal beheer die tot uitsluitend doel hebben onroerende goederen ter beschikking te stellen voor onderwijs dat door de voornoemde inrichtende machten wordt verstrekt.]2 }3[De akten in
der minne verleden ten name of ten bate van de naamloze vennootschap van publiek recht HST-Fin.]3
overeenkomstig de bepalingen der wetten van 18 augustus 1907 en van 1 maart 1922 gevormd, van de Maatschappij voor het intercommunaal vervoer te Brussel, van de maatschappijen voor tussengemeentelijk vervoer beheerst door de wet betreffende de oprichting van maatschappijen voor stedelijk vervoer, van de }11[Federale Investeringsmaats c h a p p i j ] 1 1 , d e } 1 1 [ . ..] 1 1 g e we s t e l i j k e investeringsmaatschappij }11[en van de Belgische Naamloze Vennootschap tot Exploitatie van het Luchtverkeer (Sabena)]11;]11 4° }12[akten die, bij toepassing van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de overgave vaststellen van goederen aan of de inbreng in }12[...]12 openbare centra voor maatschappelijk welzijn ofwel de overgave van goederen aan of de inbreng in op grond van voornoemde wet opgerichte verenigingen, evenals akten houdende verdeling, na ontbinding of splitsing }12[...]12 van een bovenbedoelde vereniging;]12 5° }13[waarmerkingen en akten van bekendheid, in de gevallen bedoeld in artikel 139 van de hypotheekwet van 16 december 1851;]13 }14[6° akten houdende verkrijging door vreemde Staten van onroerende goederen die bestemd zijn tot vestiging van hun diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in België, of voor de woning van het hoofd der standplaats.
De kosteloosheid is echter ondergeschikt aan de voorwaarde dat wederkerigheid aan de Belgische Staat toegekend wordt;]14 }15[7° de
}4[De akten in
akten, vonnissen en arresten betreffende de uitvoering van de wet houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne;]15
Hetzelfde geldt }5[...]5 voor akten verleden ten name of ten bate van de }6[Nationale Maatschappij voor de huisvesting]6, de }6[Nationale Landmaatschappij]6 en de Nationale Maatschappij van Belgische
8° }16[de akten houdende ruiling van gronden bij wijze van bestemmingswijzigingscompensatie of compensatie ingevolge beschermingsvoorschriften, waarbij de Vlaamse Grondenbank optreedt overeenkomstig artikel 6.2.10 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;]16
der minne verleden ten name of ten bate van de naamloze vennootschap A.S.T.R.I.D.]4, }4[de akten verleden ten name of ten bate van de naamloze vennootschap BIO]4.
spoorwegen. }7[Deze beschikking is echter slechts van toepassing
op de akten waarvan de kosten wettelijk ten laste van bedoelde organismen vallen;]7 }8[Deze beschikking is niet van toepassing op akten houdende schenking onder de levenden.]8 }9[1°bis de vonnissen en arresten houdende veroordeling van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, van de openbare instellingen die zijn opgericht door de Staat, en van de inrichtingen van de Gemeenschappen en de Gewesten;]9
2° }10[overdrachten in der minne van onroerende goederen ten algemenen nutte, aan de Staat, provinciën, gemeenten, openbare instellingen en aan alle andere tot onteigening gerechtigde organismen of personen; akten betreffende de wederafstand na onteigening ten algemenen nutte in de gevallen waarin hij bij de wet toegelaten is;]10 }10[akten tot vaststelling van een ruilverkaveling of een herverkaveling verricht met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI van titel I van de wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw]10; }10[de akten van overdracht van een afgedankte bedrijfsruimte aan de Staat of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon;]10 3° }11[de akten houdende oprichting, wijziging, verlenging of ontbinding van de Nationale Maatschappij der waterleidingen, van de verenigingen 50 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}17[9° akten,
vonnissen en arresten betreffende de uitvoering der wet op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet]17 }17[en der wet houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;]17
}18[10° akten tot vaststelling van een vereniging van kolenmijnconcessies, een afstand, een uitwisseling of een verpachting van een gedeelte van deze concessies;]18 }19[11° }20[...]20]19 }21[12° }22[a) de
in artikel 19, 1°, bedoelde akten houdende verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van in België gelegen onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen, die uitsluitend bestemd zijn tot huisvesting van een gezin of van één persoon; b) de in artikel 19, 3°, a, bedoelde akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur; c) de plaatsbeschrijvingen opgemaakt naar aanleiding van een onder a of b bedoelde akte;
d) de documenten die krachtens de artikelen 2 en 11bis van bo ek III, tite l V III, Hoofds tu k II, afdeling 2, van het Burgerlijk Wetboek gevoegd zijn bij een onder a of b bedoelde akte op het ogenblik dat zij ter registratie wordt aangeboden;]22]21
}23[13°
de overeenkomsten bedoeld in artikel 132bis van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;]23 }24[14° de
overeenkomsten tot overdracht of aanwijzing van onroerende goederen als bedoeld in de artikelen 44, 109 en 131, voor zover }25[...]25 de overdracht of de aanwijzing geschiedt met het oog op de realisatie van }26[een Brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt of zal uitmaken van een Brownfieldconvenant, vermeld in het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten]26. Kosteloosheid wordt slechts verleend op voorwaarde dat bij de aan de formaliteit van de registratie onderworpen akte of verklaring betreffende de overeenkomst een attest is gevoegd waarin wordt bevestigd dat de overdracht of de aanwijzing geschiedt met het oog op de realisatie van een Brownfieldproject }27[dat het voorwerp uitmaakt of zal uitmaken van een Brownfieldconvenant]27, en dat de onroerende goederen waarvoor de kosteloze registratie wordt gevraagd deel uitmaken van dat Brownfieldproject. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende de vormgeving van dat attest. Wanneer de overeenkomst ook andere onroerende goederen omvat dan die bedoeld in het eerste lid en de overdracht of de aanwijzing geschiedt voor een gezamenlijke prijs, moet de verkoopwaarde van elk van de onderscheiden categorieën van onroerende goederen worden opgegeven in een verklaring als bedoeld in artikel 168. Het evenredig recht is alsnog verschuldigd door de verkrijger van de onroerende goederen wanneer }28[binnen de periode, vermeld in artikel 5 van het decreet van 30 maart 2007, geen Brownfieldconvenant omtrent het project wordt gesloten, of wanneer]28 het Brownfieldproject niet tijdig wordt gestart of gerealiseerd conform de in het Brownfieldconvenant opgenomen voorwaarden. Het evenredig recht wordt opeisbaar te rekenen van de kennisgeving van het niet langer vervuld zijn van de voorwaarden voor het behoud van de kosteloosheid. Deze kennisgeving wordt bij ter post aangetekende brief gedaan aan de ontvanger van het kantoor waar de overeenkomst werd geregistreerd, door de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaar of instantie.]24 }29[De
kosteloosheid is ondergeschikt aan de voorwaarde dat een eensluidend verklaard afschrift van het koninklijk besluit, waarbij de verrichting toegelaten of bevolen wordt, aan de akte gehecht is op het ogenblik der registratie.]29 }30[Het eerste lid is mede van toepassing wanneer bedoelde akten terzelfder tijd de afstand vaststellen van goederen die voor de exploitatie van de afgestane concessie of het afgestane concessiegedeelte worden gebruikt.]30
}1. – Lid 1, 1°, al. 1, gewijzigd bij art. 6 K.B. nr. 3, 24 december 1980, B.S., 8 januari 1981, err., B.S., 25 juli 1981, inwerkingtreding: 1 januari 1981 (art. 18) }2. – Lid 1, 1°, al. 2, ingevoegd bij art. 2 wet 5 december 2001, B.S., 19 december 2001 }3. – Lid 1, 1°, al. 3, ingevoegd bij art. 14 wet 17 maart 1997, B.S., 2 april 1997 }4. – Lid 1, 1°, al. 4, ingevoegd bij art. 15 wet 8 juni 1998, B.S., 13 juni 1998, inwerkingtreding: 13 juni 1998 (art. 23); aangevuld bij art. 10, § 3, wet 3 november 2001, B.S., 17 november 2001, inwerkingtreding: 17 november 2001 (art. 15) }5. – Lid 1, 1°, al. 5, gewijzigd bij art. 5, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 december 2013, B.S., 14 januari 2014 }6. – Lid 1, 1°, al. 5, gewijzigd bij art. 55 wet 22 juli 1970, B.S., 4 september 1970 }7. – Lid 1, 1°, al. 6, gewijzigd bij art. 7 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 801 }8. – Lid 1, 1°, al. 7, ingevoegd bij art. 5, 2°, Decr. Vl. Parl. 6 december 2013, B.S., 14 januari 2014 }9. – Lid 1, 1°bis, ingevoegd bij art. 169 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244) }10. – Lid 1, 2°, vervangen bij art. 13 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; aangevuld bij art. 70, A, wet 29 maart 1962, B.S., 12 april 1962; aangevuld bij art. 16, A, wet 27 juni 1978, B.S., 24 augustus 1978 }11. – Lid 1, 3°, vervangen bij art. 16 wet 2 april 1962, B.S., 18 april 1962; gewijzigd bij art. 103, C, wet 4 augustus 1978, B.S., 17 augustus 1978; gewijzigd bij art. 11 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995 }12. – Lid 1, 4°, vervangen bij art. 145, 2°, wet 8 juli 1976, B.S., 5 augustus 1978; gewijzigd bij art. 71 wet 5 augustus 1992, B.S., 8 oktober 1992 }13. – Lid 1, 5°, vervangen bij art. 393 Programmawet (I) 24 december 2002, B.S., 31 december 2002, err., B.S., 7 februari 2003 }14. – Lid 1, 6°, toegevoegd bij art. 1 wet 28 februari 1957, B.S., 7 maart 1957 }15. – Lid 1, 7°, toegevoegd bij art. 62, 2°, wet 10 januari 1978, B.S., 9 maart 1978 }16. – Lid 1, 8°, opgeheven bij art. 62, 3°, wet 10 januari 1978, B.S., 9 maart 1978; opnieuw ingevoegd b ij art. 7.2.2 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }17. – Lid 1, 9°, toegevoegd bij art. 49 wet 25 juni 1956, B.S., 9 juli 1956; aangevuld bij art. 72, 2°, wet 12 juli 1976, B.S., 15 oktober 1976 }18. – Lid 1, 10°, toegevoegd bij art. 11 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947, zoals vervangen bij art. 2 wet 24 januari 1958, B.S., 14 februari 1958 }19. – Lid 1, 11°, ingevoegd bij art. 69 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999 }20. – Lid 1, 11°, na wijziging, opgeheven bij art. 74 Decr. Vl. Parl. 23 december 2011, B.S., 30 december 2011, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 87, inleidende zin) }21. – Lid 1, 12°, ingevoegd bij art. 66 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007 van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }22. – Lid 1, 12°, vervangen bij art. 81 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: 12°, a), heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007 (art. 84, lid 2); 12°, c) en d), hebben uitwerking met ingang van 18 mei 2007 (art. 84, lid 3) }23. – Lid 1, 13°, ingevoegd bij art. 307 wet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 12 februari 2007 }24. – Lid 1, 14°, ingevoegd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 30 maart 2007, B.S., 19 juni 2007, inwerkingtreding: 19 juni 2007 (art. 28) }25. – Lid 1, 14°, al. 1, gewijzigd bij art. 96, 1°, a), Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 19 juni 2007 (art. 112, lid 2, 3°) }26. – Lid 1, 14°, al. 1, gewijzigd bij art. 96, 1°, b), Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 19 juni 2007 (art. 112, lid 2, 3°) }27. – Lid 1, 14°, al. 2, gewijzigd bij art. 96, 2°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 19 juni 2007 (art. 112, lid 2, 3°) }28. – Lid 1, 14°, al. 4, gewijzigd bij art. 96, 3°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 19 juni 2007 (art. 112, lid 2, 3°) }29. – Lid 2 toegevoegd bij art. 11 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947, zoals vervangen bij art. 2 wet 24 januari 1958, B.S., 14 februari 1958 }30. – Lid 3 toegevoegd bij art. 11 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947, zoals vervangen bij art. 2 wet 24 januari 1958, B.S., 14 februari 1958
p. 800 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 173 volledig vervangen
Art. 173. Van voorgaand artikel wordt afgeweken ten aanzien van: 1° }1[de }2[uitgiften] 2 van akten, verleden voor }3[notarissen of bestuurlijke overheden]3, die aanleiding geven tot een hypothecaire formaliteit waarbij de bedoelde }2[uitgiften]2 }4[...]4 eerst aan
p. 800
de betrokken partijen mogen worden afgegeven nadat zij, overeenkomstig artikel 171 zijn aangevuld, met een afschrift van de vermelding van de registratie of met de in artikel 8, tweede lid, voorgeschreven vermelding;]1 de }6[uitgiften]6 en uittreksels van akten, verleden voor }7[...]7 notarissen, die aanleiding geven tot neerlegging ter griffie van de rechtbank van koophandel overeenkomstig artikel 67 van het Wetboek van vennootschappen;]5
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Afd. III (opschrift) volledig vervangen
}5[1°bis
Afdeling III
Repertorium van de akten }1[en bewaring van de geregistreerde uitgiften]1
}8[1°ter de uitgiften en uittreksels van akten, verleden voor notarissen, die worden uitgereikt met als enig doel de inschrijving van een onderneming bij een ondernemingsloket, op voorwaarde dat dit uitdrukkelijk vermeld wordt op de uitgifte of het uittreksel;]8
}1. Opschrift aangevuld bij art. 55 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat, in uitvoering van artikel 2 W.Reg., de aanbieding van een uitgifte van de akte toelaat (art. 87, 9°)
2° }9[afschriften welke vereist zijn voor de betekening van exploten en van andere soortgelijke akten;]9
p. 800
3° niet-ondertekende afschriften van vonnissen en arresten; 4° }10[vonnissen en arresten die met het oog op de dringende noodzakelijkheid, op de minuut en vóór de registratie uitvoerbaar verklaard worden;]10 5° voor eensluidend verklaarde afschriften van vonnissen en arresten slechts afgeleverd ten einde de verhaalstermijnen te doen lopen. Die afschriften moeten vermelding van hun bijzondere bestemming dragen en mogen tot geen andere doeleinden worden gebruikt; 6° uitgiften van vonnissen en arresten die worden uitgereikt aan het openbaar ministerie, alsmede uitgiften, afschriften of uittreksels die }11[in strafzaken worden uitgereikt aan de Rijksagenten welke belast zijn met de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten;]11 }12[7°
afschriften waarvan de aflevering wegens hoogdringendheid werd bevolen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg;]12
}13[8° de
gedematerialiseerde afschriften van notariële akten, die worden neergelegd in de Notariële Aktebank overeenkomstig artikel 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt.]13
}1. – 1°, na wijziging, vervangen bij art. 175 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244) }2. – 1° gewijzigd bij art. 52, 1°, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }3. – 1° gewijzigd bij art. 52, 1°, b), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – 1° gewijzigd bij art. 52, 1°, c), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }5. – 1°bis ingevoegd bij art. 3 wet 14 december 2005, B.S., 28 december 2005, err., B.S., 17 februari 2006 }6. – 1°bis gewijzigd bij art. 52, 2°, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }7. – 1°bis gewijzigd bij art. 52, 2°, b), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }8. – 1°ter ingevoegd bij art. 52, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }9. – 2° vervangen bij art. 9, lid 1, wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947 }10. – 4° vervangen bij art. 16 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }11. – 6° gewijzigd bij art. 9, lid 2, wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947 }12. – 7° toegevoegd bij (art. 3), art. 117, B, wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }13. – 8° toegevoegd bij art. 52, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 177 volledig vervangen
Art. 177. In elk artikel van het repertorium dienen vermeld: 1° volgnummer; 2° datum en aard van de akte; 3° naam, voornamen, }1[woonplaats en identificatienummer of ondernemingsnummer bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de]1 partijen; 4° bondige aanduiding der onroerende goederen; 5° vermelding van de registratie; 6° wat aangaat de }2[gerechtsdeurwaarders]2, de kosten van hun akten en exploten na aftrek van hun voorschotten. }3[De
Koning kan aanvullende vermeldingen voorschrijven }4[of afwijkingen toestaan]4.]3
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 53, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 176 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244) }4. – Lid 2 aangevuld bij art. 53, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 801 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 180 volledig vervangen
Art. 180. }1[De in artikel 176 aangeduide personen zijn er toe gehouden, om de drie maand, hun repertorium voor te leggen aan de ontvanger van het kantoor aangeduid }2[in artikel 39, 1°, eerste lid]2, die het viseert en in zijn visum het aantal ingeschreven akten vermeldt. Deze voorlegging geschiedt binnen de eerste tien dagen van de maanden januari, april, juli en oktober van elk jaar. De Koning kan voor de op gedematerialiseerde wijze gehouden repertoria bijzondere regels vaststellen wat de modaliteiten van de voorlegging en het visum van het repertorium betreft. Bij laattijdige voorlegging van het repertorium wordt een boete verbeurd van 25 euro per week vertraging.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 83 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 54 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
51
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 801
p. 801 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 180bis en historiek invoegen }1[Art.
180bis. Een kopie van de geregistreerde uitgifte en van de geregistreerde bijlagen wordt, samen met het registratierelaas, gedurende twintig jaar bewaard door de instrumenterende notaris. Indien de akte op gedematerialiseerde wijze ter registratie aangeboden werd, gebeurt deze bewaring door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat of haar gedelegeerde, voor rekening van de notaris.
}4. – Lid 1 gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }5. – Lid 1 gewijzigd bij art. 57, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat, in uitvoering van artikel 2 W.Reg., de aanbieding van een uitgifte van de akte toelaat (art. 87, 9°)
p. 801
2° voor de andere akten, door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat of haar gedelegeerde, op elektronische wijze, voor rekening van de notaris. De bewaring moet de onveranderlijkheid en de integriteit van de inhoud van deze stukken waarborgen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 56 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: art. 180bis W.Reg., ingevoegd bij art. 56 van deze titel, treedt, behalve het derde lid ervan, in werking op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat, in uitvoering van art. 2 W.Reg., de aanbieding van een uitgifte van de akte toelaat (art. 87, 10°) art. 180bis, lid 2, W.Reg. wordt opgeheven de dag vóór de dag van inwerkingtreding van het derde lid van hetzelfde artikel, behalve voor de akten die op gedematerialiseerde wijze ter registratie worden aangeboden vóór de inwerkingtreding van het voormelde derde lid, voor dewelke het nog van kracht blijft gedurende 20 jaar (art. 87, 11°) art. 180bis, lid 3, W.Reg., ingevoegd bij art. 56 van deze titel: op de dag dat art. 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI, ingevoegd bij artikel 20 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen, zoals vervangen bij art. 81 van deze titel, in werking treedt (art. 87, 12°)
p. 801–1401 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 1811 volledig vervangen
Art. }1[1811]1. }2[Notarissen}3[, gerechtsdeurwaarders, bestuursoverheden en agenten van de Staat, provincies, gemeenten en openbare instellingen]3]2 zijn er toe gehouden, op verbeurte van een boete van }4[25 EUR]4 per overtreding, op elk verzoek van de agenten van het bestuur der registratie en domeinen, van hun repertoriums en de akten waarvan zij bewaarders zijn, }5[evenals van de uitgiften en relazen bedoeld in artikel 180bis,]5 zonder verplaatsing inzage te verlenen en deze agenten de inlichtingen, afschriften en uittreksels te laten nemen die zij nodig hebben met het oog op 's Rijks belangen. Deze verplichting is echter, bij 't leven van de erflaters, niet toepasselijk op de bij notarissen berustende testamenten. }1. – Hernummerd bij art. 21, § 2, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 21, § 1, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960
52 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 236 volledig vervangen
Art. 236. Onverminderd de in de bijzondere wetten vervatte bepalingen, moeten de ontvangers der registratie, ten verzoeke van de partijen of van hun rechthebbenden en, mits bevel van de vrederechter, ten verzoeke van derden die een rechtmatig belang inroepen, afschriften of uittreksels afleveren uit hun formaliteitsregisters en uit akten en verklaringen in hun kantoor geregistreerd en aldaar in origineel, afschrift of uittreksel berustend. }1[De Koning
Die bewaring geschiedt: 1° voor de akten waarvan de gedematerialiseerde minuut of het gedematerialiseerde afschrift bewaard wordt in de Notariële Aktebank, bedoeld in artikel 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, door die Notariële Aktebank;
p. 808
}3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 57, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 183 volledig vervangen
Art. 183. Openbare instellingen, }1[stichtingen van openbaar nut en private stichtingen, alle verenigingen en vennootschappen die in België hun hoofdinrichting]1, een filiaal of enigerlei zetel van verrichtingen hebben, }1[bankiers, wisselagenten en wisselagenten-correspondenten]1, zaakwaarnemers en aannemers, openbare of ministeriële officieren zijn ertoe gehouden aan de agenten van het bestuur der registratie en domeinen met desvoorkomend inzageverlening van de stukken tot staving, al de inlichtingen te verstrekken welke dezen van node achten om de richtige heffing van de te hunne laste of ten laste van derden invorderbare rechten te verzekeren. Deze inlichtingen kunnen slechts gevraagd worden krachtens bijzondere machtiging van de }2[directeur-generaal van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen]2 houdende nauwkeurige aanduiding van het rechtsfeit omtrent hetwelk navorsing dient te worden gedaan. }3[De
inlichtingen moeten worden verschaft binnen drie maanden na de datum waarop ze werden gevraagd. Die termijn kan worden verlengd door de ambtenaar aangewezen in de machtiging bedoeld in het tweede lid.]3
Voor elke overtreding wordt een boete verbeurd }4[van 250 EUR tot 2.500 EUR]4 waarvan het bedrag door de }4[gewestelijke directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen]4 wordt vastgesteld. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 10 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947; gewijzigd bij art. 44 wet 2 mei 2002, B.S., 11 december 2002, inwerkingtreding: 1 juli 2003 (art. 4 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 240 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989 }3. – Lid 3 ingevoegd bij art. 90 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }4. – Lid 4 gewijzigd bij art. 1 wet 14 augustus 1947, B.S., 17 september 1947; gewijzigd bij art. 240 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989; gewijzigd bij art. 77 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, van toepassing op alle overtredingen begaan vanaf 26 juli 1993 (art. 85, lid 4); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
kan bepalen dat de afschriften of uittreksels op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden afgeleverd, alsmede de modaliteiten van hun aflevering.]1
Deze afschriften of uittreksels kunnen aan de lasthebbers van de belanghebbenden worden verstrekt, indien zij van de lastgeving laten blijken. Het uitreiken van voormelde stukken geeft recht op een door de Minister van Financiën te bepalen }2[retributie]2. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 58, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }2. – Lid 4 gewijzigd bij art. 58, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 810 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 260 – 261 volledig vervangen
Art. 260. Inschrijving van hypotheek wordt slechts verleend tegen voorafbetaling, door de verzoeker, van de uit die hoofde verschuldigde }1[lonen]1 en recht. Op het inschrijvingsborderel wordt daarvan kwitantie gegeven. De bewaarder schrijft daarop }2[...]2 het detail en }2[...]2 het totaal van de voor recht en }3[lonen]3 ontvangen sommen. }4[De Koning kan de wijze van kwitantie geven aan-
vullen of wijzigen voor het geval het inschrijvingsborderel op gedematerialiseerde wijze wordt aangeboden.]4 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 59, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 59, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 59, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 59, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Art. 261. Wanneer, tot zekerheid van één en dezelfde som, aanleiding tot inschrijving op verschillende kantoren bestaat, dekt het recht geheven op het geheel dier som ten kantore waar de inschrijving in de eerste plaats wordt gevorderd, de in de overige kantoren te vorderen inschrijvingen. }1[Wanneer, tot zekerheid van één en dezelfde som,
aanleiding tot inschrijving op verschillende kantoren bestaat en de inschrijving op gedematerialiseerde wijze tegelijkertijd op verschillende kantoren wordt gevorderd, dekt het recht geheven op het ge-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 810
heel van die som op het kantoor waar de inschrijving wordt gevorderd voor het goed dat als eerste in
het inschrijvingsborderel wordt vermeld, de in de overige kantoren gevorderde inschrijvingen.]1
}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 60 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
53
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 812
2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
p. 812 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 2 volledig vervangen
Art. 2. De akten worden op de minuten, brevetten }1[...]1 of originelen geregistreerd.
Evenwel worden de buitenslands verleden authentieke akten in minuut op de uitgiften, afschriften of uittreksels geregistreerd}2[, en kunnen de akten bedoeld in artikel 19, 3°, worden geregistreerd op een kopie op voorwaarde dat de onroerende goederen bestemd zijn tot huisvesting van een gezin of van één persoon]2. }3[De
Koning kan voor de door Hem aangewezen categorieën van akten, geschriften en verklaringen die aan de formaliteit van de registratie onderworpen zijn, bepalen dat zij onder de vorm van de minuut, een afschrift of een kopie en al dan niet op gedematerialiseerde wijze, ter registratie kunnen of moeten worden aangeboden. Voor de aldus aangewezen categorieën van akten, geschriften en verklaringen bepaalt Hij de modaliteiten van de aanbieding ter formaliteit en van de uitvoering van de formaliteit alsook de voorschriften die voor de juiste heffing van de verschuldigde rechten nodig zijn. Hij kan daarbij afwijken van de bepalingen van de artikelen 8, 9, 26, 39, }4[40, 168, 171 en 172]4 van dit Wetboek. Hij kan echter geen geldboete opleggen met een bedrag hoger dan 25 euro in geval van overtreding van de door hem in afwijking van de artikelen 171 en 172 vastgestelde regels.]3
}5[De
Koning kan bepalen dat wanneer de aanbieding ter registratie van akten of van bepaalde categorieën van akten op gedematerialiseerde wijze geschiedt, de aanbieding vergezeld moet gaan van gestructureerde metagegevens betreffende de akte}6[, waaronder in het bijzonder, voor elke partij bij de akte, haar identificatienummer in het Rijksregister of het haar in uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid toegekende identificatienummer in het bisregister of, voor een rechtspersoon, zijn ondernemingsnummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen]6.]5 }1. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 75, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: op de datum van de inwerkingtreding K.B. dat ter uitvoering van art. 2, tweede lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten de gedematerialiseerde aanbieding van de huurcontracten regelt (art. 84, lid 1) }2. – Lid 2 aangevuld bij art. 75, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007 (art. 84, lid 2) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 75, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 42, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 75, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011
54 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}6. – Lid 4 aangevuld bij art. 42, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
treft de invoeging van art. 5bis, lid 1, W.Reg (art. 87, 5°) wat betreft de invoeging van art. 5bis, lid 2 en lid 3, W.Reg.: 1 januari 2016 (art. 87, 6°, lid 1))
p. 812
p. 813
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 2bis – 2ter en historiek invoegen
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 6 volledig vervangen
}1[Art. 2bis. De registratie van de notariële akten
Art. 6. De ontvanger is gehouden tot het registreren van de akten of geschriften op de datum waarop ze onder de wettelijke voorwaarden tot de formaliteit worden aangeboden.
vereist de vermelding van het identificatienummer of het ondernemingsnummer bedoeld in artikel 2, vierde lid, voor elke partij bij de akte, wanneer dit nummer beschikbaar is. Deze vermelding geschiedt in de akte of, ten laatste bij de aanbieding ervan ter registratie, in een aanvullende verklaring onderaan de akte, getekend door de betrokken partij of door de instrumenterende notaris, in haar naam.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 43 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
}1 [Een buiten de openingsuren van de kantoren aangeboden akte of geschrift, wordt geacht aangeboden te zijn bij de eerstvolgende opening van de kantoren.]1
Hij mag ze niet langer houden dan nodig is. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 46 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
}1[Art. 2ter. De vermeldingsplicht bedoeld in artikel 2bis, eerste lid, geldt ook voor de registratie van de akten bedoeld in artikel 19, eerste lid, 3°, wat betreft rechtspersonen.
Indien aan een partij bij een dergelijke akte nog geen ondernemingsnummer is toegekend, bevestigt die partij dit in de akte of in een ondertekende aanvullende verklaring onderaan de akte.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 44 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (wat de akten bedoeld in art. 19, eerste lid, 3°, a), W.Reg. betreft: 1 april 2014 (art. 87, 4°, a)); wat de akten bedoeld in art. 19, eerste lid, 3°, b), W.Reg. betreft: 1 juni 2014 (art. 87, 4°, b)))
p. 813 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 5bis en historiek invoegen
p. 814–815 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 26 volledig vervangen
Art. 26. }1[Geen akte of geschrift mag aan een van de krachtens artikel 19, 1° verplichtend te registreren akten, andere dan een vonnis of arrest, worden gehecht, of onder de minuten van een notaris worden neergelegd zonder te voren geregistreerd te zijn. Evenwel staat het de notarissen en de }2[gerechtsdeurwaarders]2 vrij de aangehechte of neergelegde akte tegelijk met de desbetreffende akte ter registratie aan te bieden. }3[...]3 }4[De
}1[Art. 5bis. Wanneer een akte die op gedemate-
rialiseerde wijze wordt aangeboden, verplicht onderworpen is aan zowel de formaliteit van de registratie als aan die van de hypothecaire overschrijving, wordt deze akte tezelfdertijd en onder de wettelijke voorwaarden aan beide formaliteiten onderworpen, behalve indien de termijnen voor beide formaliteiten van elkaar verschillen. De in het eerste lid bepaalde regel geldt tevens voor een akte die op een papieren drager wordt aangeboden en verplicht onderworpen is aan zowel de formaliteit van de registratie als aan die van de hypothecaire overschrijving bij toepassing van artikel 1, eerste lid, van de Hypotheekwet van 16 december 1851. De ontvanger weigert de registratie van de akte zolang de hypotheekbewaarder van het hypotheekkantoor met hetzelfde ambtsgebied als het registratiekantoor, weigert om de formaliteit van de overschrijving voor een akte bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Hypotheekwet van 16 december 1851, te vervullen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 45 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (wat be-
in het eerste lid bedoelde verplichting is niet van toepassing: 1° in geval van aanhechting of van neerlegging, onder de vorm van minuut, uitgifte, afschrift of uittreksel, van in België verleden gerechtelijke akten of akten van de burgerlijke stand; 2° in geval van aanhechting of van neerlegging van een plan dat is opgenomen in de databank van plannen van afbakening van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, op voorwaarde dat de akte, of een door de partijen of de instrumenterende ambtenaar, in hun naam, ondertekende verklaring onderaan de akte, verwijst naar deze opname met vermelding van het refertenummer van het plan en bevestigt dat het plan nadien niet is gewijzigd.]4]1
}1. – Vervangen bij art. 3 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }3. – Lid 3 opgeheven bij art. 69 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }4. – Lid 4 vervangen bij art. 47 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 816
p. 815
vinciën, gemeenten en openbare instellingen, één maand;
aan hun akten gehecht of in hun handen neergelegd, zonder voorafgaande registratie;]5
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 32 volledig vervangen
7° }12[voor akten houdende inbreng van goederen in vennootschappen met rechtspersoonlijkheid waarvan hetzij de zetel der werkelijke leiding in België, hetzij de statutaire zetel in België en de zetel der werkelijke leiding buiten het grondgebied der LidStaten van de Europese Economische Gemeenschap, is gevestigd, }12[vier }13[maanden]13]12;]12
5° op de bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, ten aanzien van de door hen opgemaakte akten;
Art. 32. De termijnen, binnen welke de aanbieding ter registratie moet plaats hebben van verplichtend aan de formaliteit der registratie onderworpen akten, zijn: 1° }1[voor akten van notarissen, vijftien dagen}2[, behalve in geval van openbare verkoop van een onroerend goed, voor processen-verbaal van het ontbreken van hoger bod en die van definitieve toewijs, voor dewelke deze termijn twee maanden is]2;]1 Evenwel is deze termijn gesteld op }3[vier maand]3 ingaande met de dag van het overlijden der erflaters of schenkers, voor testamenten en voor daarmede bij artikel 141, 3°, al. 2, gelijkgestelde schenkingen, voor akten van derzelver herroeping, }3[voor verklaringen betreffende testamenten in internationale vorm]3 en voor akten van bewaargeving van een testament voor de erflater; }4[Voor
de in artikel 5bis, eerste en tweede lid, bedoelde akten die bij de aanbieding ter registratie binnen de in het eerste lid gestelde termijn niet werden geregistreerd ingevolge de toepassing van artikel 5bis, derde lid, bedraagt de termijn zeven dagen te rekenen van de datum van de kennisgeving door de hypotheekbewaarder aan de notaris van de weigering om de akte over te schrijven. Deze nieuwe termijn verstrijkt in geen geval vóór het einde van de termijn gesteld in het eerste lid;]4
2° voor akten van }5[gerechtsdeurwaarders]5 }6[...]6, vier dagen; 3° }7[voor arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, }7[tien dagen]7;]7 }8 [3°bis
voor akten van bestuursoverheden en agenten van de Staat, provincies, gemeenten en openbare instellingen die verplicht onderworpen zijn aan de formaliteit van de registratie en aan die van de hypothecaire overschrijving, vijftien dagen, behalve in geval van openbare verkoop van een onroerend goed, voor processen-verbaal van het ontbreken van hoger bod en die van definitieve toewijs, voor dewelke de termijn twee maanden is. Voor de in artikel 5bis, eerste en tweede lid, bedoelde akten die bij de aanbieding ter registratie binnen de in het eerste lid gestelde termijn niet werden geregistreerd ingevolge de toepassing van artikel 5bis, derde lid, bedraagt de termijn zeven dagen te rekenen van de datum van de kennisgeving door de hypotheekbewaarder aan de bestuursoverheden of agenten van de Staat, provincies, gemeenten en openbare instellingen, van de weigering om de akte over te schrijven. Deze nieuwe termijn verstrijkt in geen geval vóór het einde van de termijn gesteld in het eerste lid.]8
4° voor akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt, }9 [vier }10[maanden]10]9; 5° }11[voor akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur bedoeld in artikel 19, 3°, a), twee maanden en voor akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur bedoeld in artikel 19, 3°, b), vier maanden;]11 6° voor processen-verbaal van openbare verkoping van lichamelijke roerende goederen opgemaakt door bestuursoverheden en agenten van Staat, pro-
8° }14[...]14 }15[9° }15[...]15]15 }1. – 1°, al. 1, na wijziging, vervangen bij art. 138, 1°, wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1989 (art. 244) }2. – 1°, lid 1, aangevuld bij art. 48, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°) }3. – 1°, al. 2, gewijzigd bij art. 24 wet 2 februari 1983, B.S., 11 oktober 1983; gewijzigd art. 138, 2°, wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1989 (art. 244) }4. – 1°, lid 2, ingevoegd bij art. 48, 2°; wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2016 (art. 87, 7°, lid 1) }5. – 2° gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }6. – 2° laatst gewijzigd bij art. 70, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }7. – 3° vervangen bij art. 5, A, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; gewijzigd bij art. 1 wet 19 juni 1986, B.S., 24 juli 1986, inwerkingtreding: 1 november 1986 (art. 15) }8. – 3°bis ingevoegd bij art. 48, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: wat betreft art. 32, 3°bis, lid 1: 1 april 2014 (art. 87, 8°) wat betreft art. 32, 3°bis, lid 2: 1 januari 2016 (art. 87, 7°, lid 1) }9. – 4° gewijzigd bij enig art. wet 25 juni 1973, B.S., 13 juli 1973 }10. – 4° gewijzigd bij art. 48, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }11. – 5°, na wijziging, vervangen bij art. 63 Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }12. – 7° opgeheven bij art. 5, B, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960; opnieuw ingevoegd bij art. 3 wet 14 april 1965, B.S., 24 april 1965; vervangen bij art. 3 wet 3 juli 1972, B.S., 1 augustus 1972; gewijzigd bij enig art. wet 25 juni 1973, B.S., 13 juli 1973 }13. – 7° gewijzigd bij art. 48, 5°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }14. – 8°, na wijziging, opgeheven bij art. 70, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }15. – 9° toegevoegd bij art. 11 K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; opgeheven bij art. 59 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31)
p. 816 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 35 volledig vervangen
Art. 35. De verplichting tot aanbieding ter registratie van akten of verklaringen en tot betaling van de desbetreffende rechten en gebeurlijk de geldboeten, waarvan de vorderbaarheid uit bewuste akten of verklaringen blijkt, berust ondeelbaar: 1° op de notarissen en }1[gerechtsdeurwaarders]1, ten aanzien van de akten van hun ambt }2[...]2; 2° }3[...]3 3° }4[...]4 4° }5[de notarissen en gerechtsdeurwaarders, ten aanzien van de akten, overeenkomstig artikel 26
6° op de contracterende partijen, ten aanzien van de onderhandse of buitenlands verleden akten, waarvan sprake }6[in artikel 19, 2°, 3°}7[, b),]7 en 5°]6, en ten aanzien van de in artikel 31 voorziene verklaringen; 7° }8[op de verhuurder ten aanzien van de onderhandse of buitenlands verleden akten waarvan sprake in artikel 19, 3°, a).]8 }9[De verplichting tot aanbieding ter registratie van
de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken berust op de griffiers. In afwijking van artikel 5 worden deze arresten en vonnissen in debet geregistreerd.]9 }10[De
verplichting tot betaling van de rechten en van de geldboeten waarvan de vorderbaarheid blijkt uit de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken, berust op de verweerders, elkeen in de mate waarin de veroordelingen, vereffeningen of rangregelingen te zijnen laste werden uitgesproken of vastgesteld, en op de verweerders hoofdelijk in geval van hoofdelijke veroordeling.]10
}11[Zo
op een vonnis of arrest verschuldigde rechten en boeten slaan op een overeenkomst waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt, zijn die rechten en boeten ondeelbaar verschuldigd door de personen die partijen bij de overeenkomst zijn geweest.]11
}12[De
rechten en, in voorkomend geval, de geldboeten worden betaald binnen de termijn van één maand, te rekenen vanaf de dag van de verzending van het betalingsbericht bij ter post aangetekende brief door de ontvanger der registratie.]12
}1. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963; aangevuld bij art. 5, 1°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }2. – Lid 1, 1°, laatst gewijzigd bij art. 71, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }3. – Lid 1, 2°, na wijziging, opgeheven bij art. 71, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }4. – Lid 1, 3°, opgeheven bij art. 6, B, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }5. – Lid 1, 4°, vervangen bij art. 20 wet 1 juli 1983, B.S., 8 juli 1983 }6. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 5 wet 14 april 1965, B.S., 24 april 1965; gewijzigd bij art. 13 K.B. 12 december 1996, B.S., 31 december 1996; gewijzigd bij art. 61 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31) }7. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 64, 1°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }8. – Lid 1, 7°, opnieuw ingevoegd bij art. 64, 2°, Programmawet (I) 27 december 2006, B.S., 28 december 2006, err., B.S., 24 januari 2007, err., B.S., 13 februari 2007, err., B.S., 23 februari 2007, van toepassing op de akten die dagtekenen vanaf 1 januari 2007 (art. 70, lid 2) }9. – Lid 2 toegevoegd bij art. 2, 2°, wet 19 juni 1986, B.S., 24 juli 1986, inwerkingtreding: 1 november 1986 (art. 15) }10. – Lid 3 vervangen bij art. 89 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }11. – Lid 4 toegevoegd bij art. 139 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989 }12. – Lid 5 toegevoegd bij art. 139 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
55
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 816
p. 816 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 39 volledig vervangen
Art. 39. De akten en verklaringen worden geregistreerd: 1° de akten van notarissen en }1[gerechtsdeurwaarders]1 }2[...]2, }3[op het registratiekantoor bevoegd voor]3 hun standplaats; }4[Wanneer
een akte die onder de toepassing valt van het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 2, derde lid, en bovendien moet worden overgeschreven, krachtens artikel 1 van de hypotheekwet, onroerende goederen betreft die alle gelegen zijn buiten het ambtsgebied van het bovenvermelde kantoor, wordt zij evenwel geregistreerd op het kantoor bevoegd voor de ligging van het goed dat als eerste in de akte wordt vermeld;]4
}5[1°bis }6[...]6]5
2° }7[de arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, ten kantore in welks gebied de zetel van het hof of de rechtbank gelegen is;]7 3° }8[de akten die overeenkomstig artikel 26 zonder voorafgaande registratie worden aangehecht of neergelegd, ten kantore waar de akte van de notaris of de gerechtsdeurwaarder moet worden geregistreerd;]8 4° de akten van bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, ten kantore in welks gebied hun zetel of de zetel van hun }9[functies]9 gelegen is; }10[Wanneer een
akte die onder de toepassing valt van het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 2, derde lid, en bovendien moet worden overgeschreven, krachtens artikel 1 van de hypotheekwet, onroerende goederen betreft die alle gelegen zijn buiten het ambtsgebied van het bovenvermelde kantoor, wordt zij evenwel geregistreerd op het kantoor bevoegd voor de ligging van het goed dat als eerste in de akte wordt vermeld; dezelfde regel geldt voor een akte bedoeld in artikel 5bis, tweede lid;]10
5° de onderhandse of buitenlands verleden akten en de verklaringen betreffende in België gelegen onroerende goederen in welke in artikel 19, 2° en 3°, en in artikel 31, 1° en 3°, zijn bedoeld, ten kantore in welks gebied de goederen gelegen zijn. Zijn die goederen gelegen in het gebied van verscheidene kantoren, dan mogen de akten en verklaringen onverschillig in een van deze kantoren worden geregistreerd; 6° de verklaringen van vervulling van een in artikel 31, 2°, voorziene schorsende voorwaarde, ten kantore waar de akte werd geregistreerd welke van de overeenkomst laat blijken, of, bij gebreke aan geregistreerde akte, ten kantore in het 5° hiervoren aangeduid; 7° de andere akten dan voornoemde, onverschillig in alle kantoren. }1. – 1° gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }2. – 1° laatst gewijzigd bij art. 72, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }3. – 1°, lid 1, gewijzigd bij art. 49, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
56 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}4. – 1°, lid 2, ingevoegd bij art. 49, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°) }5. – 1°bis ingevoegd bij art. 6, 2°, wet 10 juni 1997, B.S., 19 juli 1997, inwerkingtreding: van toepassing op effecten die ter betaling worden aangeboden vanaf 23 september 1997 (art. 10 K.B. 15 september 1997, B.S., 23 september 1997) }6. – 1°bis opgeheven bij art. 72, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }7. – 2° vervangen bij art. 9 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }8. – 3° vervangen bij art. 21 wet 1 juli 1983, B.S., 8 juli 1983 }9. – 4° gewijzigd bij art. 49, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }10. – 4°, lid 2, ingevoegd bij art. 49, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
p. 828 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 158 en historiek invoegen }1[Art. 158. De aangehechte akten of geschriften
bedoeld in artikel 26, tweede lid, worden geregistreerd tegen betaling van één specifiek vast recht van 100 euro voor al die documenten samen, behalve indien sommige ervan een of meer andere in dit hoofdstuk bepaalde rechten verschuldigd maken, in welk geval, naast de rechten verschuldigd voor de registratie van laatstbedoelde documenten, het specifiek vast recht van 100 euro eenmaal verschuldigd is voor de registratie van de overige documenten.]1 }1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 51 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
}5[1°bis
de }6[uitgiften]6 en uittreksels van akten, verleden voor }7[...]7 notarissen, die aanleiding geven tot neerlegging ter griffie van de rechtbank van koophandel overeenkomstig artikel 67 van het Wetboek van vennootschappen;]5
}8[1°ter de uitgiften en uittreksels van akten, verleden voor notarissen, die worden uitgereikt met als enig doel de inschrijving van een onderneming bij een ondernemingsloket, op voorwaarde dat dit uitdrukkelijk vermeld wordt op de uitgifte of het uittreksel;]8
2° }9[afschriften welke vereist zijn voor de betekening van exploten en van andere soortgelijke akten;]9 3° niet-ondertekende afschriften van vonnissen en arresten; 4° }10[vonnissen en arresten die met het oog op de dringende noodzakelijkheid, op de minuut en vóór de registratie uitvoerbaar verklaard worden;]10 5° voor eensluidend verklaarde afschriften van vonnissen en arresten slechts afgeleverd ten einde de verhaalstermijnen te doen lopen. Die afschriften moeten vermelding van hun bijzondere bestemming dragen en mogen tot geen andere doeleinden worden gebruikt; 6° uitgiften van vonnissen en arresten die worden uitgereikt aan het openbaar ministerie, alsmede uitgiften, afschriften of uittreksels die }11[in strafzaken worden uitgereikt aan de Rijksagenten welke belast zijn met de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten;]11 }12[7° afschriften
waarvan de aflevering wegens hoogdringendheid werd bevolen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg;]12
}13[8° de
p. 828 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Afd. XIXbis en historiek invoegen
gedematerialiseerde afschriften van notariële akten, die worden neergelegd in de Notariële Aktebank overeenkomstig artikel 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt.]13
}1. – 1°, na wijziging, vervangen bij art. 175 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244) }2. – 1° gewijzigd bij art. 52, 1°, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
}1[Afdeling XIXbis
Aangehechte akten en geschriften]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 50 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
}3. – 1° gewijzigd bij art. 52, 1°, b), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – 1° gewijzigd bij art. 52, 1°, c), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }5. – 1°bis ingevoegd bij art. 3 wet 14 december 2005, B.S., 28 december 2005, err., B.S., 17 februari 2006
p. 835
}6. – 1°bis gewijzigd bij art. 52, 2°, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 173 volledig vervangen
}7. – 1°bis gewijzigd bij art. 52, 2°, b), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Art. 173. Van voorgaand artikel wordt afgeweken ten aanzien van: 1° }1[de }2[uitgiften] 2 van akten, verleden voor }3[notarissen of bestuurlijke overheden]3, die aanleiding geven tot een hypothecaire formaliteit waarbij de bedoelde }2[uitgiften]2 }4[...]4 eerst aan de betrokken partijen mogen worden afgegeven nadat zij, overeenkomstig artikel 171 zijn aangevuld, met een afschrift van de vermelding van de registratie of met de in artikel 8, tweede lid, voorgeschreven vermelding;]1
}8. – 1°ter ingevoegd bij art. 52, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }9. – 2° vervangen bij art. 9, lid 1, wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947 }10. – 4° vervangen bij art. 16 wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }11. – 6° gewijzigd bij art. 9, lid 2, wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947 }12. – 7° toegevoegd bij (art. 3), art. 117, B, wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 }13. – 8° toegevoegd bij art. 52, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 836
p. 835
}2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 54 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Afd. III (opschrift) volledig vervangen
p. 835 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 180bis en historiek invoegen
Afdeling III
Repertorium van de akten }1[en bewaring van de geregistreerde uitgiften]1 }1. Opschrift aangevuld bij art. 55 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat, in uitvoering van artikel 2 W.Reg., de aanbieding van een uitgifte van de akte toelaat (art. 87, 9°)
p. 835
}1[Art.
180bis. Een kopie van de geregistreerde uitgifte en van de geregistreerde bijlagen wordt, samen met het registratierelaas, gedurende twintig jaar bewaard door de instrumenterende notaris.
}1. – Hernummerd bij art. 21, § 2, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 21, § 1, wet 12 juli 1960, B.S., 9 november 1960 }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 57, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – Lid 1 gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002 }5. – Lid 1 gewijzigd bij art. 57, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat, in uitvoering van artikel 2 W.Reg., de aanbieding van een uitgifte van de akte toelaat (art. 87, 9°)
Indien de akte op gedematerialiseerde wijze ter registratie aangeboden werd, gebeurt deze bewaring door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat of haar gedelegeerde, voor rekening van de notaris.
p. 836 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 183 volledig vervangen
Die bewaring geschiedt: K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 177 volledig vervangen
Art. 177. In elk artikel van het repertorium dienen vermeld: 1° volgnummer; 2° datum en aard van de akte; 3° naam, voornamen, }1[woonplaats en identificatienummer of ondernemingsnummer bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de]1 partijen; 4° bondige aanduiding der onroerende goederen; 5° vermelding van de registratie; 6° wat aangaat de }2[gerechtsdeurwaarders]2, de kosten van hun akten en exploten na aftrek van hun voorschotten. }3[De
Koning kan aanvullende vermeldingen voorschrijven }4[of afwijkingen toestaan]4.]3
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 53, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 48, § 4, wet 5 juli 1963, B.S., 17 juli 1963 }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 176 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244) }4. – Lid 2 aangevuld bij art. 53, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 835 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 180 volledig vervangen
Art. 180. }1[De in artikel 176 aangeduide personen zijn er toe gehouden, om de drie maand, hun repertorium voor te leggen aan de ontvanger van het kantoor aangeduid }2[in artikel 39, 1°, eerste lid]2, die het viseert en in zijn visum het aantal ingeschreven akten vermeldt. Deze voorlegging geschiedt binnen de eerste tien dagen van de maanden januari, april, juli en oktober van elk jaar. De Koning kan voor de op gedematerialiseerde wijze gehouden repertoria bijzondere regels vaststellen wat de modaliteiten van de voorlegging en het visum van het repertorium betreft. Bij laattijdige voorlegging van het repertorium wordt een boete verbeurd van 25 euro per week vertraging.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 83 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011
1° voor de akten waarvan de gedematerialiseerde minuut of het gedematerialiseerde afschrift bewaard wordt in de Notariële Aktebank, bedoeld in artikel 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, door die Notariële Aktebank; 2° voor de andere akten, door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat of haar gedelegeerde, op elektronische wijze, voor rekening van de notaris. De bewaring moet de onveranderlijkheid en de integriteit van de inhoud van deze stukken waarborgen.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 56 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: art. 180bis W.Reg., ingevoegd bij art. 56 van deze titel, treedt, behalve het derde lid ervan, in werking op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat, in uitvoering van art. 2 W.Reg., de aanbieding van een uitgifte van de akte toelaat (art. 87, 10°) art. 180bis, lid 2, W.Reg. wordt opgeheven de dag vóór de dag van inwerkingtreding van het derde lid van hetzelfde artikel, behalve voor de akten die op gedematerialiseerde wijze ter registratie worden aangeboden vóór de inwerkingtreding van het voormelde derde lid, voor dewelke het nog van kracht blijft gedurende 20 jaar (art. 87, 11°) art. 180bis, lid 3, W.Reg., ingevoegd bij art. 56 van deze titel: op de dag dat art. 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI, ingevoegd bij artikel 20 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen, zoals vervangen bij art. 81 van deze titel, in werking treedt (art. 87, 12°)
p. 836–1401 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 1811 volledig vervangen
Art. }1[1811]1. }2[Notarissen}3[, gerechtsdeurwaarders, bestuursoverheden en agenten van de Staat, provincies, gemeenten en openbare instellingen]3]2 zijn er toe gehouden, op verbeurte van een boete van }4[25 EUR]4 per overtreding, op elk verzoek van de agenten van het bestuur der registratie en domeinen, van hun repertoriums en de akten waarvan zij bewaarders zijn, }5[evenals van de uitgiften en relazen bedoeld in artikel 180bis,]5 zonder verplaatsing inzage te verlenen en deze agenten de inlichtingen, afschriften en uittreksels te laten nemen die zij nodig hebben met het oog op 's Rijks belangen. Deze verplichting is echter, bij 't leven van de erflaters, niet toepasselijk op de bij notarissen berustende testamenten.
Art. 183. Openbare instellingen, }1[stichtingen van openbaar nut en private stichtingen, alle verenigingen en vennootschappen die in België hun hoofdinrichting]1, een filiaal of enigerlei zetel van verrichtingen hebben, }1[bankiers, wisselagenten en wisselagenten-correspondenten]1, zaakwaarnemers en aannemers, openbare of ministeriële officieren zijn ertoe gehouden aan de agenten van het bestuur der registratie en domeinen met desvoorkomend inzageverlening van de stukken tot staving, al de inlichtingen te verstrekken welke dezen van node achten om de richtige heffing van de te hunne laste of ten laste van derden invorderbare rechten te verzekeren. Deze inlichtingen kunnen slechts gevraagd worden krachtens bijzondere machtiging van de }2[directeur-generaal van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen]2 houdende nauwkeurige aanduiding van het rechtsfeit omtrent hetwelk navorsing dient te worden gedaan. }3[De
inlichtingen moeten worden verschaft binnen drie maanden na de datum waarop ze werden gevraagd. Die termijn kan worden verlengd door de ambtenaar aangewezen in de machtiging bedoeld in het tweede lid.]3
Voor elke overtreding wordt een boete verbeurd }4[van 250 EUR tot 2.500 EUR]4 waarvan het bedrag door de }4[gewestelijke directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen]4 wordt vastgesteld. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 10 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947; gewijzigd bij art. 44 wet 2 mei 2002, B.S., 11 december 2002, inwerkingtreding: 1 juli 2003 (art. 4 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 240 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989 }3. – Lid 3 ingevoegd bij art. 90 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 }4. – Lid 4 gewijzigd bij art. 1 wet 14 augustus 1947, B.S., 17 september 1947; gewijzigd bij art. 240 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989; gewijzigd bij art. 77 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, van toepassing op alle overtredingen begaan vanaf 26 juli 1993 (art. 85, lid 4); omrekening in EUR, zoals vermeld in Bericht, B.S., 16 april 1999; gewijzigd bij art. 2 K.B. 20 juli 2000, B.S., 30 augustus 2000, err., B.S., 8 maart 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 7, § 2; zoals vervangen bij art. 3 wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 20 juni 2002, B.S., 20 juli 2002; gewijzigd bij art. 42, 5°, K.B. 13 juli 2001, B.S., 11 augustus 2001, err., B.S., 21 december 2001, inwerkingtreding: 1 januari 2002 (art. 45, § 1), bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding bij wet 26 juni 2002, B.S., 20 juli 2002
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
57
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 842
p. 842 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 236 volledig vervangen
Art. 236. Onverminderd de in de bijzondere wetten vervatte bepalingen, moeten de ontvangers der registratie, ten verzoeke van de partijen of van hun rechthebbenden en, mits bevel van de vrederechter, ten verzoeke van derden die een rechtmatig belang inroepen, afschriften of uittreksels afleveren uit hun formaliteitsregisters en uit akten en verklaringen in hun kantoor geregistreerd en aldaar in origineel, afschrift of uittreksel berustend. }1[De Koning
kan bepalen dat de afschriften of uittreksels op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden afgeleverd, alsmede de modaliteiten van hun aflevering.]1
Deze afschriften of uittreksels kunnen aan de lasthebbers van de belanghebbenden worden verstrekt, indien zij van de lastgeving laten blijken. Het uitreiken van voormelde stukken geeft recht op een door de Minister van Financiën te bepalen }2[retributie]2.
58 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 58, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }2. – Lid 4 gewijzigd bij art. 58, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 844 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 260 – 261 volledig vervangen
Art. 260. Inschrijving van hypotheek wordt slechts verleend tegen voorafbetaling, door de verzoeker, van de uit die hoofde verschuldigde }1[lonen]1 en recht. Op het inschrijvingsborderel wordt daarvan kwitantie gegeven. De bewaarder schrijft daarop }2[...]2 het detail en }2[...]2 het totaal van de voor recht en }3[lonen]3 ontvangen sommen.
}2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 59, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 59, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 59, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) R 5. – Zie K.B. 18 september 1962 tot vaststelling van de lonen der hypotheekbewaarders, B.S., 22 september 1962
Art. 261. Wanneer, tot zekerheid van één en dezelfde som, aanleiding tot inschrijving op verschillende kantoren bestaat, dekt het recht geheven op het geheel dier som ten kantore waar de inschrijving in de eerste plaats wordt gevorderd, de in de overige kantoren te vorderen inschrijvingen. }1[Wanneer, tot zekerheid van één en dezelfde som,
vullen of wijzigen voor het geval het inschrijvingsborderel op gedematerialiseerde wijze wordt aangeboden.]4 {5
aanleiding tot inschrijving op verschillende kantoren bestaat en de inschrijving op gedematerialiseerde wijze tegelijkertijd op verschillende kantoren wordt gevorderd, dekt het recht geheven op het geheel van die som op het kantoor waar de inschrijving wordt gevorderd voor het goed dat als eerste in het inschrijvingsborderel wordt vermeld, de in de overige kantoren gevorderde inschrijvingen.]1
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 59, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 60 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
}4[De Koning kan de wijze van kwitantie geven aan-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 849
3. Waals Gewest
p. 846
p. 846
p. 847
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 2 volledig vervangen
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 2bis – 2ter en historiek invoegen
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 6 volledig vervangen
Art. 2. De akten worden op de minuten }1[...]1 of originelen geregistreerd. Evenwel worden de buitenslands verleden authentieke akten in minuut op de uitgiften, afschriften of uittreksels geregistreerd}2[, en kunnen de akten bedoeld in artikel 19, 3°, worden geregistreerd op een kopie op voorwaarde dat de onroerende goederen bestemd zijn tot huisvesting van een gezin of van één persoon]2. }3[De
Koning kan voor de door Hem aangewezen categorieën van akten, geschriften en verklaringen die aan de formaliteit van de registratie onderworpen zijn, bepalen dat zij onder de vorm van de minuut, een afschrift of een kopie en al dan niet op gedematerialiseerde wijze, ter registratie kunnen of moeten worden aangeboden. Voor de aldus aangewezen categorieën van akten, geschriften en verklaringen bepaalt Hij de modaliteiten van de aanbieding ter formaliteit en van de uitvoering van de formaliteit alsook de voorschriften die voor de juiste heffing van de verschuldigde rechten nodig zijn. Hij kan daarbij afwijken van de bepalingen van de artikelen 8, 9, 26, 39, }4[40, 168, 171 en 172]4 van dit Wetboek. Hij kan echter geen geldboete opleggen met een bedrag hoger dan 25 euro in geval van overtreding van de door hem in afwijking van de artikelen 171 en 172 vastgestelde regels.]3
}1[Art.
2bis. De registratie van de notariële akten
vereist de vermelding van het identificatienummer of het ondernemingsnummer bedoeld in artikel 2, vierde lid, voor elke partij bij de akte, wanneer dit nummer beschikbaar is. Deze vermelding geschiedt in de akte of, ten laatste bij de aanbieding ervan ter registratie, in een aanvullende verklaring onderaan de akte, getekend door de betrokken partij of door de instrumenterende notaris, in haar naam.]1
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 75, 1°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, inwerkingtreding: op de datum van de inwerkingtreding K.B. dat ter uitvoering van art. 2, tweede lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten de gedematerialiseerde aanbieding van de huurcontracten regelt (art. 84, lid 1) }2. – Lid 2 aangevuld bij art. 75, 2°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007 (art. 84, lid 2) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 75, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 42, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 75, 3°, wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }6. – Lid 4 aangevuld bij art. 42, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
}1[Een
buiten de openingsuren van de kantoren aangeboden akte of geschrift, wordt geacht aangeboden te zijn bij de eerstvolgende opening van de kantoren.]1
Hij mag ze niet langer houden dan nodig is. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 46 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
}1. – Ingevoegd bij art. 43 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
}1[Art.
p. 848
2ter. De vermeldingsplicht bedoeld in
artikel 2bis, eerste lid, geldt ook voor de registratie van de akten bedoeld in artikel 19, eerste lid, 3°, wat betreft rechtspersonen.
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 26 volledig vervangen
Indien aan een partij bij een dergelijke akte nog geen ondernemingsnummer is toegekend, bevestigt die partij dit in de akte of in een ondertekende aanvullende verklaring onderaan de akte.]1
Art. 26. Geen akte of geschrift mag aan een van de krachtens artikel 19, 1°, verplichtend te registreren akten, andere dan een vonnis of arrest, worden gehecht, of onder de minuten van een notaris worden neergelegd zonder te voren geregistreerd te zijn.
}1. – Ingevoegd bij art. 44 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (wat de akten bedoeld in art. 19, eerste lid, 3°, a), W.Reg. betreft: 1 april 2014 (art. 87, 4°, a)); wat de akten bedoeld in art. 19, eerste lid, 3°, b), W.Reg. betreft: 1 juni 2014 (art. 87, 4°, b)))
}5[De
Koning kan bepalen dat wanneer de aanbieding ter registratie van akten of van bepaalde categorieën van akten op gedematerialiseerde wijze geschiedt, de aanbieding vergezeld moet gaan van gestructureerde metagegevens betreffende de akte}6[, waaronder in het bijzonder, voor elke partij bij de akte, haar identificatienummer in het Rijksregister of het haar in uitvoering van artikel 4, § 2, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid toegekende identificatienummer in het bisregister of, voor een rechtspersoon, zijn ondernemingsnummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.]6]5
Art. 6. De ontvanger is gehouden tot het registreren van de akten of geschriften op de datum waarop ze onder de wettelijke voorwaarden tot de formaliteit worden aangeboden.
Evenwel staat het de notarissen en de gerechtsdeurwaarders vrij de aangehechte of neergelegde akte tegelijk met de desbetreffende akte ter registratie aan te bieden. }1[...]1
p. 847 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 5bis en historiek invoegen }1[Art.
5bis. Wanneer een akte die op gedematerialiseerde wijze wordt aangeboden, verplicht onderworpen is aan zowel de formaliteit van de registratie als aan die van de hypothecaire overschrijving, wordt deze akte tezelfdertijd en onder de wettelijke voorwaarden aan beide formaliteiten onderworpen, behalve indien de termijnen voor beide formaliteiten van elkaar verschillen. De in het eerste lid bepaalde regel geldt tevens voor een akte die op een papieren drager wordt aangeboden en verplicht onderworpen is aan zowel de formaliteit van de registratie als aan die van de hypothecaire overschrijving bij toepassing van artikel 1, eerste lid, van de Hypotheekwet van 16 december 1851. De ontvanger weigert de registratie van de akte zolang de hypotheekbewaarder van het hypotheekkantoor met hetzelfde ambtsgebied als het registratiekantoor, weigert om de formaliteit van de overschrijving voor een akte bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Hypotheekwet van 16 december 1851, te vervullen.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 45 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (wat betreft de invoeging van art. 5bis, lid 1, W.Reg (art. 87, 5°) wat betreft de invoeging van art. 5bis, lid 2 en lid 3, W.Reg.: 1 januari 2016 (art. 87, 6°, lid 1))
}2[De
in het eerste lid bedoelde verplichting is niet van toepassing: 1° in geval van aanhechting of van neerlegging, onder de vorm van minuut, uitgifte, afschrift of uittreksel, van in België verleden gerechtelijke akten of akten van de burgerlijke stand; 2° in geval van aanhechting of van neerlegging van een plan dat is opgenomen in de databank van plannen van afbakening van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, op voorwaarde dat de akte, of een door de partijen of de instrumenterende ambtenaar, in hun naam, ondertekende verklaring onderaan de akte, verwijst naar deze opname met vermelding van het refertenummer van het plan en bevestigt dat het plan nadien niet is gewijzigd.]2
}1. – Lid 3 opgeheven bij art. 69 wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }2. – Lid 4 vervangen bij art. 47 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 849 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 32 volledig vervangen
Art. 32. De termijnen, binnen welke de aanbieding ter registratie moet plaats hebben van verplichtend aan de formaliteit der registratie onderworpen akten, zijn:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
59
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 849
1° voor akten van notarissen, vijftien dagen}1[, behalve in geval van openbare verkoop van een onroerend goed, voor processen-verbaal van het ontbreken van hoger bod en die van definitieve toewijs, voor dewelke deze termijn twee maanden is]1; Evenwel is deze termijn gesteld op vier maand, ingaande met de dag van het overlijden der erflaters of schenkers, voor testamenten en voor daarmede bij artikel 141, 3°, 2e alinea, gelijkgestelde schenkingen, voor akten van derzelver herroeping, voor verklaringen betreffende testamenten in internationale vorm en voor akten van bewaargeving van een testament door de erflater; }2[Voor
de in artikel 5bis, eerste en tweede lid, bedoelde akten die bij de aanbieding ter registratie binnen de in het eerste lid gestelde termijn niet werden geregistreerd ingevolge de toepassing van artikel 5bis, derde lid, bedraagt de termijn zeven dagen te rekenen van de datum van de kennisgeving door de hypotheekbewaarder aan de notaris van de weigering om de akte over te schrijven. Deze nieuwe termijn verstrijkt in geen geval vóór het einde van de termijn gesteld in het eerste lid;]2
9° }8[...]8 }1. – 1°, lid 1, aangevuld bij art. 48, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°) }2. – 1°, lid 2, ingevoegd bij art. 48, 2°; wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2016 (art. 87, 7°, lid 1) }3. – 2° laatst gewijzigd bij art. 70, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }4. – 3°bis ingevoegd bij art. 48, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: wat betreft art. 32, 3°bis, lid 1: 1 april 2014 (art. 87, 8°) wat betreft art. 32, 3°bis, lid 2: 1 januari 2016 (art. 87, 7°, lid 1) }5. – 4° gewijzigd bij art. 48, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }6. – 7° gewijzigd bij art. 48, 5°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }7. – 8°, na wijziging, opgeheven bij art. 70, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }8. – 9° opgeheven bij art. 59 wet 22 december 1998, B.S., 15 januari 1999, inwerkingtreding: 1 april 1999 (art. 80, § 31)
p. 849
2° voor akten van gerechtsdeurwaarders }3[...]3, vier dagen;
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 35 volledig vervangen
3° voor arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, tien dagen; }4 [3°bis
voor akten van bestuursoverheden en agenten van de Staat, provincies, gemeenten en openbare instellingen die verplicht onderworpen zijn aan de formaliteit van de registratie en aan die van de hypothecaire overschrijving, vijftien dagen, behalve in geval van openbare verkoop van een onroerend goed, voor processen-verbaal van het ontbreken van hoger bod en die van definitieve toewijs, voor dewelke de termijn twee maanden is.
Art. 35. De verplichting tot aanbieding ter registratie van akten of verklaringen en tot betaling van de desbetreffende rechten en gebeurlijk de geldboeten, waarvan de vorderbaarheid uit bewuste akten of verklaringen blijkt, berust ondeelbaar:
Voor de in artikel 5bis, eerste en tweede lid, bedoelde akten die bij de aanbieding ter registratie binnen de in het eerste lid gestelde termijn niet werden geregistreerd ingevolge de toepassing van artikel 5bis, derde lid, bedraagt de termijn zeven dagen te rekenen van de datum van de kennisgeving door de hypotheekbewaarder aan de bestuursoverheden of agenten van de Staat, provincies, gemeenten en openbare instellingen, van de weigering om de akte over te schrijven. Deze nieuwe termijn verstrijkt in geen geval vóór het einde van de termijn gesteld in het eerste lid.]4
3° }3[...]3
4° voor akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt, vier }5[maanden]5; 5° voor akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur bedoeld in artikel 19, 3°, a), twee maanden en voor akten van verhuring, onderverhuring of overdracht van huur bedoeld in artikel 19, 3°, b), vier maanden; 6° voor processen-verbaal van openbare verkoping van lichamelijke roerende goederen opgemaakt door bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, één maand; 7° voor akten houdende inbreng van goederen in vennootschappen met rechtspersoonlijkheid waarvan hetzij de zetel der werkelijke leiding in België, hetzij de statutaire zetel in België en de zetel der werkelijke leiding buiten het grondgebied der LidStaten van de Europese Economische Gemeenschap, is gevestigd, vier }6[maanden]6; 8° }7[...]7 60 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
1° op de notarissen en gerechtsdeurwaarders, ten aanzien van de akten van hun ambt }1[...]1; 2° }2[...]2
schuldigd door de personen die partijen bij de overeenkomst zijn geweest. De rechten en, in voorkomend geval, de geldboeten worden betaald binnen de termijn van één maand, te rekenen vanaf de dag van de verzending van het betalingsbericht bij ter post aangetekende brief door de ontvanger der registratie. }1. – Lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 71, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }2. – Lid 1, 2°, opgeheven bij art. 71, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }3. – 3° opgeheven }4. – Lid 3 vervangen bij art. 89 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
p. 850 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 39 volledig vervangen
Art. 39. De akten en verklaringen worden geregistreerd: 1° de akten van notarissen en gerechtsdeurwaarders }1[...]1, }2[op het registratiekantoor bevoegd voor]2 hun standplaats; }3[Wanneer
een akte die onder de toepassing valt van het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 2, derde lid, en bovendien moet worden overgeschreven, krachtens artikel 1 van de hypotheekwet, onroerende goederen betreft die alle gelegen zijn buiten het ambtsgebied van het bovenvermelde kantoor, wordt zij evenwel geregistreerd op het kantoor bevoegd voor de ligging van het goed dat als eerste in de akte wordt vermeld;]3
1°bis }4[...]4
4° op de notarissen en gerechtsdeurwaarders, ten aanzien van de akten, overeenkomstig artikel 26 aan hun akten gehecht of in hun handen neergelegd, zonder voorafgaande registratie; 5° op de bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, ten aanzien van de door hen opgemaakte akten; 6° op de contracterende partijen, ten aanzien van de onderhandse of buitenslands verleden akten, waarvan sprake in artikel 19, 2°, 3°, b), en 5°, en ten aanzien van de in artikel 31 voorziene verklaringen; 7° op de verhuurder ten aanzien van de onderhandse of buitenlands verleden akten waarvan sprake in artikel 19, 3°, a). De verplichting tot aanbieding ter registratie van de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken berust op de griffiers. In afwijking van artikel 5 worden deze arresten en vonnissen in debet geregistreerd. }4[De
verplichting tot betaling van de rechten en van de geldboeten waarvan de vorderbaarheid blijkt uit de arresten en vonnissen van hoven en rechtbanken, berust op de verweerders, elkeen in de mate waarin de veroordelingen, vereffeningen of rangregelingen te zijnen laste werden uitgesproken of vastgesteld, en op de verweerders hoofdelijk in geval van hoofdelijke veroordeling.]4
Zo op een vonnis of arrest verschuldigde rechten en boeten slaan op een overeenkomst waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt, zijn die rechten en boeten ondeelbaar ver-
2° de arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken, ten kantore in welks gebied de zetel van het hof of de rechtbank gelegen is; 3° de akten die overeenkomstig artikel 26 zonder voorafgaande registratie worden aangehecht of neergelegd, ten kantore waar de akte van de notaris of de gerechtsdeurwaarder moet worden geregistreerd; 4° de akten van bestuursoverheden en agenten van Staat, provinciën, gemeenten en openbare instellingen, ten kantore in welks gebied hun zetel of de zetel van hun }5[functies]5 gelegen is; }6[Wanneer
een akte die onder de toepassing valt van het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 2, derde lid, en bovendien moet worden overgeschreven, krachtens artikel 1 van de hypotheekwet, onroerende goederen betreft die alle gelegen zijn buiten het ambtsgebied van het bovenvermelde kantoor, wordt zij evenwel geregistreerd op het kantoor bevoegd voor de ligging van het goed dat als eerste in de akte wordt vermeld; dezelfde regel geldt voor een akte bedoeld in artikel 5bis, tweede lid;]6
5° de onderhandse of buitenlands verleden akten en de verklaringen betreffende in België gelegen onroerende goederen en welke in artikel 19, 2° en 3°, en in artikel 31, 1° en 3°, zijn bedoeld, ten kantore in welks gebied de goederen gelegen zijn. Zijn die goederen gelegen in het gebied van verscheidene kantoren, dan mogen de akten en verklaringen onverschillig in een van deze kantoren worden geregistreerd;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 852
6° de verklaringen van vervulling van een in artikel 31, 2°, voorziene schorsende voorwaarde, ten kantore waar de akte werd geregistreerd welke van de overeenkomst laat blijken, of, bij gebreke aan geregistreerde akte, ten kantore in het 5° hiervoren aangeduid; 7° de andere akten dan voornoemde, onverschillig in alle kantoren. }1. – 1° laatst gewijzigd bij art. 72, a), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }2. – 1°, lid 1, gewijzigd bij art. 49, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }3. – 1°, lid 2, ingevoegd bij art. 49, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°) }4. – 1°bis opgeheven bij art. 72, b), wet 14 januari 2013, B.S., 1 maart 2013, inwerkingtreding: 1 september 2013 (art. 15, § 1, a), K.B. 17 augustus 2013, B.S., 22 augustus 2013) }5. – 4° gewijzigd bij art. 49, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }6. – 4°, lid 2, ingevoegd bij art. 49, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
p. 850 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 44 volledig vervangen
Art. 44. Het recht wordt gesteld op 12,50 pct. voor de verkopingen, ruilingen en alle overeenkomsten onder bezwarende titel, waarbij eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen wordt overgedragen }1[...]1. }1. – Laatst gewijzigd bij art. 32 Decr. W. Parl. 19 september 2013, B.S., 11 oktober 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 35)
p. 852 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 53ter volledig vervangen }1[Art. 53ter. § 1. Al naar gelang het aangeworven onroerend goed }2[...]2 gelegen is in een gebied }3[met een vastgoeddruk bedoeld in artikel 1, 12°, van het besluit van de Waalse Regering van
25 februari 1999 betreffende de hypotheekleningen en de huurtegemoetkoming van het «Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie»]3, }2[of buiten een dergelijk gebied]2 , wordt de in artikel 53 bedoelde maximumwaarde, waarop het bij hetzelfde artikel berekend verminderd percentage van toepassing is, vastgelegd op respectievelijk }4[...]4 }5[160.000]5 EUR en }5[150.000]5 EUR. Voornoemde maximumwaarden worden vanaf het jaar }6[2015]6 jaarlijks aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen aangepast d.m.v. volgende formule: bedrag voor het lopende jaar vermenigvuldigd met de index van de maand juni van een jaar en gedeeld door de index van de maand juni van het voorafgaande jaar. De bedragen die van 1 januari tot 31 december van het volgend jaar toepasselijk zijn worden vanaf het jaar }7[2014]7 jaarlijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt door het Operationeel directoraat-generaal Fiscaliteit van de Waalse Overheidsdienst. }8 [Tegen uiterlijk 31 december wordt door hetzelfde directoraat-generaal eveneens de lijst bekendgemaakt van de gemeenten gelegen in een gebied met vastgoeddruk zoals bedoeld in het eerste lid. Die lijst is van toepassing op de verkoopovereenkomsten gesloten in de loop van het jaar volgend op de bekendmaking ervan.]8 De Waalse regering kan de bedragen van het eerste lid verhogen. Ze legt een ontwerp van decreet tot bekrachtiging van de aldus genomen besluiten aan het Waals Parlement over, onmiddellijk indien het vergadert, zo niet bij de opening van de eerstkomende zitting. In voorkomend geval wordt het maximumbedrag bedoeld in het eerste lid verminderd naar rato van de verkochte quotiteit. § 2. Wanneer het te koop aangeboden onroerend goed al het voorwerp is geweest van een in dit artikel bedoelde andere verkoop tussen dezelfde partijen en wanneer die verkoop bij overeenkomst is geannuleerd, vernietigd, ontbonden, herroepen of opgezegd binnen twaalf maanden voor bedoelde verkoop, zijn de in § 4 bedoelde maximumwaarde en het statuut van het gebied waar bedoeld gebied gelegen is, toepasselijk op die laatste verkoop, die welke voor bedoelde gemeente van kracht zijn in de loop van het jaar van de voorheen geannuleerde, vernietigde, ontbonden, herroepen of opgezegde verkoop.]1 {9É11
Wettelijke bepaling van voornoemd Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten Art. 53ter, § 1: – Onroerend goed gelegen binnen een vastgoeddrukgebied – Onroerend goed gelegen buiten voornoemd gebied Art. 57bis, § 1: – Onroerend goed gelegen binnen een vastgoeddrukgebied – Onroerend goed gelegen buiten voornoemd gebied b) Samenstelling van het vastgoeddrukgebied die vanaf 1 januari 2012 in aanmerking genomen moet worden Ter herinnering, de toepassing van het verlaagde tarief van de registratierechten van 5 % en 6 % op de onroerende overdrachten, bedoeld in de artikelen 53 tot 60 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, wordt beperkt tot voornoemde geïndexeerde bedragen die vanaf 1 januari van elk jaar variëren al naargelang de gemeente waar het onroerend goed ligt binnen of buiten het vastgoedrukgebied gelegen is op 1 juli van het vorige jaar.
Basisbedragen
}1. – Ingevoegd bij art. 7 Decr. W. Parl. 10 december 2009, B.S., 23 december 2009, inwerkingtreding: 23 december 2009 (art. 17) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 27, 1°, a), Decr. W. Parl. 19 september 2013, B.S., 11 oktober 2013, inwerkingtreding: 11 oktober 2013 (art. 28) }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 12, 1°, Decr. W. Parl. 10 mei 2012, B.S., 29 mei 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 19) }4. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 12, 2°, Decr. W. Parl. 10 mei 2012, B.S., 29 mei 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 19) }5. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 16, a), Decr. W. Parl. 11 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 ((art. 45, lid 1), van toepassing zijn op alle verkoopakten verleden vanaf die datum (art. 45, lid 2)) }6. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 16, b), Decr. W. Parl. 11 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 ((art. 45, lid 1), van toepassing zijn op alle verkoopakten verleden vanaf die datum (art. 45, lid 2)) }7. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 16, c), Decr. W. Parl. 11 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 ((art. 45, lid 1), van toepassing zijn op alle verkoopakten verleden vanaf die datum (art. 45, lid 2)) }8. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 27, 2°, Decr. W. Parl. 19 september 2013, B.S., 11 oktober 2013, inwerkingtreding: 11 oktober 2013 (art. 28) R 9. Zie Bericht 3 augustus 2012 – Operationeel Directoraatgeneraal Fiscaliteit – Belastingwetgeving van toepassing in 2013 op het grondgebied van het Waalse Gewest inzake de belasting op de automaten en de belasting op de automatische ontspanningstoestellen – Bericht betreffende de jaarlijkse indexering van bepaalde bedragen die vanaf 1 januari 2013 in aanmerking genomen moeten worden, B.S., 3 augustus 2012:
De belastingwetgeving van toepassing op het grondgebied van het Waalse Gewest slaat op een bepaald aantal bedragen die geïndexeerd moeten worden voor de belastingen verschuldigd vanaf 1 januari 2013. Deze indexering wordt gekoppeld aan de evolutie van de index der consumptieprijzen tussen de maanden juni van het jaar van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en van het vorige jaar; voor de bedragen die vanaf 1 januari 2013 toepasselijk zijn, is de indexeringscoëfficiënt dus (120,61/117,95) = 1,02255192. 1. (...) 2. (...) 3. Op 1 januari 2012 te indexeren bedragen en lijst van de gemeenten onder statuut van vastgoeddrukgebied, opgenomen in de artikelen 53ter en 57bis van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals gewijzigd bij de artikelen 7 en 11 van het decreet van 10 december 2009 houdende fiscale billijkheid en milieuefficiëntie voor het wagenpark en de passiefhuizen en bij artikel 12 van het decreet van 10 mei 2012 houdende verscheidene fiscale bepalingen a) Bedragen geïndexeerd vanaf 1 januari 2012
Geïndexeerde bedragen die vanaf Geïndexeerde bedragen die vanaf 1 januari 2012 van toepassing zijn 1 januari 2013 van toepassing zijn
200.000,00 euro 191.000,00 euro
212.445,97 euro 202.885,90 euro
217.237,03 euro 207.461,37 euro
200.000,00 euro 191.000,00 euro
212.445,97 euro 202.885,90 euro
217.237,03 euro 207.461,37 euro.
De vanaf 1 januari 2012 toe te passen lijst van de gemeenten gelegen binnen die gebieden, bedoeld in de artikelen 53ter, § 1, en 57bis, § 1, van voornoemd Wetboek, is opgesteld als volgt:
De vanaf 1 januari 2013 toe te passen lijst van de gemeenten gelegen binnen die gebieden, bedoeld in de artikelen 53ter, § 1, en 57bis, § 1, van voornoemd Wetboek, is opgesteld als volgt:
– vastgoeddrukgebieden: Aarlen, Assesse, Attert, Aubel, Bevekom, Eigenbrakel, Kasteelbrakel, Chastre, Chaumont-Gistoux, Court-Saint-Etienne, Dalhem, Erezée, Fernelmont, Grez-Doiceau, Helecijn, Incourt, Itter, Jalhay, Geldenaken, La Bruyère, Terhulpen, Lasnes, Messancy, Mont-Saint-Guibert, Namen, Nijvel, Orp-Jauche, Ottignies-Louvain-la-Neuve, Profondeville, Raeren, Ramillies, Rixensart, Silly, Tinlot,Villers-la-Ville, Walhain, Wasseiges, Waterloo en Waver.
– vastgoeddrukgebieden: Aarlen, Assesse, Attert, Aubel, Bevekom, Eigenbrakel, Kasteelbrakel, Chastre, Chaumont-Gistoux, Court-Saint-Etienne, Dalhem, Eghezée, Erezée, Gembloux, Grez-Doiceau, Helecijn, Incourt, Itter, Jalhay, Geldenaken, La Bruyère, Terhulpen, Lasnes, Messancy, Mont-Saint-Guibert, Namen, Nijvel, Orp-Jauche, Ottignies-Louvain-la-Neuve, Ramillies, Rixensart, Thimister-Clermont, Villers-la-Ville, Walhain, Waterloo en Waver.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
61
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 859–860 R 10. Bedragen en lijst gemeenten voor 2013 Lijst geldig van 01.01.2013 tot 31.12.2013 (bron: site van de Société wallonne du crédit social ): Aarlen, Assesse, Attert, Aubel, Bevekom, Eigenbrakel, Kasteelbrakel, Chastre, Chaumont-Gistoux, Court-Saint-Etienne, Dalhem, Eghezée, Erezée, Gembloers, Grez-Doiceau, Hélécine, Incourt, Itter, Jalhay, Geldenaken, La Bruyère, Terhulpen, Lasne, Messancy, Mont-Saint-Guibert, Namen, Nijvel, Orp-Jauche, Ottignies-Louvain-la-Neuve, Ramillies, Rixensart, Thimister-Clermont, Villers-la-Ville, Walhain, Waterloo en Waver. Geïndexeerde bedragen van 01.01.2013 tot 31.12.2013: 207.461,37 EUR en 217.237,03 EUR (het 3de maximum is niet meer toepasselijk). R 11. – Zie Bericht 2 december 2013 – Operationeel Directoraat-generaal Fiscaliteit – Fiscaliteit Belastingwetgeving van toepassing op het grondgebied van het Waalse Gewest inzake de belasting op de automaten voor het jaar 2014 – Bericht betreffende de jaarlijkse indexering van bepaalde bedragen in aanmerking te nemen vanaf 1 januari 2014, B.S., 2 december 2013
p. 859–860 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 131bis volledig vervangen
Art. 131bis. § 1. }1[In afwijking van artikel 131 wordt voor de schenkingen onder levenden van roerende goederen op het bruto-aandeel van elk der begiftigden een evenredig recht geheven van: 1° 3,3 % voor de schenkingen in de rechte lijn, tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden; 2° 5,5 % voor de schenkingen tussen broers en zusters, en tussen ooms of tantes en neven of nichten; 3° tot 7,7 % voor de schenkingen aan andere personen.]1 § 2. }2[Indien de schenking betrekking heeft op financiële instrumenten, in de zin van artikel 2, 1° en 2°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten of effecten van een vennootschap in de zin van artikel 140bis, § 3,]2 geldt het verlaagd tarief van § 1 enkel in geval van: 1° }3[financiële instrumenten of effecten van een vennootschap, betreffende een vennootschap] 3 waarvan de effectieve directiezetel gevestigd is in }4 [een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte]4 en die zelf of zelf en haar dochtervennootschappen in hoofdberoep een industriële, handels-, ambachts-, landbouw- of bosbouwonderneming uitbaat of een vrij beroep, een ambt of een post uitoefent op geconsolideerde basis voor de vennootschap en de dochtervennootschappen voor het lopende boekjaar van de vennootschap en voor elk van beide laatste op het ogenblik van de akte afgesloten boekjaren van de vennootschap; in dit geval moet de begiftigde }5[in de akte zelf of onderaan op de akte]5 verklaren dat de voorwaarden van vorig lid verenigd zijn; de begiftigden die erom verzoeken dat die bepaling wordt toegepast, zijn ertoe verplicht om ter plaatse op elke vordering van de personeelsleden van het bevoegde bestuur het maatschappelijk doel van de vennootschap of haar dochtervennootschappen mede te delen, al naargelang het geval, evenals de opsplitsing van de omzet van de vennootschap of haar dochtervennootschappen, al naar gelang het geval, tussen industriële, handels-, ambachts-, landbouw- of bosbouwbedrijvigheid, vrij beroep, ambt of post en haar andere activiteiten, voor het lopende boekjaar en voor elk van beide laatste op het ogenblik van de akte afgesloten boekjaren; 62 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
indien de aangifte onjuist is, is het tarief tegen het normale percentage van artikel 131 verminderd met het reeds betaalde recht, eisbaar; 2° }6[financiële instrumenten of effecten van een vennootschap]6 die toegelaten zijn tot de verhandeling op een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 5° en 6°, van dezelfde wet van 2 augustus 2002, of op een geldmarkt die georganiseerd is door een marktonderneming erkend door de staat waar die markt gevestigd is, ofwel als een markt die gereglementeerd is door een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte dan België overeenkomstig artikel 1, 13., van Richtlijn 93/22/E.E.G. van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten, ofwel als een met een dergelijke markt vergelijkbare markt, gereglementeerd door een staat die niet Lid-Staat is van de Europese Economische Ruimte; 3° }7[financiële instrumenten of effecten van een vennootschap: – ofwel uitgegeven door een instelling voor collectieve belegging bedoeld in artikel 4 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles of door een instelling voor collectieve belegging in effecten bedoeld in Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten – (ICBE'S); – ofwel die het voorwerp hebben uitgemaakt of uitmaken van een openbaar bod ofwel in de zin van artikel 3 van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt wanneer het bod op het Belgische grondgebied gebeurt, ofwel in een aan de wet van 16 juni 2006 gelijksoortige zin wanneer het bod op het grondgebied van een andere Staat, die al dan niet lid is van de Europese Unie, gebeurt.]7 § 3. Het tarief van § 1 geldt niet: 1° }8[...]8 2° }9[voor de schenkingen onder levenden van roerende goederen waarop een andere opschortende voorwaarde dan die bedoeld in artikel 17 berust, die ingevolge het overlijden van de schenker wordt vervuld, tenzij: – ofwel die voorwaarde vervuld is op het ogenblik dat ze ter registratie aangeboden wordt; – ofwel de schenking betrekking heeft op de schenking van de begunstiging van de prestatie van een levensverzekeringsovereenkomst, door de aanwijzing van de begiftigde als begunstigde van die levensverzekeringsovereenkomst in geval van vooroverlijden van de verzekerde van die overeenkomst, zoals bedoeld in de artikelen 106 tot 111 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst; in dat geval wordt het kapitaal, zoals het op de dag van de schenking bestaat en dat krachtens de overeenkomst gestort moet worden aan de begunstigde in geval vooroverlijden van de verzekerde, geacht het gegeven roerend goed te constitueren dat aan het bij dit artikel bepaalde recht onderworpen is; in afwijking van artikel 16 is het in dit artikel bedoelde recht op dat kapitaal verschuldigd vanaf de in artikel 19, eerste lid, 1°, bedoelde notarisakte die de schenking bevat, of zodra de schenking ter registratie aangeboden wordt, al naar gelang van het geval, en wordt elke latere verhoging van het kapitaal dat in geval van vooroverlijden van de
verzekerde werkelijk betaald is aan de begunstigde, ten opzichte van het kapitaal waarop het schenkingsrecht is betaald, geacht niet onderworpen te zijn aan het schenkingsrecht voor de toepassing van het successierecht; – ofwel de schenking de rechtstreekse schenking van een recht van vruchtgebruik of van elk ander tijdelijk recht of lijfrenterecht betreft, onder de voorwaarde van het vooroverlijden van de schenker; – ofwel de schenking de aanwas of de terugvalling van een recht van vruchtgebruik of van elk ander tijdelijk recht of lijfrenterecht betreft, voortvloeiend uit een beding van voorbehoud van dat recht ten gunste van een persoon en, op diens overlijden, ten gunste van een aannemende derde, wanneer dat beding vermeld staat in een hoofdovereenkomst met als voorwerp de verkoop of de schenking van goederen waarop het recht van vruchtgebruik of het tijdelijk recht of lijfrenterecht slaat en tenzij dat beding onder de opschortende voorwaarde dat de begunstigde van de aanwas of de terugbetaling de schenker en, in voorkomend geval, andere bepaalde begunstigden overleeft.]9 }1. – § 1 laatst vervangen bij art. 34 Decr. W. Parl. 19 september 2013, B.S., 11 oktober 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 35) }2. – § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 59, 1°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidende zin) }3. – § 2, 1°, al. 1, gewijzigd bij art. 59, 2°, eerste streepje, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidende zin) }4. – § 2, 1°, al. 1, gewijzigd bij art. 9 Decr. W. Parl. 10 mei 2012, B.S., 29 mei 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2012 (art. 19) }5. – § 2, 1°, al. 2, gewijzigd bij art. 59, 2°, tweede streepje, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidende zin) }6. – § 2, 2°, gewijzigd bij art. 59, 3°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidende zin) }7. – § 2, 3°, vervangen bij art. 59, 4°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 69, inleidende zin) }8. – § 3, 1°, opgeheven bij art. 31 Decr. W. Parl. 19 september 2013, B.S., 11 oktober 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 35) }9. – § 3, 2°, vervangen bij art. 117 Programmadecr. 22 juli 2010, B.S., 20 augustus 2010, inwerkingtreding: 30 augustus 2010 (art. 123, inleidende zin)
p. 860 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 131quinquies volledig vervangen }1[Art.
131quinquies. § 1. In af wij kin g van artikel 131 wordt vrijgesteld van het schenkingsrecht: a) de waarde van de onroerende goederen opgenomen in de omtrek van een Natura 2000-gebied; b) de waarde van de onroerende goederen opgenomen in de omtrek van een site die in aanmerking komt voor het Natura 2000-netwerk en onderworpen is aan de primaire beschermingsregeling en waarvoor de schenkingsrechten geacht worden in het Waalse Gewest gelegen te zijn. § 2. De vrijstellingen dienen het voorwerp uit te maken van een schriftelijke verklaring, gedateerd en ondertekend door alle begiftigden van die vrijstellingen, die gevoegd moet worden bij de authentieke schenkingsaangifte. De verklaring van vrijstelling bevat één van de volgende verwijzingen:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 865–866
p. 864
1° de verwijzing naar de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het besluit tot aanwijzing van het onroerend goed als Natura 2000-gebied krachtens artikel 26, § 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; 2° de identificatiecode en de eigennaam van de site die in aanmerking komt als Natura 2000-gebied in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud zoals vermeld in de berichten van het Waalse Gewest bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad respectievelijk op 30 juli 2004 en 23 februari 2011, evenals de nummers van de kadastrale percelen in het in aanmerking komend gebied met in voorkomend geval vermelding van het percentage van het gebied dat in het netwerk besloten ligt. Het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst zal het algemeen bestuur belast met de belastingdienst in de Federale Overheidsdienst Financiën een lijst mededelen van de gezamenlijke kadastrale percelen opgenomen in de omtrek van de gebieden die voor Natura 2000 in aanmerking komen, gelegen in Wallonië. § 3. De vrijstelling bedoeld in § 1, b), wordt enkel behouden als de goederen die opgenomen worden in de omtrek van de site die voor het Natura 2000netwerk in aanmerking komt uiteindelijk opgenomen worden in de omtrek van een gebied aangewezen bij regeringsbesluit als Natura 2000-gebied in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud. Dat aanwijzingsbesluit wordt door het Overkoepelend Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst overgemaakt aan het algemeen bestuur belast met de belastingdienst bij de Federale Overheidsdienst Financiën. § 4. Het overeenkomstig de artikelen 131 tot 140octies verschuldigde recht wordt eisbaar voor alle begiftigden die het voordeel van de vrijstelling bedoeld in § 1, b), genieten vanaf het ogenblik waarop de voorwaarde van § 3 niet vervuld is, en uiterlijk op }2[31 december 2014]2. Die termijn kan door de Regering verlengd worden. In dat geval dienen bedoelde begiftigden een aangifte in te dienen bij het registratiekantoor waar de verklaring van vrijstelling bedoeld in § 2 werd ingediend, binnen de vier maanden na de datum van de beslissing alle begiftigden die het voordeel van voornoemde vrijstelling genoten hebben erover ingelicht zijn dat de goederen opgenomen in de omtrek van de site die in aanmerking komt voor het Natura 2000 netwerk uiteindelijk niet besloten liggen in de omtrek van een gebied aangewezen als Natura 2000-gebied in de zin van de wet van 12 juli 1970 of, bij ontstentenis, te rekenen van de uiterste datum voor het verkrijgen van een aanwijzingsbesluit zoals bovenbedoeld. De aangifte opgelegd bij deze paragraaf maakt melding van de authentieke schenkingsakte zoals bovenbedoeld, van de oorzaak van het verschuldigd zijn van het schenkingsrecht en van alle nodige bestanddelen voor de vereffening van de belasting. Ze wordt ondertekend door alle begiftigden die het voordeel van de vrijstelling genieten, wordt opgemaakt in twee exemplaren waarvan één in het registratiekantoor bewaard wordt.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 6 Decr. W. Parl. 3 juni 2011, B.S., 14 juni 2011, inwerkingtreding: 13 januari 2011 (art. 9) }2. – § 4, lid 1, gewijzigd bij art. 2 B. W. Reg. 5 december 2013, B.S., 17 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 24)
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 158 en historiek invoegen }1[Art.
158. De aangehechte akten of geschriften bedoeld in artikel 26, tweede lid, worden geregistreerd tegen betaling van één specifiek vast recht van 100 euro voor al die documenten samen, behalve indien sommige ervan een of meer andere in dit hoofdstuk bepaalde rechten verschuldigd maken, in welk geval, naast de rechten verschuldigd voor de registratie van laatstbedoelde documenten, het specifiek vast recht van 100 euro eenmaal verschuldigd is voor de registratie van de overige documenten.]1
het evenredig recht vrijgesteld te zijn, gedaan worden vóór de notaris die de toewijzing heeft gedaan of hem betekend worden uiterlijk op de eerste werkdag na de dag van de toewijzing. In die gevallen wordt de aanwijzing ingeschreven of vermeld onderaan het proces-verbaal van toewijzing zonder dat zij aan de ontvanger der registratie behoeft te worden betekend; 2° de toewijzingen naar aanleiding van rouwkoop, van roerende of onroerende goederen, wanneer zij geen aanleiding geven tot de heffing van een hoger evenredig recht dan datgene geheven op de vorige toewijzing. In het tegenovergesteld geval wordt laatstbedoeld recht afgerekend van het bedrag van de belasting waartoe de daarop volgende toewijzing aanleiding geeft.
}1. – Na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 51 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
Hetzelfde regime is van toepassing op de toewijzingen naar aanleiding van prijsverhoging in de gevallen waarin het voorbehoud van prijsverhoging geen schorsende voorwaarde uitmaakt;
p. 864
3° de overeenkomsten die strekken tot de overdracht van het vruchtgebruik op de blote eigenaar, wanneer het evenredig registratierecht of het successierecht door de blote eigenaar of door een vorige blote eigenaar, zijn rechtsvoorganger, op de waarde van de volle eigendom werd voldaan;
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Afd. XIXbis en historiek invoegen
4° }1[...]1 }1[Afdeling XIXbis
Aangehechte akten en geschriften]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 50 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 865–866 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 159 volledig vervangen
Art. 159. Worden van het evenredig recht vrijgesteld en aan het algemeen vast recht onderworpen: 1° de aanwijzing van lastgever, op voorwaarde: a) dat het vermogen om een lastgever aan te wijzen in de akte van toewijzing of koop voorbehouden is; b) dat de aanwijzing bij authentieke akte geschied is; c) dat zij bij exploot van gerechtsdeurwaarder aan de ontvanger der registratie betekend wordt of dat de akte ter formaliteit aangeboden wordt uiterlijk op de eerste werkdag na de dag van de toewijzing of van het contract. Bij niet-voldoening aan deze voorwaarden wordt de aanwijzing van lastgever voor de toepassing van dit wetboek als wederverkoop beschouwd. Met afwijking van het vorenstaande: a) moet de aanwijzing van lastgever, bij toewijzingen die wettelijk gedaan zijn onder de schorsende voorwaarde van ontstentenis van opbod, om van het evenredig recht vrijgesteld te zijn, gedaan worden vóór de notaris die de toewijzing gedaan heeft of hem betekend worden uiterlijk op de eerste werkdag na die waarop de wettelijke termijn voor opbod verstrijkt; b) moet de aanwijzing van lastgever, in geval van toewijzing ten gevolge van hoger bod op vrijwillige vervreemding van onroerende goederen, om van
5° }2[...]2 6° }3[...]3 7° de overdragende of aanwijzende overeenkomsten, andere dan de inbrengen onderworpen aan het in artikel 115bis bepaalde recht, die buitenslands gelegen onroerende goederen tot voorwerp hebben, zomede de huurcontracten van dergelijke goederen; 8° volgende verrichtingen: a) de overdragende of aanwijzende vervreemdingen van eigendom van onroerende goederen, andere dan die welke onderworpen zijn aan het recht bepaald bij artikel 115bis, voorzover de levering van de vervreemde goederen onderworpen is aan de belasting over de toegevoegde waarde; b) de vestigingen, overdrachten of wederoverdrachten van de zakelijke rechten bedoeld in artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot onroerende goederen, voorzover de vestiging, de overdracht of de wederoverdracht van die rechten onderworpen is aan de belasting over de toegevoegde waarde. Voor de toepassing van vorig lid wordt de levering van de goederen of de zakelijke rechten die er vermeld zijn geacht onderworpen te zijn aan de BTW op voorwaarde dat: – die goederen en rechten inbegrepen zijn in de overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfstak waarop artikel 11 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde van toepassing is; – de overdrager die goederen en rechten heeft opgericht, heeft laten oprichten of heeft aangekocht met toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde; – de overdracht van die goederen en rechten geschiedt binnen de termijn vermeld in artikel 44, § 3, 1°, a. en b., van hetzelfde Wetboek; – de overdracht geschiedt onder de regeling van de belasting over de toegevoegde waarde, ofwel van
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
63
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 865–866
rechtswege indien de overdrager de hoedanigheid bezit van beroepsoprichter in de zin van artikel 12, § 2, van hetzelfde Wetboek voor die overdracht, ofwel indien de overdrager geopteerd heeft voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde ten opzichte van die goederen overeenkomstig artikel 44, § 3, 1°, a. of b., tweede streepje, van hetzelfde Wetboek. Indien de BTW enkel toegepast wordt op een deel van de tegen een enige prijs overgedragen onroerende goederen, is deze vrijstelling enkel van toepassing op het deel van de enige prijs die betrekking heeft op het aan de BTW onderworpen deel van de overgedragen onroerende goederen, zonder dat het deel van de enige prijs dat niet bedoeld is in deze vrijstelling lager mag zijn dan de verkoopwaarde van het deel van overgedragen goederen dat niet aan de BTW onderworpen is, op datum van de overdracht, rekening houdend met de staat ervan voor aanvang van de werken indien dat deel uit de grond bestaat waarop gebouwen worden opgericht. Indien de BTW enkel toegepast wordt op zakelijke rechten die tegen een enige prijs zijn overgedragen, is deze vrijstelling enkel van toepassing op het deel van de enige prijs dat betrekking heeft op het deel van bedoelde rechten dat aan de BTW onderworpen is, zonder dat het deel van de enige prijs dat niet bij deze vrijstelling bedoeld is, lager mag zijn dan de waarde van de overgedragen rechten die niet aan de BTW onderworpen is, op de datum van de vestiging, de overdracht of de wederoverdracht, rekening houdend met de staat ervan voor aanvang van de werken indien dat deel bestaat uit de grond waarop gebouwen worden opgericht. In die gevallen worden de bestanddelen die nodig zijn voor de vereffening van de belasting in een verklaring, ondertekend overeenkomstig artikel 168 aangegeven. Indien de overeenkomst betrekking heeft op het vruchtgebruik of de blote eigendom van de grond, wordt de belastbare grondslag bepaald op de wijze vermeld in de artikelen 47 tot 50. De bepalingen van dit 8° zijn alleen toepasselijk, indien in de akte of in een vóór de registratie bij de akte te voegen geschrift worden vermeld: a) – ofwel de verklaring dat de onroerende goederen nog niet bezet zijn of gebruikt worden op datum van de levering, indien dat het geval is; – ofwel, in het tegenovergestelde geval, de verklaring dat de onroerende goederen reeds bezet zijn of gebruikt worden op datum van de levering, evenals, in dat geval, de vermelding van de datum van de eerste bezetting of ingebruikname, de datum van de voltooiing van de oprichting van elk bouwwerk dat met de grond verbonden is en waarop de akte geheel of gedeeltelijk betrekking heeft en, in voorkomend geval, de datum van uitwerking van de toewijzing van een federaal kadastraal inkomen op bedoeld met de grond verbonden bouwwerk; b) het kantoor waar de belastingplichtige de aangifte moet indienen voor de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde; c) wanneer de overeenkomst het werk is van een andere dan in artikel 12, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde belastingplichtige, de datum waarop hij kennis heeft gegeven van zijn bedoeling de verrichting te doen met betaling van de belasting over de toegevoegde waarde. In geval van onjuistheid van die vermeldingen verbeurt de cedent een boete gelijk aan het ontdoken recht; 64 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
9° de contracten tussen de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de leden van de landbouwkantoren verleden, met betrekking tot de waarborg door deze laatsten verstrekt; 10° de contracten van onroerende financieringshuur bedoeld in artikel 44, § 3, 2°, b, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde; 11° de inbreng van goederen in een samenwerkingsverband beheerst, door de wet van 17 juli 1989 betreffende de economische samenwerkingsverbanden of in Europese economische samenwerkingsverbanden; 12° de teruggave van de onroerende goederen aan de leden van een economisch samenwerkingsverband of van Europese economische samenwerkingsverbanden die deze goederen hebben ingebracht, wanneer de teruggave gebeurt tengevolge van de uittreding van deze leden of de ontbinding van het samenwerkingsverband. Indien onroerende goederen verkregen worden in andere omstandigheden dan deze voorzien in het vorige lid, is voor deze verkrijging, hoe zij ook gebeurt, het voor verkopingen bepaalde recht verschuldigd; 13° }4[...]4 14° de inbrengen van onroerende goederen, andere dan die welke gedeeltelijk of geheel tot bewoning aangewend worden of bestemd zijn en door een natuurlijke persoon ingebracht worden, in burgerlijke vennootschappen of handelsvennootschappen met zetel van werkelijke leiding en statutaire zetel buiten België, of met statutaire zetel in België doch met zetel van werkelijke leiding op het grondgebied van één van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap. Deze vrijstelling geldt voor zover de inbreng met maatschappelijke rechten wordt vergolden. Indien de inbreng zowel in België gelegen onroerende goederen als andere goederen omvat wordt, niettegenstaande elk strijdig beding, de vergelding die anders dan door toekenning van maatschappelijke rechten geschiedt, geacht evenredig verdeeld te zijn tussen de waarde die aan de onroerende goederen is toegekend en die welke aan de andere goederen is toegekend. In de mate dat de inbreng betrekking heeft op in België gelegen onroerende goederen wordt hij onderworpen aan het recht voorgeschreven voor verkopingen. In geval van onjuiste verklaring betreffende de aanwending of de bestemming van het onroerend goed, worden de bijvoegelijke rechten opeisbaar en verbeurt iedere partij een boete gelijk aan de rechten. {5 }1. – 4° opgeheven }2. – 5° opgeheven }3. – 6° opgeheven }4. – 13° opgeheven
F 5. – Vanaf 1 januari 2016 luidt dit art. als volgt:
Art. 159. Worden van het evenredig recht vrijgesteld en aan het algemeen vast recht onderworpen: 1° de aanwijzing van lastgever, op voorwaarde: a) dat het vermogen om een lastgever aan te wijzen in de akte van toewijzing of koop voorbehouden is; b) dat de aanwijzing bij authentieke akte geschied is }6[uiterlijk op de vijfde werkdag na de dag van de toewijzing of van het contract;]6 c) }7[...]7 Bij niet-voldoening aan deze voorwaarden wordt de aanwijzing van lastgever voor de toepassing van dit wetboek als wederverkoop beschouwd. Met afwijking van het vorenstaande: a) moet de aanwijzing van lastgever, bij toewijzingen die wettelijk gedaan zijn onder de schorsende voorwaarde van ontstentenis van opbod, om van het evenredig recht vrijgesteld te zijn, gedaan worden vóór de notaris die de
toewijzing gedaan heeft of hem betekend worden uiterlijk op de eerste werkdag na die waarop de wettelijke termijn voor opbod verstrijkt; b) moet de aanwijzing van lastgever, in geval van toewijzing ten gevolge van hoger bod op vrijwillige vervreemding van onroerende goederen, om van het evenredig recht vrijgesteld te zijn, gedaan worden vóór de notaris die de toewijzing heeft gedaan of hem betekend worden uiterlijk op de }8[vijfde]8 werkdag na de dag van de toewijzing. In die gevallen wordt de aanwijzing ingeschreven of vermeld onderaan het proces-verbaal van toewijzing zonder dat zij aan de ontvanger der registratie behoeft te worden betekend; 2° de toewijzingen naar aanleiding van rouwkoop, van roerende of onroerende goederen, wanneer zij geen aanleiding geven tot de heffing van een hoger evenredig recht dan datgene geheven op de vorige toewijzing. In het tegenovergesteld geval wordt laatstbedoeld recht afgerekend van het bedrag van de belasting waartoe de daarop volgende toewijzing aanleiding geeft. Hetzelfde regime is van toepassing op de toewijzingen naar aanleiding van prijsverhoging in de gevallen waarin het voorbehoud van prijsverhoging geen schorsende voorwaarde uitmaakt; 3° de overeenkomsten die strekken tot de overdracht van het vruchtgebruik op de blote eigenaar, wanneer het evenredig registratierecht of het successierecht door de blote eigenaar of door een vorige blote eigenaar, zijn rechtsvoorganger, op de waarde van de volle eigendom werd voldaan; 4° }9[...]9 5° }10[...]10 6° }11[...]11 7° de overdragende of aanwijzende overeenkomsten, andere dan de inbrengen onderworpen aan het in artikel 115bis bepaalde recht, die buitenslands gelegen onroerende goederen tot voorwerp hebben, zomede de huurcontracten van dergelijke goederen; 8° volgende verrichtingen: a) de overdragende of aanwijzende vervreemdingen van eigendom van onroerende goederen, andere dan die welke onderworpen zijn aan het recht bepaald bij artikel 115bis, voorzover de levering van de vervreemde goederen onderworpen is aan de belasting over de toegevoegde waarde; b) de vestigingen, overdrachten of wederoverdrachten van de zakelijke rechten bedoeld in artikel 9, tweede lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot onroerende goederen, voorzover de vestiging, de overdracht of de wederoverdracht van die rechten onderworpen is aan de belasting over de toegevoegde waarde. Voor de toepassing van vorig lid wordt de levering van de goederen of de zakelijke rechten die er vermeld zijn geacht onderworpen te zijn aan de BTW op voorwaarde dat: – die goederen en rechten inbegrepen zijn in de overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfstak waarop artikel 11 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde van toepassing is; – de overdrager die goederen en rechten heeft opgericht, heeft laten oprichten of heeft aangekocht met toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde; – de overdracht van die goederen en rechten geschiedt binnen de termijn vermeld in artikel 44, § 3, 1°, a. en b., van hetzelfde Wetboek; – de overdracht geschiedt onder de regeling van de belasting over de toegevoegde waarde, ofwel van rechtswege indien de overdrager de hoedanigheid bezit van beroepsoprichter in de zin van artikel 12, § 2, van hetzelfde Wetboek voor die overdracht, ofwel indien de overdrager geopteerd heeft voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde ten opzichte van die goederen overeenkomstig artikel 44, § 3, 1°, a. of b., tweede streepje, van hetzelfde Wetboek. Indien de BTW enkel toegepast wordt op een deel van de tegen een enige prijs overgedragen onroerende goederen, is deze vrijstelling enkel van toepassing op het deel van de enige prijs die betrekking heeft op het aan de BTW onderworpen deel van de overgedragen onroerende goederen, zonder dat het deel van de enige prijs dat niet bedoeld is in deze vrijstelling lager mag zijn dan de verkoopwaarde van het deel van overgedragen goederen dat niet aan de BTW onderworpen is, op datum
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 870
van de overdracht, rekening houdend met de staat ervan voor aanvang van de werken indien dat deel uit de grond bestaat waarop gebouwen worden opgericht. Indien de BTW enkel toegepast wordt op zakelijke rechten die tegen een enige prijs zijn overgedragen, is deze vrijstelling enkel van toepassing op het deel van de enige prijs dat betrekking heeft op het deel van bedoelde rechten dat aan de BTW onderworpen is, zonder dat het deel van de enige prijs dat niet bij deze vrijstelling bedoeld is, lager mag zijn dan de waarde van de overgedragen rechten die niet aan de BTW onderworpen is, op de datum van de vestiging, de overdracht of de wederoverdracht, rekening houdend met de staat ervan voor aanvang van de werken indien dat deel bestaat uit de grond waarop gebouwen worden opgericht. In die gevallen worden de bestanddelen die nodig zijn voor de vereffening van de belasting in een verklaring, ondertekend overeenkomstig artikel 168 aangegeven. Indien de overeenkomst betrekking heeft op het vruchtgebruik of de blote eigendom van de grond, wordt de belastbare grondslag bepaald op de wijze vermeld in de artikelen 47 tot 50. De bepalingen van dit 8° zijn alleen toepasselijk, indien in de akte of in een vóór de registratie bij de akte te voegen geschrift worden vermeld: a) – ofwel de verklaring dat de onroerende goederen nog niet bezet zijn of gebruikt worden op datum van de levering, indien dat het geval is; – ofwel, in het tegenovergestelde geval, de verklaring dat de onroerende goederen reeds bezet zijn of gebruikt worden op datum van de levering, evenals, in dat geval, de vermelding van de datum van de eerste bezetting of ingebruikname, de datum van de voltooiing van de oprichting van elk bouwwerk dat met de grond verbonden is en waarop de akte geheel of gedeeltelijk betrekking heeft en, in voorkomend geval, de datum van uitwerking van de toewijzing van een federaal kadastraal inkomen op bedoeld met de grond verbonden bouwwerk; b) het kantoor waar de belastingplichtige de aangifte moet indienen voor de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde; c) wanneer de overeenkomst het werk is van een andere dan in artikel 12, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde bedoelde belastingplichtige, de datum waarop hij kennis heeft gegeven van zijn bedoeling de verrichting te doen met betaling van de belasting over de toegevoegde waarde. In geval van onjuistheid van die vermeldingen verbeurt de cedent een boete gelijk aan het ontdoken recht; 9° de contracten tussen de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de leden van de landbouwkantoren verleden, met betrekking tot de waarborg door deze laatsten verstrekt; 10° de contracten van onroerende financieringshuur bedoeld in artikel 44, § 3, 2°, b, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde; 11° de inbreng van goederen in een samenwerkingsverband beheerst, door de wet van 17 juli 1989 betreffende de economische samenwerkingsverbanden of in Europese economische samenwerkingsverbanden; 12° de teruggave van de onroerende goederen aan de leden van een economisch samenwerkingsverband of van Europese economische samenwerkingsverbanden die deze goederen hebben ingebracht, wanneer de teruggave gebeurt tengevolge van de uittreding van deze leden of de ontbinding van het samenwerkingsverband. Indien onroerende goederen verkregen worden in andere omstandigheden dan deze voorzien in het vorige lid, is voor deze verkrijging, hoe zij ook gebeurt, het voor verkopingen bepaalde recht verschuldigd; 13° }12[...]12 14° de inbrengen van onroerende goederen, andere dan die welke gedeeltelijk of geheel tot bewoning aangewend worden of bestemd zijn en door een natuurlijke persoon ingebracht worden, in burgerlijke vennootschappen of handelsvennootschappen met zetel van werkelijke leiding en statutaire zetel buiten België, of met statutaire zetel in België doch met zetel van werkelijke leiding op het grondgebied van één van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap. Deze vrijstelling geldt voor zover de inbreng met maatschappelijke rechten wordt vergolden. Indien de inbreng zowel in België gelegen onroerende goederen als andere goederen omvat wordt, niettegenstaande elk strijdig beding, de vergelding die anders dan door toekenning van maatschappelijke rechten geschiedt, geacht evenredig verdeeld te zijn tussen de waarde die aan de onroerende
goederen is toegekend en die welke aan de andere goederen is toegekend. In de mate dat de inbreng betrekking heeft op in België gelegen onroerende goederen wordt hij onderworpen aan het recht voorgeschreven voor verkopingen. In geval van onjuiste verklaring betreffende de aanwending of de bestemming van het onroerend goed, worden de bijvoegelijke rechten opeisbaar en verbeurt iedere partij een boete gelijk aan de rechten. }6. – 1°, lid 1, b), aangevuld bij art. 29, 1°, Decr. W. Parl. 19 september 2013, B.S., 11 oktober 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2016 (art. 30) }7. – 1°, lid 1, c), opgeheven bij art. 29, 2°, Decr. W. Parl. 19 september 2013, B.S., 11 oktober 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2016 (art. 30) }8. – 1°, lid 3, b), gewijzigd bij art. 29, 3°, Decr. W. Parl. 19 september 2013, B.S., 11 oktober 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2016 (art. 30) }9. – 4° opgeheven }10. – 5° opgeheven }11. – 6° opgeheven }12. – 13° opgeheven
p. 870 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 173 volledig vervangen
}7[8° de
gedematerialiseerde afschriften van notariële akten, die worden neergelegd in de Notariële Aktebank overeenkomstig artikel 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt.]7
}1. – 1° gewijzigd bij art. 52, 1°, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }2. – 1° gewijzigd bij art. 52, 1°, b), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }3. – 1° gewijzigd bij art. 52, 1°, c), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – 1°bis gewijzigd bij art. 52, 2°, a), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }5. – 1°bis gewijzigd bij art. 52, 2°, b), wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }6. – 1°ter ingevoegd bij art. 52, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }7. – 8° toegevoegd bij art. 52, 4°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 870 Art. 173. Van voorgaand artikel wordt afgeweken ten aanzien van: 1° de }1[uitgiften]1 van akten, verleden voor }2[notarissen of bestuurlijke overheden]2, die aanleiding geven tot een hypothecaire formaliteit waarbij de bedoelde }1[uitgiften]1 }3[...]3 eerst aan de betrokken partijen mogen worden afgegeven nadat zij, overeenkomstig artikel 171 zijn aangevuld, met een afschrift van de vermelding van de registratie of met de in artikel 8, tweede lid, voorgeschreven vermelding; 1°bis de }4[uitgiften]4 en uittreksels van akten, verleden voor }5[...]5 notarissen, die aanleiding geven tot neerlegging ter griffie van de rechtbank van koophandel overeenkomstig artikel 67 van het Wetboek van vennootschappen;
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Afd. III (opschrift) volledig vervangen
Afdeling III
Repertorium van de akten }1[en bewaring van de geregistreerde uitgiften]1 }1. Opschrift aangevuld bij art. 55 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat, in uitvoering van artikel 2 W.Reg., de aanbieding van een uitgifte van de akte toelaat (art. 87, 9°)
}6[1°ter de uitgiften en uittreksels van akten, verleden voor notarissen, die worden uitgereikt met als enig doel de inschrijving van een onderneming bij een ondernemingsloket, op voorwaarde dat dit uitdrukkelijk vermeld wordt op de uitgifte of het uittreksel;]6
2° afschriften welke vereist zijn voor de betekening van exploten en van andere soortgelijke akten; 3° niet-ondertekende afschriften van vonnissen en arresten; 4° vonnissen en arresten die met het oog op de dringende noodzakelijkheid, op de minuut en vóór de registratie uitvoerbaar verklaard worden; 5° voor eensluidend verklaarde afschriften van vonnissen en arresten slechts afgeleverd ten einde de verhaalstermijnen te doen lopen. Die afschriften moeten vermelding van hun bijzondere bestemming dragen en mogen tot geen andere doeleinden worden gebruikt; 6° uitgifte van vonnissen en arresten die worden uitgereikt aan het openbaar ministerie, alsmede uitgiften, afschriften of uittreksels die in strafzaken worden uitgereikt aan de Rijksagenten welke belast zijn met de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten; 7° afschriften waarvan de aflevering wegens hoogdringendheid werd bevolen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg;
p. 870 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 177 volledig vervangen
Art. 177. In elk artikel van het repertorium dienen vermeld: 1° volgnummer; 2° datum en aard van de akte; 3° naam, voornamen, }1[woonplaats en identificatienummer of ondernemingsnummer bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de]1 partijen; 4° bondige aanduiding der onroerende goederen; 5° vermelding van de registratie; 6° wat aangaat de gerechtsdeurwaarders, de kosten van hun akten en exploten na aftrek van hun verschotten. De Koning kan aanvullende vermeldingen voorschrijven }2[of afwijkingen toestaan]2. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 53, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }2. – Lid 2 aangevuld bij art. 53, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
65
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 870
p. 870
lingen, zoals vervangen bij art. 81 van deze titel, in werking treedt (art. 87, 12°)
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 180 volledig vervangen
Art. 180. }1[De in artikel 176 aangeduide personen zijn er toe gehouden, om de drie maand, hun repertorium voor te leggen aan de ontvanger van het kantoor aangeduid }2[in artikel 39, 1°, eerste lid]2, die het viseert en in zijn visum het aantal ingeschreven akten vermeldt. Deze voorlegging geschiedt binnen de eerste tien dagen van de maanden januari, april, juli en oktober van elk jaar. De Koning kan voor de op gedematerialiseerde wijze gehouden repertoria bijzondere regels vaststellen wat de modaliteiten van de voorlegging en het visum van het repertorium betreft. Bij laattijdige voorlegging van het repertorium wordt een boete verbeurd van 25 euro per week vertraging.]1 }1. – Vervangen bij art. 83 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 54 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 april 2014 (art. 87, 3°)
p. 870
p. 870 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 181/1 volledig vervangen
Art. 181/1. Notarissen }1 [, gerechtsdeurwaarders, bestuursoverheden en agenten van de Staat, provincies, gemeenten en openbare instellingen]1 zijn er toe gehouden, op verbeurte van een boete van 25 EUR per overtreding, op elk verzoek van de agenten van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, van hun repertoriums en de akten waarvan zij bewaarders zijn, }2[evenals van de uitgiften en relazen bedoeld in artikel 180bis,]2 zonder verplaatsing inzage te verlenen en deze agenten de inlichtingen, afschriften en uittreksels te laten nemen die zij nodig hebben met het oog op 's Rijks belangen. Deze verplichting is echter, bij 't leven van de erflaters, niet toepasselijk op de bij notarissen berustende testamenten. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 57, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 57, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat, in uitvoering van artikel 2 W.Reg., de aanbieding van een uitgifte van de akte toelaat (art. 87, 9°)
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 180bis en historiek invoegen
p. 871
}1[Art.
180bis. Een kopie van de geregistreerde uitgifte en van de geregistreerde bijlagen wordt, samen met het registratierelaas, gedurende twintig jaar bewaard door de instrumenterende notaris. Indien de akte op gedematerialiseerde wijze ter registratie aangeboden werd, gebeurt deze bewaring door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat of haar gedelegeerde, voor rekening van de notaris. Die bewaring geschiedt: 1° voor de akten waarvan de gedematerialiseerde minuut of het gedematerialiseerde afschrift bewaard wordt in de Notariële Aktebank, bedoeld in artikel 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, door die Notariële Aktebank; 2° voor de andere akten, door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat of haar gedelegeerde, op elektronische wijze, voor rekening van de notaris. De bewaring moet de onveranderlijkheid en de integriteit van de inhoud van deze stukken waarborgen.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 56 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: art. 180bis W.Reg., ingevoegd bij art. 56 van deze titel, treedt, behalve het derde lid ervan, in werking op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit dat, in uitvoering van art. 2 W.Reg., de aanbieding van een uitgifte van de akte toelaat (art. 87, 10°) art. 180bis, lid 2, W.Reg. wordt opgeheven de dag vóór de dag van inwerkingtreding van het derde lid van hetzelfde artikel, behalve voor de akten die op gedematerialiseerde wijze ter registratie worden aangeboden vóór de inwerkingtreding van het voormelde derde lid, voor dewelke het nog van kracht blijft gedurende 20 jaar (art. 87, 11°) art. 180bis, lid 3, W.Reg., ingevoegd bij art. 56 van deze titel: op de dag dat art. 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI, ingevoegd bij artikel 20 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepa-
66 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 183 volledig vervangen
Art. 183. Openbare instellingen, stichtingen van openbaar nut en private stichtingen, alle verenigingen en vennootschappen die in België hun hoofdinrichting, en filiale of enigerlei zetel van verrichtingen hebben, bankiers, wisselagenten en wisselagentencorrespondenten, zaakwaarnemers en aannemers, openbare of ministeriële officieren zijn er toe gehouden aan de agenten van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen , met desvoorkomend inzageverlening van de stukken tot staving, al de inlichtingen te verstrekken welke dezen van node achten om de richtige heffing van de te hunnen laste of ten laste van derden invorderbare rechten te verzekeren. Deze inlichtingen kunnen slechts gevraagd worden krachtens bijzondere machtiging van de directeurgeneraal van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen , houdende nauwkeurige aanduiding van het rechtsfeit omtrent hetwelk navorsing dient gedaan. }1[De
inlichtingen moeten worden verschaft binnen drie maanden na de datum waarop ze werden gevraagd. Die termijn kan worden verlengd door de ambtenaar aangewezen in de machtiging bedoeld in het tweede lid.]1
Voor elke overtreding wordt een boete verbeurd van 250 EUR tot 2500 EUR , waarvan het bedrag door de gewestelijke directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen wordt vastgesteld. }1. – Lid 3 ingevoegd bij art. 90 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
p. 873–874 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 209 volledig vervangen
Art. 209. Zijn vatbaar voor teruggaaf: 1° de rechten, geheven omdat de partijen in gebreke gebleven zijn in de akte of verklaring te vermelden: a) dat de overeenkomst reeds belast werd; b) dat de voorwaarden tot bekomen van vrijstelling of vermindering vervuld zijn, tenzij het bestaan van deze vermelding bij de wet als een uitdrukkelijke voorwaarde ter verkrijging van de fiscale gunst is gesteld; 2° de evenredige rechten geheven hetzij wegens een akte die vals verklaard is, hetzij wegens een overeenkomst }1[waarvan de nietigheid of de vernietiging verklaard of vastgesteld wordt]1 door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest; 3° }2[de evenredige rechten geheven wegens een overeenkomst waarvan een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest de ontbinding of de herroeping uitspreekt of vaststelt, mits uit de beslissing blijkt dat ten hoogste één jaar na de overeenkomst een eis tot ontbinding of herroeping of tot vaststelling van ontbinding of herroeping, zelfs bij een onbevoegd rechter, is ingesteld;]2 }3[3°bis de evenredige rechten geheven overeenkomstig de artikelen 44 tot 71, 72, tweede lid, 74 en 75 wegens een overeenkomst die het voorwerp heeft uitgemaakt van een vermindering van de verkoopprijs uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest met het oog op de waarborg van de verkoper overeenkomstig de artikelen 1637 en 1644 van het Burgerlijk Wetboek, mits uit de beslissing blijkt dat ten hoogste één jaar na de overeenkomst een eis die hoofdzakelijk of subsidiair is gegrond op die bepalingen, zelfs bij een onbevoegd rechter, is ingesteld; de teruggave is gelijk aan het bedrag van de evenredige rechten betaald op het gedeelte van de aankoopprijs dat terugbetaald is door de verkoper of zijn rechthebbenden zonder dat die teruggave evenwel als gevolg kan hebben dat het evenredige recht betreffende de overdracht onder bezwarende titel van dat onroerend goed geheven wordt op een totale belastbare grondslag kleiner dan de verkoopwaarde van het onroerend goed rekening houdende met zijn werkelijke staat op het moment van de aankoop;]3 }4[3°ter de evenredige rechten geheven overeenkomstig de artikelen 44 tot 71, 72, tweede lid, 74 en 75, 109 tot 114, 131 tot 140octies wegens een overeenkomst waarvan de nietigverklaring, de vernietiging, de annulering of de ontbinding minnelijk is overeengekomen tussen de partijen op voorwaarde dat:
a) de overeenkomst tot nietigverklaring, vernietiging, annulering of ontbinding ter registratie is aangeboden uiterlijk op hetzelfde ogenblik als de aanvraag tot teruggave; b) de nietig verklaarde, vernietigde, geannuleerde of ontbonden overeenkomst nog niet vastgesteld is bij een authentieke akte; c) de nietig verklaarde, vernietigde, geannuleerde of ontbonden overeenkomst niet meer dan één jaar voor het sluiten van de overeenkomst tot nietig verklaring, vernietiging, annulering of ontbinding is gesloten;]4
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 64, 30 november 1939 — p. 877 }5[3°quater de evenredige rechten geheven overeenkomstig de artikelen 44 tot 71, 72, tweede lid, 74 en 75, 109 tot 114, 131 tot 140octies wegens een overeenkomst waarvan de ontbinding voorvloeit uit de toepassing van een ontbindende voorwaarde van rechtswege op voorwaarde dat:
king van het algemeen vast recht. In het geval van de teruggaven bedoeld in de artikelen 2°, 3°, 3°ter en 3°quater geschiedt de teruggaaf evenwel bij wijze van afwijking onder de enige aftrekking, in voorkomend geval, van het bijzonder vast recht van 10 euro bedoeld in artikel 159bis.]9
a) de vervulling van de ontbindende voorwaarde vastgesteld is in een akte getekend door alle partijen en ter registratie is aangeboden uiterlijk op hetzelfde ogenblik als de aanvraag tot teruggave;
}1. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 68, 1°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009, van toepassing op de overeenkomsten onderworpen aan de evenredige rechten bedoeld in de art. 44 tot 71, 72, tweede lid, 74 en 75, 109 tot 114, 131 tot 140octies Wetboek der registratie-, hypotheeken griffierechten die niet meer dan twee jaar voor de datum van bekendmaking van dit Decr. in B.S. zijn gesloten (art. 69, vijfde streepje)
wanneer de ontbonden overeenkomst bij een authentieke akte vastgesteld is, moet de vervulling van de ontbindende voorwaarde ook bij een authentieke akte getekend door alle partijen vastgesteld worden; b) de ontbonden overeenkomst niet meer dan één jaar voor de datum van vervulling van de ontbindende voorwaarde gesloten is;]5 4° de evenredige rechten geheven op een door een rechtspersoon gestelde rechtshandeling die door de hogere overheid nietig verklaard werd; 5° de bij toepassing van de artikelen 115, 115bis, 116 en 120 aan het tarief van 0,5 % geheven rechten naar aanleiding van een vermeerdering van het statutair kapitaal, met nieuwe inbreng, door een vennootschap bedoeld in artikel 201, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, mits die vermeerdering van het statutair kapitaal is geschied binnen het jaar vóór de datum van de toelating tot de notering op een Belgische effectenbeurs van aandelen of met aandelen gelijk te stellen waardepapieren van de vennootschap. }6[6° }7[de rechten geïnd wegens een rechtsakte die
geregistreerd wordt voordat het tarief voor die handeling verminderd wordt tot 5 % zoals vastgelegd in de artikelen 44, 53 en 57, ten belope van de bijkomende rechten tussen het percentage dat toegepast wordt bij de registratie van de akte en het verminderd tarief bedoeld in laatstgenoemde bepalingen; die teruggaaf is gekoppeld aan de voorwaarde van de formulering, onderaan op de akte van de hypothecaire lening, van een verzoek tot teruggaaf, die recht geeft op de vermindering op de verkoopakte van het pand waarop de hypotheek betrekking heeft, ondertekend door de koper en de instrumenterend notaris, vóór de registratie van die leningsakte; dat verzoek onderaan op de akte moet de naam van de begunstigde van de teruggaaf bevatten, en in voorkomend geval het nummer van de rekening waarop het bedrag van de terug te geven rechten gestort moet worden.]7]6 }8[
7° de rechten geheven indien de begiftigde de voorwaarden bedoeld in artikel 140bis, § 2, 3°, in de akte zelf of onderaan op de akte niet heeft vervuld, wanneer die begiftigde, in het geval bedoeld in artikel 140bis, § 2, 3°, laatste lid, een aanvraag indient om in aanmerking te komen voor het verlaagde percentage van artikel 140bis binnen twee jaar na het aanbieden van de akte ter registratie; de begiftigde die de toepassing van het verlaagde recht vraagt, moet in die aangifte verklaren dat de voorwaarden van artikel 140bis vervuld zijn en moet de getekende aangifte en de stukken bedoeld in artikel 140bis, § 2, 3° die erbij moeten worden gevoegd, daarbij voegen; die aanvraag heeft hetzelfde gevolg als de gemotiveerde aanvraag bedoeld in artikel 217/2;]8 }9[Behalve in het geval van het eerste lid, 3°bis, ge-
schiedt de teruggaaf desvoorkomend onder aftrek-
}2. – Lid 1, 3°, vervangen bij art. 68, 2°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009, van toepassing op de overeenkomsten onderworpen aan de evenredige rechten bedoeld in de art. 44 tot 71, 72, tweede lid, 74 en 75, 109 tot 114, 131 tot 140octies Wetboek der registratie-, hypotheeken griffierechten die niet meer dan twee jaar voor de datum van bekendmaking van dit Decr. in B.S. zijn gesloten (art. 69, vijfde streepje) }3. – Lid 1, 3bis, ingevoegd bij art. 68, 3°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009, van toepassing op de overeenkomsten onderworpen aan de evenredige rechten bedoeld in de art. 44 tot 71, 72, tweede lid, 74 en 75, 109 tot 114, 131 tot 140octies Wetboek der registratie-, hypotheeken griffierechten die niet meer dan twee jaar voor de datum van bekendmaking van dit Decr. in B.S. zijn gesloten (art. 69, vijfde streepje) }4. – Lid 1, 3ter, ingevoegd bij art. 68, 4°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009, van toepassing op de overeenkomsten onderworpen aan de evenredige rechten bedoeld in de art. 44 tot 71, 72, tweede lid, 74 en 75, 109 tot 114, 131 tot 140octies Wetboek der registratie-, hypotheeken griffierechten die niet meer dan twee jaar voor de datum van bekendmaking van dit Decr. in B.S. zijn gesloten (art. 69, vijfde streepje) }5. – Lid 1, 3quater, ingevoegd bij art. 68, 4°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009, van toepassing op de overeenkomsten onderworpen aan de evenredige rechten bedoeld in de art. 44 tot 71, 72, tweede lid, 74 en 75, 109 tot 114, 131 tot 140octies Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten die niet meer dan twee jaar voor de datum van bekendmaking van dit Decr. in B.S. zijn gesloten (art. 69, vijfde streepje) }6. – Lid 1, 6°, ingevoegd bij art. 5 Decr. W. Gew. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 6) }7. – Lid 1, 6°, laatst vervangen bij art. 33 Decr. W. Parl. 19 september 2013, B.S., 11 oktober 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 35) }8. – Lid 1, 7°, ingevoegd bij art. 68, 5°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2006, wanneer een akte betreffende goederen bedoeld in art. 140bis, § 1, Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten aan het voor de schenkingen bepaalde registratierecht onderworpen is vóór de datum van bekendmaking van dit Decr. in B.S. zonder toepassing van twee jaar bedoeld in art. 209, 7°, Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals ingevoegd bij art. 68, 5°, van dit Decr., evenwel te lopen vanaf de dag van bekendmaking van dit Decr. in B.S. (art. 69, derde streepje) }9. – Lid 2 vervangen bij art. 68, 6°, Decr. W. Parl. 30 april 2009, B.S., 1 juli 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009, van toepassing op de overeenkomsten onderworpen aan de evenredige rechten bedoeld in de art. 44 tot 71, 72, tweede lid, 74 en 75, 109 tot 114, 131 tot 140octies Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten die niet meer dan twee jaar voor de datum van bekendmaking van dit Decr. in B.S. zijn gesloten (art. 69, vijfde streepje)
p. 876 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 236 volledig vervangen
Art. 236. Onverminderd de in de bijzondere wetten vervatte bepalingen, moeten de ontvangers der registratie, ten verzoeke van de partijen of van hun rechthebbenden en, mits bevel van de vrederechter,
ten verzoeke van derden die een rechtmatig belang inroepen, afschriften of uittreksels afleveren uit hun formaliteitsregisters en uit akten en verklaringen in hun kantoor geregistreerd en aldaar in origineel, afschrift of uittreksel berustend. }1[De Koning
kan bepalen dat de afschriften of uittreksels op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden afgeleverd, alsmede de modaliteiten van hun aflevering.]1
Deze afschriften of uittreksels kunnen aan de lasthebbers van de belanghebbenden worden verstrekt, indien zij van de lastgeving laten blijken. Het uitreiken van voormelde stukken geeft recht op een door de Minister van Financiën te bepalen }2[retributie]2. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 58, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }2. – Lid 4 gewijzigd bij art. 58, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 877 K.B. nr. 64, 30 november 1939 Art. 260 – 261 volledig vervangen
Art. 260. Inschrijving van hypotheek wordt slechts verleend tegen voorafbetaling, door de verzoeker, van de uit die hoofde verschuldigde }1[lonen]1 en recht. Op het inschrijvingsborderel wordt daarvan kwitantie gegeven. De bewaarder schrijft daarop }2[...]2 het detail en }2[...]2 het totaal van de voor recht en }3[lonen]3 ontvangen sommen. }4[De Koning kan de wijze van kwitantie geven aan-
vullen of wijzigen voor het geval het inschrijvingsborderel op gedematerialiseerde wijze wordt aangeboden.]4 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 59, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 59, 2°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 59, 1°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°) }4. – Lid 3 toegevoegd bij art. 59, 3°, wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Art. 261. Wanneer, tot zekerheid van één en dezelfde som, aanleiding tot inschrijving op verschillende kantoren bestaat, dekt het recht geheven op het geheel dier som ten kantore waar de inschrijving in de eerste plaats wordt gevorderd, de in de overige kantoren te vorderen inschrijvingen. }1[Wanneer, tot zekerheid van één en dezelfde som,
aanleiding tot inschrijving op verschillende kantoren bestaat en de inschrijving op gedematerialiseerde wijze tegelijkertijd op verschillende kantoren wordt gevorderd, dekt het recht geheven op het geheel van die som op het kantoor waar de inschrijving wordt gevorderd voor het goed dat als eerste in het inschrijvingsborderel wordt vermeld, de in de overige kantoren gevorderde inschrijvingen.]1 }1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 60 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
67
V. FISCAAL RECHT • C. Registratierechten • 4. Gemeenschappelijke bepalingen K.B. 11 januari 1940 — p. 878
4. Gemeenschappelijke bepalingen
p. 878 K.B. 11 januari 1940 Art. 1 volledig vervangen
Art. 1. }1[De formaliteit kan worden vervuld in een onder elektronische vorm gehouden register.]1 De ontvangers der registratierechten sluiten dag aan dag de voor de registratie der akten bestemde registers af.
68 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}1. – Lid 1 ingevoegd bij art. 1 K.B. 26 januari 2014, B.S., 30 januari 2014, inwerkingtreding: 1 maart 2014 (art. 3)
p. 879
natuurlijk getal, zonder enige toevoeging. Indien het repertorium per kalenderjaar wordt gehouden, mag het volgnummer worden voorafgegaan door het jaartal in combinatie met het teken «/».]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 K.B. 26 januari 2014, B.S., 30 januari 2014, inwerkingtreding: 1 maart 2014 (art. 3)
K.B. 11 januari 1940 Art. 9/1 en historiek invoegen }1[Art. 9/1. H e t v o l g n u m m e r b e d o e l d i n artikel 177, eerste lid, 1°, van het Wetboek, is een
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 904
D. Successierechten 1. Vlaams Gewest
p. 889
7° erkende sociale huisvestingsmaatschappijen als vermeld in artikel 40 van de Vlaamse Wooncode;
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 55 volledig vervangen
8° de coöperatieve vennootschap Vlaams Woningfonds van de grote gezinnen; 9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen zoals bedoeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
Art. 55. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 december 2013, B.S., 14 januari 2014
p. 890 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 55quinquies en historiek invoegen }1[Art. 55quinquies. Van het recht van succes-
sie en van het recht van overgang bij overlijden wordt vrijgesteld de waarde van de zaken die ascendenten verkrijgen uit de nalatenschap van de erflater, indien cumulatief aan volgende voorwaarden is voldaan: 1° de zaken werden door die ascendenten onder levenden aan de erflater geschonken voor diens overlijden; 2° de zaken bevinden zich nog in natura in de nalatenschap of hiervoor is, indien zij werden vervreemd, nog een schuldvordering in de nalatenschap aanwezig; 3° de erflater is zonder nakomelingen gestorven. De vrijstelling, vermeld in het eerste lid, is slechts van toepassing indien in de aangifte van nalatenschap uitdrukkelijk om de toepassing van dit artikel wordt verzocht.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 6 december 2013, B.S., 14 januari 2014
p. 890–891 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 59 – 60 volledig vervangen
Art. 59. }1[De rechten van successie en van overgang bij overlijden worden verlaagd tot 8,5 % voor de legaten aan: 1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap; 2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie; 3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest; 4° een Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte; 5° provincies, gemeenten, provinciale en gemeentelijke openbare instellingen in het Vlaamse Gewest; 6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de onderdelen 1° tot en met 5°;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, beroepsverenigingen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk, private stichtingen en stichtingen van openbaar nut. De vermindering, vermeld in het eerste lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 6 december 2013, B.S., 14 januari 2014
Art. 60. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 6 december 2013, B.S., 14 januari 2014
p. 895 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 70 volledig vervangen
Art. 70. De erfgenamen, legatarissen en begiftigden zijn tegenover de Staat aansprakelijk voor de rechten van successie of van overgang bij het overlijden en voor de interesten, ieder voor het door hem verkregene. Bovendien, zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in de nalatenschap van een rijksinwoner samen aansprakelijk, ieder in verhouding van zijn erfdeel, voor de gezamenlijke rechten en interesten verschuldigd door de legatarissen en begiftigden onder algemene titel of onder bijzondere titel. Deze regel is niet van toepassing op de rechten en interesten verschuldigd op de in artikel 37 voorziene nieuwe aangiften, wanneer het op hen niet berust deze aangiften in te leveren. }1[Hij is evenmin van toepassing op de rechten en interesten verschuldigd op een verkrijging die door artikel 8 met een legaat wordt gelijkgesteld.]1 }1. – Lid 2 aangevuld bij art. 91 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
richtingen hebben, de bankiers, de wisselagenten, }2[de wisselagent-correspondenten]2, de zaakwaarnemers en de openbare of ministeriële ambtenaren moeten aan de ambtenaren van }2[de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen]2, met gebeurlijke rechtvaardiging van hun gelijkvormigheid en zonder verplaatsing, alle inlichtingen verschaffen welke dezen nodig achten om de juiste heffing der successierechten te verzekeren. Deze inlichtingen mogen slaan op al de verrichtingen die gedaan werden, hetzij door de overledene, hetzij door zijn echtgenoot, zijn opvolger of door een derde persoon vóór of na het openvallen van de nalatenschap, en die van aard zouden zijn invloed op de heffing der belasting uit te oefenen. Voormelde inlichtingen mogen slechts worden gevraagd krachtens een bijzondere machtiging van }3[de directeur-generaal van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen]3, behelzende de aanduiding van de overleden persoon; bovendien, zo het onderzoek betrekking heeft op feiten die meer dan drie jaar vóór het openvallen der nalatenschap gebeurd zijn ofwel op om 't even welke door een ander persoon dan de overledene of dezes echtgenoot gedane verrichtingen, moet bedoelde machtiging de feiten die het voorwerp van de opzoeking uitmaken nauwkeurig bepalen.]1 }4[De
inlichtingen moeten worden verschaft binnen drie maanden na de datum waarop ze werden gevraagd. Die termijn kan worden verlengd door de ambtenaar aangewezen in de in het derde lid bedoelde machtiging.]4 {5É6
}1. – Vervangen bij art. 3 Besl. W. 4 mei 1940, B.S., 8 mei 1940 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 28 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947; gewijzigd bij art. 240 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244); gewijzigd bij art. 47 wet 2 mei 2002, B.S., 11 december 2002, inwerkingtreding: 1 juli 2003 (art. 4 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003) }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 240 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244) }4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 94 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013 R 5. – De ambtenaren van het openbaar ministerie bij de hoven en rechtbanken waarbij een strafzaak aanhangig is, waarvan het onderzoek indiciën van ontduiking inzake directe of indirecte belastingen aan het licht brengt, zullen onmiddellijk de Minister van Financiën inlichten (art. 2 wet 28 april 1999, B.S., 25 juni 1999) R 6. – De Controledienst voor de verzekeringen doet bij het gerecht aangifte van de bijzondere mechanismen die door een instelling of onderneming die onder zijn toezicht staat, zijn opgezet met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen, wanneer deze er kennis van heeft dat deze bijzondere mechanismen in hoofde van die instellingen of ondernemingen zelf, als dader, mededader of medeplichtige, een onder het strafrecht vallend fiscaal misdrijf vormen (art. 21nonies, zoals ingevoegd bij art. 4 wet 28 april 1999, B.S., 25 juni 1999)
p. 898 p. 904
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 100 volledig vervangen
Art. 100. }1[De besturen en de openbare instellingen}2[, de stichtingen van openbaar nut en de private stichtingen, alle verenigingen]2 of vennootschappen die in België hun voornaamste instelling, een bijhuis of een om 't even welke zetel van ver-
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 144 volledig vervangen
Art. 144. De ontvangers der successierechten zijn ertoe gehouden, op eenvoudig verzoek, aan alle persoon, tegen een door de Minister van Financiën
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
69
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 1. Vlaams Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 907
vast te stellen retributie, de eigendomstitels van de in het ambtsgebied van hun kantoor gelegen vaste goederen te doen kennen.
2° op }3[0,1929 pct.]3 voor de in artikel 161bis, § 4, bedoelde quotiteit van de spaardeposito's bij kredietinstellingen;
}1[De
3° op }4[0,0925 pct.]4 voor het in artikel 161bis, § 5, bedoelde totaal bedrag van de wiskundige balansprovisies en de technische provisies die betrekking hebben op levensverzekeringscontracten en op verzekeringsverrichtingen die verbonden zijn aan beleggingsfondsen;
Koning kan bepalen dat de eigendomstitels op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden afgeleverd, alsmede de modaliteiten van hun aflevering.]1
}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 61 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 907 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 161ter volledig vervangen }1[Art.
161ter. }1[Het tarief van de taks wordt
vastgesteld: 1° op }2[0,0925 pct.]2 voor de in artikel 161bis, §§ 1 en 2, bedoelde bedragen van de beleggingsinstellingen;
70 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
4° op }5[0,0925 pct.]5 voor de in artikel 161bis, § 6, bedoelde quotiteit van het maatschappelijk kapitaal van de in artikel 161, 4°, 5° of 6°, bedoelde instellingen die de vorm van een coöperatieve vennootschap hebben, erkend door de Nationale Raad van de Coöperatie; 5° op 0,01 pct. voor de in artikel 161bis, § 1, bedoelde bedragen, in de mate dat de financieringsmiddelen van de beleggingsinstelling, één of meerdere van haar compartimenten of klassen van aandelen, uitsluitend worden aangetrokken bij institutionele of professionele beleggers die voor eigen rekening handelen, en waarvan de effecten uitslui-
tend door deze beleggers kunnen worden verworven.]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 73 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, inwerkingtreding: 1 juli 1993 (art. 85, zoals vervangen bij art. 14 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995); na wijziging, vervangen bij art. 309 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 312) }2. – 1° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106) }3. – 2° laatst gewijzigd bij art. 70, 2°, wet 30 juli 2013, B.S., 1 augustus 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 73, lid 2) }4. – 3° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106) }5. – 4° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 932
2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
p. 920 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 70 volledig vervangen
Art. 70. De erfgenamen, legatarissen en begiftigden zijn tegenover de Staat aansprakelijk voor de rechten van successie of van overgang bij het overlijden en voor de interesten, ieder voor het door hem verkregene. Bovendien, zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in de nalatenschap van een rijksinwoner samen aansprakelijk, ieder in verhouding van zijn erfdeel, voor de gezamenlijke rechten en interesten verschuldigd door de legatarissen en begiftigden onder algemene titel of onder bijzondere titel. Deze regel is niet van toepassing op de rechten en interesten verschuldigd op de in artikel 37 voorziene nieuwe aangiften, wanneer het op hen niet berust deze aangiften in te leveren. }1[Hij is evenmin van toepassing op de rechten en interesten verschuldigd op een verkrijging die door artikel 8 met een legaat wordt gelijkgesteld.]1 }1. – Lid 2 aangevuld bij art. 91 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
Voormelde inlichtingen mogen slechts worden gevraagd krachtens een bijzondere machtiging van }3[de directeur-generaal van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen]3, behelzende de aanduiding van de overleden persoon; bovendien, zo het onderzoek betrekking heeft op feiten die meer dan drie jaar vóór het openvallen der nalatenschap gebeurd zijn ofwel op om 't even welke door een ander persoon dan de overledene of dezes echtgenoot gedane verrichtingen, moet bedoelde machtiging de feiten die het voorwerp van de opzoeking uitmaken nauwkeurig bepalen.]1 }4[De
inlichtingen moeten worden verschaft binnen drie maanden na de datum waarop ze werden gevraagd. Die termijn kan worden verlengd door de ambtenaar aangewezen in de in het derde lid bedoelde machtiging.]4
}1. – Vervangen bij art. 3 Besl. W. 4 mei 1940, B.S., 8 mei 1940 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 28 wet 13 augustus 1947, B.S., 17 september 1947; gewijzigd bij art. 240 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244); gewijzigd bij art. 47 wet 2 mei 2002, B.S., 11 december 2002, inwerkingtreding: 1 juli 2003 (art. 4 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003) }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 240 wet 22 december 1989, B.S., 29 december 1989, inwerkingtreding: 1 januari 1990 (art. 244)
p. 924
}4. – Lid 4 toegevoegd bij art. 94 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 100 volledig vervangen
p. 930 Art. 100. }1[De besturen en de openbare instellingen}2[, de stichtingen van openbaar nut en de private stichtingen, alle verenigingen]2 of vennootschappen die in België hun voornaamste instelling, een bijhuis of een om 't even welke zetel van verrichtingen hebben, de bankiers, de wisselagenten, }2[de wisselagent-correspondenten]2, de zaakwaarnemers en de openbare of ministeriële ambtenaren moeten aan de ambtenaren van }2[de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen]2, met gebeurlijke rechtvaardiging van hun gelijkvormigheid en zonder verplaatsing, alle inlichtingen verschaffen welke dezen nodig achten om de juiste heffing der successierechten te verzekeren. Deze inlichtingen mogen slaan op al de verrichtingen die gedaan werden, hetzij door de overledene, hetzij door zijn echtgenoot, zijn opvolger of door een derde persoon vóór of na het openvallen van de nalatenschap, en die van aard zouden zijn invloed op de heffing der belasting uit te oefenen.
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 144 volledig vervangen
Art. 144. De ontvangers der successierechten zijn ertoe gehouden, op eenvoudig verzoek, aan alle persoon, tegen een door de Minister van Financiën vast te stellen retributie, de eigendomstitels van de in het ambtsgebied van hun kantoor gelegen vaste goederen te doen kennen. }1[De
Koning kan bepalen dat de eigendomstitels op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden afgeleverd, alsmede de modaliteiten van hun aflevering.]1
}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 61 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 932 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 161ter volledig vervangen }1[Art. 161ter. }1 [Het tarief van de taks wordt
vastgesteld: 1° op }2[0,0925 pct.]2 voor de in artikel 161bis, §§ 1 en 2, bedoelde bedragen van de beleggingsinstellingen; 2° op }3[0,1929 pct.]3 voor de in artikel 161bis, § 4, bedoelde quotiteit van de spaardeposito's bij kredietinstellingen; 3° op }4[0,0925 pct.]4 voor het in artikel 161bis, § 5, bedoelde totaal bedrag van de wiskundige balansprovisies en de technische provisies die betrekking hebben op levensverzekeringscontracten en op verzekeringsverrichtingen die verbonden zijn aan beleggingsfondsen; 4° op }5[0,0925 pct.]5 voor de in artikel 161bis, § 6, bedoelde quotiteit van het maatschappelijk kapitaal van de in artikel 161, 4°, 5° of 6°, bedoelde instellingen die de vorm van een coöperatieve vennootschap hebben, erkend door de Nationale Raad van de Coöperatie; 5° op 0,01 pct. voor de in artikel 161bis, § 1, bedoelde bedragen, in de mate dat de financieringsmiddelen van de beleggingsinstelling, één of meerdere van haar compartimenten of klassen van aandelen, uitsluitend worden aangetrokken bij institutionele of professionele beleggers die voor eigen rekening handelen, en waarvan de effecten uitsluitend door deze beleggers kunnen worden verworven.]1]1 }1. – Ingevoegd bij art. 73 wet 22 juli 1993, B.S., 26 juli 1993, inwerkingtreding: 1 juli 1993 (art. 85, zoals vervangen bij art. 14 wet 4 april 1995, B.S., 23 mei 1995); na wijziging, vervangen bij art. 309 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 312) }2. – 1° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106) }3. – 2° laatst gewijzigd bij art. 70, 2°, wet 30 juli 2013, B.S., 1 augustus 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 73, lid 2) }4. – 3° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106) }5. – 4° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
71
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 937
3. Waals Gewest
p. 937 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 21 volledig vervangen
Art. 21. In afwijking van artikel 19, wordt de belastbare waarde der tot de nalatenschap behorende goederen als volgt vastgesteld: I. Voor de in het buitenland gelegen onroerende goederen, indien de verkoopwaarde niet blijkt uit akten en bescheiden, door twintig of dertig maal de jaarlijkse opbrengst der goederen of de prijs der lopende huurcelen, zonder aftrekking van de lasten aan de huurder of aan de pachter opgelegd, naar gelang het gaat om bebouwde eigendommen of onbebouwde eigendommen; in geen geval, mag de belastbare waarde lager zijn dan deze die tot grondslag gediend heeft voor de heffing van de belasting in het buitenland. II. Voor het kapitaal en de interesten vervallen of verkregen van de schuldvorderingen, door het nominaal bedrag van dit kapitaal en van deze interesten, onder voorbehoud voor de aangevers de schuldvordering op haar verkoopwaarde te schatten, in geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van alle andere oorzaak van waardevermindering. III. }1[Voor de financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten op een Belgisch multilateraal handelssysteem, een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt, respectievelijk bedoeld in artikel 2, eerste lid, 4°, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, volgens de verkoopwaarde van die financiële instrumenten op de datum van het overlijden of op dezelfde datum van de twee daarop volgende maanden. Die waarde wordt vastgesteld op grond van de informatie van de koerswaarden, te lezen in de gespecialiseerde geschreven pers en/of via raadpleegbare gespecialiseerde elektronische bronnen. De erfgenamen, legatarissen en begiftigden moeten de keuze van de referentiedatum en de informatiebron van de koerswaarden in hun aangifte opgeven, waarbij die keuze van toepassing is op alle nagelaten waarden. Van de erfgenamen, legatarissen of begiftigden kan gevraagd worden die koerswaarde aan te tonen via een tweede, onafhankelijke bron.]1 }2[IIIbis. Voor de financiële instrumenten in de zin van artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten of de vennootschapseffecten in de zin van artikel 60bis, § 1ter, nog niet bedoeld onder II en III, indien het overlijden plaatsvindt tussen 1 mei 2008 en 31 december 2009, volgens de noteringswaarde van de koopwaarde van het goed, ofwel op datum van het overlijden, ofwel op datum van de laatste dag van de tweede, derde of vierde maand volgend op het overlijden, op voorwaarde dat de keuze aangegeven wordt in de aangifte.
Die keuze kan slechts één enkele datum betreffen; die is van toepassing op alle nagelaten waarden waarvan sprake in dit hoofdstuk IIIbis.]2 IV. Voor de altijddurende of voor een onbepaalde tijd gevestigde erfpachten, grondrenten en andere prestatiën, evenals voor de al dan niet gehypothe72 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
keerde altijddurende renten, door twintig maal de rente of de jaarlijkse prestatie, onder voorbehoud voor de aangevers de rente of prestatie op haar verkoopwaarde te begroten, in geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van alle andere oorzaak van waardevermindering. V. Voor de op het hoofd van een derde gevestigde lijfrenten en andere levenslange uitkeringen, door de vermenigvuldiging van het jaarlijks bedrag der uitkering met het getal: 18, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, 20 jaar oud is of minder; 17, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 20 tot 30 jaar oud is; 16, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 30 tot 40 jaar oud is; 14, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 40 tot 50 jaar oud is; 13, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 50 tot 55 jaar oud is; 11, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 55 tot 60 jaar oud is; 9,5, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 60 tot 65 jaar oud is;
maand volgend op de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad (art. 37) }2. – Lid 1, IIIbis, ingevoegd bij art. 15, b), Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 30 december 2008 (art. 17, lid 1). De erfgenamen, legataris of schenker die reeds hun successieaangifte hebben ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel 15 van dit decreet, worden ertoe gemachtigd de specifieke beoordelingsregels te gebruiken vastgesteld bij dit artikel 15 en de initieel aangegeven waarden te herzien. Daartoe moeten ze een nieuwe aangifte indienen in de zin van artikel 37 van het Wetboek der successierechten en de wijziging van de initieel aangegeven waarden wordt beschouwd als een wijziging va de inhoud van de successie in de zin van artikel 135, 4°, van het Wetboek der successierechten, van toepassing op het te veel betaalde recht tussen de successieaangifte en de nieuwe aangifte waarbij gebruik wordt gemaakt van artikel 15 van dit decreet (art. 17, lid 2) }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 15, c), Programmadecr. 18 december 2008, B.S., 30 december 2008, inwerkingtreding: 30 december 2008 (art. 17, lid 1). De erfgenamen, legataris of schenker die reeds hun successieaangifte hebben ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel 15 van dit decreet, worden ertoe gemachtigd de specifieke beoordelingsregels te gebruiken vastgesteld bij dit artikel 15 en de initieel aangegeven waarden te herzien. Daartoe moeten ze een nieuwe aangifte indienen in de zin van artikel 37 van het Wetboek der successierechten en de wijziging van de initieel aangegeven waarden wordt beschouwd als een wijziging va de inhoud van de successie in de zin van artikel 135, 4°, van het Wetboek der successierechten, van toepassing op het te veel betaalde recht tussen de successieaangifte en de nieuwe aangifte waarbij gebruik wordt gemaakt van artikel 15 van dit decreet (art. 17, lid 2)
8, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 65 tot 70 jaar oud is;
p. 941–942
6, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 70 tot 75 jaar oud is;
K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 55bis volledig vervangen
4, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 75 tot 80 jaar oud is; 2, indien hij, op wiens hoofd de rente is gevestigd, boven de 80 jaar oud is. VI. Voor het op het hoofd van een derde gevestigde vruchtgebruik, door de jaarlijkse opbrengst van de goederen, berekend tegen 4 % van de waarde van de volle eigendom, vermenigvuldigd met het onder nummer V aangeduide cijfer. VII. Voor de voor een beperkte tijd gevestigde renten of prestatiën, door de som die door de kapitalisatie van de renten of prestatiën ad 4 % op de datum van het overlijden wordt vertegenwoordigd, onder dit voorbehoud dat het bedrag van de kapitalisatie, al naar het geval, de belastbare waarde, zoals die in nummers IV en V wordt bepaald, niet te boven gaat. Dezelfde regel is van toepassing wanneer het gaat over een voor beperkte tijd gevestigd vruchtgebruik, met dien verstande dat dan de opbrengst van de goederen zoals in nummer VI wordt gezegd tot grondslag van de kapitalisatie wordt genomen. VIII. Voor de blote eigendom, door de waarde van de volle eigendom onder aftrek van de waarde van het vruchtgebruik berekend naar de voorschriften van dit artikel en van artikel 22. Geen aftrek heeft plaats wanneer het vruchtgebruik bij toepassing van artikel 67 vrij is van het recht van successie en van overgang bij overlijden. }3[De
Waalse Regering beoordeelt de maatregelen bepaald in lid 1, III, laatste lid, en IIIbis, in het kader van het eventuele verlenging of bestendiging.]3
}1. – III, na wijziging, vervangen bij art. 36 Decr. W. Parl. 19 september 2013, B.S., 11 oktober 2013, van toepassing op de erfopvolgingen die openvallen vanaf de eerste dag van de
}1[Art.
55bis. }2 [§ 1. Vrijgesteld wordt van de successierechten en rechten bij overdracht door overlijden: a) de waarde van de onroerende goederen opgenomen in de omtrek van een Natura 2000-gebied; b) de waarde van de onroerende goederen opgenomen in de omtrek van een gebied dat in aanmerking komt voor het Natura 2000-netwerk en onderworpen is aan de primaire beschermingsregeling en waarvoor de successierechten en de rechten bij overdracht door overlijden geacht worden in het Waalse Gewest gelegen te zijn. § 2. De vrijstellingen dienen het voorwerp uit te maken van een schriftelijke verklaring, gedateerd en ondertekend door alle erfgenamen, legatarissen of begiftigden van die vrijstellingen, die gevoegd moet worden bij de aangifte van nalatenschap. De verklaring van vrijstelling bevat één van de volgende verwijzingen: 1° de verwijzing naar de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het besluit tot aanwijzing van het onroerend goed als Natura 2000-gebied krachtens artikel 26, § 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; 2° de identificatiecode en de eigennaam van de site die in aanmerking komt als Natura 2000-gebied in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud zoals vermeld in de berichten van het Waalse Gewest bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad respectievelijk op 30 juli 2004 en 23 februari 2011, evenals de nummers van de kadastrale percelen in het in aanmerking komend gebied met in voorkomend geval vermelding van het percentage van het gebied dat in het netwerk besloten ligt.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • D. Successierechten • 3. Waals Gewest K.B. nr. 308, 31 maart 1936 — p. 957
Het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst zal het algemeen bestuur belast met de belastingdienst in de Federale Overheidsdienst Financiën een lijst mededelen van de gezamenlijke kadastrale percelen opgenomen in de omtrek van de gebieden die voor Natura 2000 in aanmerking komen, gelegen in Wallonië. § 3. De vrijstelling bedoeld in § 1, b), wordt enkel behouden als de goederen die opgenomen worden in de omtrek van de site die voor het Natura 2000netwerk in aanmerking komt uiteindelijk opgenomen worden in de omtrek van een gebied aangewezen bij regeringsbesluit als Natura 2000-gebied in de zin van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud. Dat aanwijzingsbesluit wordt door het Overkoepelend Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst overgemaakt aan het algemeen bestuur belast met de belastingdienst bij de Federale Overheidsdienst Financiën. § 4. Het overeenkomstig de artikelen 48 tot 60ter verschuldigde recht wordt eisbaar voor alle erfgenamen, legatarissen of begiftigden die het voordeel van de vrijstelling bedoeld in § 1, b), genieten vanaf het ogenblik waarop de voorwaarde van § 3 niet vervuld is, en uiterlijk op }3[31 december 2014]3. Die termijn kan door de Regering verlengd worden. In dat geval dient er een nieuwe aangifte van nalatenschap in de zin van artikel 37, 7°, te worden ingediend.]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 17 Decr. W. R. 6 december 2001, B.S., 22 januari 2002, inwerkingtreding: 22 januari 2002 (art. 23) }2. – Vervangen bij art. 1 Decr. W. Parl. 3 juni 2011, B.S., 14 juni 2011, inwerkingtreding: 13 januari 2011 (art. 9) }3. – § 4, lid 1, gewijzigd bij art. 1 B. W. Reg. 5 december 2013, B.S., 17 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 24)
p. 945 K.B. nr. 308, 31 maart 1936
p. 949 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 100 volledig vervangen
Art. 100. De besturen en de openbare instellingen, de stichtingen van openbaar nut en de private stichtingen, alle verenigingen of vennootschappen die in België hun voornaamste instelling, een bijhuis of een om 't even welke zetel van verrichtingen hebben, de bankiers, de wisselagenten, de wisselagentcorrespondenten, de zaakwaarnemers en de openbare of ministeriële ambtenaren moeten aan de ambtenaren van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, met gebeurlijke rechtvaardiging van hun gelijkvormigheid en zonder verplaatsing, alle inlichtingen verschaffen welke dezen nodig achten om de juiste heffing der successierechten te verzekeren. Deze inlichtingen mogen slaan op al de verrichtingen die gedaan werden, hetzij door de overledene, hetzij door zijn echtgenoot, zijn opvolger of door een derde persoon vóór of na het openvallen van de nalatenschap, en die van aard zouden zijn invloed op de heffing der belasting uit te oefenen. Voormelde inlichtingen mogen slechts worden gevraagd krachtens een bijzondere machtiging van de directeur-generaal van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, behelzende de aanduiding van de overleden persoon; bovendien, zo het onderzoek betrekking heeft op feiten die meer dan drie jaar vóór het openvallen der nalatenschap gebeurd zijn ofwel op om 't even welke door een ander persoon dan de overledene of dezes echtgenoot gedane verrichtingen, moet bedoelde machtiging de feiten die het voorwerp van de opzoeking uitmaken nauwkeurig bepalen. }1[De
inlichtingen moeten worden verschaft binnen drie maanden na de datum waarop ze werden gevraagd. Die termijn kan worden verlengd door de ambtenaar aangewezen in de in het derde lid bedoelde machtiging.]1 {2É3
Art. 70 volledig vervangen }1. – Lid 4 toegevoegd bij art. 94 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
Art. 70. De erfgenamen, legatarissen en begiftigden zijn tegenover de Staat aansprakelijk voor de rechten van successie of van overgang bij het overlijden en voor de interesten, ieder voor het door hem verkregene. Bovendien, zijn de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden in de nalatenschap van een Rijksinwoner samen aansprakelijk, ieder in verhouding van zijn erfdeel, voor de gezamenlijke rechten en interesten verschuldigd door de legatarissen en begiftigden onder algemene titel of onder bijzondere titel. Deze regel is niet van toepassing op de rechten en interesten verschuldigd op de in artikel 37 voorziene nieuwe aangiften, wanneer het op hen niet berust deze aangiften in te leveren. }1[Hij is evenmin van toepassing op de rechten en interesten verschuldigd op een verkrijging die door artikel 8 met een legaat wordt gelijkgesteld.]1 }1. – Lid 2 aangevuld bij art. 91 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013
}2. – Lid 1 gewijzigd bij wet 2 mei 2002, B.S., 18 oktober 2002, err., B.S., 19 oktober 2002, van toepassing vanaf 1 juli 2003 }3. – Vervangen bij art. 47 wet 2 mei 2002, B.S., 11 december 2002, inwerkingtreding: art. 32 wet 16 januari 2003, B.S., 5 februari 2003 en art. 4 K.B. 2 april 2003, B.S., 6 juni 2003
p. 954 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 144 volledig vervangen
Art. 144. De ontvangers der successierechten zijn ertoe gehouden, op eenvoudig verzoek, aan alle personen, tegen een door de Minister van Financiën vast te stellen retributie, de eigendomstitels van de in het ambtsgebied van hun kantoor gelegen vaste goederen te doen kennen.
}1[De
Koning kan bepalen dat de eigendomstitels op een gedematerialiseerde wijze kunnen of moeten worden afgeleverd, alsmede de modaliteiten van hun aflevering.]1
}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 61 wet 21 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 10 januari 2014 (art. 87, 1°)
p. 957 K.B. nr. 308, 31 maart 1936 Art. 161ter volledig vervangen
Art. 161ter. Het tarief van de taks wordt vastgesteld: 1° op }1[0,0925 pct.]1 voor de in artikel 161bis, §§ 1 en 2, bedoelde bedragen van de beleggingsinstellingen; 2° op }2[0,1929 pct.]2 voor de in artikel 161bis, § 4, bedoelde quotiteit van de spaardeposito's bij kredietinstellingen; 3° op }3[0,0925 pct.]3 voor het in artikel 161bis, § 5, bedoelde totaal bedrag van de wiskundige balansprovisies en de technische provisies die betrekking hebben op levensverzekeringscontracten en op verzekeringsverrichtingen die verbonden zijn aan beleggingsfondsen; 4° op }4[0,0925 pct.]4 voor de in artikel 161bis, § 6, bedoelde quotiteit van het maatschappelijk kapitaal van de in artikel 161, 4°, 5° of 6°, bedoelde instellingen die de vorm van een coöperatieve vennootschap hebben, erkend door de Nationale Raad van de Coöperatie; 5° op 0,01 pct. voor de in artikel 161bis, § 1, bedoelde bedragen, in de mate dat de financieringsmiddelen van de beleggingsinstelling, één of meerdere van haar compartimenten of klassen van aandelen, uitsluitend worden aangetrokken bij institutionele of professionele beleggers die voor eigen rekening handelen, en waarvan de effecten uitsluitend door deze beleggers kunnen worden verworven. {5 }1. – 1° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106) }2. – 2° laatst gewijzigd bij art. 70, 2°, wet 30 juli 2013, B.S., 1 augustus 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 73, lid 2) }3. – 3° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106) }4. – 4° laatst gewijzigd bij art. 106 wet 17 juni 2013, B.S., 28 juni 2013, err., B.S., 5 juli 2013, err., B.S., 5 augustus 2013, err., B.S., 17 september 2013, err., B.S., 27 november 2013, err., B.S., 25 november 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 106) }5. – Gewijzigd bij art. 12, 5°, K.B. 13 juli 2001; gewijzigd bij art. 21 wet 5 augustus 2003, B.S., 7 augustus 2003; gewijzigd bij art. 305, wet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2004; gewijzigd bij art. 309 en 311 wet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, inwerkingtreding: 1 januari 2004
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
73
V. FISCAAL RECHT • J. Notificatieverplichtingen Subtrefwoord «J. Notificatieverplichtingen» — p. 0
J. Notificatieverplichtingen p. 0 Subtrefwoord «J. Notificatieverplichtingen» Inhoudsopgave aanvullen
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 – Vlaamse Codex Fiscaliteit, notificatieverplichtingen (uittreksel art. 3.12.1.0.1–3.12.2.0.1) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
p. 974
meegedeeld door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 toevoegen
Als hetzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd op de wijze, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zal het bericht, opgesteld conform het eerste lid, 2°, alleen primeren als de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van het bericht, opgesteld conform het eerste lid, 1°.
Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 houdende de Vlaamse Codex Fiscaliteit (B.S., 23 december 2013)
(Uittreksel)
TITEL 3
INNING EN INVORDERING
VERPLICHTINGEN VAN DERDEN Afdeling 1
Notificatieverplichtingen van derden Art. 3.12.1.0.1. De notarissen die een akte moeten opmaken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, van een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingen en toebehoren die aanleiding kunnen geven tot een hypothecaire inschrijving, als ze de volgende persoon of instantie niet op de hoogte brengen: 1° de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden; 2° het bevoegde personeelslid in het ambtsgebied van wie de eigenaar of de vruchtgebruiker van het goed zijn woonplaats of zijn hoofdinrichting heeft en daarenboven, als het om een onroerend goed gaat, het bevoegde personeelslid in het ambtsgebied van wie dat goed ligt, als het bericht niet meegedeeld kan worden op de wijze, vermeld in 1°. In dat geval moet het bericht met een aangetekende brief worden verzonden. Als die akte niet verleden wordt binnen drie maanden na de verzending van het bericht, wordt ze als niet bestaand beschouwd. Als het bericht meegedeeld is op de wijze, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt onder de datum van verzending van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding, 74 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Als de aldus door beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal van de sommen, verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, moet de notaris daarenboven, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor het overschot, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, inlichtingen daarover verstrekken aan:
Art. 3.12.1.0.2. Vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag die volgt op de verzending van het bericht, vermeld in artikel 3.12.1.0.1, wordt door het bevoegde personeelslid aan de notaris kennisgegeven van het bedrag van de belastingen en toebehoren die aanleiding kunnen geven tot inschrijving van de wettelijke hypotheek van het Vlaamse Gewest op de goederen die het voorwerp van de akte zijn, op een van de volgende wijzen:
1° de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden;
1° door gebruikmaking van informaticatechnieken;
De datum van de inlichting is, naargelang het geval, de datum van ontvangstmelding, meegedeeld door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, of de datum waarop de aangetekende brief neergelegd wordt bij de post.
2° met een aangetekende brief. HOOFDSTUK 12
974, Aanv. 74
Als de kennisgeving heeft plaatsgevonden op de wijze, vermeld in het eerste lid, 1°, is de datum van die kennisgeving de datum van verzending ervan. Als dezelfde kennisgeving achtereenvolgens wordt verstuurd op de wijzen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zal de kennisgeving, opgesteld conform het eerste lid, 2°, alleen primeren als de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van de kennisgeving, opgesteld conform het eerste lid, 1°.
Art. 3.12.1.0.3. § 1. Als de akte, vermeld in artikel 3.12.1.0.1, verleden is, geldt de kennisgeving, vermeld in artikel 3.12.1.0.2, als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige, en als verzet tegen de prijs als vermeld in artikel 1642 van het Gerechtelijk Wetboek, in de gevallen waarin de notaris gehouden is de bedragen en waarden conform artikel 1639 tot en met 1654 van het Gerechtelijk Wetboek te verdelen. Met behoud van de rechten van derden is de notaris ertoe gehouden, als de akte, vermeld in artikel 3.12.1.0.1, verleden is, behalve in geval van de toepassing van artikel 1639 tot en met 1654 van het Gerechtelijk Wetboek, de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie te betalen voor het bedrag van de belastingen en toebehoren die hem ter uitvoering van artikel 3.12.1.0.2ter kennis zijn gebracht en in zoverre deze belastingen en toebehoren niet betwist worden.
2° het bevoegde personeelslid met een aangetekende brief, als de inlichtingen niet kunnen worden verstrekt op de wijze, vermeld in 1°, of als de notaris voorafgaandelijk het bericht, vermeld in artikel 3.12.1.0.1, met een aangetekende brief heeft verstuurd.
§ 2. Als dezelfde inlichting achtereenvolgens wordt verstuurd op de wijzen, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 1° en 2°, zal de inlichting, opgesteld conform paragraaf 1, derde lid, 2°, alleen primeren als de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van de inlichting, opgesteld conform paragraaf 1, derde lid, 1°. § 3. Met behoud van de rechten van derden kan de overschrijving of de inschrijving van de akte niet tegen het Vlaamse Gewest ingeroepen worden als de inschrijving van de wettelijke hypotheek plaatsvindt binnen acht werkdagen na de datum van de inlichting, vermeld in paragraaf 1, vierde lid. Alle niet-ingeschreven schuldvorderingen waarvoor pas na het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 1, derde lid, beslag wordt gelegd of verzet wordt aangetekend, zijn zonder uitwerking ten opzichte van de schuldvorderingen inzake belastingen en toebehoren, die ter uitvoering van artikel 3.12.1.0.2ter kennis zijn gegeven.
Art. 3.12.1.0.4. De inschrijvingen, genomen na de termijn, vermeld in artikel 3.12.1.0.3, § 3, eerste lid, of tot zekerheid van belastingen die niet overeenkomstig artikel 3.12.1.0.2ter kennis zijn gegeven, kunnen niet worden ingeroepen tegen de hypothecaire schuldeisers, noch tegen de verkrijger die handlichting ervan zal kunnen vorderen. Art. 3.12.1.0.5. De aansprakelijkheid door de notaris, opgelopen met toepassing van artikel 3.12.1.0.1 en 3.12.1.0.3, gaat, naargelang het geval, de waarde van het vervreemde goed of het bedrag van de hypothecaire inschrijving, na af-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
V. FISCAAL RECHT • J. Notificatieverplichtingen Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 974
trek van de sommen en waarden waarop in zijn handen beslag onder derden werd gelegd, niet te boven.
Art. 3.12.1.0.6. § 1. De Vlaamse Regering kan voor de berichten en inlichtingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.1 en 3.12.1.0.3, de modellen vaststellen. § 2. De informatie in de berichten, kennisgevingen en inlichtingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.1 tot en met 3.12.1.0.3, is dezelfde, ongeacht of ze worden meegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, of met een aangetekende brief. Bij de verzending van de berichten, inlichtingen en kennisgevingen, vermeld in het eerste lid, gericht tot of afkomstig van het bevoegde personeelslid of de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, worden de betrokken personen geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer, vermeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, als het gaat om een rechtspersoon, en het rijksregisternummer als het gaat om een natuurlijke persoon en van het identificatienummer, vermeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. § 3. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de berichten, inlichtingen en kennisgevingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.1 tot en met 3.12.1.0.3, moeten, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, worden verzekerd met aangepaste beveiligingstechnieken. § 4. O pd at d e k e nni sg ev ing en, ve rm e ld i n artikel 3.12.1.0.2, op geldige wijze als beslag onder derden zouden gelden als ze worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moeten ze een elektronische handtekening dragen, die met een van de volgende technieken wordt aangebracht: 1° creatie van een elektronische handtekening met behulp van een Belgische elektronische identiteitskaart; 2° creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel, toegekend aan een bevoegde personeelslid, waarbij een certificaat gevoegd is dat uitgereikt is aan dat personeelslid, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer is opgeslagen; 3° creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel, toegekend aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, vermeld in artikel 3.12.1.0.2, waarbij een certificaat gevoegd is dat uitgereikt is aan die entiteit, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer is opgeslagen; 4° creatie van een geavanceerde elektronische handtekening als vermeld in artikel 2, 2°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten. Ongeacht de toegepaste techniek wordt er gegarandeerd dat alleen de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd.
De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending, correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld. Die gegevens moeten gedurende een periode van tien jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd.
Art. 3.12.1.0.7. Artikel 3.12.1.0.1 tot en met 3.12.1.0.6 zijn van toepassing op elke persoon die bevoegd is om de authenticiteit te verlenen aan de akten, vermeld in artikel 3.12.1.0.1.
Art. 3.12.1.0.8. Met het akkoord van de belastingschuldige zijn de banken, onderworpen aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de ondernemingen, onderworpen aan het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen, en de hypotheekondernemingen, onderworpen aan de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, gemachtigd het bericht, vermeld in artikel 3.12.1.0.1, toe te sturen en in staat om de kennisgeving, vermeld in artikel 3.12.1.0.2, te ontvangen. De afgifte door die instellingen van een attest aan de notaris betreffende de verzending van het bericht en het gevolg dat daaraan gegeven wordt door de bevoegde personeelsleden, stelt de aansprakelijkheid van die instellingen in de plaats van die van de notaris.
Art. 3.12.1.0.9. Geen akte die in het buitenland verleden is en de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft, wordt in België tot overschrijving of inschrijving in de registers van een hypotheekbewaarder toegelaten, als er niet een attest bij gevoegd is van het bevoegde personeelslid in het ambtsgebied van wie het onroerend goed ligt en, in voorkomend geval, van het bevoegde personeelslid in het ambtsgebied van wie de betrokkene zijn woonplaats of zijn hoofdinrichting heeft. Het attest, vermeld in het eerste lid, geeft er blijk van dat de eigenaar of de vruchtgebruiker geen belastingen schuldig is of dat de wettelijke hypotheek die de verschuldigde belastingen waarborgt, ingeschreven is.
Art. 3.12.1.0.10. Openbare ambtenaren of ministeriële officieren, belast met de openbare verkoping van roerende goederen waarvan de waarde ten minste 250 euro bedraagt, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingen en toebehoren die de eigenaar op het ogenblik van de verkoping schuldig is, als ze niet ten minste acht werkdagen vooraf de volgende instanties of personen verwittigen op de volgende wijze: 1° de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden; 2° het bevoegde personeelslid van de woonplaats of van de hoofdinrichting van de eigenaar met een aangetekende brief als het bericht niet meegedeeld kan worden op de wijze, vermeld in 1°. Als het bericht meegedeeld is conform het eerste lid, 1°, wordt onder de datum van verzending van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding, meegedeeld door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. Als hetzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd op de wijzen, vermeld in het eerste lid, 1° en
2°, zal het bericht, opgesteld conform het eerste lid, 2°, alleen primeren als de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van het bericht, opgesteld conform het eerste lid, 1°.
Art. 3.12.1.0.11. Als de verkoping heeft plaatsgevonden, geldt de kennisgeving van het bedrag van de verschuldigde bedragen, die uiterlijk daags vóór de verkoping uitgevoerd wordt door de entiteit, vermeld in artikel 3.12.1.0.10, eerste lid, 1°, of door het bevoegde personeelslid, vermeld in artikel 3.12.1.0.10, eerste lid, 2°, als beslag onder derden in handen van de openbare ambtenaren of ministeriële officieren als vermeld in artikel 3.12.1.0.10, eerste lid. De kennisgeving gebeurt: 1° door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt; 2° met een aangetekende brief, als de kennisgeving niet op de wijze, vermeld in 1°, kan worden verzonden. Als de kennisgeving heeft plaatsgevonden conform het eerste lid, 1°, is de datum van de kennisgeving de datum van verzending ervan. Als dezelfde kennisgeving achtereenvolgens wordt verstuurd op de wijzen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zal de kennisgeving conform het eerste lid, 2°, alleen primeren als de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van de kennisgeving, opgesteld conform het eerste lid, 1°. Met behoud van de rechten van derden en behalve in geval van de toepassing van artikel 1627 tot en met 1638 van het Gerechtelijk Wetboek, zijn de openbare ambtenaren of ministeriële officieren gehouden de bedragen en waarden die ze onder zich houden, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op de verkoping, te betalen aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ten bedrage van de belastingen en toebehoren die de openbare ambtenaar of de ministeriële officier ter uitvoering van het eerste lid ter kennis zijn gebracht en in zoverre deze belastingen en toebehoren niet betwist worden.
Art. 3.12.1.0.12. De aansprakelijkheid door de openbare ambtenaren en ministeriële officieren, opgelopen met toepassing van artikel 3.12.1.0.10 en 3.12.1.0.11, gaat, naargelang het geval, de waarde van de verkochte goederen, na aftrek van de sommen en waarden waarop in hun handen beslag onder derden werd gelegd, niet te boven. Art. 3.12.1.0.13. § 1. De Vlaamse Regering kan voor de berichten en inlichtingen, vermeld in het artikel 3.12.1.0.10, de modellen vaststellen. § 2. De informatie in de berichten, kennisgevingen en inlichtingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.10 en 3.12.1.0.11, is dezelfde, ongeacht of ze worden meegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, of met een aangetekende brief. Bij de verzending van de berichten, inlichtingen en kennisgevingen, vermeld in het eerste lid, gericht tot of afkomstig van het bevoegde personeelslid of de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, worden de betrokken personen geïdentificeerd aan de hand van het identificatienummer, vermeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, als het gaat om een rechtspersoon, en aan de hand van het rijksregisternummer als het gaat om een natuurlijke persoon, en aan de hand van het identificatienummer, ver-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
75
V. FISCAAL RECHT • J. Notificatieverplichtingen Decr. Vl. Parl. 13 december 2013 — p. 974
meld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. § 3. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de berichten, inlichtingen en kennisgevingen, vermeld in artikel 3.12.1.0.10 en 3.12.1.0.11, moeten, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, worden verzekerd met aangepaste beveiligingstechnieken. § 4. O pdat de k enn is ge vin ge n, ve r me ld in artikel 3.12.1.0.11, op geldige wijze als beslag onder derden zouden gelden als ze worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moeten ze een elektronische handtekening dragen, die met een van de volgende technieken wordt aangebracht: 1° creatie van een elektronische handtekening met behulp van een Belgische elektronische identiteitskaart; 2° creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel, toegekend aan een bevoegde personeelslid, waarbij een certificaat is gevoegd dat uitgereikt is aan dat personeelslid, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer is opgeslagen; 3° creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel, toegekend aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, vermeld in artikel 3.12.1.0.11, waarbij een certificaat gevoegd is dat uitgereikt is aan die entiteit, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer is opgeslagen; 4° creatie van een geavanceerde elektronische handtekening als vermeld in artikel 2, 2°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten. Ongeacht de toegepaste techniek wordt er gegarandeerd dat alleen de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd. De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending, correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld. Die gegevens moeten gedurende een periode van tien jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd.
Art. 3.12.1.0.14. § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 3.12.1.0.1 tot en met 3.12.1.0.8
76 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
is de overdracht in eigendom of in vruchtgebruik van een geheel van goederen, samengesteld uit onder meer elementen die het behoud van de clientèle mogelijk maken, die voor de uitoefening van een vrij beroep, ambt of post of een industrieel, handels- of landbouwbedrijf worden aangewend, alsook de vestiging van een vruchtgebruik op dezelfde goederen, pas tegenstelbaar aan de bevoegde personeelsleden na verloop van de maand die volgt op de maand waarin een eensluidend verklaard afschrift van de akte tot overdracht of vestiging ter kennis is gebracht van het bevoegde personeelslid van de woonplaats of van de maatschappelijke zetel van de overdrager. § 2. De overnemer is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden, verschuldigd door de overdrager na verloop van de termijn, vermeld in paragraaf 1, voor het bedrag dat al door hem is betaald of verstrekt, of voor een bedrag dat overeenstemt met de nominale waarde van de aandelen die in ruil voor de overdracht zijn toegekend vóór de afloop van de voormelde termijn. § 3. Paragraaf 1 en 2 zijn niet van toepassing als de overdrager bij de akte van overdracht een certificaat voegt dat uitsluitend met dat doel is opgemaakt door het personeelslid, vermeld in paragraaf 1, binnen dertig dagen die voorafgaan aan de kennisgeving van de overeenkomst. De uitreiking van dat certificaat is afhankelijk van een aanvraag die de overdrager in tweevoud heeft ingediend bij het bevoegde personeelslid van de belastingen van de woonplaats of de maatschappelijke zetel van de overdrager. Het certificaat wordt geweigerd door het bevoegde personeelslid als de overdrager bedragen verschuldigd blijft als belastingen en toebehoren op de dag van de aanvraag of als de aanvraag is ingediend na de aankondiging van of tijdens een belastingonderzoek of na het verzenden van een verzoek om inlichtingen. Het certificaat wordt ofwel uitgereikt ofwel geweigerd binnen een termijn van dertig dagen na de indiening van de vraag van de overdrager. § 4. De overdrachten die worden uitgevoerd door een curator, een gerechtsmandataris, belast met het organiseren en realiseren van een overdracht onder gerechtelijk gezag met toepassing van artikel 60 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen of in geval van fusie, splitsing, inbreng van de algemeenheid van goederen of van een tak van werkzaamheid, verricht overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen, zijn niet onderworpen aan de bepalingen van dit artikel. § 5. De Vlaamse Regering kan modellen vaststellen voor de aanvraag en het certificaat, vermeld in dit artikel.
Art. 3.12.1.0.15. Iedere rechtspersoon of natuurlijke persoon die, al dan niet samen met zijn echtgenoot of zijn wettelijk samenwonende of zijn descendenten, ascendenten en zijverwanten tot en met de tweede graad, onrechtstreeks of onmiddellijk minstens 33 % bezit van de aandelen in een binnenlandse vennootschap en die aandelen, of een gedeelte daarvan, voor minstens 75 % overdraagt uiterlijk in een tijdspanne van één jaar, is van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden en toebehoren als het actief van de vennootschap uiterlijk op de dag van de betaling van de prijs van de aandelen voor ten minste 75 % bestaat uit vorderingen, financiële vaste activa, geldbeleggingen of liquide middelen. De hoofdelijke aansprakelijkheid, vermeld in het eerste lid, geldt alleen voor de belastingschulden en toebehoren die betrekking hebben op: 1° het aanslagjaar waarin de overdracht van de aandelen plaatsvindt; 2° de drie aanslagjaren voorafgaand aan de aanslagjaren waarin de overdracht van de aandelen plaatsvindt. Het eerste lid is niet van toepassing op de overgedragen aandelen van een genoteerde vennootschap of van een onderneming die onder het toezicht staat van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten.
Afdeling 2
Verplichtingen van kredietinstellingen of inrichtingen Art. 3.12.2.0.1. Als openbare of private kredietinstellingen of -inrichtingen kredieten, leningen of voorschotten toekennen waarvoor een voordeel is verleend in het kader van de regelgeving inzake economische expansie of waarvoor een dergelijk voordeel is aangevraagd aan de bevoegde overheid, mogen ze de fondsen noch geheel noch gedeeltelijk vrijgeven, tenzij nadat de genieter of aanvrager hun een attest heeft overgelegd dat is uitgereikt door het bevoegde personeelslid en waaruit een van de volgende feiten blijkt: 1° er zijn geen ingekohierde belastingen of toebehoren waarvoor de betalingstermijn verstreken is; 2° er is een bepaald bedrag aan ingekohierde belastingen of toebehoren verschuldigd waarvoor de betalingstermijn verstreken is, in welk geval de betaling van de verschuldigde bedragen, in de vorm en binnen de termijnen, bepaald in het attest, het voorwerp moet uitmaken van een bijzonder beding in de beslissing tot toekenning van het voordeel.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • A. Federaal • 3. Prekadastrate K.B. 18 november 2013 — p. 1401
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT A. Federaal 3. Prekadastrate
p. 0 Subtrefwoord «3. Prekadastrate» Inhoudsopgave aanvullen
K.B. 18 november 2013 – Identificatie van onroerende goederen, akte, plan van afbakening, gereserveerde perceelsidentificatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1401, Aanv. 77
M.B. 18 november 2013 – Plan van afbakening, inhoud, aanbieding bij Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1401, Aanv. 78
p. 1401 K.B. 18 november 2013 toevoegen
K.B. 18 november 2013 tot aanvulling van de identificatieregels van onroerende goederen in een aan hypothecaire openbaarmaking onderworpen akte of stuk, en tot regeling van de voorafgaande neerlegging van een plan bij de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie en van de aflevering door die algemene administratie van een nieuwe identificatie (B.S., 2 december 2013) Art. 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° een akte: een akte of een stuk bedoeld in artikel 141 van de hypotheekwet; 2° een plan van afbakening: een plan dat toelaat de grenzen te bepalen van een onroerend goed dat het onderwerp is van een akte; 3° een gereserveerde perceelsidentificatie: een kadastraal perceelnummer gereserveerd in de database van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie met het oog op een latere kadastrering.
3° een privatieve kavel te creëren in het kader van de artikelen 577-2 en 577-3 van het Burgerlijk Wetboek.
legd door de Minister van Financiën, of licht ze de aanvrager in van de redenen van de niet-aflevering van die referte.
Art. 2. § 1. Wanneer een akte een nieuw te creëren kadastraal perceel betreft, wordt in de akte de identificatie van dat perceel aangevuld met:
Art. 4. De nieuwe gereserveerde perceelsidentificatie wordt aangevraagd bij de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie.
1° de referte aan een plan van afbakening;
De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie maakt de gereserveerde perceelsidentificatie aan in afwachting van de creatie van het nieuwe kadastraal perceel en deelt ze binnen de twintig kalenderdagen te rekenen vanaf het indienen van de aanvraag mee, voor zover die aanvraag de nodige gegevens bevat en mits er overeenkomstig artikel 3 een plan van afbakening is neergelegd.
2° de voor dat perceel gereserveerde nieuwe perceelsidentificatie. De notaris of de openbare ambtenaar kan bij de akte het plan van afbakening voegen waarop enkel de gereserveerde perceelsidentificatie en de handtekeningen van de partijen mogen worden toegevoegd. § 2. Voor een te creëren privatieve kavel in het kader van de artikelen 577-2 en 577-3 van het Burgerlijk Wetboek is de referte aan een plan van afbakening echter niet vereist wanneer de kavel zich bevindt in een nog op te richten, in oprichting zijnde of nieuw opgericht gebouw.
Art. 5. De Minister bevoegd voor Financiën bepaalt de inhoud evenals de nadere regels inzake de aanbieding van het in artikel 2 bedoelde plan.
§ 3. In geval van een verdeling in verschillende kavels bevat het in § 1 bedoelde plan van afbakening het geheel van de kavels en is de omtrek ervan het resultaat van een opmeting.
Hij bepaalt eveneens de nadere regels betreffende de aanvraag en de aflevering van de referte aan het plan en van de nieuwe gereserveerde perceelsidentificatie.
In geval bij de overdracht van een kavel de definitieve afbakening ervan niet overeenstemt met die op het plan van het geheel, bevat de akte eveneens de referte aan een plan van afbakening eigen aan die kavel.
De Minister bevoegd voor Financiën kan de verplichting opleggen om samen met het plan een document neer te leggen dat een geautomatiseerde verwerking van het plan toelaat.
Art. 3. De neerlegging van het plan van afbake-
§ 2. Voor de toepassing van dit besluit worden met een nieuw te creëren kadastraal perceel gelijkgesteld:
ning bij de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie geldt als een aanvraag tot aflevering van de in artikel 2 bedoelde referte.
1° een deel van een perceel dat afkomstig is uit een bestaand kadastraal perceel;
Binnen de twintig kalenderdagen vanaf de neerlegging van het plan levert de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie de in artikel 2 bedoelde referte af indien het neergelegde plan voldoet aan de regels overeenkomstig artikel 5 vastge-
2° een perceel dat op het niet-gekadastreerde openbaar domein word gewijzigd of gecreëerd;
De bepaling van de nieuwe gereserveerde perceelsidentificatie geschiedt uitsluitend op grond van de gegevens vermeld in de aanvraag.
Art. 6. De bepalingen van dit besluit die de voorafgaande neerlegging van een plan betreffen, treden in werking de 1ste januari 2014. De bepalingen die het gebruik van de gereserveerde perceelsidentificatie betreffen, treden in werking op een door de Minister van Financiën vast te stellen datum.
Art. 7. De Minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
77
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • A. Federaal • 3. Prekadastrate M.B. 18 november 2013 — p. 1401
p. 1401 M.B. 18 november 2013 toevoegen na nieuw K.B. 18 november 2013
M.B. 18 november 2013 tot uitvoering van artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 november 2013 tot aanvulling van de identificatieregels van onroerende goederen in een aan hypothecaire openbaarmaking onderworpen akte of stuk, en tot regeling van de voorafgaande neerlegging van een plan bij de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie en van de aflevering door die algemene administratie van een nieuwe identificatie (B.S., 2 december 2013)
8° de vermelding van het vermoede privatieve of gemeenschappelijke karakter van de eigendomsafscheidingen; 9° de omlijning van de op het perceel aanwezige gebouwen; 10° de aanduiding van de gekende erfdienstbaarheden; 11° de beschrijving van de hoekpunten van de eigendomsgrenzen en de lokalisatie van de bestaande en van de nieuwe grenspalen; 12° de lengte van alle segmenten van het opgemeten deel en de coördinaten van elk hoekpunt; 13° de oppervlakte tot op de vierkante meter nauwkeurig van het perceel of van de perceelgedeelten; 14° de volledige identiteit van de auteurs, dit wil zeggen, al naar gelang van het geval, van de landmeter-expert of van de titularissen van de zakelijke rechten; 15° de handtekening van elk van de auteurs;
HOOFDSTUK I
INHOUD VAN EEN PLAN VAN AFBAKENING VAN EEN NIEUW TE CREËREN KADASTRAAL PERCEEL ANDERE DAN EEN TE CREËREN PRIVATIEVE KAVEL IN HET KADER VAN DE ARTIKELEN 577-2 EN 577-3 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK Art. 1. Het plan van afbakening wordt opgemaakt hetzij op basis van een opmeting die is gebaseerd op de hoekpunten van de eigendomsgrenzen of, wanneer deze niet zijn gematerialiseerd, op de hoekpunten van de aanpalende eigendomsgrenzen, hetzij op basis van een opmeting waarvan het resultaat is vastgesteld in het door de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie gebruikte coördinatensysteem. Het plan moet het de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie mogelijk maken de nieuwe percelen te tekenen en de oppervlakte ervan te berekenen.
Art. 2. Een plan van afbakening van een gedeelte van een kadastraal perceel of van een gewijzigd of nieuw perceel op het niet-gekadastreerde openbaar domein bevat de volgende elementen: Afdeling A. – Grafisch gedeelte 1° de naam van de gemeente; 2° de volledige kadastrale beschrijving van de betrokken en van de aanpalende percelen, door vermelding van de afdeling, de sectie en het nummer; 3° de datum van de opstelling het plan;
16° het identificatienummer van de landmeter-expert bij de Federale Raad van landmeters-experten en elke andere vermelding opgelegd door de wet van 11 mei 2003 ter bescherming van de titel en het beroep van landmeter-expert. Afdeling B. – Gedeelte proces-verbaal 1° de naam van de gemeente; 2° de volledige kadastrale beschrijving van de betrokken en van de aanpalende percelen door vermelding van de afdeling, de sectie en het nummer;
6° in voorkomend geval: de benaming van de weg of van de waterloop die grenst aan het goed; 7° de beknopte beschrijving van de aard van de grenzen van de eigendom; 78 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Het plan moet het de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie mogelijk maken de nieuwe percelen te tekenen en de oppervlakte ervan te berekenen.
Art. 4. Het plan bevat: 1° de naam van de gemeente; 2° de volledige kadastrale beschrijving van de percelen, houdende de opgave van de afdeling, de sectie en het nummer; 3° de datum van de opstelling van het plan; 4° de schaal en de aanwijzing van het noorden; 5° de nauwkeurige bepaling van de grenzen van de privatieve gedeelten en hun afmetingen tot op de centimeter nauwkeurig; 6° de oppervlakte extra-muros en/of de oppervlakte intra-muros voor elke privatieve kavel; 7° de aanduiding van de gekende erfdienstbaarheden; 8° de volledige identiteit en de handtekening van de auteurs; 9° het identificatienummer van de landmeter-expert bij de Federale Raad van landmeters-experten en elke andere vermelding opgelegd door de wet van 11 mei 2003 ter bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert.
3° de datum van opstelling van het plan; 4° voor ieder segment van de grens vermeldt het proces-verbaal de reden van de afbakening: – ofwel de verwijzing naar een oud plan van afbakening of een rooilijnplan of een gelijkaardig document; – ofwel de overtuigende materiële elementen op het terrein; – ofwel het akkoord van de aanpalers, in welk geval ze hun identiteit op het plan vermelden en het handtekenen; 5° de vermelding van de oppervlakte tot op de vierkante meter nauwkeurig van het perceel of van de perceelgedeelten; 6° de volledige identiteit van de auteurs, dit wil zeggen, al naar gelang van het geval, van de landmeterexpert of van de titularissen van de zakelijke rechten; 7° de handtekening van elk van de auteurs; 8° het identificatienummer van de landmeter-expert bij de Federale Raad van landmeters-experten en elke andere vermelding opgelegd door de wet van 11 mei 2003 ter bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert.
4° de schaal en de aanwijzing van het noorden; 5° in geval van een verdeling in verschillende kavels: het nummer van de kavel, eventueel de datum en het nummer van de verkavelingsvergunning, de omtrek van het geheel in coördinaten verkregen op basis van een opmeting, de lokalisatie van de nieuwe wegen;
van de artikelen 577-2 en 577-3 van het Burgerlijk Wetboek, bestaat in een kopie van het bouwplan met de afbakening van de privatieve kavels of in een opmetingsplan dat de privatieve kavels afbakent.
HOOFDSTUK II
INHOUD VAN EEN PLAN VAN AFBAKENING BETREFFENDE TE CREËREN PRIVATIEVE KAVELS IN HET KADER VAN DE ARTIKELEN 577-2 EN 577-3 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK Art. 3. Een plan van afbakening betreffende een of meerdere te creëren privatieve kavels in het kader
HOOFDSTUK III
NADERE REGELS INZAKE DE AANBIEDING VAN EEN PLAN BIJ DE ALGEMENE ADMINISTRATIE VAN DE PATRIMONIUMDOCUMENTATIE Art. 5. Het plan wordt overgemaakt aan de dienst plan van de bevoegde gewestelijke directie van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie. Bevoegd is de gewestelijke directie in wier ressort de percelen zijn gelegen die het onderwerp zijn van het plan. Als de percelen ressorteren onder meerdere gewestelijke directies, moet een exemplaar van het plan worden ingediend bij elk van die gewestelijke directies. Art. 6. § 1. Het plan wordt ingediend in één van volgende formaten: 1° papieren plan in standaard formaat A4, A3, A2, A1 of A0; 2° digitaal plan in «PDF» («Portable Document Format»); 3° bestand in «DXF» («Drawing Interchange [eXchange]) format» of in «shp» («Shapefile spatial data format»). § 2. Elk in hoofdstuk I bedoeld plan wordt bij de aanbieding ervan vergezeld van een tekstbestand gestructureerd in drie delen: 1° een hoofding met vermelding van de auteur van het plan, de identificatie van de landmeter-expert bij de Federale Raad van landmeters-experten, de datum van het plan, de betrokken percelen en, in voorkomend geval, het nummer van de kavel; 2° een lijn bestaande uit 9 tekens «=» (gelijkheidsteken);
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • A. Federaal • 3. Prekadastrate M.B. 18 november 2013 — p. 1401
3° een tabel waarin de elementen zijn gescheiden door een tab en die de informatie bevat betreffende de x- en y-coördinaten van elk hoekpunt.
Art. 7. De dienst plan van de gewestelijke directie van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie registreert het plan in een databank en geeft het een referte. Ze deelt deze referte mee aan de persoon die het plan heeft ingediend. Die mededeling gebeurt via e-mail, via de post of on-line, en bij voorkeur op dezelfde wijze als die waarop het plan werd ingediend.
Art. 8. Als het plan niet beantwoordt aan de vormvoorschriften bepaald in de artikelen 2, 4 en 6, verzoekt de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie de auteur ervan het plan daaraan aan te passen. De administratie deelt de referte
niet mee zolang het plan niet aan die voorschriften beantwoordt.
den in de vorm van een tabel meegedeeld aan de persoon die het plan heeft ingediend.
Art. 9. Indien het plan wordt gewijzigd, wordt een nieuwe identificatieaanvraag gedaan.
HOOFDSTUK V
INWERKINGTREDING HOOFDSTUK IV
MEDEDELING VAN DE NIEUWE PERCEELSIDENTIFICATIES
Art. 11. D i t b e s l u i t t r e e d t i n w e r k i n g d e 1ste januari 2014, met uitzondering van artikel 10 dat in werking treedt op een door de Minister van Financiën vast te stellen datum.
Art. 10. De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie bepaalt en reserveert de nieuwe perceelsidentificaties van de op het plan weergegeven nieuwe delen. Deze identificaties wor-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
79
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 2. Bos Decr. Vl. R. 13 juni 1990 — p. 1015–1016
B. Vlaams Gewest 2. Bos
p. 1015–1016 Decr. Vl. R. 13 juni 1990 Art. 43 – 44 volledig vervangen
Art. 43. }1 [§ 1. Voor alle domeinbossen wordt door het }2[Agentschap]2 een beheersplan opgesteld. }3[...]3 § 2. Voor alle andere openbare bossen wordt door de eigenaar een beheersplan opgesteld. Het }4[Agentschap]4 kan in de plaats treden van de eigenaars van een openbaar bos, indien zij geen beheersplan voorleggen binnen een termijn van zes maanden na de ingebrekestelling door het }4[Agentschap]4. Het }4[Agentschap]4 kan daarvoor een beroep doen op derden. De kosten voor het opmaken van het beheersplan worden verhaald op de eigenaars van het openbare bos. § 3. Voor elk privé-bos van ten minste vijf hectare wordt door de bosbeheerder een beheersplan opgesteld. Voor bossen kleiner dan vijf hectare kan eveneens een beheersplan worden opgesteld. Het }5[Agentschap]5 kan in de plaats treden van de bosbeheerders, indien zij geen beheersplan indienen binnen een termijn van zes maanden na de ingebrekestelling door het }5[Agentschap] 5 . Het }5[Agentschap]5 kan hiervoor beroep doen op derden. De kosten voor het opmaken van het beheersplan worden verhaald op de bosbeheerders. § 4. De Vlaamse Regering, }6[de MiNa-Raad gehoord]6 bepaalt de vorm, de inhoud, de termijn, het inzagerecht en de procedure voor de consultatie en voor de indiening en goedkeuring van een beheersplan en de beroepsprocedure. Ten behoeve van de beroepsprocedure wordt een comité van beroep ingesteld, dat is samengesteld uit een }7[voorzitter]7, twee ambtenaren en twee vertegenwoordigers van boseigenaars en hun vervangers. De leden worden benoemd door de Vlaamse Regering. De vertegenwoordigers van de boseigenaars worden, voor beroepen met betrekking tot privé-bossen, vertegenwoordigd door privéboseigenaars, en voor beroepen met betrekking tot openbare bossen, vertegenwoordigd door openbare boseigenaars, }8[voorgedragen door de permanente werkcommissie inzake bosbeleid van de MiNa-Raad]8. Indien het voorgelegde beheersplan niet voldoet, geeft het }9[Agentschap]9 of, bij toepassing van de beroepsprocedure, het comité van beroep aan, welke onderdelen ervan moeten worden gewijzigd. Wanneer het gewijzigde beheersplan niet binnen een termijn van zes maanden na de afkeuring van het beheersplan door het }9[Agentschap]9 of bij toepassing van de beroepsprocedure door het comité van beroep aan het }9[Agentschap]9 wordt voorgelegd, kan het }9[Agentschap]9 in de plaats treden van de openbare eigenaar of van de bosbeheerder van een privé-bos om een beheersplan op te maken. Het }9[Agentschap]9 kan daarvoor een beroep doen op derden. De kosten voor het opmaken van het beheersplan worden verhaald op de openbare eigenaar of de bosbeheerder van het privé-bos. 80 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
De Vlaamse Regering bepaalt voor welke aanplantingen geen beheersplan moet worden opgesteld en/of welke kappingen niet aan een machtiging zijn onderworpen. § 5. Het beheersplan bindt de opeenvolgende bosbeheerders zolang geen gewijzigd beheersplan werd ingediend en goedgekeurd. Het wordt opgenomen in een register dat berust bij het }10[Agentschap]10. Het beheersplan van een openbaar bos is een openbaar document en kan op verzoek kosteloos worden ingezien. § 6. }11[...]11 Het beheersplan dient de concrete beheersmaatregelen te bevatten, die nodig zijn om de doelstellingen in het kader van de ecologische functie van de bossen, zoals vastgelegd in artikel 18 van dit decreet, te verwezenlijken.]1 {12 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 23 juli 1999 }2. – § 1 gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }3. – § 1 gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 22 april 2005, B.S., 13 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 35) }4. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }5. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }6. – § 4, lid 1, gewijzigd bij art. 23, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2004, B.S., 8 juni 2004, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 3, lid 2, B. Vl. Reg. 15 mei 2009, B.S., 28 mei 2009) }7. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 22 april 2005, B.S., 13 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 35) }8. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 23, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2004, B.S., 8 juni 2004, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 3, lid 2, B. Vl. Reg. 15 mei 2009, B.S., 28 mei 2009) }9. – § 4, lid 3, gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }10. – § 5 gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }11. – § 6, lid 1, opgeheven bij art. 28, 2°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73)
F 12. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 43. }13[§ 1. Voor alle domeinbossen wordt door het }14 [Agentschap] 14 }15[...]15
een beheersplan opgesteld.
§ 2. Voor alle andere openbare bossen wordt door de eigenaar een beheersplan opgesteld. Het }16[Agentschap]16 kan in de plaats treden van de eigenaars van een openbaar bos, indien zij geen beheersplan voorleggen binnen een termijn van zes maanden na de ingebrekestelling door het }16[Agentschap]16. Het }16[Agentschap]16 kan daarvoor een beroep doen op derden. De kosten voor het opmaken van het beheersplan worden verhaald op de eigenaars van het openbare bos. § 3. Voor elk privé-bos van ten minste vijf hectare wordt door de bosbeheerder een beheersplan opgesteld. Voor bossen kleiner dan vijf hectare kan eveneens een beheersplan worden opgesteld. Het }17[Agentschap]17 kan in de plaats treden van de bosbeheerders, indien zij geen beheersplan indienen binnen een termijn van zes maanden na de ingebrekestelling door het }17[Agentschap]17. Het }17[Agentschap]17 kan hiervoor beroep doen op derden. De kosten voor het opmaken van het beheersplan worden verhaald op de bosbeheerders.
§ 4. De Vlaamse Regering, }18 [de MiNa-Raad gehoord]18 bepaalt de vorm, de inhoud, de termijn, het inzagerecht en de procedure voor de consultatie en voor de indiening en goedkeuring van een beheersplan en de beroepsprocedure. Ten behoeve van de beroepsprocedure wordt een comité van beroep ingesteld, dat is samengesteld uit een }19[voorzitter]19, twee ambtenaren en twee vertegenwoordigers van boseigenaars en hun vervangers. De leden worden benoemd door de Vlaamse Regering. De vertegenwoordigers van de boseigenaars worden, voor beroepen met betrekking tot privé-bossen, vertegenwoordigd door privé-boseigenaars, en voor beroepen met betrekking tot openbare bossen, vertegenwoordigd door openbare boseigenaars, }20[voorgedragen door de permanente werkcommissie inzake bosbeleid van de MiNa-Raad]20. Indien het voorgelegde beheersplan niet voldoet, geeft het }21[Agentschap]21 of, bij toepassing van de beroepsprocedure, het comité van beroep aan, welke onderdelen ervan moeten worden gewijzigd. Wanneer het gewijzigde beheersplan niet binnen een termijn van zes maanden na de afkeuring van het beheersplan door het }21[Agentschap]21 of bij toepassing van de beroepsprocedure door het comité van beroep aan het }21[Agentschap]21 wordt voorgelegd, kan het }21[Agentschap]21 in de plaats treden van de openbare eigenaar of van de bosbeheerder van een privé-bos om een beheersplan op te maken. Het }21[Agentschap]21 kan daarvoor een beroep doen op derden. De kosten voor het opmaken van het beheersplan worden verhaald op de openbare eigenaar of de bosbeheerder van het privé-bos. De Vlaamse Regering bepaalt voor welke aanplantingen geen beheersplan moet worden opgesteld en/of welke kappingen niet aan een machtiging zijn onderworpen. § 5. Het beheersplan bindt de opeenvolgende bosbeheerders zolang geen gewijzigd beheersplan werd ingediend en goedgekeurd. Het wordt opgenomen in een register dat berust bij het }22[Agentschap]22. Het beheersplan van een openbaar bos is een openbaar document en kan op verzoek kosteloos worden ingezien. § 6. }23[...]23 Het beheersplan dient de concrete beheersmaatregelen te bevatten, die nodig zijn om de doelstellingen in het kader van de ecologische functie van de bossen, zoals vastgelegd in artikel 18 van dit decreet, te verwezenlijken.]13 }24[§ 7. Als voor een onroerend goed naast een beheersplan als vermeld in paragraaf 1, 2 en 3 ook een beheersplan in het kader van het Onroerenderfgoeddecreet wordt opgemaakt, worden alle beheersdoelstellingen voor dat onroerend goed in één beheersplan geïntegreerd. De Vlaamse Regering bepaalt daarvoor de nadere regels.]24 }13. – Na wijziging, vervangen bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 23 juli 1999 }14. – § 1 gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }15. – § 1 gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 22 april 2005, B.S., 13 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 35) }16. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }17. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }18. – § 4, lid 1, gewijzigd bij art. 23, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2004, B.S., 8 juni 2004, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 3, lid 2, B. Vl. Reg. 15 mei 2009, B.S., 28 mei 2009) }19. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 22 april 2005, B.S., 13 mei 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 35) }20. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 23, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2004, B.S., 8 juni 2004, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 3, lid 2, B. Vl. Reg. 15 mei 2009, B.S., 28 mei 2009) }21. – § 4, lid 3, gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }22. – § 5 gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }23. – § 6, lid 1, opgeheven bij art. 28, 2°, Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 2. Bos Decr. Vl. R. 13 juni 1990 — p. 1017 }24. – § 7 toegevoegd bij art. 12.1.3 Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1)
Art. 44. § 1. Het
}1[Agentschap]1
houdt toezicht op de correcte uitvoering van de voorschriften van het beheersplan. § 2. Behoudens dringende noodzakelijkheid kan enkel van het goedgekeurde beheersplan worden afgeweken mits de voorafgaandelijke machtiging van het }2[Agentschap]2, }3[...]3.
De dringende noodzakelijkheid en de motivering ervan, dienen onverwijld aan het }4[Agentschap]4 te worden medegedeeld }5[...]5. Het }6[Agentschap]6 stelt binnen de dertig dagen na de mededeling een onderzoek op tegenspraak in en beslist binnen een termijn van zestig dagen. Bij overschrijding van de termijn van zestig dagen wordt het verzoek tot afwijking van het goedgekeurde beheersplan geacht te zijn ingewilligd. {7 }1. – § 1 gewijzigd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }3. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 76 Decr. Vl. R. 30 april 2009, B.S., 25 juni 2009, inwerkingtreding: 25 juni 2009 (art. 51, lid 1, 1°, B. Vl. Reg. 30 april 2009, B.S., 25 juni 2009) }4. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }5. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 76 Decr. Vl. R. 30 april 2009, B.S., 25 juni 2009, inwerkingtreding: 25 juni 2009 (art. 51, lid 1, 1°, B. Vl. Reg. 30 april 2009, B.S., 25 juni 2009) }6. – § 2, lid 3, gewijzigd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73)
F 7. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 44. § 1. Het }8[Agentschap]8 houdt toezicht op de correcte uitvoering van de voorschriften van het beheersplan. § 2. Behoudens dringende noodzakelijkheid kan enkel van het goedgekeurde beheersplan worden afgeweken mits de voorafgaandelijke machtiging van het }9[Agentschap]9, }10[...]10. De dringende noodzakelijkheid en de motivering ervan, dienen onverwijld aan het }11[Agentschap]11 te worden medegedeeld }12[...]12. Het }13[Agentschap]13 stelt binnen de dertig dagen na de mededeling een onderzoek op tegenspraak in en beslist binnen een termijn van zestig dagen. Bij overschrij-
ding van de termijn van zestig dagen wordt het verzoek tot afwijking van het goedgekeurde beheersplan geacht te zijn ingewilligd. }14[Overeenkomstig artikel 6.4.4, § 3, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed wordt voor het verlenen van een machtiging zoals vermeld in het eerste lid, die betrekking heeft op een handeling aan of in beschermde goederen zoals bedoeld in dat decreet, advies gevraagd aan de entiteit die door de Vlaamse Regering is belast met de beleidsuitvoering inzake onroerend erfgoed.]14 }8. – § 1 gewijzigd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }9. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }10. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 76 Decr. Vl. R. 30 april 2009, B.S., 25 juni 2009, inwerkingtreding: 25 juni 2009 (art. 51, lid 1, 1°, B. Vl. Reg. 30 april 2009, B.S., 25 juni 2009) }11. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }12. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 76 Decr. Vl. R. 30 april 2009, B.S., 25 juni 2009, inwerkingtreding: 25 juni 2009 (art. 51, lid 1, 1°, B. Vl. Reg. 30 april 2009, B.S., 25 juni 2009) }13. – § 2, lid 3, gewijzigd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }14. – § 2, lid 4, toegevoegd bij art. 12.1.4 Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1)
p. 1017 Decr. Vl. R. 13 juni 1990 Art. 50 volledig vervangen
Art. 50. Met uitzondering van de kappingen bedoeld in artikel 55, § 2, punt 3 mag een kapping in andere dan domeinbossen die niet is opgenomen in het beheersplan slechts worden uitgevoerd en mag de verkoop of de exploitatie van het hout boven de door het beheersplan bepaalde gewone of bijkomende kappingen alleen plaatshebben met de machtiging van het }1[Agentschap]1. }2[Beroep
tegen de beslissing van het Agentschap kan worden ingesteld overeenkomstig artikel 43.]2
Bij overtreding van het bepaalde in het eerste lid, is de verkoop nietig. De kopers hebben een recht van verhaal tegen diegenen die zonder toestemming van }3[het }4[Agentschap]4]3, de kappingen bevolen of toegelaten hebben.
}5[De Vlaamse Regering kan de kappingen bepalen
die door hun geringe impact vrijgesteld worden van machtiging.]5 {6 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }2. – Lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 22, 1°, Decr. Vl. Parl. 1 maart 2013, B.S., 15 april 2013 }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 45, 2°, Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 23 juli 1999 }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 22, 2°, Decr. Vl. Parl. 1 maart 2013, B.S., 15 april 2013
F 6. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 50. Met uitzondering van de kappingen bedoeld in artikel 55, § 2, punt 3 mag een kapping in andere dan domeinbossen die niet is opgenomen in het beheersplan slechts worden uitgevoerd en mag de verkoop of de exploitatie van het hout boven de door het beheersplan bepaalde gewone of bijkomende kappingen alleen plaatshebben met de machtiging van het }7 [Agentschap]7. }8[Overeenkomstig artikel 6.4.4, § 3, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed wordt voor het verlenen van een machtiging zoals vermeld in het eerste lid, die betrekking heeft op een handeling aan of in beschermde goederen zoals bedoeld in dat decreet, advies gevraagd aan de entiteit die door de Vlaamse Regering is belast met de beleidsuitvoering inzake onroerend erfgoed.]8 }9[Beroep tegen de beslissing van het Agentschap kan worden ingesteld overeenkomstig artikel 43.]9 Bij overtreding van het bepaalde in het eerste lid, is de verkoop nietig. De kopers hebben een recht van verhaal tegen diegenen die zonder toestemming van }10 [het Agentschap]10 , de kappingen bevolen of toegelaten hebben. }11[De Vlaamse Regering kan de kappingen bepalen die door hun geringe impact vrijgesteld worden van machtiging.]11 }7. – Lid 1 gewijzigd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }8. – Lid 2 ingevoegd bij art. 12.1.5 Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1) }9. – Lid 3 , na wijziging, vervangen bij art. 22, 1°, Decr. Vl. Parl. 1 maart 2013, B.S., 15 april 2013 }10. – Lid 4 gewijzigd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }11. – Lid 5 toegevoegd bij art. 22, 2°, Decr. Vl. Parl. 1 maart 2013, B.S., 15 april 2013
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
81
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 5. Grond- en pandenbeleid Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 — p. 1031
5. Grond- en pandenbeleid
p. 1031 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Art. 3.2.21 volledig vervangen
Art. 3.2.21. Van de leegstandsheffing zijn vrijgesteld: 1° de heffingsplichtige die volle eigenaar is van één enkele woning, bij uitsluiting van enige andere woning; 2° de heffingsplichtige die in een erkende ouderenvoorziening verblijft, of voor een langdurig verblijf werd opgenomen in een psychiatrische instelling; 3° de heffingsplichtige waarvan de handelingsbekwaamheid beperkt werd ingevolge een gerechtelijke beslissing; 4° de heffingsplichtige die sinds minder dan één jaar zakelijk gerechtigde is van het gebouw of de woning, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt voor het heffingsjaar volgend op het verkrijgen van het zakelijk recht. Een vrijstelling wordt verleend indien het gebouw of de woning: 1° gelegen is binnen de grenzen van een door de bevoegde overheid goedgekeurd onteigeningsplan; 2° geen voorwerp meer kan uitmaken van een stedenbouwkundige vergunning omdat een voorlopig of definitief onteigeningsplan is vastgesteld; 3° krachtens decreet beschermd is als monument, of opgenomen is op een bij besluit vastgesteld ontwerp van lijst tot bescherming als monument; 4° deel uitmaakt van een krachtens decreet beschermd stads- of dorpsgezicht of landschap, of van een stads- of dorpsgezicht of landschap dat opgenomen is op een bij besluit vastgesteld ontwerp van lijst tot bescherming als stads- of dorpsgezicht of landschap; 5° vernield of beschadigd werd ten gevolge van een plotse ramp, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt gedurende een periode van drie jaar volgend op de datum van de vernieling of beschadiging;
82 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
6° onmogelijk daadwerkelijk gebruikt kan worden omwille van een verzegeling in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of omwille van een expertise in het kader van een gerechtelijke procedure, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt gedurende een periode van twee jaar volgend op de aanvang van de onmogelijkheid tot daadwerkelijk gebruik; 7° gerenoveerd wordt blijkens een niet vervallen stedenbouwkundige vergunning voor stabiliteitswerken of sloopwerkzaamheden, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt gedurende een termijn van drie jaar volgend op het uitvoerbaar worden van de stedenbouwkundige vergunning; 8° het voorwerp uitmaakt van een overeenkomst met het oog op renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden in de zin van artikel 18, § 2, van de Vlaamse Wooncode; 9° het voorwerp uitmaakt van een door de gemeente, het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn of een sociale woonorganisatie verkregen so ciaal be heer sre cht, ove ree nko mstig artikel 90 van de Vlaamse Wooncode. Indien de heffingsplichtige de leegstand laat aanhouden omwille van een vreemde oorzaak die de heffingsplichtige niet kan worden toegerekend, wordt eveneens een vrijstelling verleend. {1 F 1. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 3.2.21. Van de leegstandsheffing zijn vrijgesteld: 1° de heffingsplichtige die volle eigenaar is van één enkele woning, bij uitsluiting van enige andere woning; 2° de heffingsplichtige die in een erkende ouderenvoorziening verblijft, of voor een langdurig verblijf werd opgenomen in een psychiatrische instelling; 3° de heffingsplichtige waarvan de handelingsbekwaamheid beperkt werd ingevolge een gerechtelijke beslissing; 4° de heffingsplichtige die sinds minder dan één jaar zakelijk gerechtigde is van het gebouw of de woning, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt voor het heffingsjaar volgend op het verkrijgen van het zakelijk recht. Een vrijstelling wordt verleend indien het gebouw of de woning: 1° gelegen is binnen de grenzen van een door de bevoegde overheid goedgekeurd onteigeningsplan;
2° geen voorwerp meer kan uitmaken van een stedenbouwkundige vergunning omdat een voorlopig of definitief onteigeningsplan is vastgesteld; 3° }2[...]2 4° }3[...]3 5° vernield of beschadigd werd ten gevolge van een plotse ramp, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt gedurende een periode van drie jaar volgend op de datum van de vernieling of beschadiging; 6° onmogelijk daadwerkelijk gebruikt kan worden omwille van een verzegeling in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of omwille van een expertise in het kader van een gerechtelijke procedure, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt gedurende een periode van twee jaar volgend op de aanvang van de onmogelijkheid tot daadwerkelijk gebruik; 7° gerenoveerd wordt blijkens een niet vervallen stedenbouwkundige vergunning voor stabiliteitswerken of sloopwerkzaamheden, met dien verstande dat deze vrijstelling slechts geldt gedurende een termijn van drie jaar volgend op het uitvoerbaar worden van de stedenbouwkundige vergunning; 8° het voorwerp uitmaakt van een overeenkomst met het oog op renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden in de zin van artikel 18, § 2, van de Vlaamse Wooncode; 9° het voorwerp uitmaakt van een door de gemeente, het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn of een sociale woonorganisatie verkregen sociaal beheersrecht, overeenkomstig artikel 90 van de Vlaamse Wooncode. Indien de heffingsplichtige de leegstand laat aanhouden omwille van een vreemde oorzaak die de heffingsplichtige niet kan worden toegerekend, wordt eveneens een vrijstelling verleend. }2. – Lid 2, 3°, opgeheven bij art. 12.1.36 Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1) }3. – Lid 2, 4°, opgeheven bij art. 12.1.36 Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1)
p. 1031 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Onder boek 5 (opschrift) rechtspraak toevoegen J Bij arrest nr. 144/2013 Grondwettelijk Hof 7 november 2013 wordt Boek V vernietigd. Dit arrest werd tot op heden niet gepubliceerd in B.S.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 6. Huurgarantiefonds B. Vl. Reg. 4 oktober 2013 — p. 1033
6. Huurgarantiefonds
p. 0 Subtrefwoord «6. Huurgarantiefonds» Inhoudsopgave aanvullen
B. Vl. Reg. 4 oktober 2013 – Fonds ter bestrijding van de uithuiszettingen, tegemoetkoming .
p. 1033 B. Vl. Reg. 4 oktober 2013 toevoegen
B. Vl. Reg. 4 oktober 2013 houdende instelling van een tegemoetkoming van het Fonds ter bestrijding van de uithuiszettingen (B.S., 25 november 2013) Deze text komt op CD.
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1° Fonds: het Fonds ter bestrijding van de uithuiszettingen, vermeld in artikel 58 van het decreet van 23 december 2011 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2012; 2° huurovereenkomst: een huurovereenkomst voor de hoofdverblijfplaats als vermeld in boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Burgerlijk Wetboek, die niet onder de toepassing valt van titel VII van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode; 3° huurprijs: de door de huurder te betalen prijs voor het gebruik van de woning en de gemeenschappelijke delen, met uitsluiting van alle bedragen, verschuldigd voor de levering van goederen of diensten; 4° verhuurder: de persoon, of zijn lasthebber, die alleen of samen met een of meer andere personen een woning verhuurt met een huurovereenkomst; 5° woning: elk onroerend goed of deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van een gezin of van een alleenstaande.
Art. 2. De bedragen van 75 euro, vermeld in artikel 5, eerste lid en van 2.700 euro, vermeld in artikel 12, worden gekoppeld aan de gezondheidsindex van december 2012. Ze worden jaarlijks op 1 februari aangepast aan de gezondheidsindex van de maand december die voorafgaat aan de aanpassing. In het eerste lid wordt verstaan onder gezondheidsindex: het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen.
HOOFDSTUK 2
DE AANSLUITING BIJ HET FONDS Art. 3. De aanvraag tot aansluiting bij het Fonds wordt door de verhuurder ingediend bij het Fonds binnen twee maanden na de datum van de ondertekening van de huurovereenkomst. De aanvraag wordt ingediend met een daarvoor bestemd formulier en bevat de geregistreerde huurovereenkomst met stempel van registratie, de identiteit van de huurder en van de verhuurder, de huurprijs en het rekeningnummer van de verhuurder.
Art. 4. § 1. Het Fonds gaat binnen vijftien werkdagen na of de aanvraag volledig is. Een aanvraag is onvolledig als er gegevens of documenten ontbreken, als er gegevens onleesbaar zijn of als er een discrepantie bestaat tussen de huurovereenkomst en de gegevens die de verhuurder ingevuld heeft op het aanvraagformulier. Als de aanvraag onvolledig is, meldt het Fonds dat aan de verhuurder per brief binnen de voormelde termijn van vijftien werkdagen, met opgave van de onvolledigheid. De verhuurder moet de aanvraag vervolledigen binnen vier maanden vanaf de datum van ondertekening van de huurovereenkomst. Bij niet-tijdige vervollediging vervalt de aanvraag. § 2. Het Fonds wijst de aanvraag tot aansluiting af op grond van een of meer van de volgende elementen: 1° de woning ligt niet in het Vlaamse Gewest; 2° de aanvraag is niet tijdig ingediend. Als de aanvraag tot aansluiting niet afgewezen moet worden, verzoekt het Fonds de verhuurder om de aansluitingsvergoeding, vermeld in artikel 5, eerste lid, te storten. § 3. De verhuurder kan binnen een maand die volgt op de derde werkdag na de verzendingsdatum van d e afwi jzin g v an de aanv r aag, v e rm e ld in paragraaf 1, derde lid, met een aangetekende brief gemotiveerd beroep instellen bij de administrateurgeneraal van het agentschap. Het beroep wordt geacht ingewilligd te zijn als de afwijzingsbeslissing niet bevestigd is binnen een maand die volgt op de derde werkdag na de verzendingsdatum van de aangetekende brief, vermeld in het eerste lid.
Art. 5. De aansluiting bij het Fonds gebeurt door de storting van de aansluitingsvergoeding van 75 euro op het rekeningnummer dat vermeld is op het betalingsverzoek, vermeld in artikel 4, § 2, tweede lid. De verhuurder moet de aansluitingsvergoeding betalen binnen een maand die volgt op de
1033, Aanv. 83
@
derde werkdag na de verzendingsdatum van het betalingsverzoek van het Fonds. De aansluiting is niet rechtsgeldig als ze betrekking heeft op een woning die niet voldoet aan de vereisten, vastgesteld door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 5, § 1, eerste en tweede lid, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. De aansluiting door de verhuurder is alleen rechtsgeldig als ze gebeurt in een van de volgende omstandigheden: 1° na het verzoek, vermeld in artikel 4, § 2, tweede lid; 2° als de aanvraag tot aansluiting binnen drie maanden na de datum van de aanvraag geen aanleiding gegeven heeft tot een afwijzing als vermeld in artikel 4, § 2, eerste lid, en er geen melding van onvolledigheid is gestuurd als vermeld in artikel 4, § 1, derde lid; 3° als de aanvraag tot aansluiting binnen drie maanden na de vervollediging geen aanleiding heeft gegeven tot een afwijzing als vermeld in artikel 4, § 2, eerste lid; 4° als de termijn, vermeld in artikel 4, § 3, tweede lid, verstreken is. De aansluiting geldt vanaf de ontvangst, door het Fonds, van de tijdige storting, vermeld in het eerste lid, tot op het ogenblik dat de huurovereenkomst beëindigd wordt. Het Fonds bezorgt de verhuurder een attest waarin de aansluiting bij het Fonds bevestigd wordt, met vermelding van de geregistreerde gegevens, het dossiernummer en de maximale tegemoetkoming door het Fonds in het dossier in kwestie. Het attest van aansluiting doet geen afbreuk aan de bepaling van het tweede lid.
Art. 6. De aansluitingsvergoeding, vermeld in artikel 5, eerste lid, kan noch contractueel, noch op een andere wijze ten laste van de huurder gelegd worden.
HOOFDSTUK 3
DE TEGEMOETKOMING VAN HET FONDS Art. 7. De verhuurder komt in aanmerking om een tegemoetkoming van het Fonds te verkrijgen als voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° hij dient uiterlijk op de twintigste dag nadat hij een effectieve huurachterstal van drie maanden huur heeft kunnen vaststellen een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst wegens
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
83
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034
huurachterstal en tot uithuiszetting van een natuurlijk persoon in bij de vrederechter; 2° bij zijn vordering, vermeld in punt 1°, voegt hij de volgende documenten: a) het attest van aansluiting, vermeld in artikel 5, vijfde lid; b) een verklaring op erewoord dat hij voor dezelfde huurovereenkomst nog geen tegemoetkoming van het Fonds heeft verkregen; 3° hij brengt het Fonds op de hoogte van de vordering, volgens de procedure vermeld in artikel 8; 4° de vrederechter verleent aan de huurder uitstel van betaling met toepassing van artikel 1184, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek en legt hem een aanzuiveringsregeling op die niet langer duurt dan twaalf maanden.
Art. 8. De verhuurder brengt het Fonds binnen tien werkdagen op de hoogte van het instellen van de vordering, vermeld in artikel 7, 1°. De verhuurder voegt hierbij een kopie van het afgestempeld exemplaar van het verzoekschrift of kopie van de betekende dagvaarding. Bij tjdige en volledige indiening van de vordering stelt het Fonds binnen de tien werkdagen na ontvangst van de melding, vermeld in het eerste lid, een gerechtsdeurwaarder aan. De deurwaarders worden aangewezen en uitbetaald via DIAM op basis van een geobjectiveerde territoriale verdeelsleutel. Het Fonds stelt de verhuurder binnen de tien werkdagen na de aanstelling op de hoogte per brief van de aanstelling en van het verdere verloop van de procedure. In het tweede lid wordt verstaan onder DIAM: de door de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders van België opgerichte rechtspersoon die optreedt als centraliserende instantie.
Art. 9. De verhuurder brengt de gerechtsdeurwaarder binnen tien werkdagen die volgen op datum van de kennisgevingsbrief van het vonnis op de hoogte van het vonnis, vermeld in artikel 7, 4°. De kennisgeving bevat: 1° een afschrift van het vonnis; 2° de kennisgevingsbrief van de griffie.
Art. 10. De gerechtsdeurwaarder bezorgt het Fonds de gegevens, vermeld in artikel 9, tweede lid, 1° en 2°, binnen tien werkdagen na de volledige ontvangst ervan. Art. 11. Binnen tien werkdagen na de ontvangst van het dossier van de verhuurder brengt de ge-
rechtsdeurwaarder de huurder per brief en de verhuurder per brief of met een beveiligd elektronisch bericht op de hoogte van het verloop van de verdere procedure. De gerechtsdeurwaarder meldt de huurder in de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, dat de huurder de bedragen die hij verschuldigd is volgens het afbetalingsplan dat de rechter hem opgelegd heeft, in handen van de gerechtsdeurwaarder moet betalen en dat die betaling voor de huurder ten aanzien van de verhuurder bevrijdend zal zijn. De gerechtsdeurwaarder meldt de verhuurder in de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, dat de verhuurder hem het bewijs moet leveren van de betalingen die de huurder al uitgevoerd heeft volgens het opgelegde afbetalingsplan. De gerechtsdeurwaarder brengt het Fonds op de hoogte van de niet naleving van het opgelegde afbetalingsplan. Bij niet naleving deelt de gerechtsdeurwaarder het Fonds mee welke tegemoetkoming in toepassing van artikel 12 verschuldigd is. Het Fonds betaalt de tegemoetkoming uit aan de gerechtsdeurwaarder. Binnen vijf werkdagen na de ontvangst van de tegemoetkoming van het Fonds stort de gerechtsdeurwaarder die, samen met de ontvangen gelden van de huurder, op het door de verhuurder opgegeven rekeningnummer, vermeld in artikel 3, tweede lid.
Art. 12. De tegemoetkoming van het Fonds bedraagt de huurprijs voor drie maanden, met een maximum van 2.700 euro. Zij is verschuldigd voor die maanden waarin de huurder de voorwaarden van het vonnis aangaande de betaling van de huurachterstallen niet of gedeeltelijk heeft nagekomen en dit gedurende de termijn waarbinnen de vrederechter de aanzuiveringsregeling opgelegd heeft, met een maximum van twaalf maanden. Art. 13. De betaling van de tegemoetkoming wordt door het Fonds of de gerechtsdeurwaarder geweigerd of stopgezet in de volgende gevallen:
Het Fonds treedt ten belope van de toegekende tegemoetkomingen van rechtswege in de plaats van de verhuurder. Geen enkele invordering mag nochtans geschieden als de huurder bij de ontbinding van de huurovereenkomst: 1° het leefloon geniet of indien hij slechts beschikt over bestaansmiddelen die lager liggen of gelijk zijn aan het bedrag van het leefloon; 2° de huurder minstens drie maanden ononderbroken arbeidsongeschikt of onvrijwillig volledig werkloos is. De invordering mag niet tot gevolg hebben dat: 1° de huurder slechts beschikt over bestaansmiddelen die lager liggen dan het bedrag van het leefloon waarop hij aanspraak zou kunnen maken; 2° de kosten voor de invordering het bedrag van de terug te vorderen tegemoetkoming overschrijden. Met het oog op de controle van de bestaansmiddelen in toepassing van dit artikel wordt het Fonds gemachtigd om bij de bevoegde diensten van de federale overheidsdienst Financiën en bij de Kruispuntbank Sociale Zekerheid de gegevens in te zien die betrekking hebben op het inkomen.
Art. 16. Als het Fonds door bedrog, list of valse verklaringen overgegaan is tot een niet-verschuldigde betaling, vordert het de terugbetaling van de niet-verschuldigde sommen, verhoogd met een nalatigheidsinterest die berekend wordt tegen de wettelijke interestvoet, vanaf de dag van de betaling van die sommen. Het bedrag dat terugbetaald moet worden aan het Vlaamse Gewest, wordt gestort ten voordele van het Fonds.
Art. 17. Het Fonds kan in het kader van de controle op de naleving van de voorwaarden, vermeld in dit besluit, bij het Rijksregister nagaan of de huurder ingeschreven is op het adres van de huurwoning.
1° de woning voldoet niet aan de vereisten als vermeld in artikel 5, tweede lid;
HOOFDSTUK 4
2° er is al een tegemoetkoming van het Fonds toegekend voor dezelfde huurovereenkomst.
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Art. 14. Als de huurovereenkomst wordt beëindigd, meldt de verhuurder dat binnen de vijf werkdagen aan het Fonds. De meldingsplicht van de verhuurder geldt vanaf zijn aansluiting bij het Fonds.
Art. 18. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014, met uitzondering van artikel 15 waarvan de datum van inwerkingtreding bepaald wordt door de Vlaamse Regering.
Art. 15. Door de betaling van de tegemoetkoming vervallen de aanspraken van de verhuurder op het bedrag van de huurachterstal van de huurder voor het bedrag van de tegemoetkoming.
Art. 19. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de huisvesting, is belast met de uitvoering van dit besluit.
p. 1034 Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» Volledig vervangen
7. Milieuvergunning Decr. Vl. R. 28 juni 1985 – Milieuvergunningsdecreet (uittreksel art. 5). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Vl. Ex. 6 februari 1991 – Vlarem I (uittreksel, bijlage art. 1–2, 5–6, 55bis–55ter) . . . . . . . . . . . B. Vl. Reg. 1 juni 1995 – Vlarem II (uittreksel, art. 6.5.1.1–6.5.5.5). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
85 85 93
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034
Decr. Vl. R. 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (B.S., 17 september 1985) R 1. Afgekort: MVD R 2. Federale terminologie aangepast bij Decr. Vl. R. 4 mei 1994, B.S., 23 juni 1994 3. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 5. }1[§ 1. De stedenbouwkundige vergunning voor een inrichting waarvoor een milieuvergunning nodig is of die onderworpen is aan de meldingsplicht, wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief werd verleend of de melding niet is gedaan. Als het gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening meldingsplichtige handelingen, wordt de uitvoerbaarheid van de stedenbouwkundige melding opgeschort.
wordt opgeschort zolang de stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend of de handelingen waarvoor de stedenbouwkundige melding is verricht, niet mogen worden aangevat op grond van artikel 4.2.2, § 4, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De stedenbouwkundige vergunning wordt beschouwd als definitief verleend vanaf de datum waarop van de stedenbouwkundige vergunning gebruik kan gemaakt worden overeenkomstig artikel 4.7.19, § 3, artikel 4.7.23, § 5, dan wel artikel 4.7.26, § 4, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Als de milieuvergunning wordt geschorst, gaat de termijn, vermeld in artikel 17, tweede lid, in op de dag dat de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend of de handelingen waarvoor een stedenbouwkundige melding is verricht, mogen worden aangevat op grond van artikel 4.2.2, § 4, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Als de stedenbouwkundige vergunning definitief wordt geweigerd, vervalt de milieuvergunning of het recht op exploitatie ten gevolge van de melding voor de meldingsplichtige inrichtingen van rechtswege.
De milieuvergunning wordt beschouwd als definitief verleend nadat de termijn om een administratief beroep in te dienen, met toepassing van artikel 23, verstreken is, of nadat de milieuvergunning door de vergunningverlenende overheid in beroep is verleend als administratief beroep werd ingesteld.
Het verval van de milieuvergunning of van het recht op exploitatie tengevolge van een melding wordt onverwijld meegedeeld aan de aanvrager of de meldingsplichtige en de overheid die de milieuvergunning heeft verleend of akte heeft genomen van de melding. Het verval van de milieuvergunning wordt bekendgemaakt aan het publiek. De Vlaamse Regering stelt hiervoor nadere regels vast.
Als de stedenbouwkundige vergunning wordt geschorst, gaat de termijn, vermeld in artikel 4.6.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening in op de dag dat de milieuvergunning definitief wordt verleend of de melding is gebeurd.
De stedenbouwkundige vergunning wordt beschouwd als definitief geweigerd vanaf de datum waarop in laatste administratieve aanleg beslist werd om de stedenbouwkundige vergunning niet af te leveren.]1 {2É3
Als de milieuvergunning definitief wordt geweigerd, vervalt de stedenbouwkundige vergunning van rechtswege. Als het gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Meldingsplichtige handelingen', kunnen deze handelingen niet worden uitgevoerd.
}1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 23 december 2010, B.S., 18 februari 2011, err., B.S., 8 april 2011
De milieuvergunning wordt beschouwd als definitief geweigerd nadat de termijn om een administratief beroep in te dienen, met toepassing van artikel 23, § 3, verstreken is, of nadat de milieuvergunning door de vergunningverlenende overheid in beroep is geweigerd als een dergelijk administratief beroep werd ingesteld.
R 3. § 2
Het verval van de stedenbouwkundige vergunning wordt onverwijld meegedeeld aan de aanvrager en de overheid die de stedenbouwkundige vergunning heeft verleend. Het verval van de stedenbouwkundige vergunning wordt bekendgemaakt aan het publiek. De Vlaamse Regering stelt hiervoor nadere regels vast. § 2. De milieuvergunning voor een inrichting, waarvoor een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundige melding nodig is, wordt geschorst zolang de stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend of de handelingen waarvoor de stedenbouwkundige melding is verricht niet mogen worden aangevat op grond van artikel 4.2.2, § 4, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Het recht op exploitatie dat meldingsplichtige inrichtingen, waarvoor een stedenbouwkundige vergunning of een stedenbouwkundige melding nodig is, ten gevolge van een melding hebben verkregen,
R 2. § 1 – Zie art. 56 en 57 Vlarem I (koppeling bouwvergunning-milieuvergunning)
1° «de Vlaamse minister»: het lid van de Vlaamse Regering tot wiens bevoegdheid de bescherming van het leefmilieu behoort; 2° «het decreet»: het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning; 3° «de indelingslijst»: de aan dit besluit als bijlage 1 toegevoegde }1 [...] 1 lijst van als hinderlijk beschouwde inrichtingen tot vaststelling, overeenkomstig het bedoelde in artikel 3 van het decreet, bij welke van de drie klassen van inrichtingen zij worden ingedeeld, naargelang van de graad waarin zij geacht worden belastend te zijn voor de mens en het leefmilieu; 4° «inrichtingen»: fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen, machines, installaties, toestellen en handelingen die op de indelingslijst voorkomen; 5° «exploiteren»: in werking stellen of houden, gebruiken, installeren of in stand houden van een inrichting, daaronder begrepen het lozen van afvalwater; 6° «exploitant»: elke natuurlijke of rechtspersoon die een inrichting exploiteert of voor wiens rekening een rekening een inrichting wordt geëxploiteerd; 7° «veranderen van een inrichting»: wijzigen, uitbreiden, toevoegen: – «wijzigen»: het verplaatsen binnen de vergunde inrichting, of het aanwenden van een andere fabricagemethode; – «uitbreiden»: het vergroten in capaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning betrekking heeft; – «toevoegen»: het vergroten in opslagcapaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen, waarop de geldende vergunning geen betrekking heeft; 8° «tijdelijke inrichtingen»: de in de indelingslijst met de letter T aangeduide vergunningplichtige inrichtingen waarvan de exploitatie geen blijvende gevolgen voor het leefmilieu veroorzaakt en in principe niet langer zal duren dan: – één jaar, als het een inrichting betreft die verband houdt met een bouwwerf; – drie maanden in de andere gevallen;
– Zie art. 30, § 6, Vlarem I (koppeling milieuvergunning-bouwvergunning)
9° }2[«afvalwater»: verontreinigd water waarvan men zich ontdoet, zich moet ontdoen of de intentie heeft zich van te ontdoen, met uitzondering van hemelwater dat niet in aanraking is geweest met verontreinigende stoffen;]2
B. Vl. Ex. 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning (Vlarem I) (B.S., 26 juni 1991)
10° }3[«huishoudelijk afvalwater»: afvalwater dat alleen bestaat uit het water dat afkomstig is van:
R 1. Afgekort: Vlarem I
a) normale huishoudelijke activiteiten;
R 2. Federale terminologie aangepast bij art. 2 B. Vl. Reg. 19 januari 1994, B.S., 15 februari 1994
b) sanitaire installaties;
3. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
HOOFDSTUK I
DEFINITIES Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
c) keukens; d) het reinigen van gebouwen, zoals woningen, kantoren, plaatsen waar groot- of kleinhandel wordt gedreven, zalen voor vertoningen, kazernen, kampeerterreinen, gevangenissen, onderwijsinrichtingen met of zonder internaat, zwembaden, hotels, restaurants, drankgelegenheden, kapsalons; e) wassalons, waar de toestellen uitsluitend door het cliënteel zelf worden bediend. Afvalwaterstromen van verzorgingsinstellingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 5.49.0.4 van titel II van het VLAREM, worden voor de toepassing van dit besluit gelijkgesteld met huishoudelijk afvalwater;]3
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
85
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034
11° }4[«koelwater»: het water dat in de nijverheid voor afkoeling gebruikt wordt en dat niet in aanraking is gekomen met af te koelen stoffen of met andere verontreinigende stoffen;]4 12° }5[«bedrijfsafvalwater»: alle afvalwater dat niet voldoet aan de bepalingen van huishoudelijk afvalwater of koelwater;]5 13° }6[«gevaarlijke stoffen»: a) in toepassing van artikel 38, § 6, artikel 41, § 1, en bijlage 2 van dit besluit, de afdelingen 2.4.3, 4.2.2, 4.2.3, 4.2.5 en 4.3.1, de artikels 2.3.6.1, 5.3.2.4, § 7, 5bis.15.5.4.3.4, 5bis.15.5.4.3.5, 5bis.19.8.4.5.4 en 5bis.19.8.4.5.5, artikel 3 van bijlage 2.3.1 en bijlage 5.3.2, 21 van titel II van het VLAREM: toxische, persistente en bioaccumuleerbare stoffen of groepen van stoffen en andere stoffen of groepen van stoffen die aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid; b) in toepassing van artikel 6quater, § 3, artikel 7, § 1, artikel 8, § § 1 en 2, artikel 16, 1°, bijlage 5, deel 2, III en bijlage 6 van dit besluit en artikel 5.2.6.3.1 van titel II van het VLAREM: stoffen, mengsels of preparaten als vermeld in bijlage 6, deel 1, gevoegd bij dit besluit of beantwoordend aan de criteria, vermeld in bijlage 6, deel 2, gevoegd bij dit besluit en aanwezig als grondstof, product, bijproduct, residu of tussenproduct, met inbegrip van die stoffen waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat ze bij een ongeval ontstaan; c) in toepassing van artikel 30bis, § 2, 14°, van dit besluit en artikel 4.1.13.3, 2° van titel II van het VLAREM en in uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006: stoffen of mengsels als vermeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;]6 14° }7[«prioritaire stoffen»: stoffen waarvan de lijst overeenkomstig de EG-richtlijn 2000/60/EG is vastgesteld in lijst III van bijlage 2C bij dit besluit; hiertoe behoren prioritaire gevaarlijke stoffen op gebied van waterbeleid waarvoor maatregelen moeten worden getroffen;]7 }8[14°bis «verontreinigende stoffen»: iedere stof die tot verontreiniging kan leiden, met name de stoffen waarvan de lijst overeenkomstig de EG-richtlijn 2000/60/EG is vastgesteld in bijlage 2A bij dit besluit;]8
17° }11[«vergunning»: een schriftelijke machtiging om een inrichting, dan wel een deel ervan, te exploiteren en waarbij een vergunning betrekking kan hebben op een of meer inrichtingen die zich op dezelfde locatie bevinden en die door dezelfde exploitant worden geëxploiteerd;]11 18° }12[«belangrijke wijziging van een }13[GPBV-installatie]13»: een wijziging van de }13[aard]13 of de werking, of een uitbreiding van de installatie die gevolgen voor het milieu kan hebben en die volgens de vergunningverlenende overheid }13[significante negatieve effecten]13 kan hebben op mens of milieu; In de zin van deze definitie wordt elke wijziging of uitbreiding van een exploitatie geacht belangrijk te zijn, indien de wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de drempelwaarden, voorzover deze bestaan, van een rubriek of subrubriek uit de indelingslijst die in de vierde kolom van de indelingslijst is aangeduid met het symbool X, voor zover deze indelingscriteria bestaan;]12 19° }14[...]14 20° }15[«gevaar»: de intrinsieke eigenschap van een gevaarlijke stof of van een fysische situatie die potentieel tot schade voor de gezondheid van de mens en/of het milieu kan leiden;]15 21° }16[«risico»: de waarschijnlijkheid dat een bepaald effect zich binnen een bepaalde periode of onder bepaalde omstandigheden voordoet;]16 22° }17[«Verdrag van Espoo»: Verdrag inzake milieu-effectenrapportage in grensoverschrijdend verband en van de aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII ondertekend in Espoo op 25 februari 1991;]17 23° }18[}19[«gebied»: tenzij anders gepreciseerd in de indelingslijst van titel I van het VLAREM of de desbetreffende hoofdstukken, afdelingen of subafdelingen van titel II van het VLAREM: a) ofwel, gebied bepaald in de plannen van aanleg of de behoorlijk vergunde, niet vervallen verkavelingsvergunningen, vastgesteld in uitvoering van }20[de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009] 20, met bestemmingsvoorschriften zoals bepaald in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, en de ermee vergelijkbare gebieden; b) ofwel, als er een categorie van gebiedsaanduiding voor een gebied is aangegeven in de goedgekeurde gewestelijke, provinciale of gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgesteld in uitvoering van }21[de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009]21 een van de volgende categorieën van gebiedsaanduiding:
15° }9[«afvalstoffen»: afvalstoffen als vermeld in het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen en de uitvoeringsbesluiten ervan. De definities, als vermeld in voormeld decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan, gelden ook voor de toepassing van dit besluit;]9
1) wonen;
16° }10[«GPBV-installatie»:
6) reservaat en natuur;
een vaste technische eenheid waarin een of meer van de activiteiten en processen, vermeld in de indelingslijst, en aangeduid met de letter X in de vierde kolom van de indelingslijst, alsook andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de voormelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;]10
7) overig groen;
86 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
2) bedrijvigheid;
lijkgesteld met de overeenkomstige gebieden bedoeld sub a); c) ofwel, als er geen categorie van gebiedsaanduiding is aangegeven, door de stedenbouwkundige voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan, vastgesteld in uitvoering van }22[de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009]22, een gebied, bepaald in het gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, met een met de bestemmingsvoorschriften, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van ontwerpgewestplannen en gewestplannen, vergelijkbare hoofdbestemming; ]19]18 24° }23[«zwaar ongeval»: een gebeurtenis zoals een zware emissie, brand of explosie als gevolg van onbeheerste ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor onmiddellijk of na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting en/of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn;]23 25° «grondwater»: al het water dat zich onder het bodemoppervlakte in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met bodem of ondergrond staat; }24[25°bis «watervoerende laag»: een of meer ondergrondse rotslagen of andere geologische lagen die voldoende poreus en doorlatend zijn voor een belangrijke grondwaterstroming of de onttrekking van aanzienlijke hoeveelheden grondwater;]24
26° «directe lozing in grondwater»: de inleiding van stoffen van bijlage 2 B bij dit besluit in het grondwater zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond; 27° «indirecte lozing in grondwater»: de inleiding van stoffen van bijlage 2 B bij dit besluit in het grondwater na doorsijpeling door bodem of ondergrond; }25[28° }26[...]26]25 }27 [29° }27 [«}28 [beste
beschikbare technieken, hierna BBT te noemen]28»: het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om in beginsel het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden }29[en andere vergunningsvoorwaarden]29 te vormen is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen, of wanneer dat niet mogelijk blijkt algemeen te beperken: a) «technieken»: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld; b) «beschikbare»: op zodanige schaal ontwikkeld dat de }30[betrokken] 30 technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken al dan niet op het grondgebied van het Vlaamse Gewest worden toegepast of geproduceerd, mits ze voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn;
3) recreatie; 4) landbouw; 5) bos;
8) lijninfrastructuur; 9) gemeenschapsvoorzieningen en nutsvoorzieningen; 10) ontginning en waterwinning. Voor de toepassing van dit besluit worden de categorieën van gebiedsaanduiding bedoeld sub b) ge-
c) «beste»: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel;]27]27 }31[30° «genetisch gemodificeerd micro-organisme (GGM) of organisme (GGO)»: een micro-organisme of een organisme waarvan het genetische materiaal
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034
gewijzigd is op een wijze die van nature of door voortplanting of natuurlijke recombinatie niet mogelijk is. Volgens deze definitie vindt genetische modificatie plaats als een van de in bijlage 15 A., deel 1, genoemde technieken wordt toegepast, uitgenomen de technieken, opgesomd in bijlage 15 A., deel 2, bij dit besluit;]31 }32[31° «gebruiker»:
elke natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het ingeperkt gebruik van GGO's en/of pathogene organismen;]32
}33[32° «bevoegde
instantie»: de afdeling}34[, bevoegd voor milieuvergunningen] 34 , per adres hoofdbestuur;]33 }35[33° «technisch deskundige»: de sectie Bioveilig-
heid en Biotechnologie van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (SBB), bedoeld in artikel 4 van het samenwerkingsakkoord van 25 april 1997 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid, die op basis van een bevoegdheidsdelegatie overeenkomstig artikel 12, § 2, van het voormelde samenwerkingsakkoord, de evaluatie van de bioveiligheid uitvoert;]35 }36[}37[34°]37
«energiestudie»: een energiestudie overeenkomstig de bepalingen uit }38[artikel 6.5.4 van het Energiebesluit]38;]36 }39[}40[35°]40 «energieplan»: een energieplan overeenkomstig de bepalingen uit }41[artikel 6.5.4 van het Energiebesluit]41;]39
}49[43° «bijzonder
beschermd gebied»: een gebied dat behoort tot één of meer van de volgende gebieden: a) de speciale beschermingszones, de definitief vastgestelde gebieden die in aanmerking komen als speciale beschermingszone en de waterrijke gebieden van internationale betekenis overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; b) een beschermd duingebied of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied zoals aangegeven ter uitvoering van het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen; c) groengebieden, natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening; d) bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, overstromingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening; e) een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht, monument of archeologische zone;
}42[}43[36°]43 «energiegebruik»: het primair elektri-
f) de waterwingebieden en bijhorende beschermingszones type I en II vastgesteld ter uitvoering van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;
citeitsgebruik en primair energetisch gebruik van energiedragers en niet het non-energetisch gebruik van energiedragers in de vorm van als grondstof ingezette energiedragers;]42
g) het Vlaams Ecologisch Netwerk overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
}44[37° «broeikasgassen»: a) koolstofdioxide (CO
h) een volgens een plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan vastgesteld erfgoedlandschap;]49
2);
b) methaan(CH4); c) distikstofoxide (N2O); d) fluorkoolwaterstoffen (HFK's): de gefluoreerde broeikasgassen die zijn opgenomen in groep I van bijlage 5.16.5 van titel II van het VLAREM, met inbegrip van de isomeren ervan; e) perfluorkoolstoffen (PFK's): de gefluoreerde broeikasgassen die zijn opgenomen in groep II van bijlage 5.16.5 van titel II van het VLAREM, met inbegrip van de isomeren ervan; f) zwavelhexafluoride (SF6): het gefluoreerde broeikasgas in groep III van bijlage 5.16.5 van titel II van het VLAREM; 38° }45[«BKG-installatie»: een vaste technische eenheid waarin een of meer van de activiteiten en processen, vermeld in de indelingslijst en aangeduid met de letter Y in de vierde kolom van de indelingslijst, alsook andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met voormelde activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;]45 39° }46[...]46 40° «verificatiebureau»: de organisatie die aangesteld is om de correcte uitvoering van het Vlaams Benchmarking convenant over energie-efficiëntie in de industrie van 29 november 2002 te bewaken, zoals bepaald in artikel 10 van dit convenant; 41° }47[...]47 42° }48[...]48]44
}50[43° «voertuig»: gemotoriseerd transportmiddel, met uitzondering van vaartuigen;]50 }51[44° }52[«voertuigwrak»: een voertuig dat een af-
valstof is als vermeld in artikel 3,1°, van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen;]52]51
}57[49° «de
afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen»: de afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen van het Departement, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;]57
}58[50° «de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging»: de afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheersing, Milieu & Gezondheid van het departement, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;]58 }59[51° «de afdeling, bevoegd voor erkenningen»: de afdeling Milieuvergunningen van het Departement, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;]59 }60[52°
«de afdeling, bevoegd voor het toezicht volksgezondheid»: de afdeling Toezicht Volksgezondheid van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid;]60
}61[53° }62[...]62]61 }63[54° «ondergrondse opslag van afvalstoffen»: een permanente afvalopslagvoorziening in een diepe onderaardse ruimte zoals een zout- of kaliummijn;]63 }64[55° «uniek gemeentelijk loket»: het loket, vermeld in artikel 8quater van het decreet;]64 }65[56° «dierenbegraafplaats»:
een plaats waar collectief krengen van gezelschapsdieren worden begraven;]65
}66[57° «gezelschapsdieren»:
alle dieren van soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoed en gehouden, maar die niet gegeten worden, en die niet voor veeteelt gehouden worden;]66 }67[58° «collectief begraven van krengen van gezel-
}53[45° «het
schapsdieren»: alle andere begravingen van krengen van gezelschapsdieren, dan de individuele begraving door de eigenaar van het kreng, in de eigen tuin;]67
}54[46° «de
}68[59° «hippotherapie»: het doelgericht therapeutisch (be)handelen met het paard als medium;]68
Departement»: het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van het Vlaamse Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie;]53 afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen»: de afdeling Milieuvergunningen van het Departement, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;]54 }55[47° «de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving»: de afdeling Milieu-inspectie van het Departement, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;]55 }56[48° «de afdeling, bevoegd voor veiligheidsrapportering»: de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van het Departement, zoals thans bepaald met toepassing van artikel 10 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2003 tot regeling van de delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de hoofden van de departementen van de Vlaamse ministeries;]56
}69[60° «hogedrempel-Seveso-inrichting»: een inrichting die is ingedeeld in subrubriek 17.2.2 van de indelingslijst;]69 }70 [61°
«veiligheidsnota»: openbaar document waarin aangetoond wordt dat de verandering van een vergunde inrichting geen bijkomend risico van zware ongevallen voor mens en milieu meebrengt ten opzichte van de bestaande toestand, zoals die beschreven is in een voor die inrichting goedgekeurd omgevingsveiligheidsrapport, en waarbij met betrekking tot die verandering wordt aangetoond welke maatregelen getroffen zijn of kunnen worden getroffen om zware ongevallen te voorkomen en om de gevolgen ervan voor mens en milieu te beperken;]70
}71[62° «Verordening Dierlijke Bijproducten (EG) nr. 1069/2009»: verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
87
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034
producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002;]71 }72[63° «Verordening
(EG) nr. 142/2011»: verordening (EG) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn;]72
}73[64° «stuivende
stoffen»: niet-verpakte stoffen die bij het transport, de verwerking, de vervaardiging of de opslag tot niet-geleide stofemissies kunnen leiden;]73 }74[65° «overslaghoeveelheid van stuivende stoffen»: de aan- of afgevoerde hoeveelheden stuivende stoffen naar of van het terrein van de inrichting, welke van de twee het grootst is. Bij het bepalen van de overslaghoeveelheid worden stoffen van stuifcategorie SC3, zoals vermeld in artikel 4.4.7.2.1 van titel II van het VLAREM, slechts voor 10 % in rekening gebracht;]74
}75[66° «opslagcapaciteit
voor stuivende stoffen»: de oppervlakte van het terrein die wordt voorbehouden voor de tijdelijke opslag van stuivende stoffen, met uitzondering van de oppervlakte van gesloten opslagplaatsen die voldoen aan de bepalingen van artikel 4.4.7.2.2, tweede lid, van titel II van het VLAREM. Voor bouw-, sloop of wegeniswerken wordt alleen rekening gehouden met de maximale oppervlakte die op één bepaald moment wordt voorbehouden voor opslag van stuivende stoffen.]75 }76[67° «stof»:
een chemisch element en de verbindingen daarvan, met uitzondering van radioactieve stoffen en genetisch gemodificeerde organismen en micro-organismen;]76 }77[68° «verontreiniging»:
de directe of indirecte inbreng door menselijke activiteiten van stoffen, trillingen, warmte of geluid in lucht, water of bodem, die de gezondheid van de mens of de milieukwaliteit kan aantasten, schade kan toebrengen aan materiële goederen, of de belevingswaarde van het milieu of een ander rechtmatig milieugebruik kan aantasten of in de weg kan staan;]77 }78[69° «emissie»:
de directe of indirecte uitstoot uit puntbronnen of diffuse bronnen van de installatie, stoffen, trillingen, warmte of geluid in de lucht, het water of de bodem;]78 }79[70° «emissiegrenswaarde»:
de massa, gerelateerd aan bepaalde specifieke parameters, de concentratie en/of het niveau van een emissie, die gedurende een of meer vastgestelde perioden niet mogen worden overschreden. De emissiegrenswaarden kunnen ook voor bepaalde groepen, families of categorieën van stoffen worden vastgesteld, namelijk voor de stoffen, vermeld in bijlage 1.1.2 van titel II van het VLAREM. De emissiegrenswaarden voor de emissies van stoffen gelden op het punt waar de emissies de installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening te houden met een eventuele verdunning. 88 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Voor indirecte lozingen van verontreinigende stoffen in water mag bij de bepaling van de emissiegrenswaarden van de betrokken installatie rekening worden gehouden met het effect van een waterzuiveringsinstallatie, op voorwaarde dat een equivalent niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt gewaarborgd en dat dit niet leidt tot een hogere belasting van het milieu;]79 }80[71° «milieukwaliteitsnorm»:
alle eisen waaraan op een gegeven ogenblik in een bepaald milieucompartiment of een bepaald gedeelte daarvan moet worden voldaan overeenkomstig deel 2 van titel II van het VLAREM;]80 }81[72° «BBT-referentiedocument», hierna BREF te noemen:
een document dat het resultaat is van de overeenkomstig artikel 13 van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) georganiseerde uitwisseling van informatie, dat opgesteld is voor welomschreven activiteiten en dat met name een beschrijving geeft van toegepaste technieken, huidige emissies en consumptieniveaus, technieken die in overweging worden genomen voor de bepaling van BBT, alsook BBT-conclusies en eventuele technieken in opkomst, met bijzondere aandacht voor de criteria, vermeld in bijlage 18 bij dit besluit;]81 }82[73° «BBT-conclusies»:
een document dat bestaat uit die delen van een BREF met de conclusies over BBT, de beschrijving ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee verbonden consumptieniveaus en, in voorkomend geval, de toepasselijke terreinsaneringsmaatregelen;]82 }83[74° «met de beste beschikbare technieken geas-
socieerde emissieniveaus», hierna BBT-GEN te noemen: de bandbreedte van emissieniveaus verkregen in normale bedrijfsomstandigheden met gebruikmaking van een beste beschikbare techniek of een combinatie van BBT als omschreven in de BBT-conclusies, uitgedrukt als een gemiddelde over een bepaalde periode, in specifieke referentieomstandigheden;]83 }84[75° «techniek in opkomst»:
een nieuwe techniek voor een industriële activiteit die, als ze commercieel wordt ontwikkeld, hetzij een hoger algemeen beschermingsniveau voor het milieu hetzij ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor het milieu en grotere kostenbesparingen kan opleveren dan de bestaande BBT;]84 }85[76° «publiek»:
een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en hun verenigingen, organisaties of groepen;]85 }86[77° «bodem»:
de bovenste laag van de aardkorst die begrensd is door het vaste gesteente en het aardoppervlak. De bodem bestaat uit minerale deeltjes, organisch materiaal, water, lucht en levende organismen;]86 }87[78° «ondergrond»:
het gedeelte van de aardkorst dat onder de bodem ligt;]87 }88[79° «ontvangend waterlichaam»:
oppervlaktewater, grondwater en overgangswater als vermeld in artikel 3, § 2, 3°, 4° en 10°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid;]88 }89[80° «toezichthouder»:
de persoon die krachtens dit besluit of krachtens titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid bevoegd is om toezicht uit te oefenen;]89 }90[81° «eerste verbintenisperiode»:
d e peri od e v an 1 janu ari 2008 tot en met 31 december 2012;]90 }91[82° «tweede verbintenisperiode»:
d e peri od e v an 1 janu ari 2013 tot en met 31 december 2020;]91 }92[83° «ton kooldioxide-equivalent»:
een metrische ton koolstofdioxide (CO2) of een hoeveelheid van de andere broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingspotentieel;]92 }93[84° «BKG-emissies»:
a) in het kader van de eerste verbintenisperiode, CO2-emissies die overeenkomstig het ministerieel besluit van 14 december 2007 houdende vaststelling van richtsnoeren voor het opstellen en wijzigen van het «monitoringplan» voor de handelsperiode 2008-2012 bewaakt worden; b) in het kader van de tweede verbintenisperiode, emissies van broeikasgassen afkomstig van activiteiten met de vermelding van de letter Y in de indelingslijst, alleen voor wat betreft de emissies waarop de subindexen bij de letter Y betrekking hebben, uitgedrukt in ton kooldioxide-equivalenten;]93 }94[85° «monitoringplan»:
een document dat bedoeld is voor het bewaken van BKG-emissies en dat opgesteld is overeenkomstig Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;]94 }95[86° «emissiejaarrapport»:
a) in het kader van de eerste verbintenisperiode, een rapport over de BKG-emissies die zijn uitgestoten tijdens het voorgaande kalenderjaar, dat is opgesteld overeenkomstig de sjabloon die op 23 januari 2009 is vastgesteld door de Vlaamse Minister, bevoegd voor leefmilieu en het waterbeleid; b) in het kader van de tweede verbintenisperiode, een emissieverslag over de BKG-emissies die zijn uitgestoten tijdens het voorgaande kalenderjaar, dat is opgesteld en waarover werd gerapporteerd overeenkomstig verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad.]95 }1. – 3° gewijzigd bij art. 7.1.1.1., 1°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995 }2. – 9° vervangen bij art. 7.1.1.1., 2°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995 }3. – 10° laatst vervangen bij art. 1, 1°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }4. – 11° vervangen bij art. 7.1.1.1., 2°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995 }5. – 12° vervangen bij art. 7.1.1.1., 2°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995 }6. – 13°, na wijziging, vervangen bij art. 5, 1°, B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034 }7. – 14°, na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 1, 2°, B. Vl. Reg. 12 mei 2006, B.S., 30 juni 2006, err., B.S., 16 november 2006, inwerkingtreding: 1 augustus 2006 (art. 59) }8. – 14°bis ingevoegd bij art. 1, 3°, B. Vl. Reg. 12 mei 2006, B.S., 30 juni 2006, err., B.S., 16 november 2006, inwerkingtreding: 1 augustus 2006 (art. 59) }9. – 15° laatst vervangen bij art. 10.1.1, 1°, B. Vl. Reg. 17 februari 2012, B.S., 23 mei 2012, err., B.S., 8 juni 2012, inwerkingtreding: 1 juni 2012 (art. 12.3, lid 1) }10. – 16°, na wijziging, vervangen bij art. 5, 2°, B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }11. – 17°, na wijziging, vervangen bij art. 5, 2°, B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }12. – 18° laatst ver vangen b ij art . 1, 1°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }13. – 18° gewijzigd bij art. 5, 3°, B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }14. – 19°, na wijziging, opgeheven bij art. 5, 4°, B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }15. – 20° opgeheven bij art. 7.1.1.1., 5°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 1, 5°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: op datum van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (art. 83) }16. – 21° opgeheven bij art. 7.1.1.1., 5°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 1, 6°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: op datum van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (art. 83) }17. – 22°, na wijziging, opgeheven bij art. 7.1.1.1., 5°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 1, 7°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }18. – 23° opgeheven bij art. 2 B. Vl. Reg. 27 april 1994, B.S., 6 mei 1994 }19. – 2 3 ° op ni euw i ng evo egd bi j a r t. 2 B. Vl . R eg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }20. – 23°, a), gewijzigd bij art. 1, 2°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }21. – 23°, b), al. 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 1, 3°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }22. – 23°, c), gewijzigd bij art. 1, 3°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }23. – 24° vervangen bij art. 1, 8°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: op datum van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (art. 83) }24. – 25°bis ingevoegd bij art. 1, 5°, B. Vl. Reg. 12 mei 2006, B.S., 30 juni 2006, err., B.S., 16 november 2006, inwerkingtreding: 1 augustus 2006 (art. 59) }25. – 28° toegevoegd bij art. 7.1.1.1., 6°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995 }26. – 28° opgeheven bij art. 5, 5°, B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }27. – 29° toegevoegd bij art. 7.1.1.1., 6°, B. Vl. Reg. 1 juni 1995, B.S., 31 juli 1995; vervangen bij art. 1, 9°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }28. – 29°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 6°, a), B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }29. – 29°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 6°, b), B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }30. – 29°, b), gewijzigd bij art. 5, 6°, c), B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }31. – 30° toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Reg. 6 februari 2004, B.S., 1 april 2004, inwerkingtreding: 1 april 2004 (art. 12) }32. – 31° toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Reg. 6 februari 2004, B.S., 1 april 2004, inwerkingtreding: 1 april 2004 (art. 12) }33. – 32° toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Reg. 6 februari 2004, B.S., 1 april 2004, inwerkingtreding: 1 april 2004 (art. 12) }34. – 32° gewijzigd bij art. 34, 1°, B. Vl. Reg. 7 maart 2008, B.S., 21 mei 2008, inwerkingtreding: 21 mei 2008 (art. 417) }35. – 33° toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Reg. 6 februari 2004, B.S., 1 april 2004, inwerkingtreding: 1 april 2004 (art. 12) }36. – 34° toegevoegd bij art. 8 B. Vl. Reg. 14 mei 2004, B.S., 16 juli 2004, inwerkingtreding: 14 oktober 2004 (art. 21) }37. – 34° juist genummerd bij art. 33, 1°, B. Vl. Reg. 4 februari 2005, B.S., 28 februari 2005, err., B.S., 15 maart 2005, inwerkingtreding: 28 februari 2005 (art. 53)
}38. – 34° gewijzigd bij art. 12.1.1, 1°, B. Vl. Reg. 19 november 2010, B.S., 8 december 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 12.4.3) }39. – 35° toegevoegd bij art. 8 B. Vl. Reg. 14 mei 2004, B.S., 16 juli 2004, inwerkingtreding: 14 oktober 2004 (art. 21) }40. – 35° juist genummerd bij art. 33, 2°, B. Vl. Reg. 4 februari 2005, B.S., 28 februari 2005, err., B.S., 15 maart 2005, inwerkingtreding: 28 februari 2005 (art. 53) }41. – 35° gewijzigd bij art. 12.1.1, 2°, B. Vl. Reg. 19 november 2010, B.S., 8 december 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 12.4.3) }42. – 36° toegevoegd bij art. 8 B. Vl. Reg. 14 mei 2004, B.S., 16 juli 2004, inwerkingtreding: 14 oktober 2004 (art. 21) }43. – 36° juist genummerd bij art. 33, 3°, B. Vl. Reg. 4 februari 2005, B.S., 28 februari 2005, err., B.S., 15 maart 2005, inwerkingtreding: 28 februari 2005 (art. 53) }44. – 37°-42° toegevoegd bij art. 33, 4°, B. Vl. Reg. 4 februari 2005, B.S., 28 februari 2005, err., B.S., 15 maart 2005, inwerkingtreding: 28 februari 2005 (art. 53) }45. – 38° vervangen bij art. 5, 7° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }46. – 39° opgeheven bij art. 5, 8° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }47. – 41° opgeheven bij art. 1, 1°, B. Vl. Reg. 7 december 2007, B.S., 21 december 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 12) }48. – 42°, na wijziging, opgeheven bij art. 5, 8° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }49. – 43° toegevoegd bij art. 1, 6°, B. Vl. Reg. 12 mei 2006, B.S., 30 juni 2006, err., B.S., 16 november 2006, inwerkingtreding: 1 augustus 2006 (art. 59) }50. – 43°, (tweede maal), toegevoegd bij art. 45 B. Vl. Reg. 9 februari 2007, B.S., 22 maart 2007, inwerkingtreding: 1 mei 2007 (art. 49) }51. – 44° toegevoegd bij art. 45 B. Vl. Reg. 9 februari 2007, B.S., 22 maart 2007, inwerkingtreding: 1 mei 2007 (art. 49) }52. – 44° vervangen bij art. 10.1.1, 2°, B. Vl. Reg. 17 februari 2012, B.S., 23 mei 2012, err., B.S., 8 juni 2012, inwerkingtreding: 1 juni 2012 (art. 12.3, lid 1) }53. – 45° toegevoegd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 7 maart 2008, B.S., 21 mei 2008, inwerkingtreding: 21 mei 2008 (art. 417) }54. – 46° toegevoegd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 7 maart 2008, B.S., 21 mei 2008, inwerkingtreding: 21 mei 2008 (art. 417) }55. – 47° toegevoegd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 7 maart 2008, B.S., 21 mei 2008, inwerkingtreding: 21 mei 2008 (art. 417) }56. – 48° toegevoegd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 7 maart 2008, B.S., 21 mei 2008, inwerkingtreding: 21 mei 2008 (art. 417) }57. – 49° toegevoegd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 7 maart 2008, B.S., 21 mei 2008, inwerkingtreding: 21 mei 2008 (art. 417) }58. – 50° toegevoegd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 7 maart 2008, B.S., 21 mei 2008, inwerkingtreding: 21 mei 2008 (art. 417) }59. – 51° toegevoegd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 7 maart 2008, B.S., 21 mei 2008, inwerkingtreding: 21 mei 2008 (art. 417) }60. – 52° toegevoegd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 7 maart 2008, B.S., 21 mei 2008, inwerkingtreding: 21 mei 2008 (art. 417) }61. – 53° toegevoegd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 7 maart 2008, B.S., 21 mei 2008, inwerkingtreding: 21 mei 2008 (art. 417) }62. – 53° opgeheven bij art. 2 B. Vl. Reg. 9 september 2011, B.S., 14 november 2011, inwerkingtreding: 1 oktober 2011 (art. 45) }63. – 54° toegevoegd bij art. 1, 2°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }64. – 55° toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }65. – 56° toegevoegd bij art. 1, 4°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }66. – 57° toegevoegd bij art. 1, 4°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }67. – 58° toegevoegd bij art. 1, 4°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }68. – 59° toegevoegd bij art. 1, 4°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }69. – 60° toegevoegd bij art. 1, 4°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }70. – 61° toegevoegd bij art. 1, 4°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }71. – 62° toegevoegd bij art. 1, 4°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }72. – 63° toegevoegd bij art. 1, 4°, B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }73. – 64° toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Reg. 18 januari 2013, B.S., 9 april 2013 }74. – 65° toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Reg. 18 januari 2013, B.S., 9 april 2013 }75. – 66° toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Reg. 18 januari 2013, B.S., 9 april 2013 }76. – 67° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013
}77. – 68° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }78. – 69° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }79. – 70° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }80. – 71° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }81. – 72° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }82. – 73° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }83. – 74° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }84. – 75° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }85. – 76° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }86. – 77° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }87. – 78° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }88. – 79° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }89. – 80° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }90. – 81° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }91. – 82° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }92. – 83° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }93. – 84° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }94. – 85° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }95. – 86° toegevoegd bij art. 5, 9° B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013
HOOFDSTUK II
DE MELDING Art. 2. § 1. Niemand mag, zonder daarvan vooraf melding te hebben gedaan, een inrichting die behoort of na de geplande verandering blijft behoren tot de derde klasse exploiteren of veranderen. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde melding dient te gebeuren door middel van een meldingsformulier, waarvan het model is vastgesteld }1[in bijlage 3.B van bijlage 3]1 bij onderhavig besluit, dat bij ter post aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs }2[wordt gericht aan het college van burgemeester en schepenen en ingediend bij het uniek gemeentelijk loket]2 van de gemeente waarin de percelen zijn gelegen waarop de exploitatie of verandering van de inrichting gebeurt of gepland is. Indien de inrichting zich over het grondgebied van meer dan één gemeente uitstrekt, }3[wordt het meldingsformulier gericht aan het college van burgemeester en schepenen en ingediend bij het uniek gemeentelijk loket van elke gemeente]3 waarin percelen zijn gelegen waarop de exploitatie of de verandering van de inrichting gebeurt of gepland is, voor de respectieve gedeelten van de inrichting gelegen op hun ambtsgebied. }4[Het meldingsformulier dat in voormeld geval wordt ingediend bij het uniek gemeentelijk loket van elke gemeente, bevat de gegevens van de volledige inrichting.]4 § 3. }5[De melding moet alle gegevens en bijlagen bevatten die zijn opgenomen in het model van formulier voor de melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van louter klasse 3 dat is vastgesteld in bijlage 3.B van bijlage 3 bij dit besluit.]5 }6[§ 4. In afwijking van de bepalingen van §§ 2 en 3
gelden voor de meldingen met betrekking tot inrichtingen die onlosmakelijk verbonden zijn met de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdza-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
89
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034
kelijk voor bewoning wordt gebruikt de volgende bepalingen: 1° }7[de eigenaar van het onroerend goed doet de melding. In geval van mede-eigendom doet de persoon die door de mede-eigenaars als beheerder is belast met het beheer van het goed, de melding;]7 2° }8[de melding wordt gedaan met een brief die aangetekend wordt verzonden naar het uniek gemeentelijk loket en gericht is aan het college van burgemeester en schepenen. De brief bevat de volgende gegevens: a) de voor- en achternaam, het adres en de hoedanigheid van de persoon die de melding doet; b) het adres van het onroerend goed; c) de vermelding of het gaat om het exploiteren van een nieuwe inrichting, of het veranderen van een inrichting; d) de aard van de meldingsplichtige inrichting; e) een schets die de ligging van de inrichting aangeeft.]8
}4. – § 2 aangevuld bij art. 2, 3°, B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }5. – § 3 vervangen bij art. 3, 2°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }6. – § 4 toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Ex. 28 oktober 1992, B.S., 2 februari 1993, err., B.S., 11 september 1993 }7. – § 4, 1°, vervangen bij art. 3, 1°, B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }8. – § 4, 2°, vervangen bij art. 3, 2°, B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }9. – § 4, 3°, opgeheven bij art. 3, 3°, B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }10. – § 5 toegevoegd bij art. 2, 4°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }11. – § 5, 2°, vervangen bij art. 3, 3°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }12. – § 5, 2°, b), gewijzigd bij art. 4 B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }13. – § 6 toegevoegd bij art. 3, 4°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
3° }9[...]9]6 }10[§ 5. In afwijking van § 2 en § 3 gelden voor de meldingen met betrekking tot de in de derde klasse ingedeelde inrichtingen die samen met inrichtingen van eerste of tweede klasse een milieutechnische eenheid als bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM vormen, de volgende bepalingen:
1° wanneer de ingedeelde inrichtingen, ingedeeld in de derde klasse, worden opgenomen in de vergunningsaanvraag of in de mededeling van verandering die overeenkomstig artikel 5, 6, 6bis en 6ter wordt ingediend bij de bevoegde overheid, geldt de vergunningsaanvraag of de mededeling als melding van deze derde klasse-inrichtingen; 2° }11[in de overige gevallen moet de melding gebeuren overeenkomstig § 2 en § 3, met dien verstande dat ze in dit geval: a) alle gegevens en bijlagen moet bevatten die zijn opgenomen in het model van formulier voor de mededeling van de kleine verandering of een melding van klasse 3-onderdelen van een vergunde inrichting dat is vastgesteld in bijlage 3.A van bijlage 3 bij dit besluit; b) moet worden }12[gericht aan]12 de overheid die in eerste aanleg bevoegd is voor de vergunningsplichtige inrichting(en) die samen met de gemelde klasse 3-inrichting(en) een milieutechnische eenheid als bedoeld in artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM vormen.]11]10 }13[§ 6. Bijkomende exemplaren van de in de vorige
paragrafen bedoelde schriftelijke melding met bijlagen, vermeld in § 3, mogen, mits voorafgaande en schriftelijke toelating van de bevoegde overheid en conform het formaat in open standaard ter zake vastgesteld door de Vlaamse Minister, in digitale vorm op elektronische dragers worden ingediend. De schriftelijke melding, vermeld in het eerste lid, bevat een door de aanvrager ondertekende brief waarin deze verklaart dat de digitaal verstrekte gegevens volledig overeenstemmen met de schriftelijke versie.]13 }1. – § 2 gewijzigd bij art. 3, 1°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }2. – § 2 gewijzigd bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }3. – § 2 gewijzigd bij art. 2, 2°, B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°)
90 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
HOOFDSTUK III
DE VERGUNNINGSAANVRAAG Art. 5. § 1. }1[Niemand mag zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of de tweede klasse, exploiteren.]1
– een voorstel van inrichtingsplan, zoals omschreven in titel II van het VLAREM; – een voorstel van plan voor afwerking, sluiting en nazorg van de stortplaats, zoals omschreven in titel II van het VLAREM; – een verbintenis voor het aangaan van een financiële zekerheid, zoals omschreven in titel II van het VLAREM;]3 }5[5° wanneer de aanvraag betrekking heeft op een
inrichting die ingedeeld is in een of meer van de subrubrieken 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst: a) }6[een lijst met de aantallen dierplaatsen per ruimte in zover als mogelijk gespecificeerd volgens de diersoorten vermeld in bijlage 5.9 («Opslagplaatsen voor mest)», Hoofdstuk VII («Richtlijnen voor de opslagcapaciteit voor mest»);]6 b) }7[...]7 c) }8[...]8]5 }9[6° wanneer
de aanvraag betrekking heeft op de winning van grondwater die behoort tot een grondwaterwinningseenheid met een totale capaciteit, inclusief de geplande grondwaterwinning, van meer dan 2.500 m3/dag of meer dan 500.000 m3/jaar: a) een hydrogeologische studie van het terrein en omgeving uitgevoerd door een of meer deskundigen die ten minste voldoende inzicht moet verschaffen inzake:
§ 2. }2[De vergunningsaanvraag moet alle gegevens bevatten die als verplicht zijn aangeduid in het in bijlage 4 bij dit besluit gevoegde model van vergunningsaanvraagformulier alsook alle toepasselijke bijlagen die zijn voorgeschreven door dit artikel.]2
i) algemene geologische situatie:
§ 3. Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting van de klasse 1 of 2 dienen gevoegd:
– een algemene beschrijving van de waterhuishouding;
1° een situeringsplan op schaal van ten minste 1/1.000, waarop de ligging van de gebouwen, de productie-eenheden, de opslagplaatsen, de stortplaatsen en de lozingspunten ten opzichte van de aanpalende percelen weergegeven is;
– een uitvoerige beschrijving van de hydrogeologische kenmerken van de watervoerende laag waaruit water zal worden gewonnen (o.a. hydraulische geleidbaarheid, transmissiviteit, bergingscapaciteit, enz.);
2° een of meer uitvoeringsplannen op schaal van ten minste 1/200 waarop per productie-eenheid, per opslagplaats, per gebouw en per verdieping, de schikkingen van de installaties, machines, toestellen, apparaten (in voorkomend geval met hun bijhorende motoren en opgave van het vermogen ervan) en opslagplaatsen (met capaciteit) evenals de lozingspunten van de afvalwaters weergegeven zijn alsmede de als hinderlijk ingedeelde handelingen aangegeven zijn;
– bepalen van stromingsrichtingen en stromingssnelheden van het grondwater;
3° een bewijs van betaling van de dossiertaks; 4° }3[wanneer de aanvraag betrekking heeft op een stortplaats of opslagplaats voor afvalstoffen in of op de bodem alsmede }4[op het geheel of gedeeltelijk opvullen met niet-verontreinigde uitgegraven bodem }4[en niet-verontreinigde bagger- en ruimingsspecie]4 van groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten met inbegrip van waterplassen en vijvers of]4 op een directe of indirecte lozing in grondwater van gevaarlijke stoffen bedoeld in bijlage 2B bij dit besluit: – een voorstel van werkplan zoals omschreven in titel II van het VLAREM; – een opmetingsplan voor putten, laagten en ophogingen met opgave van het maaiveld en berekening van de nuttige stortcapaciteit;
– de geologische opbouw; – de lithologische kenmerken van de verschillende formaties; ii) algemene hydrogeologische situatie:
iii) de fysico-chemische kenmerken van het grondwater van de watervoerende laag waaruit water zal worden gewonnen; iv) een berekening van de afpompingskegel in de watervoerende laag waaruit water zal worden gewonnen en de effecten op het bodemwater; v) een overzicht van de grondwaterwinningen gelegen in een straal van 5 km met hun debiet; b) een technisch rapport waarin het effect, met inbegrip van de gevolgen op de natuur en het natuurlijk milieu, van de geplande grondwaterwinning op de openbare en private bovengrondse eigendommen is bestudeerd en omschreven;]9 }10[7° wanneer de aanvraag betrekking heeft op het
kunstmatig aanvullen van het grondwater: a) een hydrogeologische studie als bedoeld in 4°; b) een technische nota betreffende de infiltratietechniek en de maatregelen die genomen worden om verontreiniging van de watervoerende lagen te voorkomen.]10 § 4. Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting van de klasse 1 dient bovendien een uittreksel ge-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034
voegd uit het kadastraal plan met de gehele en gedeeltelijke percelen gelegen in een straal van 100 m rond de perceelgrenzen van de inrichting alsmede de lijst van de kadastrale eigenaars van deze percelen.
27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming;
§ 5. }11[Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting of de verandering van een inrichting als bedoeld in de bepalingen van Titel IV, Hoofdstuk III, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wordt op straffe van onvolledigheid }12[een van de volgende documenten gevoegd, overeenkomstig dezelfde bepalingen opgesteld:
Als aan een van de eisen, vermeld in het eerste lid, kan worden voldaan met gegevens uit het milieueffectrapport of uit het veiligheidsrapport, of met andere informatie die wordt verstrekt overeenkomstig andere wetgeving, kunnen die gegevens in de vergunningsaanvraag worden opgenomen of bij de vergunningsaanvraag worden gevoegd.]15]14
1° een goedgekeurd milieueffectrapport; 2° een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting en de definitieve beslissing daarover; 3° een project-m.e.r.-screeningsnota.]12]11 § 6. }13[Bij de vergunningsaanvraag voor een inrichting of de verandering van een inrichting als bedoeld in de bepalingen van Titel IV, Hoofdstuk V, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wordt op straffe van onvolledigheid een overeenkomstig dezelfde bepalingen opgesteld en goedgekeurd veiligheidsrapport gevoegd.]13 }14[§ 7. }15[Bij
de vergunningsaanvraag voor een GPBV-installatie, worden bovendien de volgende stukken gevoegd: 1° een bijlage over geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging die een beschrijving bevat van: a) de installatie en de activiteiten die er plaatsvinden; b) de grondstoffen en hulpmaterialen, de andere stoffen, en de energie die in de installatie worden gebruikt of door de installatie worden gegenereerd; c) de emissiebronnen van de installatie; d) de toestand van het terrein van de installatie; e) de aard en de omvang van de te verwachten emissies van de installatie in elk milieucompartiment met een overzicht van de significante milieueffecten van de emissies; f) de beoogde technologie en de andere technieken om de emissies van de installatie te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, te verminderen; g) de maatregelen voor de preventie, de voorbereiding voor hergebruik, de recycling en de terugwinning van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen; h) de andere maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan de algemene beginselen van de fundamentele verplichtingen van de exploitant, vermeld in artikel 43ter; i) de maatregelen die worden getroffen ter controle van de emissies in het milieu;
2° een niet-technische samenvatting van de gegevens, vermeld in punt 1°.
}16[§ 8. }17[In
de volgende gevallen wordt bij de vergunningsaanvraag een energiestudie gevoegd als bedoeld in }18[artikel 6.5.1 tot en met 6.5.8 van het Energiebesluit]18:
a) een nieuwe inrichting met een totaal jaarlijks energiegebruik van ten minste 0,1 PetaJoule; b) een verandering van een inrichting met een totaal jaarlijks energiegebruik van ten minste 0,1 PetaJoule voorzover de vergunningsaanvraag de voor het energiegebruik relevante onderdelen van de inrichting betreft, en waarvoor op grond van artikel 6bis een vergunning overeenkomstig artikel 5 en 6 moet worden aangevraagd; c) }19[...]19 }20[Een
inrichting met een totaal jaarlijks energiegebruik van ten minste 0,1 PetaJoule, voegt bij de vergunningsaanvraag voor een hernieuwing van een vergunning een energieplan als vermeld in hoofdstuk V van titel VI van het Energiebesluit van 19 november 2010.]20
In de gevallen bedoeld in b) en c) van het vorige lid geldt deze verplichting uiterlijk tot 31 december 2007. }21[In
afwijking van het tweede lid zijn de energieintensieve inrichtingen van ondernemingen die zijn toegetreden tot de energiebeleidsovereenkomsten voor de verankering van en voor blijvende energieefficiëntie in de Vlaamse energie-intensieve industrie (niet VER-bedrijven en VER-bedrijven) vrijgesteld van de verplichtingen vermeld in het tweede lid.]21]17]16
}22[De
maatregelen uit dit energieplan met een interne rentevoet zoals vermeld in artikel 6.5.4, § 1, 7°, van het Energiebesluit van 19 november 2010, worden uiterlijk drie jaar na het verlenen van de milieuvergunning uitgevoerd.]22
}23[§ 9. }24[Als het om een aanvraag van een Y-rubriek gaat, wordt bovendien een monitoringplan toegevoegd dat geverifieerd werd door het verificatiebureau en goedgekeurd werd door de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging.
Als het om een aanvraag tot schrapping van een Yrubriek gaat, worden bovendien documenten toegevoegd die aantonen dat de installatie niet langer onder het toepassingsgebied van emissiehandel valt.]24]23 }25[§ 10. }26[Bij een vergunningsaanvraag voor een
j) een schets van de voornaamste door de aanvrager bestudeerde alternatieven voor de vooropgestelde technologie, technieken en maatregelen;
inrichting voor het verbranden of meeverbranden van afvalstoffen moeten volgende stukken worden gevoegd:
k) voor installaties met een rubriek die in de achtste kolom van de indelingslijst met de kenletter S worden aangeduid: een verslag van oriënterend bodemonderzoek en een bodemattest van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij waaruit blijkt dat met dat oriënterend bodemonderzoek voldaan is aan de bodemonderzoeksplicht, vastgesteld door en krachtens artikel 33bis van het decreet van
1° een beschrijving van de maatregelen die zijn gepland om te waarborgen dat de installatie zo ontworpen, uitgerust, onderhouden en geëxploiteerd wordt dat aan de exploitatievoorwaarden en verplichtingen van de exploitant wordt voldaan zoals vastgesteld in hoofdstuk XI van dit reglement, rekening houdend met de afvalcategorieën die er zullen worden verbrand of meeverbrand;
2° een beschrijving van de maatregelen die zijn gepland om te waarborgen dat de bij het proces opgewekte warmte voor zover mogelijk wordt teruggewonnen door de productie van warmte, stoom of elektriciteit; 3° een beschrijving van de maatregelen die zijn gepland om te waarborgen dat het ontstaan van residuen en de schadelijkheid ervan tot een minimum beperkt worden, en dat de residuen in voorkomend geval gerecycleerd worden.]26]25 }1. – § 1 laatst vervangen bij art. 4 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }2. – § 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 5, 1°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }3. – § 3, 4°, vervangen bij art. 2 B. Vl. Reg. 13 juli 2001, B.S., 19 september 2001, inwerkingtreding: 16 juli 2001 (art. 16) }4. – § 3, 4°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 2 B. Vl. Reg. 31 mei 2002, B.S., 19 juni 2002; gewijzigd bij art. 2 B. Vl. Reg. 28 november 2003, B.S., 13 februari 2004, inwerkingtreding: 1 april 2004 (art. 61) }5. – § 3, 5°, ingevoegd bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }6. – § 3, 5°, a), vervangen bij art. 5, 2°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }7. – § 3, 5°, b), na wijziging, opgeheven bij art. 5, 3°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }8. – § 3, 5°, c), na wijziging, opgeheven bij art. 5, 4°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }9. – § 3, 6°, ingevoegd bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }10. – § 3, 7°, ingevoegd bij art. 6 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }11. – § 5 vervangen bij art. 5, 5°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }12. – § 5 gewijzigd bij art. 1 B. Vl. Reg. 1 maart 2013, B.S., 29 april 2013, inwerkingtreding: 29 april 2013 (art. 24) }13. – § 6 vervangen bij art. 5, 6°, B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }14. – § 7 toegevoegd bij art. 7 B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }15. – § 7, na wijziging, vervangen bij art. 6, 1°, B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }16. – § 8 toegevoegd bij art. 9 B. Vl. Reg. 14 mei 2004, B.S., 16 juli 2004, inwerkingtreding: 14 oktober 2004 (art. 21) }17. – § 8 vervangen bij art. 34, 1°, B. Vl. Reg. 4 februari 2005, B.S., 28 februari 2005, err., B.S., 15 maart 2005, inwerkingtreding: 28 februari 2005 (art. 53) }18. – § 8, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 12.1.2, 1°, B. Vl. Reg. 19 november 2010, B.S., 8 december 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2011 (art. 12.4.3) }19. – § 8, lid 1, c), opgeheven bij art. 6, 2°, a), B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }20. – § 8, lid 2, na wijziging, vervangen bij art. 6, 2°, b), B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }21. – § 8, lid 3, vervangen bij art. 6, 2°, b), B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }22. – § 8, lid 4, ingevoegd bij art. 6, 2°, b), B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }23. – § 9 toegevoegd bij art. 34, 2°, B. Vl. Reg. 4 februari 2005, B.S., 28 februari 2005, err., B.S., 15 maart 2005, inwerkingtreding: 28 februari 2005 (art. 53) }24. – § 9, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 6, 3°, B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }25. – § 10 toegevoegd bij art. 1 B. Vl. Reg. 6 juni 2008, B.S., 25 augustus 2008, inwerkingtreding: 25 augustus 2008 (art. 16) }26. – § 10 vervangen bij art. 6, 4°, B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013
Art. 6. § 1. }1[De milieuvergunningsaanvraag, bedoeld in artikel 5, met de voorgeschreven bijlagen wordt bij aangetekende zending of bij afgifte tegen ontvangstbewijs }2[...]2: 1° in tien exemplaren }3[ingediend]3 bij de }4[deputatie]4 tot wiens ambtsgebied de percelen behoren waarop de exploitatie of de verandering van de inrichting gebeurt of gepland is, of, als de inrichting zich over het grondgebied van meer dan een provin-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
91
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034
cie uitstrekt, bij de onderscheiden }4[deputaties]4 voor de respectieve gedeelten van de inrichting gelegen binnen hun ambtsgebied, wanneer het gaat om: a) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie, de verdere exploitatie of de verandering van een inrichting van de klasse 1; b) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een inrichting van de klasse 1 die na haar inbedrijfstelling vergunningplichtig wordt door aanvulling of wijziging van de indelingslijst; c) een vergunningsaanvraag voor het veranderen van een vergunde inrichting van de klasse 2 waarbij de geplande verandering de indeling van de inrichting in klasse 1 tot gevolg heeft; d) een vergunningsaanvraag voor het veranderen van een gemelde inrichting van de klasse 3 waarbij de geplande verandering de indeling van de inrichting in klasse 1 tot gevolg heeft; e) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie, de verdere exploitatie of de verandering van een inrichting van de klasse 2 van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling; f) een vergunningsaanvraag voor het veranderen van een gemelde inrichting van de klasse 3 van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling waarbij de geplande verandering de indeling van de inrichting in klasse 2 tot gevolg heeft; 2° in zeven exemplaren }5[gericht aan het college van burgemeester en schepenen en ingediend bij het uniek gemeentelijk loket]5 van de gemeente waarin de percelen zijn gelegen waarop de exploitatie of de verandering van de inrichting gebeurt of gepland is, of, als de inrichting zich over het grondgebied van meer dan een gemeente uitstrekt, }5[bij het uniek gemeentelijk loket van elke gemeente]5 voor de respectieve gedeelten van de inrichting gelegen binnen hun ambtsgebied, wanneer het gaat om: a) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie, de verdere exploitatie of de verandering van een inrichting van de klasse 2, andere dan die van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling; b) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een inrichting van de klasse 2, andere dan deze van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling, die na haar inbedrijfstelling vergunningplichtig wordt door aanvulling of wijziging van de indelingslijst; c) een vergunningsaanvraag voor het veranderen van een gemelde inrichting van de klasse 3, andere dan deze van openbare besturen of een door hen opgerichte instelling, waarbij de geplande verandering de indeling van de inrichting in klasse 2 tot gevolg heeft; d) een vergunningsaanvraag voor de exploitatie of de verlenging van de exploitatie van een tijdelijke inrichting van klasse 1 of 2.]1 }6 [§
1bis. Wanneer de inrichting zich over het grondgebied van meerdere gemeenten in eenzelfde provincie uitstrekt, wordt het aantal in te dienen exemplaren, bedoeld in § 1, 1°, vermeerderd met 2 per extra gemeente.]6
}7[Het
aanvraagformulier dat in het geval, vermeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het uniek gemeentelijk loket van elke gemeente, bevat de gegevens van de volledige inrichting.]7
92 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
§ 2. Gelijktijdig met de indiening van de in artikel 5 bedoelde milieuvergunningsaanvraag conform voormelde § 1, maakt de exploitant in voorkomend geval een exemplaar van het vergunningsaanvraagdossier met voorgeschreven bijlagen over aan het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen als bedoeld in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming van zijn onderneming. § 3. }8[Wanneer een inrichting onder toepassing valt van verschillende indelingsrubrieken die behoort tot verschillende klassen, dan geldt voor deze inrichting de procedure van de hoogste klasse.]8 § 4. }9[}10[Bij een vergunningsaanvraag die betrekking heeft op een inrichting die is ingedeeld op basis van rubriek 2.3.11 van de indelingslijst, bezorgt de vergunningverlenende overheid de ontvankelijk verklaarde vergunningsaanvraag ter kennisgeving aan de instantie die door de federale overheid is belast met het opstellen van het externe noodplan.]10]9 }1. – § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 8, 1°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }2. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 1°, B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }3. – § 1, 1°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 2°, B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }4. – § 1, 1°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3 B. Vl. Reg. 23 december 2011, B.S., 21 maart 2012 }5. – § 1, 2°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 3°, B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }6. – § 1bis ingevoegd bij art. 8, 2°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }7. – § 1bis, lid 2, ingevoegd bij art. 6 B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }8. – § 3 vervangen bij art. 8, 3°, B. Vl. Reg. 12 januari 1999, B.S., 11 maart 1999, inwerkingtreding: 1 mei 1999 (art. 83) }9. – § 4 opgeheven bij art. 1 B. Vl. Reg. 29 september 2000, B.S., 22 mei 2001, inwerkingtreding: op de dag van de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 gesloten tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (art. 16) }10. – § 4 opnieuw ingevoegd bij art. 2 B. Vl. Reg. 6 juni 2008, B.S., 25 augustus 2008, inwerkingtreding: 25 augustus 2008 (art. 16)
HOOFDSTUK XIV }1[MILIEUVERGUNNINGEN EN
STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGEN: UNIEK GEMEENTELIJK LOKET EN KOPPELING]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 14 B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°)
}1[Art. 55bis. Een aanvraag van een milieuver-
gunning, vermeld in artikel 6, § 1, 2°, kan samengevoegd worden met een aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning indien voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 8bis van het decreet. De samengevoegde aanvragen worden aan het college van burgemeester en schepenen gericht en ingediend bij het uniek gemeentelijk loket van de gemeente waarin de percelen liggen waarop de exploitatie of de verandering van de inrichting plaatsvindt of gepland is.
Indien de inrichting zich over het grondgebied van meer dan één gemeente uitstrekt, worden de samengevoegde aanvragen ingediend bij het uniek gemeentelijk loket van elke gemeente voor de gedeelten van de inrichting die binnen hun ambtsgebied liggen. Het aanvraagformulier bevat de gegevens van de volledige inrichting.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 15 B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°)
}1[Art. 55ter. Voor samengevoegde aanvragen verloopt het ontvankelijkheids- en volledigheidsonderzoek als volgt:
1° het college van burgemeester en schepenen of de door het college daartoe gemachtigde ambtenaar van de gemeente onderzoekt of de samengevoegde aanvragen voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 8bis van het decreet; 2° indien de samengevoegde aanvragen niet voldoen aan voorwaarden, vermeld in punt 1°, wordt de aanvrager daarvan voor beide aanvragen samen en met een gewone brief via het uniek gemeentelijk loket door de daartoe gemachtigde gemeentelijk ambtenaar op de hoogte gebracht binnen een termijn van }2[30]2 kalenderdagen na de indiening van de samengevoegde aanvragen. De aanvraag van de milieuvergunning wordt vervolgens behandeld volgens de procedure, vermeld in artikel 36. De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning wordt behandeld volgens de procedure, vermeld in artikel 4.7.12 en volgende van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening; 3° indien de samengevoegde aanvragen aan de voorwaarden, vermeld in punt 1° voldoen, wordt onderzocht of beide aanvragen volledig en ontvankelijk zijn. De milieuvergunningsaanvraag wordt onderzocht volgens de bepalingen, vermeld in artikel 36, 1° }3[en 36, 1°bis]3. De aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning wordt onderzocht volgens de bepalingen, vermeld in }4[artikel 4.7.13, 4.7.14 en 4.7.14/1]4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Met uitzondering van het bericht van onontvankelijkheid, onvolledigheid, of ontvankelijkheid en volledigheid, dat voor beide aanvragen samen gebeurt en met een gewone brief naar de aanvrager wordt gestuurd via het uniek gemeentelijk loket; 4° indien de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning onontvankelijk of onvolledig is, wordt de behandeling van de milieuvergunningsaanvraag stopgezet. Indien de aanvraag van de milieuvergunning onontvankelijk of onvolledig is en niet tijdig werd aangevuld, wordt de behandeling van de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning stopgezet. De stopzetting wordt meegedeeld in de brief, vermeld in punt 3.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 15 B. Vl. Reg. 18 september 2009, B.S., 28 oktober 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 21, 3°) }2. – 2° gewijzigd bij art. 9, 1°, B. Vl. Reg. 1 maart 2013, B.S., 29 april 2013, inwerkingtreding: 29 april 2013 (art. 24) }3. – 3° gewijzigd bij art. 9, 2°, B. Vl. Reg. 1 maart 2013, B.S., 29 april 2013, inwerkingtreding: 29 april 2013 (art. 24) }4. – 3° gewijzigd bij art. 9, 3°, B. Vl. Reg. 1 maart 2013, B.S., 29 april 2013, inwerkingtreding: 29 april 2013 (art. 24)
Bijlage I }1[Indelingslijst]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 30 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) 2. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034
B. Vl. Reg. 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II) (B.S., 31 juli 1995, err., B.S., 29 september 1995) R 1. Afgekort : Vlarem II 2. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek R 3. Zie art. 37 B. Vl. Reg. 7 juni 2013 tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere diverse wijzigingen, B.S., 10 september 2013:
Art. 37. In het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012, worden de woorden «toezichthoudende ambtenaar» telkens vervangen door het woord toezichthouder en worden de woorden «toezichthoudende ambtenaren» telkens vervangen door het woord toezichthouders
greppel of buis geplaatst. Deze greppel of buis helt af naar een toegankelijke opvangput.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.1.3.
}1[De houder dient uitgerust:
1° met een waarschuwingssysteem waarbij een akoestisch signaal dat steeds hoorbaar moet zijn voor de leverancier en deze verwittigt zodra de te vullen houder voor 95 % is gevuld; dit systeem kan zowel mechanisch als elektronisch zijn; ofwel 2° met een beveiligingssysteem, waarbij de vloeistoftoevoer automatisch wordt afgesloten zodra de te vullen houder voor maximum 98 % is gevuld; dit systeem kan zowel mechanisch als elektronisch zijn; 3° met een ontluchtingssysteem dat uitmondt op een plaats waar de mogelijke hinder voor de buurt zo beperkt mogelijk is.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
DEEL 6
MILIEUVOORWAARDEN VOOR NIET-INGEDEELDE INRICHTINGEN HOOFDSTUK 6.5. }1[PARTICULIERE STOOKOLIETANKS
MET EEN WATERINHOUD VAN MINDER DAN 5.000 LITER]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Afdeling 6.5.1. }1[Gemeenschappelijke bepalingen]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.1.1.
}1[De bepalingen
van dit hoofdstuk zijn van toepassing op particuliere opslaginstallaties waarvan de stookolietank een waterinhoud heeft van minder dan 5.000 liter. Met opslaginstallatie wordt bedoeld het geheel van vaste houder(s), waarschuwings- of beveiligingssysteem, leidingen, in voorkomend geval inkuiping en lekdetectiesysteem en alle toebehoren tot aan de verbrandingsinstallatie en dienstig voor de verwarming van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt. De opslaginstallaties en hun onderdelen dienen gebouwd, getransporteerd, geplaatst en aangesloten volgens de toepasselijke codes van goede praktijk.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.1.2.
}1[De
opslaginstallaties dienen beschermd tegen mechanische beschadigingen en elke vorm van aantasting o.a. door corrosie. De dichtheid van leidingen, koppelingen, kranen en toebehoren dient te allen tijde verzekerd. Niet toegankelijke leidingen dienen in een brandstofdichte
}1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }2. – 6° gewijzigd bij art. 37 B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013
Art. 6.5.2.2. }1[De houders dienen in of boven een inkuiping geplaatst. Dubbelwandige houders en prefabconstructies als vermeld in artikel 6.5.2.1., dienen niet in of boven een inkuiping geplaatst mits ze uitgerust zijn met een permanent lekdetectiesysteem. Een inkuiping mag alleen de houder en zijn toebehoren omvatten. Enkel de leidingen vereist voor de exploitatie van de houder mogen door de inkuiping gevoerd worden en wel boven het peil dat bereikt zou zijn wanneer de inkuiping gevuld zou zijn met de totale nominale inhoud van de erin geplaatste houders.
aan de houder dienen geplaatst boven het maximumpeil van de opgeslagen brandstof, behalve voor bovengrondse houders dienend voor verwarmingsinstallaties zonder aanzuiging, zoals kachels.]1
Indien zich hemelwater in de inkuiping kan bevinden dienen de nodige maatregelen getroffen om dit regelmatig te verwijderen zonder vervuiling van het milieu. Ongeacht de hoeveelheid water die zich eventueel in de inkuiping bevindt, moet deze steeds de totale maximale inhoud van de erin geplaatste houders kunnen opvangen.]1
}1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
}1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.1.5. }1[De houder mag alleen gevuld zijn met die brandstoffen waarvoor hij gebouwd is. De nodige maatregelen dienen genomen om het morsen van brandstof tijdens het vullen te voorkomen.]1
}1[Bepalingen voor opslaginstallaties met ondergrondse houders]1
Art. 6.5.1.4. }1[Alle openingen en aansluitingen (Uittreksel)
door de voormelde milieudeskundige; dit attest wordt ter inzage gehouden van de }2[toezichthouder]2.]1
}1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Afdeling 6.5.2. }1[Bepalingen voor opslaginstallaties met bovengrondse houders]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.2.1. }1[Onverminderd de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende reglementering van de handelingen binnen de waterwingebieden en de beschermingszones is de opslag van brandstoffen in bovengronds geplaatste houders toegelaten in: 1° houders uit metaal; 2° houders uit gewapend thermohardende kunststoffen; 3° houders uit roestvrij staal; 4° prefabconstructies bestaande uit een prefab betonnen cilindrische houder waarin een metalen houder is geplaatst; 5° houders uit kunststoffen andere dan gewapende thermohardende kunststoffen, op voorwaarde dat zij na de plaatsing en voor het in gebruik nemen ervan een drukproef hebben doorstaan gedurende ten minste één uur bij een overdruk of een onderdruk van 30 kPa; 6° opslagsystemen die naar voorkoming van bodem- en/of grondwaterverontreiniging toe dezelfde waarborgen bieden als voormelde houders; deze opslagsystemen moeten worden aanvaard door een milieudeskundige erkend in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen; een attest van deze aanvaarding wordt opgesteld en ondertekend
Afdeling 6.5.3.
}1. Opschrift vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }1 [§ 1. Onverminderd de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende reglementering van de handelingen binnen de waterwingebieden en de beschermingszones is de opslag van brandstoffen in rechtstreeks in de grond ingegraven houders toegelaten in:
Art. 6.5.3.1.
1° dubbelwandige houders uit metaal; 2° houders uit gewapend thermohardende kunststoffen; 3° houders uit roestvrij staal; 4° prefabconstructies bestaande uit een prefab betonnen cilindrische houder waarin een enkelwandige metalen houder is geplaatst; 5° opslagsystemen die naar voorkoming van bodem- en/of grondwaterverontreiniging toe dezelfde waarborgen bieden als voormelde houders; deze opslagsystemen moeten worden aanvaard door een milieudeskundige erkend in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen; een attest van deze aanvaarding wordt opgesteld en ondertekend door de voormelde milieudeskundige; dit attest wordt ter inzage gehouden van de }2[toezichthouder]2. § 2. Onverminderd de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende reglementering van de handelingen binnen de waterwingebieden en de beschermingszones is de opslag van brandstoffen in houders geplaatst in een groeve toegelaten in: 1° de opslagwijzen vermeld in § 1; 2° enkelwandige houders uit metaal.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
93
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 7. Milieuvergunning Subtrefwoord «7. Milieuvergunning» — p. 1034
§ 3. Het hoogste punt van de houder moet minstens 0,50 m onder het maaiveld liggen. Het plaatsen van roerende of onroerende lasten boven de houder moet vermeden worden. Indien dit toch gebeurt moeten alle maatregelen genomen zijn om beschadigingen aan de houder te voorkomen o.a. door een voldoende draagkrachtige afdekking die de lasten (met uitzondering van het eventuele opvullings- en afdekkingsmateriaal) niet overdraagt op de houder.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }2. – § 1, 5°, gewijzigd bij art. 37 B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013 }1 [De aanvulling rond de houder dient te gebeuren met inert materiaal dat geen gevaar oplevert voor beschadiging of aantasting van de houder, zijn bekleding en de groeve. Bij metalen houders dient bijzondere aandacht besteed aan de mogelijke corrosie. Het aanvullingsmateriaal moet voldoende doorlatend zijn t.o.v. de brandstof, hiervoor mag de doorval van het zeefmonster door een zeef met maaswijdte 1,25 mm niet meer bedragen dan 15 % van zijn droge massa.]1
Art. 6.5.3.2.
}1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }1[De houder dient zich te bevinden op ten minste 1 m van de grenzen van de percelen van derden en op meer dan 0,75 m van ondergrondse constructies die niet tot de opslaginstallatie behoren. De onderlinge afstand tussen de houders dient minstens 0,50 m te bedragen.
Art. 6.5.3.3.
De groeve mag alleen de houder en zijn toebehoren omvatten. Enkel de leidingen vereist voor de exploitatie van de houders mogen door de wanden van de groeve gevoerd worden en wel boven het peil dat bereikt zou zijn wanneer de groeve gevuld zou zijn met de totale nominale inhoud van de erin geplaatste houders, rekening houdend met het eventuele aanvullingsmateriaal. Wanneer de houder een inhoud heeft van meer dan 2.000 liter, moet tussen de wanden van de houder en de wanden van de groeve een vrije ruimte bestaan van minstens 0,50 m breedte om het onderzoek van de houder mogelijk te maken; indien de groeve wordt opgevuld dient deze ruimte minstens 0,30 m te bedragen.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.3.4. }1[Voor zover er een risico van oplichting van de houder ten gevolge van een onderdompeling in (grond)water bestaat, dient de houder stevig en onvervormbaar bevestigd aan een fundering of ballast waarvan het gewicht groter is dan de grootst mogelijk optredende opwaartse kracht.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.3.5. }1[De houder moet afhellen onder een helling van minstens 1cm/m in de richting van het mangat of de vul- of peilopening. Van zodra de waterinhoud van de houder gelijk is aan of groter is dan 3.000 liter moet een mangat aanwezig zijn met een opening waarvan de ingeschreven cirkel een diameter van ten minste 0,50 m heeft.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
94 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Afdeling 6.5.4.
Art. 6.5.5.1. }1[Opslaginstallaties met boven-
}1[De controle op de bouw van de houders en de plaatsing van een opslaginstallatie]1
grondse houders dienen niet onderworpen aan periodieke controles.]1
}1. Opschrift vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.4.1. }1 [Opslaginstallaties dienen geplaatst }2[...]2 onder toezicht van een erkende technicus. Na de plaatsing maar vóór de ingebruikname stelt }3[...]3 de erkende technicus een certificaat op waaruit ondubbelzinnig moet blijken dat de opslaginstallatie voldoet aan de bepalingen van dit hoofdstuk. Dit certificaat vermeldt bovendien de naam en het erkenningsnummer van }3[...]3 de erkende technicus.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }2. – Gewijzigd bij art. 17, 1°, B. Vl. Reg. 1 maart 2013, B.S., 23 april 2013 }3. – Gewijzigd bij art. 17, 2°, B. Vl. Reg. 1 maart 2013, B.S., 23 april 2013
Art. 6.5.4.2. }1[Voor de bouw van een opslaginstallatie mag enkel gebruik gemaakt zijn van producten en onderdelen waarvan ofwel de overeenkomst met de toepasselijke code van goede praktijk gecertificeerd is door een erkende certificeringsinstelling ofwel na een beproeving overeenkomstig de toepasselijke code van goede praktijk. Voor wat betreft de prefabconstructie bestaande uit een prefab betonnen cilindrische houder waarin een enkelwandige metalen houder is geplaatst, bestaat het certificaat op zijn minst uit een verklaring van de fabrikant welke hij gemachtigd is af te leveren na keuring van een prototype.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.4.3. }1[Binnen de maand na de aanleg van de opslaginstallatie conform de bepalingen van dit hoofdstuk, brengt }2[...]2 de erkende technicus op de houder een duidelijk leesbare en onuitwisbare groene merkplaat aan waarop onuitwisbaar volgende gegevens dienen aangebracht: – zijn erkenningsnummer; – de datum van de plaatsing van de opslaginstallatie; – de uiterste datum van de eerstvolgende controle ingeval van opslag in ondergrondse houder.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }2. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 18 B. Vl. Reg. 1 maart 2013, B.S., 23 april 2013
Art. 6.5.4.4. }1[Bij de oplevering van de opslaginstallatie bezorgt }2[...]2 de erkende technicus aan de eigenaar het certificaat van de installatie samen met de certificaten of de beproevingsverslagen van de onderdelen ervan. De eigenaar van de opslaginstallatie draagt er zorg voor dat de exploitant(en) in het bezit is (zijn) van een kopie van het certificaat van de installatie.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }2. – Gewijzigd bij art. 19 B. Vl. Reg. 1 maart 2013, B.S., 23 april 2013
Afdeling 6.5.5. }1[Periodieke controles, onderhoud en buitengebruikstelling]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
}1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.5.2. }1[§ 1. Opslaginstallaties met ondergrondse houders dienen vanaf de datum van de plaatsing ten minste om de vijf jaar onderworpen aan een periodieke controle als vermeld in artikel 6.5.5.3. § 2. Van de termijn, vermeld in § 1, kan worden afgeweken bij gebruik van een controlemethode die toelaat de kwaliteit en de levensduur van de ondergrondse houder in te schatten, waarbij maximaal gezocht wordt naar het detecteren van niet-dichte houders en/of het classificeren van houders naargelang de kwaliteitstoestand. De aanvaarding van laatstgenoemde controlemethode en de bijhorende criteria om de maximale termijn voor de hercontrole te bepalen, gebeurt door de afdeling bevoegd voor milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie en bijkomend moet worden aangetoond dat deze controlemethode als basis dient voor het voorkomen van de milieuschade die kan ontstaan vanaf de eerste controle met dit systeem.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227)
Art. 6.5.5.3. }1[§ 1.]1 }2[De periodieke controles vermeld in de artikel 6.5.5.2 moeten worden uitgevoerd door een erkende technicus en omvatten: 1° een visuele controle van de opslaginstallatie met inbegrip van een controle van de wanden van de houder indien mogelijk zonder dat dit het uitgraven van de houder of het verwijderen van het aanvullingsmateriaal vereist; 2° een controle van de doeltreffendheid van het waarschuwings- of overvulbeveiligingssysteem; 3° een controle naar de aanwezigheid van water en slib in de houder; 4° een controle van de doeltreffendheid van het eventueel aanwezig lekdetectiesysteem; 5° een nazicht van het certificaat en het proces-verbaal van de vorige controle; 6° indien mogelijk een meting van het potentiaalverschil tussen de rechtstreeks in de grond ingegraven metalen houder en de omhullende bodem of aanvulling; 7° de uitvoering van een dichtheidsbeproeving op rechtstreeks in de grond ingegraven houders die niet zijn uitgerust met een permanent lekdetectiesysteem, bij een overdruk van minstens 30 kPa gedurende minimum 1 uur of bij een onderdruk van hoogstens 30 kPa; beproeving bij een overdruk van meer dan 30 kPa mag enkel geschieden indien de houders daartoe volledig worden gevuld met water; niet toegankelijke enkelwandige leidingen moeten worden beproefd bij een overdruk van ten minste 30 kPa gedurende 1 uur of bij een onderdruk van hoogstens 30 kPa. Een gelijkwaardige beproeving die toelaat de kwaliteit en de levensduur van de houder in te schatten, waarbij maximaal gezocht wordt naar het detecteren van niet-dichte houders en/of het classificeren van houders naargelang de kwaliteitstoestand, uitgevoerd overeenkomstig een door de afdeling bevoegd voor milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie aanvaarde code van goede praktijk, is eveneens toegelaten.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044 }3[Ingevolge
de controle en vanaf 1 maart 2009]3 stelt de erkende technicus een certificaat op waaruit ondubbelzinning moet blijken of de opslaginstallatie al dan niet voldoet aan de bepalingen van dit hoofdstuk. Dit certificaat vermeldt bovendien de naam en het erkenningsnummer van de erkende technicus die de controle heeft uitgevoerd, de datum van de controle en de uiterste datum van de eerstvolgende controle. Al naargelang het resultaat van de controle is de houder gemerkt met een duidelijk leesbare en onuitwisbare groene, oranje of rode merkplaat. Op deze merkplaat wordt onuitwisbaar het erkenningsnummer van de erkende technicus, de datum van de controle en de uiterste datum van de eerstvolgende controle aangebracht. Een groene merkplaat betekent dat de opslaginstallatie voldoet aan de bepalingen van dit hoofdstuk en verder mag worden gebruikt. Een oranje merkplaat betekent dat de opslaginstallatie niet voldoet aan de bepalingen van dit hoofdstuk doch dat de vastgestelde gebreken geen aanleiding kunnen geven tot verontreiniging buiten de houder. De opslaginstallatie mag nog worden gevuld of bijgevuld tijdens een overgangsperiode van maximum 6 maanden die ingaat de eerste van de maand volgend op de maand vermeld op de oranje merkplaat. De exploitant dient alle nodige maatregelen te treffen, overeenkomstig het verslag van de erkende technicus, om de opslaginstallatie terug in goede staat te brengen. Vóór het verstrijken van voormelde overgangsperiode dient de opslaginstallatie terug aan een controle onderworpen. Een rode merkplaat betekent dat de opslaginstallatie niet voldoet aan de bepalingen van dit hoofdstuk. In dergelijk geval is het verboden de opslagtank te vullen of te laten vullen. De exploitant dient alle nodige maatregelen te treffen, overeenkomstig het verslag van de erkende technicus, om de opslaginstallatie terug in goede staat te brengen waarna
de opslaginstallatie terug aan een controle dient onderworpen. Binnen de veertien dagen nadat een rode merkplaat aangebracht werd maakt de exploitant of op zijn verzoek de erkende technicus hiervan melding bij de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij bevoegd voor grondwater.]2 }4[§ 2. De
periodieke controles die overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk voor 1 maart 2009 werden uitgevoerd, blijven onverminderd rechtsgeldig ook wanneer deze in de in § 1 vermelde dichtheidsbeproeving niet hebben omvat.]4
}1. – § 1 genummerd bij art. 31, 2°, B. Vl. Reg. 24 april 2009, B.S., 15 juli 2009 }2. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 31, 1°, B. Vl. Reg. 24 april 2009, B.S., 15 juli 2009 }4. – § 2 toegevoegd bij art. 31, 2°, B. Vl. Reg. 24 april 2009, B.S., 15 juli 2009
Art. 6.5.5.4. }1[De exploitant dient er zorg voor te dragen dat de opslaginstallatie steeds in goede staat van werking en onderhoud verkeert en in het bijzonder dat elke verontreiniging van het milieu wordt voorkomen. Hij draagt er zorg voor dat de merkplaat steeds leesbaar blijft. Indien zich een verontreiniging voordoet of lekkage vastgesteld of vermoed wordt, dienen onverwijld alle maatregelen genomen om de schade en verstoring van het milieu te beperken. Indien verdere verontreiniging van bodem en grondwater niet onmiddellijk tegengehouden kan worden, wordt de opslaginstallatie buiten gebruik gesteld en wordt de houder geledigd. In dit laatste geval wordt de }2[toezichthouder]2 onmiddellijk verwittigd. Behalve in het geval van een ernstige verontreiniging en wanneer de voortschrijding ervan de saneringskosten sterk opdrijft, mag het buiten gebruik nemen van de installatie enkele dagen uitgesteld worden in de periode tussen 1 november en 31 maart om de exploitant en de gebruikers de mo-
gelijkheid te geven om te voorzien in een alternatieve verwarmingsbron. Na vakkundige herstelling mag de houder slechts opnieuw in gebruik worden genomen nadat een attest is afgeleverd door een erkende technicus. Rechtstreeks in de grond ingegraven houders dienen een geslaagde dichtheidsbeproeving als vermeld in artikel 6.5.5.3. te hebben ondergaan. Uit het attest moet ondubbelzinnig blijken dat de houder en de installatie voldoen aan de voorschriften van dit hoofdstuk.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 37 B. Vl. Reg. 7 juni 2013, B.S., 10 september 2013, err., B.S., 21 oktober 2013
Art. 6.5.5.5. }1[Onverminderd de toepasselijke wettelijke bepalingen met betrekking tot het beheer van afval dienen de houders van een opslaginstallatie die de eigenaar definitief buiten gebruik stelt, geledigd. Rechtstreeks in de grond ingegraven houders dienen bovendien verwijderd; bij onmogelijkheid om de houder te verwijderen dient in overleg met een erkende technicus, de houder gevuld met zand, schuim of enig ander inert materiaal. Alle nodige maatregelen worden genomen om milieuverontreiniging te voorkomen. Naar aanleiding van de buitengebruikstelling van de rechtstreeks in de grond ingegraven houder }2[en vanaf 1 maart 2009]2 stelt de erkende technicus een certificaat op waaruit ondubbelzinnig moet blijken dat de buitengebruikstelling werd uitgevoerd volgens de regels van het vak. Dit certificaat vermeldt bovendien de naam en het erkenningsnummer van de erkende technicus.]1 }1. – Vervangen bij art. 206 B. Vl. Reg. 19 september 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 maart 2009 (art. 227) }2. – Lid 3 gewijzigd bij art. 32 B. Vl. Reg. 24 april 2009, B.S., 15 juli 2009
p. 1044 Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» Volledig vervangen
8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Decr. Vl. R. 3 maart 1976 – Monumentendecreet. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Decr. Vl. R. 30 juni 1993 – Decreet archeologisch patrimonium. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Decr. Vl. Parl. 16 april 1996 – Landschapszorg (uittreksel art. 1–14, 31, 35–36, 40–42) . . . . . . .
Decr. Vl. R. 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten (B.S., 22 april 1976) }1. Opgeheven bij art. 12.2.1, 2°, Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1)
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. Dit decreet regelt de bescherming, de instandhouding, het onderhoud en het herstel van in het Nederlandse taalgebied gelegen monumenten en stads- en dorpsgezichten. Art. 2. Dit decreet verstaat onder: 1. }1 [het agentschap: de entiteit die door de Vlaamse Regering belast wordt met taken van beleidsuitvoering inzake onroerend erfgoed;]1
95 101 105
2. monument: een onroerend goed, werk van de mens of van de natuur of van beide samen, dat van algemeen belang is omwille van zijn artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde, }2[met inbegrip van de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken, inzonderheid de bijhorende uitrusting en de decoratieve elementen]2; 3. }3[stads- of dorpsgezicht: – een groepering van één of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende be-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
95
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044
standdelen, zoals onder meer beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die vanwege haar artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is; – de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument, bepaald in 2° van dit artikel, die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen;]3
elke aangelegenheid die valt binnen het toepassingsgebied van voormelde decreten of over de coördinatie van de onroerende erfgoedzorg met andere beleidsvelden. De adviezen aan de strategische adviesraad, vermeld in het tweede lid, 2° of 3°, worden tegelijkertijd bezorgd aan de Vlaamse Regering. § 2. De Koninklijke Commissie bestaat uit een centrale commissie en uit vijf provinciale commissies met corresponderende leden, die de centrale commissie bijstaan in haar werkzaamheden. De centrale commissie bestaat uit vijf afdelingen:
4. voor bescherming vatbaar monument, stads- of dorpsgezicht: de onder 2 en 3 bedoelde monumenten en stads- of dorpsgezichten, die werden ingeschreven op de krachtens dit decreet daartoe aangelegde ontwerpen van lijst;
1° een afdeling Monumenten en Stads- en Dorpsgezichten;
5. beschermde monumenten en stads- of dorpsgezichten: de onder 2 en 3 bedoelde monumenten en stads- of dorpsgezichten, die }4[met behoud van de toepassing van de bepaling van artikel 16, § 2, tweede lid, overeenkomstig dit decreet]4 beschermd zijn;
4° een afdeling Varend Erfgoed;
6. eigenaars en vruchtgebruikers: eigenaars en vruchtgebruikers volgens de gegevens van het kadaster. }1. – 1 vervangen bij art. 3, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – 2 gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 8 december 1998, B.S., 26 januari 1999 }3. – 3 vervangen bij art. 2 Decr. Vl. R. 22 februari 1995, B.S., 5 april 1995 }4. – 5 gewijzigd bij art. 3, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
2° een afdeling Landschappen; 3° een afdeling Archeologie;
5° een afdeling Heraldiek. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling, de organisatie en de werking van de Koninklijke Commissie, rekening houdend met de onderscheiden afdelingen, vermeld in § 2, tweede lid. De Vlaamse Regering benoemt de voorzitter, vijf ondervoorzitters, de leden en de corresponderende leden. Ze zorgt voor het secretariaat van de centrale commissie en de vijf afdelingen en voor de nodige werkingsmiddelen.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 5 maart 2004 betreffende de samenstelling, de organisatie, de bevoegdheden en de werking van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van het Vlaamse Gewest, B.S., 16 april 2004
HOOFDSTUK II
KONINKLIJKE COMMISSIE VOOR MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN
HOOFDSTUK III }1[...]1
Art. 3. }1[§ 1. Er wordt een Vlaamse adviescommissie voor het onroerend, het archeologisch en het varend erfgoed en voor de heraldiek opgericht onder de benaming «Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen», hierna Koninklijke Commissie te noemen.
}1. Opschrift opgeheven bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
De Koninklijke Commissie verstrekt adviezen: 1° in de gevallen en rekening houdend met de termijn, bepaald in dit decreet en in het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, in het decreet van 21 december 1994 houdende vaststelling van het wapen en de vlag van de provincies en gemeenten, in het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, in het decreet van 3 februari 1998 houdende vaststelling van het wapen van privépersonen en instellingen en in het decreet van 29 maart 2002 tot bescherming van varend erfgoed; 2° op verzoek van de Vlaamse Regering of van de strategische adviesraad, opgericht bij het decreet van 10 maart 2006 houdende de oprichting van de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening – Onroerend Erfgoed, over een aangelegenheid die valt binnen het toepassingsgebied van voormelde decreten, binnen de door de aanvrager gestelde termijn; 3° uit eigen beweging aan de Vlaamse Regering of aan de strategische adviesraad, vermeld in 2°, over 96 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Art. 4.
}1[...]1
}1. – Opgeheven bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
HOOFDSTUK IV
DE BESCHERMING VAN MONUMENTEN EN STADS- EN DORPSGEZICHTEN Afdeling I
1° }3[met een aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs ter advies voorgelegd aan }4[het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed]4 en aan de gemeenten en provincies in kwestie. De adviezen worden binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte op de post of van het ontvangstbewijs, uitgebracht. Zo niet worden ze geacht gunstig te zijn;]3 2° bij de betrokken gemeentebesturen neergelegd voor het openen van een openbaar onderzoek en het opstellen van een proces-verbaal waarin de opmerkingen en bezwaren worden opgenomen. Bij voor bescherming vatbare stads- of dorpsgezichten wordt een bericht omtrent het openbaar onderzoek aangeplakt zoals aangeduid op het plan bij het ontwerp van lijst. Het openbaar onderzoek gaat in uiterlijk veertien dagen te rekenen vanaf de datum van de }5[neerlegging]5 en duurt dertig dagen. Tijdens het openbaar onderzoek ligt het ontwerp van lijst en het dossier dat een inhoudelijke beschrijving en evaluatie bevat, ter inzage bij de betrokken gemeente(n). Bij het verstrijken van de termijn wordt het openbaar onderzoek door de gemeente(n) afgesloten. Binnen vijftien dagen na het afsluiten zenden zij hun proces-verbaal over aan }5[het agentschap]5. Bij ontstentenis van een binnen de voorgeschreven termijn geopend openbaar onderzoek kan de gouverneur van de betrokken provincie dit onderzoek organiseren. In dit geval gaat de termijn van het openbaar onderzoek in uiterlijk vijftien dagen te rekenen vanaf de datum van afgifte ter post van het bericht dienaangaande }6[...]6 en duurt dertig dagen; 3° bij ter post aangetekende brief betekend aan de eigenaars, erfpachthouders, opstalhouders en vruchtgebruikers zoals bekend bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen op de datum van het ontwerp van lijst. Zij kunnen hun opmerkingen en bezwaren indienen bij }7[het agentschap]7 binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de betekening. Gedurende deze termijn ligt het dossier ter inzage op }7[het agentschap]7; 4° bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. § 3. De personen die overeenkomstig § 2, 3°, in kennis werden gesteld van het ontwerp van lijst, geven bij ter post aangetekende brief kennis aan de huurders of de bewoners van het ontwerp van lijst dat hun betekend werd, binnen tien dagen te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de betekening op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 15 van dit decreet. In de betekening aan de in § 2, 3°, bedoelde personen wordt deze verplichting vermeld.
Art. 5. }1[§ 1. De }2[Vlaamse Regering]2 stelt de ontwerpen van lijst van voor bescherming vatbare monumenten en stads- en dorpsgezichten vast. Deze ontwerpen van lijst vermelden de erfdienstbaarheden die met het oog op de bescherming, worden opgelegd.
§ 4. De personen die overeenkomstig § 2, 3°, in kennis werden gesteld van het ontwerp van lijst, geven bij ter post aangetekende brief kennis van de eventuele gewijzigde eigendomstoestand aan }8[het agentschap]8, binnen tien dagen te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de betekening, op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid van het herstel en de schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 15 van dit decreet. In de betekening aan de in § 2, 3°, bedoelde personen wordt deze verplichting vermeld. De nieuwe eigenaars, erfpachthouders, opstalhouders en vruchtgebruikers worden op hun beurt betekend overeenkomstig § 2.
§ 2. De ontwerpen van lijst worden:
§ 5. }9[...]9
}1[De ontwerpen van lijst van de voor
bescherming vatbare monumenten en stads- en dorpsgezichten]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 3 Decr. Vl. R. 22 februari 1995, B.S., 5 april 1995
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044
§ 6. Bij overdracht van een zakelijk recht van een op een ontwerp van lijst opgenomen monument of van een in een stads- of dorpsgezicht gelegen onroerend goed, moet de instrumenterende ambtenaar verplicht }10[...]10 in de overdrachtsakte vermelden dat bedoeld onroerend goed opgenomen is op een ontwerp van lijst en deze overdracht meedelen aan }11[het agentschap]11. }10[...]10
ces-verbaal van beschrijving dat wordt opgemaakt, heeft bewijskracht tot het tegendeel bewezen is.
}12[In voorkomend
}1. – Opgeheven bij art. 5 Decr. Vl. R. 22 februari 1995, B.S., 5 april 1995; opnieuw ingevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004
geval vermeldt de instrumenterende ambtenaar in de overdrachtsakte dat een in artikel 14, § 1, eerste lid, bedoeld proces-verbaal werd opgemaakt en/of dat op het onroerend goed, ten gevolge van een definitieve rechterlijke beslissing, een verplichting rust om herstelmaatregelen uit te voeren of dat de rechterlijke beslissing werd uitgevoerd.]12
§ 7. Vanaf de betekening van het ontwerp van lijst zijn op de in het besluit vermelde onroerende goederen gedurende een termijn van maximaal twaalf maanden al de uitwerkselen van de bescherming voorlopig van toepassing. De termijn gaat in te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de in § 2, 1°, vermelde voorlegging. Voor de personen bedoeld in § 2, 3°, zijn al de uitwerkselen van de bescherming voorlopig van toepassing vanaf hun betekening tot de datum waarop de eerder vermelde termijn afloopt. De rechtsgevolgen gelden voor elke andere natuurlijke of rechtspersoon vanaf de publicatie in het Belgisch Staatsblad tot de datum waarop de eerder vermelde termijn afloopt. Die termijn kan, bij gemotiveerde beslissing van de regering, eenmaal met ten hoogste zes maanden worden verlengd. § 8. De }13[Vlaamse Regering]13 kan, de Koninklijke Commissie gehoord, monumenten en stads- en dorpsgezichten van de ontwerpen van lijst schrappen.]1 }1. – Vervangen bij art. 4 Decr. Vl. R. 22 februari 1995, B.S., 5 april 1995 }2. – § 1 gewijzigd bij art. 6, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 2, 1°, vervangen bij art. 6, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – § 2, 1°, gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }5. – § 2, 2°, lid 1, gewijzigd bij art. 6, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }6. – § 2, 2°, lid 2, gewijzigd bij art. 6, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }7. – § 2, 3°, gewijzigd bij art. 6, 4°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }8. – § 4 gewijzigd bij art. 6, 5°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }9. – § 5 opgeheven bij art. 167 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 8 juni 1999, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 204; zoals gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 28 september 1999, B.S., 30 september 1999) }10. – § 6, lid 1, gewijzigd bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004 }11. – § 6, lid 1, gewijzigd bij art. 6, 6°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }12. – § 6, lid 2, ingevoegd bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004 }13. – § 8 gewijzigd bij art. 6, 7°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 6. }1[De door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren hebben voor het onderzoek naar de waarden tot bescherming toegang tot de monumenten, stads- en dorpsgezichten, die op een ontwerp van lijst voorkomen, met uitzondering van de woningen en beroeps- en bedrijfslokalen. Het pro-
De leden van de Koninklijke Commissie hebben eveneens, voor het onderzoek naar de waarden tot bescherming toegang tot de monumenten, stadsen dorpsgezichten, die op een ontwerp van lijst voorkomen, met uitzondering van de woningen en beroeps- en bedrijfslokalen.]1
men, heeft verordenende kracht. Er mag alleen worden van afgeweken in de door dit decreet bepaalde gevallen en vormen. De }2[Vlaamse Regering]2 besluit, de Koninklijke Commissie gehoord, tot het opheffen of wijzigen van het }2[besluit]2 tot bescherming van een monument of stads- of dorpsgezicht. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 10, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 10, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Afdeling II }1[...]1 Besluit tot bescherming van een
monument en stads- of dorpsgezicht }1. Opschrift gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 7.
}1[De }2[Vlaamse
Regering]2,
de Koninklijke Commissie gehoord, stelt het besluit tot definitieve bescherming van de op de ontwerp van lijst voorkomende monumenten en stads- en dorpsgezichten vast. Het besluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het besluit vermeldt de algemene en eventueel specifieke voorschriften inzake instandhouding en onderhoud. De inschrijving op de ontwerpen van lijst vervalt van rechtswege indien de besluiten niet zijn genomen binnen de in artikel 5, § 7, bepaalde termijn.]1
}1. – Vervangen bij art. 6 Decr. Vl. R. 22 februari 1995, B.S., 5 april 1995 }2. – Gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 8. }1[§ 1. Het besluit houdende bescherming als monument en/of stads- of dorpsgezicht wordt betekend aan de eigenaars, erfpachthouders, opstalhouders en vruchtgebruikers zoals bekend bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen op de datum van het besluit. § 2. Het besluit tot bescherming van een stads- of dorpsgezicht bevat als bijlage een plan met de nauwkeurige aflijning van het beschermde gebied. Het vermeldt de bijzondere beperkingen die met het oog op de vrijwaring van de wezenlijke kenmerken van het beschermde monument, stads- of dorpsgezicht aan het eigendomsrecht worden gesteld. § 3. De personen die conform § 1 van dit artikel, in kennis werden gesteld van het besluit, geven bij ter post aangetekende brief kennis aan de huurders of de bewoners van het besluit dat hun betekend werd, binnen tien dagen te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de betekening op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 15. § 4. De personen, die conform § 1 van dit artikel, in kennis werden gesteld van het besluit, geven bij ter post aangetekende brief kennis van de eventuele gewijzigde eigendomstoestand aan }2[het agentschap] 2, binnen tien dagen te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de betekening, op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 15.]1 }1. – Vervangen bij art. 7 Decr. Vl. R. 22 februari 1995, B.S., 5 april 1995 }2. – § 4 gewijzigd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 9. Het }1[...]1 besluit waarbij het monument of stads- of dorpsgezicht in bescherming wordt geno-
Afdeling III
Register van beschermde monumenten en stads- en dorpsgezichten Art. 10. § 1. }1[Het agentschap]1 houdt voor elke gemeente een register bij van beschermde monumenten en stads- en dorpsgezichten. De minister stelt de inrichting van het register vast. § 2. Afschriften van het register berusten voor kosteloze inzage bij }2[het agentschap]2, het provinciebestuur, het gemeentebestuur, }3[...]3 elk voor hun ambtsgebied. Eenieder kan zich op zijn kosten uittreksels uit het register doen verstrekken. § 3. De bij }4[...]4 besluit beschermde monumenten komen in aanmerking voor het aanbrengen van een herkenningsteken. De }5[Vlaamse Regering]5 bepaalt, de Koninklijke Commissie gehoord, het model van dit herkenningsteken. }1. – § 1 gewijzigd bij art. 11, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. § 2 gewijzigd bij art. 11, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 2 gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. R. 22 februari 1995, B.S., 5 april 1995 }4. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 11, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }5. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 11, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Afdeling IV
Beschermde monumenten en stads- en dorpsgezichten Art. 11. § 1. De eigenaars en vruchtgebruikers van een beschermd monument of van een in een beschermd stads- of dorpsgezicht gelegen onroerend goed, zijn ertoe gehouden, door de nodige instandhoudings- en onderhoudswerken, het in goede staat te behouden en het niet te ontsieren, te beschadigen of te vernielen. § 2. }1[...]1 § 3. }2[...]2 § 4. }3[Werken kunnen niet worden aangevat zonder voorafgaande machtiging.]3 }4[Indien
voor de werken betreffende beschermde monumenten geen stedenbouwkundige vergunning vereist is, wordt de machtiging verleend door het agentschap.]4
}5 [Werken betreffende niet als monument beschermde constructies binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is, worden gemeld aan
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
97
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044
het college van burgemeester en schepenen. Deze melding wordt in voorkomend geval geïntegreerd in de stedenbouwkundige melding, vermeld in artikelen 94 en 96, § 1, eerste lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. De werken mogen worden aangevat vanaf de twintigste dag na de datum van de melding, behoudens indien het college van burgemeester en schepenen aan de aanmelder voordien een schrijven betekent waarin geoordeeld wordt dat de aangemelde werken van aard zijn om de wezenlijke eigenschappen van het beschermde geheel te verstoren. In dat geval kunnen de werken slechts worden aangevat nadat het agentschap zijn machtiging heeft verleend. De melding en het eventuele schrijven van het college van burgemeester en schepenen geschieden per beveiligde zending, te weten een aangetekend schrijven, een afgifte tegen ontvangstbewijs of enige andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.]5
het advies in van de expertencommissie, vermeld in § 4/1, tweede lid, indien het beroepschrift middelen opwerpt tegen het advies van het agentschap, vermeld in § 4, vierde lid.
}6[Indien
}10[§ 4/3. De
voor de werken betreffende beschermde monumenten of niet als monument beschermde constructies binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht een stedenbouwkundige vergunning vereist is, wordt de machtiging verleend in de stedenbouwkundige vergunning. Het advies van het agentschap aan het vergunningverlenende bestuursorgaan vermeldt in dat geval op bindende wijze of dat bestuursorgaan de machtiging al dan niet mag verlenen.]6
}7[De
Vlaamse Regering wijst de werken aan die onder de toepassing van deze paragraaf vallen. Zij bepaalt de inwerkingtreding van de meldingsprocedure, vermeld in het derde lid. Tot die inwerkingtredingsdatum wordt voor de werken, vermeld in het derde lid, rechtstreeks een machtiging bij het agentschap aangevraagd. De Vlaamse Regering kan nadere formele regelen bepalen voor de toepassing van de meldingsprocedure, vermeld in het derde lid.]7
}8[§ 4/1. Indien
het agentschap de aanvraag voor een machtiging voor machtigingsplichtige werken waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is, afwijst, dan kan de aanvrager een georganiseerd administratief beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering wint over het beroepschrift het advies in van een door haar samengestelde expertencommissie, die bestaat uit één vaste voorzitter-jurist, twee vaste experten op het vlak van het onroerend erfgoed en twee commissieleden die worden aangewezen in functie van de aard van het betrokken onroerend erfgoed en/of de aard van de betrokken werken. De hoedanigheid van commissielid is onverenigbaar met het lidmaatschap van een wetgevende vergadering, een provincieraad, een gemeenteraad, een districtsraad of een raad van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De Vlaamse Regering neemt op grond van het advies van de expertencommissie een beslissing over het beroepschrift. Zij onderzoekt de zaak in haar volledigheid en besluit tot de toekenning of tot de weigering van de machtiging. De Vlaamse Regering regelt de inwerkingtreding van de procedure, vermeld in deze paragraaf. Zij neemt alle besluiten die nodig zijn voor de operationalisering ervan.]8
}9[§ 4/2. Indien
de deputatie zich dient uit te spreken over een administratief beroep tegen een beslissing houdende de toekenning of de weigering van een stedenbouwkundige vergunning, dan wint zij
98 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
De deputatie kan in haar beroepsbeslissing een beslissing nemen over de toekenning of de weigering van de machtiging, in zoverre zij op dat punt het advies van de expertencommissie overneemt. De proceduretermijnen die door het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening worden bepaald voor de behandeling van beroepsdossiers door de deputatie, worden geschorst vanaf de betekening van de adviesvraag aan de expertencommisie tot en met de betekening van het advies van de expertencommissie aan de deputatie. De Vlaamse Regering regelt de inwerkingtreding van de procedure, vermeld in deze paragraaf. Zij neemt alle besluiten die nodig zijn voor de operationalisering ervan.]9 Raad voor vergunningsbetwistingen kan bij het behandelen van jurisdictionele beroepen over beslissingen houdende de toekenning of de weigering van een stedenbouwkundige vergunning het niet-bindend advies inwinnen van de expertencommissie, vermeld in § 4/1, tweede lid, in zoverre het verzoekschrift middelen opwerpt inzake de toekenning of de weigering van een machtiging.]10 § 5. }11[De Vlaamse Regering stelt algemene voorschriften inzake instandhouding en onderhoud vast.]11 § 6. Bij overdracht van een beschermd monument of van een in een beschermd stads- of dorpsgezicht gelegen onroerend goed moet de instrumenterende ambtenaar verplicht }12[...]12 in de overdrachtsakte vermelden dat bedoeld monument of onroerend goed beschermd is. }13[...]13 }13[De
instrumenterende ambtenaar deelt deze overdracht mee aan }14[het agentschap]14.]13 }15[In
voorkomend geval vermeldt de instrumenterende ambtenaar in de overdrachtsakte dat een in artikel 14, § 1, eerste lid, bedoeld proces-verbaal werd opgemaakt en/of dat op het onroerend goed, ten gevolge van een definitieve rechterlijke beslissing, een verplichting rust om herstelmaatregelen uit te voeren of dat de rechterlijke beslissing werd uitgevoerd.]15
§ 7. }16[...]16 § 8. }17[Wanneer werken van instandhouding of herstel nodig zijn om de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van een beschermd monument te bewaren, verlenen het Vlaamse Gewest, }18[... ] 18en de betrokken gemeente hun bijdrage in de kosten van die werken, onder de voorwaarden en in de verhoudingen die de Vlaamse Regering vaststelt. }19[Het
Vlaamse Gewest kan via meerjarige subsidiëringsovereenkomsten een bijdrage leveren in de kosten van langdurige en grote werken, onder de voorwaarden, bepaald krachtens het eerste lid. De kredieten die binnen een meerjarige subsidiëringsovereenkomst worden ingezet, worden vastgelegd op jaarbasis.]19]17
}20[§ 9. }20[Binnen de kredieten die hiervoor op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap zijn uitgetrokken, kan voor de onderhoudswerken waarvan de noodzaak bewezen is, een financiële bijdrage worden verleend aan de eigenaar, houder van zakelijke rechten of huurder die opdrachtgever is en de
kosten ervan draagt onder de voorwaarden en in de verhoudingen die de Vlaamse Regering vaststelt. Het Vlaamse Gewest kan in de vorm van onderhoudsenveloppes een bijdrage leveren in de kosten voor de uitvoering van meerjarenonderhoudsplannen onder de voorwaarden die de Vlaamse Regering vaststelt. Voor de toepassing van dit decreet worden beschouwd als onderhoudswerken: 1° werkzaamheden die de Vlaamse Regering als zodanig beschouwt met het oog op duurzaam behoud, op het voorkomen van verval en de dringende instandhouding van beschermde monumenten; 2° werkzaamheden aan kenmerkende erfgoedelementen die niet als monument zijn beschermd in beschermde stads- en dorpsgezichten; 3° onderhoudsbevorderend gebruik van als monument beschermd erfgoed; 4° werkzaamheden voor de herwaardering van bijzondere erfgoedkenmerken van beschermde stadsen dorpsgezichten, die er de eigenheid van bepalen, met inbegrip van het opstellen van een herwaarderingsplan; 5° werkzaamheden aan kleinere onroerende erfgoedelementen; dat zijn onroerende goederen die kleinere culturele erfgoedelementen vormen, al dan niet gelegen zijn in een beschermd landschap of beschermd stads- of dorpsgezicht, die al dan niet deel uitmaken van een niet als monument beschermd groter onroerend goed en die waardevol zijn vanuit artistiek, landschappelijk, historisch, wetenschappelijk, industrieel-archeologisch, volkskundig of ander sociaal-cultureel oogpunt.]20]20 }21[§ 10. Met ingang van 1994 stelt de Vlaamse Re-
gering de voorwaarden vast voor het toekennen van een Vlaamse Monumentenprijs.]21 }22[§ 11. }23[Indien
het Vlaamse Gewest respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap vanuit diverse functionele begrotingen bijdragen levert in de kosten voor langdurige en grote renovatiewerken, vermeld in § 8, en/of langdurige en grote onderhoudswerken, vermeld in § 9, dan kan vanuit de functionele begroting inzake onroerend erfgoed een bijzondere renovatie- en/of onderhoudsbijdrage worden toegekend. Die bijdrage wordt toegekend op grond van jaarlijks vastgelegde kredieten en in het kader van een meerjarig samenwerkingsprotocol, gesloten tussen de betrokken diensten van de Vlaamse overheid.]23]22
}1. – § 2, na wijzigingen, opgeheven bij art. 167 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 8 juni 1999, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 204; zoals gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 28 september 1999, B.S., 30 september 1999) }2. – § 3, na wijziging, opgeheven bij art. 167 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 8 juni 1999, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 204; zoals gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 28 september 1999, B.S., 30 september 1999) }3. – § 4 vervangen bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004 }4. – § 4, lid 2, ingevoegd bij art. 98, 1°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1) }5. – § 4, lid 3, ingevoegd bij art. 98, 1°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1) }6. – § 4, lid 4, ingevoegd bij art. 98, 1°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1) }7. – § 4, lid 5, ingevoegd bij art. 98, 1°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1) }8. – § 4/1 ingevoegd bij art. 98, 2°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044 }9. – § 4/2 ingevoegd bij art. 98, 2°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1) }10. – § 4/3 ingevoegd bij art. 98, 2°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1) }11. – § 5, na wijzigingen, vervangen bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004 }12. – § 6, lid 1, gewijzigd bij art. 4, 2°, Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004 }13. – § 6, lid 2, aangevuld bij art. 9, 3°, Decr. Vl. R. 22 februari 1995, B.S., 5 april 1995; gewijzigd bij art. 4, 2°, Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004 }14. – § 6, lid 2, gewijzigd bij art. 12, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }15. – § 6, lid 3, ingevoegd bij art. 4, 3°, Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004 }16. – § 7 opgeheven bij art. 9, 4°, Decr. Vl. R. 22 februari 1995, B.S., 5 april 1995 }17. – § 8 vervangen bij art. 71, 1°, Decr. 18 december 1992, B.S., 29 december 1992 }18. – § 8, lid 1, gewijzigd bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 20 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 61, inleidende zin) }19. – § 8, lid 2, opgeheven bij art. 72 Decr. Vl. R. 22 december 1995, B.S., 30 december 1995, inwerkingtreding: 1 januari 1996; opnieuw ingevoegd bij art. 98, 3°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, uitwerking met ingang van de datum, bepaald voor de inwerkingtreding van Decr. 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten (art. 112, lid 2, 5°) }20. – § 9 toegevoegd bij art. 71, 2°, Decr. 18 december 1992, B.S., 29 december 1992; vervangen bij art. 4, 4°, Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004 }21. – § 10 toegevoegd bij art. 4, 5°, Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004 }22. – § 11 toegevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 30 april 2004, B.S., 9 juni 2004 }23. – § 11 opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006); opnieuw ingevoegd bij art. 98, 4°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 112, lid 2, 6°)
Art. 12. }1[Nieuwe erfdienstbaarheden van openbaar nut kunnen alleen bij beslissing van de Vlaamse Regering op een beschermd monument of op een in een beschermd stads- of dorpsgezicht gelegen onroerend goed worden gevestigd.]1 }1. – Vervangen bij art. 13 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
}1[HOOFDSTUK
IV/1
INVENTARIS VAN HET BOUWKUNDIG ERFGOED]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 99 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1)
}1[Art. 12/1. De Vlaamse Regering stelt een inventaris van het bouwkundig erfgoed vast onder de vorm van een systematische oplijsting per gemeente, waarbij per opgenomen constructie of gezicht een beknopte wetenschappelijke beschrijving wordt gevoegd.
De inventaris wordt beschikbaar gesteld in boekvorm of in een beveiligd gedigitaliseerd bestand.]1
De algemene onroerenderfgoedtoets sorteert de gevolgen als omschreven in artikelen 119 en 120 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. De toets is onderworpen aan de algemene procedurevoorschriften en termijnregelingen die gelden voor de binnen de stedenbouwkundige vergunningsprocedure verplicht in te winnen adviezen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende de algemene onroerenderfgoedtoets. § 2. De bepaling van § 1 heeft eerst uitwerking ten aanzien van sloopaanvragen die vanaf de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering, vermeld in § 1, derde lid, betekend worden bij het vergunningverlenend bestuursorgaan, oordelend in eerste administratieve aanleg.]1
noemd monument of onroerend goed in een ontwerp van lijst is opgenomen of beschermd werd, en/of verzuimt in de overdrachtsakte te vermelden dat een in artikel 14, § 1, eerste lid, bedoeld procesverbaal werd opgemaakt en/of dat op het onroerend goed, ten gevolge van een definitieve rechterlijke beslissing, een verplichting rust om herstelmaatregelen uit te voeren of dat de rechterlijke beslissing werd uitgevoerd; 8° de eigenaar, erfpachthouder, opstalhouder of vruchtgebruiker die nalaat de mededeling aan de huurders of bewoners, pachters of gebruikers te doen overeenkomstig artikelen 5, § 3, en 8, § 3, van dit decreet, of die nalaat }2[het agentschap]2 op de hoogte te brengen overeenkomstig artikelen 5, § 4, en 8, § 4, van dit decreet;
}1. – Ingevoegd bij art. 99 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1)
9° de betrokkene die nalaat de herstelmaatregelen vermeld in de in § 1, 7°, bedoelde overdrachtsakte uit te voeren.
HOOFDSTUK V }1[HANDHAVING]1
§ 2. De in § 1 bedoelde straffen bestaan minimaal uit een gevangenisstraf van vijftien dagen en een geldboete van 50 euro of één van deze straffen alleen:
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004
Art. 13. }1[§ 1. Volgende personen worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en een geldboete van 26 tot 10.000 euro of met één van die straffen: 1° éénieder die aan een voor bescherming vatbaar of definitief beschermd monument of in een voor bescherming vatbaar of definitief beschermd stadsof dorpsgezicht werken uitvoert of handelingen stelt die strijdig zijn met de bepalingen van het besluit dat overeenkomstig artikel 5, § 1, of artikel 7 van dit decreet is genomen; 2° éénieder die aan een voor bescherming vatbaar of definitief beschermd monument of in een voor bescherming vatbaar of definitief beschermd stadsof dorpsgezicht werken uitvoert of handelingen stelt die strijdig zijn met de algemene voorschriften inzake instandhouding en onderhoud, die overeenkomstig artikel 11, § 5, door de Vlaamse Regering worden vastgesteld; 3° de eigenaar, erfpachthouder, opstalhouder of vruchtgebruiker die verzuimt de overeenkomstig artikelen 5, § 7, en 11, § 1, bepaalde voorschriften na te leven; 4° éénieder, met inbegrip van de gebruiker en de persoon die dieren onder zijn hoede heeft, die een voor bescherming vatbaar of definitief beschermd monument of een goed, gelegen in een voor bescherming vatbaar of definitief beschermd stads- of dorpsgezicht, ontsiert, beschadigt of vernielt; 5° éénieder die zonder de in artikel 11, § 4, voorgeschreven machtiging, of in strijd met bij zodanige machtiging gestelde voorwaarden, werken uitvoert of handelingen stelt aan een beschermd monument of aan een in een beschermd stads- of dorpsgezicht gelegen onroerend goed;
1° indien de misdrijven bedoeld in § 1, gepleegd worden door instrumenterende ambtenaren, vastgoedmakelaars en andere personen die in de uitoefening van hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, verkavelen, te koop of te huur zetten, verkopen of verhuren, bouwen of vaste of verplaatsbare inrichtingen ontwerpen en/of opstellen of door personen die bij die verrichtingen als tussenpersonen optreden, bij de uitoefening van hun beroep; 2° indien een nieuwe overtreding wordt begaan binnen de twee jaar na een vorig vonnis of arrest dat een veroordeling bevat wegens één van de bedoelde misdrijven en kracht van gewijsde heeft verkregen. § 3. De rechtspersonen die de in artikel 13, § 1, bedoelde misdrijven begaan, worden gestraft met één of meer van de volgende straffen: 1° geldboete van 26 euro tot 10.000 euro; 2° bijzondere verbeurdverklaring; de bijzondere verbeurdverklaring uitgesproken ten aanzien van publiekrechtelijke rechtspersonen kan enkel betrekking hebben op goederen die vatbaar zijn voor burgerlijk beslag; 3° bekendmaking of verspreiding van de beslissing; 4° sluiting van één of meer inrichtingen, met uitzondering van de inrichtingen waar werkzaamheden worden verricht die behoren tot een opdracht van openbare dienstverlening; 5° verbod een werkzaamheid te verrichten die deel uitmaakt van het maatschappelijk doel, met uitzondering van werkzaamheden die behoren tot een opdracht van openbare dienstverlening; 6° ontbinding, die evenwel niet kan worden uitgesproken tegen publiekrechtelijke rechtspersonen.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 99 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1)
6° éénieder die werken of handelingen voortzet in strijd met een bevel tot stillegging of een beschikking in kort geding;
}1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004 }2. – § 1, 8°, gewijzigd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
}1[Art. 12/2. § 1. Een stedenbouwkundige vergunning voor het slopen van als bouwkundig erfgoed geïnventariseerde constructies kan slechts worden afgeleverd na een algemene onroerenderfgoedtoets, in zoverre de constructie niet reeds is opgenomen in de databank van het beschermd erfgoed.
7° de instrumenterende ambtenaar die verzuimt, bij overdracht van een monument dat op een ontwerp van lijst is opgenomen of van een beschermd monument, of bij overdracht van een onroerend goed gelegen in een op een ontwerp van lijst opgenomen stads- of dorpsgezicht of beschermd stads- of dorpsgezicht, in de overdrachtsakte te vermelden dat ge-
Art. 14. }1[§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de burgemeesters en de agenten en officieren van gerechtelijke politie, zijn de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren bevoegd om de inbreuken op de bepalingen, die bij of krachtens dit decreet zijn opgelegd, op te sporen en vast te stellen. Hun vaststellingen worden vastgelegd bij pro-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
99
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044
ces-verbaal dat bewijskracht heeft tot het tegendeel bewezen is.
De Vlaamse Regering stelt hieromtrent de nadere regels vast;
Dit verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.]1
De overtreder wordt binnen vijftien dagen van het proces-verbaal op de hoogte gebracht via een aangetekende brief met ontvangstbewijs.
c) de ambtenaren daartoe aangewezen door de Vlaamse Regering beslissen over de gemotiveerde verzoeken om kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van de in § 5, a), bedoelde geldboeten.
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004
Om de in dit decreet omschreven misdrijven op te sporen en vast te stellen in een proces-verbaal, krijgen de ambtenaren die door de Vlaamse Regering zijn aangewezen, de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie. § 2. De genoemde personen mogen bij de uitoefening van hun ambt op elk ogenblik van de dag of nacht, zonder voorafgaande waarschuwing, vrij binnengaan in alle onroerende goederen die voor bescherming vatbaar en beschermd zijn. Tot de ruimten die als woning dienen en in beroepsen bedrijfslokalen, hebben zij enkel toegang tussen acht uur 's morgens en achttien uur 's avonds, met machtiging van de onderzoeksrechter. § 3. Indien de verboden werken of handelingen uitgevoerd worden en de overtreder zich ter plaatse bevindt, kunnen de ambtenaren die door de Vlaamse Regering zijn aangewezen, mondeling bevelen om werken stil te leggen of handelingen te staken die in overtreding zijn met bepalingen van dit decreet. Het schriftelijk bevel wordt aan de overtreder ter ondertekening voor ontvangst voorgelegd in twee exemplaren, waarvan één voor de verbalisant. Indien de overtreder weigert te tekenen, wordt het motief voor de weigering en, eventueel de weigering zich te rechtvaardigen, in het proces-verbaal opgenomen.
Het verzoek schorst de bestreden beslissing; d) de in § 5, c), bedoelde verzoeken worden binnen 15 dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de in § 5, b), tweede lid, bedoelde aangetekende brief, gericht aan de daartoe door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren. De in het vorige lid bedoelde ambtenaren kunnen de verzoeker horen indien deze daarom verzoekt in de aangetekende brief waarmee hij zijn gemotiveerd verzoek tot kwijtschelding, vermindering of uitstel heeft ingediend. De verzoeker kan zich laten bijstaan door een advocaat of door een ander persoon naar keuze; e) de ambtenaren daartoe aangewezen door de Vlaamse Regering nemen een beslissing binnen 30 dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van het in § 5, d), bedoelde verzoek. De beslissing van de bevoegde ambtenaren wordt bij aangetekende brief, met bericht van ontvangst, ter kennis gebracht van de indiener van het verzoekschrift.
De door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren brengen het proces-verbaal met herstelvordering eveneens ter kennis van de stedenbouwkundig inspecteur.
Bij een met redenen omkleed aangetekend schrijven, gericht aan de indiener van het verzoek, kan de bevoegde ambtenaar de voormelde termijn eenmalig verlengen met 30 dagen;
§ 2. De overtreder brengt de Vlaamse Regering onmiddellijk op de hoogte via een aangetekende brief of bij afgifte tegen ontvangstbewijs, indien hij de opgelegde herstelmaatregel vrijwillig heeft uitgevoerd. Daarop maakt de ambtenaar die door de Vlaamse Regering is aangewezen onmiddellijk na controle ter plaatse een proces-verbaal van vaststelling op.
f) indien de beslissing niet is verzonden binnen de in § 5, e), gestelde termijn, wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd;
Indien de genoemde ambtenaren ter plaatse niemand aantreffen, dan brengen zij ter plaatse het schriftelijk bevel tot onmiddellijke staking van de werken op een zichtbare plaats aan.
g) de administratieve geldboete moet worden betaald binnen 60 dagen na de kennisgeving van de definitieve beslissing;
De betrokkene kan in kort geding de opheffing van de maatregel vorderen tegen het Vlaamse Gewest. De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in het ambtsgebied waarvan het werk of de handelingen werden uitgevoerd. Boek II, Titel VI van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de inleiding en de behandeling van de vordering. § 4. De ambtenaren die door de Vlaamse Regering zijn aangewezen, kunnen overgaan tot het leggen der zegels en de inbeslagname van werk- en voertuigen, om het bevel tot stillegging van de werken of tot staking van de handelingen, of, in voorkomend geval, de beschikking in kort geding onmiddellijk te kunnen toepassen. § 5. a) Onverminderd de bepalingen van artikel 13, w o r d t e e n a d m i ni s t r at i e ve g e l db o e t e v a n 5.000 euro opgelegd aan de persoon die werken of handelingen voortzet in strijd met een bevel tot stillegging; b) de administratieve geldboete wordt opgelegd door de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren. De betrokkene wordt van de beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete in kennis gesteld bij aangetekende brief met bericht van ontvangst. 100 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
De rechtbank bepaalt, na overweging van de voorgestelde termijn in de herstelvordering, voor de uitvoering van de herstelmaatregelen een termijn van maximaal drie jaar. Na het verstrijken van die termijn, kan de rechtbank, op vordering van de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren, een dwangsom per dag vertraging in de tenuitvoerlegging van de herstelmaatregel bepalen. De herstelvordering wordt door de ambtenaren aangewezen door de Vlaamse Regering, in naam van het Vlaamse Gewest, bij het parket ingeleid door een gewone brief. De vordering vermeldt minstens de geldende voorschriften en een omschrijving van de toestand die aan het misdrijf voorafging en de termijn binnen dewelke het herstel in de oorspronkelijke staat dient te gebeuren.
Zo nodig doen de ambtenaren een beroep op de gewapende macht.
Het bevel om de werken stil te leggen of de handelingen te staken, wordt in het proces-verbaal vermeld.
Art. 15. }1[§ 1. Onverminderd de straf en de eventuele schadeloosstelling, beveelt de rechtbank, op vordering van de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren, de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen.
h) de vordering tot voldoening van de administratieve geldboete verjaart door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop zij is ontstaan. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. § 6. a) Bij gebrek aan voldoening van de administratieve geldboete en toebehoren, wordt door de met de invordering belaste ambtenaar een dwangbevel uitgevaardigd. Dit dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de daartoe door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaar; b) de betekening van het dwangbevel gebeurt bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij aangetekend schrijven; c) op het dwangbevel zijn de bepalingen van toepassing van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende bewarend beslag en middelen tot tenuitvoerlegging. Bewarend beslag en middelen tot tenuitvoerlegging ten aanzien van publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen enkel betrekking hebben op goederen die vatbaar zijn voor burgerlijk beslag; d) binnen een termijn van 30 dagen na de betekening van het dwangbevel kan de betrokkene bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van het arrondissement van de plaats waar de goederen gelegen zijn.
De ambtenaar die door de Vlaamse Regering is aangewezen, zendt een afschrift van het procesverbaal van vaststelling aan de overtreder. Behoudens bewijs van het tegendeel, geldt enkel het proces-verbaal van vaststelling als bewijs van het herstel en van de datum van het herstel. § 3. Als de plaats niet binnen de termijn die door de rechtbank werd gesteld in de vorige staat wordt hersteld, beveelt het vonnis of arrest dat de Vlaamse Regering of de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren ambtshalve voor de uitvoering ervan moeten zorgen. De overheid of de particulier die het vonnis of arrest uitvoert, is gerechtigd om de materialen en voorwerpen, afkomstig van de herstelling van de plaats of van de staking van het strijdig gebruik, die door de Vlaamse Regering als niet-historisch worden aangeduid, te verkopen en te verwijderen. De overtreder die in gebreke blijft, is verplicht alle uitvoeringskosten, verminderd met de opbrengst van de verkoop der materialen en voorwerpen, te vergoeden op vertoon van een staat, opgesteld door de overheid of begroot en uitvoerbaar verklaard door de beslagrechter in de burgerlijke rechtbank. § 4. De dagvaarding voor de correctionele rechtbank of het exploot tot inleiding van het geding is pas ontvankelijk na overschrijving op het hypotheekkantoor, bevoegd voor de plaats waar de onroerende goederen gelegen zijn. Iedere in de zaak gewezen beslissing is tegenstelbaar aan derden-verkrijgers, van wie de titel van eigendomsverkrijging niet was overgeschreven vóór de in het eerste lid bedoelde overschrijving.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044
De dagvaarding of het exploot vermeldt de kadastrale omschrijving van het onroerend goed dat het voorwerp is van het misdrijf, en identificeert de eigenaar ervan, in de vorm en onder de sanctie, voorgeschreven door de wetgeving inzake de hypotheken. Iedere in de zaak gewezen eindbeslissing wordt op de kant van de overschrijving van de in het eerste lid bedoelde dagvaarding of exploot ingeschreven, conform artikel 84 van de Hypotheekwet. Hetzelfde geldt voor het proces-verbaal waarbij wordt vastgesteld dat het vonnis is uitgevoerd. Als openbare besturen of derden wegens het in gebreke blijven van de veroordeelde gedwongen zijn om het vonnis uit te voeren, wordt de schuldvordering die daar voor hun rekening uit voortvloeit, gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of geheel of gedeeltelijk doorgehaald wordt overeenkomstig de bepalingen in hoofdstukken IV en V van de Hypotheekwet. Die waarborg dekt ook de schuldvordering ten gevolge van de kosten van de hypothecaire formaliteiten, die door hen zijn voorgeschoten en die ten laste komen van de veroordeelde.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 23 februari 2004
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. }1[Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.]1 }1. – Vervangen bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 13 december 2011
Art. 2. Dit decreet regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium, alsmede de organisatie en de reglementering van de archeologische opgravingen. Art. 3. Voor de toepassing van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder: 1° archeologisch patrimonium: alle vormen van archeologische monumenten en zones; 2° archeologische monumenten: alle overblijfselen en voorwerpen of enig ander spoor van menselijk bestaan die getuigenis afleggen van tijdperken en beschavingen waarvoor opgravingen of vondsten }1[een betekenisvolle bron]1 van informatie zijn, onderverdeeld in: a) onroerende archeologische monumenten: alle niet verplaatsbare archeologische monumenten die ondergronds of aan de oppervlakte of onder water aanwezig zijn, alsook de roerende archeologische monumenten die onroerend zijn door bestemming; b) roerend archeologische monumenten: alle andere archeologische monumenten;
HOOFDSTUK VI
OVERGANGS- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN Art. 16. § 1. De wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, gewijzigd bij decreet van 13 juli 1972, wordt voor de in het Nederlandse taalgebied gelegen monumenten en stads- en dorpsgezichten, opgeheven, met uitzondering van de artikelen 2, eerste lid, 4, eerste lid, 5 tot 11, en 16 tot 20. § 2. De onder het stelsel van de wet van 7 augustus 1931, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 1972, begonnen procedures tot erkenning als beschermd monument, worden voortgezet overeenkomstig bedoelde wet. De rangschikkingsbesluiten genomen bij toepassing van de wet van 7 augustus 1931, gewijzigd bij decreet van 13 juli 1972, behouden hun rechtskracht tot zij overeenkomstig dit decreet worden gewijzigd of opgeheven. Ten aanzien van deze erkenningsbesluiten gelden al de gevolgen die dit decreet verbindt aan de }1[...]1 besluiten tot bescherming. De bepalingen van dit decreet treden in werking op de door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 januari 1976. }1. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 15 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
3° }2[archeologische zone: alle gronden die van wetenschappelijk en cultuurhistorisch belang zijn wegens de mogelijk aanwezige archeologische monumenten, met inbegrip van een bufferzone;]2 4° beschermde goederen: het archeologisch patrimonium dat volgens de bepalingen van dit decreet is ingeschreven op een ontwerp van lijst of op een lijst van beschermde archeologische monumenten en/of zones; 5° archeologische opgravingen: de aanwending van wetenschappelijke technieken waaronder men doelbewust de ondergrondse of aan de oppervlakte of onder water aanwezige archeologische monumenten opspoort, blootlegt en onderzoekt; 6° archeologische prospecties: de aanwending van technieken waardoor men doelbewust de aanwezigheid van archeologische monumenten opspoort; 7° toevalsvondst: de louter toevallige ontdekking van archeologische monumenten en zones; 8° }3 [het agentschap: de entiteit die door de Vlaamse Regering belast wordt met taken van beleidsuitvoering inzake onroerend erfgoed;]3 }4[8°bis }5[...]5]4
9° }6[de commissie: de afdeling Archeologie van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, vermeld in het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten;]6 10° de eigenaar: de natuurlijke of rechtspersoon, houder van het recht op eigendom, vruchtgebruik, erfpacht of recht van opstal;
Decr. Vl. R. 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium (B.S., 15 september 1993)
11° gebruiker: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, andere dan die bedoeld in 10°, die een zakelijk of persoonlijk recht kan doen gelden, inzonderheid de huurder en de pachter;
}1. Opgeheven bij art. 12.2.1, 3°, Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: op de datum bepaald in het besluit houdende de vaststelling van lijst van aangeduide erkende archeologen (art. 12.4.2)
12° regionale openbare besturen: de provincies, de bisschoppelijke seminaries en de kathedrale kerkfabrieken;
13° lokale openbare besturen: de gemeenten, de verenigingen van gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de intercommunale centra voor maatschappelijk welzijn, de polders, de wateringen, de verenigingen van polders en wateringen, de kerkfabrieken en de andere rechtspersonen die voor de uitoefening van een openbare eredienst of voor verenigingen van vrijzinnigen onroerende goederen beheren. }1. – 2°, inleidende zin, gewijzigd bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }2. – 3° vervangen bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }3. – 8° laatst vervangen bij art. 19, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – 8°bis ingevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }5. – 8°bis, na wijziging, opgeheven bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 13 december 2011 }6. – 9° vervangen bij art. 19, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 4. § 1. De ontdekking, de bescherming en het behoud van het archeologisch patrimonium en het uitvoeren van archeologische opgravingen zijn van algemeen nut. § 2. De eigenaar en de gebruiker zijn ertoe gehouden de archeologische monumenten die zich op hun gronden bevinden te bewaren en te beschermen en ze voor beschadiging en vernieling te behoeden.
HOOFDSTUK II
OPGRAVINGEN EN TOEVALSVONDSTEN Art. 5. }1[Voor vergunningsaanvragen, ingediend }2[overeenkomstig artikel 133/30, § 1, 2°]2 van het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, die een invloed kunnen hebben op de ondergrond, is de vergunningverlenende overheid verplicht binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier advies in te winnen bij het agentschap.]1
Deze brengt binnen dertig dagen na ontvangst van de adviesaanvraag een }3[advies uit dat bindend is voorzover het voorwaarden oplegt]3. Dit }4[advies]4 kan nadere voorwaarden opleggen en voorschriften bevatten ter bescherming van het archeologisch patrimonium. Bij ontstentenis van een binnen de voorgeschreven termijn overgezonden advies wordt dit geacht gunstig te zijn. }1. – Lid 1, na wijziging, laatst vervangen bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 101 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 3, 1°, Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 3, 2°, Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003
Art. 6. § 1. Het is verboden zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van }1[het agentschap]1 archeologische opgravingen of graafwerken met de bedoeling archeologische monumenten op de sporen en vrij te leggen, uit te voeren. Indien de vergunning wordt geweigerd, opgeschort of ingetrokken, kan de aanvrager tegen deze beslissing beroep instellen bij de regering die uitspraak doet na de }2[commissie]2 te hebben gehoord.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
101
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044
De }3[Vlaamse Regering]3 stelt de vergunningsprocedure en de beroepsprocedure vast.
}1. – Gewijzigd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
§ 2. Het uitvoeren van prospecties zonder ingreep in de bodem is toegelaten, onverminderd de meldingsplicht zoals bepaald in artikel 8. Voor het uitvoeren van archeologische prospecties met ingreep in de bodem gelden de bepalingen die van toepassing zijn op de archeologische opgravingen.
J 2. – De Vlaamse Regering kan een verkavelings- of bouwvergunning opschorten indien zij op grond van art. 7 Archeologiedecreet het uitvoeren van een opgraving tot algemeen nut verklaart en daartoe de tijdelijke bezetting van de gronden beveelt; indien de Vlaamse Regering nalaat om een opgraving tot algemeen nut te verklaren, is de eigenaar die tijdens het uitvoeren van werken of door middel van een toevalsvondst een goed vindt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologisch monument betreft, slechts verplicht om het gevonden archeologische monument en de vindplaats in onveranderde toestand te laten, het te beschermen tegen beschadiging of vernieling en het toegankelijk te stellen voor onderzoek, tot de tiende dag na de door hem gedane melding, tenzij deze termijn op grond van art. 8, derde lid, Archeologiedecreet door het Instituut wordt verlengd of ingekort (Cass., 23 februari 2012, C.10.0574.N).
§ 3. De }4[Vlaamse Regering]4 bepaalt de algemene voorwaarden voor het uitvoeren van archeologische opgravingen, de kwalificaties waarover de personen moeten beschikken die archeologische opgravingen uitvoeren en de procedure voor aanvraag, schorsing of intrekking van de vergunning. Deze vergunning wordt afgeleverd voor een welbepaald archeologisch monument of archeologische zone en voor een welbepaalde termijn. De aflevering van een vergunning wordt afhankelijk gemaakt van voorwaarden die betrekking hebben op inzonderheid: 1° de noodzaak of wenselijkheid om het archeologisch monument of de archeologische zone voor de toekomst te bewaren; 2° het belang van het archeologisch monument of de archeologische zone; 3° de kwalificaties en de middelen waarover de aanvrager beschikt om de opgraving tot een goed einde te brengen; 4° het sluiten van een schriftelijke overeenkomst tussen de vergunningsaanvragen, de eigenaar en de gebruiker, die de vergoeding regelt voor eventuele schade en die de bestemming van de roerende archeologische monumenten regelt; 5° de verbintenis door de vergunningsaanvrager om binnen te bepalen termijnen interimverslagen en een volledig eindverslag bij }5[het agentschap]5 in te dienen en deze verslagen te publiceren; 6° het aanvaarden door de vergunningsaanvrager van een toezicht door }6[het agentschap}7[...]7 en de overeenkomstig artikelen 30 en 31 aangewezen personen]6, elk wat hun bevoegdheid betreft. }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 21, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 21, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 21, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 21, 4°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }5. – § 3, lid 3, 5° gewijzigd bij art. 21, 5°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }6. – § 3, lid 3, 6°, gewijzigd bij art. 21, 6°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }7. – § 3, lid 3, 6°, gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 13 december 2011
Art. 7. De }1[Vlaamse Regering]1 kan het uitvoeren van een opgraving tot algemeen nut verklaren en daartoe de tijdelijke bezetting van de gronden bevelen. Zij bepaalt de grenzen van deze gronden en de duur van de bezetting. Zij kan de voorwaarden bepalen waaronder intussen andere werken en handelingen op deze gronden mogen worden uitgevoerd, alsook kan zij het stilleggen van die werken en handelingen of een opschorting of intrekking van verleende verkavelings-, bouw- en exploitatievergunningen bevelen. {2 102 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Art. 8. Eénieder die, anders dan bij het uitvoeren van vergunde archeologische opgravingen een goed vindt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologisch monument betreft, is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen bij }1[het agentschap. Het agentschap]1 stelt de eigenaar en de gebruiker, in geval zij niet de vinder zijn, en de betrokken gemeenten(n) hiervan in kennis. De gevonden archeologische monumenten en hun vindplaats moeten tot de tiende dag na de melding in onveranderde toestand door de eigenaar, gebruiker en vinder bewaard blijven, beschermd worden tegen beschadiging of vernieling en toegankelijk gesteld worden voor onderzoek door }2 [het }3[agentschap]3, }4[...]4]2, zonder dat dit aanleiding kan geven tot het vorderen van enige schadevergoeding. De termijn van tien dagen kan door }5[het }6[agentschap]6]5 ingekort worden na onderzoek of indien deze verplichting tot onverantwoord hoge kosten aanleiding zou geven, of verlengd worden. De }7[Vlaamse Regering]7 bepaalt de algemene beschermingsvoorschriften die op bij toevalsvondsten gevonden archeologische monumenten van toepassing zijn. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 23, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 5, 2°, Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 5, 1°, Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 13 december 2011 }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 23, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }5. – Lid 3 gewijzigd bij art. 23, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }6. – Lid 3 gewijzigd bij art. 5, 2°, Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 13 december 2011 }7. – Lid 4 gewijzigd bij art. 23, 4°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 9. Het is verboden om zonder of in afwijking
1° de toepassing van artikel 7 voor zover de stillegging van werken en handelingen of de opschorting van verleende verkavelings,- bouw- en exploitatievergunningen dertig dagen overschrijdt; 2° de intrekking van verleende verkavelings-, bouwen exploitatievergunningen zoals vermeld in artikel 7; 3° de verlenging van de termijn van tien dagen zoals vermeld in artikel 8, voor zover de totale termijn dertig dagen overschrijdt. De }1[Vlaamse Regering]1 stelt die vergoeding onverwijld vast en keert ze dadelijk uit. Bij betwisting stelt de rechter de vergoeding vast. Schade voortvloeiend uit de toepassing van artikel 7 kan evenwel niet gevorderd worden wanneer de eigenaar en de uitvoerder van de werken tijdens dewelke de toevalsvondst gebeurde, zich niet van hun meldingsplicht hebben gekweten. }1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
HOOFDSTUK III }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Afdeling 1 }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 11. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Afdeling 2 }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 12. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
HOOFDSTUK IV
BESCHERMING
}1[het
van een schriftelijke vergunning van agentschap]1 detectoren, inzonderheid metaaldetectoren, te gebruiken om archeologische monumenten op de sporen en te verzamelen. }1[De Vlaamse Regering]1 stelt de vergunningsprocedure vast. Het gebruik van detectoren kan slechts worden vergund in het kader van een in toepassing van artikel 6, § 1 vergunde opgraving. }1. – Gewijzigd bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 10. Een vergoeding kan worden gevorderd voor eventuele schade, voor zover door de schadeeiser wordt bewezen voortvloeiend uit:
Afdeling 1
Procedure Art. 13. § 1. De }1[Vlaamse Regering]1 maakt ontwerpen van lijst op van de voor bescherming vatbare archeologische monumenten en zones. Zij besluit daartoe op eigen initiatief of op voorstel van }1[het agentschap, }2[...]2 de commissie]1, een provincie, een gemeente, een privaatrechtelijk of publiekrechtelijke instelling of vereniging of een particulier. § 2. }3[De ontwerpen van lijst bevatten:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044
1° de omschrijving van de te beschermen goederen; 2° de kadastrale nummers van de percelen waar die goederen zich bevinden; 3° een plan waarop die goederen nauwkeurig worden afgelijnd; 4° de redenen die tot de bescherming aanleiding geven; 5° de algemene en bijzondere beschermingsvoorschriften.]3 }1. – § 1 gewijzigd bij art. 27 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 13 december 2011 }3. – § 2 vervangen bij art. 7, 2°, Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003
Art. 14. § 1. De ontwerpen van lijst worden }1[...]1: 1° bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de eigenaars zoals bekend bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen op de datum van opmaken van de ontwerpen van lijst; 2° }2[ter kennis gebracht van de }3[gewestelijke diensten] 3, bevoegd voor ruimtelijke ordening, landinrichting, milieu, natuurbehoud en natuurlijke rijkdommen, en van de provincie(s) en gemeente(n) in kwestie.]2 § 2. In de kennisgeving aan de in § 1, 1° vermelde eigenaars wordt hen de verplichting medegedeeld binnen tien dagen na ontvangst de gebruikers bij een ter post aangetekende brief kennis te geven van de ontwerpen van lijst, op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 37. § 3. De in § 1, 1°, vermelde eigenaars geven bij een ter post aangetekende brief kennis van de eventuele gewijzigde eigendomstoestand aan }4[het agentschap]4, binnen tien dagen na ontvangst van de betekening, op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling zoals bepaald in artikel 37. § 4. De ontwerpen van lijst worden bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. }1. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 8, 1°, Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }2. – § 1, 2°, vervangen bij art. 8, 2°, Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }3. – § 1, 2°, gewijzigd bij art. 28, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – § 3 gewijzigd bij art. 28, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 15. De rechtsgevolgen van de bescherming treden in werking vanaf de kennisgeving bedoeld in artikel 14, § 1 en § 2 en in ieder geval vanaf de publicatie bedoeld in artikel 14, § 4. De inschrijving op de ontwerpen van lijst, bedoeld in artikel 13, vervalt van rechtswege indien de }1[Vlaamse Regering]1 geen besluit heeft genomen tot inschrijving op de lijsten, bedoeld in artikel 21, binnen de termijn van één jaar na de publicatie bedoeld in artikel 14, § 4. }1. – Gewijzigd bij art. 29 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 16. Binnen een maand na ontvangst van de in artikel 14, § 1, bedoelde kennisgeving zendt het gemeentebestuur zijn gemotiveerd advies, samen met het proces van de ingediende bezwaren, over de ontwerpen van lijst aan de gouverneur van de betrokken provincie en aan }1[het agentschap]1.
Binnen twee maanden na ontvangst van de in artikel 14, § 1, bedoelde kennisgeving brengt de provincie over de ontwerpen van lijst een gemotiveerd advies uit bij }2[het agentschap]2. Indien de in dit artikel bedoelde adviezen niet binnen de vastgestelde termijnen worden uitgebracht, worden zij geacht gunstig te zijn. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 17. Binnen twee maanden na ontvangst van de in artikel 14, § 1, § 2 en § 3, bedoelde kennisgeving kunnen de eigenaars en gebruikers en de belanghebbende derden bij het gemeentebestuur of bij }1[het agentschap]1 hun opmerkingen en bezwaren indienen. }1. – Gewijzigd bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 18. }1[Het agentschap maakt voor het departement waaraan de beleidsondersteunende opdrachten inzake onroerend erfgoed worden toevertrouwd]1 een verslag op van de in de artikel 16 en 17 bedoelde adviezen, opmerkingen en bezwaren en brengt daarover een gemotiveerd advies uit. }1. – Laatst gewijzigd bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 19. De }1[Vlaamse Regering]1 besluit, na advies van de }1[commissie]1, tot opheffing van de inschrijving op de ontwerpen van lijst of tot inschrijving op de lijst van de }2[beschermde archeologische monumenten en zones]2. }1. – Gewijzigd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003
Art. 20. De opheffing van de inschrijving op de ontwerpen van lijst wordt ter kennis gebracht en gepubliceerd overeenkomstig artikel 14. Art. 21. De }1[Vlaamse Regering]1 maakt de lijsten op van }2[beschermde archeologische monumenten en zones]2. De lijsten omvatten: – de geactualiseerde gegevens van artikel 13, § 2; – de redenen die tot de bescherming doen besluiten; – de algemene en bijzondere beschermingsvoorschriften. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003
Art. 22. De lijsten worden ter kennis gebracht en gepubliceerd overeenkomstig artikel 14 en de rechtsgevolgen van de bescherming in werking vanaf deze kennisgeving en in ieder geval vanaf de publicatie.
Afdeling 2
Rechtsgevolgen Art. 24. De besluiten tot inschrijving op de ontwerpen van lijst en tot inschrijving op de lijsten van de }1[beschermde archeologische monumenten en zones]1 zijn algemeen bindend. Er kan slechts van worden afgeweken in de door dit decreet bepaalde gevallen en vormen. }1. – Gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003
Art. 25. § 1. De }1[Vlaamse Regering]1 bepaalt de algemene beschermingsvoorschriften voor }2[beschermde archeologische monumenten en zones]2. § 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning }3[...]3: 1° }4[beschermde archeologische monumenten en zones]4 te verwijderen of hun toestand te wijzigen; 2° graafwerken of terreinwijzigingen, inclusief wijzigingen van de grondwatertafel, uit te voeren in }5[beschermde archeologische monumenten en zones]5, onverminderd de bepalingen van artikel 26; 3° archeologische opgravingen, prospecties met ingrepen in de bodem en graafwerken uit te voeren met de bedoeling onroerende archeologische monumenten op te sporen en vrij te leggen en roerende archeologische monumenten te verzamelen of uit hun originele context te verwijderen. § 3. De }6[Vlaamse Regering stelt]6 de vergunningsprocedure vast. }6[Het agentschap]6 kan aan de afgifte van een vergunning voorwaarden verbinden. De vergunning wordt verleend voor bepaalde werken, voor een bepaald archeologisch monument of voor een bepaalde archeologische zone en eventueel voor een bepaalde tijd of tot opschorting of opheffing van de vergunning. § 4. Deze vergunning wordt geacht ambtshalve te zijn verleend indien het gaat om handelingen en werken die tevens vergunningplichtig zijn op grond van }7[het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening]7 en die vergund zijn volgens de procedure en onder voorwaarden zoals bepaald in }8[hetzelfde decreet]8. }1. – § 1 gewijzigd bij art. 33, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }3. – § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 33, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – § 2, 1°, gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }5. – § 2, 2°, gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }6. – § 3 gewijzigd bij art. 33, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }7. – § 4 gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003 }8. – § 4 gewijzigd bij art. 33, 4°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
vies van de }1[commissie]1, tot het geheel of gedeeltelijk opheffen of wijzigen van de lijsten van }2[beschermde archeologische monumenten en zones]2.
Art. 26. De algemene en bijzonder beschermingsvoorschriften mogen de bestaande exploitatie van de bossen en de bedrijfsvoering van een landbouwbedrijf niet belemmeren, zolang deze activiteiten de aanwezige archeologische monumenten niet beschadigen.
}1. – Gewijzigd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003
Het scheuren van terreinen, het eerste diepploegen van akkerland en de ontstronking van bosterreinen worden evenwel beschouwd als terreinwijzigingen zoals bedoeld in artikel 25, § 2, 2°.
Art. 23. De }1[Vlaamse Regering]1 besluit, na ad-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
103
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044
Art. 27. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 169 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 8 juni 1999, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 204; zoals gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 28 september 1999, B.S., 30 september 1999)
Art. 28. Bij overdracht van een beschermd onroerend archeologisch goed of van een op dergelijk goed betrekking hebben zakelijk recht, moet de instrumenterende ambtenaar in de overdrachtsakte vermelden dat bedoeld goed beschermd is en welke de algemene en bijzondere beschermingsvoorschriften zijn en deze overdracht meedelen aan }1[het agentschap]1. }1. – Laatst gewijzigd bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 29. }1[Het agentschap]1 houdt een register van }2[beschermde archeologische monumenten en zones]2. De regering stelt de inrichting van het register vast en regelt de beveiliging van de informatie die het bevat. Afschriften van het register berusten bij de provincie(s), de gemeente(n), het kadaster en de bewaarder der hypotheken, elk voor hun ambtsgebied. }1. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 35 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 9-10 Decr. Vl. Parl. 28 februari 2003, B.S., 24 maart 2003
HOOFDSTUK V
BEHEER EN SUBSIDIËRING Art. 30. De ambtenaren van }1[het agentschap }2[...]2 en de door de
Vlaamse Regering]1 aangewezen personen hebben, wanneer dit voor een goed beheer van het archeologisch patrimonium noodzakelijk is, toegang tot de terreinen waar zich archeologische monumenten kunnen bevinden, woningen uitgezonderd.
}1. – Laatst gewijzigd bij art. 36 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 13 december 2011
Art. 31. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, hebben de provinciegouverneur, de burgemeester, alsook de daartoe door de regering aangewezen ambtenaren toegang tot de beschermde goederen om alle nodige opsporingen en vaststellingen van overtredingen van dit decreet te verrichten. Art. 32. Werken die worden uitgevoerd of handelingen die worden verricht in strijd met de beschermingsvoorschriften, zonder of in afwijking van een schriftelijke }1[vergunning als vermeld in artikel 6, § 1, of in artikel 25, § 2,]1 kunnen worden stilgelegd of belet door de in artikel 31 genoemde personen, }1[...]1, zo nodig door het leggen van de zegels en inbeslagname van de werk- en voertuigen en met behulp van de openbare macht. }1. – Gewijzigd bij art. 37 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 33. § 1. De }1[Vlaamse Regering]1 kan financiële bijdragen verlenen voor het uitvoeren van archeologische opgravingen. § 2. De }2[Vlaamse Regering]2 kan financiële bijdragen verlenen voor het uitvoeren van instandhoudings- beveiligings-, beheers- en herstelwerken aan beschermde goederen, die worden ondernomen 104 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
door of op initiatief van regionale en lokale openbare besturen, publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen of particulieren. § 3. De bijdragen bepaald in § 2 hebben betrekking op het totale bedrag van de uitgave voor werken die rechtstreeks verband houden met het archeologisch belang van de beschermde goederen. § 4. De }3[Vlaamse Regering]3 omschrijft de aard van de werken bepaald in § 2 en van de kosten die geheel of gedeeltelijk voor een bijdrage in aanmerking komen, bepaalt de algemene voorwaarden, de samenstelling van het dossier en stelt de procedure vast.
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 39 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 13 december 2011
HOOFDSTUK VI
STRAFBEPALINGEN
§ 5. De verdeling der kosten voor de werken bepaald in § 2 wordt vastgesteld als volgt:
Art. 35. Onverminderd de toepassing van de bij het Strafwetboek of bij andere wetten of decreten bepaalde straffen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en een geldboete van 100 tot 50 000 [euro]* of met één van deze straffen:
1° voor werken ondernomen door of op initiatief van regionale openbare besturen:
1° de eigenaar en de gebruiker die nalaten de bepalingen na te leven van artikel 4, § 2;
Vlaamse Gewest: 60 %;
2° hij die zonder of in strijd met de bij artikel 6, § 1 bepaalde vergunning opgravingen of graafwerken verricht met het doel archeologische monumenten te ontdekken of te onderzoeken;
}4[Regionaal openbaar bestuur]4: 40 %;
2° voor werken ondernomen door of op initiatief van lokale openbare besturen; Vlaamse Gewest: }5[80]5 %; }6[...]6
gemeente: 20 %; 3° voor werken ondernomen door of op initiatief van ander publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen of particulieren: Vlaamse Gewest: }7[80]7 %;
3° hij die archeologische prospecties met ingrepen in de bodem uitvoert zonder in strijd met een schriftelijke vergunning overeenkomstig artikel 6, § 2; 4° hij die verzuimt de algemene voorwaarden na te leven voor het uitvoeren van archeologische opgravingen, opgelegd krachtens artikel 6, § 3; 5° hij die zich verzet tegen het bevel tot tijdelijke bezetting van de gronden, zoals bepaald in artikel 7; 6° hij die nalaat aangifte te doen overeenkomstig artikel 8;
}8[...]8
gemeente: 7,5 %; initiatiefnemer: 12,5 %. }1. – § 1 gewijzigd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – § 2 gewijzigd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 4 gewijzigd bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – § 5, 1°, gewijzigd bij art. 32, 1°, Decr. Vl. Parl. 20 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 61, inleidende zin) }5. – § 5, 2°, gewijzigd bij art. 32, 2°, Decr. Vl. Parl. 20 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 61, inleidende zin) }6. – § 5, 2°, gewijzigd bij art. 32, 3°, Decr. Vl. Parl. 20 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 61, inleidende zin) }7. – § 5, 3°, gewijzigd bij art. 32, 4°, Decr. Vl. Parl. 20 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 61, inleidende zin) }8. – § 5, 3°, gewijzigd bij art. 32, 5°, Decr. Vl. Parl. 20 december 2013, B.S., 31 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 61, inleidende zin)
Art. 34. Met betrekking tot de toevalsvondsten kan tussen het Vlaamse Gewest, vertegenwoordigd door }1[de Vlaamse Regering of het }2 [agentschap]2]1, en de eigenaar van het terrein en de vinder een overeenkomst worden gesloten die de bestemming van de roerende archeologische monumenten regelt, onverminderd de rechten van de vinder en de eigenaar van het terrein, zoals bepaald door de artikelen 552 en 716 van het Burgerlijk Wetboek. Deze overeenkomst kan tevens de overdracht van de roerende archeologische monumenten naar een openbare verzameling bepalen en de eventuele vergoeding die daarvoor aan de eigenaar en de vinder wordt toegekend.
7° de eigenaar en de gebruiker die nalaten de nodige bewakings- en beschermingsmaatregelen te nemen, bepaald in artikel 6; 8° hij die zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning overeenkomstig artikel 9 een detector gebruikt om archeologische monumenten op te sporen en te verzamelen; 9° hij die nalaat de beschermingsvoorschriften na te leven bepaald in de artikelen 13, § 2, artikel 21 en artikel 25; 10° de eigenaar die nalaat de kennisgeving te doen overeenkomstig artikel 14, § 2 en § 3 en artikel 22; 11° hij die zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning overeenkomstig artikel 25, § 2 en § 3 verboden werken en handelingen verricht; 12° de instrumenterende ambtenaar die nalaat de vermelding in de overdrachtsakte in te schrijven en de overdracht te melden aan }1[het agentschap]1 overeenkomstig artikel 28; 13° hij die de toegang weigert aan ambtenaren }2[of personen als vermeld in]2 de artikelen 30 en 31; 14° hij die zich verzet tegen het stilleggen of beletten van verboden werken en handelingen overeenkomstig artikel 32. }1. – 12° laatst gewijzigd bij art. 40, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – 13° laatst gewijzigd bij art. 40, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 36. De bepalingen van het eerste boek van het Strafwetboek, met inbegrip van de artikelen 66, 67, 69, tweede lid en 85 zijn van toepassing op de bij artikel 18 bepaalde misdrijven.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044
Art. 37. Bij elk vonnis van veroordeling wordt bevel gegeven tot het terugbrengen en het herstel van de beschermde goederen in hun vroegere toestand of uitzicht en dit op losten van de veroordeelde, onverminderd de schadeloosstelling. Bij het verstrijken van de in het vonnis vastgestelde termijn kan de }1[Vlaamse Regering]1 of haar gemachtigde werken op kosten van de veroordeelde laten uitvoeren. Indien herstel niet mogelijk is, kunnen op vordering van de }2[Vlaamse Regering]2 of haar gemachtigde aanpassingswerken worden bevolen. }1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 41 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Lid 3 gewijzigd bij art. 41 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Decr. Vl. Parl. 16 april 1996 } 2 [b e tr e ffende de landschapszorg]2 (B.S., 21 mei 1996) }1. Opgeheven bij art. 12.2.1, 4°, Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1) }2. Opschrift vervangen bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 21 december 2001, B.S., 19 februari 2002 3. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
sloten, greppels, poelen, uitgesproken microreliëf, bronnen of kwelzones; 3° akkerland: gronden die een actueel gebruik hebben als akkerbouwteelten inclusief groenbemesters en tijdelijk raaigrasland, tuinbouwteelten, boomteelten en laagstamfruitteelten; 4° }2 [het agentschap: de entiteit die door de Vlaamse Regering belast wordt met taken van beleidsuitvoering inzake onroerend erfgoed;]2 5° }3[de commissie: de afdeling Landschappen van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, vermeld in het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stadsen dorpsgezichten;]3 6° beheer: het geheel van de in de beschermings- en toelatingsbesluiten vermelde maatregelen, werken en handelingen die erop gericht zijn de natuurwetenschappelijke, historische, esthetische of andere sociaal-culturele waarden van het beschermde landschap in relatie tot de andere functies van het betrokken landschap in stand te houden, te verbeteren of te herstellen; }4[7° algemene landschapszorg: het stimuleren van
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van cultuurhistorische, fysisch-geografische en esthetische landschapswaarden, alsook van de kleine landschapselementen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 6°, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;]4 }5[8° beschermd
(Uittreksel)
landschap: een landschap definitief beschermd, volgens de hoofdstukken II en III van dit decreet;]5 }6[9° ruimtelijk
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
uitvoeringsplan: een ruimtelijk uitvoeringsplan zoals bedoeld in artikel 37 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening;]6
}7[10° administratieve
Art. 1. Dit decreet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
Art. 2. }1[Dit decreet regelt de bescherming van de in het Vlaamse Gewest gelegen landschappen, de instandhouding, het herstel en het beheer van beschermde landschappen}2[, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen]2, en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg.]1 }3[Het
landschap is een essentieel bestanddeel van de leefwereld van de volkeren, als uitdrukking van de verscheidenheid van hun gemeenschappelijk cultureel en natuurlijk erfgoed en als basis van hun identiteit.]3
}1. – Vervangen bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 21 december 2001, B.S., 19 februari 2002 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 3, § 1, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 3, § 2, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004
Art. 3. Dit decreet verstaat onder: 1° landschap: een begrensde grondoppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen; 2° historisch permanent grasland: }1[is een halfnatuurlijke vegetatie bestaande uit]1 grasland gekenmerkt door het langdurig grondgebruik als graasweide, hooiland of wisselweide ofwel met cultuurhistorische waarde ofwel met een soortenrijke vegetatie van kruiden en grassoorten waarbij het milieu meestal wordt gekenmerkt door aanwezigheid van
overheid: het Vlaamse Gewest, de openbare instellingen die ervan afhangen, de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke instellingen die belast zijn met taken van openbaar nut en de andere besturen die onderworpen zijn aan het administratief toezicht van het Vlaamse Gewest;]7
}8[11° ankerplaats:
een gebied dat behoort tot de meest waardevolle landschappelijke plaatsen, dat een complex van gevarieerde erfgoedelementen is die een geheel of ensemble vormen, dat ideaal-typische kenmerken vertoont vanwege de gaafheid of representativiteit, of ruimtelijk een plaats inneemt die belangrijk is voor de zorg of het herstel van de landschappelijke omgeving;]8
}9[12° erfgoedlandschap:
een ankerplaats of deel ervan die volgens de procedures van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening of het decreet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996 aangeduid is in de ruimtelijke uitvoeringsplannen of de plannen van aanleg.]9
}1. – 2° gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 21 december 2001, B.S., 19 februari 2002 }2. – 4° vervangen bij art. 57, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – 5° vervangen bij art. 57, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – 7° toegevoegd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 21 december 2001, B.S., 19 februari 2002 }5. – 8° toegevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }6. – 9° toegevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }7. – 10° toegevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004
}8. – 11° toegevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }9. – 12° toegevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004
Art. 4. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 58 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
HOOFDSTUK II
DE BESCHERMINGSPROCEDURE Art. 5. Een landschap, dat van algemeen belang is wegens zijn natuurwetenschappelijke, historische, esthetische of sociaal-culturele waarde, kan worden beschermd met inbegrip van een overgangszone die deze waarden van het landschap ondersteunt. Art. 6. § 1. De Vlaamse Regering stelt de voorlopige bescherming als landschap vast. Het besluit tot voorlopige bescherming vermeldt de redenen die tot bescherming aanleiding geven. § 2. Het besluit tot voorlopige bescherming bevat inzonderheid: 1° de benaming van het landschap en een plaatsbeschrijving; 2° alle maatregelen en richtlijnen die door of krachtens dit decreet worden opgelegd met het oog op de instandhouding en het onderhoud van landschappen, met inbegrip van de erfdienstbaarheden van openbaar nut en van de beperkingen op de uitoefening van de eigendoms- en gebruiksrechten; 3° de doelstellingen van het toekomstige beheer, die de optimale verwezenlijking van de waarden die aanleiding hebben gegeven tot de bescherming, omschrijven; 4° }1[een plan als bijlage dat de grenzen van het landschap, het relevant actueel gebruik van het geheel van de gronden en in voorkomend geval de voor het landschap karakteristieke gebouwen aangeeft.]1 § 3. }2[Het besluit tot voorlopige bescherming kan de teeltkeuze van actueel agrarisch geëxploiteerde gronden niet beperken behoudens voor wat betreft: 1° historisch permanent grasland; 2° overig grasland of akkerland, met het oog op het herstel van historisch permanent grasland, gelegen in: a) de groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang, agrarische gebieden met bijzondere waarde, natuurontwikkelingsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met als overdruk overstromingsgebied, wachtbekkens en militaire domeinen, ontginningsgebieden die een van de in dit artikel genoemde bestemmingen als nabestemming hebben, op de plannen van aanleg met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 of de ruimtelijke uitvoeringsplannen met toepassing van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening; b) de beschermde duingebieden aangewezen met toepassing van het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen.]2 }1. – § 2, 4°, vervangen bij art. 6, 1°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2001, B.S., 19 februari 2002
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
105
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044 }2. – § 3 vervangen bij art. 6, 2°, Decr. Vl. Parl. 21 december 2001, B.S., 19 februari 2002
Art. 7. § 1. Het besluit tot voorlopige bescherming en het dossier dat een inhoudelijke beschrijving en evaluatie bevat, worden gelijktijdig bij ter post aangetekende brief }1[of tegen ontvangstbewijs]1: 1° voor advies voorgelegd aan de }2[gewestelijke diensten] 2, bevoegd voor ruimtelijke ordening, landinrichting, economie, natuurbehoud, landbouw, waterbeheer en infrastructuur en aan de betrokken gemeente(n) en provincie(s). Deze adviezen worden binnen zestig dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte }2[op de post of van het ontvangstbewijs]2, uitgebracht; zoniet worden ze geacht gunstig te zijn; 2° bij de betrokken gemeentebesturen neergelegd voor het openen van een openbaar onderzoek en het opstellen van een proces-verbaal waarin de opmerkingen en bezwaren worden opgenomen. Een bericht omtrent het openbaar onderzoek wordt aangeplakt bij de toegangswegen van het landschap zoals aangeduid op het plan. Het openbaar onderzoek gaat in uiterlijk veertien dagen na de afgifte ter post van de betekening en duurt dertig dagen. Tijdens het openbaar onderzoek zal het besluit tot voorlopige bescherming en het dossier ter inzage liggen bij de betrokken gemeente(n). Bij het verstrijken van de termijn wordt het openbaar onderzoek door de gemeente(n) afgesloten. Binnen vijftien dagen na het afsluiten zenden zij hun proces-verbaal over aan }3[het agentschap]3. Bij ontstentenis van een binnen de voorgeschreven termijn geopend openbaar onderzoek kan de gouverneur van de betrokken provincie dit onderzoek organiseren. In dit geval gaat de termijn van het openbaar onderzoek in uiterlijk vijftien dagen }4[na het bericht hierover van het agentschap]4. § 2. }5[Het agentschap]5 brengt het besluit tot voorlopige bescherming bij aangetekend schrijven ter kennis aan de eigenaars, erfpachthouders, opstalhouders en vruchtgebruikers zoals bekend bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen op de datum van het ontwerp. Zij kunnen hun opmerkingen en bezwaren indienen bij }5 [het agentschap]5 binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post. Gedurende deze termijn ligt het dossier ter inzage op de betrokken buitendienst van }6[het agentschap]6. § 3. De personen die overeenkomstig § 2 in kennis werden gesteld van het besluit tot voorlopige bescherming, geven bij ter post aangetekende brief kennis aan de huurders of bewoners, pachters of gebruikers, van het besluit tot voorlopige bescherming dat hun betekend werd, binnen tien dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de betekening, op straffe van aansprakelijkheid voor het herstel, de schadeloosstelling en sanctionering zoals bepaald in artikel 20 van dit decreet. § 4. De personen die overeenkomstig § 2 in kennis werden gesteld, geven bij ter post aangetekende brief kennis van de eventuele gewijzigde eigendomstoestand aan }7[het agentschap]7, binnen tien dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post, op straffe van aansprakelijkheid voor het herstel, de schadeloosstelling en sanctionering zoals bepaald in }7[artikel 41]7 van dit decreet. De nieuwe eigenaars, erfpachthouders, opstalhouders en vruchtgebruikers krijgen op hun beurt een kennisgeving overeenkomstig § 2. 106 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
§ 5. Bij overdracht of toewijzing van een onroerend goed of van een op een onroerend goed betrekking hebbend zakelijk recht, gelegen in een voorlopig beschermd landschap, moet de instrumenterende ambtenaar in de overdrachtsakte of toewijzingsakte vermelden dat bedoeld onroerend goed binnen een voorlopig beschermd landschap ligt en de eventuele overdracht meedelen aan de administratie.
§ 6. De Vlaamse Regering kan, nadat de }1[...]1 Commissie gehoord is, het besluit tot voorlopige bescherming als landschap bij gemotiveerd besluit geheel of gedeeltelijk opheffen.
De overdrachts- of toewijzingsakte vermeldt alle maatregelen en richtlijnen die door of krachtens dit decreet worden opgelegd met het oog op de instandhouding en het onderhoud van landschappen, met inbegrip van de erfdienstbaarheden van openbaar nut en van de beperkingen op de uitoefening van de eigendoms- en gebruiksrechten die van toepassing zijn op het onroerend goed.
Commissie gehoord is, de definitieve bescherming vast van de in het besluit tot voorlopige bescherming vermelde goederen.
§ 6. Het besluit tot voorlopige bescherming als landschap of tot opheffing daarvan wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. § 7. Na afloop van de in § 1, § 2, § 3 en § 4 van dit artikel bepaalde procedure wordt het dossier aan de }8[...]8 Commissie voor een met redenen omkleed advies overgezonden. }1. – § 1, lid 1, inleidende zin, aangevuld bij art. 59, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – § 1, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 59, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 59, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 59, 4°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }5. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 59, 5°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }6. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 59, 5°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }7. – § 4 gewijzigd bij art. 59, 6°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }8. – § 7 gewijzigd bij art. 59, 7°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 8. § 1. Vanaf de kennisgeving van het besluit tot voorlopige bescherming zijn op de in het besluit tot voorlopige bescherming vermelde onroerende goederen gedurende een termijn van maximaal twaalf maanden al de rechtsgevolgen van de bescherming voorlopig van toepassing. De termijn gaat in vanaf de datum van de afgifte ter post van de in artikel 7, § 1 vermelde voorlegging. § 2. Voor de personen, bedoeld in artikel 7, § 2, zijn al de rechtsgevolgen van de bescherming voorlopig van toepassing vanaf de kennisgeving tot de datum waarop de in § 1 bepaalde termijn afloopt. § 3. De rechtsgevolgen gelden voor elke andere natuurlijke of rechtspersoon vanaf de publicatie in het Belgisch Staatsblad tot de datum waarop de in § 1 bepaalde termijn afloopt. § 4. Bij een met redenen omkleed besluit kan de Vlaamse Regering deze einddatum éénmaal met ten hoogste zes maanden verdagen. Dit besluit wordt ter kennis gegeven aan de openbare besturen, vermeld in artikel 7, § 1, en aan de personen, bedoeld in artikel 7, § 2, en bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. § 5. Het besluit tot voorlopige bescherming als landschap vervalt van rechtswege indien vóór de in § 1 of § 4 bedoelde einddatum geen besluit tot definitieve bescherming is genomen.
}1. – § 6 gewijzigd bij art. 60 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 9. De Vlaamse Regering stelt, nadat de }1[...]1
Het besluit tot definitieve bescherming vermeldt de redenen die tot de bescherming aanleiding geven. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 60 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 10. }1[Op de besluiten tot definitieve bescherming zijn de bepalingen van artikel 6, §§ 2 en 3, eveneens van toepassing. In het beheersplan, vermeld in artikel 32, kan evenwel op basis van vrijwilligheid overeengekomen worden het aantal teelten te beperken.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 61 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 11. § 1. Het besluit tot bescherming als landschap wordt in het Belgisch Staatsblad bij uittreksel gepubliceerd en ter kennis gegeven aan }1[diensten en besturen, vermeld in artikel 7, § 1]1, en bij aangetekend schrijven aan de eigenaars, erfpachthouders, opstalhouders en vruchtgebruikers zoals bekend bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen op de datum van dit besluit. Het besluit wordt overgeschreven op het kantoor van de hypotheekbewaarder. § 2. De personen die overeenkomstig § 1 in kennis werden gesteld van het besluit tot bescherming, geven bij ter post aangetekende brief kennis aan de huurders of bewoners, pachters of gebruikers, van het besluit tot bescherming dat hun betekend werd, binnen tien dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de betekening, op straffe van aansprakelijkheid voor het herstel, de schadelooss telling en s anctionering zoals bepaald in }2[artikel 41]2 van dit decreet. § 3. De personen die overeenkomstig § 1 in kennis werden gesteld, geven bij ter post aangetekende brief kennis van de eventuele gewijzigde eigendomstoestand aan }3[het agentschap]3, binnen tien dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post, op straffe van aansprakelijkheid voor het herstel, de schadeloosstelling en sanctionering zoals bepaald in }3[artikel 41]3 van dit decreet. § 4. Bij overdracht of toewijzing van een onroerend goed of van een op een onroerend goed betrekking hebbend zakelijk en/of persoonlijk recht, gelegen in een beschermd landschap, moet de instrumenterende ambtenaar in de overdrachtsakte of toewijzingsakte vermelden dat bedoeld onroerend goed binnen een beschermd landschap ligt en de eventuele overdracht meedelen aan }4 [het agentschap]4. De overdrachts- of toewijzingsakte vermeldt alle maatregelen en richtlijnen die door of krachtens dit decreet worden opgelegd met het oog op de instandhouding en het onderhoud van landschappen, met inbegrip van de erfdienstbaarheden van openbaar nut en van de beperkingen op de uitoefening van de eigendoms- en gebruiksrechten die van toepassing zijn op het onroerend goed.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044 }1. – § 1 gewijzigd bij art. 62, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – § 2 gewijzigd bij art. 62, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 3 gewijzigd bij art. 62, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – § 4, lid 1, gewijzigd bij art. 62, 4°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 12. Het besluit tot voorlopige of definitieve bescherming als landschap is bindend. Er mag alleen van worden afgeweken in de door dit decreet bepaalde gevallen en vormen. }1 [De
besluiten tot voorlopige of definitieve bescherming als landschap hebben een individueel karakter en fungeren als aanvulling en verfijning op de sectoriële wetgevingen. Zij mogen evenwel geen beperkingen vaststellen die absoluut werken of handelingen verbieden of onmogelijk maken die overeenstemmen met de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, noch de realisatie van die plannen en hun bestemmingsvoorschriften verhinderen, noch de realisatie van de definitief vastgestelde natuurrichtplannen onmogelijk maken.]1 }1. – Lid 2 vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004
Art. 13. De gehele of gedeeltelijke opheffing of de wijziging van het besluit tot bescherming als landschap gebeurt onder de voorwaarden en in de vorm, vastgesteld voor de bescherming. Tot de vaststelling van het besluit tot definitieve wijziging of opheffing van de bescherming als landschap blijven de rechtsgevolgen van het vorige besluit van kracht.
Art. 14. § 1. De Vlaamse Regering kan algemene beschermingsvoorschriften vaststellen. § 2. De eigenaars, erfpachthouders, opstalhouders en vruchtgebruikers van een voorlopig of definitief beschermd landschap zijn verplicht door de nodige instandhoudings- en onderhoudswerken, het in goede staat te houden, het niet te ontsieren, te beschadigen of te vernielen. Niemand, met inbegrip van gebruikers en personen die dieren onder hun hoede hebben, mag het voorlopig of definitief beschermd landschap ontsieren, beschadigen of vernielen. § 3. Met betrekking tot de binnen de grenzen van een voorlopig of definitief beschermd landschap gelegen goederen zijn alle vergunningverstrekkende instanties voor de vergunningsaanvragen verplicht binnen tien dagen na ontvangst van het dossier advies in te winnen bij }1[het agentschap]1. Dit advies is bindend voor zover het negatief is of voorwaarden oplegt. }2[De
vermelde advies en de in § 4 bedoelde toestemming. {4 }1. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 63 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – § 3, lid 3, ingevoegd bij art. 164 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 8 juni 1999, inwerkingtreding: 1 mei 2000 (art. 204; zoals gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 28 september 1999, B.S., 30 september 1999); wijziging bij art. 164 opgeheven bij art. 50 Decr. Vl. Parl. 21 november 2003, B.S., 29 januari 2004, inwerkingtreding: 8 februari 2004 (art. 70, lid 1); opnieuw ingevoegd bij art. 103 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1) }3. – § 4 gewijzigd bij art. 63 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) R 4. – Zie B. Vl. Reg. 4 april 2003 tot instelling van een premiestelsel voor beschermde landschappen, B.S., 20 juni 2003
HOOFDSTUK }1[V]1
REGISTER EN HERKENNINGSTEKEN }1. Hoofdst. V (oud Hoofdst. IV) hernummerd bij art. 2, § 3, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004
Art. }1[31.]1 }2[Het agentschap]2 houdt een register bij van voorlopig beschermde en van definitief beschermde landschappen }3 [en van voorlopig aangeduide en definitief aangeduide ankerplaatsen en erfgoedlandschappen]3. De Vlaamse Regering stelt de inrichting van het register vast. De gemeente en de provincie houden, elk wat hen betreft, een register bij van definitief beschermde landschappen }3[en van definitief aangeduide ankerplaatsen en erfgoedlandschappen]3. Iedereen kan inzage hebben in en afschrift verkrijgen van het register. De beschermde landschappen}4[, de definitief aangeduide ankerplaatsen en de erfgoedlandschappen]4 komen in aanmerking voor het aanbrengen van een herkenningsteken. De Vlaamse Regering stelt het model van het herkenningsteken vast en bepaalt de voorwaarden voor het aanbrengen ervan. }1. – Art. 31 (oud art. 15) hernummerd bij art. 2, § 1, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 66 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – Lid 1 gewijzigd en aangevuld bij art. 7, 1°-2°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 7, 3°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004
}1[Art. }1[35.]1 § 1. Aan de eigenaars van onroerende goederen die in een beschermd landschap liggen, kan een vergoeding worden toegekend als de waardevermindering van hun onroerend goed rechtstreeks voortvloeit uit de voorschriften van een besluit tot definitieve bescherming van een landschap.
adviezen over vergunningsaanvragen in de zin van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, worden verleend overeenkomstig de procedurebepalingen van dat decreet. Deze adviezen hebben de gevolgen als omschreven in artikelen 119 en 120 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening.]2
§ 2. Het recht op vergoeding ontstaat bij de kennisgeving van een weigering, op basis van het beschermingsbesluit, tot het uitvoeren van werkzaamheden of handelingen die in overeenstemming zijn met de geldende plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen.
§ 4. Werken of handelingen die strijdig zijn met de maatregelen en richtlijnen van het besluit en niet vergunningplichtig zijn, zijn onderworpen aan een toestemming, te verlenen door }3[het agentschap]3.
1° een weigering van vergunning voor werkzaamheden of handelingen na een negatief advies van }2[het agentschap]2, zoals bedoeld in artikel 14, § 3;
§ 5. De Vlaamse Regering stelt de voorwaarden en de procedure vast voor het verlenen van het in § 3
Onder een weigering wordt verstaan:
2° een weigering van een toestemming voor werkzaamheden of handelingen van }3 [het agentschap]3, zoals bedoeld in artikel 14, § 4.
Na verloop van een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving, bedoeld in artikel 11, § 1, van het beschermingsbesluit, kan het recht op vergoeding niet meer ontstaan. Het vorderingsrecht vervalt definitief een jaar na de dag waarop het recht op vergoeding is ontstaan. § 3. De waardevermindering die voor vergoeding in aanmerking komt, dient te worden geraamd als het verschil tussen enerzijds de waarde van het goed op het ogenblik van de verwerving, geactualiseerd tot op de dag van het ontstaan van het recht op vergoeding, verhoogd met de lasten en kosten, voor de kennisgeving van het definitief beschermingsbesluit en anderzijds de waarde van dat goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op vergoeding. Als waarde van het goed op het ogenblik van verwerving wordt het bedrag in aanmerking genomen dat als grondslag heeft gediend voor de heffing van de registratie- of successierechten over de volle eigendom van het goed, of, bij ontstentenis van een dergelijke heffing, de verkoopwaarde van het goed in volle eigendom op de dag van de verwerving. Als waarde van het goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op vergoeding wordt de verkoopwaarde op dat ogenblik in aanmerking genomen. De waarde van het goed op het ogenblik van de verwerving wordt geactualiseerd door ze te vermenigvuldigen met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de kalendermaand voorafgaand aan die waarin de vergoeding is vastgesteld en het zo bekomen getal te delen door het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het jaar van verwerving door de vergoedingsgerechtigde, in voorkomend geval, omgerekend op dezelfde basis als eerstgenoemd indexcijfer. De aldus bekomen waarde wordt verhoogd met de kosten van de verwerving. § 4. De vergoeding bedraagt 80 % van de waardevermindering. § 5. Er is geen vergoeding verschuldigd in de volgende gevallen: 1° als de eiser het goed verworven heeft toen het al voorlopig of definitief beschermd was; 2° als de eiser het verbod krijgt uithangborden of reclame-inrichtingen aan te brengen; 3° indien de eiser zelf de bescherming van zijn goed gevraagd heeft of uitdrukkelijk ermee ingestemd heeft; 4° }4[als de eigenaar het beheersplan, zoals bedoeld in }5[artikel 32, § 1]5, voor het betrokken perceel uitvoert;]4 5° als de waardevermindering die voor vergoeding in aanmerking komt niet meer bedraagt dan 20 % van de waarde van het goed op het ogenblik van de verwerving, geactualiseerd tot op de dag van het ontstaan van het recht op vergoeding en verhoogd met de lasten en kosten; 6° als een zelfde handeling of werk wordt geweigerd op basis van een andere regelgeving; 7° als de waardevermindering het gevolg is van beperkingen, voorschriften en voorwaarden die eveneens door of krachtens een andere regelgeving opgelegd zijn. § 6. De vergoeding wordt verminderd met de op basis van een andere regelgeving voor hetzelfde perceel verkregen planschadevergoeding, patrimoniumverlies, vergoeding en schadevergoeding.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
107
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg Subtrefwoord «8. Monumenten, archeologisch patrimonium en landschapszorg» — p. 1044
§ 7. Aan de verplichting tot vergoeding kan, uiterlijk binnen twee jaar na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, en ongeacht de eigenaar, voldaan worden door de opheffing of wijziging van de bescherming van het perceel, of door de verwerving van het goed door het Vlaamse Gewest. § 8. Het Vlaamse Gewest kan binnen een termijn van twee jaar vanaf de betaling van de vergoeding, de terugbetaling van de betaalde vergoeding eisen van de begunstigden, hun rechthebbenden of rechtverkrijgenden, zodra het perceel niet meer is beschermd als landschap.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 8 december 2000, B.S., 13 januari 2001; oud art. 18bis hernummerd bij art. 2, § 1, 5°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }2. – § 2, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 70, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. § 2, lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 70, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – § 5, 4°, vervangen bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }5. – § 5, 4°, gewijzigd bij art. 70, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
}1[Art. }1[36.]1 § 1. Met uitzondering van § 2,
derde lid, zijn de bepalingen van }2[artikel 35]2 van toepassing op de reeds aanhangig gemaakte vorderingen tot vergoeding waarover nog geen in kracht van gewijsde gegane uitspraak bestaat. § 2. Met betrekking tot de besluiten tot definitieve bescherming die zijn genomen voor de inwerkingtreding van }3[artikel 35]3 kan het recht op vergoeding niet meer ontstaan na verloop van een termijn van twee jaar te berekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel. Voor de gevallen waarbij het recht op vergoeding ontstond voor de inwerkingtreding van }4[artikel 35]4, vervalt het vorderingsrecht definitief één jaar na de inwerkingtreding van dit artikel.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 8 december 2000, B.S., 13 januari 2001; oud art. 18ter hernummerd bij art. 2, § 1, 6°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }2. – § 1 gewijzigd bij art. 2, § 2, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }3. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 2, § 2, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }4. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 2, § 2, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004
HOOFDSTUK }1[VIII]1
TOEZICHT- EN STRAFBEPALINGEN }1. Hoofdst. VIII (oud Hoofdst. VI) hernummerd bij art. 2, § 3, 4°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004
Art. }1[40.]1 § 1. De }2 [ambtenaren van het agentschap en de door de Vlaamse Regering aangewezen personen hebben]2, voor het onderzoek naar de waarden tot bescherming, toegang tot de gebieden die voor bescherming in aanmerking kunnen komen, uitgezonderd woningen en gebouwen bestemd voor beroepsactiviteiten. }3[}4[Ze hebben]4 toegang tot de landschappen die
in het voorlopige of definitieve beschermingsbesluit vermeld zijn of tot de landschappen die in het besluit van de Vlaamse Regering voorlopig of definitief aangeduid zijn als ankerplaats of tot de landschappen die in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen afgebakend zijn als erfgoedlandschap] 3 , uitgezonderd woningen en gebouwen bestemd voor beroepsactiviteiten, om 108 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
alle nodige opsporingen en vaststellingen te verrichten. § 2. }5[De leden van de }6[...]6 Commissie hebben toegang tot de landschappen die in het voorlopige of definitieve beschermingsbesluit vermeld zijn of tot de landschappen die in het besluit van de Vlaamse Regering voorlopig of definitief aangeduid zijn als ankerplaats, of tot de landschappen die in de ruimtelijke uitvoeringsplannen of de plannen van aanleg afgebakend zijn als erfgoedlandschap]5 uitgezonderd woningen en gebouwen bestemd voor beroepsactiviteiten. § 3. De }7[door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaar]7, de provinciegouverneur en de burgemeester zijn bevoegd om de inbreuken op de bepalingen van dit decreet }8[en de stedenbouwkundige voorschriften die verbonden zijn met een aanduiding als erfgoedlandschap in een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg]8 op te sporen en vast te stellen. Hun vaststellingen worden vastgelegd bij proces-verbaal dat bewijskracht heeft tot het tegendeel bewezen is. § 4. De Vlaamse Regering wijst }9[de ambtenaren]9 aan die voor de toepassing van dit decreet de hoedanigheid van agent of officier van gerechtelijke politie hebben als haar beëdigde ambtenaren. § 5. De }10[in § 3 vermelde ambtenaren en instanties]10 kunnen bevelen om de werken stil te leggen, die worden uitgevoerd met overtreding van de bepalingen die bij of krachtens dit decreet zijn opgelegd. Zo nodig doen zij een beroep op de gewapende macht en gaan zij over tot het leggen der zegels en de eventuele inbeslagneming van de werken voertuigen. Het bevel om de werken stil te leggen moet in het proces-verbaal worden vermeld. Het proces-verbaal wordt binnen vijftien dagen na de vaststellingen bij ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht aan de opdrachtgever en aan de uitvoerder van de werken. }1. – Art. 40 (oud art. 19) hernummerd bij art. 2, § 1, 10°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 71, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 12, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }4. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 71, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }5. – § 2 gewijzigd bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }6. – § 2 gewijzigd bij art. 71, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }7. – § 3 gewijzigd bij art. 71, 4°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }8. – § 3 gewijzigd bij art. 12, 3°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }9. – § 4 gewijzigd bij art. 71, 5°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }10. – § 5, lid 1, gewijzigd bij art. 71, 6°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. }1[41.]1 § 1. Onverminderd de toepassing van de bij het Strafwetboek of bij andere wetten of decreten bepaalde straffen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en een geldboete van 100 tot 100.000 [euro]* of met één van deze straffen: 1° de eigenaar, erfpachthouder, opstalhouder of vruchtgebruiker die nalaat de mededeling aan de
huurders of bewoners, pachters of gebruikers, te doen overeenkomstig artikelen 7, § 3 en 11, § 2 van dit decreet, of die nalaat de kennisgeving te doen aan } 2 [het agentschap] 2 overeenkomstig artikelen 7, § 4 en 11, § 3 van dit decreet; 2° de instrumenterende ambtenaar die nalaat in de overdrachtsakte of toewijzingsakte de vermelding in te schrijven overeenkomstig artikelen 7, § 5 en 11, § 4 van dit decreet; 3° hij die werken uitvoert of handelingen stelt die strijdig zijn met de maatregelen en richtlijnen van de besluiten tot voorlopige of definitieve bescherming van het landschap }3[...]3; 4° hij die werken uitvoert of handelingen stelt die strijdig zijn met de overeenkomstig artikel 14, § 1 vastgestelde algemene beschermingsvoorschriften; 5° de eigenaar, erfpachthouder, opstalhouder of vruchtgebruiker die nalaat de nodige instandhoudings- en onderhoudswerken uit te voeren aan de goederen, gelegen in een voorlopig of definitief beschermd landschap, of die deze goederen ontsiert, beschadigt of vernielt; 6° eenieder, met inbegrip van de gebruiker en de persoon die dieren onder zijn hoede heeft, die goederen, gelegen in een voorlopig of definitief beschermd landschap, ontsiert, beschadigt of vernielt; 7° hij die zonder de in artikel 14, § 4 vermelde of in strijd met de verleende toestemming, werken onderneemt of handelingen stelt in een voorlopig of definitief beschermd landschap. § 2. De in § 1 vermelde straffen worden verdubbeld: 1° indien de inbreuk gepleegd wordt door een persoon die uit hoofde van zijn beroep met betrekking tot de beschermde goederen een daad van koophandel stelt; 2° indien de inbreuk het herstel op korte termijn van de beschermde goederen onmogelijk heeft gemaakt. § 3. De straffen, vermeld in § 2, kunnen in voorkomend geval worden samengevoegd. }1. – Art. 41 (oud art. 20) hernummerd bij art. 2, § 1, 11°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }2. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 72, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 1, 3°, gewijzigd bij art. 72, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. }1[42.]1 Bij elk vonnis van veroordeling wordt bevel gegeven het goed of de goederen in hun vroegere toestand te herstellen op kosten van de veroordeelde, onverminderd de schadeloosstelling en de opgelegde dwangsom. Bij het verstrijken van de in het vonnis vastgestelde termijn kan de }2[door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaar]2 de werkzaamheden op kosten van de veroordeelde laten uitvoeren. Indien herstel niet mogelijk is kunnen op vordering van de }3[door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaar]3 aanpassingswerken worden bevolen. }1. – Art. 42 (oud art. 21) hernummerd bij art. 2, § 1, 12°, Decr. Vl. Parl. 13 februari 2004, B.S., 18 maart 2004 }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 73, 1°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – Lid 3 gewijzigd bij art. 73, 2°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
p. 1057 Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» Volledig vervangen
9. Ruimtelijke ordening B. Vl. Reg. 15 mei 2009 – Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (uittreksel art. 1.1.2–2.6.18, 4.1.1–8.1.1). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Vl. Reg. 14 april 2000 – Vergunningsplichtige functiewijzigingen (uittreksel art. 2, 6). . . . . . B. Vl. Reg. 28 november 2003 – Toelaatbare zonevreemde functiewijzigingen. . . . . . . . . . . . . . . B. Vl. Reg. 16 juli 2010 – Handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is B. Vl. Reg. 16 juli 2010 – Meldingsplichtige handelingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Vl. Reg. 19 maart 2010 – Stedenbouwkundige attesten, projectvergaderingen en stedenbouwkundige inlichtingen (uittreksel art. 4, 10) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
B. Vl. Reg. 15 mei 2009 – Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (B.S, 20 augustus 2009) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
Inhoudsopgave Blz. TITEL I. – Inleidende bepalingen HFDST. I. – Doelstellingen en begrippen . . . TITEL II. – Planning HFDST. I. – Ruimtelijke structuurplannen Afd. 1. – Algemene bepalingen . . . . . . . . . . . . . . .
110
110
HFDST. II. – Ruimtelijke uitvoeringsplannen Afd. 1. – Algemene bepalingen . . . . . . . . . . . . . . .
HFDST. III. – Stedenbouwkundige verordeningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . HFDST. IV. – Recht van voorkoop, onteigening en aankoopplicht Afd. 1. – Het recht van voorkoop . . . . . . . . . . . . . . Afd. 2. – Onteigening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 3. – Aankoopplicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
111 113
114 115 116
HFDST. VI. – Planschade en planbaten Afd. 1. – Planschade . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 2. – Planbatenheffing Onderafd. 1. – Grondslag, uitzonderingen, vrijstellingen en schorsingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 2. – Heffingsplicht . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 3. – Bedrag. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 4. – Inkohiering en invordering . . . . . Onderafd. 5. – Betalingstermijn en bezwarenregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 7. – Overige bepalingen Sectie 1. – Suppletieve toepassing van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
TITEL IV. – Vergunningenbeleid HFDST. I. – Definities . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . HFDST. II. – Vergunningsplicht Afd. 1. – Soorten Onderafd. 1. – Stedenbouwkundige vergunningsplicht Sectie 1. – Vergunningsplichtige handelingen . . Sectie 2. – Afwijkingen van de vergunningsplicht Subsectie 1. – Meldingsplichtige en vrijgestelde handelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Subsectie 2. – Bijzonderheden inzake zorgwonen Sectie 3. – Lokale voorschriften . . . . . . . . . . . . . . . Sectie 4. – As-builtattest Subsectie 1. – Begrip. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Subsectie 2. – Aanvraag en beslissing . . . . . . . . . .
116 118 119 119 119 120
120 120
121 122 122 122 122 122
Subsectie 3. – Validering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Subsectie 4. – Rechtsbescherming . . . . . . . . . . . . . Subsectie 5. – Tijdspad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Subsectie 6. – Nadere regelen . . . . . . . . . . . . . . . . . Sectie 5. – Vermoeden van vergunning . . . . . . . . Onderafd. 2. – Verkavelingsvergunningsplicht. . Afd. 2. – Bepalingen, aan alle vergunningen gemeen Onderafd. 1. – Voorwaarden en lasten . . . . . . . . . Onderafd. 2. – Fasering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 3. – Zakelijk karakter . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 4. – Regularisatievergunningen . . . . .
122 123 123 123 123 123 124 124 124 124
HFDST. III. – Beoordelingsgronden Afd. 1. – Algemene bepalingen. . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 2. – Decretale beoordelingselementen. . . . .
125 125
HFDST. IV. – Afwijkingen van stedenbouwkundige voorschriften Afd. 1. – Afwijkingsmogelijkheden Onderafd. 1. – Beperkte afwijkingen. . . . . . . . . . . Onderafd. 2. – Stabiliteitswerken . . . . . . . . . . . . . . Afd. 2. – Basisrechten voor zonevreemde constructies Onderafd. 1. – Toepassingsgebied, draagwijdte en algemene bepalingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 2. – Bestaande zonevreemde constructies Sectie 1. – Bestaande zonevreemde woningen Subsectie 1. – Verbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Subsectie 2. – Herbouwen op dezelfde plaats . . . Subsectie 3. – Herbouwen op een gewijzigde plaats. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Subsectie 4. – Uitbreiden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Sectie 2. – Bestaande zonevreemde constructies, niet zijnde woningbouw Subsectie 1. – Verbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Subsectie 2. – Herbouwen op dezelfde plaats . . . Subsectie 3. – Herbouwen op een gewijzigde plaats. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Subsectie 4. – Uitbreiden en aanpassen . . . . . . . . Onderafd. 3. – Recent afgebroken zonevreemde woningen of andere constructies . . . . . . . . . . . Onderafd. 4. – Herstelwerken bij vernietiging of beschadiging door vreemde oorzaak Sectie 1. – Vernietigde of beschadigde woningen Sectie 2. – Andere vernietigde of beschadigde constructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 3. – Zonevreemde functiewijzigingen. . . . . . Afd. 4. – Planologische attesten . . . . . . . . . . . . . . .
HFDST. V. – Verhouding met de milieuvergunning en de milieumelding. . . . . . . . . . HFDST. VI. – Geldingsduur en wijzigbaarheid Afd. 1. – Stedenbouwkundige vergunningen . . . Afd. 2. – Verkavelingsvergunningen . . . . . . . . . . .
126 126
155
Afd. 2. – Bevoegdheid Onderafd. 1. – Vernietiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 2. – Schorsing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 3. – Bestuurlijke lus . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 4. – Bemiddeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 3. – Procedure Onderafd. 1. – Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 2. – Aanhangigmaking . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 3. – Vereenvoudigde behandeling . . . Onderafd. 4. – Schorsing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 5. – Tussenkomst . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 6. – Vooronderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 7. – Zitting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 8. – Beraadslaging en uitspraak . . . . . Afd. 4. – Samenstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 5. – Werkingsregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 6. – Diverse bepalingen . . . . . . . . . . . . . . . . . .
126
126 127 127 127 127 127 127 128 128 128 128 128 129 129
129 129
130
131 131 131 131 132 132 133 133 133 133 134 134 134 136 136
TITEL V. – Diverse bepalingen HFDST. I. – Plannen- en vergunningenregisters Afd. 1. – Plannenregister . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 2. – Vergunningenregister. . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 3. – Bepaling, aan beide registers gemeen. .
HFDST. VIII. – Raad voor Vergunningsbetwistingen Afd. 1. – Oprichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
109 149 149 151 154
136 137 137
HFDST. II. – Informatieplichten Afd. 1. – Informatieplicht van de instrumenterende ambtenaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 2. – Informatieplicht met betrekking tot overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 3. – Informatieplicht met betrekking tot publiciteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 4. – Stedenbouwkundig uittreksel . . . . . . . . .
HFDST. III. – Het stedenbouwkundig attest. Projectvergaderingen . . . . . . . . . . . . . . . . . HFDST. IV. – Aanpak permanente bewoning weekendverblijven Afd. 1. – Begrip . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 2. – Planologisch oplossingskader. . . . . . . . . Afd. 3. – Woonrecht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 4. – Handelingen betreffende een weekendverblijf waarop een woonrecht rust . . . . . . . . .
137 138 138 138 138
139 139 139 140
HFDST. VI. – Raakvlakken met sectorregelgeving Afd. 1. – Grond- en pandenbeleid Onderafd. 1. – Register van de onbebouwde percelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafd. 2. – Fiscale bepalingen . . . . . . . . . . . . .
140 140
TITEL VI. – Handhavingsmaatregelen HFDST. I. – Strafbepalingen Afd. 1. – Strafsancties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 3. – Toezicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 4. – Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid Onderafd. 1. – Oprichting en missie . . . . . . . . . . . Onderafd. 2. – Bevoegdheden Sectie 1. – Advies betreffende de herstelvordering en de ambtshalve uitvoering . . . . . . . . . . . . . . . Sectie 2. – Advies betreffende opeenvolgende herstelvorderingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
140 141 141 141 141
109
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057 Sectie 3. – Advies betreffende sommige betekeningen van vonnissen en arresten . . . . . . . . . . . Sectie 4. – Specifieke bevoegdheid inzake de invordering van dwangsommen . . . . . . . . . . . . . . Sectie 5. – Bemiddelingsopdrachten. . . . . . . . . . . . Afd. 5. – Herstelmaatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 6. – Uitvoering van de rechterlijke uitspraak Afd. 7. – Staking van de in overtreding verrichte werken of handelingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 8. – Minnelijke schikking. . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 10. – Herstelfonds. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 11. – Diverse bepalingen. . . . . . . . . . . . . . . . . .
HFDST. II. – Inschrijving op het hypotheekkantoor en in het vergunningenregister HFDST. III. – Vernietiging titel . . . . . . . . . . . . TITEL VII. – Diverse temporele en overgangsmaatregelen HFDST. I. – Algemene beginselen . . . . . . . . . HFDST. II. – Ontvoogding gemeenten . . . . . HFDST. IV. – Planning Afd. 5. – Voorkooprecht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 6. – Onteigening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 7. – Planschade en planbaten . . . . . . . . . . . . .
142 142 142 142 143 143 144 145 145 145 145
145 146 146 146 146
HFDST. V. – Vergunningenbeleid Afd. 1. – Vergunningsplichtige functiewijzigingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 2. – Planologische attesten . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 3. – Verkavelingsakkoorden en verkavelingen daterend van vóór 22 december 1970. . . . Afd. 4. – Verval, herziening of opheffing van verkavelingsvergunningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 5. – Invoering van het vergunningenstelsel van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
HFDST. VII. – Handhaving . . . . . . . . . . . . . . . TITEL VIII. – Aanhalingswijze . . . . . . . . . . . .
7° handelingen: werkzaamheden, wijzigingen of activiteiten met ruimtelijke implicaties; 8° planologische ambtenaar: de gedelegeerde planologische ambtenaar die bevoegd is voor het geografische gebied waarop zijn taken vermeld in deze codex betrekking hebben; 9° plan van aanleg: een gewestplan, een algemeen plan van aanleg of een bijzonder plan van aanleg; 10° ruimtelijk kwetsbare gebieden: a) de volgende gebieden, aangewezen op plannen van aanleg: 1) agrarische gebieden met ecologisch belang; 3) bosgebieden;
15° (sub)categorie van gebiedsaanduiding: een generieke gebiedsbestemming, vermeld in artikel 2.2.3, § 2; 16° Vlaamse Belastingdienst: de gewestelijke administratie, bevoegd voor de inning en invordering van de Vlaamse belastingen; 17° Vlaamse Grondenbank: afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen. }1. – 2° opgeheven bij art. 14, 1°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }2. – 4° vervangen bij art. 14, 2°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012
TITEL II
PLANNING
147 147
5) groengebieden;
147
7) natuurgebieden met wetenschappelijke waarde;
148
8) natuurontwikkelingsgebieden;
6) natuurgebieden; HOOFDSTUK I
RUIMTELIJKE STRUCTUURPLANNEN
9) natuurreservaten; Afdeling 1
10) overstromingsgebieden; 148 149 149 149 149
(Uittreksel)
Algemene bepalingen
11) parkgebieden; 12) valleigebieden; b) gebieden, aangewezen op ruimtelijke uitvoeringsplannen, en sorterend onder één van volgende categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding: 1) bos; 2) parkgebied;
TITEL I
INLEIDENDE BEPALINGEN HOOFDSTUK I
DOELSTELLINGEN EN BEGRIPPEN Art. 1.1.2. Voor de toepassing van deze codex wordt verstaan onder: 1° afschrift: een fotokopie of een digitale kopie; 2° }1[...]1 3° beveiligde zending: één van de hiernavolgende betekeningswijzen: a) een aangetekend schrijven; b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) het Vlaams Ecologisch Netwerk, bestaande uit de gebiedscategorieën Grote Eenheden Natuur en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling, vermeld in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu; d) de beschermde duingebieden en de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangeduid krachtens artikel 52, § 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; 11° stedenbouwkundige ambtenaar: de gewestelijke, de provinciale of de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar die bevoegd is voor het geografische gebied waarop zijn taken vermeld in deze codex betrekking hebben; 12° stedenbouwkundige inspecteur: de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur die bevoegd is voor het geografische gebied waarop zijn taken vermeld in deze codex betrekking hebben;
c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
13° stedenbouwkundig voorschrift: een reglementaire bepaling, opgenomen in:
4° }2[departement: het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed;]2
a) een ruimtelijk uitvoeringsplan;
5° functie: het feitelijk gebruik van een onroerend goed of een gedeelte daarvan;
c) een stedenbouwkundige verordening, of een bouwverordening vastgelegd op grond van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996;
6° gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar: de ambtenaar van het departement die overeenkomstig artikel 4.7.26, § 1, belast wordt met de behandeling van en de beslissing over aanvragen van
Art. 2.1.1. Onder ruimtelijk structuurplan wordt verstaan een beleidsdocument dat het kader aangeeft voor de gewenste ruimtelijke structuur. Het geeft een langetermijnvisie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied in kwestie. Het is erop gericht samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen die de ruimtelijke ordening aanbelangen. Er worden ruimtelijke structuurplannen op de volgende niveaus opgemaakt:
3) reservaat en natuur;
110 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
houdende de oprichting van de strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening – Onroerend Erfgoed;
2) agrarische gebieden met ecologische waarde; 4) brongebieden;
HFDST. VI. – Diverse bepalingen Afd. 2. – Informatieplichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afd. 3. – Stedenbouwkundig attest . . . . . . . . . . . . .
publiekrechtelijke rechtspersonen of voor handelingen van algemeen belang, vermeld in artikel 4.1.1, 5°;
b) een plan van aanleg;
14° strategische adviesraad: de strategische adviesraad, opgericht bij het decreet van 10 maart 2006
1° door het Vlaamse Gewest voor het grondgebied van het Vlaamse Gewest: het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen dat de structuurbepalende elementen van gewestelijk belang bevat en taakstellingen met betrekking tot de uitvoering ervan, met aanduiding van de onderdelen die door het Vlaamse Gewest, de provincies of de gemeenten moeten worden uitgevoerd; 2° door een provincie voor het grondgebied van de provincie: het provinciaal ruimtelijk structuurplan dat de structuurbepalende elementen van provinciaal belang bevat en taakstellingen met betrekking tot de uitvoering ervan, met aanduiding van de onderdelen die door de provincie of de gemeenten moeten worden uitgevoerd; 3° door een gemeente voor het grondgebied van de gemeente: het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan dat de structuurbepalende elementen van gemeentelijk belang bevat en taakstellingen met betrekking tot de uitvoering ervan door de gemeente. Aangrenzende gemeenten kunnen voor de totaliteit van hun grondgebieden een gezamenlijk ruimtelijk structuurplan opmaken, met structuurbepalende elementen en taakstellingen van zowel gemeentegrensoverstijgend als gemeentelijk niveau. Voor de toepassing van deze codex wordt het gezamenlijk ruimtelijk structuurplan echter geacht te bestaan uit afzonderlijke gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen per gemeentelijk grondgebied, onverminderd artikel 7.2.1, § 2.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
De structuurbepalende elementen zijn de elementen die de hoofdlijnen van de ruimtelijke structuur van het niveau in kwestie beschrijven. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot bovenvermelde structuurbepalende elementen en tot invulling van de structuurbepalende elementen voor de drie niveaus.
Art. 2.1.2. § 1. Ieder ruimtelijk structuurplan bevat een bindend, een richtinggevend en een informatief gedeelte. § 2. Bij het opmaken van een ruimtelijk structuurplan duidt de instantie die het plan definitief vaststelt de onderdelen ervan aan die bindend zijn. Voor het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen zijn deze onderdelen bindend voor het Vlaamse Gewest, de diensten van de Vlaamse Regering, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest en de besturen die onder het administratief toezicht staan van het Vlaamse Gewest en de vennootschappen die een erkenning hebben van de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest. Voor het provinciaal ruimtelijk structuurplan zijn deze onderdelen bindend voor de provincie en de gemeenten op haar grondgebied en voor de instellingen die eronder ressorteren. Voor het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan zijn deze onderdelen bindend voor de gemeente en voor de instellingen die eronder ressorteren. Van het bindend gedeelte van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan wordt afgeweken indien zulks genoodzaakt wordt door maatregelen die vereist zijn voor de verwezenlijking van het bindend sociaal objectief, vermeld in artikel 4.1.2 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid. § 3. Het richtinggevend gedeelte van een ruimtelijk structuurplan is het deel van het ruimtelijk structuurplan waarvan een overheid bij het nemen van beslissingen niet mag afwijken, tenzij omwille van onvoorziene ontwikkelingen van de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten of omwille van dringende sociale, economische of budgettaire redenen. De uitzonderingsgronden voor een afwijking worden uitgebreid gemotiveerd. Ze mogen in geen geval een aanleiding zijn om de duurzame ruimtelijke ontwikkeling, de ruimtelijke draagkracht en de ruimtelijke kwaliteit van welk gebied ook in het gedrang te brengen. Onverminderd voormelde uitzonderingsgronden wordt tevens van het richtinggevend gedeelte van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan afgeweken indien zulks genoodzaakt wordt door maatregelen die vereist zijn voor de verwezenlijking van het bindend sociaal objectief, vermeld in artikel 4.1.2 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid. Dit deel bevat ten minste: 1° de doelstellingen en de prioriteiten inzake ruimtelijke ontwikkeling; 2° een beschrijving van de gewenste ruimtelijke structuur uitgaande van de bestaande ruimtelijke structuur en van behoeften en gevolgen op economisch, sociaal, cultureel en agrarisch gebied, en op gebied van mobiliteit, natuur en milieu, met inbegrip van veiligheid, in het bijzonder vermeld in artikelen 2 en 24 van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn;
3° de maatregelen, middelen, instrumenten en acties tot uitvoering van het ruimtelijk structuurplan.
kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de organisatie van het vooroverleg.
§ 4. Het informatief deel bevat ten minste: 1° een beschrijving, analyse en evaluatie van de bestaande fysische ruimtelijke toestand; 2° een onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten; 3° het verband met het hogere ruimtelijk structuurplan of, in voorkomend geval, met de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen; 4° de mogelijke alternatieven om de gewenste ruimtelijke structuur te bereiken. § 5. Het actieprogramma van het Grond- en pandenbeleidsplan Vlaanderen, vermeld in artikel 2.2.1, § 2, 3°, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, wordt geïntegreerd in het bindend en het richtinggevend gedeelte van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, uiterlijk op het ogenblik van de voorlopige vaststelling van dat structuurplan. Provincie- en gemeenteraden kunnen in hun ruimtelijke structuurplannen de beleidskeuzen vastleggen met betrekking tot de door de lokale besturen behartigde aspecten van het grond- en pandenbeleid. § 6. Na de vaststelling van een ruimtelijk structuurplan neemt de overheid die het structuurplan heeft vastgesteld de nodige maatregelen om de ruimtelijke uitvoeringsplannen in kwestie in overeenstemming te brengen met het ruimtelijk structuurplan. § 7. De ruimtelijke structuurplannen vormen geen beoordelingsgrond voor vergunningsaanvragen, noch voor het stedenbouwkundig uittreksel en attest. § 8. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaraan één of meer fysieke personen of rechtspersonen, of een gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk bestuur moeten voldoen om te kunnen worden aangewezen om een ontwerp van ruimtelijk structuurplan op te maken. Die voorwaarden kunnen onder meer variëren naar gelang van het planningsniveau of naar gelang van de grootte en de aard van de gemeente voor wat het gemeentelijke niveau betreft.
HOOFDSTUK II
RUIMTELIJKE UITVOERINGSPLANNEN Afdeling 1
Algemene bepalingen Art. 2.2.1. § 1. Er worden ruimtelijke uitvoeringsplannen op de volgende niveaus opgemaakt: 1° gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor een deel of delen van het grondgebied van het Gewest; 2° provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen voor een deel of delen van het grondgebied van de provincie; 3° gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen voor een deel of delen van het grondgebied van de gemeente. § 2. Een planningsniveau kan met instemming van alle op grond van de ruimtelijke structuurplanning bevoegde planningsniveaus een planningsinitiatief nemen voor de totaliteit van een bepaald gebied, ook al beschikt het daartoe niet over de noodzakelijke planningsbevoegdheden. De instemming, vermeld in het eerste lid, wordt verleend door de Vlaamse Regering, de deputatie, respectievelijk het college van burgemeester en schepenen. Zij wordt schriftelijk gegeven, uiterlijk op of naar aanleiding van de plenaire vergadering. De instemming houdt in dat aan het initiërende planningsniveau de nodige planningsbevoegdheden worden gedelegeerd. Bij het verlenen van de instemming kunnen de planningsniveaus afspraken maken over de verdeling van de kosten verbonden met de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan en van financiële lasten of opbrengsten ten gevolge van de planschadevergoeding of de planbatenheffing die in voorkomend geval uit het ruimtelijk uitvoeringsplan zal ontstaan. In voorkomend geval kan daarbij worden afgeweken van artikel 2.6.17, § 3, eerste lid, 2° tot en met 5°.
De opmaak van het ontwerp van ruimtelijk structuurplan gebeurt onder de verantwoordelijkheid van één of meerdere ruimtelijk planners.
De delegatie vervalt vanaf de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
De Vlaamse Regering legt een register aan waarin vermeld wordt welke personen conform deze codex als ruimtelijk planner worden beschouwd. Enkel natuurlijke personen kunnen conform deze codex als ruimtelijke planner worden beschouwd. De opname in het register geldt voor een periode van drie jaar. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor opname in het register.
De principieel bevoegde planningsniveaus kunnen het in werking getreden ruimtelijk uitvoeringsplan later geheel of gedeeltelijk vervangen binnen hun eigen planningsbevoegdheden. In voorkomend geval wordt daarbij het beginsel dat lagere ruimtelijke uitvoeringsplannen niet mogen afwijken van hogere uitvoeringsplannen, vermeld in artikel 2.2.9, § 2, tweede lid, en artikel 2.2.13, § 3, buiten toepassing gelaten.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat een ruimtelijk structuurplan door meerdere personen in een samenwerkingsverband dient te worden opgemaakt, waaronder minstens één ruimtelijke planner, en ze kan hierbij de vereiste deskundigheden specificeren.
De regeling van deze paragraaf kan niet worden aangewend voor ruimtelijke projecten van gewestelijk en strategisch belang respectievelijk ruimtelijke projecten van groot lokaal en strategisch belang in de zin van titel III.
§ 9. Er wordt vooroverleg gepleegd tussen de betrokken overheden en instellingen die afhangen van het Vlaamse Gewest over de voorontwerpen van ruimtelijke structuurplannen. De Vlaamse Regering bepaalt welke overheden en instellingen bij het vooroverleg betrokken zijn en
Art. 2.2.2. § 1. Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat: 1° een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is; 2° de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichting en/of het
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
111
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
beheer, en, desgevallend, de normen, vermeld in artikel 4.1.12 en 4.1.13 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid; 3° een weergave van de feitelijke en juridische toestand; 4° de relatie met het ruimtelijk structuurplan of de ruimtelijke structuurplannen waarvan het een uitvoering is; 5° in voorkomend geval, een zo mogelijk limitatieve opgave van de voorschriften die strijdig zijn met het ruimtelijk uitvoeringsplan en die opgeheven worden; 6° in voorkomend geval een overzicht van de conclusies van: a) het planmilieueffectenrapport; b) de passende beoordeling; c) het ruimtelijk veiligheidsrapport; d) andere verplicht voorgeschreven effectenrapporten; 7° in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, vermeld in artikel 2.6.1, een planbatenheffing, vermeld in artikel 2.6.4, of een compensatie, vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid. In voorkomend geval wordt de verklaring, vermeld in artikel 4.2.11, § 4, eerste lid, 2°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid opgenomen in een toelichtingsnota bij het ruimtelijk uitvoeringsplan. Alle aangelegenheden die krachtens artikel 2.3.1, geregeld kunnen worden in stedenbouwkundige verordeningen, met uitsluiting van artikel 2.3.1, eerste lid, 11°, kunnen het voorwerp uitmaken van een stedenbouwkundig voorschrift van een ruimtelijk uitvoeringsplan. Het grafische plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is en de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften hebben verordenende kracht. § 2. Ruimtelijke uitvoeringsplannen blijven gelden tot ze worden vervangen. Ze kunnen te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden vervangen. De regels voor het opmaken van ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn eveneens van toepassing op de vervanging ervan. § 3. De voorschriften van het gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die daar strijdig mee zijn, van rechtswege op. De voorschriften van het provinciale ruimtelijke uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die daar strijdig mee zijn, van rechtswege op. {1 F 1. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 2.2.2. § 1. Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat: 1° een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is; 2° de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichting en/of het beheer, en, desgevallend, de normen, vermeld in artikel 4.1.12 en 4.1.13 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;
112 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
3° een weergave van de feitelijke en juridische toestand; 4° de relatie met het ruimtelijk structuurplan of de ruimtelijke structuurplannen waarvan het een uitvoering is; 5° in voorkomend geval, een zo mogelijk limitatieve opgave van de voorschriften die strijdig zijn met het ruimtelijk uitvoeringsplan en die opgeheven worden; 6° in voorkomend geval een overzicht van de conclusies van: a) het planmilieueffectenrapport; b) de passende beoordeling; c) het ruimtelijk veiligheidsrapport; d) andere verplicht voorgeschreven effectenrapporten; 7° in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, vermeld in artikel 2.6.1, een planbatenheffing, vermeld in artikel 2.6.4, of een compensatie, vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid. In voorkomend geval wordt de verklaring, vermeld in artikel 4.2.11, § 4, eerste lid, 2°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid opgenomen in een toelichtingsnota bij het ruimtelijk uitvoeringsplan. Alle aangelegenheden die krachtens artikel 2.3.1, geregeld kunnen worden in stedenbouwkundige verordeningen, met uitsluiting van artikel 2.3.1, eerste lid, 11°, kunnen het voorwerp uitmaken van een stedenbouwkundig voorschrift van een ruimtelijk uitvoeringsplan. Het grafische plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is en de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften hebben verordenende kracht. }2[Als een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een overzicht bevat van de geheel of gedeeltelijk gewijzigde of opgeheven erkennings-, rangschikkings- en beschermingsbesluiten genomen bij toepassing van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten, het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg en het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 dan worden er in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in voorkomend geval de gegevens vermeld in artikel 6.2.5 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 opgenomen met uitzondering van de aanduiding van de plaats van de aanplakking van het bericht over het openbaar onderzoek op het gegeorefereerd plan.]2 § 2. Ruimtelijke uitvoeringsplannen blijven gelden tot ze worden vervangen. Ze kunnen te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden vervangen. De regels voor het opmaken van ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn eveneens van toepassing op de vervanging ervan. § 3. De voorschriften van het gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die daar strijdig mee zijn, van rechtswege op. De voorschriften van het provinciale ruimtelijke uitvoeringsplan heffen de voorschriften van de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die daar strijdig mee zijn, van rechtswege op. }2. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 12.1.38 Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1)
Art. 2.2.3. § 1. De stedenbouwkundige voorschriften kunnen eigendomsbeperkingen inhouden, met inbegrip van bouwverbod. De stedenbouwkundige voorschriften kunnen van die aard zijn dat ze na verloop van tijd in werking treden of dat de inhoud op een bepaald tijdstip verandert.
een categorie of een subcategorie van gebiedsaanduiding. De categorieën van gebiedsaanduiding zijn de volgende: 1° «wonen», ten minste bestaande uit volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding: a) «woongebied», in hoofdzaak bestemd voor wonen en aan het wonen verwante activiteiten en voorzieningen; b) «gebied voor wonen en voor landbouw», in hoofdzaak bestemd voor wonen, landbouw, openbare groene ruimten en openbare verharde ruimten en aan het wonen verwante activiteiten; 2° «bedrijvigheid», in hoofdzaak bestemd voor bedrijfsactiviteiten en/of kantoren; 3° «recreatie», in hoofdzaak bestemd voor recreatie, dagrecreatie en/of verblijfsrecreatie; 4° «landbouw», ten minste bestaande uit volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding: a) «agrarisch gebied», in hoofdzaak bestemd voor beroepslandbouw; b) «agrarische bedrijvenzone», in hoofdzaak bestemd voor de inplanting van agrarische bedrijven, in het bijzonder glastuinbouw; c) «bouwvrij agrarisch gebied», in hoofdzaak bestemd voor beroepslandbouw, met dien verstande dat het oprichten van gebouwen niet is toegelaten; 5° «bos», in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van het bos; 6° «overig groen», ten minste bestaande uit volgende subcategorieën van gebiedsaanduiding: a) «gemengd openruimtegebied», waarbij natuurbehoud, bosbouw, landschapszorg, landbouw en recreatie nevengeschikte functies zijn; b) «parkgebied», in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van een park of parken; 7° «reservaat en natuur», in hoofdzaak bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en bos; 8° «lijninfrastructuur», in hoofdzaak bestemd voor verkeers- en vervoersinfrastructuur, wegeninfrastructuur, spoorinfrastructuur of waterweginfrastructuur en hun aanhorigheden; 9° «gemeenschaps- en nutsvoorzieningen», in hoofdzaak bestemd voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen of infrastructuur van openbaar nut voor de zuivering van afvalwater; 10° «ontginning en waterwinning», ten minste bestaande uit volgende subcategorieën van gebiedsaaanduiding: a) «gebied voor infrastructuur voor duurzame watervoorziening», in hoofdzaak bestemd voor infrastructuur van openbaar nut voor duurzame watervoorziening; b) «gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen», in hoofdzaak bestemd voor de ontginning van delfstoffen;
De stedenbouwkundige voorschriften kunnen modaliteiten voorschrijven die bij de inrichting van het gebied in acht moeten worden genomen.
c) «gebied voor verwerking van oppervlaktedelfstoffen», in hoofdzaak bestemd voor bedrijven die oppervlaktedelfstoffen verwerken.
§ 2. Een stedenbouwkundig voorschrift in een ruimtelijk uitvoeringsplan sorteert te allen tijde onder
De Vlaamse Regering kan bijkomende subcategorieën van gebiedsaanduiding bepalen.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen. § 4. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering (ook financiële) ondersteuning verlenen aan de provincies en gemeenten voor het vervullen van hun taken met betrekking tot de ruimtelijke uitvoeringsplannen en bijzondere plannen van aanleg.
Die stedenbouwkundige verordeningen kunnen betrekking hebben op de bouwwerken en installaties boven en onder de grond, op de publiciteitsinrichtingen, de antennes, de leidingen, de afsluitingen, de opslagplaatsen, de onbebouwde terreinen, de wijziging van het reliëf van de bodem, en de inrichting van ruimten ten behoeve van het verkeer en het parkeren van voertuigen buiten de openbare weg. De stedenbouwkundige verordeningen kunnen:
De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en nadere regels hiertoe.
1° functiewijzigingen die in beginsel toegelaten zijn, uitsluiten, of aan dergelijke functiewijzigingen voorwaarden verbinden;
HOOFDSTUK III
2° het wijzigen van het aantal woongelegenheden in een gebouw regelen.
STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENINGEN Art. 2.3.1. De Vlaamse Regering kan gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor een deel van of voor het hele gewest. Die verordeningen bevatten de nodige stedenbouwkundige voorschriften om te zorgen voor: 1° de gezondheid, de instandhouding, de stevigheid, de fraaiheid en de esthetische waarde van de bouwwerken, de installaties en hun omgeving, en ook hun veiligheid, met name de beveiliging tegen brand en overstroming; 2° de thermische en akoestische kwaliteit van de bouwwerken, de energiebesparingen en de energieterugwinning, de uitbouw van collectieve energievoorzieningen waarop desgevallend verplicht moet worden aangesloten; 3° de instandhouding, de gezondheid, de veiligheid, de bruikbaarheid en de schoonheid van de wegen, de toegangen en de omgeving ervan, evenals het ruimtelijk waarborgen van een adequate mobiliteit; 4° de aanleg van voorzieningen, met name de water-, gas- en elektriciteitsvoorziening, de verwarming, de telecommunicatie, de opvang van afvalwater en regenwater, de afvalophaling en de windmolens; 5° de bewoonbaarheid van de woningen; 6° het verbieden van werken waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is op bepaalde uren en dagen met het oog op het behoud van de leefkwaliteit en de doorgang van het langzaam verkeer; 7° de toegang voor personen met een functiebeperking tot al dan niet bebouwde onroerende goederen of delen ervan toegankelijk voor het publiek, tot installaties en wegen; 8° de gebruiksveiligheid van een goed dat toegankelijk is voor het publiek; 9° de maatregelen inzake het ruimtelijk begrenzen van milieuhinder en het waarborgen van een adequate waterhuishouding; 10° de aanleg van groen en beplantingen; 11° de bewerkstelliging van een vermenging van kavels, woningen en woonvoorzieningen die tegemoetkomen aan de behoeften van diverse maatschappelijke groepen, met dien verstande dat voorschriften betreffende de creatie van een bescheiden woonaanbod opgenomen worden in bijzondere stedenbouwkundige verordeningen, onder de voorwaarden, vermeld in boek 4, titel 2, hoofdstuk 1, afdeling 1, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid.
De stedenbouwkundige verordeningen bevatten voorschriften van stedenbouwkundige aard en moeten in overeenstemming zijn met de bestaande regelgeving voor de materie in kwestie. Het ontwerp van stedenbouwkundige verordening wordt voor advies voorgelegd aan }1[de strategische adviesraad]1. Wanneer er geen advies is verleend binnen een termijn van dertig dagen, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan. De Vlaamse Regering organiseert omtrent een ontwerp van gewestelijke stedenbouwkundige verordening een overlegvergadering met behoorlijk gemandateerde vertegenwoordigers van de Vereniging van de Vlaamse Provincies en van de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten. De gewestelijke, provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen die werden vastgesteld vóór 1 september 2009 en die op grond van de mogelijkheden, voorzien in de vroegere regelgeving, andere aangelegenheden regelen dan deze, vermeld in het eerste lid, of andere constructies of handelingen betreffen dan deze, vermeld in het tweede lid, blijven geldig tot ze worden opgeheven. De verordenende overheid kan na 1 september 2009 wijzigingen aan deze stedenbouwkundige verordeningen aanbrengen binnen de marges, vermeld in het eerste en tweede lid. }1. – Lid 5 gewijzigd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 18 november 2011, B.S., 16 december 2011, inwerkingtreding: 26 december 2011 (art. 13, lid 4)
Art. 2.3.2. § 1. De provincieraad kan stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor de m a te ri e o m sc hr e ve n in ar tik e l 2. 3 . 1 e n in artikel 4.2.5, voor het gehele grondgebied van de provincie of voor een deel waarvan hij de grenzen bepaalt met naleving van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordeningen. Indien de Vlaamse Regering een gewestelijke stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de provincieraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de Vlaamse Regering wordt opgelegd, de bestaande provinciale stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de Vlaamse Regering vastgestelde stedenbouwkundige verordening(en). Een gewestelijke stedenbouwkundige verordening kan worden aangevuld en verder worden uitgevoerd middels provinciale stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de gewestelijke stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatste geval kan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande provinciale stedenbouwkundige verordeningen met betrekking tot de geregelde aangelegenheid op een bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben.
De deputatie is belast met het opmaken van provinciale stedenbouwkundige verordeningen en neemt de nodige maatregelen tot opmaak. De deputatie legt het ontwerp van provinciale stedenbouwkundige verordening voor advies voor aan de planologische ambtenaar en aan de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening. De planologische ambtenaar geeft bindend advies over de verenigbaarheid met gewestelijke verordeningen. De adviezen worden binnen dertig dagen na de ontvangst van het dossier naar de deputatie gestuurd. Wanneer er geen advies is verleend binnen deze termijn, mag aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan. De provinciale stedenbouwkundige verordening wordt samen met het besluit van de provincieraad en het volledige advies van de provinciale commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitieve vaststelling aan de Vlaamse Regering ter goedkeuring toegezonden bij aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs. De Vlaamse Regering stuurt haar beslissing binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier naar de deputatie. Wanneer de verordening niet wordt goedgekeurd, is het besluit gemotiveerd. Als de Vlaamse Regering nalaat een beslissing te nemen binnen de termijn van zestig dagen, kan de deputatie de Vlaamse Regering rappelleren binnen dertig dagen na het verstrijken van die termijn. De rappel kan niet worden ingetrokken. Indien de Vlaamse Regering geen beslissing heeft verstuurd binnen vijfendertig dagen met ingang van de dag waarop de rappelbrief is verstuurd, wordt de provinciale stedenbouwkundige verordening geacht te zijn goedgekeurd. De deputatie zorgt voor de bekendmaking bij uittreksel van de goedkeuringsbeslissing van de Vlaamse Regering en van de provinciale stedenbouwkundige verordening in het Belgisch Staatsblad. Bij ontstentenis van een beslissing van de Vlaamse Regering, in de zin van het achtste lid, meldt de deputatie aan de Vlaamse Regering dat de provinciale stedenbouwkundige verordening voor bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad werd verzonden. Deze melding gebeurt tegelijkertijd met de verzending. § 2. De gemeenteraad kan stedenbouwkundige verordeningen vaststellen voor de materie omschreven in artikel 2.3.1}1[, in artikel 4.2.5 en in artikel 4.4.1, § 3, tweede lid]1, voor het gehele grondgebied van de gemeente of voor een deel waarvan hij de grenzen bepaalt met naleving van de door de Vlaamse Regering en de provincieraad vastgestelde stedenbouwkundige verordeningen. Gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen kunnen de aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning of van een verkavelingsvergunning technische en financiële lasten opleggen. Alle lasten die in artikel 4.2.20, § 1, eerste tot en met derde lid, vermeld worden, kunnen door middel van een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening op algemene wijze opgelegd worden. Indien de Vlaamse Regering een gewestelijke stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de gemeenteraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de Vlaamse Regering wordt opgelegd, de bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de Vlaamse Regering vastge-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
113
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
stelde stedenbouwkundige verordening(en). Een gewestelijke stedenbouwkundige verordening kan worden aangevuld en verder worden uitgevoerd middels gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de gewestelijke stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatste geval kan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen met betrekking tot de geregelde aangelegenheid op een bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben. Indien de provincieraad een provinciale stedenbouwkundige verordening vaststelt, brengt de gemeenteraad uit eigen beweging of binnen de termijn die door de provincieraad wordt opgelegd, de bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordening(en) in overeenstemming met de voorschriften van de door de provincieraad vastgestelde stedenbouwkundige verordening(en). Een provinciale stedenbouwkundige verordening kan worden aangevuld en verder worden uitgevoerd middels gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen, tenzij de provinciale stedenbouwkundige verordening uitdrukkelijk anders bepaalt. In dat laatste geval kan de provinciale stedenbouwkundige verordening tevens bepalen dat bestaande gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen met betrekking tot de geregelde aangelegenheid op een bepaalde datum ophouden uitwerking te hebben.
zorgt voor de bekendmaking bij uittreksel van de goedkeuringsbeslissing van de deputatie en van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening in het Belgisch Staatsblad. Bij ontstentenis van een beslissing van de deputatie, in de zin van het negende lid, meldt het college van burgemeester en schepenen aan de deputatie en aan de Vlaamse Regering dat de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening voor bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad werd verzonden. Deze melding gebeurt tegelijkertijd met de verzending. }1. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 2.3.3. De voorschriften van de ruimtelijke uitvoeringsplannen heffen, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben, de bepalingen van de bestaande stedenbouwkundige verordeningen die daar strijdig mee zijn, van rechtswege op}1[, onverminderd de toepassing van artikel 4.4.1, § 3, tweede lid]1. }1. – Aangevuld bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
HOOFDSTUK IV
RECHT VAN VOORKOOP, ONTEIGENING EN AANKOOPPLICHT
Het college van burgemeester en schepenen is belast met het opmaken van gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen en neemt de nodige maatregelen tot opmaak.
Het recht van voorkoop
Het college van burgemeester en schepenen legt het ontwerp van stedenbouwkundige verordening voor advies voor aan de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar en aan gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening. De gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar geeft bindend advies over de verenigbaarheid met gewestelijke verordeningen. De adviezen worden binnen dertig dagen na de ontvangst van het dossier naar het college van burgemeester en schepenen gestuurd. Wanneer er geen advies is verleend binnen deze termijn, mag aan de adviesvereisten worden voorbijgegaan.
Art. 2.4.1. Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, de provincies en de gemeenten, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, een recht van voorkoop uitoefenen bij de verkoop van een onroerend goed dat gelegen is in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het voorkooprecht geldt, worden aangeduid.
De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening wordt samen met het besluit van de gemeenteraad en het volledige advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening onmiddellijk na de definitieve vaststelling aan de deputatie ter goedkeuring toegezonden bij aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs. De deputatie stuurt haar beslissing binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het dossier naar het college van burgemeester en schepenen van de gemeente in kwestie. Wanneer de verordening niet wordt goedgekeurd, is het besluit gemotiveerd. Als de deputatie nalaat een beslissing te nemen binnen de termijn van zestig dagen, kan het college van burgemeester en schepenen de deputatie rappelleren binnen dertig dagen na het verstrijken van die termijn. De rappel kan niet worden ingetrokken. Indien de deputatie geen beslissing heeft verstuurd binnen vijfendertig dagen met ingang van de dag waarop de rappelbrief is verstuurd, wordt de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening geacht te zijn goedgekeurd. Het college van burgemeester en schepenen stuurt een afschrift van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening naar de Vlaamse Regering en 114 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Afdeling 1
Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan de Vlaamse Grondenbank verzoeken om in hun naam en voor hun rekening en binnen de door hen gestelde voorwaarden, het recht van voorkoop uit te oefenen bij verkoop van onroerende goederen die gelegen zijn in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het recht van voorkoop geldt, worden aangeduid. Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan bepaalt voor elk van die zones welk bestuur, intercommunale, instelling of erkende vennootschap begunstigd is met het voorkooprecht. Indien meerdere instanties begunstigd worden, bepaalt het ruimtelijk uitvoeringsplan een rangorde. De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de zones waar het voorkooprecht geldt, worden ten laatste op de dag van de inwerkingtreding van het uitvoeringsplan, bij aangetekend schrijven in hun woonplaats op de hoogte gesteld van dit feit. Dit gebeurt op basis van de kadastrale gegevens. De brief vermeldt de adressen van de instantie of instanties die moeten aangeschreven
worden voor een eventueel aanbod van het voorkooprecht. Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op 30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop. Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen die het voorwerp zijn van een handelshuurovereenkomst die afgesloten werd vóór 1 mei 2000. }2[De
overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan vaststelt waarin een zone wordt aangegeven waar een voorkooprecht geldt, bepaalt in het ruimtelijk uitvoeringsplan zelf de geldingsduur van het voorkooprecht. De termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, gaat in bij de inwerkingtreding van het plan. Deze kan evenwel niet meer bedragen dan 15 jaar. Na het verstrijken van de in het plan opgenomen termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, kan het voorkooprecht niet meer uitgeoefend worden, noch hoeven er nog aanbiedingen te gebeuren.]2
Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop (1). (1) (Overgangsbepaling) Tot de door de Vlaamse Regering te bepalen inwerkingtredingsdatum van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten luidt dit artikel als volgt: Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, de provincies en de gemeenten, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, een recht van voorkoop uitoefenen bij de verkoop van een onroerend goed dat gelegen is in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het voorkooprecht geldt, worden aangeduid. Het Vlaamse Gewest, de provincies, de gemeenten, de intercommunales, de instellingen die ressorteren onder het Vlaamse Gewest, alsook de vennootschappen die een erkenning hebben van die instellingen of besturen kunnen, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan de Vlaamse Grondenbank verzoeken om in hun naam en voor hun rekening en binnen de door hen gestelde voorwaarden, het recht van voorkoop uit te oefenen bij verkoop van onroerende goederen die gelegen zijn in die zones die in het definitief vastgestelde ruimtelijk uitvoeringsplan als zones waar het recht van voorkoop geldt, worden aangeduid. Elk definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan bepaalt voor elk van die zones welk bestuur, intercommunale, instelling of erkende vennootschap begunstigd is met het voorkooprecht. Indien meerdere instanties begunstigd worden, bepaalt het ruimtelijk uitvoeringsplan een rangorde. De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de zones waar het voorkooprecht geldt, worden ten laatste op de dag van de inwerkingtreding van het uitvoeringsplan, bij aangetekend schrijven in hun woonplaats op de hoogte gesteld van dit feit. Dit gebeurt op basis van de kadastrale gegevens. De brief vermeldt de adressen van de instantie of instanties die moeten aangeschreven worden voor een eventueel aanbod van het voorkooprecht. Dat recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op 30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop. Het recht van voorkoop is niet van toepassing op goederen die het voorwerp zijn van een handelshuurovereenkomst die afgesloten werd vóór 1 mei 2000. Het voorkooprecht geldt slechts voor openbare verkopen waarvan de eerste of enige zitdag gehouden wordt twee maand of meer na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan en verkopen uit de hand waarvan de akte wordt verleden vier maand of meer na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan. }3 [De overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan vaststelt waarin een zone wordt aangegeven waar een voorkooprecht geldt, bepaalt in het ruimtelijk uitvoeringsplan zelf de geldingsduur van het voorkooprecht. De termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, gaat in bij de inwerkingtreding van het plan. Deze kan evenwel niet meer bedragen dan 15 jaar. Na het ver-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057 strijken van de in het plan opgenomen termijn waarbinnen het voorkooprecht geldt, kan het voorkooprecht niet meer uitgeoefend worden, noch hoeven er nog aanbiedingen te gebeuren.]3 Titel IV, hoofdstukken I en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop. {1
1. – Zie art. 1B. Vl. Reg. 13 juli 2012 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten en houdende de erkenning van het geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten» als authentieke geografische gegevensbron, B.S., 10 augustus 2012:
Art. 1. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten treedt in werking op 1 oktober 2012. }2. – Lid 7 vervangen bij art. 6, § 1, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }3. – Voetnoot, lid 8, vervangen bij art. 6, § 2, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 2.4.2. Onverminderd de bepalingen van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten geldt het recht van voorkoop niet in geval van: 1° verkoop van het goed aan een personenvennootschap waarvan de werkende vennoten of de vennoten die ten minste drie vierde van het kapitaal bezitten, in eenzelfde betrekking van bloedverwantschap, aanverwantschap of samenwoning staan tot de verkoper als vermeld onder artikel 8, 1°, van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten; 2° verkoop van loten in een verkaveling vergund na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, voor zover de verkavelingsvergunning werd aangevraagd door het Vlaamse Gewest, een provincie, een gemeente, een intercommunale, een instelling die ressorteert onder het Vlaamse Gewest, de provincie of de gemeente, of een vennootschap die een erkenning heeft van dergelijke instelling of bestuur (2) (3). (2) (Overgangsbepaling) Tot de door de Vlaamse Regering te be-
palen inwerkingtredingsdatum van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten luidt dit artikel als volgt: Het recht van voorkoop geldt niet in geval van: 1° verkoop van het goed aan de echtgenoot, de samenwonende partner of de kinderen van de eigenaar; 2° verkoop van het goed aan de echtgenoot, de samenwonende partner of de kinderen van de mede-eigenaar; 3° verkoop van het goed aan de ascendenten en de verwanten in de zijlijn tot in de tweede graad van de eigenaar; 4° verkoop van het goed aan een personenvennootschap waarvan de werkende vennoten of de vennoten die ten minste drie vierde van het kapitaal bezitten, in eenzelfde betrekking van bloedverwantschap, aanverwantschap of samenwoning staan tot de verkoper als vermeld onder 1°, 2° of 3°; 5° verkoop van loten in een verkaveling vergund na de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, voorzover de verkavelingsvergunning werd aangevraagd door het Vlaamse Gewest, een provincie, een gemeente, een intercommunale, een instelling die ressorteert onder het Vlaamse Gewest, de provincie of de gemeente, of een vennootschap die een erkenning heeft van dergelijke instelling of bestuur. (3) (Overgangsbepaling) Tot de door de Vlaamse Regering te be-
palen inwerkingtredingsdatum van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten gelden tevens volgende bepalingen: Art. 2.4.2/1. Het goed kan slechts verkocht worden nadat de instrumenterende ambtenaar aan de begunstigden van het recht van voorkoop de gelegenheid heeft gegeven om hun voorkooprecht uit te oefenen en de verkoper hiervan op de hoogte heeft gesteld. Art. 2.4.2/2. § 1. Bij een openbare verkoop brengt de instrumenterende ambtenaar ten minste één maand vooraf de Vlaamse Grondenbank bij aangetekende brief op de hoogte van plaats, dag en uur van de verkoop. § 2. Als de verkoop wordt gehouden zonder voorbehoud van
eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, vraagt de instrumenterende ambtenaar bij het einde van de opbieding en vóór de toewijzing, in het openbaar aan de begunstigden van het recht van voorkoop of aan de Vlaamse Grondenbank indien zij verzocht wordt de beslissing tot uitoefening van het recht van voorkoop uit te voeren, of zij dat recht wensen uit te oefenen. Willen twee of meer begunstigden hun recht uitoefenen, dan wordt het goed toegewezen aan die welke de hoogste rangorde heeft. § 3. Als de verkoop wordt gehouden onder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, is de instrumenterende ambtenaar er niet toe gehouden aan de begunstigden van het recht van voorkoop of aan de Vlaamse Grondenbank indien zij verzocht wordt de beslissing tot uitoefening van het recht van voorkoop uit te voeren te vragen of zij hun recht van voorkoop uitoefenen. Als er geen hoger bod wordt gedaan of als de instrumenterende ambtenaar het hoger bod niet aanneemt, betekent de instrumenterende ambtenaar het laatste bod aan de Vlaamse Grondenbank en vraagt hij of de begunstigde van het recht van voorkoop of de Vlaamse Grondenbank indien zij verzocht wordt de beslissing om het recht van voorkoop uit te oefenen uit te voeren, het recht van voorkoop wenst uit te oefenen. Als deze binnen een termijn van vijftien dagen hun instemming niet aan de instrumenterende ambtenaar hebben betekend bij aangetekend schrijven of die instemming niet hebben gegeven in een akte van de instrumenterende ambtenaar, is de toewijzing definitief. Hebben twee of meer begunstigden de aanvaarding laten betekenen dan geldt de rangorde die werd vastgesteld overeenkomstig artikel 2.4.1, derde lid. Als er wel een hoger bod is, wordt dit door de instrumenterende ambtenaar aan de Vlaamse Grondenbank en aan de koper meegedeeld. In dat geval gelden opnieuw de bepalingen van §§ 1 en 2. De Vlaamse Grondenbank zal deze kennisgeving op haar beurt mededelen aan de begunstigden van het recht van voorkoop. Art. 2.4.2/3. § 1. Bij een verkoop uit de hand brengt de instrumenterende ambtenaar de Vlaamse Grondenbank bij aangetekende brief op de hoogte van de inhoud van de akte, waarbij alleen de identiteit van de koper opengelaten wordt. De akte wordt opgesteld onder opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van het recht van voorkoop. Deze kennisgeving geldt als aanbod van verkoop. § 2. De overheden, vermeld in artikel 2.4.1, tweede lid, of de Vlaamse Grondenbank indien zij verzocht wordt de beslissing om het voorkooprecht uit te oefenen uit te voeren brengen de instrumenterende ambtenaar bij aangetekende brief op de hoogte binnen twee maanden na de kennisgeving, vermeld in § 1, indien ze het aanbod aanvaarden. De verkoop komt bij de aanvaarding tot stand onder opschortende voorwaarde van de nietuitoefening van het recht van voorkoop door een begunstigde van een hogere rang. De eigenaar en de instrumenterende ambtenaar worden per aangetekende brief op de hoogte gebracht van de aanvaarding door één van de begunstigden. § 3. Wordt het voorkooprecht niet uitgeoefend binnen de termijn vermeld in § 2, dan mag de eigenaar het goed niet uit de hand verkopen tegen een lagere prijs of tegen gunstiger voorwaarden zonder nieuwe kennisgeving aan de Vlaamse Grondenbank. § 4. De instrumenterende ambtenaar voor wie een akte van verkoop uit de hand wordt verleden met betrekking tot een goed waarop een recht van voorkoop rust, moet binnen één maand na de registratie ervan, aan de Vlaamse Grondenbank de prijs en de voorwaarden van de verkoop bekendmaken. Art. 2.4.2/4. In geval van verkoop met miskenning van het recht van voorkoop heeft elke begunstigde van het recht van voorkoop of de Vlaamse Grondenbank indien zij verzocht wordt de beslissing om het recht van voorkoop uit te oefenen uit te voeren, het recht, ofwel de indeplaatsstelling te vorderen van de koper, ofwel van de verkoper een schadevergoeding te eisen ten bedrage van twintig percent van de verkoopprijs. Bij samenloop van begunstigden wordt de rangorde gevolgd die werd vastgesteld overeenkomstig artikel 2.4.1, derde lid. De vordering moet gelijktijdig tegen de verkoper en de eerste koper worden ingesteld. De vordering is pas ontvankelijk na inschrijving op de kant van de overschrijving van de betwiste akte en zo nodig op de kant van de overschrijving van de laatst overgeschreven titel. De indeplaatsgestelde betaalt aan de koper de prijs terug die deze heeft betaald, en ook de kosten van de akte. Hij is slechts gebonden aan de verplichtingen die voor de koper voortvloeien uit de authentieke akte van verkoop en aan de lasten waarin de koper heeft toegestemd, voorzover die lasten zijn ingeschreven of overgeschreven vóór de inschrijving van zijn eis. De vordering tot indeplaatsstelling en de vordering tot schadeloosstelling verjaren, bij openbare verkoop, na drie maanden vanaf de definitieve toewijzing en bij verkoop uit de hand, na drie maanden vanaf de kennisgeving aan de Vlaamse Grondenbank. De Vlaamse Grondenbank zal op haar beurt deze kennisgeving doorgeven aan de begunstigden van het recht van voor-
koop. Bij het uitblijven van die kennisgeving verjaart de vordering na twee jaar vanaf de overschrijving van de akte. Wanneer hij de vordering tot indeplaatsstelling inwilligt, geldt het vonnis van de rechter als titel. Elke uitspraak op een eis tot indeplaatsstelling wordt ingeschreven achter de inschrijving van de eis.
Afdeling 2
Onteigening Art. 2.4.3. § 1. Elke verwerving van onroerende goederen, vereist voor de verwezenlijking van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, kan door onteigening ten algemenen nutte tot stand worden gebracht. § 2. Ongeacht de bepalingen die andere overheden bevoegd verklaren tot onteigenen, kunnen de volgende instanties als onteigenende instanties optreden ter verwezenlijking van ruimtelijke uitvoeringsplannen: het gewest, de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten, de openbare instellingen en ook de organen die door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn om te onteigenen ten algemenen nutte. Wanneer de voorgenomen onteigening de ordening tot doel heeft van een gedeelte van het grondgebied dat bestemd is om verkaveld te worden met het oog op het oprichten van gebouwen voor huisvestings- of handelsdoeleinden, kan of kunnen de eigenaar of eigenaars die meer dan de helft van de oppervlakte van de in dat gebied begrepen gronden bezitten, vragen om, binnen de termijnen en onder de voorwaarden die de overheid heeft bepaald en voorzover ze er blijk van geven de nodige middelen te bezitten, belast te worden met de uitvoering van de voor die ordening vereiste werken en ook met de herverkavelings- en ruilverkavelingsverrichtingen. De aanvraag, vermeld in het tweede lid, moet, op straffe van verval, worden ingediend binnen drie maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het besluit tot goedkeuring van het onteigeningsplan. Wanneer de onteigening de ordening tot doel heeft van een gedeelte van het grondgebied dat krachtens een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan daartoe aangeduid is, kan de eigenaar of kunnen de eigenaars onder de voorwaarden bepaald in het tweede en derde lid, vragen om met de uitvoering van de ordeningswerken te worden belast. In gevallen als bepaald in het tweede en het vierde lid zal de onteigenende overheid, op verzoek van de personen die met de ordening van de strook zijn belast, de daartoe vereiste onroerende goederen onteigenen, wanneer de onderhandse verkrijging daarvan onmogelijk is gebleken.
Art. 2.4.4. § 1. Een onteigeningsplan moet de omtrek van de te onteigenen goederen aangeven, afzonderlijk of tot stroken samengevoegd, met kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte en de aard van de percelen, en met de naam van de eigenaars volgens de kadastrale gegevens. Het onteigeningsplan moet eveneens voor elk te onteigenen perceel de onteigenende rechtspersoon vermelden. Wat de uit te voeren werken en onroerende verrichtingen betreft, kan het onteigeningsplan zich beperken tot het overnemen van de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan. § 2. }1[Het onteigeningsplan dat gelijktijdig met het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt opgemaakt, wordt tegelijk met het gewestelijk ruimtelijk
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
115
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
uitvoeringsplan onderworpen aan de procedureregels bepaald voor het opmaken van dat uitvoeringsplan.]1 }2[Het
onteigeningsplan dat gelijktijdig met het provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt opgemaakt, wordt tegelijk met het ruimtelijk uitvoeringsplan onderworpen aan de procedureregels bepaald voor het opmaken van dat ruimtelijk uitvoeringsplan tot en met de definitieve vaststelling door, naargelang het geval, de provincieraad dan wel de gemeenteraad. Het onteigeningsplan wordt aan de Vlaamse Regering voorgelegd nadat het provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan is goedgekeurd. De Vlaamse Regering beslist over de goedkeuring van het onteigeningsplan en het verlenen van de onteigeningsmachtiging.]2 Het onteigeningsplan dat na het ruimtelijk uitvoeringsplan waarvan het de verwezenlijking beoogt, wordt opgemaakt, dient uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van dat ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vastgesteld te worden en is onderworpen aan de procedureregels voor onteigeningen ten algemenen nutte inzake gewestelijke aangelegenheden. De eigenaars van de goederen, gelegen binnen de omtrek van de te onteigenen percelen, worden vóór de aanvang van het openbaar onderzoek door de overheid die het ontwerpplan voorlopig vaststelt, bij aangetekende brief in hun woonplaats ervan op de hoogte gebracht dat het ontwerp van onteigeningsplan in het gemeentehuis ter inzage ligt. Wordt tot de onteigening besloten door een andere instantie dan de gemeente waar de goederen gelegen zijn, dan komen de kosten van het door de gemeente uitgevoerde openbaar onderzoek ten laste van de onteigenaar. }1. – § 2, lid 1, na wijziging, vervangen bij art. 19 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012, van toepassing op procedures voor de opmaak van provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen die door de provincieraad definitief worden vastgesteld na de inwerkingtreding van dit decreet (art. 37, lid 1) }2. – § 2, lid 2, impliciet ingevoegd bij art. 19 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012, van toepassing op procedures voor de opmaak van provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen die door de provincieraad definitief worden vastgesteld na de inwerkingtreding van dit decreet (art. 37, lid 1)
Art. 2.4.5. Op verzoek van de onteigenende instantie worden de aankoopcomités van onroerende goederen belast met alle aankopen en onteigeningen van percelen ter uitvoering van de ruimtelijke uitvoeringsplannen. Art. 2.4.6. § 1. Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of -vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan, voorzover de onteigening wordt gevorderd voor de verwezenlijking van dat ruimtelijk uitvoeringsplan. Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt evenmin rekening gehouden met de waardevermeerdering die het goed heeft verkregen door werken of veranderingen uitgevoerd zonder vergunning of in strijd met de voorschriften van een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan. § 2. Onteigeningen die achtereenvolgens worden verordend ter verwezenlijking van een uitvoeringsplan, met inbegrip van een herzien ruimtelijk uitvoeringsplan, worden voor de waardebepaling van de te onteigenen goederen geacht een geheel te vormen op de datum van het eerste onteigeningsbesluit. {1É3 116 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
J 1. – Wanneer de overheid overgaat tot uitvoering van de voorschriften van de streek-, gewest- of gemeentelijke plannen en zij daarvoor gronden onteigent, wordt bij het bepalen van de waarde van het onteigend perceel geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of -vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van de plannen (Cass., 29 maart 2 013, C.10.0638.N). J 2. – Ingeval de onteigening niet geschiedt ter verwezenlijking van een streek-, gewest- of gemeentelijk plan, verbiedt geen enkel wettelijk voorschrift dat bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel rekening wordt gehouden met de waardevermeerdering of -vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van zodanig plan; in dit geval is de rechter bij het bepalen van de billijke vergoeding die krachtens artikel 16 van de Grondwet aan de onteigende verschuldigd is, verplicht met zodanige waardevermeerdering of -vermindering rekening te houden (Cass., 29 maart 2013, C.10.0638.N). J 3. – De wettelijke bepaling van artikel 72, § 1, eerste lid, Stedenbouwdecreet 1999, die inhoudt dat, wanneer de onteigening wordt gevorderd voor de verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel geen rekening wordt gehouden met de waardevermeerdering of –vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van dat ruimtelijk uitvoeringsplan, vertolkt een algemeen beginsel dat van toepassing is ongeacht de rechtsgrond van de onteigening. Het O.M. concludeerde eveneens tot verwerping van het cassatieberoep maar was van oordeel dat het eerste middel niet ontvankelijk was bij gebrek aan belang nu eisers in hun appelconclusie zelf hadden besloten tot de toepasselijkheid van het principe van de planologische neutraliteit (Cass., 31 mei 2013, C.11.0749.N).
Art. 2.4.7. De onteigeningen in de zin van deze afdeling zullen worden gevorderd met toepassing van de gemeenrechtelijke onteigeningsprocedure of van de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden. Art. 2.4.8. Wanneer binnen een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de goedkeuring van het onteigeningsplan, de onteigeningsprocedure niet is begonnen, kan de eigenaar per aangetekende brief de onteigenende instantie verzoeken van de onteigening van zijn goed af te zien. De onteigenende instantie brengt de eigenaar per aangetekende brief binnen zes maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek, op de hoogte van haar beslissing. Doet ze dat niet, dan vervalt het onteigeningsplan van rechtswege voor het deel dat betrekking heeft op de goederen van de eigenaar die het verzoek heeft ingediend. Als de onteigenende instantie afziet van het voornemen om te onteigenen, dan vervalt het onteigeningsplan. Als de onteigenende instantie niet afziet van het voornemen om te onteigenen, dan dient ze binnen twee jaar, te rekenen vanaf de aangetekende brief waarmee ze de verzoeker op de hoogte brengt van haar beslissing, de onteigeningsprocedure aan te vatten, zo niet vervalt het onteigeningsplan van rechtswege voor het deel dat betrekking heeft op de goederen van de eigenaar die het verzoek heeft ingediend.
Art. 2.4.9. De Vlaamse Regering kan, binnen de perken van de begroting, subsidies verlenen aan provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare instellingen en aan de organen die door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn tot onteigening voor het algemeen belang, als tegemoetkoming in: 1° de verwerving, met inbegrip van de onteigening en de inrichting van gronden en panden, ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg; 2° de uitbouw en/of toepassing van specifieke instrumenten voor de voorbereiding van de oprichting van een grond- en pandenbank of de ondersteuning van ruil- en herverkavelingsinitiatieven.
De Vlaamse Regering kan haar waarborg verlenen voor de goede afloop van leningen die door provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare instellingen en ook door de organen die door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn tot onteigening ten algemenen nutte, worden aangegaan voor de verwerving, met inbegrip van de onteigening, en de inrichting van gronden en panden, ter verwezenlijking van een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid. De gronden of panden worden verworven met het oog op projecten die betrekking hebben op de aanleg van het openbaar domein ten voordele van zwakke weggebruikers of van het openbaar vervoer of op de verbetering van groenvoorzieningen en de woonomgeving. Afdeling 3
Aankoopplicht Art. 2.4.10. § 1. De eigenaar van een onroerend goed kan van het Vlaamse Gewest de verwerving daarvan eisen indien hij aantoont dat, ten gevolge van de vaststelling van één of meer al dan niet opeenvolgende ruimtelijke uitvoeringsplannen, de waardevermindering van zijn onroerend goed ernstig is of de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt. De bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II en VII, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op deze aankoopplicht. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en de procedure van de aankoopplicht. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van berekening van het bedrag van de aankoopprijs waarop de eigenaar recht heeft. § 3. Het bedrag dat de eigenaar van het Vlaamse Gewest ontvangt met toepassing van dit artikel, wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag dat de eigenaar reeds heeft ontvangen ten gevolge van planschade voor hetzelfde onroerend goed. Hetzelfde geldt wat betreft de bedragen die reeds werden ontvangen ten gevolge van kapitaalschade in de zin van boek 6 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid. Wanneer een eigenaar toepassing maakt van deze aankoopplicht, kan hij jegens het Vlaamse Gewest en met betrekking tot hetzelfde onroerend goed geen aanspraak meer maken op schadeloosstellingen ingevolge planschade of patrimoniumverlies of op de toepassing van enige andere aankoopplicht.
HOOFDSTUK VI
PLANSCHADE EN PLANBATEN Afdeling 1
Planschade Art. 2.6.1. § 1. De ruimtelijke uitvoeringsplannen kunnen erfdienstbaarheden van openbaar nut doen ontstaan en eigendomsbeperkingen inhouden, met inbegrip van bouwverbod. In de gevallen, vermeld in § 2 en § 3, kan een bouwof verkavelingsverbod aanleiding geven tot een be-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
perkte schadevergoeding, planschadevergoeding genaamd. § 2. Planschadevergoeding wordt toegekend wanneer, op basis van een in werking getreden ruimtelijk uitvoeringsplan, een perceel niet meer in aanmerking komt voor een vergunning om te bouwen, vermeld in artikel 4.2.1, 1°, of te verkavelen, terwijl het de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat definitieve plan wel in aanmerking kwam voor een vergunning om te bouwen of te verkavelen. § 3. Voor de toepassing van planschadevergoeding moet bovendien aan volgende criteria samen worden voldaan op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het definitieve plan: 1° het perceel moet gelegen zijn aan een voldoende uitgeruste weg overeenkomstig artikel 4.3.5, § 1; 2° het perceel moet stedenbouwkundig en bouwtechnisch voor bebouwing in aanmerking komen; 3° het perceel moet gelegen zijn binnen een bebouwbare zone zoals bepaald in een plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan; 4° enkel de eerste 50 meter vanaf de rooilijn komt in aanmerking voor planschade. Het criterium, vermeld in het eerste lid, 1°, geldt evenwel niet voor de percelen waarop de bedrijfsgebouwen en de exploitantenwoning van een bestaand land- of tuinbouwbedrijf gelegen zijn. § 4. Er is geen planschadevergoeding verschuldigd in de volgende gevallen: 1° bij verbod te bouwen of te verkavelen als gevolg van een vastgestelde en, in voorkomend geval, goedgekeurde onteigeningsbeslissing; 2° bij verbod een grotere oppervlakte van een perceel te bebouwen dan het ruimtelijk uitvoeringsplan toelaat, of bij een verkaveling de door het plan bepaalde bebouwingsdichtheid te overschrijden; 3° bij verbod de exploitatie van gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven voort te zetten na het verstrijken van de tijd waarvoor de milieuvergunning was verleend; 4° bij verbod te bouwen op een stuk grond dat de minimumafmetingen, vastgesteld in een ruimtelijk uitvoeringsplan, niet heeft; 5° bij verbod te bouwen of te verkavelen buiten de bebouwde kernen wegens de dwingende eisen van de verkeersveiligheid; 6° bij verbod een stuk grond te verkavelen waarvoor een vroeger verleende verkavelingsvergunning vervallen was op de datum van de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of plan van aanleg dat vermeld verbod inhoudt; 7° voor de gebouwen of vaststaande inrichtingen, vernield door een natuurramp, als het verbod van hun wederopbouw voortvloeit uit artikel 12, § 3, eerste lid van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen; 8° bij weigering van een aanvraag om de functie van een gebouw te wijzigen; 9° wanneer de overeenkomstig artikel 2.6.2, § 1, berekende waardevermindering die voor schadeloosstelling in aanmerking komt, niet meer bedraagt dan twintig ten honderd van de waarde van het goed op het ogenblik van de verwerving, geactualiseerd tot op de dag van het ontstaan van het recht op vergoeding en verhoogd met de lasten en kosten;
10° wanneer de schade in aanmerking komt voor een compensatie, vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid.
Art. 2.6.2. § 1. De waardevermindering die voor de planschadevergoeding in aanmerking komt, dient te worden geraamd als het verschil tussen de waarde van dat goed op het ogenblik van de verwerving, geactualiseerd tot op de dag van het ontstaan van het recht op schadevergoeding, verhoogd met de lasten en kosten, vóór de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan en de waarde van dat goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op schadevergoeding na de inwerkingtreding van dat ruimtelijk uitvoeringsplan. Als waarde van het goed op het ogenblik van verwerving wordt in aanmerking genomen, het bedrag dat als grondslag heeft gediend voor de heffing van de registratie- of successierechten over de volle eigendom van het goed, of, bij ontstentenis van zulke heffing, de verkoopwaarde van het goed in volle eigendom op de dag van de verwerving. Als waarde van het goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op schadevergoeding wordt in aanmerking genomen: 1° in geval van overdracht of inbreng van het goed, het bedrag dat als grondslag heeft gediend voor de heffing van de registratierechten over de volle eigendom van het goed, of, indien zulke heffing ontbreekt, de verkoopwaarde van het goed in volle eigendom op de dag van de overdracht of de inbreng met als minimum de overeengekomen waarde; 2° in geval van weigering van een vergunning om te bouwen of een verkavelingsvergunning, of in geval van een negatief stedenbouwkundig attest, de verkoopwaarde op dat ogenblik. De waarde van het goed op het ogenblik van de verwerving wordt geactualiseerd door ze te vermenigvuldigen met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de kalendermaand voorafgaand aan die waarin de schadevergoeding is vastgesteld en het zo bekomen getal te delen door het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het jaar van verwerving door de vergoedingsgerechtigde, in voorkomend geval, omgerekend op dezelfde basis als eerstgenoemd indexcijfer. De aldus bekomen waarde wordt verhoogd met de kosten van verwerving en met de uitgaven die door de vergoedingsgerechtigde zijn gedragen met het oog op de realisatie van de bestemming van het goed op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het plan, vermeld in het eerste lid. Enkel de waardevermindering voortvloeiend uit het plan, vermeld in artikel 2.6.1, § 2, kan in aanmerking komen voor planschadevergoeding. Het recht op planschadevergoeding ontstaat ofwel bij een overdracht onder bezwarende titel van het goed, ofwel bij inbreng van het goed in een vennootschap, ofwel bij de weigering van een vergunning om te bouwen of een verkavelingsvergunning, ofwel bij het afleveren van een negatief stedenbouwkundig attest. Na verloop van een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding van het plan, kan het recht op planschadevergoeding niet meer ontstaan. Deze vijfjarentermijn wordt opgeschort gedurende vijf jaar, in het geval, vermeld in artikel 2.6.1, § 4, 1°, tenzij de onteigeningsbeslissing eerder zou vervallen of eerder zou worden herroepen. Het vorderingsrecht vervalt definitief een jaar na de dag waarop het recht op planschadevergoeding is ontstaan.
§ 2. De planschadevergoeding bedraagt tachtig percent van de waardevermindering. De planschadevergoeding wordt verminderd of geweigerd voorzover vaststaat dat de eiser in het Gewest andere onroerende goederen bezit of aandelen in een vennootschap die als hoofddoel het beheer van onroerende goederen heeft, die voordeel halen uit de inwerkingtreding van een ruimtelijk uitvoeringsplan of uit werken uitgevoerd op kosten van openbare besturen, behoudens de onroerende goederen waarvoor een planbatenheffing betaald wordt overeenkomstig artikel 2.6.4 tot en met 2.6.18. Op straffe van definitief verval van het recht op planschadevergoeding moeten alle eisende partijen binnen zes maanden na de inleiding van de zaak en uiterlijk vóór de eerste rechterlijke uitspraak over de grond van de zaak per aangetekende brief gericht aan de griffie van de bevoegde rechtbank een staat neerleggen met de vermelding op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of zij al dan niet in het bezit zijn van andere, bebouwde of onbebouwde, gronden in het Gewest of aandelen in een vennootschap die als hoofddoel het beheer van onroerende goederen heeft. Als dat het geval is, moeten zij ook de precieze aanduiding geven van de kadastrale gegevens van die gronden en het aantal aandelen. Terzelfder tijd als de neerlegging ter griffie, wordt die staat op dezelfde wijze medegedeeld aan de verwerende partij en haar raadsman. De planschadevergoeding wordt niet verminderd voor de percelen waarvoor de eiser een planbatenheffing betaald heeft. § 3. Aan de verplichting tot planschadevergoeding kan, ten laatste binnen twee jaar na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, en ongeacht de eigenaar, voldaan worden door een definitieve vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan tot wijziging van het bestaande plan, met het doel aan het goed opnieuw de bestemming te geven die het had de dag vóór de inwerkingtreding van het bestaande plan. Indien het besluit houdende definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan voor een deel aan het goed de bestemming geeft die het had de dag vóór de inwerkingtreding van het bestaande ruimtelijk uitvoeringsplan, dan wordt de betaling van de planschadevergoeding pro rata berekend. § 4. Wanneer krachtens een definitief vastgesteld ruimtelijk uitvoeringsplan een bouwverbod kan worden tegengeworpen aan degene die een perceel in een verkaveling heeft aangekocht, kan het gewest, de provincie of de gemeente zich aan de verplichting tot planschadevergoeding onttrekken door dat perceel, in onderling akkoord, van de betrokkene terug te kopen, op voorwaarde dat hem de betaalde koopprijs, verhoogd met de lasten en kosten, en geactualiseerd aan de hand van het indexcijfer van de consumptieprijzen, wordt terugbetaald. Indien dat perceel het enige onroerende goed is waarvan de betrokkene eigenaar is, kan hij de terugkoop door het gewest, de provincie of de gemeente eisen door zijn wil te doen kennen bij aangetekende brief, te zenden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het bovenvermeld ruimtelijk uitvoeringsplan. In dat geval moet het perceel worden teruggekocht en betaald binnen twaalf maanden na de kennisgeving. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake de terugkoop.
Art. 2.6.3. De vorderingen tot betaling van planschadevergoedingen, ongeacht het bedrag ervan,
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
117
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken van eerste aanleg. De planschadevergoeding is verschuldigd door de overheid die het ruimtelijk uitvoeringsplan opmaakte waardoor de planschade is ontstaan. Afdeling 2
Planbatenheffing Onderafdeling 1
Grondslag, uitzonderingen, vrijstellingen en schorsingen
12° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «landbouw» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» valt; 13° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «bos», «overig groen» of «reservaat en natuur» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «landbouw» valt; 14° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «bos», «overig groen» of «reservaat en natuur» valt, naar een zone die onder de subcategorie van gebiedsaanduiding «gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen» valt;
Art. 2.6.4. Een planbatenheffing is verschuldigd wanneer een in werking getreden ruimtelijk uitvoeringsplan of bijzonder plan van aanleg op een perceel één of meer van de hiernavolgende bestemmingswijzigingen doorvoert:
15° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «landbouw» valt, naar een zone die onder de subcategorie van gebiedsaanduiding «gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen» valt.
1° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «bos», «overig groen» of «reservaat en natuur» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «wonen» valt;
Art. 2.6.5. Er is geen planbatenheffing verschuldigd in volgende gevallen:
2° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «landbouw» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «wonen» valt; 3° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «wonen» valt; 4° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «gemeenschaps- en nutsvoorzieningen» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «wonen» valt; 5° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «bedrijvigheid» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «wonen» valt; 6° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «bos», «overig groen» of «reservaat en natuur» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «bedrijvigheid» valt; 7° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «landbouw» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «bedrijvigheid» valt; 8° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «bedrijvigheid» valt; 9° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «gemeenschaps- en nutsvoorzieningen» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «bedrijvigheid» valt; 10° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «gemeenschaps- en nutsvoorzieningen» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» valt; 11° de bestemmingswijziging van een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «bos», «overig groen» of «reservaat en natuur» valt, naar een zone die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» valt; 118 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
1° wanneer de bestemmingswijziging niet voor gevolg heeft dat voortaan een verkavelingsvergunning of een stedenbouwkundige vergunning verkregen kan worden die vóór de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg niet verkregen kon worden; 2° wanneer de bestemmingswijziging minder dan vijfentwintig procent van een perceel bestrijkt en/of een perceelsgedeelte van minder dan 200 m2 betreft; 3° wanneer voor het perceel een ruimtelijk uitvoeringsplan, dan wel een bijzonder plan van aanleg, in werking treedt om te voldoen aan een verplichting tot planschadevergoeding; 4° wanneer het perceel waarop de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, dan wel het bijzonder plan van aanleg, een zonevreemde, hoofdzakelijk vergunde en nietverkrotte woning in de zin van artikel 4.4.10 gevestigd is, een voor wonen geëigende bestemming krijgt ten gevolge van het plan;
het ruimtelijk uitvoeringsplan, dan wel het bijzonder plan van aanleg; 2° de onteigening, respectievelijk de overdracht in der minne ten algemenen nutte, gebeurt ten laste van de heffingsplichtige en niet ten aanzien van een derde-verkrijger. Indien de onteigening of de overdracht in der minne ten algemenen nutte plaatsvindt nadat de planbatenheffing, of een gedeelte daarvan, reeds is betaald, worden de reeds betaalde bedragen terugbetaald, evenwel zonder dat moratoriuminteresten verschuldigd zijn.
Art. 2.6.7. De planbatenheffing wordt in voorkomend geval opgeschort: 1° gedurende de periode waarbinnen het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg geschorst is door de Raad van State; 2° vanaf de betekening, aan de ambtenaar belast met het invorderen van de planbatenheffing, van de intentie om onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2.6.6, te onteigenen of te verwerven in der minne ten algemenen nutte, desgevallend tot en met de dag van de beslissing tot herroeping van deze intentie; 3° gedurende de periode waarbinnen het perceel niet bebouwd kan worden ten gevolge van redenen eigen aan het perceel; 4° gedurende de periode waarbinnen het perceel niet bebouwd kan worden ten gevolge van een erfdienstbaarheid van openbaar nut. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen betreffende de mededeling van de redenen, de aanvang en de beëindiging van de opschorting, vermeld in het eerste lid, aan de ambtenaar belast met het invorderen van de planbatenheffing. }1[Art.
2.6.7/1. § 1. Op verzoek van de belastingplichtige wordt de heffing opgeschort voor de percelen die het voorwerp uitmaken van een brownfieldconvenant, definitief gesloten overeenkomstig hoofdstuk III van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten, indien voldaan is aan elk van volgende voorwaarden:
5° wanneer een perceel, begrepen in een niet-vervallen verkaveling, bestemd voor woningbouw, een voor woningbouw geëigende bestemming krijgt ten gevolge van het plan;
1° de belastingplichtige is actor bij het brownfieldconvenant;
6° wanneer het perceel waarop de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, dan wel het bijzonder plan van aanleg, een zonevreemd, hoofdzakelijk vergund en niet-verkrot bedrijf in de zin van artikel 4.4.10 gevestigd is, een voor bedrijvigheid geëigende bestemming krijgt ten gevolge van het plan;
3° het verzoek tot opschorting gebeurt bij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzendingsdatum vermeld op het aanslagbiljet of binnen een termijn van drie maanden na de definitieve afsluiting van het brownfieldconvenant.
7° wanneer het perceel waarop de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, dan wel het bijzonder plan van aanleg, zonevreemde, hoofdzakelijk vergunde en niet-verkrotte gebouwen of terreinen voor sport-, recreatieen jeugdactiviteiten gelegen of gevestigd zijn, een voor deze activiteiten geëigende bestemming krijgt ten gevolge van het plan.
§ 2. De opschorting vervalt van zodra de voorwaarden van het brownfieldconvenant niet of niet tijdig worden nageleefd. De opgeschorte heffing is in die gevallen alsnog verschuldigd. De belastingplichtige wordt hiervan in kennis gebracht.
Art. 2.6.6. Percelen die worden onteigend of overgedragen in der minne ten algemenen nutte worden van planbatenheffing vrijgesteld, voor zover voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden: 1° er wordt overeenkomstig artikel 2.4.6, § 1, eerste lid, geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die voortvloeit uit de voorschriften van
2° op de datum van inwerkingtreding van het RUP is het brownfieldconvenant nog niet gerealiseerd;
De opgeschorte heffing is niet verschuldigd als wordt vastgesteld dat het brownfieldproject tijdig werd gerealiseerd conform de in het brownfieldconvenant opgenomen voorwaarden. In dit geval worden de reeds betaalde bedragen terugbetaald, zonder dat moratoriuminteresten verschuldigd zijn. § 3. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de indiening en aanvaarding van het verzoek tot opschorting en voor de kennisgeving aan de belastingplichtige van het einde van de opschorting.]1
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
die elk onderworpen worden aan een specifiek heffingspercentage.
}1. – Ingevoegd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 30 juli 2013, inwerkingtreding: 9 augustus 2013 (art. 42, inleidende zin)
Aard van de bestemmingswijziging
}1[Art. 2.6.7/2. De heffingen die betrekking
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 10°
1,92 euro
Deze berekening gebeurt aan de hand van volgende tabel:
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 11°
2,58 euro
Gedeelte van de vermoede meerwaarde
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 12°
2,19 euro
Percentage toepasselijk op het overeenstemmend gedeelte
Totale bedrag van de heffing over het voorgaand gedeelte /
0,39 euro
van 0,01 tot en met 12.500 EUR
1 t.h.
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 13°
125 EUR
2,85 euro
van 12.500 tot en met 25.000 EUR
2 t.h.
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 14°
3 t.h.
375 EUR
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 15°
2,46 euro.
van 25.000 tot en met 50.000 EUR van 50.000 tot en met 100.000 EUR
5 t.h.
1.125 EUR
van 100.000 tot en met 150.000 EUR
8 t.h.
3.625 ;EUR
van 150.000 tot en met 200.000 EUR
14 t.h.
7.625 EUR
van 200.000 tot en met 250.000 EUR
18 t.h.
14.625 EUR
van 250.000 tot en met 500.000 EUR
24 t.h.
23.625 EUR
boven de 500.000 EUR
30 t.h.
83.625 EUR.
hebben op percelen die al voor de inwerkingtreding van artikel 2.6.7/1 het voorwerp uitmaken van een bestaand brownfieldconvenant, worden in afwijking van artikel 2.6.7/1, § 1, opgeschort als het verzoek tot opschorting gebeurt voor 31 december 2013. De paragrafen 2 en 3 van artikel 2.6.7/1 zijn overeenkomstig van toepassing.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 13 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 30 juli 2013, inwerkingtreding: 9 augustus 2013 (art. 42, inleidende zin)
Onderafdeling 2
Heffingsplicht Art. 2.6.8. Heffingsplichtig is diegene die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het betrokken ruimtelijk uitvoeringsplan of bijzonder plan van aanleg het eigendomsrecht of het bloot eigendomsrecht op het perceel kan laten gelden. De heffingsplicht gaat over op de natuurlijke of rechtspersoon waaraan het eigendomsrecht of bloot eigendomsrecht, vermeld in het eerste lid, kosteloos of ingevolge erfopvolging of testament wordt overgedragen.
Art. 2.6.9. Indien er meerdere heffingsplichtigen zijn, zijn zij hoofdelijk gehouden voor de gehele planbatenheffing. Onderafdeling 3
Bedrag van de vermoede meerwaarde per m2
Indien het perceel het voorwerp uitmaakt van meerdere gelijktijdige bestemmingswijzigingen, wordt de vermoede meerwaarde van het perceel berekend als de optelsom van de producten van de respectievelijke oppervlaktes van elke wijziging en het bedrag van de vermoede meerwaarde per m2, zoals weergegeven in de tabel, opgenomen in het eerste lid. Indien een zone die nog niet is afgebakend met toepassing van artikel 2.2.3, § 2, eerste lid, onder meerdere categorieën van gebiedsaanduiding valt, wordt de vermoede meerwaarde berekend aan de hand van de categorie waaronder de meerderheid van de functies van de zone ressorteert. }1[§ 3. In
afwijking van paragraaf 1 wordt voor de berekening van de vermoede meerwaarde de oppervlakte van de bestemmingswijziging beperkt tot een maximale oppervlakte van 2.750 m2, voor zover tegelijk aan volgende voorwaarden is voldaan:
Bedrag
1° het betreft een bestemmingswijziging zoals vermeld in artikel 5.4.2, tweede lid;
Art. 2.6.10. § 1. De planbatenheffing wordt bere-
2° de bestemmingswijziging heeft niet tot gevolg dat het bestaande aantal woongelegenheden kan worden verhoogd;
kend uitgaande van de vermoede meerwaarde van een perceel ten gevolge van de bestemmingswijziging en op basis van de oppervlakte van de bestemmingswijziging op het perceel. De oppervlakte van het perceel is de bij het kadaster gekende oppervlakte. § 2. De vermoede meerwaarde van een perceel wordt berekend overeenkomstig volgende tabel: Aard van de bestemmingswijziging
Bedrag van de vermoede meerwaarde per m2
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 1°
86,31 euro
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 2°
85,92 euro
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 3°
83,73 euro
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 4°
85,65 euro
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 5°
54,89 euro
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 6°
58,02 euro
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 7°
57,63 euro
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 8°
55,44 euro
Wijziging als vermeld in art. 2.6.4, 9°
57,36 euro
3° de bestemmingswijziging heeft niet tot gevolg dat het bouwvolume kan worden verhoogd tot meer dan 1.000 m3; 4° de bestemmingswijziging heeft niet tot gevolg dat een verkavelingsvergunning voor het perceel kan worden afgeleverd. De beperking van de oppervlakte is niet van toepassing op eventuele andere gelijktijdige bestemmingswijzigingen op het perceel.]1 }2[§ 4. Paragraaf 3
is van toepassing op ruimtelijke uitvoeringsplannen die vanaf 1 september 2009 voorlopig worden vastgesteld. Indien voor het perceel dat onder de toepassing valt van paragraaf 3 reeds een planbatenheffing werd gevestigd, kan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ambtshalve ontheffing ten belope van het te veel aangerekende bedrag verlenen. Indien dit aanleiding geeft tot een gedeeltelijke terugbetaling van de planbatenheffing zijn geen moratoriumintresten verschuldigd.]2
}1. – § 3 toegevoegd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 30 juli 2013, inwerkingtreding: 9 augustus 2013 (art. 42, inleidende zin) }2. – § 4 toegevoegd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 30 juli 2013, inwerkingtreding: 9 augustus 2013 (art. 42, inleidende zin)
Art. 2.6.11. Voor de berekening van de planbatenheffing wordt het bedrag van de vermoede meerwaarde van een perceel verdeeld in schijven,
Art. 2.6.12. § 1. De in artikel 2.6.10, § 2, eerste lid, opgenomen vermoede meerwaarden per m2 worden vijfjaarlijks geactualiseerd. De Vlaamse Regering legt daartoe vijfjaarlijks een voorstel voor aan de decreetgever, op grond van het evaluatierapport, vermeld in artikel 2.6.19, tweede lid. De cyclus van vijf jaar vangt aan op 1 januari 2009. Indien op 31 december van het laatste jaar van de cyclus van vijf jaar, vermeld in het eerste lid, geen actualisering is doorgevoerd, wordt het bedrag van de verschuldigde planbatenheffing, als bepaald overeenkomstig artikel 2.6.10 en 2.6.11, vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar geactualiseerd door dit te vermenigvuldigen met de gezondheidsindex voor de maand volgend op de maand van de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg, en te delen door de gezondheidsindex voor de maand volgend op de maand van de inwerkingtreding van het decreet waarin het toepasselijke bedrag van de vermoede meerwaarde per m2 voor het laatst werd vastgesteld of aangepast. § 2. In afwijking van § 1 legt de Vlaamse Regering reeds uiterlijk op 31 december 2011 een eerste voorstel tot actualisering van de vermoede meerwaarden per m2 voor de bestemmingswijzigingen, vermeld in artikel 2.6.4, 14° en 15°, aan de decreetgever voor. Het voorstel is gebaseerd op een specifieke evaluatie betreffende deze bestemmingswijzigingen. De regeling, vermeld in het eerste lid, stelt de bestemmingswijzigingen, vermeld in artikel 2.6.4, 14° en 15°, niet vrij van de globale vijfjaarlijkse evaluatie en actualisering, vermeld in § 1, eerste lid. De regeling, vermeld in § 1, tweede lid, is ook op deze bestemmingswijzigingen onverkort van toepassing. Onderafdeling 4
Inkohiering en invordering Art. 2.6.13. § 1. De belastingschuld wordt eisbaar gemaakt door middel van kohieren die worden vastgesteld op basis van door het departement aangeleverde gegevens en die ten minste volgende elementen omvatten:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
119
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
1° een verwijzing naar de bepalingen van deze afdeling; 2° de grondslag van de heffing en een verwijzing naar het ruimtelijk uitvoeringsplan of bijzonder plan van aanleg dat de bestemmingswijziging omvat die geldt als grondslag van de planbatenheffing; 3° de identiteit van de heffingsplichtige; 4° het te betalen bedrag; 5° het artikelnummer; 6° de datum van uitvoerbaarverklaring. Het departement verzamelt, ontsluit en beheert voormelde gegevens in een geoloket planbaten. De initiërende overheden en de betrokken instanties leveren, elk voor wat hun verantwoordelijkheid betreft, de gegevens digitaal aan overeenkomstig de technische richtlijnen van het departement. De kohieren worden door de daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigde ambtenaar uitvoerbaar verklaard, uiterlijk op 31 december van het jaar, volgend op het kalenderjaar van de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg dat de bestemmingswijziging omvat die geldt als grondslag van de planbatenheffing. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen omtrent de inhoud en de vormgeving van de kohieren. § 2. Het aanslagbiljet dat wordt verstuurd naar de heffingsplichtige, bevat de gegevens, vermeld in het kohier, alsook: 1° het aanslagjaar waarvoor de planbatenheffing verschuldigd is, zijnde het jaar van inkohiering; 2° de verzendingsdatum; 3° de berekeningswijze van het bedrag van de planbatenheffing; 4° de berekeningswijze van de betalingstermijn; 5° de termijn waarbinnen de heffingsplichtige bezwaar kan indienen, de benaming en het adres van de instantie die bevoegd is om deze te ontvangen en de formaliteiten die daarbij moeten worden nageleefd. Onderafdeling 5
Betalingstermijn en bezwarenregeling Art. 2.6.14. § 1. }1[De planbatenheffing is betaal-
b) een verkavelingsvergunning. Indien een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning, vermeld in het eerste lid, 2°, uitdrukkelijk melding maakt van verschillende fasen van een bouw- of verkavelingsproject, wordt de planbatenheffing gefaseerd betaald overeenkomstig de daartoe door de Vlaamse Regering bepaalde regelen. Binnen een termijn van zes maanden na de aanvang van elke fase wordt de voor die fase verschuldigde heffing betaald.]1 § 2. Indien een verrichting, vermeld in § 1, eerste lid, plaatsvond vóór de verzending van het aanslagbiljet, moet de planbatenheffing betaald worden binnen een termijn van zes maanden na de verzending van het aanslagbiljet. § 3. Indien in de periode tussen de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg en een verrichting, vermeld in § 1, eerste lid, een tweede bestemmingswijziging in werking treedt, wordt de eerste bestemmingswijziging voor de toepassing van deze afdeling geacht nooit te hebben plaatsgevonden. }1. – § 1 vervangen bij art. 92 Decr. Vl. Parl. 18 december 2009, B.S., 30 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 154, inleidende zin)
Art. 2.6.15. Een bonificatie wordt verleend aan de heffingsplichtige die de planbatenheffing betaalt binnen het jaar na de datum waarop het aanslagbiljet is verstuurd, terwijl het heffingsbedrag in de periode tussen de verzending van het aanslagbiljet en de betaling nog niet moest worden betaald:
De Vlaamse Regering kan nadere procedurele regelen bepalen betreffende de indiening en behandeling van het bezwaar. }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S., 20 juli 2011
Onderafdeling 7
Overige bepalingen Sectie 1 }1[ Suppletieve toepassing van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 4.4.0.0.2 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 2.6.18. }1[Onverminderd de bepalingen van of krachtens deze afdeling, zijn de bepalingen van titel 3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 van toepassing op de planbatenheffing.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 4.4.0.0.2 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
TITEL IV
VERGUNNINGENBELEID
1° ofwel omdat op het ogenblik van de betaling nog geen rechtshandelingen, vermeld in artikel 2.6.14, § 1, eerste lid, werden gesteld;
HOOFDSTUK I
2° ofwel omdat de heffing op het ogenblik van de betaling opgeschort was ingevolge een van de redenen, vermeld in artikel 2.6.7.
Art. 4.1.1. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
De bonificatie bedraagt vijftien procent van het bedrag van deze voorafbetaling. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van deze bonificatieregeling.
Art. 2.6.16. § 1. De heffingsplichtige kan bij de Vlaamse Belastingdienst een gemotiveerd bezwaar indienen tegen een aanslag. Hij voegt bij het bezwaarschrift de nodige bewijskrachtige stukken om zijn bezwaren te staven. Het bezwaar wordt op straffe van verval ingediend binnen een termijn van drie maanden }1[vanaf de derde werkdag volgend op de betekening van het aanslagbiljet]1.
DEFINITIES
1° bestemmingsvoorschrift: een stedenbouwkundig voorschrift dat is neergelegd in: a) een gewestplan, in welk geval het betrekking heeft op de omschrijving van de bestemmingsgebieden, in de zin van artikel 1, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen; b) een algemeen plan van aanleg, in welk geval het betrekking heeft op de omschrijving van de algemene bestemming van de verschillende delen van het grondgebied voor bewoning, nijverheid, landbouw of enig ander gebruik;
§ 2. De Vlaamse Belastingdienst bezorgt aan de heffingsplichtige een ontvangstmelding die de datum van ontvangst van het bezwaar vermeldt.
c) een bijzonder plan van aanleg, in welk geval het betrekking heeft op de omschrijving van de gedetailleerde bestemming van de verschillende delen van het grondgebied voor bewoning, nijverheid, landbouw of enig ander gebruik;
2° zes maanden na het verlenen, in laatste administratieve aanleg, van:
§ 3. De Vlaamse Belastingdienst kan de heffingsplichtige verzoeken alle stukken voor te leggen of te verstrekken die nuttig kunnen zijn om over het bezwaar te beslissen.
d) een ruimtelijk uitvoeringsplan, in welk geval het betrekking heeft op de omschrijving van de bestemming van een gebied overeenkomstig artikel 2.2.2, § 1, eerste lid, 2°;
a) een stedenbouwkundige vergunning voor bouwwerken, vermeld in artikel 4.2.1, 1°, voor zover voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
§ 4. De beslissing van de Vlaamse Belastingdienst wordt per beveiligde zending aan de heffingsplichtige bezorgd.
1) de betrokken bouwwerken betreffen niet enkel afbraakwerken of bodemsaneringswerken; 2) voor het verrichten van de betrokken bouwwerken is de medewerking van een architect vereist;
§ 5. Het indienen van een bezwaarschrift schort de verplichting tot betaling van de planbatenheffing niet op. Het indienen van een bezwaarschrift schort evenmin het lopen van de nalatigheidsintresten op.
2° bouwvolume: het bruto-bouwvolume van een constructie en haar fysisch aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw, zoals een aangebouwde garage, veranda of berging, gemeten met inbegrip van buitenmuren en dak, en met uitsluiting van het volume van de gebruikelijke onderkeldering onder het maaiveld;
3) de vergunning kon vóór de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan of het bijzonder plan van aanleg niet worden verleend;
§ 6. De Vlaamse Belastingdienst sluit met het departement een protocol over de advisering over de ruimtelijke aspecten van ingediende bezwaren.
3° constructie: een gebouw, een bouwwerk, een vaste inrichting, een verharding, een publiciteitsinrichting of uithangbord, al dan niet bestaande uit
baar binnen een termijn van: 1° vijftien kalenderdagen vanaf de datum van het verlijden van de authentieke akte betreffende een overdracht ten bezwarende titel, door de heffingsplichtige, van enig zakelijk recht met betrekking tot het perceel;
120 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
duurzame materialen, in de grond ingebouwd, aan de grond bevestigd of op de grond steunend omwille van de stabiliteit, en bestemd om ter plaatse te blijven staan of liggen, ook al kan het goed uit elkaar genomen worden, verplaatst worden, of is het goed volledig ondergronds; 4° gebouwencomplex: een functioneel geheel bestaande uit fysiek niet met elkaar verbonden gebouwen; 5° handelingen van algemeen belang: door de Vlaamse Regering aangewezen handelingen die betrekking hebben op openbare infrastructuur of openbare wegen, nutsvoorzieningen, infrastructuur op het grondgebied van meerdere gemeenten of infrastructuur ten behoeve of ten bate van de uitoefening van een openbare dienst; 6° herbouwen: een constructie volledig afbreken, of méér dan veertig procent van de buitenmuren van een constructie afbreken, en binnen het bestaande bouwvolume van de geheel of gedeeltelijk afgebroken constructie een nieuwe constructie bouwen;
men aan te bieden, zelfs onder opschortende voorwaarde, zulks met het oog op woningbouw of de oprichting van constructies;
VERGUNNINGSPLICHT
15° verkrot: niet voldoend aan de elementaire eisen van stabiliteit;
Afdeling 1
17° zonevreemde constructie: hetzij een constructie die niet beantwoordt aan de voor het perceel geldende bestemmingsvoorschriften en die niet gelegen is binnen een niet-vervallen verkaveling, hetzij een constructie die gelegen is in een reservatiestrook en die niet behoort tot de nutswerken waarvoor de reservatiestrook is afgebakend; 18° zorgwonen: een vorm van wonen waarbij voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden: a) in een bestaande woning wordt één ondergeschikte wooneenheid gecreëerd;
a) bedrijven en hun constructies slechts hoofdzakelijk vergund zijn indien de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke constructies vergund of vergund geacht zijn, ook wat de functie betreft;
b) de ondergeschikte wooneenheid vormt één fysiek geheel met de hoofdwooneenheid;
8° in laatste administratieve aanleg: in de graad van de vergunningsprocedure waarna geen georganiseerd administratief beroep bij een vergunningverlenend bestuursorgaan meer mogelijk is; 9° onderhoudswerken: werken, andere dan stabiliteitswerken, die het gebruik van een constructie voor de toekomst ongewijzigd veilig stellen door het bijwerken, herstellen of vervangen van geërodeerde of versleten materialen of onderdelen; 10° rechtens toegelaten bewijsmiddelen: de bewijsmiddelen, vermeld in boek III, titel III, hoofdstuk VI van het Burgerlijk Wetboek; 11° stabiliteitswerken: werken die betrekking hebben op de constructieve elementen van een constructie, zoals: a) het vervangen van dakgebintes of dragende balken van het dak, met uitzondering van plaatselijke herstellingen; b) het geheel of gedeeltelijk herbouwen of vervangen van buitenmuren of dragende binnenmuren, zelfs met recuperatie van de bestaande stenen; 12° verbouwen: aanpassingswerken doorvoeren binnen het bestaande bouwvolume van een constructie waarvan de buitenmuren voor ten minste zestig procent behouden worden; 13° vergunning: een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning; 14° verkavelen: een grond vrijwillig verdelen in twee of meer kavels om ten minste één van deze kavels te verkopen of te verhuren voor méér dan negen jaar, om er een recht van erfpacht of opstal op te vestigen, of om één van deze overdrachtsvor-
Soorten
16° woning: een goed, vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 31°, van de Vlaamse Wooncode;
7° hoofdzakelijk vergund: een stedenbouwkundige vergunningstoestand, waarbij geldt dat:
b) overige constructies slechts hoofdzakelijk vergund zijn indien ten minste negentig procent van het bruto-bouwvolume van de constructie, gemeten met inbegrip van buitenmuren en dak, en met uitsluiting van het volume van de gebruikelijke onderkeldering onder het maaiveld en van de fysisch aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw, vergund of vergund geacht is, ook wat de functie betreft;
HOOFDSTUK II
c) de ondergeschikte wooneenheid, daaronder niet begrepen de met de hoofdwooneenheid gedeelde ruimten, maakt ten hoogste één derde uit van het bouwvolume van de volledige woning; d) de creatie van de ondergeschikte wooneenheid gebeurt met het oog op het huisvesten van: 1) hetzij ten hoogste twee ouderen in de zin van de gecoördineerde decreten van 18 december 1991 inzake voorzieningen voor ouderen; 2) hetzij ten hoogste twee hulpbehoevende personen, zijnde personen met een handicap, personen die in aanmerking komen voor een tenlasteneming door de Vlaamse zorgverzekering, alsmede personen met een nood aan ondersteuning om zich in het thuismilieu te kunnen handhaven; e) de eigendom, of ten minste de blote eigendom, op de hoofd- en de ondergeschikte wooneenheid berust bij dezelfde titularis of titularissen. {1 R 1. – Zie art. 20 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012 houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en wijziging van de regelgeving wat de opheffing van het agentschap Ruimtelijke Ordening betreft, B.S., 6 juni 2012:
Art. 20. Artikel 4.1.1, 14°, en artikel 4.2.15, § 1, eerste lid, van dezelfde codex worden uitgelegd als volgt: Een voorafgaande verkavelingsvergunning is vereist wanneer een stuk grond vrijwillig wordt verdeeld in twee of meer kavels om ten minste een van deze onbebouwde kavels te verkopen of te verhuren voor meer dan negen jaar, om er een recht van erfpacht of opstal op te vestigen, of om een van deze overdrachtsvormen aan te bieden, zelfs onder opschortende voorwaarde, met het oog op woningbouw of de oprichting van constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt. Een voorafgaande verkavelingsvergunning is niet vereist indien op de kavels één of meer woningen of constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt, worden opgericht, vooraleer de kavels door middel van een van de genoemde overdrachtsvormen worden aangeboden.
Onderafdeling 1
Stedenbouwkundige vergunningsplicht Sectie 1 Vergunningsplichtige handelingen
Art. 4.2.1. Niemand mag zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning: 1° de hiernavolgende bouwwerken verrichten, met uitzondering van onderhoudswerken: a) het optrekken of plaatsen van een constructie; b) het functioneel samenbrengen van materialen waardoor een constructie ontstaat; c) het afbreken, herbouwen, verbouwen en uitbreiden van een constructie; 2° met bomen begroeide oppervlakten, vermeld in artikel 3, § 1 en § 2, van het bosdecreet van 13 juni 1990 ontbossen, zoals vermeld in artikel 4, 15°, van dat decreet; 3° bomen die op een hoogte van één meter boven het maaiveld een stamomtrek van één meter hebben, en geen deel uitmaken van de oppervlakten, vermeld in 2°, vellen; 4° het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen, onder meer door de bodem aan te vullen, op te hogen, uit te graven of uit te diepen waarbij de aard of de functie van het terrein wijzigt; 5° een grond gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten voor: a) het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval; b) het parkeren van voertuigen, wagens of aanhangwagens; c) het plaatsen van één of meer verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt, in het bijzonder woonwagens, kampeerwagens, afgedankte voertuigen en tenten, met uitzondering van het kamperen op een vergund of van vergunning vrijgesteld openluchtrecreatief terrein in de zin van de decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies; 6° de hoofdfunctie van een bebouwd onroerend goed geheel of gedeeltelijk wijzigen, indien de Vlaamse Regering deze functiewijziging als vergunningsplichtig heeft aangemerkt; 7° een woning opsplitsen of in een gebouw het aantal woongelegenheden die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande wijzigen, ongeacht of het gaat om een eengezinswoning, een etagewoning, een flatgebouw, een studio of een al dan niet gemeubileerde kamer; 8° recreatieve terreinen aanleggen of wijzigen, onder meer een golfterrein, een voetbalterrein, een tennisveld of een zwembad. {1 J 1. – De werken voor de aanleg van een openluchtpiste voor paarden is, op grond van artikel 44, § 1, 1°, eerste lid, Stedenbouwwet en artikel 42, § 1, 1°, eerste lid, Stedenbouwdecreet 1996, vergunningsplichtig indien zij bestaan in «het oprichten van een gebouw of een constructie of het plaatsen van een inrichting, zelfs uit niet duurzame materialen, die in de grond is in-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
121
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057 gebouwd of aan de grond is bevestigd of op de grond steun vindt ten behoeve van de stabiliteit, en bestemd is om ter plaatse te blijven staan, al kan zij ook uit elkaar genomen of verplaatst worden». Cass., 8 april 2003, AR P.02.0791.N, AC 2003, nr. 323 (Cass., 11 juni 2013, P.12.1389.N).
Sectie 2 Afwijkingen van de vergunningsplicht Subsectie 1 Meldingsplichtige en vrijgestelde handelingen
Art. 4.2.2. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt de gevallen waarin de vergunningsplicht vervangen wordt door een verplichte melding van de handelingen aan het college van burgemeester en schepenen. De meldingsplicht betreft gevallen waarin de beoordelingsruimte van het bestuur minimaal is omwille van het eenvoudige en gangbare karakter van de betrokken handelingen, of de onderworpenheid van de handelingen aan nauwkeurige stedenbouwkundige voorschriften, verkavelingsvoorschriften of integrale ruimtelijke voorwaarden, vermeld in artikel 4.3.1, § 2, tweede lid. De Vlaamse Regering kan tevens de van de vergunningsplicht vrijgestelde werken, vermeld in artikel 4.2.1, 5°, c), aan de meldingsplicht onderwerpen. De meldingsplichten, vermeld in het eerste en het tweede lid, kunnen nooit worden ingevoerd voor handelingen die gelegen zijn in een ruimtelijk kwetsbaar gebied. § 2. Een melding wordt verricht per beveiligde zending. § 3. Het college van burgemeester en schepenen neemt akte van de meldingen en ziet er op toe dat zij ingeschreven worden in het vergunningenregister. § 4. De aangemelde handelingen mogen worden aangevat vanaf de twintigste dag na de datum van de melding. De aangemelde handelingen kunnen niet meer worden aangevat indien twee jaar na de datum van de melding verstreken zijn. § 5. Regulariserende meldingen kunnen worden verricht, onverminderd de strafbaarstelling van inbreuken op de meldingsplicht op grond van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet. § 6. Een melding wordt als een stedenbouwkundige vergunning beschouwd voor de toepassing van regelgeving binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening. Een melding wordt tevens gelijkgesteld met een voorafgaande toelating tot bouwen voor wat betreft de toepassing van artikel 4 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, tenzij de melding enkel betrekking heeft op handelingen die niet gebouwd worden. § 7. De Vlaamse Regering omschrijft de vereiste vermeldingen die in een melding moeten zijn opgenomen en kan nadere procedurele regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel. {1 R 1. – Zie B. Vl. Reg. 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, B.S., 10 september 2010, opgenomen in rubriek «VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT , B. Vlaams Gewest, 9. Ruimtelijke ordening», infra
Art. 4.2.3. De Vlaamse Regering bepaalt de lijst van de handelingen met een tijdelijk of occasioneel karakter of met een geringe ruimtelijke impact 122 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
waarvoor in afwijking van artikel 4.2.1 geen stedenbouwkundige vergunning vereist is. {1
volgende uit de vergunde of aangemelde plannen blijkende aangelegenheden:
R 1. – Zie B. Vl. Reg. 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, B.S., 10 september 2010, opgenomen in rubriek «VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT , B. Vlaams Gewest, 9. Ruimtelijke ordening», infra
1° de maatverhoudingen en vlakverdelingen van de constructie of het gebouwencomplex;
Subsectie 2 Bijzonderheden inzake zorgwonen
Art. 4.2.4. § 1. In zoverre de verwezenlijking van een ondergeschikte wooneenheid met het oog op de creatie van een vorm van zorgwonen vergunningsplichtig is, wordt deze vergunningsplicht van rechtswege omgezet in een meldingsplicht, op voorwaarde dat de ondergeschikte wooneenheid verwezenlijkt wordt binnen het bestaande bouwvolume van de woning. Het beëindigen van de zorgsituatie, vermeld in artikel 4.1.1, 18°, d), is eveneens meldingsplichtig. § 2. Indien een bestaande zorgwoning, na het beëindigen van de zorgsituatie, aangewend zal worden voor de huisvesting van meerdere gezinnen of alleenstaanden, is daartoe een voorafgaande stedenbouwkundige vergunning voor het opsplitsen van een woning vereist. Sectie 3 Lokale voorschriften
Art. 4.2.5. Provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen kunnen: 1° de vergunningsplichtige handelingen aanvullen; 2° voor meldingsplichtige handelingen een vergunningsplicht invoeren; 3° voor vrijgestelde handelingen een meldingsplicht invoeren. Provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen kunnen de vergunningsplicht niet vervangen door een meldingsplicht. Zij kunnen vergunnings- of meldingsplichtige handelingen niet vrijstellen van de vergunnings- of meldingsplicht.
Art. 4.2.6. De provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen die werden vastgesteld vóór 1 september 2009 en die op grond van de mogelijkheden, voorzien in de vroegere regelgeving, een vergunningsplicht hebben ingevoerd voor van vergunning vrijgestelde handelingen, blijven geldig tot ze worden opgeheven. De verordenende overheid kan na 1 september 2009 wijzigingen aan deze stedenbouwkundige verordeningen aanbrengen binnen de marges, vermeld in artikel 4.2.5.
2° het karakter van de constructie of het gebouwencomplex, zoals dat gevormd wordt door middel van materiaalkeuze, textuur, kleur en licht; 3° het voorziene gebruik van de constructie of het gebouwencomplex. In een as-builtattest kunnen geen afwijkingen worden toegestaan op stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften. Artikel 4.4.1 is niet van toepassing. Subsectie 2 Aanvraag en beslissing
Art. 4.2.8. § 1. Een as-builtattest wordt afgeleverd door een daartoe door de Vlaamse Regering erkende instantie of persoon. De aanvrager van een as-builtattest kiest vrij de attesterende instantie of persoon waarbij het attest wordt aangevraagd. § 2. De kosten voor de behandeling van de aanvraag voor een as-builtattest worden gedragen door de aanvrager van het attest. De Vlaamse Regering bepaalt de maximumtarieven. § 3. De beslissing van de attesterende instantie of persoon over de afgifte van een as-builtattest wordt genomen binnen een ordetermijn van dertig dagen, ingaand de dag na deze van de indiening van de aanvraag. Bij de afgifte van een as-builtattest bezorgt de attesterende instantie of persoon onverwijld een afschrift aan het gemeentebestuur, ter validering overeenkomstig artikel 4.2.9. Subsectie 3 Validering
Art. 4.2.9. § 1. Het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde beslist over de validering van een as-builtattest. De attesterende instantie of persoon, en de persoon die het as-builtattest heeft aangevraagd, worden per beveiligde zending in kennis gesteld van de beslissing tot validering of tot weigering van de validering.
Sectie 4 As-builtattest
§ 2. Een as-builtattest wordt eerst na validering opgenomen in het vergunningenregister. De datum van de opname van de valideringsbeslissing in het vergunningenregister wordt uitdrukkelijk in het register vermeld.
Subsectie 1 Begrip
§ 3. In geval van marginale afwijkingen treedt een as-builtattest na de validering ervan in de plaats van de vergunde of aangemelde plannen.
Art. 4.2.7. Een as-builtattest is een attest waarin wordt verklaard dat handelingen betreffende een constructie of een gebouwencomplex niet of slechts marginaal afwijken van de plannen die het voorwerp uitmaken van de stedenbouwkundige vergunning of de melding.
§ 4. Ingevolge de validering van een as-builtattest worden de handelingen betreffende de constructie of het gebouwencomplex onweerlegbaar geacht vanaf de aanvang van de uitvoering van de werkzaamheden op een planconforme wijze te zijn verricht.
Van marginale afwijkingen is slechts sprake wanneer deze niet op kennelijke wijze afbreuk doen aan
Het onweerlegbare vermoeden, vermeld in het eerste lid, kan eerst worden ingeroepen:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
1° hetzij vanaf de eenendertigste dag na deze van de opname van het gevalideerde as-builtattest in het vergunningenregister; 2° hetzij, indien vóór de datum, vermeld in 1°, een annulatieberoep aanhangig werd gemaakt bij de }1[Raad voor Vergunningsbetwistingen]1, vanaf het ogenblik waarop de Raad tot de gegrondheid van de valideringsbeslissing heeft besloten. }1. – § 4, lid 2, 2°, gewijzigd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.2.10. De Vlaamse Regering belast }1[het departement]1 met een steekproefsgewijze controle van de kwaliteit van de valideringsprocessen, vermeld in artikel 4.2.9, § 1. De resultaten van de steekproeven worden bezorgd aan de Vlaamse Regering. Indien de Vlaamse Regering op grond van deze resultaten oordeelt dat de valideringsprocessen in een gemeente onvoldoende kwaliteitswaarborgen bieden, kan zij die gemeente bindende aanwijzingen geven over de te nemen remediërende maatregelen. }1. – Gewijzigd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012
Subsectie 4 Rechtsbescherming
Art. 4.2.11. § 1. In het geval de afgifte van een asbuiltattest geweigerd wordt, en onverminderd de gemeenrechtelijke rechtsmiddelen, beschikt de aanvrager over drie mogelijkheden. Hij kan de nodige handelingen stellen om de zaken waarvoor het as-builtattest geweigerd wordt, in overeenstemming te brengen met de vergunde plannen en vervolgens een nieuwe aanvraag indienen. Deze handelingen zijn nimmer vergunningsof meldingsplichtig. Hij kan het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde verzoeken om het as-builtattest af te leveren. Indien het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde beslist het asbuiltattest af te leveren, neemt het college of zijn gemachtigde tegelijkertijd de beslissing tot validering van het as-builtattest. Hij kan er ten slotte voor opteren om een aanvraag tot regularisatievergunning in te dienen. § 2. De beslissing van het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde houdende de validering of de weigering tot validering van een asbuiltattest kan door de belanghebbenden, vermeld }1[in artikel 4.8.11, § 1]1, worden bestreden met een beroep bij de }1[Raad voor Vergunningsbetwistingen]1, overeenkomstig de procedureregelen, vermeld in hoofdstuk VIII. }1. – § 2 gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Subsectie 5 Tijdspad
Art. 4.2.12. § 1. Een as-builtattest kan vanaf een door de Vlaamse Regering bepaalde datum te allen tijde worden aangevraagd door de eigenaar van een constructie, of de overdrager of overnemer van zakelijke of persoonlijke rechten ten aanzien van een constructie. § 2. Vanaf de door de Vlaamse Regering bepaalde data wordt een as-builtattest verplicht aangevraagd door:
1° de verkrijger van een stedenbouwkundige vergunning betreffende een constructie;
Deze regeling geldt niet indien de constructie gelegen is in een ruimtelijk kwetsbaar gebied.
2° de persoon die het eigendomsrecht of overige zakelijke rechten op een constructie overdraagt.
§ 3. Indien met betrekking tot een vergund geachte constructie handelingen zijn verricht die niet aan de voorwaarden van § 1 en § 2, eerste lid, voldoen, worden deze handelingen niet door de vermoedens, vermeld in dit artikel, gedekt.
De Vlaamse Regering kan afwijkingen bepalen op de aanvraagverplichtingen, vermeld in het eerste lid, rekening houdend met de eventuele aanwezigheid van een reeds eerder aangevraagd as-builtattest, de ruimtelijke impact van de betrokken constructie of de aard van de overgedragen zakelijke rechten.
§ 4. Dit artikel heeft nimmer voor gevolg dat teruggekomen wordt op in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen die het vergund karakter van een constructie tegenspreken.
Subsectie 6
Onderafdeling 2
Nadere regelen
Verkavelingsvergunningsplicht
Art. 4.2.13. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere materiële, methodologische en procedurele regelen voor de toepassing van deze sectie. Zij bepaalt in het bijzonder:
Art. 4.2.15. § 1. Niemand mag zonder voorafgaande verkavelingsvergunning een stuk grond verkavelen voor woningbouw of voor het opstellen van vaste of verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt. }1[...]1
1° de vormen en termijnen voor de aanvraag, de afgifte en de validering van een as-builtattest; 2° de wijze van beoordeling van het marginaal karakter van de afwijkingen, vermeld in artikel 4.2.7, tweede lid; 3° de erkenningsvoorwaarden en -procedure ten aanzien van de attesterende instanties en personen; 4° de gevallen waarin en de wijze waarop de erkenning van een attesterende instantie of persoon kan worden geschorst of ingetrokken; 5° de maatregelen van interne en externe kwaliteitszorg waaraan attesterende instanties en personen onderworpen zijn. § 2. De Vlaamse Regering kan bepalen in welke gevallen en op welke wijze het college van burgemeester en schepenen of zijn gemachtigde gevraagd kan worden om lopende de werkzaamheden een advies uit te brengen over het al dan niet marginaal karakter van afwijkingen van de vergunde of gemelde plannen. De in het advies uitgedrukte richtlijnen zijn verbindend voor de attesterende instantie en voor het college van burgemeester en schepenen. Sectie 5 Vermoeden van vergunning
Art. 4.2.14. § 1. Bestaande constructies waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel wordt aangetoond dat ze gebouwd werden vóór 22 april 1962, worden voor de toepassing van deze codex te allen tijde geacht te zijn vergund. § 2. Bestaande constructies waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel wordt aangetoond dat ze gebouwd werden in de periode vanaf 22 april 1962 tot de eerste inwerkingtreding van het gewestplan waarbinnen zij gelegen zijn, worden voor de toepassing van deze codex geacht te zijn vergund, tenzij het vergund karakter wordt tegengesproken middels een proces-verbaal of een niet anoniem bezwaarschrift, telkens opgesteld binnen een termijn van vijf jaar na het optrekken of plaatsen van de constructie. Het tegenbewijs, vermeld in het eerste lid, kan niet meer worden geleverd eens de constructie één jaar als vergund geacht opgenomen is in het vergunningenregister. 1 september 2009 geldt als eerste mogelijke startdatum voor deze termijn van één jaar.
Een verkavelingsvergunning kan worden aangevraagd en verleend voor het verkavelen voor de aanleg en het bebouwen van terreinen voor andere functies. § 2. Een verkavelingsvergunning omvat reglementaire voorschriften aangaande de wijze waarop de verkaveling ingericht wordt en de kavels bebouwd kunnen worden. Op deze verkavelingsvoorschriften kunnen beperkte afwijkingen worden toegestaan met toepassing van artikel 4.4.1. {2 }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 R 2. – Zie art. 20 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012 houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en wijziging van de regelgeving wat de opheffing van het agentschap Ruimtelijke Ordening betreft, B.S., 6 juni 2012:
Art. 20. Artikel 4.1.1, 14°, en artikel 4.2.15, § 1, eerste lid, van dezelfde codex worden uitgelegd als volgt: Een voorafgaande verkavelingsvergunning is vereist wanneer een stuk grond vrijwillig wordt verdeeld in twee of meer kavels om ten minste een van deze onbebouwde kavels te verkopen of te verhuren voor meer dan negen jaar, om er een recht van erfpacht of opstal op te vestigen, of om een van deze overdrachtsvormen aan te bieden, zelfs onder opschortende voorwaarde, met het oog op woningbouw of de oprichting van constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt. Een voorafgaande verkavelingsvergunning is niet vereist indien op de kavels één of meer woningen of constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt, worden opgericht, vooraleer de kavels door middel van een van de genoemde overdrachtsvormen worden aangeboden.
Art. 4.2.16. § 1. Een kavel uit een vergunde verkaveling of verkavelingsfase kan enkel verkocht worden, verhuurd worden voor méér dan negen jaar, of bezwaard worden met een recht van erfpacht of opstal, nadat de verkavelingsakte door de instrumenterende ambtenaar is verleden. De verkavelingsakte is evenwel niet vereist voor de overdracht en de indeplaatsstelling, vermeld in artikel 4.1.21 en 4.1.22 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, in zoverre alle geldende voorwaarden daartoe zijn vervuld. § 2. De verkavelingsakte wordt eerst verleden na overlegging van een attest van het college van burgemeester en schepenen, waaruit blijkt dat, voor de volledige verkaveling of voor de betrokken verkavelingsfase, het geheel van de lasten uitgevoerd is of gewaarborgd is door:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
123
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
1° de storting van een afdoende financiële waarborg; 2° een door een bankinstelling op onherroepelijke wijze verleende afdoende financiële waarborg. Het attest, vermeld in het eerste lid, kan worden afgeleverd indien de vergunninghouder deels zelf de lasten heeft uitgevoerd, deels de nodige waarborgen heeft gegeven.
Art. 4.2.17. § 1. Een verkavelingsvergunning geldt als stedenbouwkundige vergunning voor wat betreft alle in de verkavelingsvergunning opgenomen handelingen die de verkaveling bouwrijp maken, zoals in het bijzonder: 1° de aanleg van nieuwe verkeerswegen, of de tracéwijziging, verbreding of opheffing daarvan; 2° het wijzigen van het reliëf van de bodem; 3° het ontbossen, }1[onverminderd artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990;]1 4° het afbreken van constructies. Het eerste lid geldt voor zover de aanvraag voor de verkavelingsvergunning ook voor wat betreft de handelingen die het voorwerp uitmaken van de stedenbouwkundige vergunningsplicht voldoet aan de vereisten inzake ontvankelijkheid en volledigheid. De gelijkstelling met een stedenbouwkundige vergunning geldt niet voor inrichtingen die onderworpen zijn aan de milieuvergunningsplicht of de meldingsplicht, vermeld in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning. § 2. Indien de verkavelingsaanvraag wegeniswerken omvat waaromtrent de gemeenteraad beslissingsbevoegdheid heeft, en het vergunningverlenende bestuursorgaan oordeelt dat de verkavelingsvergunning van zijnentwege kan worden verleend, dan neemt de gemeenteraad een beslissing over de zaak van de wegen, alvorens het vergunningverlenende bestuursorgaan een beslissing neemt over de verkavelingsaanvraag. De gemeenteraad beslist uiterlijk op de tweede raadszitting waarop de zaak van de wegen geagendeerd is, zoniet wordt de beslissing over de wegenis geacht ongunstig te zijn. }1. – § 1, lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 4.2.18. De bepalingen van een verkavelingsvergunning worden niet opgeheven door de inwerkingtreding van een stedenbouwkundig voorschrift waarmee zij onverenigbaar zijn, onverminderd artikel 4.6.5. Afdeling 2
Bepalingen, aan alle vergunningen gemeen Onderafdeling 1
Voorwaarden en lasten Art. 4.2.19. § 1. Onverminderd de voorwaarde van rechtswege }1[in de zin van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990]1, kan het vergunningverlenende bestuursorgaan aan een vergunning voorwaarden verbinden. Voorwaarden zijn voldoende precies. Zij zijn redelijk in verhouding tot de vergunde handelingen. Zij kunnen worden verwezenlijkt door enig toedoen van de aanvrager. 124 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Zij kunnen de uitvoering van de vergunde handelingen niet afhankelijk maken van een bijkomende beoordeling door de overheid. § 2. }2[...]2 }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 10, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – § 2 opgeheven bij art. 10, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 4.2.20. § 1. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan aan een vergunning lasten verbinden. Deze lasten vinden hun oorsprong in het voordeel dat de begunstigde van de vergunning uit die vergunning haalt, en in de bijkomende taken die de overheid door de uitvoering van de vergunning op zich dient te nemen. Buiten het voorzien in de nodige financiële waarborgen, kunnen lasten ondermeer betrekking hebben op: 1° de verwezenlijking of de renovatie van wegen, groene ruimten, ruimten voor openbaar nut, openbare gebouwen, nutsvoorzieningen of woningen, op kosten van de vergunninghouder; 2° de bewerkstelliging van een vermenging van kavels die tegemoetkomen aan de behoeften van diverse maatschappelijke groepen op grond van de grootte van de kavels, respectievelijk de typologie, de kwaliteit, de vloeroppervlakte, het volume of de lokalenindeling van de daarop op te richten woningen of op te stellen vaste of verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt. Lasten kunnen ook inhouden dat, wanneer de werken zijn begonnen, aan de overheid gratis, vrij en onbelast de eigendom wordt overgedragen van de in de vergunningsaanvraag vermelde openbare wegen, groene of verharde ruimten, openbare gebouwen, nutsvoorzieningen, of de gronden waarop die worden of zullen worden aangelegd. Indien voldaan is aan de uitsluitende voorwaarden, vermeld in artikel 4.1.16, respectievelijk artikel 4.2.5, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, verbindt het vergunningverlenende bestuursorgaan van rechtswege een last aan de vergunning met het oog op de verwezenlijking van een sociaal woonaanbod, respectievelijk een bescheiden woonaanbod. Indien de uitvoering van diverse lasten financieel moet worden gewaarborgd, dan hanteert het bestuur één waarborg voor de totaliteit van de betrokken lasten, waarbij aangegeven wordt welk waarborggedeelte betrekking heeft op elk van de lasten afzonderlijk. § 2. Lasten zijn redelijk in verhouding tot de vergunde handelingen. Zij kunnen worden verwezenlijkt door enig toedoen van de aanvrager. § 3. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan een gefaseerde uitvoering van de lasten voorschrijven. § 4. Indien een last, vermeld in § 1, }1[tweede, derde en vierde lid,]1 niet is uitgevoerd binnen de daartoe gestelde termijn en niet of onvoldoende gedekt is door een financiële waarborg, kan de schuldeiser van de last per beveiligde zending een beslissing tot toepassing van bestuursdwang betekenen aan de schuldenaar van de last. De beslissing vermeldt dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de schuldenaar van de last plaatsvindt. In de beslissing wordt een termijn gesteld waarbinnen de schuldenaar van de last de tenuitvoerlegging kan voorkomen door de last alsnog uit te voeren. Indien niet tot tijdige uitvoering wordt overgegaan, kan de schuld-
eiser van de last ambtshalve in de uitvoering van de lasten voorzien. De schuldenaar van de last is verplicht alle uitvoeringskosten te vergoeden, op voorlegging van een staat, opgesteld door de schuldeiser van de last. }1. – § 4 gewijzigd bij art. 51 Decr. Vl. Parl. 23 december 2011, B.S., 27 januari 2012
Onderafdeling 2
Fasering Art. 4.2.21. Een vergunning kan melding maken van de verschillende fasen van een bouw- of verkavelingsproject. De aanvangsdatum van elke fase wordt uitdrukkelijk in de vergunning vermeld. Onderafdeling 3
Zakelijk karakter Art. 4.2.22. § 1. Vergunningen hebben een zakelijk karakter. Zij worden verleend onder voorbehoud van de op het onroerend goed betrokken burgerlijke rechten. § 2. In afwijking van § 1 doet een verkavelingsvergunning door de mens gevestigde erfdienstbaarheden en bij overeenkomst vastgestelde verplichtingen met betrekking tot het grondgebruik teniet, voor zover zij met de vergunning onverenigbaar zijn, en uitdrukkelijk in de aanvraag werden vermeld. De afgifte van de verkavelingsvergunning verhindert op geen enkele wijze dat de begunstigden van deze erfdienstbaarheden of verplichtingen een eventueel recht op schadeloosstelling ten laste van de aanvrager uitoefenen.
Art. 4.2.23. Een vergunning kan zonder plichtplegingen worden overgedragen. Indien er lasten aan een vergunning verbonden zijn, blijft de overdrager gehouden jegens het vergunningverlenende bestuursorgaan, tenzij dit met de substitutie van haar schuldenaar heeft ingestemd. Onderafdeling 4
Regularisatievergunningen Art. 4.2.24. § 1. Een regularisatievergunning is een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning die tijdens of nà het verrichten van vergunningsplichtige handelingen wordt afgeleverd. Bij de beoordeling van het aangevraagde worden de actuele regelgeving, stedenbouwkundige voorschriften en eventuele verkavelingsvoorschriften als uitgangspunt genomen. § 2. Een aanvraag tot regularisatie bevat een afschrift van eventuele processen-verbaal, administratieve beslissingen en rechterlijke beslissingen met betrekking tot de constructie, dewelke ter kennis van de aanvrager werden gebracht. § 3. Het niet vervolgen van een inbreuk door de overheid, wettigt op zich de regularisatie niet. De sanctionering van een inbreuk sluit een regularisatie niet uit. § 4. De regularisatievergunning wordt afgeleverd met inachtneming van de gebruikelijke beoorde-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
lingscriteria en conform de gebruikelijke vergunningsprocedure. Aan de vergunning kunnen de voorwaarden en lasten, vermeld in artikel 4.2.19 en 4.2.20, worden verbonden. Onverminderd de gebruikelijke verplichtingen tot de organisatie van een openbaar onderzoek over een vergunningsaanvraag, geldt dat alleszins een openbaar onderzoek moet worden ingericht indien het voorwerp van de regularisatieaanvraag gelegen is in ruimtelijk kwetsbaar gebied. {1 J 1. – Een regularisatieaanvraag heft het misdrijf bouwen zonder vergunning niet op maar stelt alleen een einde aan het instandhoudingsmisdrijf; het indienen van een regularisatieaanvraag sluit de reeds gepleegde misdrijven niet uit, zodat de tegenstelbaarheid van de beslissingen waarbij de regularisatieaanvraag wordt afgewezen geen gevolgen heeft voor het bestaan van de misdrijven (Cass., 10 april 2013, P.12.2017.F).
HOOFDSTUK III
BEOORDELINGSGRONDEN Afdeling 1
Algemene bepalingen Art. 4.3.1. § 1. Een vergunning wordt geweigerd: 1° indien het aangevraagde onverenigbaar is met: a) stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze is afgeweken; b) een goede ruimtelijke ordening; 2° indien de weigering genoodzaakt wordt door de decretale beoordelingselementen, vermeld in afdeling 2; 3° indien het aangevraagde onverenigbaar is met normen en percentages betreffende de verwezenlijking van een sociaal of bescheiden woonaanbod, vastgesteld bij of krachtens het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid; 4° in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 8, § 1, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid geen vergunning kan worden afgeleverd. In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, kan het vergunningverlenende bestuursorgaan de vergunning toch afleveren, wanneer het van oordeel is dat de overeenstemming van het aangevraagde met het recht en de goede ruimtelijke ordening gewaarborgd kan worden door het opleggen van voorwaarden, met inbegrip van het opleggen van een beperkte aanpassing van de ter beoordeling voorgelegde plannen. Die voorwaarden kunnen niet dienen om de leemten van een onvolledige of vage aanvraag op te vangen. De voorwaarde dat de ter beoordeling voorgelegde plannen beperkt worden aangepast, kan enkel betrekking hebben op kennelijk bijkomstige zaken}1[...]1. § 2. De overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende beginselen: 1° het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het al-
gemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4;
te zijn, zonder dat verdere reglementering met het oog op precisering of vervollediging noodzakelijk is.
2° het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt bij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in 1°, in rekening brengen;
Art. 4.3.4. Een vergunning kan worden geweigerd indien uit een verplicht in te winnen advies blijkt dat het aangevraagde onwenselijk is in het licht van doelstellingen of zorgplichten die gehanteerd worden binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening.
3° indien het aangevraagde gelegen is in een gebied dat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan, een gemeentelijk plan van aanleg of een verkavelingsvergunning waarvan niet op geldige wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die vergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten, vermeld in 1°, behandelen en regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordening weer te geven.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder «doelstellingen of zorgplichten» verstaan: internationaalrechtelijke, Europeesrechtelijke, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die de overheid bij de uitvoering of de interpretatie van de regelgeving of het voeren van een beleid verplichten tot de inachtneming van een bepaalde doelstelling of van bepaalde voorzorgen, zonder dat deze op zichzelf beschouwd voldoende juridisch duidelijk zijn om onmiddellijk te kunnen worden uitgevoerd.
De Vlaamse Regering kan, thematisch of gebiedsspecifiek, integrale ruimtelijke voorwaarden bepalen, ter beoordeling van de inpassing van welbepaalde handelingstypes, of van handelingen in specifieke gebieden, in een goede ruimtelijke ordening, onverminderd strengere planologische voorschriften of verkavelingsvoorschriften. § 3. Indien het aangevraagde getoetst dient te worden aan de vijfentwintigprocentsnorm in de zin van artikel 4.1.7 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, gebeurt deze toetsing met inachtneming van het krachtens voormeld artikel vastgesteld actieprogramma. § 4. Ontbossen in de zin van artikel 4, 15°, van het bosdecreet van 13 juni 1990 is verboden, tenzij daartoe een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning in de zin van artikel 4.2.17, § 1, eerste lid, 3°, afgegeven wordt }2[met inachtneming van de bepalingen van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990]2. }3[...]3 }4[...]4 }5[...]5 }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – § 4, lid 1, aangevuld bij art. 12, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }3. – § 4, lid 2, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }4. – § 4, lid 3, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }5. – § 4, lid 4, opgeheven bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 4.3.2. Een vergunning kan worden geweigerd indien de aanvraag onverenigbaar is met een voorlopig vastgesteld ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan of van bijzonder plan van aanleg. Deze weigeringsgrond vervalt wanneer het plan geen bindende kracht heeft gekregen binnen de termijn waarbinnen het definitief kan worden vastgesteld. Art. 4.3.3. Indien uit de verplicht in te winnen adviezen blijkt dat het aangevraagde strijdig is met direct werkende normen binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening, of indien dergelijke strijdigheid manifest reeds uit het aanvraagdossier blijkt, wordt de vergunning geweigerd of worden in de aan de vergunning verbonden voorwaarden waarborgen opgenomen met betrekking tot de naleving van de sectorale regelgeving. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder «direct werkende normen» verstaan: supranationale, wetskrachtige, reglementaire of beschikkende bepalingen die op zichzelf volstaan om toepasbaar
Afdeling 2
Decretale beoordelingselementen Art. 4.3.5. § 1. Een stedenbouwkundige vergunning voor het bouwen van een gebouw met als hoofdfunctie «wonen», «verblijfsrecreatie», «dagrecreatie», «handel», «horeca», «kantoorfunctie», «diensten», «industrie», «ambacht», «gemeenschapsvoorzieningen» of «openbare nutsvoorzieningen», kan slechts worden verleend op een stuk grond, gelegen aan een voldoende uitgeruste weg, die op het ogenblik van de aanvraag reeds bestaat. § 2. Een voldoende uitgeruste weg is ten minste met duurzame materialen verhard en voorzien van een elektriciteitsnet. De Vlaamse Regering kan bepalen in welke gevallen, en onder welke voorwaarden, gelet op de plaatselijke toestand, van deze minimale uitrusting kan worden afgeweken. Een voldoende uitgeruste weg voldoet voorts aan de uitrustingsvoorwaarden die worden gesteld in stedenbouwkundige voorschriften of vereist worden door de plaatselijke toestand, daaronder begrepen de voorzieningen die in de gemeente voorhanden zijn en het ruimtelijk beleid van de gemeente. § 3. In het geval de bouwheer instaat voor zowel het bouwen van de gebouwen als de verwezenlijking van de voor het project noodzakelijke wegeniswerken, }1[of in het geval de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of een overheid de wegenis aanbesteedt,]1 kan de stedenbouwkundige vergunning voor de gebouwen worden afgeleverd zodra de stedenbouwkundige vergunning voor de wegeniswerken is verleend. Het vergunningverlenende bestuursorgaan kan in dat geval een afdoende financiële waarborg voor de uitvoering van de wegeniswerken eisen. § 4. De voorwaarde, vermeld in § 1, is niet van toepassing: 1° in verkavelingen waar geen of beperktere lasten op het vlak van de weguitrusting zijn opgelegd; 2° voor land- of tuinbouwbedrijven en voor bedrijfswoningen van een land- of tuinbouwbedrijf; 3° op het verbouwen, herbouwen of uitbreiden van bestaande constructies. }1. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 13 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 4.3.6. Voor het bouwen of uitbreiden van een bedrijfswoning bij een bedrijf in een daartoe geschikt bestemmingsgebied, kan een stedenbouw-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
125
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
kundige vergunning worden verleend voor een volume van ten hoogste 1.000 m 3, of 1.250 m 3 in geval van bewoning door meer dan één met het bedrijf verbonden gezin.
Art. 4.3.7. De stedenbouwkundige vergunning voor de handelingen, vermeld in artikel 4.2.1, 1°, 6°, 7° en 8°, wordt niet verleend wanneer niet is voldaan aan de bij of krachtens de wet of het decreet gestelde regelen betreffende toegang van personen met een functiebeperking tot openbare wegen en tot voor het publiek toegankelijke onroerende goederen.
Art. 4.3.8. § 1. Een stedenbouwkundige vergunning kan niet worden verleend voor het bouwen of herbouwen van een constructie op een stuk grond dat door een rooilijn is getroffen, of voor verbouwings- of uitbreidingswerken, andere dan stabiliteitswerken, aan een door een rooilijn of een achteruitbouwstrook getroffen constructie, behoudens onder de voorwaarden die worden bepaald bij of krachtens het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen. § 2. Een stedenbouwkundige vergunning kan niet worden verleend voor het bouwen van een constructie in een reservatiestrook, behoudens indien voldaan is aan een van volgende voorwaarden: 1° de aanvraag heeft betrekking op de uitvoering, bescherming of instandhouding van handelingen die betrekking hebben op openbare infrastructuren of openbare wegen of nutsvoorzieningen en kan worden gekaderd binnen de vigerende stedenbouwkundige voorschriften; 2° uit de adviezen van de bevoegde instanties blijkt dat de reservatiestrook niet binnen vijf jaar na afgifte van de vergunning zal worden aangewend voor de uitvoering, bescherming of instandhouding van handelingen, vermeld in 1°. In geval van onteigening na het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt bij het bepalen van de vergoeding geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die uit de vergunde werken voortvloeit. § 3. De Vlaamse Regering kan nadere formele en procedurele regelen voor de toepassing van § 1 en § 2 bepalen.
HOOFDSTUK IV
AFWIJKINGEN VAN STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN Afdeling 1
Afwijkingsmogelijkheden Onderafdeling 1
Beperkte afwijkingen Art. 4.4.1. }1[ § 1.]1 In een vergunning kunnen, na een openbaar onderzoek, beperkte afwijkingen worden toegestaan op stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften met betrekking tot perceelsafmetingen, de afmetingen en de inplanting van constructies, de dakvorm en de gebruikte materialen. Afwijkingen kunnen niet worden toegestaan voor wat betreft: 1° de bestemming; 126 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
2° de maximaal mogelijke vloerterreinindex; 3° het aantal bouwlagen. }2[§ 2. De
plaatsing van fotovoltaïsche zonnepanelen of zonneboilers geïntegreerd in het dakvlak wordt niet beschouwd als afwijkend van stedenbouwkundige voorschriften en verkavelingsvoorschriften, tenzij die de plaatsing uitdrukkelijk verbieden.]2
}3[§ 3. De
volgende zaken worden niet beschouwd als strijdig met voorschriften van het gewestplan, }4[algemene plannen van aanleg,]4 gewestelijke of provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen: 1° onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie; 2° handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht, op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk vergund zijn. De gemeenteraad kan in een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening de lijst vaststellen van de bijzondere plannen van aanleg, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingsvergunningen, of delen ervan, waarbinnen de volgende zaken niet worden beschouwd als strijdig met de voorschriften: 1° onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie; 2° handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht, op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk vergund zijn.]3 }1. – § 1 genummerd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – § 2 toegevoegd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }3. – § 3 toegevoegd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }4. – § 3, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012
Onderafdeling 2
Stabiliteitswerken Art. 4.4.2. § 1. In een stedenbouwkundige vergunning voor het uitvoeren van stabiliteitswerken ten behoeve van een bestaande, hoofdzakelijk vergunde en niet-verkrotte constructie, kan worden afgeweken van stedenbouwkundige voorschriften of van verkavelingsvoorschriften. § 2. Indien in laatste administratieve aanleg een stedenbouwkundige vergunning wordt geweigerd voor stabiliteitswerken aan constructies, vermeld in § 1, kan de eigenaar eisen dat het Vlaamse Gewest zijn perceel aankoopt, met inbegrip van alle op dat perceel vergunde of als vergund te beschouwen constructies. De eigenaar beschikt, op straffe van verval, over een termijn van één jaar om }1[het departement]1 bij beveiligde zending in kennis te stellen van het feit dat hij van het recht, vermeld in het eerste lid, gebruik wenst te maken. Deze termijn van één jaar gaat in de dag na deze van de betekening van de weigering in laatste administratieve aanleg. In het geval van een stilzwijgende weigering, gaat de termijn echter in op de dag die volgt op het verstrijken van de vervaltermijn waarbinnen het vergunningverlenende bestuursorgaan diende te beslissen of te betekenen.
De aankoop gebeurt aan de verkoopwaarde van het goed op het ogenblik van de weigering in laatste administratieve aanleg. Voor zover de eigenaar daarmee instemt, kan de betaling van een aankoopprijs door het Vlaamse Gewest vervangen worden door een grondenruil door middel van de Vlaamse Grondenbank. § 3. De goederen, vermeld in § 2, kunnen worden aangehouden, beheerd en overgedragen overeenkomstig artikel 5, § 7, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank. § 4. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel. }1. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 23 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012
Afdeling 2
Basisrechten voor zonevreemde constructies Onderafdeling 1
Toepassingsgebied, draagwijdte en algemene bepalingen Art. 4.4.10. § 1. Deze afdeling is van toepassing op vergunningsaanvragen die betrekking hebben op hoofdzakelijk vergunde en niet verkrotte zonevreemde constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen of uithangborden. Het voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt beoordeeld op het ogenblik van de eerste vergunningsaanvraag tot verbouwen, herbouwen of uitbreiden, of, in de gevallen, vermeld in onderafdeling 3 en 4, op de vooravond van de afbraak, de vernietiging of de beschadiging. § 2. De basisrechten van deze afdeling zijn van toepassing in gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg. Een ruimtelijk uitvoeringsplan kan de basisrechten van deze afdeling aanvullen en uitbreiden. Dergelijk plan kan evenwel ook strengere voorwaarden bepalen op het vlak van de maximaal toegelaten volumes bij herbouw.
Art. 4.4.11. Bij de afgifte van een vergunning op grond van deze afdeling geldt de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening, vermeld in artikel 4.3.1, § 1, eerste lid, 1°, onverkort. Deze toetsing gaat in het bijzonder na of het architecturaal karakter van de verbouwde, herbouwde, uitgebreide of herstelde constructies behouden blijft. Onderafdeling 2
Bestaande zonevreemde constructies Sectie 1 Bestaande zonevreemde woningen Subsectie 1 Verbouwen
Art. 4.4.12. In alle bestemmingsgebieden geldt dat de vigerende bestemmingsvoorschriften op zichzelf geen weigeringsgrond vormen bij de beoordeling van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning voor het verbouwen van een bestaande zonevreemde woning, op voorwaarde dat
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
het aantal woongelegenheden beperkt blijft tot het bestaande aantal.
Als het bestaande bouwvolume meer dan 1.000 m3 bedraagt, is het maximale volume van de herbouwde woning beperkt tot 1.000 m3.
Subsectie 2
§ 2. De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in:
Herbouwen op dezelfde plaats
Art. 4.4.13. § 1. De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning voor het herbouwen van een bestaande zonevreemde woning op dezelfde plaats, op voorwaarde dat het aantal woongelegenheden beperkt blijft tot het bestaande aantal. Als het bestaande bouwvolume meer dan 1.000 m3 bedraagt, is het maximale volume van de herbouwde woning beperkt tot 1.000 m3. § 2. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, is sprake van een herbouw op dezelfde plaats indien de nieuwe woning ten minste drie kwart van de bestaande woonoppervlakte overlapt. De bestaande woonoppervlakte sluit zowel de oppervlakte van het hoofdgebouw in als deze van de fysisch aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw. § 3. De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in: 1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden; 2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» sorteren.
1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden; 2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» sorteren. Subsectie 4
nieuwe constructie ten minste drie kwart van de bestaande oppervlakte overlapt. Indien de herbouwingswerken betrekking hebben op milieuvergunningsplichtige inrichtingen, gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden: 1° de bouwheer beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke milieuvergunning; 2° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat. § 2. De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in:
Uitbreiden
1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden;
Art. 4.4.15. Het uitbreiden van een bestaande zonevreemde woning is vergunbaar, voor zover het bouwvolume beperkt blijft tot ten hoogste 1.000 m3 en op voorwaarde dat het aantal woongelegenheden beperkt blijft tot het bestaande aantal.
2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» sorteren.
De mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, gelden niet in: 1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden; 2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» sorteren. Sectie 2 Bestaande zonevreemde constructies, niet zijnde woningbouw
Subsectie 3 Herbouwen op een gewijzigde plaats
Art. 4.4.18. § 1. De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning voor het op een gewijzigde plaats herbouwen van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, op voorwaarde dat voldaan is aan alle hiernavolgende vereisten: 1° voor het herbouwen is ten minste één van volgende oorzaken aanwijsbaar: a) de constructie is getroffen door een rooilijn;
Subsectie 3 Herbouwen op een gewijzigde plaats
Subsectie 1 Verbouwen
Art. 4.4.14. § 1. De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning voor het herbouwen van een bestaande zonevreemde woning op een gewijzigde plaats, op voorwaarde dat voldaan is aan alle hiernavolgende vereisten:
Art. 4.4.16. In alle bestemmingsgebieden geldt dat de vigerende bestemmingsvoorschriften op zichzelf geen weigeringsgrond vormen bij de beoordeling van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning voor het verbouwen van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw.
1° het aantal woongelegenheden blijft beperkt tot het bestaande aantal;
Indien de verbouwingswerken betrekking hebben op milieuvergunningsplichtige inrichtingen, gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden:
2° voor het herbouwen is ten minste één van volgende oorzaken aanwijsbaar: a) de woning is getroffen door een rooilijn; b) de woning bevindt zich in een achteruitbouwzone; c) de verplaatsing volgt uit redenen van een goede ruimtelijke ordening, en wordt door de aanvrager uitdrukkelijk gemotiveerd vanuit een betere integratie in de omgeving, een betere terreinbezetting of een kwalitatief concept; 3° ten minste één van volgende voorwaarden is vervuld: a) de herbouwde woning krijgt dezelfde voorbouwlijn als de dichtstbijzijnde constructie; b) de nieuwe toestand levert een betere plaatselijke aanleg op, en richt zich op de omgevende bebouwing of plaatselijk courante inplantingswijzen.
1° de bouwheer beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke milieuvergunning; 2° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat. Subsectie 2 Herbouwen op dezelfde plaats
Art. 4.4.17. § 1. De vigerende bestemmingsvoorschriften vormen op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning voor het op dezelfde plaats herbouwen van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw. Er is sprake van een herbouw op dezelfde plaats indien de
b) de constructie bevindt zich in een achteruitbouwzone; c) de verplaatsing volgt uit redenen van een goede ruimtelijke ordening, en wordt door de aanvrager uitdrukkelijk gemotiveerd vanuit een betere integratie in de omgeving, een betere terreinbezetting of een kwalitatief concept; 2° ten minste één van volgende voorwaarden is vervuld: a) de herbouwde constructie krijgt dezelfde voorbouwlijn als de dichtstbijzijnde constructie; b) de nieuwe toestand levert een betere plaatselijke aanleg op, en richt zich op de omgevende bebouwing of plaatselijk courante inplantingswijzen. Indien de herbouwingswerken betrekking hebben op milieuvergunningsplichtige inrichtingen, gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden: 1° de bouwheer beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke milieuvergunning; 2° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat. § 2. De mogelijkheden, vermeld in § 1, gelden niet in: 1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden; 2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
127
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» sorteren.
sing op zonevreemde woningen of andere constructies die geheel of gedeeltelijk zijn afgebroken, indien voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden:
Subsectie 4 Uitbreiden en aanpassen
1° voorafgaand aan de afbraak werd een stedenbouwkundige vergunning tot verbouw of tot herbouw afgeleverd, en de aanvrager wenst het plan nu aan te passen of om te zetten naar herbouw;
Art. 4.4.19. § 1. Het uitbreiden van een bestaande zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, is vergunbaar, op voorwaarde dat de uitbreiding noodzakelijk is omwille van: 1° milieuvoorwaarden; 2° gezondheidsredenen; 3° maatregelen opgelegd door de sociale inspecteurs die bevoegd zijn in het kader van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie; 4° de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, de dierengezondheid of het dierenwelzijn; 5° }1[infrastructurele behoeften ingevolge de uitbreiding van de werking van erkende, gesubsidieerde of gefinancierde onderwijsinstellingen of van een erkende jeugdvereniging in de zin van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid en het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid of van een erkend jeugdverblijfcentrum overeenkomstig het decreet van 18 juli 2003 betreffende de verblijven en verenigingen die een werking uitoefenen in het kader van Toerisme voor Allen.]1 Indien de uitbreidingswerken betrekking hebben op milieuvergunningsplichtige inrichtingen, gelden de mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, slechts indien voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden: 1° de bouwheer beschikt op het ogenblik van de vergunningsaanvraag over de voor een normale bedrijfsvoering noodzakelijke milieuvergunning; 2° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag daadwerkelijk uitgebaat. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, nader omschrijven. § 2. Aanpassingswerken aan of bij een zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, zijn vergunbaar, op voorwaarde dat het overdekte volume niet wordt uitgebreid. § 3. De mogelijkheden, vermeld in § 1 en § 2, gelden niet in: 1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden; 2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» sorteren. }1. – § 1, lid 1, 5°, vervangen bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Onderafdeling 3
Recent afgebroken zonevreemde woningen of andere constructies Art. 4.4.20. § 1. De mogelijkheden, vermeld in onderafdeling 2, zijn van overeenkomstige toepas128 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
2° de aanvraag wordt ingediend binnen de geldigheidstermijn van de initiële stedenbouwkundige vergunning tot herbouw of tot verbouw. Telkens in onderafdeling 2 gerefereerd wordt aan het bestaande bouwvolume van een woning of een andere constructie, wordt daaronder voor de toepassing van het eerste lid het bouwvolume, voorafgaand aan de afbraak, verstaan. § 2. De mogelijkheden die ingevolge de toepassing van § 1 worden geboden, gelden niet in: 1° ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden; 2° recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» sorteren.
Sectie 2 Andere vernietigde of beschadigde constructies
Art. 4.4.22. Als een zonevreemde constructie, niet zijnde woningbouw, vernield of beschadigd werd ten gevolge van een vreemde oorzaak die de eigenaar niet kan worden toegerekend, kunnen herstelwerken worden vergund, in afwijking van de bestemmingsvoorschriften, voor zover voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden: 1° de constructie werd in het jaar voorafgaand aan de vernieling of beschadiging daadwerkelijk uitgebaat, waarbij deze uitbating kan worden aangetoond middels alle rechtens toegelaten bewijsmiddelen; 2° de aanvraag gebeurt binnen de drie jaar na de toekenning van het verzekeringsbedrag of, zo de vernieling of beschadiging niet door een verzekering gedekt zijn, binnen de vijf jaar na het optreden van deze vernieling of beschadiging; 3° het bouwvolume van de herstelde constructie blijft beperkt tot het vergunde of vergund geachte bouwvolume. Voor wat bedrijfsgebouwen betreft waarin milieuvergunningsplichtige activiteiten uitgevoerd worden, is tevens vereist dat deze activiteiten zijn vergund.
Onderafdeling 4
Herstelwerken bij vernietiging of beschadiging door vreemde oorzaak Sectie 1 Vernietigde of beschadigde woningen
Art. 4.4.21. Als een zonevreemde woning vernield of beschadigd werd ten gevolge van een vreemde oorzaak die de eigenaar niet kan worden toegerekend, kunnen herstelwerken worden vergund, in afwijking van de bestemmingsvoorschriften, voor zover voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden: 1° de woning werd in het jaar voorafgaand aan de vernieling of beschadiging daadwerkelijk bewoond, waarbij de bewoning kan worden aangetoond middels alle rechtens toegelaten bewijsmiddelen; 2° de aanvraag gebeurt binnen de drie jaar na de toekenning van het verzekeringsbedrag of, zo de vernieling of beschadiging niet door een verzekering gedekt zijn, binnen de vijf jaar na het optreden van deze vernieling of beschadiging; 3° het bouwvolume van de herstelde woning blijft beperkt tot: a) het vergunde of vergund geachte bouwvolume, met een maximum van 1.000 m3, indien de woning gelegen is in een ruimtelijk kwetsbaar gebied, met uitzondering van parkgebieden en agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde;
Afdeling 3
Zonevreemde functiewijzigingen Art. 4.4.23. Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning die betrekking heeft op een vergunningsplichtige functiewijziging van een gebouw of een gebouwencomplex, afwijken van de bestemmingsvoorschriften, voor zover voldaan is aan beide hiernavolgende voorwaarden: 1° het gebouw of het gebouwencomplex beantwoordt op het ogenblik van de aanvraag aan alle hiernavolgende vereisten: a) het gebouw of het gebouwencomplex bestaat; b) het gebouw of het gebouwencomplex is niet verkrot; c) het gebouw of het gebouwencomplex is hoofdzakelijk vergund; d) het gebouw of het gebouwencomplex is niet gelegen in: 1) ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van parkgebieden en agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde; 2) recreatiegebieden, zijnde de als dusdanig door een plan van aanleg aangewezen gebieden, en de gebieden, geordend door een ruimtelijk uitvoeringsplan, die onder de categorie van gebiedsaanduiding «recreatie» sorteren;
b) 1.000 m3, indien de woning gelegen is in een ruimtelijk niet kwetsbaar gebied, in een parkgebied of in een agrarisch gebied met ecologisch belang of ecologische waarde;
2° de functiewijziging komt voor op een door de Vlaamse Regering vast te stellen lijst, waarin nadere regelen en bijkomende voorwaarden voor de betrokken wijzigingen van gebruik kunnen worden bepaald.
4° het aantal woongelegenheden blijft beperkt tot het voor de vernietiging of de beschadiging bestaande aantal.
De weigering om een afwijking, vermeld in het eerste lid, te verlenen, geeft nimmer aanleiding tot een planschadevergoeding.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
Afdeling 4
HOOFDSTUK V
Planologische attesten
VERHOUDING MET DE MILIEUVERGUNNING EN DE MILIEUMELDING
Art. 4.4.24. Een planologisch attest vermeldt of een bestaand, hoofdzakelijk vergund en niet-verkrot bedrijf al dan niet behouden kan worden op de plaats waar het gevestigd is. Bij behoud vermeldt het planologisch attest welke ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden er op korte en op lange termijn mogelijk zijn. Zowel aan het behoud als aan de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden kunnen voorwaarden worden verbonden. Het planologisch attest vermeldt, rekening gehouden met de uitspraak over het behoud en de ontwikkelingsmogelijkheden, of een procedure tot opmaak of tot wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg zal worden opgestart. In het planologisch attest worden de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar afgewogen. Daarenboven houdt het planologisch attest rekening met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu, en de culturele, economische, esthetische en sociale gevolgen. Het planologisch attest kan worden aangevraagd door en voor een bedrijf dat voldoet aan één van volgende voorwaarden: 1° het bedrijf is onderworpen aan de milieuvergunnings- of meldingsplicht, vermeld in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning; 2° het bedrijf betreft een volwaardig land- of tuinbouwbedrijf.
Art. 4.4.27. Bij de afgifte van een attest dat het behoud van het bedrijf op de plaats waar het gevestigd is, uitsluit, bevestigt het bevoegde bestuursorgaan op het eerste verzoek van het bedrijf of er al dan niet een mogelijkheid tot herlocalisatie voorhanden is. Art. 4.4.28. Een planologisch attest dat het betrokken bestuursorgaan conform artikel 4.4.26, § 1, verplicht tot de opmaak of de wijziging van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een plan van aanleg, blijft gelden tot het ruimtelijk uitvoeringsplan definitief wordt vastgesteld.
Art. 4.5.1. § 1. Een stedenbouwkundige vergunning voor een inrichting waarvoor een milieuvergunning vereist is, wordt voor de toepassing van artikel 5, § 2, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning beschouwd als: 1° definitief verleend: vanaf de datum waarop van de stedenbouwkundige vergunning gebruik kan worden gemaakt overeenkomstig artikel 4.7.19, § 3, artikel 4.7.23, § 5, dan wel artikel 4.7.26, § 4, tweede lid; 2° definitief geweigerd: vanaf de datum waarop in laatste administratieve aanleg beslist werd om de stedenbouwkundige vergunning niet af te leveren. § 2. Een stedenbouwkundige vergunning voor een inrichting, waarvoor een milieuvergunning nodig is of die onderworpen is aan de meldingsplicht conform het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief werd verleend overeenkomstig artikel 5, § 1, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of de melding niet is gebeurd. }1[Als het gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 meldingsplichtige handelingen, wordt de uitvoerbaarheid van de melding opgeschort.]1 In het geval, vermeld in het eerste lid, gaat de termijn van twee jaar, bepaald in artikel 4.6.2, § 1, eerste lid, 1°, pas in op de dag dat de milieuvergunning definitief wordt verleend, respectievelijk de melding is gebeurd. Wordt de milieuvergunning evenwel definitief geweigerd in de zin van artikel 5, § 1, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, dan vervalt de stedenbouwkundige vergunning van rechtswege. Het verval van de stedenbouwkundige vergunning wordt door de instantie die de milieuvergunning heeft geweigerd onverwijld meegedeeld aan de aanvrager en de overheid die de stedenbouwkundige vergunning heeft verleend. }2[Als het gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 meldingsplichtige handelingen, kunnen deze handelingen niet worden uitgevoerd.]2 }1. – § 2, lid 1, aangevuld bij art. 18, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – § 2, lid 3, aangevuld bij art. 18, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
2° de werken worden gedurende meer dan twee jaar onderbroken; 3° de vergunde gebouwen zijn niet winddicht binnen drie jaar na de aanvang van de werken. De termijnen van twee of drie jaar, vermeld in het eerste lid, worden geschorst zolang een beroep tot vernietiging van de stedenbouwkundige vergunning aanhangig is bij de }1[Raad voor Vergunningsbetwistingen] 1, behoudens indien de vergunde handelingen in strijd zijn met een vóór de definitieve uitspraak van de Raad van kracht geworden ruimtelijk uitvoeringsplan. In dat laatste geval blijft het eventuele recht op planschade desalniettemin behouden. Indien de stedenbouwkundige vergunning voor onbepaalde duur uitdrukkelijk melding maakt van de verschillende fasen van het bouwproject, worden de termijnen van twee of drie jaar, vermeld in het eerste lid, gerekend per fase. Voor de tweede en volgende fasen worden de termijnen van verval dientengevolge gerekend vanaf de aanvangsdatum van de betrokken fase. § 2. Onverminderd § 1 vervalt een stedenbouwkundige vergunning voor onbepaalde duur waaraan een sociale last, vermeld in artikel 4.1.16 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, is verbonden, van rechtswege indien de sociale last uitgevoerd wordt in natura en de werken niet zijn voltooid binnen de vijfjarentermijn, vermeld in artikel 4.1.20, § 1, eerste lid, 2°, van voormeld decreet. § 3. Het verval van een stedenbouwkundige vergunning voor onbepaalde duur geldt slechts ten aanzien van het niet afgewerkte gedeelte van een bouwproject. Een gedeelte is eerst afgewerkt indien het, desgevallend na sloping van de niet afgewerkte gedeelten, kan worden beschouwd als een afzonderlijke constructie die voldoet aan de bouwfysische vereisten. }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.6.3. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen op het vlak van de stedenbouwkundige vergunningen voor een bepaalde duur, in het bijzonder de minimale en maximale geldigheidsduur ervan. Afdeling 2
Verkavelingsvergunningen
Dergelijk planologisch attest vervalt evenwel: 1° als binnen het jaar na afgifte van het planologisch attest geen aanvraag werd ingediend voor een stedenbouwkundige vergunning }1[in geval het gaat om een attest dat met toepassing van artikel 4.4.26, § 2, het mogelijk maakt een vergunning af te geven waarbij afgeweken wordt van de vigerende stedenbouwkundige voorschriften;]1 2° als deze stedenbouwkundige vergunning is vervallen; 3° als het bedrijf zijn activiteit stopzet;
HOOFDSTUK VI
GELDINGSDUUR EN WIJZIGBAARHEID Afdeling 1
Stedenbouwkundige vergunningen Art. 4.6.1. Een stedenbouwkundige vergunning geldt voor een onbepaalde duur, behoudens indien uitdrukkelijk anders vermeld. Art. 4.6.2. § 1. Een stedenbouwkundige vergun-
4° bij overdracht van enig zakelijk recht op het bedrijf of individuele bedrijfsgebouwen; 5° vijf jaar na de afgifte van het planologisch attest. }1. – Lid 2, 1°, aangevuld bij art. 17 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
ning voor onbepaalde duur vervalt van rechtswege in elk van de volgende gevallen: 1° de verwezenlijking van de stedenbouwkundige vergunning wordt niet binnen twee jaar na de afgifte van de vergunning in laatste administratieve aanleg gestart;
Art. 4.6.4. § 1. Een verkavelingsvergunning, waarbij geen nieuwe wegen worden aangelegd, of het tracé van bestaande gemeentewegen niet moet worden gewijzigd, verbreed of opgeheven, vervalt van rechtswege wanneer: 1° binnen een termijn van vijf jaar na de afgifte van de vergunning in laatste administratieve aanleg niet is overgegaan tot registratie van de verkoop, de verhuring voor meer dan negen jaar, of de vestiging van erfpacht of opstalrecht ten aanzien van ten minste één derde van de kavels; 2° binnen een termijn van tien jaar na de afgifte van de vergunning in laatste administratieve aanleg niet is overgegaan tot dergelijke registratie ten aanzien van ten minste twee derde van de kavels. Voor de toepassing van het eerste lid: 1° wordt met verkoop gelijkgesteld: de nalatenschapsverdeling en de schenking, met dien ver-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
129
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
stande dat slechts één kavel per deelgenoot of begunstigde in aanmerking komt; 2° komt de verkoop van de verkaveling in haar geheel niet in aanmerking; 3° komt alleen de huur die erop gericht is de huurder te laten bouwen op het gehuurde goed in aanmerking. }1[Voor
de toepassing van het eerste lid wordt tijdige bebouwing door de verkavelaar conform de verkavelingsvergunning, met verkoop gelijkgesteld.]1
§ 2. Een verkavelingsvergunning waarbij nieuwe wegen worden aangelegd, of waarbij het tracé van bestaande gemeentewegen gewijzigd, verbreed of opgeheven wordt, vervalt van rechtswege wanneer: 1° binnen een termijn van vijf jaar na de afgifte van de vergunning in laatste administratieve aanleg niet is overgegaan tot de oplevering van de onmiddellijk uit te voeren lasten of tot het verschaffen van waarborgen betreffende de uitvoering van deze lasten op de wijze, vermeld in artikel 4.2.20, § 1; 2° binnen een termijn van tien jaar na de afgifte van de vergunning in laatste aanleg niet is overgegaan tot registratie van de in § 1 vermelde rechtshandelingen ten aanzien van ten minste één derde van de kavels; 3° binnen een termijn van vijftien jaar na de afgifte van de vergunning in laatste aanleg niet is overgegaan tot registratie van de in § 1 vermelde rechtshandelingen ten aanzien van ten minste twee derde van de kavels. }2[Voor
de toepassing van het eerste lid wordt tijdige bebouwing door de verkavelaar conform de verkavelingsvergunning, met verkoop gelijkgesteld.]2
§ 3. Onverminderd § 1 en § 2 vervalt een verkavel in g w aar aa n e e n so c ial e la s t, v e rm e l d i n artikel 4.1.16 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, is verbonden, van rechtswege indien de sociale last uitgevoerd wordt in natura en de werken niet zijn voltooid binnen de vijfjarentermijn, vermeld in artikel 4.1.20, § 1, eerste lid, 2°, van voormeld decreet.
§ 7. De Vlaamse Regering kan maatregelen treffen aangaande de kennisgeving van het verval van rechtswege. }1. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 19, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 19, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 4.6.5. § 1. Een niet-vervallen verkavelingsvergunning kan worden herzien of opgeheven ingevolge de definitieve vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een bijzonder plan van aanleg, op voorwaarde dat dit bij de voorlopige en de definitieve vaststelling van het plan uitdrukkelijk aangegeven is, ten minste op het grafisch plan. In dat geval kan het voor de planopmaak bevoegde bestuursorgaan de schorsing gelasten van de verkoop of van de verhuring voor meer dan negen jaar en van de vestiging van een erfpacht of opstalrecht op het geheel of een gedeelte van de verkaveling. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van het tweede lid. § 2. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de contractuele rechten tussen de verkavelaar en de eigenaars van de kavel, of tussen deze eigenaars onderling.
Alvorens zijn aanvraag in te dienen, verstuurt de eigenaar per beveiligde zending een afschrift van de aanvraag aan alle eigenaars van een kavel die de aanvraag niet medeondertekend hebben. De bewijzen van deze beveiligde zendingen worden op straffe van onontvankelijkheid bij het aanvraagdossier gevoegd. De aanvraag doorloopt dezelfde procedure als een verkavelingsaanvraag, met dien verstande dat de aanvraag nimmer aan een openbaar onderzoek moet worden onderworpen. § 2. De wijziging van de verkavelingsvergunning moet worden geweigerd als de eigenaars van meer dan de helft van de in de oorspronkelijke vergunning toegestane kavels een ontvankelijk, gegrond en op ruimtelijke motieven gebaseerd schriftelijk bezwaar indienen bij het college van burgemeester en schepenen. Dat bezwaar moet worden ingediend binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat vanaf de datum van overmaken van de beveiligde zending, vermeld in § 1, tweede lid.
Art. 4.6.6. § 1. Een niet-vervallen verkavelingsvergunning kan, voor wat het niet-vervallen gedeelte betreft, worden herzien of opgeheven op initiatief van het college van burgemeester en schepenen, na verloop van vijftien jaar na de afgifte van de verkavelingsvergunning in laatste administratieve aanleg.
Art. 4.6.8. § 1. Een verkavelaar kan eenzijdig afstand doen van uit de verkavelingsvergunning verkregen rechten, behoudens indien reeds een aanvang werd genomen met de verwezenlijking van de verkavelingsvergunning, hetzij door het stellen van één of meer rechtshandelingen, vermeld in artikel 4.6.4, § 1, hetzij door de uitvoering van de werken waaraan de aflevering van de verkavelingsvergunning verbonden werd.
§ 2. Het college van burgemeester en schepenen plakt het voornemen om de herziening of de opheffing aan te vragen aan op de plaats waarop de verkavelingsvergunning betrekking heeft.
Aan een geheel of gedeeltelijk verwezenlijkte verkavelingsvergunning kan wél worden verzaakt door de eigenaar die alle kavels heeft verworven, of in geval van akkoord van alle eigenaars.
Het college van burgemeester en schepenen brengt alle eigenaars van de kavels per beveiligde zending op de hoogte van het voornemen om de herziening of de opheffing aan te vragen. De kennisgeving vermeldt dat schriftelijke bezwaren kunnen worden ingediend bij het college van burgemeester en schepenen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat vanaf de datum van betekening. Indien de aanvraag onderworpen is aan een openbaar onderzoek, vermeldt de kennisgeving echter de aanvangsdatum en de sluitingsdatum van het openbaar onderzoek.
§ 2. Een verzaking wordt per beveiligde zending gemeld aan het vergunningverlenende bestuursorgaan.
§ 4. Indien de verkavelingsvergunning uitdrukkelijk melding maakt van de verschillende fasen van het verkavelingsproject, worden de termijnen van verval, vermeld in § 1, § 2 en § 3, gerekend per fase. Voor de tweede en volgende fasen worden de termijnen van verval dientengevolge gerekend vanaf de aanvangsdatum van de betrokken fase.
§ 3. De procedurevoorschriften die van toepassing zijn op het verkrijgen van een verkavelingsvergunning, zijn eveneens van toepassing op de herziening of de opheffing van een verkavelingsvergunning. Het college van burgemeester en schepenen dient de aanvraag in overeenkomstig de bijzondere procedure, vermeld in artikel 4.7.26.
§ 5. Het verval, vermeld in § 1 en § 2, 2° en 3°, en § 3, geldt slechts ten aanzien van het niet bebouwde, verkochte, verhuurde of aan een erfpacht of opstalrecht onderworpen gedeelte van de verkaveling.
§ 4. De herziening of opheffing wordt geweigerd als de eigenaars van meer dan één vierde van de in de oorspronkelijke vergunning toegestane kavels een ontvankelijk, gegrond en op ruimtelijke motieven gebaseerd schriftelijk bezwaar hebben ingediend.
§ 6. Onverminderd § 5, kan het verval van rechtswege niet worden tegengesteld aan personen die zich op de verkavelingsvergunning beroepen, indien zij kunnen aantonen dat de overheid, na het verval, en ten aanzien van één of meer van hun kavels binnen de verkaveling, wijzigingen aan de verkavelingsvergunning heeft toegestaan, of stedenbouwkundige of bouwvergunningen of stedenbouwkundige attesten heeft verleend, in zoverre deze door de hogere overheid of de rechter niet onrechtmatig werden bevonden.
§ 5. De gewestelijke overheid die zich uitspreekt over de aanvraag kan de schorsing gelasten van de verkoop of van de verhuring voor meer dan negen jaar en van de vestiging van een erfpacht of opstalrecht op het geheel of een gedeelte van de verkaveling.
130 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
kan een wijziging van de verkavelingsvergunning aanvragen voor het deel dat hij in eigendom heeft.
§ 3. De verzaking heeft eerst gevolg vanaf de akteneming ervan door het vergunningverlenende bestuursorgaan. Het vergunningverlenende bestuursorgaan stelt de persoon die verzaakt van die akteneming in kennis.
HOOFDSTUK VIII }1[RAAD VOOR
VERGUNNINGSBETWISTINGEN]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Afdeling 1 }1[Oprichting]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.1. }1[Er wordt een Raad voor Vergunningsbetwistingen opgericht, hierna de Raad te noemen.
§ 6. De Vlaamse Regering kan nadere procedurele regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel.
De Vlaamse Regering bepaalt de zetel van de Raad.]1
Art. 4.6.7. § 1. De eigenaar van een in een niet-
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
vervallen verkavelingsvergunning begrepen kavel
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
Afdeling 2
Onderafdeling 3
}1[Bevoegdheid]1
}1[Bestuurlijke lus]1
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 1 }1[Vernietiging]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.2. }1 [De Raad doet als administratief rechtscollege, bij wijze van arresten, uitspraak over de beroepen die worden ingesteld tot vernietiging van: 1° vergunningsbeslissingen, zijnde uitdrukkelijke of stilzwijgende bestuurlijke beslissingen, genomen in laatste administratieve aanleg, betreffende het afgeven of weigeren van een vergunning; 2° valideringsbeslissingen, zijnde bestuurlijke beslissingen houdende de validering of de weigering tot validering van een as-builtattest; 3° registratiebeslissingen, zijnde bestuurlijke beslissingen waarbij een constructie als «vergund geacht» wordt opgenomen in het vergunningenregister of waarbij een dergelijke opname geweigerd wordt. De Raad vernietigt de bestreden vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing wanneer die beslissing onregelmatig is. Een beslissing is onregelmatig wanneer zij in strijd is met regelgeving, stedenbouwkundige voorschriften of beginselen van behoorlijk bestuur. Als de Raad een beslissing vernietigt, kan hij het bestuur dat de vernietigde beslissing nam, bevelen om een nieuwe beslissing te nemen binnen de termijn die hij bepaalt. De Raad kan daarbij: 1° welbepaalde onregelmatige motieven of kennelijk onredelijke motieven aanwijzen die bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing niet kunnen worden betrokken; 2° specifieke rechtsregelen of rechtsbeginselen aanwijzen die bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing moeten worden betrokken; 3° de procedurele handelingen omschrijven die voorafgaand aan de nieuwe beslissing moeten worden gesteld.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 19 april 2013 houdende de organisatie van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 26 april 2013
Art. 4.8.4. }1[§ 1. Ter oplossing van een voor de Raad gebrachte betwisting kan de Raad het vergunningverlenende bestuursorgaan in elke stand van het geding met een tussenuitspraak de mogelijkheid bieden om binnen de termijn die de Raad bepaalt een onregelmatigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te laten herstellen, tenzij belanghebbenden, vermeld in artikel 4.8.11, daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld. Onder de onregelmatigheid in de bestreden beslissing, vermeld in het eerste lid, wordt verstaan een onregelmatigheid die herstelbaar is zodat de bestreden beslissing niet langer onregelmatig is in de zin van artikel 4.8.2, tweede lid, en de beslissing gehandhaafd kan blijven. § 2. Het vergunningverlenende bestuursorgaan deelt de Raad binnen een door de Raad bepaalde termijn mee of het gebruikmaakt van de mogelijkheid om een onregelmatigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te laten herstellen.
1° hij heeft een grondige kennis van en nuttige ervaring in het domein van het Vlaamse recht betreffende de ruimtelijke ordening; 2° hij doet blijken van een voor de bemiddelingspraktijk passende vorming; 3° hij biedt de noodzakelijke waarborgen voor een onafhankelijke en onpartijdige bemiddeling; 4° hij heeft geen strafrechtelijke veroordelingen of tuchtrechtelijke sancties opgelopen die onverenigbaar zijn met de uitoefening van de functie van bemiddelaar.
1° vrijwilligheid;
§ 3. De Raad deelt de partijen mee op welke wijze het beroep verder wordt behandeld na:
2° onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de bemiddelaar; 3° vertrouwelijkheid. De bemiddelaar kan ook derden bij de bemiddelingspoging betrekken.
1° ontvangst van de mededeling van het vergunningverlenende bestuursorgaan dat deze geen gebruikmaakt van de hem geboden mogelijkheid, overeenkomstig paragraaf 2, eerste lid;
§ 3. Zo de bemiddeling tot een bemiddelingsakkoord leidt, kunnen de partijen of één van hen de Raad verzoeken dat akkoord te bekrachtigen.
2° het ongebruikt verstrijken van de door de Raad bepaalde termijn, vermeld in paragraaf 2, eerste lid;
De Raad kan de bekrachtiging alleen weigeren indien het akkoord strijdig is met de openbare orde, regelgeving of stedenbouwkundige voorschriften.
3° het ongebruikt verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 2, tweede lid; of 4° ontvangst van de zienswijzen, overeenkomstig paragraaf 2, derde lid. § 4. De proceduretermijnen worden geschorst vanaf de datum van het tussenarrest, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, tot de datum van mededeling, vermeld in paragraaf 3. § 5. Na het advies van de Raad te hebben gevraagd, kan de Vlaamse Regering aanvullende maatregelen bepalen die voor de uitvoering van deze onderafdeling nodig zijn.]1
}1[Bemiddeling]1
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
De bemiddelaar dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
Partijen kunnen binnen de door de Vlaamse Regering bepaalde vervaltermijnen schriftelijk hun zienswijze meedelen over de wijze waarop de onregelmatigheid is hersteld.
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
voor vernietiging op grond van artikel 4.8.2, kan de Raad de schorsing van de tenuitvoerlegging ervan bevelen overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3, onderafdeling 4.]1
Als bemiddelaar kunnen door de Raad worden aangewezen: raadsleden, aanvullende raadsleden, griffiers, leden van het ondersteunend personeel of derden die door de partijen gezamenlijk worden voorgesteld.
Tijdens de bemiddeling probeert de bemiddelaar een directe dialoog tot stand te brengen tussen de partijen en verleent hij ondersteuning voor een goed verloop van de dialoog. De bemiddeling verloopt volgens de volgende principes:
}1[Schorsing]1
Art. 4.8.3. }1[Wanneer een beslissing vatbaar is
§ 2. Bij inwilliging van het verzoek tot bemiddeling zendt de griffier onmiddellijk een afschrift van het tussenarrest, vermeld in paragraaf 1, aan de partijen en aan de bemiddelaar.
Als het vergunningverlenende bestuursorgaan overgaat tot herstel van de onregelmatigheid, deelt het de Raad schriftelijk en binnen de hersteltermijn, vermeld in paragraaf 1, mee op welke wijze de onregelmatigheid is hersteld.
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 2
uitspraak een bemiddeling bevelen zolang het beroep niet in beraad is genomen.
Onderafdeling 4
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.5. }1[§ 1. Ter oplossing van een voor de Raad gebrachte betwisting kan de Raad op gezamenlijk verzoek van de partijen of op eigen initiatief maar met akkoord van de partijen met een tussen-
Bij ontbreken van een bemiddelingsakkoord of als de Raad vaststelt dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld, wordt bij tussenarrest de voortzetting van de jurisdictionele procedure bevolen. § 4. Een verzoek tot bemiddeling schorst de proceduretermijnen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek door de Raad tot: 1° de datum van bekrachtiging van het bemiddelingsakkoord, vermeld in paragraaf 3, eerste lid; 2° de dag na de betekening van het tussenarrest, vermeld in paragraaf 3, derde lid. § 5. Na het advies van de Raad te hebben gevraagd, bepaalt de Vlaamse Regering alle aanvullende maatregelen betreffende de organisatie van de bemiddeling die voor de uitvoering van deze onderafdeling nodig zijn, onder meer: 1° de vormvereisten waaraan een verzoek tot bemiddeling moet voldoen; 2° de mogelijkheid tot regularisatie van de vereisten, vermeld in punt 1°; 3° termijnen van de bemiddeling.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
131
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057 R 2. – Zie B. Vl. Reg. 19 april 2013 houdende de organisatie van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 26 april 2013
Afdeling 3 }1[Procedure]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 1 }1[Algemeen]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
R 2. – Zie B. Vl. Reg. 20 november 2009 houdende de bekrachtiging van het reglement van orde van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 30 november 2009
a) hetzij de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is;
Art. 4.8.10. }1[De verzoeker kan in elke stand van
b) hetzij de dag na de opname in het vergunningenregister, in alle andere gevallen;
het geding uitdrukkelijk afstand van het beroep doen. De Raad doet onmiddellijk uitspraak waarbij de afstand wordt vastgesteld.]1 {2
a) hetzij de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is;
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
b) hetzij de dag na de opname van de constructie in het vergunningenregister, in alle andere gevallen.
R 2. – Zie B. Vl. Reg. 20 november 2009 houdende de bekrachtiging van het reglement van orde van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 30 november 2009
§ 3. De beroepen worden ingesteld bij wijze van verzoekschrift.
Onderafdeling 2
De Vlaamse Regering bepaalt de vormvereisten waaraan het verzoekschrift moet beantwoorden. Zij bepaalt welke stukken bij het verzoekschrift gevoegd moeten worden.]1
}1[Aanhangigmaking]1
Art. 4.8.6. }1[De partijen kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels daarvoor.]1
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
nen door de volgende belanghebbenden worden ingesteld:
Art. 4.8.7. }1[§ 1. De partijen kunnen een of meer raadsleden van de bevoegde kamer schriftelijk en op gemotiveerde wijze wraken vóór de aanvang van de zitting, tenzij de reden tot wraking later is ontstaan. De voorzitter of, zo deze wordt gewraakt, het oudste raadslid doet onmiddellijk uitspraak over het verzoek tot wraking. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt het gewraakte raadslid vervangen. Het raadslid dat weet dat er een reden tot wraking tegen hem bestaat, onthoudt zich van de zaak en laat zich vervangen. § 2. De redenen tot wraking zijn dezelfde als deze die worden vermeld in artikel 828 en 830 van het Gerechtelijk Wetboek.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.8. }1[De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van toezending en uitwisseling van de processtukken. Alle processtukken worden aan de Raad per beveiligde zending toegezonden, op straffe van niet-ontvankelijkheid. De Raad verricht alle betekeningen, kennisgevingen en oproepingen per beveiligde zending. Deze zendingen mogen echter bij gewone brief worden gedaan wanneer de ontvangst ervan geen termijn doet ingaan. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van berekening van de termijnen, vermeld in hoofdstuk VIII.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.9. }1[De Raad kan ambtshalve middelen inroepen die niet in het verzoekschrift worden aangevoerd, voor zover die middelen de openbare orde aanbelangen. De kennelijke onredelijkheid of onzorgvuldigheid van de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening door de overheid wordt altijd geacht een middel uit te maken dat de openbare orde aanbelangt.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
132 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
3° wat betreft registratiebeslissingen:
Art. 4.8.11. }1[§ 1. De beroepen bij de Raad kun-
1° de aanvrager van de vergunning of van het asbuiltattest, respectievelijk de persoon die beschikt over zakelijke of persoonlijke rechten ten aanzien van een constructie die het voorwerp uitmaakt van een registratiebeslissing, of die deze constructie feitelijk gebruikt; 2° de bij het dossier betrokken vergunningverlenende bestuursorganen; 3° elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden als gevolg van de vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing; 4° procesbekwame verenigingen die optreden namens een groep wiens collectieve belangen door de vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing zijn bedreigd of geschaad, voor zover zij beschikken over een duurzame en effectieve werking overeenkomstig de statuten; 5° de leidend ambtenaar van het departement of, bij afwezigheid, diens gemachtigde voor vergunningen die afgegeven zijn binnen de reguliere procedure, behalve in de gevallen, vermeld in artikel 4.7.19, § 1, derde lid;
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.12. }1[De griffier schrijft elk inkomend verzoekschrift in in een register. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende de registratie van het verzoekschrift en de voorwaarden waaronder het verzoekschrift dat niet voldoet aan de voorwaarden, door de Vlaamse Regering bepaald ter uitvoering van artikel 4.8.11, § 3, tweede lid, kan worden geregulariseerd. De Vlaamse Regering bepaalt tevens de wijze waarop en de personen aan wie een afschrift van het verzoekschrift wordt verstuurd.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.13. }1[ § 1. De verzoeker is een rolrecht verschuldigd. Het rolrecht dat verschuldigd is per verzoeker bij het aanhangig maken van een vordering tot vernietiging, bedraagt 175 euro. Het rolrecht dat verschuldigd is per verzoeker bij het indienen van een vordering tot schorsing, bedraagt 100 euro. § 2. De leidend ambtenaar van het departement of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde, die optreedt in de zin van artikel 4.8.11, § 1, eerste lid, 5°, is vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht.
6° de leidend ambtenaar of, bij afwezigheid, diens gemachtigde van het departement of agentschap waartoe de adviserende instantie behoort, aangewezen krachtens artikel 4.7.16, § 1, eerste lid, respectievelijk artikel 4.7.26, § 4, 2°, op voorwaarde dat die instantie tijdig advies heeft verstrekt of ten onrechte niet om advies werd verzocht.
§ 3. De verzoeker die aantoont dat zijn inkomsten ontoereikend zijn, is vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht.
De belanghebbende aan wie kan worden verweten dat hij een voor hem nadelige vergunningsbeslissing niet heeft bestreden door middel van het daartoe openstaande georganiseerd administratief beroep bij de deputatie, wordt geacht te hebben verzaakt aan zijn recht om zich tot de Raad te wenden.
De ontoereikendheid van de inkomsten wordt beoordeeld op basis van het koninklijk besluit van 18 december 2003 tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand.
§ 2. De beroepen worden ingesteld binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat als volgt:
§ 4. De griffier deelt de verzoeker het verschuldigde bedrag of de beslissing over de vrijstelling van de betaling van het rolrecht mee.
1° wat betreft vergunningsbeslissingen:
§ 5. Het verschuldigde rolrecht wordt binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat de dag na de dag van de betekening, vermeld in paragraaf 4, gestort op de rekening van het Grondfonds, vermeld in artikel 5.6.3.
a) hetzij de dag na de betekening, wanneer een dergelijke betekening vereist is; b) hetzij de dag na de startdatum van de aanplakking, in alle andere gevallen; 2° wat betreft valideringsbeslissingen:
De verzoeker richt daarvoor een verzoek aan de Raad gelijktijdig met het indienen van zijn verzoekschrift.
Indien het rolrecht niet tijdig is betaald, wordt het verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaard.]1
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057 }1. – Laatst vervangen bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 30 juli 2013, inwerkingtreding: 9 augustus 2013 (art. 42, inleidende zin)
Onderafdeling 3 }1[Vereenvoudigde behandeling]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.14. }1 [§ 1. Na registratie van een verzoekschrift kan de voorzitter van de Raad of het door hem aangewezen raadslid ambtshalve onderzoeken of het beroep doelloos is, kennelijk niet-ontvankelijk is of dat de Raad kennelijk onbevoegd is. De vaststellingen van de Raad worden door de griffier overgemaakt aan de verzoeker. § 2. De verzoeker beschikt over een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat de dag na de betekening, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, om een verantwoordingsnota in te dienen. Die verantwoordingsnota is beperkt tot de in paragraaf 1 aangehaalde vaststellingen. § 3. De Raad kan beslissen dat de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad wordt genomen. De Raad doet onmiddellijk uitspraak over de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep, zijn kennelijke onbevoegdheid of het doelloos zijn van het beroep. Besluit de Raad niet dat het beroep kennelijk nietontvankelijk of doelloos is of dat hij kennelijk onbevoegd is, dan wordt de procedure overeenkomstig de navolgende artikelen voortgezet.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 4 }1[Schorsing]1
§ 2. De schorsing kan enkel worden bevolen als de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen en als ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden. Het arrest waarbij de schorsing is bevolen, kan worden gewijzigd of opgeheven op verzoek van de partijen.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 19 april 2013 houdende de organisatie van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 26 april 2013
Art. 4.8.19. }1[Wanneer de Raad de bestreden beslissing geschorst heeft, moet de verweerder of tussenkomende partij een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen. Indien geen verzoek tot voortzetting wordt ingediend, kan de Raad volgens een versnelde rechtspleging vastgesteld door de Vlaamse Regering de bestreden beslissing vernietigen. Heeft de Raad de bestreden beslissing niet geschorst, dan moet de verzoeker een verzoek tot voortzetting indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen. Dient hij geen verzoek tot voortzetting in, dan geldt ten aanzien van hem een onweerlegbaar vermoeden van afstand van geding. De termijn van vijftien dagen gaat in de dag na de betekening van het arrest waarin uitspraak wordt gedaan over de schorsing.]1
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 5 }1[Tussenkomst]1
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.21. }1[§ 1. Elk van de belanghebbenden, vermeld in artikel 4.8.11, § 1, eerste lid, kan in de zaak tussenkomen. De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze een verzoek tot tussenkomst wordt ingediend. Zij bepaalt de vervaltermijnen die niet korter mogen zijn dan twintig dagen.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de partijen in kennis gesteld worden van de neerlegging van de geïnventariseerde administratieve dossiers en de nota's.]1
De Vlaamse Regering bepaalt tevens de vormvereisten waaraan het verzoekschrift moet beantwoorden. Zij bepaalt welke stukken bij het verzoekschrift gevoegd moeten worden.
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
§ 2. }2[De tussenkomende
Art. 4.8.18. }1[§ 1. De schorsing wordt bevolen bij gemotiveerd arrest.
griffier deelt de tussenkomende partij het verschuldigde bedrag of de beslissing over de vrijstelling van de betaling van het rolrecht mee.]5
}6[§ 2/4. Het
verschuldigde rolrecht wordt binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat de dag na de dag van de betekening, vermeld in paragraaf 2/3, gestort op de rekening van het Grondfonds, vermeld in artikel 5.6.3. Indien het rolrecht niet tijdig is betaald, wordt het verzoekschrift tot tussenkomst niet-ontvankelijk verklaard.]6
§ 3. De Raad doet onmiddellijk uitspraak over de ontvankelijkheid van een verzoek tot tussenkomst. De tussenkomende partij kan een schriftelijke uiteenzetting indienen binnen de vervaltermijn die de Vlaamse Regering bepaalt. Die termijn mag niet korter zijn dan vijftien dagen.
§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende de tussenkomst en de mogelijkheid tot regularisatie van de vormvereisten, vermeld in paragraaf 1.
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}5[§ 2/3. De
Art. 4.8.20. }1[De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende de behandeling van de vordering tot schorsing.]1
beroep tot nietigverklaring worden op straffe van niet-ontvankelijkheid in een en hetzelfde verzoekschrift ingesteld.]1
schijnt, noch vertegenwoordigd is op de zitting, wordt de vordering tot schorsing verworpen.]1
De ontoereikendheid van de inkomsten wordt beoordeeld op basis van het koninklijk besluit van 18 december 2003 tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand.]4
De tussenkomende partij kan aan haar schriftelijke uiteenzetting de geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen die zij nodig acht.
Art. 4.8.15. }1[De vordering tot schorsing en het
Art. 4.8.17. }1[Wanneer de verzoeker noch ver-
De tussenkomende partij richt daarvoor een verzoek aan de Raad gelijktijdig met het indienen van haar verzoekschrift.
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.16. }1[De Vlaamse Regering bepaalt de vervaltermijnen waarbinnen de partijen het geïnventariseerde administratief dossier en hun nota's indienen. Die termijnen mogen niet korter zijn dan vijftien dagen.
}4[§ 2/2. De tussenkomende partij die aantoont dat haar inkomsten ontoereikend zijn, is vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht.
partij is een rolrecht ver-
Indien het een tussenkomst betreft in de procedure van de vordering tot schorsing, dan kan de Vlaamse Regering termijnen bepalen die afwijken van de termijnen, vermeld in paragraaf 1 en 3.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }2. – § 2 vervangen bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 30 juli 2013, inwerkingtreding: 9 augustus 2013 (art. 42, inleidende zin) }3. – § 2/1 ingevoegd bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 30 juli 2013, inwerkingtreding: 9 augustus 2013 (art. 42, inleidende zin) }4. – § 2/2 ingevoegd bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 30 juli 2013, inwerkingtreding: 9 augustus 2013 (art. 42, inleidende zin) }5. – § 2/3 ingevoegd bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 30 juli 2013, inwerkingtreding: 9 augustus 2013 (art. 42, inleidende zin) }6. – § 2/4 ingevoegd bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 30 juli 2013, inwerkingtreding: 9 augustus 2013 (art. 42, inleidende zin)
Onderafdeling 6 }1[Vooronderzoek]1
schuldigd. Het rolrecht dat verschuldigd is per tussenkomende partij, bedraagt 100 euro, ongeacht of de tussenkomst geldt voor de vordering tot schorsing of de vordering tot vernietiging.]2 }3[§ 2/1. De leidend ambtenaar van het departement of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde, die optreedt in de zin van artikel 4.8.11, § 1, eerste lid, 5°, is vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht.]3
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.22. }1[De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze het tegensprekelijk vooronderzoek wordt gevoerd. Zij bepaalt de vervaltermijnen waarbinnen de partijen het geïnventariseerde administratief dossier en hun nota's indienen. Die termijnen mogen niet korter zijn dan dertig dagen.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
133
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de partijen in kennis gesteld worden van de neerlegging van de geïnventariseerde administratieve dossiers en de nota's.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.23. }1[De Raad voert rechtstreeks briefwisseling met alle partijen en besturen die hij nodig acht. De Raad kan alle documenten en inlichtingen omtrent de zaken waarover hij zich moet uitspreken, opvragen bij die partijen en besturen.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
gronde in het ongelijk gesteld wordt. De kosten bestaan uit het rolrecht, vermeld in artikel 4.8.13 en 4.8.21, en uit het getuigengeld.
De partijen worden uitgenodigd om te verschijnen op een zitting van de Raad waarop de vordering tot opheffing wordt behandeld.
Het getuigengeld wordt begroot en toegekend op grond van de daartoe door de Vlaamse Regering bepaalde regelen.
§ 3. Indien een arrest een materiële vergissing bevat, kan de Raad uit eigen beweging of op verzoek van een van de betrokken partijen een verbeterend arrest uitspreken.
Indien toepassing wordt gemaakt van artikel 4.8.4 of artikel 4.8.5, dan kan de Raad, in afwijking van het eerste lid, de kosten geheel of gedeeltelijk ten laste van het vergunningverlenende bestuursorgaan leggen. § 3. De uitspraken van de Raad worden ondertekend door de kamervoorzitter en door de griffier. De uitspraken van de Raad zijn openbaar.]1
Onderafdeling 7
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1[Zitting]1
Art. 4.8.29. }1[De griffier zendt kosteloos een af-
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
schrift van de uitspraak aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het betrokken onroerend goed gelegen is, binnen een ordetermijn van vijftien dagen na de dagtekening ervan.
Art. 4.8.24. }1[Na afloop van het vooronderzoek worden de partijen uitgenodigd om op een zitting van de Raad te verschijnen. De Vlaamse Regering bepaalt de maatregelen betreffende de organisatie van de zitting, met inbegrip van de nadere regels over het horen van getuigen.]1
Anderen dan de partijen kunnen afschriften of uittreksels van de uitspraken van de Raad verkrijgen. Voor een afschrift of uittreksel kan een vergoeding worden gevraagd, onder de voorwaarden als bepaald door de Vlaamse Regering.]1 {2
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.25. }1 [De partijen kunnen ter zitting
R 2. – Zie B. Vl. Reg. 19 april 2013 houdende de organisatie van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 26 april 2013
geen bijkomende stukken overmaken aan de Raad.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.26. }1[De zittingen zijn openbaar behoudens indien de kamervoorzitter, al dan niet op verzoek van de partijen of een ervan, oordeelt dat gewichtige redenen aanwezig zijn die zich tegen de openbaarheid verzetten. Het beroep wordt op tegenspraak behandeld. De partijen pleiten in elkaars aanwezigheid.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.27. }1[Met behoud van de toepassing van artikel 4.8.17 belet de afwezigheid van de partijen of een ervan bij regelmatige oproeping de geldigheid van de zitting niet.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Onderafdeling 8 }1[Beraadslaging en uitspraak]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.28. }1[§ 1. De Raad beraadslaagt en beslist achter gesloten deuren over zijn uitspraken. De uitspraken van de Raad worden uitgebracht binnen een ordetermijn van zestig dagen die ingaat de dag na de zitting. § 2. De Raad legt in zijn uitspraak het geheel of een deel van de kosten ten laste van de partij die ten 134 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Art. 4.8.30. }1[De arresten zijn van rechtswege uitvoerbaar. De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkende gedeelte van het arrest, een uitvoeringsformulier aan. De Vlaamse Regering bepaalt de formule daarvoor.]1
Een vergissing omtrent het recht of omtrent de feiten is nooit een materiële vergissing. § 4. Een beroep tot herziening kan worden ingesteld als sinds de uitspraak van het eindarrest over de vordering tot vernietiging doorslaggevende stukken zijn teruggevonden die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of als het arrest werd uitgesproken op als vals erkende of vals verklaarde stukken. Alleen degenen die bij het bestreden arrest partij waren, kunnen bij verzoekschrift een beroep tot herziening instellen. Een beroep tot herziening schorst de uitvoering niet, tenzij de kamervoorzitter er bij beschikking anders over oordeelt. De partijen worden uitgenodigd om te verschijnen op een zitting van de Raad waarop het beroep tot herziening wordt behandeld. Tegen een eindarrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot vernietiging, kan eenzelfde partij slechts eenmaal een beroep tot herziening instellen. Tegen een arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over een beroep tot herziening, kan geen beroep tot herziening worden ingesteld. § 5. De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van de procedureregeling voor de opheffing, verbetering of herziening van arresten van de Raad, met inbegrip van het bepalen van termijnen en de organisatie van de in dit artikel vermelde zittingen.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Afdeling 4
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
}1[Samenstelling]1
Art. 4.8.31. }1[De Raad kan ambtshalve een geldboete opleggen wegens kennelijk onrechtmatig beroep.
}1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
De geldboete bedraagt minimum 125 euro en maximum 2.500 euro, met dien verstande dat die bedragen door de Vlaamse Regering kunnen worden gewijzigd ingevolge de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De opbrengst van de geldboete wordt gestort op rekening van het Grondfonds, vermeld in artikel 5.6.3.
Art. 4.8.33. }1[De Raad bestaat uit raadsleden
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende het opleggen en de inning van een geldboete.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.32. }1[§ 1. De arresten van de Raad zijn vatbaar voor opheffing, verbetering of herziening. § 2. De Raad kan de arresten waarbij de schorsing is bevolen, op verzoek van de partijen opheffen. De opheffing is alleen mogelijk wanneer nieuwe feiten, hetzij in rechte, hetzij in feite, zich voordoen of wanneer de omstandigheden zodanig veranderd zijn dat de schorsing niet langer gerechtvaardigd is.
onder wie een voorzitter. De Raad wordt bijgestaan door griffiers en ondersteunend personeel. De Raad kan worden bijgestaan door aanvullende raadsleden, onder de voorwaarden bepaald in artikel 4.8.35 en 4.8.36.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.34. }1 [§ 1. De Vlaamse Regering benoemt de raadsleden voor het leven, onverminderd de mogelijkheid van ontslag, overeenkomstig artikel 4.8.37 en 4.8.38. Ambtshalve wordt een einde gesteld aan het ambt van de raadsleden op hun vijfenzestigste verjaardag. Op gemotiveerd verzoek kan de Vlaamse Regering een eenmalige verlenging van twee jaar toestaan. Niemand kan tot raadslid worden benoemd tenzij hij: 1° houder is van een masterdiploma in de Rechten;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
2° minstens zevenendertig jaar oud is op het ogenblik van de benoeming; 3° een grondige kennis heeft van en minstens tien jaar nuttige ervaring heeft in het domein van het Vlaamse recht betreffende de ruimtelijke ordening; 4° een grondige kennis heeft van procesvoering en rechtsbescherming in bestuurlijke aangelegenheden. De Raad brengt op grond van de beoordeling van de kandidaten een uitdrukkelijk gemotiveerde voordracht uit aan de Vlaamse Regering, nadat hij de ontvankelijkheid van de kandidaturen heeft onderzocht en de respectieve aanspraken en verdiensten van de kandidaten heeft vergeleken. Bij de eerste samenstelling van de Raad gebeurt de beoordeling en de voordracht door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid of diens rechtsvoorganger. De Vlaamse Regering bepaalt: 1° nadere regelen betreffende de oproep tot de kandidaat-raadsleden; 2° de selectiecriteria op basis waarvan de kandidaten worden vergeleken en de wegingsfactor; 3° nadere regelen betreffende de wijze van beoordeling. De Vlaamse Regering benoemt de raadsleden op grond van de voordracht, vermeld in het derde lid.
De aanvullende raadsleden nemen hun mandaat op nadat zij in handen van de voorzitter van de Raad de eed, vermeld in artikel 4.8.34, § 1, zesde lid, hebben afgelegd.
1° wat betreft de raadsleden: binnen drie maanden na het verstrijken van één jaar te rekenen van de eedaflegging in het ambt, en vervolgens na het verstrijken van de te beoordelen periode van drie jaar;
De Vlaamse Regering kan het volgende bepalen:
2° wat betreft de aanvullende raadsleden: binnen drie maanden na het verstrijken van de te beoordelen periode van een jaar.
1° nadere regelen betreffende de oproep tot de kandidaat-raadsleden; 2° de selectiecriteria op basis waarvan de kandidaten worden vergeleken en de wegingsfactor; 3° nadere regelen betreffende de wijze van beoordeling; 4° de duur van het mandaat. Met uitzondering van de aanvullende raadsleden die in een ander Vlaams administratief rechtscollege een gelijkaardige functie als raadslid uitoefenen, ontvangen de aanvullende raadsleden ten laste van het Vlaamse Gewest een vergoeding waarvan het bedrag of de berekeningswijze wordt vastgelegd door de Vlaamse Regering. § 3. De Raad evalueert jaarlijks de graad van inzetbaarheid van de aanvullende raadsleden in een aanvullende kamer.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 19 april 2013 houdende de organisatie van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 26 april 2013
De raadsleden nemen hun ambt op nadat zij in handen van de Minister-president van de Vlaamse Regering de volgende eed hebben afgelegd: «Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt na te komen».
Art. 4.8.36. }1[§ 1. Het ambt van raadslid is onverenigbaar met bezoldigde beroepsactiviteiten, functies of mandaten.
§ 2. De raadsleden ontvangen de bezoldiging, de toelagen en de vergoedingen die de Vlaamse Regering bepaalt.
De Vlaamse Regering kan een uitdrukkelijke afwijking op dat verbod toestaan in zoverre het gaat om een van volgende gevallen:
§ 3. Het ambt van raadslid wordt voltijds uitgeoefend.]1 {2
1° een deeltijds lesgeverschap aan een instelling voor hoger onderwijs;
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 19 april 2013 houdende de organisatie van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 26 april 2013
Art. 4.8.35. }1 [§ 1. Op uitdrukkelijk gemotiveerde voordracht van de Raad kan de Vlaamse Regering tijdelijk aanvullende raadsleden bij de Raad aanstellen, zoals personen die in een ander administratief rechtscollege een gelijkaardige functie als raadslid uitoefenen. Deze aanvullende raadsleden worden aangesteld met het oog op het vermijden of wegwerken van een achterstand, in welk geval zij alleen of samen met een raadslid zetelen in een aanvullende kamer in de zin van artikel 4.8.43, § 1, tweede lid. § 2. Niemand kan tot aanvullend raadslid worden aangesteld tenzij hij: 1° houder is van een masterdiploma in de Rechten; 2° een grondige kennis heeft van en een aanmerkelijke nuttige ervaring heeft in het domein van het Vlaamse recht betreffende de ruimtelijke ordening; 3° een grondige kennis heeft van procesvoering en rechtsbescherming in bestuurlijke aangelegenheden. De Raad brengt op grond van de beoordeling van de kandidaten een uitdrukkelijk gemotiveerde voordracht uit aan de Vlaamse Regering, nadat hij de ontvankelijkheid van de kandidaturen heeft onderzocht en de respectieve aanspraken en verdiensten van de kandidaten heeft vergeleken.
In geval van een beoordeling 'onvoldoende' wordt het raadslid of aanvullend raadslid opnieuw geëvalueerd na verloop van één jaar. Bij twee opeenvolgende beoordelingen 'onvoldoende' doet de Raad, de aanvullende raadsleden niet inbegrepen, uitspraak bij arrest over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid van het raadslid of het aanvullend raadslid. De evaluatie geschiedt op grond van criteria die betrekking hebben op de persoonlijkheid en de intellectuele, professionele en organisatorische capaciteiten, met inbegrip van de kwaliteit van de geleverde prestaties zonder dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het raadslid of aanvullend raadslid. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden en nadere regels daartoe bepalen, na het advies van de Raad te hebben gevraagd. § 2. Tegen een raadslid of aanvullend raadslid dat zijn ambtsplichten verzuimt of door zijn gedrag afbreuk doet aan de waardigheid van zijn ambt of mandaat, kunnen de volgende tuchtstraffen worden uitgesproken: 1° waarschuwing; 2° blaam; 3° gehele of gedeeltelijke inhouding van salaris; 4° schorsing; 5° ontslag van ambtswege;
2° een tijdelijke machtiging om in een ander Vlaams administratief rechtscollege deeltijds het ambt van raadslid of bestuursrechter uit te oefenen, voor zover het betrokken raadslid beantwoordt aan de voorwaarden om in dat rechtscollege benoemd te worden. De Vlaamse Regering bepaalt daarvoor de nadere regels en voorwaarden.
6° afzetting.
De Vlaamse Regering kan op ieder moment de afwijking gemotiveerd opheffen.
2° het oudste raadslid ten aanzien van de voorzitter.
De tuchtoverheid die bevoegd is om een tuchtprocedure in te stellen en een van de tuchtstraffen op te leggen, is: 1° de voorzitter ten aanzien van de andere raadsleden en aanvullende raadsleden;
§ 2. Het mandaat van aanvullend raadslid is onverenigbaar met een politiek mandaat, met een beroepsactiviteit die de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van het aanvullend raadslid in het gedrang brengt en met elke activiteit die leidt tot tegenstrijdige belangen.]1
Tegen de beslissing waarbij de voorzitter, in voorkomend geval het oudste raadslid ten aanzien van de voorzitter, een tuchtstraf uitspreekt, staat beroep open bij de Raad, de aanvullende raadsleden niet inbegrepen, die zetelt als tuchtraad. Het raadslid aan wie in eerste aanleg een tuchtstraf is opgelegd, neemt niet deel aan de tuchtraad.
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Het raadslid dat in eerste aanleg de tuchtstraf heeft uitgesproken, onthoudt zich van de beraadslaging en uitspraak in beroep.
Art. 4.8.37. }1[De raadsleden en aanvullende
De Vlaamse Regering kan nadere regels daartoe bepalen.]1 {2
raadsleden kunnen op ieder moment ontslag nemen. Zij blijven hun functie uitoefenen tot ze zijn vervangen.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.38. }1[§ 1. De raadsleden en aanvullende raadsleden worden onderworpen aan een gemotiveerde schriftelijke en beschrijvende periodieke evaluatie die leidt tot een beoordeling «goed» of «onvoldoende». De periodieke evaluatie gebeurt door de voorzitter van de Raad en vindt plaats:
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 19 april 2013 houdende de organisatie van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 26 april 2013
Art. 4.8.39. }1[§ 1. De Raad benoemt griffiers. Niemand kan tot griffier worden benoemd tenzij hij: 1° houder is van een masterdiploma in de Rechten; 2° een nuttige juridische beroepservaring kan doen gelden.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
135
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
§ 2. De Raad stelt de leden van zijn ondersteunend personeel aan. Hij kan die bevoegdheid geheel of gedeeltelijk aan de voorzitter overdragen. Het reglement van orde bepaalt: 1° de selectiecriteria op basis waarvan de kandidaten worden vergeleken; 2° nadere regelen betreffende de wijze van beoordeling. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende de werking en organisatie van de griffie, met inbegrip van de mogelijkheid om leden van het ondersteunend personeel tijdelijk de uitoefening van de taak van zittingsgriffier of het mandaat van griffier toe te vertrouwen. Zolang de Vlaamse Regering de nadere regels, vermeld in het eerste lid, niet heeft bepaald, kan de voorzitter van de Raad bij afwezigheid of onbeschikbaarheid van de griffiers aan een lid van het ondersteunend personeel tijdelijk het mandaat van griffier of zittingsgriffier toevertrouwen.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 19 april 2013 houdende de organisatie van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 26 april 2013
Art. 4.8.40. }1[De geldelijke en administratieve rechtspositieregelingen die gelden in hoofde van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid zijn van overeenkomstige toepassing op de griffiers en de leden van het ondersteunend personeel. De Vlaamse Regering bepaalt de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Afdeling 5 }1[Werkingsregelen]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.41.
}1[De
Raad kiest uit zijn midden een voorzitter voor een hernieuwbaar mandaat van drie jaar. De aanvullende raadsleden nemen niet deel aan de stemming. De voorzitter staat aan het hoofd van de Raad. Hij staat in voor het opmaken en opvolgen van een beleidsplan.]1
}1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.42. }1[De Raad neemt een reglement van orde aan, dat door de Vlaamse Regering bekrachtigd moet worden. Het reglement van orde bepaalt de nadere regels betreffende de werking en de organisatie van de Raad en de wijze waarop beroepsdossiers aan de kamers worden toegewezen. Het reglement van orde treedt in werking de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.43. }1[§ 1. Bij reglement van orde kan de Raad in kamers ingedeeld worden. De voorzitter kan aanvullende kamers samenstellen indien de werklast dat vereist. 136 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
De kamers houden zitting met één raadslid, bijgestaan door één griffier. § 2. De enkelvoudige kamer verwijst de zaak door naar een meervoudige kamer die zitting houdt met drie raadsleden als dat nodig wordt geacht om de eenheid van de rechtspraak te garanderen of als juridische moeilijkheden daartoe aanleiding geven. Verwijzing kan geschieden in elke stand van het geding. Een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Afdeling 6 }1[Diverse bepalingen]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.44. }1[De kredieten die voor de werking van de Raad nodig zijn, worden uitgetrokken op de begroting van het departement.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.45. }1[De Vlaamse Regering kan alle aanvullende maatregelen betreffende de organisatie en de procedure vaststellen die voor de uitvoering van dit hoofdstuk nodig zijn.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 19 april 2013 houdende de organisatie van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, B.S., 26 april 2013
Art. 4.8.46. }1[Onder het gezag van de Raad voorziet de website van het departement in de publicatie van de uitspraken van de Raad en van een jaarlijks verslagboek. Het verslagboek bevat onder meer een overzicht van de stand van de zaken die hangende zijn. Bij publicatie van een arrest van de Raad kan de identiteit van natuurlijke personen op uitdrukkelijk verzoek van een natuurlijke persoon die partij is bij het geding, worden weggelaten. Dat verzoek kan worden ingediend tot aan de sluiting van de debatten.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.47. }1[De Raad onderzoekt elk jaar in de loop van de maand september de stand van de zaken die hangende zijn en brengt daarover uiterlijk op 15 oktober verslag uit aan de Vlaamse Regering en aan de voorzitter van het Vlaams Parlement.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Art. 4.8.48. }1[Het reglement van orde van de Raad bepaalt de rechten die verschuldigd zijn voor diensten verstrekt door de griffie van de Raad.]1 }1. – Vervangen bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
TITEL V
DIVERSE BEPALINGEN HOOFDSTUK I
PLANNEN- EN VERGUNNINGENREGISTERS Afdeling 1
Plannenregister Art. 5.1.1. § 1. Een plannenregister is een gemeentelijk gegevensbestand, waarin voor het grondgebied van de gemeente ten minste volgende gegevens zijn opgenomen: 1° de grafische plannen en de daarbij horende stedenbouwkundige voorschriften van de ruimtelijke uitvoeringsplannen en de plannen van aanleg, evenals van de niet-vervallen ontwerpen van dergelijke plannen; 2° de aanduiding van de delen van de vigerende plannen waarop een voorkooprecht, vermeld in artikel 2.4.1, geldt; 3° de aanduiding van de percelen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een planologische bestemmingswijziging die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, vermeld in artikel 2.6.1, een planbatenheffing, vermeld in artikel 2.6.4, of een bestemmingswijzigingscompensatie, vermeld in boek 6, titel 2, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid; 4° de rooilijnplannen; 5° de onteigeningsplannen. De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop in het plannenregister ruimtelijk relevante beschermingsvoorschriften opgenomen worden ten gevolge van regelgeving binnen andere beleidsvelden dan de ruimtelijke ordening. § 2. Elke gemeente is verplicht om een plannenregister op te maken, te actualiseren, ter inzage te leggen en er uittreksels uit af te leveren volgens de bepalingen van deze codex. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de opmaak en de actualisering van het plannenregister. Zij kan de specifieke wijze bepalen waarop artikel 261 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 geoperationaliseerd wordt indien de gemeente zich niet gedraagt naar de bij of krachtens deze afdeling voorgeschreven regelen. § 3. De overheden die belast zijn met het opmaken van stedenbouwkundige voorschriften, sturen ambtshalve een afschrift van het deel dat betrekking heeft op het grondgebied van de gemeente, naar het college van burgemeester en schepenen, uiterlijk binnen vijfenveertig dagen na de voorlopige vaststelling, de definitieve vaststelling, respectievelijk de goedkeuring. De betrokken overheden zijn verantwoordelijk voor de overeenstemming van het meegedeelde afschrift met de stukken die zij in hun bezit hebben. De gegevens, vermeld in § 1, worden geregistreerd binnen een termijn van veertien dagen, hetzij na de beslissing van de gemeenteraad, hetzij na de ontvangst van de betrokken informatie. Het college van burgemeester en schepenen is verantwoordelijk voor de overeenstemming van het plannenregister met de stukken die erin moeten worden opgenomen.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen betreffende de informatieplichten, vermeld in het eerste lid. Afdeling 2
Vergunningenregister Art. 5.1.2. § 1. Een vergunningenregister is een gemeentelijk gegevensbestand, waarin voor het grondgebied van de gemeente perceelsgebonden informatie is opgenomen met betrekking tot de ruimtelijke ordening. Het vergunningenregister omvat ten minste volgende gegevens, geordend per kadastraal perceel: 1° het kadastraal nummer, het huisnummer en de straatnaam; 2° de afgegeven stedenbouwkundige en planologische attesten; 3° elke aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning en de identiteit van de aanvrager; 4° elke aanvraag voor een verkavelingsvergunning en de identiteit van de aanvrager; 5° elke administratieve beslissing en rechterlijke uitspraak met betrekking tot die vergunningen, en de identiteit van de personen die beroep aantekenen; 6° elke melding en de identiteit van de persoon die de melding verricht; 7° de gevalideerde as-builtattesten; 8° het verval van een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning; 9° de vermelding van elk proces-verbaal dat opgemaakt wordt met betrekking tot inbreuken op deze codex, het verdere gevolg dat aan deze processenverbaal gegeven wordt, iedere gerechtelijke uitspraak ter zake en de uitvoering van de herstelmaatregelen; 10° de vermelding van elk rechtsmiddel dat tegen de gerechtelijke uitspraken, vermeld in 9°, aangewend wordt, de daaropvolgende uitspraken en het gevolg dat daaraan gegeven wordt; 11° het verschuldigd zijn van een planbatenheffing en bewijs van betaling van de planbatenheffing; 12° in voorkomend geval het declaratief attest, vermeld in artikel 5.4.3, § 5. De Vlaamse Regering kan de bijkomende ruimtelijke gegevens bepalen die in het vergunningenregister opgenomen worden. § 2. Elke gemeente is verplicht om een vergunningenregister op te maken, te actualiseren, ter inzage te houden van elkeen en er uittreksels uit af te leveren volgens de bepalingen van deze codex. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de opmaak en de actualisering van het vergunningenregister. Zij kan de specifieke wijze bepalen waarop artikel 261 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 geoperationaliseerd wordt indien de gemeente zich niet gedraagt naar de bij of krachtens deze afdeling voorgeschreven regelen.
Art. 5.1.3. § 1. Bestaande constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen of uithangborden, waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsm idd el in de zi n van boe k III, tite l III, hoofdstuk VI van het Burgerlijk Wetboek is aangetoond dat ze gebouwd werden vóór 22 april 1962, worden in het vergunningenregister opgenomen als «vergund geacht», onverminderd artikel 4.2.14,
§ 3 en § 4. Op de gemeentelijke overheid rust ter zake een actieve onderzoeksplicht. De vaststelling van de aanwezigheid van een geldig bewijs dat de bestaande constructie vóór 22 april 1962 gebouwd werd, en de omschrijving van de aard van dat bewijs, geldt als motivering voor de beslissing tot opname als «vergund geacht». De vaststelling van het feit dat de constructie niet meer bestaat, van de afwezigheid van enig bewijsmiddel, of van het feit dat het voorhanden zijnde bewijsmiddel aangetast is door uitdrukkelijk aangegeven onregelmatigheden, geldt als motivering voor de weigering tot opname als «vergund geacht». Een weigering tot opname als «vergund geacht», wordt per beveiligde zending aan de eigenaar betekend. § 2. Bestaande constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen of uithangborden, waarvan door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel in de zin van boek III, titel III, hoofdstuk VI van het Burgerlijk Wetboek is aangetoond dat ze gebouwd werden in de periode vanaf 22 april 1962 tot de eerste inwerkingtreding van het gewestplan waarbinnen zij gelegen zijn, en waarvan het vergund karakter door de overheid niet is tegengesproken middels een proces-verbaal of een niet anoniem bezwaarschrift, telkens opgesteld binnen een termijn van vijf jaar na het optrekken of plaatsen van de constructie, worden in het vergunningenregister opgenomen als «vergund geacht», onverminderd artikel 4.2.14, § 3 en § 4. Op de gemeentelijke overheid rust ter zake een actieve onderzoeksplicht. Het vergunningenregister vermeldt de datum van opname van de constructie als «vergund geacht». De vaststelling van het feit dat bij de overheid geen geldig tegenbewijs bekend is, geldt als motivering voor een opname als «vergund geacht». De vaststelling dat bij de overheid een geldig tegenbewijs bekend is, en de omschrijving van de aard daarvan, geldt als motivering voor de weigering tot opname als «vergund geacht». Een weigering tot opname als «vergund geacht», wordt per beveiligde zending aan de eigenaar betekend. Deze mededelingsplicht geldt niet ten aanzien van die constructies waarvoor reeds een gemotiveerde mededeling werd verricht bij de opmaak van het ontwerp van vergunningenregister. § 3. De opname of de weigering tot opname van een constructie als «vergund geacht» in het vergunningenregister kan worden bestreden met een beroep bij de }1[Raad voor Vergunningsbetwistingen]1, overeenkomstig en met inachtneming van de regelen, vermeld in hoofdstuk VIII van titel IV. Artikel 14, § 3, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing. }1. – § 3 gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Afdeling 3
Bepaling, aan beide registers gemeen Art. 5.1.6. Het plannenregister, het vergunningenregister en de inhouden van beide registers, worden beschouwd als een bestuursdocument, vermeld in artikel 3, 4°, van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur. Beide registers zijn toegankelijk voor het publiek in het gemeentehuis.
Onverminderd hoofdstuk II, afdeling IV, van voormeld decreet van 26 maart 2004 krijgen de ambtenaren van ruimtelijke ordening, vermeld in artikel 1.4.1 tot en met 1.4.4, op eerste verzoek, onmiddellijk een kosteloos uittreksel.
HOOFDSTUK II
INFORMATIEPLICHTEN Afdeling 1
Informatieplicht van de instrumenterende ambtenaar Art. 5.2.1. § 1. De instrumenterende ambtenaar vermeldt in alle onderhandse en authentieke akten van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed, van een inbreng van een onroerend goed in een vennootschap, en ook in alle akten van vestiging van erfpacht of opstal en in elke andere akte van een eigendomsoverdracht ten bezwarende titel, met uitzondering van huwelijkscontracten en hun wijzigingen en contracten aangaande de mandeligheid: 1° of er voor het onroerend goed een stedenbouwkundige vergunning is uitgereikt; 2° de meest recente stedenbouwkundige bestemming van dit onroerend goed met de benamingen gebruikt in het plannenregister; 3° of er voor het onroerend goed een dagvaarding werd uitgebracht overeenkomstig artikel 6.1.1 of 6.1.41 tot en met 6.1.43 en iedere in de zaak gewezen beslissing; 4° of er op het onroerend goed een voorkooprecht rust, vermeld in artikel 2.4.1; 5° of er voor het onroerend goed een verkavelingsvergunning van toepassing is; 6° of het krachtens artikel 4.2.12, § 2, 2°, voor de overdracht verplichte as-builtattest is uitgereikt en gevalideerd. In de authentieke akte wordt de verklaring van de verkrijger opgenomen dat hij een stedenbouwkundig uittreksel heeft ontvangen, dat ten hoogste één jaar voor het verlijden van de authentieke akte werd verleend. De instrumenterende ambtenaar neemt bovendien een verwijzing naar artikel 4.2.1 van deze codex op in de akte. Indien op het onroerend goed, ten gevolge van een definitieve rechterlijke beslissing, een verplichting rust om herstelmaatregelen uit te voeren, in de zin van de artikelen 6.1.41 tot en met 6.1.43, dan wordt dit in een afzonderlijke akte vermeld. In deze akte wordt tevens vermeld dat de nieuwe eigenaar, voor zover de tenuitvoerlegging van de door de rechter bevolen herstelmaatregel niet verjaard is, de verbintenis aangaat om de opgelegde herstelmaatregel uit te voeren, onverminderd de verplichting van de oorspronkelijke eigenaar. De instrumenterende ambtenaar stuurt een afschrift van die akte aan de stedenbouwkundige inspecteur. }1[...]1
Indien de instrumenterende ambtenaar een onderhandse akte in een authentieke akte dient op te nemen, waarbij de eerste niet beantwoordt aan de voorschriften van artikel 5.2.5, dan wijst hij de partijen bij de opmaak van de akte op artikel 5.2.5, 6.1.1, eerste lid, 4° en 6.3.1 van deze codex.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
137
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
§ 2. De instrumenterende ambtenaar vermeldt in alle akten betreffende een hypothecaire lening of krediet dezelfde gegevens als opgesomd in § 1 indien de lening of het krediet enkel betrekking heeft op de financiering en uitvoering van vergunningsplichtige werken. Daarnaast worden eveneens de gegevens over de vergunning opgenomen indien de lening betrekking heeft op de financiering van vergunningsplichtige werken ingevolge deze codex. Indien de vergunning nog niet verkregen werd, wordt de eerste schijf van de lening pas uitbetaald nadat de vergunning aan de leningmaatschappij bezorgd is. § 3. De Vlaamse Regering kan de nadere voorschriften voor de informatieplicht bepalen. }1. – § 1, lid 5, opgeheven bij art. 39 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 5.2.2. Bij verdeling van een onroerend goed zonder dat een verkavelingsvergunning is afgegeven, stuurt de instrumenterende ambtenaar bij aangetekende brief, twintig dagen vóór de datum die voor de openbare verkoping of voor de ondertekening van de akte is vastgesteld, het plan van de verdeling en een attest waarin de aard van de akte en de in de akte te vermelden bestemming van de kavels nader worden aangegeven, naar het college van burgemeester en schepenen. De opmerkingen die het college van burgemeester en schepenen eventueel en bij wijze van inlichting maakt, moeten in de akte worden vermeld, evenals de vermelding dat voor de verdeling geen verkavelings- of stedenbouwkundige vergunning werd afgegeven en dat er geen zekerheid is wat betreft de mogelijkheid om op het goed te bouwen of daarop enige vaste of verplaatsbare inrichting op te stellen die voor bewoning kan worden gebruikt. De instrumenterende ambtenaar neemt bovendien een verwijzing naar artikel 4.2.1 van deze codex op in de akte. De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgelegd, bevatten dezelfde vermeldingen. Dit artikel geldt voor alle akten van eigendomsoverdracht of eigendomsverklaring, verhuring voor meer dan negen jaar, erfpacht of opstal.
Art. 5.2.3. § 1. Vóór de vervreemding, verhuring voor meer dan negen jaar of vestiging van een zakelijk recht, met inbegrip van bezwaren met hypotheek, maar met uitzondering van erfdienstbaarheden, betreffende een kavel gelegen in een verkaveling waarvoor een verkavelingsvergunning is verkregen, moet, op verzoek van de eigenaar of eigenaars van de stukken grond, voor een instrumenterende ambtenaar een akte worden verleden van de verdeling van die stukken grond en van de aan de verkaveling verbonden lasten. De akte moet de kadastrale omschrijving van de goederen vermelden, de eigenaars identificeren en hun titel van eigendom aangeven. De verkavelingsvergunning en het verkavelingsplan worden als bijlagen bij die akte gevoegd en worden, samen met de akte, op verzoek van de instrumenterende ambtenaar die de akte heeft verleden, binnen twee maanden na het verlijden ervan, overgeschreven op het hypotheekkantoor van het arrondissement waar de goederen zijn gelegen. De overschrijving van het verkavelingsplan mag worden vervangen door de neerlegging op het hypotheekkantoor van een door de instrumenterende ambtenaar gewaarmerkte afdruk van dat plan. § 2. Heeft een eigenaar van een kavel een wijziging van de verkavelingsvergunning verkregen, dan 138 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
moet ook, op zijn verzoek, voor een instrumenterende ambtenaar een akte worden verleden van de wijzigingen die werden aangebracht in de verkaveling van de stukken grond of in de lasten van de verkaveling. De akte moet de kadastrale omschrijving van de goederen op het tijdstip van het verlijden vermelden, alle eigenaars van de in de verkavelingswijziging begrepen percelen identificeren en hun titel van eigendom aangeven. De akte moet eveneens een nauwkeurige opgave van de overschrijving van de verdelingsakte van de stukken grond bevatten. De beslissing tot wijziging van de verkavelingsvergunning en, in voorkomend geval, het nieuwe verdelingsplan worden als bijlage bij die akte gevoegd, om samen met die akte te worden overgeschreven zoals in § 1 is bepaald. § 3. In de publiciteit voor een verkaveling moet de gemeente, waar de verkaveling gelegen is, vermeld worden, en ook de datum en het nummer van de vergunning. § 4. De instrumenterende ambtenaar brengt de partijen op de hoogte van de akte van verdeling en van het bestek van de verkaveling, van de bepalingen van de verkavelingsvergunning en van de wijzigingsbepalingen. Hij maakt in de akte van verkoop, van verhuring, van erfpacht of opstal melding van die kennisgeving, en van de datum van de vergunning. De instrumenterende ambtenaar neemt een verwijzing naar artikel 4.2.1 van deze codex op in de akte. De onderhandse akten waarin die verrichtingen worden vastgelegd, bevatten dezelfde vermeldingen.
Art. 5.2.4. De Vlaamse Regering kan bepalen dat bij een overdracht onder levenden van een eigendomsrecht en de vestiging of de overdracht onder levenden van een recht van opstal, van erfpacht, of van vruchtgebruik op een grond, de instrumenterende ambtenaar aan het departement mededeling moet doen van de partijen bij die rechtshandeling en van de identificatie van de grond. Afdeling 2
Informatieplicht met betrekking tot overeenkomsten Art. 5.2.5. Iedereen die een onderhandse akte van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed, en ook van vestiging van erfpacht of opstal opmaakt, moet vermelden of er voor het onroerend goed een stedenbouwkundige vergunning is uitgereikt en of het krachtens artikel 4.2.12, § 2, 2°, voor de overdracht verplichte as-builtattest is uitgereikt en gevalideerd, en moet de meest recente stedenbouwkundige bestemming van dit goed met de benamingen gebruikt in het plannenregister overnemen. In voorkomend geval worden ook vermeld: de dagvaardingen die met betrekking tot het goed werden uitgebracht overeenkomstig artikel 6.1.1 of artikelen 6.1.41 tot en met 6.1.43 alsook iedere in de zaak gewezen beslissing, de op het goed rustende voorkooprechten, vermeld in artikel 2.4.1, respectievelijk het feit dat op het goed een verkavelingsvergunning van toepassing is. De vastgoedmakelaars en andere personen die in de uitoefening van hun beroep of activiteit dergelijke onderhandse akten opmaken, moeten een verwijzing naar artikel 4.2.1 van deze codex opnemen in de akte.
Afdeling 3
Informatieplicht met betrekking tot publiciteit Art. 5.2.6. Iedereen die voor eigen rekening of als tussenpersoon een goed verkoopt, verhuurt voor meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een erfpacht of een opstalrecht overdraagt, of op andere wijze de eigendomsoverdacht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt, vermeldt in de hieraan verbonden publiciteit: 1° of er voor het goed een stedenbouwkundige vergunning is uitgereikt; 2° de meest recente stedenbouwkundige bestemming van dit goed met de benamingen gebruikt in het plannenregister; 3° of er voor het goed een dagvaarding werd uitgebracht overeenkomstig artikelen 6.1.1 of 6.1.41 tot en met 6.1.43 en iedere in de zaak gewezen beslissing; 4° of er op het goed een voorkooprecht rust, in de zin van artikel 2.4.1; 5° of voor het goed een verkavelingsvergunning van toepassing is; 6° of het krachtens artikel 4.2.12, § 2, 2°, voor de overdracht verplichte as-builtattest is uitgereikt en gevalideerd. }1[Indien
voor deze informatie een stedenbouwkundig uittreksel, zoals bedoeld in artikel 5.2.7, moet worden opgevraagd, kan publiciteit gevoerd worden van zodra dit uittreksel is aangevraagd.]1
}2[Andere vermeldingen zijn slechts toegestaan voor zover zij de ontvanger van de informatie niet misleiden omtrent de stedenbouwkundige status van het goed.]2
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen voor de vorm en de modaliteiten van de vermeldingen in de publiciteit en voor de vrijstelling van deze bepalingen voor bepaalde vormen van publiciteit. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – Lid 3 ingevoegd bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Afdeling 4
Stedenbouwkundig uittreksel Art. 5.2.7. Het stedenbouwkundig uittreksel bestaat uit een informatief uittreksel uit het plannenregister en uit het vergunningenregister voor de percelen waarvoor de aanvraag ingediend werd. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de aanvraag van het stedenbouwkundig uittreksel. De Vlaamse Regering bepaalt tevens de wijze waarop gemeenten die nog niet beschikken over een plannenregister en een vergunningenregister stedenbouwkundige inlichtingen verstrekken.
HOOFDSTUK III
HET STEDENBOUWKUNDIG ATTEST. PROJECTVERGADERINGEN Art. 5.3.1. § 1. Het stedenbouwkundig attest geeft op basis van een plan aan of een overwogen project in redelijkheid de toets aan de stedenbouwkundige voorschriften, de eventuele verkavelingsvoorschriften en een goede ruimtelijke ordening zal
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
kunnen doorstaan. Het wordt afgeleverd door het college van burgemeester en schepenen of, in de gevallen, vermeld in artikel 4.7.1, § 1, 2°, door de Vlaamse Regering, de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar.
AANPAK PERMANENTE BEWONING WEEKENDVERBLIJVEN
Het stedenbouwkundig attest kan niet leiden tot de vrijstelling van een vergunningsaanvraag.
Begrip
§ 2. De bevindingen van het stedenbouwkundig attest kunnen bij het beslissende onderzoek over een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning niet worden gewijzigd of tegengesproken, voor zover:
Art. 5.4.1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° in de periode van gelding van het stedenbouwkundig attest geen sprake is van substantiële wijzigingen aan het betrokken terrein of wijzigingen van de stedenbouwkundige voorschriften of de eventuele verkavelingsvoorschriften; 2° de verplicht in te winnen adviezen of de tijdens het eventuele openbaar onderzoek geformuleerde bezwaren en opmerkingen geen feiten of overwegingen aan het licht brengen waarmee bij de opmaak van het stedenbouwkundig attest geen rekening werd gehouden; 3° het stedenbouwkundig attest niet is aangetast door manifeste materiële fouten. § 3. Het stedenbouwkundig attest blijft geldig gedurende twee jaar vanaf het ogenblik van de uitreiking ervan. § 4. De Vlaamse Regering kan nadere formele en procedurele regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Art. 5.3.2. § 1. Personen die instaan voor de ontwikkeling en verwezenlijking van belangrijke bouw- of verkavelingsprojecten kunnen, eens een realistische projectstudie voorhanden is, verzoeken om een projectvergadering met het bevoegde vergunningverlenende bestuursorgaan en de adviesverlenende instanties, aangewezen krachtens artikel 4.7.16, § 1, eerste lid, respectievelijk artikel 4.7.26, § 4, 2°. Indien de vergunningsaanvraag ingediend zal worden bij het college van burgemeester en schepenen van een niet-ontvoogde gemeente, wordt ook de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar bij de projectvergadering betrokken. De projectvergadering beoogt de procedurele afstemming tussen de betrokken organen en instanties, de bespreking van de eventueel nodig of nuttig geachte projectbijsturingen en de eventuele toepassing van artikel 5.3.1. In het geval het project zal leiden tot een aanvraag voor zowel een stedenbouwkundige vergunning als een milieuvergunning, dan worden bij de projectvergadering tevens volgende instanties betrokken: 1° het bestuursorgaan dat bevoegd is voor het verlenen van de milieuvergunning; 2° de in het kader van de milieuvergunningsaanvraag adviesverlenende instanties. § 2. Het verzoek tot organisatie van een projectvergadering kan niet worden geweigerd. § 3. De Vlaamse Regering omschrijft de projecten die als belangrijke bouw- of verkavelingsprojecten in de zin van § 1, eerste lid, moeten worden beschouwd. Zij kan tevens nadere materiële, methodologische en procedurele regelen bepalen voor de toepassing van dit artikel.
HOOFDSTUK IV
Afdeling 1
1° «weekendverblijf»: een al dan niet verplaatsbare en vanuit bouwfysisch oogpunt hoofdzakelijk vergunde constructie die krachtens de stedenbouwkundige voorschriften niet tot permanente bewoning kan worden bestemd, en die voldoet aan alle volgende voorwaarden: a) zij heeft een maximaal bouwvolume van 300 m3;
Planologische omzettingen van op het ogenblik van de voorlopige vaststelling van het bestemmingsplan bestaande en al dan niet permanent bewoonde weekendverblijven naar een zone waar permanent verblijf toegelaten is, worden niet aangerekend op de gemeentelijke woonquota, zoals bepaald door het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Zij worden evenmin meegerekend in de berekening van de woonbehoeften in het kader van de structuurplanning. In afwijking van artikel 2.6.14, § 1, eerste lid, 2°, betalen de heffingsplichtige eigenaars van een weekendverblijf de naar aanleiding van een planologische oplossing verschuldigde planbatenheffing binnen een termijn van zes maanden na het verlenen, in laatste administratieve aanleg, van een stedenbouwkundige vergunning voor een functiewijziging naar de functie «wonen».
b) onverminderd het tweede lid voldoet zij aan de vereisten, vastgesteld bij en krachtens artikel 5, § 1, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode; c) zij is niet gelegen in een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, aangewezen op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan; 2° «permanente bewoners»: personen die voldoen aan beide hiernavolgende voorwaarden: a) op 31 augustus 2009 betrekken zij reeds gedurende ten minste één jaar een weekendverblijf als hoofdverblijfplaats, zulks blijkens een voorlopige of definitieve inschrijving in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister van de betrokken gemeente; b) zij hebben geen andere woning volledig in volle eigendom of volledig in vruchtgebruik. Indien een constructie voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, a) en c). Maar volgens de bevindingen van het conformiteitsonderzoek, vermeld in artikel 5, § 2, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, aangetast is door tekortkomingen die verholpen kunnen worden door renovatie-, verbeteringsof aanpassingswerken, dan wordt de constructie voor de toepassing van dit hoofdstuk als een weekendverblijf beschouwd totdat deze werken zijn uitgevoerd, op voorwaarde dat de voltooiing van de werken geschiedt binnen de termijnen, gesteld krachtens artikel 18, § 1, eerste lid, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. Indien de reglementaire normen in uitvoering van artikel 18, § 1, eerste lid, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, bepaalde personen vrijstellen van deze termijnen, dan wordt deze vrijstellingenregeling buiten toepassing gelaten. Afdeling 2
Planologisch oplossingskader Art. 5.4.2. De voor de planopmaak bevoegde bestuursniveaus onderzoeken of planologische oplossingen kunnen worden geboden voor bestaande knelpunten op het vlak van de ruimtelijke inplanting en de permanente bewoning van weekendverblijven. Deze onderzoeken worden uiterlijk op 30 april 2012 afgerond. De ruimtelijke uitvoeringsplannen die gevolg geven aan het door deze onderzoeken vooropgestelde oplossingskader, worden uiterlijk op 30 april 2015 definitief vastgesteld.
Afdeling 3
Woonrecht Art. 5.4.3. § 1. Tenzij het ruimtelijk uitvoeringspl a n , v e r m e l d i n ar ti k e l 5. 4. 2, r e e d s v ó ó r 1 september 2009 in werking is getreden, geldt in hoofde van permanente bewoners, ten persoonlijken titel, een tijdelijk woonrecht vanaf de dag van de inwerkingtreding van voormeld decreet tot en met de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan. Indien de op grond van het ruimtelijk uitvoeringsplan planologisch mogelijk geworden permanente bewoning echter pas kan worden voortgezet op grond van een stedenbouwkundige vergunning voor een functiewijziging naar de functie «wonen», dan wordt het tijdelijk woonrecht verlengd totdat deze vergunning in laatste administratieve aanleg is afgegeven. Deze verlenging geldt slechts indien deze vergunning is aangevraagd binnen de termijn van zes maanden volgend op de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan. In hoofde van permanente bewoners waarvoor geen planologische oplossing geboden wordt, geldt ten persoonlijken titel een aanvullend woonrecht vanaf de inwerkingtreding van het ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 5.4.2, tot en met 31 december 2029. Indien het ruimtelijk uitvoeringsplan reeds vóór 1 september 2009 in werking is getreden, geldt het aanvullend woonrecht vanaf de dag van de inwerkingtreding van voormeld decreet. Het ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in artikel 5.4.2, kan het aanvullend woonrecht verlengen, uiterlijk tot en met 31 december 2039. Indien he t r u im te l ij k u itv o e r ing s pla n re e d s vó ó r 1 september 2009 definitief is vastgesteld, kan het orgaan, bevoegd voor de definitieve vaststelling, een reglement tot dergelijke verlenging van het aanvullend woonrecht aannemen. Het tijdelijk woonrecht en het eventuele daaropvolgende aanvullend woonrecht worden hiernavolgend beschouwd als één integraal en continu gegeven, «woonrecht» genoemd. § 2. Permanente bewoners zijn ertoe gehouden in te gaan op het eerste aanbod tot herhuisvesting van overheidswege, op straffe van verval van hun woonrecht. Het woonrecht vervalt eveneens indien en van zodra de permanente bewoner: 1° het weekendverblijf niet langer als hoofdverblijfplaats betrekt, zulks blijkens het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister van de betrokken gemeente;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
139
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
2° een andere woning volledig in volle eigendom of volledig in vruchtgebruik verwerft; 3° na 1 september 2009 met betrekking tot het weekendverblijf een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, begaat. Het woonrecht vervalt ten slotte indien het weekendverblijf tenietgaat of niet langer voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 5 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. § 3. Het woonrecht houdt in hoofde van de permanente bewoners en hun gezinsleden het recht in om het weekendverblijf permanent te bewonen gedurende de periode waarbinnen het woonrecht geldt. De gezinsleden genieten geen eigenstandig woonrecht en bouwen daartoe geen rechten op. Gedurende de uitoefening van het woonrecht: 1° geeft het strijdig gebruik van het weekendverblijf geen aanleiding tot vorderingen op grond van de artikelen 6.1.1 en 6.1.41 tot en met 6.1.43; 2° worden op het strijdig gebruik van het weekendverblijf gesteunde vorderingen op grond van de artikelen 6.1.1 en 6.1.41 tot en met 6.1.43, ontstaan vóór de aanvang van het woonrecht, geschorst, evenals de verjaring van deze vorderingen; 3° worden op het strijdig gebruik van het weekendverblijf betrekking hebbende herstelmaatregelen, en (de verjaring van) het recht om tot ambtshalve uitvoering van dergelijke herstelmaatregelen over te gaan, geschorst; 4° wordt het strijdig gebruik van het weekendverblijf geacht geen vertraging in de tenuitvoerlegging van een herstelmaatregel uit te maken, in het geval aan de uitvoering van de herstelmaatregel een dwangsom is verbonden. Voor de toepassing van het tweede lid, wordt onder «het strijdig gebruik van het weekendverblijf» verstaan: de permanente bewoning van het weekendverblijf door de permanente bewoners en hun gezinsleden. § 4. Het woonrecht staat nimmer in de weg aan het vaststellen van een onteigeningsplan, het verlenen van een onteigeningsmachtiging en het uitvoeren van onteigeningsverrichtingen. § 5. De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop het bestaan en het verval van het woonrecht in een declaratief attest worden vastgesteld. § 6. Vanaf het verstrijken van het woonrecht kan de burgemeester ten aanzien van een weekendverblijf dat niet gelegen is in een gebied waarin verblijfsrecreatie toegelaten is, een woonverbod uitspreken en alle nuttige maatregelen nemen om dat woonverbod te doen naleven, zulks met overeenkomstige toepassing van artikel 135, § 2, van de nieuwe gemeentewet. Afdeling 4
Handelingen betreffende een weekendverblijf waarop een woonrecht rust Art. 5.4.4. Bij de afgifte van elke vergunning voor handelingen met betrekking tot een weekendverblijf waarop een woonrecht rust, geldt de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening, vermeld in artikel 4.3.1, § 1, eerste lid, 1°, onverkort. Het woonrecht kan nimmer worden ingeroepen om deze toetsing af te wijzen. 140 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
HOOFDSTUK VI
RAAKVLAKKEN MET SECTORREGELGEVING Afdeling 1
Grond- en pandenbeleid
die volgen op de verwerving van het goed. Ze gelden gedurende de vijf dienstjaren die volgen op de inwerkingtreding van de belastingverordening, indien het goed op dat tijdstip reeds verworven is. § 3. Onverminderd het bepaalde in § 2, kunnen de gemeenten tariefdiversificaties en bijkomende ontheffingen van de belastingen, vermeld in § 1, vaststellen teneinde hun ruimtelijke doelstellingen te realiseren.
Onderafdeling 1
Register van de onbebouwde percelen
TITEL VI
Art. 5.6.1. De gemeenten houden een register bij van alle onbebouwde percelen gelegen in het woongebied zoals bepaald door de uitvoeringsplannen of plannen van aanleg. Bij de opbouw van het register wordt artikel 2.2.5 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid in acht genomen. De opmaak en de actualisering van het register kunnen worden opgedragen aan een intergemeentelijk samenwerkingsverband in de zin van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking.
HANDHAVINGSMAATREGELEN
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot de opmaak en de actualisering van het register van de onbebouwde percelen.
Art. 6.1.1. Met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en met een geldboete van 26 euro tot 400.000 euro of met één van deze straffen alleen, wordt de persoon gestraft die:
De Vlaamse Regering kan, binnen de perken van de begroting, subsidies verlenen aan provincies en gemeenten als tegemoetkoming voor de actualisatie van de inventaris van de onbebouwde percelen. Om in aanmerking te komen moet een gemeente beschikken over een registratiesysteem, een eerste geactualiseerde inventaris en een overzicht van de gronden en panden die ze in eigendom heeft, met vermelding van het gebruik ervan. De Vlaamse Regering bepaalt de overige voorwaarden waaronder die subsidies kunnen worden verleend. De Vlaamse Regering kan de specifieke wijze bepalen waarop artikel 261 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, respectievelijk artikel 75 van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, geoperationaliseerd wordt indien het gemeentebestuur of het intergemeentelijk samenwerkingsverband, vermeld in het eerste lid, zich niet gedraagt naar de bij of krachtens dit artikel voorgeschreven regelen. Onderafdeling 2
Fiscale bepalingen Art. 5.6.2. § 1. De gemeenten kunnen buiten de opcentiemen op de onroerende voorheffing een jaarlijkse belasting heffen op de niet bebouwde gronden, gelegen in gebieden bestemd voor industrie volgens het plannenregister en palend aan een openbare weg die voldoende is uitgerust zoals bepaald in artikel 4.3.5, § 1. § 2. De volgende personen zijn ontheven: 1° van de in § 1, 2°, vermelde belasting: de eigenaars van één enkele onbebouwde grond bij uitsluiting van enig ander onroerend goed; 2° van de in § 1 vermelde belastingen: de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen, vermeld in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. De krachtens het eerste lid, 2°, verleende ontheffingen gelden slechts gedurende de vijf kalenderjaren
HOOFDSTUK I
STRAFBEPALINGEN Afdeling 1
Strafsancties
1° de bij de artikelen 4.2.1 en 4.2.15 bepaalde handelingen hetzij zonder voorafgaande vergunning, hetzij in strijd met de vergunning, hetzij na verval, vernietiging of het verstrijken van de termijn van de vergunning, hetzij in geval van schorsing van de vergunning, uitvoert, voortzet of in stand houdt; 2° handelingen uitvoert, voortzet of in stand houdt in strijd met een ruimtelijk uitvoeringsplan, vermeld in de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.18, met een ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan waarvoor toepassing werd gemaakt van artikel 4.3.2 of 4.4.7, § 1, of met de stedenbouwkundige en verkavelingsverordeningen, vermeld in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.2.3, tenzij de uitgevoerde handelingen vergund zijn }1[...]1; 3° als eigenaar toestaat of aanvaardt dat één van de onder 1° en 2° vermelde strafbare feiten worden gepleegd, voortgezet of in stand gehouden; 4° een inbreuk pleegt op de informatieplicht, vermeld in de artikelen 5.2.1 tot en met 5.2.6; 5° de handelingen voortzet in strijd met het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomend geval, de beschikking in kortgeding; 6° een inbreuk op de plannen van aanleg en verordeningen die tot stand zijn gekomen volgens de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 en die van kracht blijven zolang en in de mate dat ze niet vervangen worden door nieuwe voorschriften uitgevaardigd krachtens onderhavige codex, pleegt na 1 mei 2000, of dit voortzet of in stand houdt, op welke wijze ook, tenzij de uitgevoerde werken, handelingen of wijzigingen vergund zijn }2[...]2; 7° handelingen die een inbreuk zijn op de bouw- en verkavelingsvergunningen die zijn verleend krachtens het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, uitvoert, voortzet of in stand houdt. De minimumstraffen zijn echter een gevangenisstraf van vijftien dagen en een geldboete van 2.000 euro, of één van deze straffen alleen, indien de in het eerste lid vermelde misdrijven gepleegd worden door instrumenterende ambtenaren, vast-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
goedmakelaars en andere personen die in de uitoefening van hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, verkavelen, te koop of te huur zetten, verkopen of verhuren, bouwen of vaste of verplaatsbare inrichtingen ontwerpen en/of opstellen of personen die bij die verrichtingen als tussenpersonen optreden, bij de uitoefening van hun beroep. De strafsanctie voor het instandhouden van inbreuken, vermeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3°, 6° en 7°, geldt niet voorzover de handelingen, werken, wijzigingen of het strijdige gebruik niet gelegen zijn in de ruimtelijk kwetsbare gebieden. Voor de strafbare instandhouding is uitsluitend vereist dat de wederrechtelijke handelingen op het ogenblik van de instandhouding gelegen zijn in ruimtelijk kwetsbaar gebied. Een herstelvordering die door de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen is ingesteld op grond van de instandhouding van handelingen, kan vanaf 1 september 2009 niet langer worden ingewilligd indien deze instandhouding op het ogenblik van de uitspraak niet meer strafbaar is gesteld. {3É6 }1. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 43, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – Lid 1, 6°, gewijzigd bij art. 43, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 J 3. – Door te oordelen dat uit arrest nr. 136/2004 Arbitragehof 22 juli 2004 reeds afdoende blijkt dat het onderscheid tussen al dan niet kwetsbare gebieden de Grondwet niet schendt, hebben de appelrechters hun beslissing dat de opgeworpen prejudiciële vraag dat om reden van de onduidelijke begrenzing van de ruimtelijk kwetsbare gebieden in de nog op te stellen ruimtelijke uitvoeringsplannen, de bestraffing van het instandhouden van stedenbouwmisdrijven in deze gebieden, discriminatoir was, klaarblijkelijk negatief te beantwoorden is, naar recht verantwoord (Cass., 7 juni 2005, P.05.0200.N). J 4. – Uit de artikelen 146, derde lid, Stedenbouwdecreet 1999 en 6.1.1, derde lid, eerste zin, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en hun wetsgeschiedenis volgt dat de wijziging van een gebied van «ruimtelijk kwetsbaar» in «niet-ruimtelijk kwetsbaar» ingevolge een bestuurlijke beslissing, niet tot gevolg heeft dat de instandhouding van wederrechtelijke handelingen vóór deze wijziging niet langer strafbaar is (Cass., 26 februari 2008, A.C., 2008, nr. 131). J 5. – De rechter oordeelt onaantastbaar in feite of een zowel in een ruimtelijk kwetsbaar als in een ander gebied gelegen handeling één geheel vormt en of een gedeeltelijke inwilliging van de herstelvordering onmogelijk kan leiden tot het herstel van de door het misdrijf veroorzaakte onwettige toestand (Cass., 3 september 2013, P.12.1253.N). J 6. – Indien de instandhouding van een door artikel 6.1.1, derde lid, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoelde handeling deels gelegen is in een ruimtelijk kwetsbaar gebied en deels in een ander gebied, kan de rechter de herstelvordering in de regel slechts inwilligen voor zover ze betrekking heeft op de in het ruimtelijk kwetsbaar gebied gelegen handelingen en dus niet voor die welke in het andere gebied gelegen zijn, maar indien evenwel de in het ruimtelijk kwetsbaar gebied en in een ander gebied gelegen handeling één geheel vormt en een gedeeltelijke inwilliging van de herstelvordering onmogelijk kan leiden tot het herstel van de door het misdrijf veroorzaakte onwettige toestand, dient de rechter de herstelvordering ook in te willigen voor het in het niet ruimtelijk kwetsbaar gebied gelegen gedeelte (Cass., 3 september 2013, P.12.1253.N).
Art. 6.1.2. Artikel 6.1.1, derde lid, toegevoegd bij decreet van 4 juni 2003 en gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 14/2005 van 19 januari 2005 van het Grondwettelijk Hof, wordt geïnterpreteerd als volgt:
Afdeling 3
Onderafdeling 2
Toezicht
Bevoegdheden
Art. 6.1.5. Onverminderd de bevoegdheden van de agenten en de officieren van gerechtelijke politie, zijn de stedenbouwkundige inspecteurs, de andere door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren, alsmede de door de gouverneur aangewezen ambtenaren van de provincie en van de ge}1[of meenten intergemeentelijke samenwerkingsverbanden]1 in zijn provincie, bevoegd om de in deze titel omschreven misdrijven op te sporen en vast te stellen door een proces-verbaal. De processen-verbaal waarin de in deze titel omschreven misdrijven worden vastgesteld gelden tot bewijs van het tegendeel. }2[Van elk proces-verbaal waarin een misdrijf in de zin van artikel 6.1.1 wordt vastgesteld, wordt een afschrift bezorgd aan de overheden, bedoeld in artikel 6.1.41, § 1, eerste lid.]2
Sectie 1 Advies betreffende de herstelvordering en de ambtshalve uitvoering
De in het eerste lid vermelde agenten, officieren van de gerechtelijke politie en ambtenaren hebben toegang tot de bouwplaats en de gebouwen om alle nodige opsporingen en vaststellingen te verrichten. Als deze verrichtingen de kenmerken van een huiszoeking dragen, mogen ze enkel worden uitgevoerd op voorwaarde dat de politierechter daartoe een machtiging heeft verstrekt. Om de in deze titel omschreven misdrijven op te sporen en vast te stellen in een proces-verbaal krijgen de stedenbouwkundige inspecteurs de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie hulpofficier van de procureur des Konings. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 32, 1°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }2. – Lid 1 aangevuld bij art. 32, 2°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012
Afdeling 4
Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid Onderafdeling 1
Oprichting en missie Art. 6.1.6. § 1. Bij het Vlaamse Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed wordt een Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid opgericht, hierna de Hoge Raad te noemen. § 2. De Hoge Raad is een orgaan van actief bestuur. Zijn adviezen, evenals de beslissingen, vermeld in artikel 6.1.21, zijn te allen tijde gesteund op motieven die ontleend worden aan: 1° het recht, met inbegrip van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals deze specifiek binnen de ruimtelijke ordening gelden;
Deze bepaling heft de strafbaarstelling van de vermelde instandhoudingsmisdrijven op.
2° de weerslag van inbreuken op de rechten van derden en op de plaatselijke ordening, zijnde het niveau van de goede ruimtelijke ordening van naburige percelen dat zou worden behaald indien zich geen schade ingevolge een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, zou hebben voorgedaan.
Art. 6.1.3. Alle bepalingen van het eerste boek van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85, zijn van toepassing op de in artikel 6.1.1 vermelde misdrijven.
§ 3. De Vlaamse Regering geeft nimmer instructies omtrent de behandeling van concrete dossiers die aan de beoordeling van de Hoge Raad zijn voorgelegd.
Art. 6.1.7. De stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen kunnen slechts overgaan tot het inleiden van een herstelvordering voor de rechter of tot het ambtshalve uitvoeren van een herstelmaatregel, wanneer de Hoge Raad daartoe voorafgaandelijk een positief advies heeft verleend. Art. 6.1.8. Het advies, vermeld in artikel 6.1.7, wordt gevraagd bij beveiligde zending. Bij de adviesaanvraag wordt een informatiedossier gevoegd, waarin de feitelijke en juridische historiek van het dossier wordt geduid.
Art. 6.1.11. Een advies wordt bij beveiligde zending betekend aan het betrokken bestuur. De Hoge Raad bezorgt een afschrift van het advies aan de belanghebbenden, vermeld in artikel 6.1.34, die in de zaak zijn gehoord of van wiens bestaan de Hoge Raad op grond van het dossier op de hoogte is. Een positief advies geldt voor een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop over het advies wordt beslist. Het betrokken bestuur of een derde-belanghebbende kan bij de Hoge Raad een gemotiveerd verzoek tot heroverweging instellen tegen de afgifte van een negatief advies. Sectie 2 Advies betreffende opeenvolgende herstelvorderingen
Art. 6.1.13. Indien de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen overeenkomstig artikel 6.1.41, § 4, een herstelvordering heeft voorgelegd aan het Openbaar Ministerie, kan de inspecteur of het college naderhand voor dezelfde inbreuk slechts een herstelvordering inleiden voor de burgerlijke rechter, wanneer de Hoge Raad daartoe voorafgaandelijk een positief advies heeft verleend. Hetzelfde geldt indien een herstelvordering eerst voor de burgerlijke rechter werd ingeleid en vervolgens bij het Openbaar Ministerie aanhangig wordt gemaakt.
Art. 6.1.14. D e a d v i e z e n , v e r m e l d i n artikel 6.1.13, worden gevraagd bij beveiligde zending. Bij de adviesaanvraag wordt een informatiedossier gevoegd, waarin de gronden om de initiële keuze van het bestuur te wijzigen, geduid worden.
Art. 6.1.15. Een advies wordt uitgebracht binnen een vervaltermijn van zestig dagen, die ingaat de dag na deze van de betekening van de adviesaanvraag. Bij het overschrijden van deze termijn, mag aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan.
Art. 6.1.16. Een advies wordt bij beveiligde zending betekend aan het betrokken bestuur. De Hoge Raad bezorgt een afschrift van het advies aan de belanghebbenden, vermeld in artikel 6.1.34, die in de zaak zijn gehoord of van wiens bestaan de Hoge Raad op grond van het dossier op de hoogte is.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
141
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
Een positief advies geldt voor een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop over het advies wordt beslist. Het betrokken bestuur of een derde-belanghebbende kan bij de Hoge Raad een gemotiveerd verzoek tot heroverweging instellen tegen de afgifte van een negatief advies. Sectie 3 Advies betreffende sommige betekeningen van vonnissen en arresten
Art. 6.1.17. De stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen winnen het advies in van de Hoge Raad voorafgaand aan de betekening van een vonnis of arrest waarin de rechter het bestuur heeft gemachtigd om ambtshalve in de uitvoering ervan te voorzien, indien, enerzijds, de termijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen op de betekeningsdatum reeds tien jaar of meer is verstreken en, anderzijds, voldaan is aan alle hiernavolgende voorwaarden: 1° het voorwerp van het betrokken misdrijf is niet gelegen in een ruimtelijk kwetsbaar gebied; 2° het misdrijf dat aanleiding heeft gegeven tot het vonnis of arrest, heeft geen betrekking op het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen; 3° aan de overtreder werden na het vonnis of arrest geen nieuwe strafrechtelijke of bestuurlijke sancties of verplichtingen tot schadevergoeding opgelegd uit hoofde van een misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1. Het vonnis of het arrest kan eerst worden betekend, indien de Hoge Raad daartoe een positief advies heeft uitgebracht.
Raad houdt bij zijn beoordeling in het bijzonder rekening met de door de overtreder gestelde handelingen en genomen engagementen met het oog op een correcte uitvoering van de hoofdveroordeling. Een maatregel, vermeld in het eerste lid, heeft nimmer betrekking op de vaststaande gerechts- en uitvoeringskosten die zijn gemaakt door het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom. § 2. Het gemotiveerd verzoek wordt op straffe van onontvankelijkheid bij beveiligde zending bezorgd aan de Hoge Raad en aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom. Bij het verzoek tot de Hoge Raad wordt op straffe van onontvankelijkheid een bewijs gevoegd van de beveiligde zending aan het betrokken bestuur. De verzoeker bezorgt een afschrift van het verzoek aan het Herstelfonds. § 3. Het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom bezorgt een schriftelijk advies aan de Hoge Raad, binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat de dag na deze van de betekening van het verzoek aan het bestuur. Indien binnen de gestelde termijn geen advies wordt verleend, mag de Hoge Raad aan de adviesvereiste voorbijgaan. § 4. De Hoge Raad beslist over het verzoek binnen een ordetermijn van zestig dagen, die ingaat de dag na deze van de betekening van het verzoek aan de Hoge Raad. § 5. De beslissing van de Hoge Raad wordt bij beveiligde zending ter kennis gebracht aan de verzoeker en aan het bestuur dat instaat voor de invordering van de dwangsom. De Hoge Raad bezorgt een afschrift van de beslissing aan het Herstelfonds. Sectie 5 Bemiddelingsopdrachten
Art. 6.1.18. Het advies, vermeld in artikel 6.1.17, wordt gevraagd bij beveiligde zending. Bij de adviesaanvraag wordt een informatiedossier gevoegd, waarin in het bijzonder wordt aangegeven of de overtreder reeds handelingen heeft gesteld om te voldoen aan het vonnis of arrest.
Art. 6.1.19. Een advies wordt uitgebracht binnen een vervaltermijn van zestig dagen, die ingaat de dag na deze van de betekening van de adviesaanvraag. Bij het overschrijden van deze termijn, mag aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan.
Art. 6.1.20. Een advies wordt bij beveiligde zending betekend aan het betrokken bestuur. Een positief advies geldt voor een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop over het advies wordt beslist. Het betrokken bestuur of een derde-belanghebbende kan bij de Hoge Raad een gemotiveerd verzoek tot heroverweging instellen tegen de afgifte van een negatief advies. Sectie 4 Specifieke bevoegdheid inzake de invordering van dwangsommen
Art. 6.1.21. § 1. De Hoge Raad kan op gemotiveerd verzoek beslissen dat een opeisbaar geworden dwangsom, vermeld in artikel 6.1.41, § 3, slechts gedeeltelijk ingevorderd wordt, of dat deze invordering tijdelijk wordt opgeschort. De Hoge 142 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Art. 6.1.22. De Hoge Raad is belast met de bemiddelingsopdrachten, vermeld in artikelen 6.1.52 en 6.1.53. }1[De
Hoge Raad kan een bemiddelaar aanwijzen onder zijn leden of onder de leden van het permanent secretariaat.]1
}1. – Lid 2 toegevoegd bij art. 48 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Afdeling 5
Herstelmaatregelen Art. 6.1.41. § 1. Naast de straf kan de rechtbank bevelen de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/of een geldsom te betalen gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen. Dit gebeurt, onverminderd artikel 6.1.7 en 6.1.18, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen op wier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen, vermeld in artikel 6.1.1, werden uitgevoerd. De herstelvordering wordt ingesteld met inachtneming van volgende regelen: 1° voor misdrijven die bestaan, of ondermeer bestaan, uit het verrichten van handelingen in strijd met een stakingsbevel of in strijd met de stedenbouwkundige voorschriften aangaande de voor het gebied toegelaten bestemmingen, voor zover daar-
van niet op geldige wijze is afgeweken, wordt gevorderd: a) hetzij de uitvoering van het herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand of de staking van het strijdige gebruik; b) hetzij, zo dit kennelijk volstaat om de plaatselijke ordening te herstellen, de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken; }1[c) hetzij,
indien het gevolg van het misdrijf kennelijk verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening, het betalen van een geldsom gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen;]1
2° voor andere misdrijven dan deze, vermeld in 1°, wordt de betaling van de meerwaarde gevorderd, tenzij de overheid die de herstelvordering instelt, aantoont dat de plaatselijke ordening hierdoor kennelijk op onevenredige wijze zou worden geschaad, in welk geval één van de maatregelen, vermeld in 1°, wordt gevorderd. Voor de diverse onderdelen van éénzelfde misdrijf kunnen verschillende herstelmaatregelen worden gevorderd, indien deze voldoende individualiseerbaar zijn. § 2. Indien de vorderingen van de stedenbouwkundig inspecteur en van het college van burgemeester en schepenen niet overeenstemmen, heeft de vordering van eerstgenoemde voorrang. § 3. De rechtbank bepaalt een termijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen en kan, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen, eveneens een dwangsom bepalen. § 4. De herstelvordering wordt bij het parket ingeleid bij gewone brief, in naam van het Vlaamse Gewest of van het college van burgemeester en schepenen, door de stedenbouwkundige inspecteurs en de aangestelden van het college van burgemeester en schepenen. § 5. Het vorderingsrecht van de stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen verjaart in afwijking van artikel 2262bis, § 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek als volgt: 1° in ruimtelijk kwetsbare gebieden: door verloop van tien jaren, te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, gepleegd werd, evenwel met behoud van de toepassing van artikel 6.1.1, derde lid; 2° in openruimtegebied: door verloop van tien jaren, te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, gepleegd werd; 3° door verloop van vijf jaren, te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf, vermeld in artikel 6.1.1, gepleegd werd: in de gebieden die niet sorteren onder 1° en 2°. Het eerste lid doet geen afbreuk aan de gemeenrechtelijke schorsings- en stuitingsgronden betreffende burgerlijke rechtsvorderingen volgend uit een misdrijf, en aan de gelding van artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering. Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, wordt onder «openruimtegebied» verstaan: 1° de landelijke en recreatiegebieden, aangewezen op plannen van aanleg, voor zover zij geen ruimtelijk kwetsbaar gebied uitmaken; 2° de gebieden, aangewezen op ruimtelijke uitvoeringsplannen, die sorteren onder:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
a) de categorie van gebiedsaanduiding «landbouw» of «recreatie»; of b) de subcategorie «gemengd openruimtegebied», in zoverre het gebied geen onderdeel is van het Vlaams Ecologisch Netwerk. § 6. Op straffe van onontvankelijkheid voegt het bestuur het positief advies, vermeld in artikel 6.1.7, aan de herstelvordering toe, onverminderd }2[...]2 artikel 6.1.10, tweede lid. De Vlaamse Regering kan nadere formele voorwaarden vastleggen waaraan de herstelvordering op straffe van onontvankelijkheid moet voldoen. § 7. De rechtbank bepaalt het bedrag van de meerwaarde. Bij een veroordeling tot de betaling van een geldsom gelijk aan de meerwaarde kan de veroordeelde zich op een geldige wijze kwijten door binnen een jaar na de uitspraak de plaats te herstellen in de oorspronkelijke toestand of het strijdige gebruik te staken. Hetzelfde geldt ten aanzien van de veroordeling tot bouw- of aanpassingswerken. De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de berekening van het te vorderen bedrag en de betaling van de meerwaarde. {3 }1. – § 1, lid 1, 1°, c), ingevoegd bij art. 33 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }2. – § 6, lid 1, gewijzigd bij art. 50 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 J 3. – Art. 146, derde lid, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals toegevoegd bij artikel 7 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 juni 2003, schendt de artikelen 10, 11, 12 en 14 van de Grondwet (Arbitragehof nr. 136/2004, 22 juli 2004, B.S., 19 oktober 2004).
Art. 6.1.42. Indien de herstelvordering van de burgerlijke partij enerzijds en die van stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen anderzijds niet overeenstemmen, bepaalt de rechtbank de gevorderde herstelmaatregel die ze passend acht. Art. 6.1.43. De stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen kunnen ook voor de rechtbank van eerste aanleg, zetelend in burgerlijke aangelegenheden, in het ambtsgebied waarvan de werken, de handelingen of de wijzigingen, vermeld in artikel 6.1.1, geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd, de herstelmaatregelen vorderen zoals omschreven in artikel 6.1.41, § 1. A r t i k e l 6 . 1. 4 1, § 1 , § 2 , § 3, § 5 e n § 6 , e n artikel 6.1.42 zijn van overeenkomstige toepassing.
Art. 6.1.44. Een bestuur dat een herstelvordering aanhangig heeft gemaakt bij het Openbaar Ministerie, kan eerst na positief advies van de Hoge Raad voor dezelfde inbreuk een herstelvordering inleiden voor de burgerlijke rechtbank, onverminderd artikel 6.1.15, tweede lid. Hetzelfde geldt indien een herstelvordering eerst voor de burgerlijke rechter werd ingeleid en vervolgens bij het Openbaar Ministerie aanhangig wordt gemaakt. Het advies van de Hoge Raad wordt ingewonnen op de wijze als bepaald in artikel 6.1.13 tot en met 6.1.16. Afdeling 6
Uitvoering van de rechterlijke uitspraak Art. 6.1.45. De overtreder brengt de stedenbouwkundige inspecteur en het college van burgemeester en schepenen onmiddellijk, bij aangetekende brief of bij afgifte tegen ontvangstbewijs, op de hoogte indien hij de opgelegde herstelmaatregel
vrijwillig heeft uitgevoerd. Daarop wordt door de stedenbouwkundige inspecteur onmiddellijk en na controle ter plaatse een proces-verbaal van vaststelling opgemaakt. De stedenbouwkundige inspecteur zendt een afschrift van het proces-verbaal van vaststelling aan de gemeente en de overtreder. Behoudens bewijs van het tegendeel, geldt enkel het proces-verbaal van vaststelling als bewijs van het herstel en van de datum van het herstel.
Art. 6.1.46. Voor het geval dat de plaats niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn in de vorige staat wordt hersteld, dat het strijdige gebruik niet binnen die termijn wordt gestaakt of dat de bouw- of aanpassingswerken niet binnen deze termijn worden uitgevoerd, beveelt het vonnis van de rechter, vermeld in de artikelen 6.1.41 en 6.1.43, dat de stedenbouwkundige inspecteur, het college van burgemeester en schepenen en eventueel de burgerlijke partij, ambtshalve in de uitvoering ervan kunnen voorzien. Onverminderd artikel 6.1.10, tweede lid, kan de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen eerst na het verkrijgen van het positief advies, vermeld in artikel 6.1.7, overgaan tot het opstarten van een ambtshalve uitvoering. Voor de toepassing van dit lid wordt onder het opstarten van een ambtshalve uitvoering verstaan: 1° hetzij het aanvatten van een gunningsprocedure tot aanwijzing van een particulier die het vonnis of het arrest zal uitvoeren; 2° hetzij het schriftelijk of mondeling belasten van een particulier, binnen een raamovereenkomst, tot uitvoering van het vonnis of het arrest; 3° hetzij het geven van de nodige instructies aan een ambtenaar of een dienst tot uitvoering van het vonnis of het arrest. De overheid of de particulier die het vonnis of arrest uitvoert, is gerechtigd om de materialen en voorwerpen afkomstig van de herstelling van de plaats of van de staking van het strijdig gebruik te verkopen, te vervoeren en te verwijderen. De overtreder die in gebreke blijft, is verplicht alle uitvoeringskosten, verminderd met de opbrengst van de verkoop der materialen en voorwerpen, te vergoeden op vertoon van een staat, opgesteld door de overheid, vermeld in het tweede lid, of begroot en uitvoerbaar verklaard door de beslagrechter in de burgerlijke rechtbank. De verjaring van de herstelmaatregel neemt een aanvang vanaf het verstrijken van de termijn die de rechtbank, overeenkomstig artikel 6.1.41, § 1, laatste lid, bepaalde voor de tenuitvoerlegging ervan. Afdeling 7
Staking van de in overtreding verrichte werken of handelingen Art. 6.1.47. De in artikel 6.1.5 vermelde ambtenaren, agenten of officieren van gerechtelijke politie kunnen mondeling ter plaatse de onmiddellijke staking van het werk, van de handelingen of van het gebruik bevelen indien zij vaststellen dat het werk, de handelingen of de wijzigingen een inbreuk vormen, vermeld in artikel 6.1.1, of wanneer niet voldaan is aan de verplichting van artikel 4.7.19, § 4. Als de in artikel 6.1.5 vermelde ambtenaren, agenten of officieren van gerechtelijke politie ter plaatse niemand aantreffen, dan brengen zij ter plaatse het
schriftelijke bevel tot onmiddellijke staking op een zichtbare plaats aan. Het proces-verbaal van de vaststelling wordt binnen acht dagen bij aangetekende brief met bericht van ontvangst of bij gerechtsdeurwaardersexploot ter kennis gebracht van de opdrachtgever, de architect en de persoon of aannemer die de werken of handelingen uitvoert. Betreft het bevel de staking van het gebruik van een goed, dan wordt het proces-verbaal op dezelfde manier ter kennis gebracht van de persoon die het goed gebruikt. Tegelijkertijd wordt bij aangetekende brief een afschrift van het proces-verbaal overgemaakt aan de burgemeester van de gemeente op wier grondgebied deze werken of handelingen werden uitgevoerd en naar de stedenbouwkundige inspecteur. Op straffe van verval moet het bevel tot staking binnen acht dagen na de kennisgeving van het procesverbaal aan de bevoegde stedenbouwkundig inspecteur, door hem worden bekrachtigd. Die bekrachtiging wordt binnen twee werkdagen per aangetekende brief verzonden naar de personen, vermeld in het derde lid. De betrokkene kan in kort geding de opheffing van de maatregel vorderen tegen het Vlaamse Gewest. De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in het ambtsgebied waarvan het werk en de handelingen werden uitgevoerd. Boek II, Titel VI van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de inleiding en de behandeling van de vordering.
Art. 6.1.48. De in artikel 6.1.5 vermelde ambtenaren en agenten of officieren van gerechtelijke politie zijn gerechtigd tot het nemen van alle maatregelen, met inbegrip van verzegeling, inbeslagname van materiaal en materieel, om het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of, in voorkomend geval, de beschikking in kortgeding onmiddellijk te kunnen toepassen. Art. 6.1.49. § 1. Onverminderd de bepalingen van afdeling 1, wordt een administratieve geldboete van 5.000 euro opgelegd aan de persoon die handelingen, werken of wijzigingen voortzet in strijd met een door de stedenbouwkundige inspecteur bekrachtigd bevel tot staking, vermeld in artikel 6.1.47, vijfde lid. De bekrachtigingsbeslissing vermeldt de bepalingen van het eerste lid. § 2. De administratieve geldboete wordt opgelegd door de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren. De betrokkene wordt van de beslissing tot het opleggen van de administratieve geldboete in kennis gesteld bij aangetekende brief met bericht van ontvangst. De Vlaamse Regering stelt hieromtrent de nadere regels vast. § 3. De ambtenaren daartoe aangewezen door de Vlaamse Regering beslissen over de gemotiveerde verzoeken om kwijtschelding, vermindering of uitstel van betaling van de geldboeten, vermeld in § 1, die de betrokkene bij aangetekende brief tot hen richt. Het verzoek schorst de bestreden beslissing. § 4. De verzoeken, vermeld in § 3, worden binnen vijftien dagen, te rekenen vanaf de datum van de afgifte ter post van de aangetekende brief, vermeld in § 2, tweede lid, gericht aan de daartoe door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
143
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
§ 5. De ambtenaren daartoe aangewezen door de Vlaamse Regering nemen een beslissing binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van het overmaken van het verzoek, vermeld in § 4. De beslissing van de bevoegde ambtenaren wordt bij aangetekende brief, met bericht van ontvangst, ter kennis gebracht van de indiener van het verzoekschrift. Bij met redenen omkleed aangetekend schrijven, gericht aan de indiener van het verzoek, kan de bevoegde ambtenaar de voormelde termijn eenmalig verlengen met dertig dagen.
2° wanneer het misdrijf bestaat, of onder meer bestaat, uit het verrichten van handelingen die in strijd zijn met een stakingsbevel; 3° wanneer het misdrijf gepleegd werd in een ruimtelijk kwetsbaar gebied.]1 § 2. Een minnelijke schikking is een vergelijk tussen de stedenbouwkundige inspecteur en de overtreder waarvan de uitvoering leidt tot het verval van de strafvordering en van de herstelvordering. Het vergelijk betreft: 1° de betaling van een geldsom; en/of
§ 6. Indien de beslissing niet is overgemaakt binnen de in § 5 gestelde termijn, wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd.
2° de uitvoering van door de stedenbouwkundige inspecteur opgelegde bouw- of aanpassingswerken, tenzij:
§ 7. De administratieve geldboete moet worden betaald binnen zestig dagen na de kennisgeving van de definitieve beslissing.
a) een regularisatievergunning werd verkregen;
§ 8. De vordering tot voldoening van de administratieve geldboete verjaart door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop zij is ontstaan. De verjaring wordt gestuit op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 6.1.50. § 1. Bij gebrek aan voldoening van de administratieve geldboete en toebehoren, wordt door de met de invordering belaste ambtenaar een dwangbevel uitgevaardigd. Dit dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de daartoe door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaar. § 2. De betekening van het dwangbevel gebeurt bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij aangetekend schrijven. § 3. Op het dwangbevel zijn de bepalingen van toepassing van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende bewarend beslag en middelen tot tenuitvoerlegging. § 4. Binnen een termijn van dertig dagen na de betekening van het dwangbevel kan de betrokkene bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van het arrondissement van de plaats waar de goederen gelegen zijn.
b) de overtreder voorafgaandelijk is overgegaan tot het herstel van de plaats in de oorspronkelijke staat, respectievelijk de staking van het strijdige gebruik. § 3. De stedenbouwkundige inspecteur stemt slechts in met een minnelijke schikking indien hij daartoe het voorafgaand schriftelijk akkoord van de procureur des Konings verkrijgt. }2[Naast het akkoord bedoeld in het eerste lid, is te-
vens het voorafgaandelijke schriftelijke akkoord vereist van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het voorwerp van de minnelijke schikking gelegen is. Indien het misdrijf echter bestaat, of onder meer bestaat, uit het verrichten van handelingen van algemeen belang, bedoeld in artikel 4.1.1, 5°, wordt dit akkoord verleend door het departement.]2 § 4. De stedenbouwkundige inspecteur geeft per beveiligde zending kennis van de instemming met een minnelijke schikking, respectievelijk van de weigering van die instemming. § 5. De minnelijke schikking is uitgevoerd wanneer de geldsom is betaald en/of de stedenbouwkundige inspecteur heeft vastgesteld dat de door hem opgelegde bouw- of aanpassingswerken zijn uitgevoerd. § 6. De Vlaamse Regering bepaalt de regelen tot vaststelling van het bedrag van de geldsom, vermeld in § 2, tweede lid, 1°, en regelt de betalingsmodaliteiten. Zij kan tevens nadere procedurele regelen vastleggen voor de toepassing van deze bepaling.
Dit verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
}1. – § 1 vervangen bij art. 34, 1°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }2. – § 3, lid 2, vervangen bij art. 34, 2°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012
Afdeling 8
Art. 6.1.52. § 1. Indien de stedenbouwkundige inspecteur een minnelijke schikking weigert om een andere reden dan een niet-akkoord van de procureur des Konings, kan de overtreder de Hoge Raad op gemotiveerde wijze verzoeken om een bemiddelingspoging te ondernemen.
Minnelijke schikking Art. 6.1.51. § 1. }1[Vóór de hypothecaire overschrijving van de dagvaarding voor de correctionele rechtbank op grond van artikel 6.1.1 of het exploot tot inleiding van het geding in de zin van artikelen 6.1.41 tot en met 6.1.43, kan een overtreder de stedenbouwkundige inspecteur per beveiligde zending om een minnelijke schikking verzoeken, indien het gevolg van het misdrijf kennelijk verenigbaar is met een goede ruimtelijke ordening, zo nodig na het uitvoeren van de in de minnelijke schikking besloten bouw- en aanpassingswerken.
Het bemiddelingsverzoek wordt op straffe van onontvankelijkheid overgemaakt per beveiligde zending, binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat de dag na deze van de betekening van de weigeringsbeslissing van de stedenbouwkundige inspecteur.
Een minnelijke schikking is evenwel steeds uitgesloten:
§ 2. De Hoge Raad geeft de aanvrager en de stedenbouwkundige inspecteur per beveiligde zending kennis van de inaanmerkingneming of de niet-inaanmerkingneming van het bemiddelingsverzoek.
1° wanneer de opdrachtgever een professionele hoedanigheid heeft zoals bedoeld in artikel 6.1.1, tweede lid;
§ 3. Een bemiddelingspoging neemt een einde indien de stedenbouwkundige inspecteur per beveiligde zending kennis geeft van het feit dat hij, mede
144 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
rekening houdend met het bemiddelingsproces, alsnog instemt met een minnelijke schikking, of desalniettemin vasthoudt aan de weigering tot instemming met een minnelijke schikking. De stedenbouwkundige inspecteur bezorgt de Hoge Raad een afschrift van deze kennisgeving. Onverminderd het eerste lid, kan de Hoge Raad een bemiddelingspoging te allen tijde beëindigen eens hij vaststelt dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld. De Hoge Raad stelt de overtreder daarvan per beveiligde zending in kennis. Hij bezorgt de stedenbouwkundige inspecteur een afschrift van deze kennisgeving.
Art. 6.1.53. Een aanvraag tot minnelijke schikking schorst de verjaring van de strafvordering en van de herstelvordering. De schorsing vangt aan vanaf de datum van betekening van de aanvraag aan de stedenbouwkundige inspecteur. Zij neemt een einde vanaf: 1° hetzij de datum waarop de minnelijke schikking is uitgevoerd in de zin van artikel 6.1.51, § 5; 2° hetzij de datum waarop de stedenbouwkundige inspecteur de weigeringsbeslissing overmaakt. Een aanvraag tot bemiddeling door de Hoge Raad schorst eveneens de verjaring van de strafvordering en van de herstelvordering. De schorsing vangt aan vanaf de datum van betekening van de aanvraag aan de Hoge Raad. Zij neemt een einde vanaf: 1° hetzij de datum waarop de Hoge Raad de beslissing tot niet-inaanmerkingneming van de aanvraag aan de overtreder overmaakt; 2° hetzij de datum waarop de in het kader van de bemiddeling tot stand gekomen minnelijke schikking is uitgevoerd in de zin van artikel 6.1.51, § 5; 3° hetzij de datum waarop de stedenbouwkundige inspecteur aan de overtreder een nieuwe weigeringsbeslissing overmaakt; 4° hetzij de datum waarop de Hoge Raad aan de overtreder een kennisgeving verstuurt blijkens dewelke de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld.
Art. 6.1.54. § 1. In elke stand van het geding kan de reeds geadieerde rechter een bemiddelingspoging door de Hoge Raad bevelen, zolang de zaak niet in beraad is genomen. Indien de bemiddelingspoging bevolen wordt door de strafrechter, geldt artikel 6.1.51, § 3, eerste lid, niet. Indien de bemiddelingspoging bevolen wordt door de burgerlijke rechter, kan voorbij worden gegaan aan de voorwaarde, vermeld in artikel 6.1.51, § 3, eerste lid, met dien verstande dat een minnelijke schikking in dat geval slechts leidt tot het verval van de herstelvordering en niet tot het verval van de strafvordering. De rechterlijke beslissing die een bemiddelingspoging beveelt, legt de duur van de bemiddelingsopdracht van de Hoge Raad vast, zonder dat deze drie maanden kan overschrijden. Zij vermeldt tevens de datum waarop de zaak is verdaagd. § 2. Bij afloop van zijn bemiddelingsopdracht meldt de Hoge Raad de rechter schriftelijk of de partijen al dan niet tot een vergelijk zijn gekomen. Zo de bemiddeling niet tot een minnelijke schikking heeft geleid, wordt de gerechtelijke procedure op de vastgestelde dag voortgezet. De rechter behoudt niettemin de mogelijkheid om, zo hij dat opportuun acht en zowel de stedenbouwkundige inspecteur als de overtreder ermee instemmen, de bemidde-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
lingsopdracht van de Hoge Raad voor een door hem bepaalde termijn te verlengen.
betrokken constructie indien aan de normale regels daarvoor is voldaan.
§ 3. Gedurende de bemiddeling blijft de rechter geadieerd en kan hij op elk ogenblik de noodzakelijk geachte maatregel treffen. Op verzoek van de Hoge Raad kan hij ook vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn een einde maken aan de bemiddeling.
Art. 6.1.58. Ten aanzien van niet-geregulariseerde en wederrechtelijk opgerichte of in stand gehouden onderdelen van een goed kunnen stabiliteitswerken, vermeld in artikel 4.1.1, 11°, worden vergund, voor zover de overtreder voldaan heeft aan alle verplichtingen die zijn opgelegd in een minnelijke schikking, of in een vonnis of arrest waarin de uitvoering van bouw- of aanpassingswerken of de betaling van een meerwaardevergoeding bevolen wordt.
§ 4. Er is geen voorziening mogelijk tegen de beslissing waarbij de bemiddeling wordt bevolen, verlengd of beëindigd. Afdeling 9 }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 19, § 1, Decr. Vl. Parl. 18 december 2009, B.S., 29 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 44, inleidende zin)
Art. 6.1.55.
}1[...]1
}1. – Opgeheven bij art. 19, § 1, Decr. Vl. Parl. 18 december 2009, B.S., 29 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 44, inleidende zin)
Afdeling 10
Herstelfonds Art. 6.1.56. Er wordt een Herstelfonds opgericht als gewestdienst met afzonderlijk beheer, vermeld in artikel 140 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit. Aan het Herstelfonds worden toegewezen: 1° alle ontvangsten die voortvloeien uit de toepassing van titel VI }1[...]1; 2° het saldo van alle op het Grondfonds, vermeld in artikel 5.6.3, beschikbare middelen op 31 december 2005, verminderd met het bedrag dat voor planschadevergoedingen op de begroting van 2005 van het Grondfonds werd ingeschreven en de helft van het bedrag dat in hetzelfde jaar werd ingeschreven als naar het volgende begrotingsjaar over te dragen saldo; 3° het per 31 december van het jaar voorafgaande aan het begrotingsjaar beschikbare saldo van het Herstelfonds. Het op basis van deze ontvangsten gevormd Herstelfonds is bestemd voor alle uitgaven die voortvloeien uit de toepassing van titel VI. Alle schulden, vorderingen en tegoeden van het Grondfonds die betrekking hebben op de toepassing van titel VI worden overgenomen door het Herstelfonds. }1. – Lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 19, § 2, Decr. Vl. Parl. 18 december 2009, B.S., 29 januari 2010, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 44, inleidende zin)
Afdeling 11
Diverse bepalingen Art. 6.1.57. De bouw- of aanpassingswerken, vermeld in deze titel, kunnen afwijken van stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften, doch slechts voor zover zulks noodzakelijk is voor het verkrijgen van effectief rechtsherstel. Deze bouw- of aanpassingswerken zijn nimmer vergunnings- of meldingsplichtig. Zij kunnen niettemin leiden tot een regularisatievergunning voor de
van de herstelvordering, als uit de doelstelling ervan, namelijk de bescherming van derden, volgt dat voor de strafgerechten alleen de dagvaarding en niet de herstelvordering zelf moet worden overgeschreven in het hypotheekkantoor van het gebied waar de goederen gelegen zijn. Zie de concl. van het O.M. (Cass., 14 mei 2013, P.12.1317.N).
Art. 6.2.2. De dagvaarding voor de correctionele rechtbank op grond van artikel 6.1.1, of het exploot tot inleiding van het geding, vermeld in artikelen 6.1.41 tot en met 6.1.43, wordt in het vergunningenregister van de gemeente waar het onroerend goed gelegen is, ingeschreven op verzoek van de deurwaarder die het exploot heeft opgemaakt.
HOOFDSTUK II
Iedere in de zaak gewezen beslissing wordt ingeschreven in het vergunningenregister.
INSCHRIJVING OP HET HYPOTHEEKKANTOOR EN IN HET VERGUNNINGENREGISTER
Hetzelfde geldt voor het proces-verbaal waarbij wordt vastgesteld dat het vonnis is uitgevoerd.
Art. 6.2.1. De dagvaarding voor de correctionele rechtbank op grond van artikel 6.1.1, of het exploot tot inleiding van het geding, vermeld in de artikelen 6.1.41 tot en met 6.1.43, is pas ontvankelijk na overschrijving in het hypotheekkantoor van het gebied waar de goederen gelegen zijn. Indien een ontvankelijk verzoek tot minnelijke schikking aan de stedenbouwkundige inspecteur wordt gericht, kan een overschrijving eerst worden gerealiseerd na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 6.1.52, § 1, tweede lid, of, indien binnen deze termijn om een bemiddelingspoging bij de Hoge Raad is verzocht, na het beëindigen van deze bemiddelingspoging. Elke eindbeslissing die in de zaak gewezen is, wordt op de kant van de overgeschreven dagvaarding of van het overgeschreven exploot ingeschreven op de wijze, bepaald in artikel 84 van de hypotheekwet. Bij gebrek aan een overschrijving, vermeld in het eerste lid, wordt de eindbeslissing ingeschreven op de kant van de overschrijving van de titel van verkrijging. Hetzelfde geldt voor het proces-verbaal waarbij wordt vastgesteld dat het vonnis is uitgevoerd. De dagvaarding of het exploot vermeldt de kadastrale omschrijving van het onroerend goed dat het voorwerp is van het misdrijf, en identificeert de eigenaar ervan, in de vorm en onder de sanctie, voorgeschreven door de wetgeving inzake de hypotheken. Elke beslissing die in de zaak gewezen is, is steeds tegenstelbaar aan derden-verkrijgers, van wie de titel van verkrijging niet was overgeschreven vóór de in het eerste lid vermelde overschrijving, of vóór de inschrijving van de dagvaarding of het exploot tot inleiding van het geding, op de kant van de overschrijving van een eerdere titel van verkrijging. Wanneer openbare besturen of derden wegens het in gebreke blijven van de veroordeelde gedwongen zijn om het vonnis uit te voeren, wordt de daaruit te hunnen bate voortvloeiende schuldvordering gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of geheel of gedeeltelijk doorgehaald wordt overeenkomstig de bepalingen in de hoofdstukken IV en V van de hypotheekwet. Die waarborg dekt ook de schuldvordering ten gevolge van de kosten van de hypothecaire formaliteiten, die door hen zijn voorgeschoten en die ten laste komen van de veroordeelde. {1 J 1. – Uit zowel de tekst van artikel 6.2.1, eerste lid, eerste zin, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, die geen melding maakt
HOOFDSTUK III
VERNIETIGING TITEL Art. 6.3.1. De rechtbank kan, op vordering van de kopers of de huurders van het goed, voorwerp van de in de artikelen 6.1.41 tot en met 6.1.43 vermelde vordering, naar gelang van het geval, hun titel van eigendomsverkrijging of van huur op kosten van de veroordeelde vernietigen, onverminderd het recht om vergoeding van de schade te eisen van de schuldige. De vordering tot vernietiging kan niet meer worden ingeroepen indien de inbreuk op de informatieplicht met betrekking tot de publiciteit en de onderhandse overeenkomst is rechtgezet bij de authentieke akteverlening en de informatiegerechtigde in deze akte verzaakt aan de vordering tot nietigverklaring op basis van een inbreuk op de informatieplicht.
TITEL VII
DIVERSE TEMPORELE EN OVERGANGSMAATREGELEN HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEGINSELEN Art. 7.1.1. Behoudens andersluidende bepalingen, hebben de regelingen van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid onmiddellijke werking. Dat houdt in het bijzonder in dat zij vanaf hun datum van inwerkingtreding van toepassing zijn op de plannings-, vergunningen- en handhavingsprocedures als vastgelegd bij voorliggende codex, in de stand waarin zij zich bevinden. Art. 7.1.2. De bestaande reglementaire bepalingen die onder het toepassingsgebied van deze codex vallen en die niet strijdig zijn met deze codex, blijven van kracht totdat ze worden gewijzigd, opgeheven of vervangen door besluiten genomen ter uitvoering van deze codex. Overtredingen op de in het eerste lid vermelde reglementaire bepalingen na het van kracht worden van deze codex worden gestraft met straffen bij deze codex bepaald.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
145
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
HOOFDSTUK II
ONTVOOGDING GEMEENTEN Art. 7.2.1. § 1. Wanneer een gemeente beschikt over een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan waarin zowel een bindend, een richtinggevend als een informatief gedeelte zijn opgenomen, een gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, een conform verklaard plannenregister, een vastgesteld vergunningenregister en een register van de onbebouwde percelen, wordt dit vastgesteld door de Vlaamse Regering. Die vaststelling wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Bij uitzondering kan de Vlaamse Regering bij de vaststelling, genoemd in het eerste lid, beslissen dat een gemeente die beschikt over een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en een gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, en welke gemeente in ruime mate, maar niet volledig, voldoet aan de voorwaarden inzake een conform verklaard plannenregister, een vastgesteld vergunningenregister en een register van de onbebouwde percelen, geacht wordt te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in de eerste zin van het eerste lid. Die beslissing geldt als vaststelling in de zin van het eerste lid, en wordt eveneens bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse Regering kan bij die beslissing een termijn opleggen waarbinnen de gemeente volledig dient te voldoen aan de voorwaarden. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast voor de beoordeling van de voorwaarden die in aanmerking komen voor de toepassing van dit lid. § 2. Indien in een gezamenlijk ruimtelijk structuurplan, vermeld in artikel 2.1.1, derde lid, bindende bepalingen zijn opgenomen, worden voor de toepassing van § 1, eerste lid, alle gemeenten die ressorteren onder dat gezamenlijk ruimtelijk structuurplan geacht te beschikken over een bindend gedeelte. § 3. Vóór het einde van het vijfde jaar na 1 mei 2000 stelt de Vlaamse Regering vast welke gemeenten niet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in § 1. De Vlaamse Regering kan op grond van die vaststelling de nodige initiatieven nemen om te verzekeren dat die gemeenten binnen een termijn van zeven jaar na 1 mei 2000 voldoen aan de voorwaarden, vermeld in § 1. § 4. Wanneer een gemeente, nadat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in § 1, niet langer deze voorwaarden blijft vervullen, of de registers niet bijhoudt zoals in deze codex voorzien, of wanneer de stedenbouwkundige of verkavelingsvergunningen die worden verleend door het college van burgemeester en schepenen aanleiding geven tot het inwilligen van een beroep voor een significant aandeel van de afgeleverde vergunningen, of wanneer de gemeente op enige andere wijze blijk geeft van onbehoorlijk bestuur in het kader van de taken die haar krachtens deze codex worden opgedragen, dan wordt dit op voorstel van de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar vastgesteld door de Vlaamse Regering. Deze vaststelling wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. 146 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
HOOFDSTUK IV
PLANNING Afdeling 5
Voorkooprecht Art. 7.4.8. De verlenging, ingevolge artikel 26 van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid, van de termijn waarbinnen het voorkooprecht, vermeld in artikel 2.4.1, moet worden uitgeoefend, is eerst van toepassing op de ruimtelijke uitvoeringsplannen die voorlopig worden vastgesteld vanaf 1 september 2009. Deze verlenging is niet van toepassing op ruimtelijke uitvoeringsplannen die eerder voorlopig of definitief werden vastgesteld, en doet vervallen voorkooprechten niet herleven. }1[De regeling waarbij in het ruimtelijk uitvoerings-
plan de geldigheidsduur van het voorkooprecht wordt bepaald, ingevoegd bij het decreet van 16 juli 2010 houdende aanpassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 en van het decreet van 10 maart 2006 houdende decretale aanpassingen inzake ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed als gevolg van het bestuurlijk beleid, is eerst van toepassing op de ruimtelijke uitvoeringsplannen die voorlopig worden vastgesteld vanaf de datum van inwerkingtreding van dat wijzigend decreet.]1 }1. – Lid 3 toegevoegd bij art. 54 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Afdeling 6
Onteigening Art. 7.4.9. De bepalingen van de artikelen 2.4.3 tot en met 2.4.9 zijn eveneens van toepassing bij de verwerving van onroerende goederen, vereist voor de verwezenlijking van de plannen van aanleg. Als het plannen van aanleg betreft die reeds zijn goedgekeurd vóór 8 februari 2004, vangt de termijn van vijf jaar, vermeld in }1[artikel 2.4.4, § 2, derde lid]1, evenwel aan op 8 februari 2004. Voor onteigeningsplannen, waarbij de termijn van vijf jaar, vermeld in artikel 2.4.8, eerste lid, reeds is verstreken, maar de termijn van tien jaar, genoemd in artikel 33, eerste lid, van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 nog niet is verstreken, wordt deze termijn van vijf jaar geacht te verstrijken op 8 februari 2005.
artikel 7.4.1/1, § 2, of opnieuw worden goedgekeurd in toepassing van artikel 7.4.2/1, § 2.]2 Vorderingen tot betaling van planschadevergoedingen die zijn ontstaan uit eerdere }3[...]3 plannen van aanleg, worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, zoals dat gold op 31 augustus 2009}4[... ]4. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 55, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 64, § 3) }2. – Lid 1 aangevuld bij art. 55, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 55, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 64, § 3) }4. – Lid 2 aangevuld bij art. 55, 3°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010; wijziging bij art. 55, 3°, vernietigd bij Arrestnr. 188/2011Grondwettelijk Hof, 15 december 2011, B.S., 17 februari 2012
Art. 7.4.12. Voor de eerste toepassing van de planbatenregeling, vermeld in artikel 2.6.4, geldt dat alle ruimtelijke uitvoeringsplannen en bijzondere plannen van aanleg die vanaf 1 september 2009 voorlopig worden vastgesteld of aangenomen, planbaten kunnen doen ontstaan, ongeacht de datum waarop de opmaakprocedure een aanvang heeft genomen. De verplichting, opgenomen in artikel 2.2.2, § 1, eerste lid, 7°, respectievelijk artikel 7.4.4, § 2, tweede lid, om in ruimtelijke uitvoeringsplannen, respectievelijk bijzondere plannen van aanleg, een register op te nemen van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, een planbatenheffing, vermeld in artikel 2.6.4, een compensatie, vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, of een gebruikerscompensatie, geldt eveneens slechts ten aanzien van ruimtelijke uitvoeringsplannen en bijzondere plannen van aanleg die voorlopig worden vastgesteld of aangenomen vanaf 1 september 2009.
Art. 7.4.13. Voor de toepassing van de planbatenregeling, vermeld in artikel 2.6.4, worden de bestemmingsvoorschriften van de plannen van aanleg als volgt geconcordeerd naar de aldaar gehanteerde categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding: Bestemmingsvoorschriften van (Sub)categorie van gede plannen van aanleg → biedsaanduiding
Planschade en planbaten
Wonen Bedrijvigheid Bedrijvigheid Landbouw Bos Overig groen en Reservaat en natuur Recreatiegebieden Recreatie Gebieden voor gemeenschaps- Gemeenschaps- en nutsvoorzieningen en openbare voorzieningen nutsvoorzieningen Ontginningsgebieden Gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen.
Art. 7.4.11. Artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.3 zijn van overeenkomstige toepassing op de }1[...]1 plannen van aanleg die vanaf 1 september 2009 voorlopig worden aangenomen}2[, opnieuw worden vastgesteld in toepassing van artikel 7.4.1, § 2, of
De Vlaamse Regering bepaalt de concordantie van bijzondere bestemmingsvoorschriften van de plannen van aanleg naar de categorieën of subcategorieën van gebiedsaanduiding, vermeld in het eerste lid, in zoverre die bijzondere bestemmingsvoor-
}1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 36 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012
Art. 7.4.10. Onteigeningsplannen, vermeld in artikel 2.4.4, § 2, die vóór 1 september 2009 voorlopig werden aangenomen, worden verder behandeld overeenkomstig de procedureregelen die golden op het ogenblik van de voorlopige aanneming. Afdeling 7
Woongebieden Industriegebieden Dienstverleningsgebieden Agrarische gebieden Bosgebieden Groengebieden
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
schriften overeenstemmen met de bij de (sub)categorieën van gebiedsaanduiding horende voorschriften, vermeld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, zoals de tekst ervan is vastgesteld bij het besluit van 11 april 2008.
HOOFDSTUK V
VERGUNNINGENBELEID Afdeling 1
Vergunningsplichtige functiewijzigingen Art. 7.5.1. Tot de dag waarop de door de Vlaamse Regering vast te stellen lijst van vergunningsplichtige functiewijzigingen in werking treedt en met terugwerkende kracht vanaf 9 september 1984, worden eveneens de hierna vermelde gebruikswijzigingen geacht vergunningsplichtig te zijn vanwege de belangrijke ruimtelijke weerslag op de onmiddellijke omgeving: 1° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, een woongebied of een daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik bestaat uit een dancing, het opslaan van schroot, autowrakken of afvalproducten het te koop of in ruil aanbieden van diensten binnen een ruimte die groter is dan driehonderd vierkante meter; 2° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een industriegebied of een daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik bestaat uit het te koop of in ruil aanbieden van goederen of diensten; 3° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een agrarisch gebied of een daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik is niet agrarisch; 4° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een bufferzone, een groen-, park- of bosgebied of daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik bestaat uit om het even welk gebruik dat anders is dan het oorspronkelijke; 5° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een recreatiegebied of een daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik bestaat uit het permanent bewonen; 6° wanneer de hoofdfunctie van een vergund gebouw gewijzigd wordt, wanneer het gaat om een gebouw, gelegen in een ontginningsgebied of een daarmee gelijkgesteld bestemmingsgebied, en het nieuwe gebruik bestaat uit het opslaan van schroot, autowrakken of afvalproducten. Afdeling 2
Planologische attesten Art. 7.5.2. De aanvragen voor een planologisch attest die bij de bevoegde overheid zijn betekend
vóór 1 september 2009, worden afgehandeld overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum. Afdeling 3
Verkavelingsakkoorden en verkavelingen daterend van vóór 22 december 1970 Art. 7.5.3. § 1. Verkavelingsakkoorden van vóór 22 april 1962 vervallen, behoudens overmacht, als op 1 oktober 1970 geen van de werken is aangevat die in het vermelde akkoord zijn opgenomen in verband met de geplande en in het akkoord aanvaarde aanleg van nieuwe verkeerswegen, wijziging of opheffing van bestaande verkeerswegen. Als de werken zijn aangevangen, dan vervalt het akkoord als deze werken niet voltooid zijn vóór 31 december 1972. Wanneer de verkavelingen langs een bestaande, voldoende uitgeruste weg moeten worden uitgevoerd, vervalt het akkoord eveneens als de verkoop van minstens een derde van de percelen niet vóór 1 oktober 1970 is geregistreerd. Deze verkavelingsakkoorden vormen geen basis voor het verlenen van stedenbouwkundige vergunningen. Het verbouwen, herbouwen of uitbreiden van een bestaande op basis van dit verkavelingsakkoord vergunde woning, die niet gelegen is in de geëigende bestemmingszone, kan echter worden toegestaan. Om een woning te bouwen op een onbebouwd perceel binnen de omschrijving van een verkavelingsakkoord, kan de vergunningverlenende overheid afwijken van de voorschriften van een gewestplan of een algemeen plan van aanleg als aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° het ontvangstbewijs van de aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning wordt afgegeven vóór 30 april 2006; 2° de aanvraag heeft betrekking op een perceel, gelegen binnen een verkaveling waarvoor het bestuur van de stedenbouw vooraf zijn akkoord heeft gegeven. Enkel een schriftelijk bewijs dat de aanvrager bij zijn aanvraag voegt, kan het bestaan van dit akkoord aantonen; 3° na de vaststelling van het gewestplan zijn binnen éénzelfde verkaveling op grond van het verkavelingsakkoord nog stedenbouwkundige vergunningen of gunstige stedenbouwkundige attesten verleend, afwijkend van het gewestplan; 4° de eigenaar op 1 januari 1999 is niet dezelfde als de oorspronkelijke eigenaar op het ogenblik dat het verkavelingsakkoord werd verkregen; 5° de grond waarop de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning betrekking heeft, ligt tussen bebouwde percelen of maakt deel uit van een huizengroep. {1 1. – §-nummering conform B.S.; B.S. vermeldt geen § 2
Art. 7.5.4. Tot het in artikel 7.6.2, § 1, derde lid, 4°, vermelde deel van het vergunningenregister volledig is opgemaakt door de gemeente en goedgekeurd door de gewestelijke stedenbouwkundig ambtenaar, bestaat er een vermoeden dat een verkavelingsvergunning voor een niet-bebouwd deel v a n e e n ve r k av e l in g di e da t e e r t v an vó ó r 22 december 1970 en die vanaf deze datum geen voorwerp heeft uitgemaakt van een verkavelingswijziging die geleid heeft tot een vermeerdering of een vermindering van het aantal kavels of tot een
herverkaveling, vervallen is. De gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar neemt een beslissing over dit deel van het vergunningenregister binnen zestig dagen nadat de gemeente hem daarom verzocht heeft. In elke gemeente wordt een bericht aangeplakt dat de eigenaars van een niet-bebouwde kavel of meerdere niet-bebouwde kavels in vergunde niet-vervallen verkavelingen die dateren van vóór 22 december 1970, oproept om zich te melden bij het college van burgemeester en schepenen. De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om te zorgen voor de onmiddellijke aanplakking na de inwerkingtreding van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening op 1 mei 2000 en voor een bericht in ten minste drie dagbladen die in het Vlaamse Gewest worden verspreid. Als geen enkele eigenaar van een onbebouwde kavel zich gemeld heeft bij het college van burgemeester en schepenen binnen een termijn van negentig dagen na 1 mei 2000, dan is de verkavelingsvergunning voor de onbebouwde kavel of kavels definitief vervallen. Als een eigenaar zich bij het college van burgemeester en schepenen binnen een termijn van negentig dagen na 1 mei 2000 gemeld heeft, dan gaat het college van burgemeester en schepenen na of de verkavelingsvergunning niet reeds vervallen is met toepassing van de regeling, opgenomen in punt 12 van bijlage 2, «Niet in de coördinatie opgenomen bepalingen: wijzigings-, overgangs- en opheffingsbepalingen, alsmede reeds voorbijgestreefde bepalingen», gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 oktober 1996 tot coördinatie van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw. Alleen als de verkavelingsvergunning nog niet vervallen is, worden alle onbebouwde kavels opgenomen in het vergunningenregister. }1[Voor deze kavels gelden de artikelen 4.6.4 tot en
met 4.6.8 met dien verstande dat de termijn van tien jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeld in artikel 4.6.4, § 1, eerste lid, 2°, respectievelijk § 2, 2°, vervangen wordt door een termijn van vijf jaar vanaf 1 mei 2000. De termijn van vijftien jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeld in artikel 4.6.4, § 2, 3°, wordt vervangen door een termijn van tien jaar vanaf 1 mei 2000.]1 Het verval van verkavelingsvergunningen, vermeld in het eerste lid, die niet moesten worden aangemeld omwille van het feit dat zij vanaf 22 december 1970 het voorwerp hebben uitgemaakt van een verkavelingswijziging die geleid heeft tot een vermeerdering of een vermindering van het aantal kavels of tot een herverkaveling, wordt beoordeeld met toepassing van de regeling, vermeld in het vierde lid. }1. – Lid 5 ingevoegd bij art. 56 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 7.5.5. Het verval van een verkavelingsakkoord of van een verkavelingsvergunning, vermeld in artikel 7.5.4, kan niet worden tegengesteld aan personen die zich op dat verkavelingsakkoord of die verkavelingsvergunning beroepen, indien zij kunnen aantonen dat de overheid, na het verval, hetzij op grond van of refererend aan het verkavelingsakkoord of de verkavelingsvergunning stedenbouwkundige of bouwvergunningen of stedenbouwkundige attesten heeft verleend, hetzij wijzigingen aan de verkavelingsvergunning heeft toegestaan. Daartoe is vereist dat voldaan is aan beide volgende voorwaarden:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
147
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
1° de vergunningen of attesten zijn verleend ten aanzien van één of meer kavels van deze personen, binnen de omschrijving van het verkavelingsakkoord of de verkavelingsvergunning; 2° de vergunningen of attesten zijn door de hogere overheid of de rechter niet onrechtmatig bevonden.
Afdeling 4
Verval, herziening of opheffing van verkavelingsvergunningen Art. 7.5.6. De artikelen 4.6.4 tot en met 4.6.8 zijn van toepassing op de verkavelingsvergunningen die verleend zijn }1[vanaf 22 december 1970 en]1 vóór 1 mei 2000. }2[De beperking van artikel 4.6.4, § 1, tweede lid, 2°, geldt evenwel niet ten aanzien van de verkopen van verkavelingen in hun geheel die vaste datum hebben verkregen vóór 1 september 2009, op voorwaarde dat de overheid hetzij op grond van of refererend aan de verkavelingsvergunning stedenbouwkundige of bouwvergunningen of stedenbouwkundige attesten heeft verleend, hetzij wijzigingen aan de verkavelingsvergunning heeft toegestaan, inzoverre deze door de hogere overheid of de rechter niet onrechtmatig werden bevonden. Dergelijke verkopen in hun geheel konden wél het verval van een verkavelingsvergunning verhinderen.]2 Het voorgaande heeft nimmer voor gevolg dat teruggekomen wordt op in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen die tot het verval van verkavelingsvergunningen hebben besloten op grond van het oordeel dat verkopen van verkavelingen in hun geheel niet van aard zijn het verval van een verkaveling te verhinderen. }3[De
termijn van tien jaar na afgifte van de verkavelingsvergunning, vermeld in artikel 4.6.4, § 1, eerste lid, 2°, respectievelijk § 2, 2°, wordt vervangen door een termijn van vijf jaar vanaf 1 mei 2000, voor niet-vervallen verkavelingsvergunningen die werden afgegeven meer dan vijf jaar vóór 1 mei 2000.]3
}4[De termijn van vijftien jaar na afgifte van de ver-
kavelingsvergunning, vermeld in artikel 4.6.4, § 2, 3°, wordt vervangen door een termijn van tien jaar vanaf 1 mei 2000, voor niet-vervallen verkavelingsvergunningen die werden afgegeven meer dan vijf jaar vóór 1 mei 2000.]4 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 58 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }3. – Lid 2 vervangen bij art. 59 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010 }4. – Lid 3 vervangen bij art. 60 Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010
Art. 7.5.7. Artikel 4.6.5, § 1, eerste lid, is van toepassing op ruimtelijke uitvoeringsplannen en bijzondere plannen van aanleg die voorlopig worden vastgesteld of aangenomen vanaf 1 september 2009. De herziening of de opheffing van verkavelingsvergunningen ingevolge de definitieve vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een bijzonder plan van aanleg dat voorlopig werd vastgesteld of aangenomen vóór 1 september 2009, wordt afgehandeld overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum. 148 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Afdeling 5
Invoering van het vergunningenstelsel van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid Art. 7.5.8. § 1. Beslissingen van het college van burgemeester en schepenen tot toekenning of weigering van een vergunning, genomen vóór 1 september 2009, worden bekendgemaakt en kunnen worden uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum. Vergunningsaanvragen die bij het college van burgemeester en schepenen werden betekend vóór 1 september 2009, doch waarover het college op die datum nog niet heeft beslist, worden behandeld overeenkomstig de procedureregelen die golden voorafgaand aan die datum. De bekendmaking en de uitvoerbaarheid van de genomen beslissingen worden echter geregeld overeenkomstig artikel 4.7.19. Die genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de deputatie op grond van de regelingen, vastgelegd bij of krachtens artikel 4.7.21 tot en met 4.7.25. Vergunningsaanvragen die bij het college van burgemeester en schepenen worden betekend vanaf 1 september 2009, worden volledig behandeld overeenkomstig de regelingen, vastgelegd bij of krachtens artikel 4.7.12 tot en met 4.7.19. De genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de deputatie op grond van de regelingen, vastgelegd bij of krachtens artikel 4.7.21 tot en met 4.7.25. § 2. Beslissingen van de deputatie tot toekenning of weigering van een vergunning, genomen vóór 1 september 2009, worden bekendgemaakt en kunnen worden uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum. Beroepsdossiers die bij de deputatie werden betekend vóór 1 september 2009, doch waarover de deputatie op die datum nog niet heeft beslist, worden behandeld overeenkomstig de procedureregelen die golden voorafgaand aan die datum. De bekendmaking en de uitvoerbaarheid van de genomen beslissingen worden echter geregeld overeenkomstig }1[artikel 4.7.23, § 3 tot en met § 5]1. Die genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de }2[Raad voor Vergunningsbetwistingen]2 }3[...]3. De regelen van het tweede lid gelden eveneens ten aanzien van beroepsdossiers die bij de deputatie worden betekend vanaf 1 september 2009, op grond van de overgangsregeling, vermeld in § 1, eerste lid. Beroepsdossiers die bij de deputatie worden betekend vanaf 1 september 2009, worden volledig behandeld overeenkomstig de regelingen, vastgelegd bij of krachtens artikelen 4.7.21 tot en met 4.7.25. De genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de }4[Raad voor Vergunningsbetwistingen]4 }5[...]5. § 3. Beslissingen van de Vlaamse Regering, de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar tot toekenning of weigering van een vergunning in eerste administratieve aanleg, genomen vóór 1 september 2009, worden bekendgemaakt en kunnen worden uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum.
Vergunningsaanvragen die bij de Vlaamse Regering, de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar werden betekend vóór 1 september 2009, doch waarover het vergunningverlenend bestuursorgaan op die datum nog niet heeft beslist, worden behandeld overeenkomstig de procedureregelen die golden voorafgaand aan die datum. De bekendmaking en de uitvoerbaarheid van de genomen beslissingen worden echter geregeld overeenkomstig artikel 4.7.26, § 4, eerste lid, 5°, 6° en 7°, en tweede lid. Die genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de }6[Raad voor Vergunningsbetwistingen]6 }7[...]7. Vergunningsaanvragen die bij de Vlaamse Regering, de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar worden betekend vanaf 1 september 2009, worden volledig behandeld overeenkomstig de regelingen, vastgelegd bij of krachtens artikel 4.7.26. De genomen beslissingen kunnen worden bestreden bij de }8[Raad voor Vergunningsbetwistingen]8 }9[...]9. § 4. Beslissingen van de Vlaamse Regering over administratieve beroepen betreffende de afgifte of de weigering van een vergunning, genomen vóór 1 september 2009, worden bekendgemaakt en kunnen worden uitgevoerd en bestreden overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum. Beroepsdossiers die bij de Vlaamse Regering werden betekend vóór 1 september 2009, doch waarover de Vlaamse Regering op die datum nog niet heeft beslist, worden behandeld, bekendgemaakt, uitgevoerd en desgevallend bestreden overeenkomstig de procedureregelen die golden voorafgaand aan die datum. De regelen van het tweede lid gelden eveneens ten aanzien van beroepsdossiers die bij de Vlaamse Regering worden betekend vanaf 1 september 2009, op grond van de overgangsregeling, vermeld in }10[§ 1, eerste lid, of § 2, eerste lid en tweede lid]10. § 5. De griffier van de }11[Raad voor Vergunningsbetwistingen]11 schrijft inkomende verzoekschriften eerst in op het register, vermeld }12 [in artikel 4.8.12, eerste lid]12, eens het reglement van orde van de Raad door de Vlaamse Regering is bekrachtigd. Die bekrachtiging geschiedt uiterlijk op 30 november 2009. § 6. De Raad van State blijft bevoegd om zich uit te spreken over de beroepen tot nietigverklaring en tot schorsing, gericht tegen de vergunningsbeslissingen, vermeld }13[in artikel 4.8.2, eerste lid, 1°]13, die niet kunnen worden bestreden bij de Raad voor vergunningsbetwistingen ingevolge § 1 tot en met § 4. }1. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 61, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 64, § 2, lid 2) }2. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }3. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 7, 2°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }4. – § 2, lid 4, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }5. – § 2, lid 4, gewijzigd bij art. 7, 2°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }6. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057 }7. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 7, 3°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }8. – § 3, lid 3, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }9. – § 3, lid 3, gewijzigd bij art. 7, 3°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }10. – § 4, lid 3, gewijzigd bij art. 61, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juli 2010, B.S., 9 augustus 2010, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 64, § 2, lid 2) }11. – § 5, lid 1, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }12. – § 5, lid 1, gewijzigd bij art. 7, 4°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012) }13. – § 6 gewijzigd bij art. 7, 5°, Decr. Vl. Parl. 6 juli 2012, B.S., 24 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 september 2012 (art. 60, 1°, B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 8 augustus 2012)
HOOFDSTUK VI
DIVERSE BEPALINGEN Afdeling 2
Informatieplichten Art. 7.6.4. De bepalingen met betrekking tot de informatieverplichtingen, zoals voorzien in de artikelen 5.2.1, 5.2.5 en 5.2.6, zijn slechts van toepassing ten vroegste eenendertig dagen nadat in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd is dat de gemeente, waar het onroerend goed gelegen is, beschikt over een goedgekeurd plannenregister en vergunningenregister. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op overeenkomsten die zijn gesloten en op openbare verkoopverrichtingen die zijn aangevat vóór het in het eerste lid vermelde tijdstip. Het bewijs hiervan kan met alle middelen worden geleverd. De lijst van de gemeenten, die beschikken over een goedgekeurd plannenregister en vergunningenregister, wordt driemaandelijks opgemaakt en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, vanaf 1 mei 2000 en tot alle gemeenten op deze lijst zijn opgenomen.
overeenkomstig de regelen die golden voorafgaand aan die datum.
HOOFDSTUK VII
HANDHAVING Art. 7.7.4. Wanneer het recht van de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen om een herstelvordering in te stellen ontstaan is vóór 1 september 2009, beginnen de termijnen, vermeld in artikel 6.1.41, § 5, eerste lid, slechts te lopen vanaf die datum. De totale duur van de verjaringstermijn mag evenwel niet méér bedragen dan de termijnen, vermeld in artikel 2262bis, § 1, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het eerste lid verhindert de toepassing van artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering niet. Wanneer de herstelvordering bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing verjaard is verklaard vóór 1 september 2009, vermeld in het eerste lid, kan de inwerkingtreding van het decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid niet tot gevolg hebben dat een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen.
TITEL VIII
AANHALINGSWIJZE Art. 8.1.1. Deze codex wordt aangehaald als «Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening».
Art. 7.6.5. § 1. Artikel 5.2.7 is van toepassing zodra de gemeente een plannenregister en een vergunningenregister heeft. Zolang artikel 5.2.7 niet van toepassing is voor een gemeente, blijven de bepalingen van artikel 63, § 1, 5° en 6°, van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, van toepassing.
B. Vl. Reg. 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningplichtige functiewijzigingen }1[...]1 (B.S., 18 mei 2000)
Stedenbouwkundig attest Art. 7.6.6. De aanvragen voor een stedenbouwkundig attest die bij de bevoegde overheid zijn betekend vóór 1 september 2009, worden afgehandeld
§ 3. Vrijgesteld van deze stedenbouwkundige vergunning is het in een woongebouw uitoefenen van functies, complementair aan het wonen, zoals kantoorfunctie, vrij beroep, handel, horeca, dienstverlening en ambacht, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is: 1° het woongebouw is gelegen in een woongebied of in een daarmee vergelijkbaar gebied; 2° de woonfunctie blijft behouden als hoofdfunctie; 3° de complementaire functie beslaat een geringere oppervlakte dan de woonfunctie met een totale maximale vloeroppervlakte van 100 vierkante meter; 4° de complementaire functie is niet strijdig met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, bouwverordeningen, verkavelingsverordeningen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanleg, verkavelingsvergunningen. }1. – § 1 vervangen bij art. 2 B. Vl. Reg. 26 april 2002, B.S., 20 juni 2002
}1. Opschrift gewijzigd bij art. 14.1 B. Vl. Reg. 16 juli 2010, B.S., 10 september 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 15.1)
B. Vl. Reg. 28 november 2003 }1 [tot vaststelling van de lijst van toelaatbare zonevreemde functiewijzigingen]1 (B.S., 10 februari 2004)
2. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
}1. Opschrift vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9)
Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1° }1[...]1 (Uittreksel)
Art. 2. § 1. }1[Een stedenbouwkundige vergunning is nodig als één van de hierna vermelde hoofdfuncties van een onroerend bebouwd goed geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd in een andere hierna vermelde hoofdfunctie. Worden als hoofdfunctie beschouwd: 1° wonen; 2° verblijfsrecreatie; 3° dagrecreatie;
2° gebouwengroep: minstens drie gebouwen of gebouwencomplexen, al dan niet aan dezelfde kant van de straat gelegen, die samen geen functioneel, maar wel een ruimtelijk aaneengesloten geheel vormen; 3° }2[...]2 4° ruimere omgeving: omgeving die ruimtelijk aansluit bij het gebouw of gebouwencomplex, steeds beperkt tot een maximum van 200 meter; 5° industriegebied in de ruime zin: alle gebieden, bestemd voor industrie en ambacht, ook indien dit onderworpen is aan bijzondere voorwaarden;
6° industrie en ambacht.
6° agrarisch gebied in de ruime zin: alle gebieden, bestemd voor landbouw in de ruime zin, ook indien dit onderworpen is aan bijzondere voorwaarden }3[...]3.
Een stedenbouwkundige vergunning is ook vereist als de hoofdfunctie van een onroerend bebouwd goed geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd van de hoofdfunctie gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen naar één van de in het
}1. – 1° opgeheven bij art. 2, 1°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }2. – 3° opgeheven bij art. 2, 2°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }3. – 6° gewijzigd bij art. 2, 3°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9)
4° landbouw in de ruime zin; 5° handel, horeca, kantoorfunctie en diensten;
Afdeling 3
§ 2. Een stedenbouwkundige vergunning is steeds nodig als het onroerende bebouwde goed een exploitatiewoning bij een gebouw dat onder de functiecategorie «landbouw in de ruime zin» of «industrie en ambacht» valt, betreft en de nieuwe hoofdfunctie na overdracht van enig zakelijk recht geen binding meer heeft met de al dan niet beëindigde exploitatie.
Art. 6. Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2000.
Zolang deze publicatie niet is gebeurd, zijn de benamingen die moeten worden gebruikt in de akten, overeenkomsten, vermeld in artikel 5.2.5, en publiciteit de benamingen zoals gebruikt in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen. De bepalingen met betrekking tot de informatieverplichtingen, zoals vastgesteld in artikel 5.2.1, § 1, eerste lid, 1° en 3°, en § 1, derde en vierde lid, zijn echter van onmiddellijke toepassing, na het in werking treden van deze bepaling.
eerste lid vermelde hoofdfuncties. Een stedenbouwkundige vergunning is niet vereist als de hoofdfunctie van een onroerend bebouwd goed geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd van een van de in het eerste lid opgesomde hoofdfuncties naar de hoofdfunctie gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.]1
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
149
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
Art. 2. }1[§ 1. De functiewijzigingen, vermeld in dit besluit, kunnen enkel worden toegestaan als voldaan is aan de generieke voorwaarden, vermeld in artikel 4.4.23, eerste lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. § 2. De functiewijzigingen, vermeld in artikel 4 tot en met 9, kunnen enkel worden toegestaan als het gebouw of het gebouwencomplex gelegen is aan een voldoende uitgeruste weg, die op het ogenblik van de aanvraag reeds bestaat. Het begrip «voldoende uitgeruste weg» wordt gelezen in de zin die artikel 4.3.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening daaraan geeft. De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, heeft geen betrekking op de private toegangsweg tot het commerciële, ambachtelijke of industriële gebouw of gebouwencomplex of tot de woning voor zover deze private toegangsweg aansluit op een voldoende uitgeruste weg. § 3. De functiewijzigingen, vermeld in artikel 4 tot en met artikel }2[10]2, kunnen enkel worden toegestaan als het gebouw of gebouwencomplex bouwfysisch geschikt is voor de nieuwe functie. Een gebouw of gebouwencomplex is bouwfysisch geschikt voor een nieuwe functie als aan het gebouw of gebouwencomplex uit financieel of bouwtechnisch oogpunt geen ingrijpende werken uitgevoerd hoeven te worden voor de nieuwe functie. Daarmee wordt bedoeld dat de functie gerealiseerd kan worden als de bestaande structuur van het gebouw grotendeels wordt benut en gevaloriseerd, waarbij het gebouw aangepast kan worden aan hedendaagse comfort-, energie- of milieueisen.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 3 B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }2. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 1 B. Vl. Reg. 7 mei 2010, B.S., 2 juni 2010
Art. 3. Met toepassing van }1[artikel 4.4.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening]1, kan een vergunning worden verleend voor het gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van een woning, }2[met inbegrip van de overige onderdelen van het gebouwencomplex] 2, in een complementaire functie meer bepaald «kantoor- of dienstenfunctie», zoals kantoorfunctie, vrij beroep of dienstverlening, voorzover aan al de volgende voorwaarden voldaan is: 1° de complementaire functie beslaat een totale maximale vloeroppervlakte van 100 vierkante meter; 2° de woonfunctie beslaat een grotere oppervlakte dan de complementaire functie. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }2. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 4, 2°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9)
Art. 4. Met toepassing van }1[artikel 4.4.23 van de Ordening]1,
Vlaamse Codex Ruimtelijke kan een vergunning worden verleend voor het gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van een woning, met inbegrip van de woningbijgebouwen, in een complementaire functie, voorzover aan al de volgende voorwaarden voldaan is: 1° }2[de complementaire functie heeft betrekking op het gebruik als een toeristisch logies als het maximaal acht tijdelijke verblijfsgelegenheden betreft, met uitsluiting van elke vorm van restaurant of café;]2 2° de aanvraag wordt voor voorafgaand advies voorgelegd aan Toerisme Vlaanderen. 150 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 5 B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }2. – 1° vervangen bij art. 2 B. Vl. Reg. 29 juni 2007, B.S., 23 juli 2007
Art. 5. Met toepassing van }1[artikel 4.4.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening]1, kan een vergunning worden verleend voor het geheel of gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van een gebouw of gebouwencomplex, niet gebruikt of bedoeld voor de «landbouw» in de ruime zin, in maximaal één eengezinswoning per gebouwencomplex, voorzover aan al de volgende voorwaarden voldaan is: 1° het gebouw of gebouwencomplex maakt deel uit van een gebouwengroep; 2° in de ruimere omgeving van het gebouw of het gebouwencomplex komen nog gebouwen voor met de vergunde functie wonen. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 5 B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9)
Art. 6. }1[Met toepassing van artikel 4.4.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening kan een vergunning worden verleend voor het geheel of gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van een gebouw of gebouwencomplex, voor zover aan al de volgende voorwaarden voldaan is: 1° het gebouw of gebouwencomplex is gelegen in een industriegebied in de ruime zin; 2° in de ruimere omgeving van het gebouw of gebouwencomplex komen nog gebouwen voor met de vergunde functie «kantoorfunctie of diensten, met uitzondering van handel en horeca»; 3° indien op het industriegebied in kwestie meer dan drie bedrijven gevestigd zijn, dan hebben minstens 50 % van de bedrijven van dat industriegebied reeds een vergunde hoofdfunctie «kantoorfunctie of diensten, met uitzondering van handel en horeca»; 4° de nieuwe functie behoort tot de functiecategorie «kantoorfunctie of diensten, met uitzondering van handel en horeca».]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg. 15 juli 2011, B.S., 16 augustus 2011
Art. 7. Met toepassing van }1[artikel 4.4.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening]1 kan een vergunning worden verleend voor het geheel of gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van een gebouw of gebouwencomplex, voorzover aan al de volgende voorwaarden voldaan is: 1° het gebouw of gebouwencomplex is gelegen in een industriegebied in de ruime zin; 2° de nieuwe functie heeft betrekking op een inrichting voor luidruchtige binnenrecreatie, zoals een karting, een fuifzaal of een schietstand. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 5 B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9)
Art. 8. Met toepassing van }1[artikel 4.4.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening]1 kan een vergunning worden verleend voor het geheel of gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van een gebouw of gebouwencomplex van de hoofdfunctie «landbouw» in de ruime zin, voorzover aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
3° de nieuwe functie heeft louter betrekking op de opslag van allerhande materialen of materieel. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 5 B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9)
Art. 9. Met toepassing van }1[artikel 4.4.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening]1 kan een vergunning worden verleend voor het geheel of gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van een gebouw of gebouwencomplex van de hoofdfunctie «landbouw in de ruime zin», voor zover aan al de volgende voorwaarden voldaan is: 1° het gebouw of gebouwencomplex is gelegen in een agrarisch gebied in de ruime zin; 2° de nieuwe functie heeft betrekking op }2[volgende activiteiten of combinaties daarvan:]2 een paardenhouderij, een manege, een dierenasiel, een dierenpension, een dierenartsenpraktijk, }3[jeugdlogies,]3 een tuinaanlegbedrijf, een kinderboerderij}4[, een centrum voor dierentherapie (animal assisted therapy)]4 of een instelling waar }5[personen]5 al dan niet tijdelijk verblijven en }5[bij wijze van therapie, onderwijs, opleiding of voorbereiding op de reguliere arbeidsmarkt onder meer]5 landbouwactiviteiten of aan de landbouw verwante activiteiten uitoefenen}6[, telkens met inbegrip van de gedeelten van het gebouw of gebouwencomplex die worden aangewend voor ondergeschikte functies (handel, horeca, kantoorfunctie of diensten) die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de hoofdfunctie]6. }7[Voor
de toepassing van het eerste lid, 2°, geldt dat de volledige vloeroppervlakte die door eventuele ondergeschikte functies (zowel binnen het hoofdgebouw als binnen de bijgebouwen) in beslag ge nom en wor dt, te n hoo gste g elijk is aan 100 vierkante meter.]7
}1. – Lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 6, 1°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }2. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 6, 2°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }3. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 3 B. Vl. Reg. 29 juni 2007, B.S., 23 juli 2007 }4. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 6, 3°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }5. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 6, 4°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }6. – Lid 1, 2°, aangevuld bij art. 6, 5°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }7. – Lid 2 toegevoegd bij art. 6, 6°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9)
Art. 10. Met toepassing van }1[artikel 4.4.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening]1 kan een vergunning worden verleend voor het geheel of gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van een gebouw of gebouwencomplex, voorzover aan al de volgende voorwaarden voldaan is: 1° het gebouw of gebouwencomplex is opgenomen in de inventaris van het bouwkundige erfgoed, }2[...]2}3[, vermeld in artikel 12/1 van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten]3; 2° de voortzetting van de vroegere functie blijkt niet haalbaar of garandeert de duurzame leefbaarheid van het gebouw of het gebouwencomplex niet;
1° het gebouw of gebouwencomplex is gelegen in een agrarisch gebied in de ruime zin;
3° de nieuwe functie laat de erfgoedwaarde ongeschonden of verhoogt ze;
2° het gebouw of gebouwencomplex maakt deel uit van een gebouwengroep;
4° }4[het agentschap van het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erf-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
goed dat belast is met het uitvoeren van het beleid inzake onroerend erfgoed]4, brengt een gunstig advies uit over de aanvraag. Ze spreekt zich minstens uit over de in 1°, 2° en 3° vermelde voorwaarden. }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 7, 1°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }2. – 1° gewijzigd bij art. 145, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 193) }3. – 1° gewijzigd bij art. 7, 2°, B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9) }4. – 4° laatst gewijzigd bij art. 37 B. Vl. Reg. 10 juni 2011, B.S., 2 augustus 2011, inwerkingtreding: 1 juli 2011 (art. 64)
Art. 11. }1[Met toepassing van artikel 4.4.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening kan een vergunning worden verleend voor het geheel of gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van een eventueel leegstaand landbouwbedrijf, met als nieuw gebruik uitsluitend wonen, op voorwaarde dat al de volgende voorschriften nageleefd worden: 1° de bedrijfswoning en de fysiek aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij de bedrijfswoning, krijgen als nieuw gebruik wonen, met uitsluiting van meergezinswoningen maar met inbegrip van tijdelijke verblijfsgelegenheden op voorwaarde dat landbouw als nevenbestemming nog aanwezig blijft; 2° de bedrijfsgebouwen van het landbouwbedrijf mogen niet afgesplitst worden van de bedrijfswoning en kunnen alleen een nieuw gebruik krijgen als woningbijgebouwen, of als accommodatie voor tijdelijke verblijfsgelegenheden op voorwaarde dat landbouw als nevenbestemming nog aanwezig blijft.]1 }1. – Vervangen bij art. 8 B. Vl. Reg. 29 mei 2009, B.S., 24 augustus 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 9)
B. Vl. Reg. 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is (B.S., 10 september 2010)
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1.1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1° achtergevel: gevel die geen voorgevel of zijgevel is; 2° achtertuin: tuingedeelte van het goed dat geen voortuin of zijtuin is; 3° agrarisch gebied in de ruime zin: elk gebied, hoofdzakelijk bestemd voor de landbouw, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 4° het goed: het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop de handelingen betrekking hebben, of, voor de percelen zonder kadastraal nummer, de grond of de gronden waarop de handelingen betrekking hebben; 5° industriegebied in de ruime zin: elk gebied, bestemd voor industrie en ambacht, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 6° niet-overdekte constructies: constructies zonder bouwvolume waarvan de hoogte beperkt is tot 1,5 meter boven het maaiveld; 7° openbaar domein: de openbare wegen, de spoorwegen, de bevaarbare rivieren en de kanalen dienstig voor de scheepvaart of een ander gebruik van
openbaar nut, met telkens hun aanhorigheden, de openbare parken en pleinen, de zeestranden en duinen; 8° open afsluiting: afsluiting in draad of draadgaas; 9° Ramsargebied: een gebied dat aangewezen is krachtens de overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, opgemaakt in Ramsar op 2 februari 1971; 10° schuilhok: een eenvoudige constructie, waarin een of meer weidedieren tijdelijk kunnen verblijven. Schuilhokken zijn geenszins uitgerust zoals stallen, die bestemd zijn om dieren permanent te huisvesten; 11° voorgevel: elke gevel gericht op de voorliggende weg, met uitzondering van garagewegen of voetwegen; 12° voorgevellijn: de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van het goed; 13° voortuin: gedeelte van het goed dat voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw ligt; 14° woongebied in de ruime zin: elk gebied, bestemd voor de oprichting van residentiële woningen, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 15° zijgevel: gevel aan de zijkant van het hoofdgebouw; 16° zijtuin: gedeelte van het goed dat ter hoogte van een zijgevel ligt.
Art. 1.2. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, onverminderd andere regelgeving, inzonderheid de regelgeving inzake beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologische sites, waarvoor een apart systeem van toelatingen geldt.
Art. 1.3. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, of met de uitdrukkelijke voorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen. Art. 1.4. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, algemene plannen van aanleg, bijzondere plannen van aanleg of verkavelingsvergunningen die niet opgenomen zijn in de gemeentelijke lijst, opgemaakt in toepassing van artikel 4.4.1, § 3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
HOOFDSTUK 2
HANDELINGEN IN, AAN EN BIJ WONINGEN Art. 2.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volgende handelingen: 1° gebruikelijke ondergrondse constructies als ze niet voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook liggen; 2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken; 3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak, tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het hellende dakvlak;
4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken; 5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de zijtuin en achtertuin; 6° open afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de voortuin; 7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter in de voortuin; 8° niet-overdekte constructies tot maximaal 80 vierkante meter per goed, met inbegrip van alle bestaande niet-overdekte constructies, in zijtuin en achtertuin, tot op 1 meter van de perceelsgrenzen; 9° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen; 10° de plaatsing van allerhande kleine tuinconstructies zoals tuinornamenten, brievenbussen, barbecues en speeltoestellen; 11° van het hoofdgebouw vrijstaande niet voor verblijf bestemde bijgebouwen, met inbegrip van carports, in de zijtuin tot op 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuin tot op 1 meter van de perceelsgrenzen. De vrijstaande bijgebouwen kunnen in de achtertuin ook op of tegen de perceelsgrens geplaatst worden als ze tegen een bestaande scheidingsmuur opgericht worden en als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De totale oppervlakte blijft beperkt tot maximaal 40 vierkante meter per goed, met inbegrip van alle bestaande vrijstaande bijgebouwen. De hoogte is beperkt tot 3 meter; 12° het opslaan van allerhande bij de woning horende materialen en materieel met een totaal maximaal volume van 10 kubieke meter, niet zichtbaar vanaf de openbare weg; 13° het plaatsen van één verplaatsbare inrichting die voor bewoning kan worden gebruikt, zoals één woonwagen, kampeerwagen of tent, niet zichtbaar vanaf de openbare weg, zonder er effectief te wonen.
Art. 2.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 2.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden: 1° ze worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van een hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte woning; 2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd; 3° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd; 4° de handelingen zijn niet gesitueerd in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen; 5° de handelingen, vermeld in art. 2.1, 8°, 11°, 12° en 13° zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied.
HOOFDSTUK 3
HANDELINGEN IN, AAN EN BIJ ANDERE GEBOUWEN DAN WONINGEN Art. 3.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volgende handelingen: 1° gebruikelijke ondergrondse constructies als ze niet voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook liggen;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
151
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
2° handelingen zonder stabiliteitswerken en zonder wijziging van het fysiek bouwvolume aan zijgevels, achtergevels en daken; 3° zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak, tot maximaal 1 meter boven de dakrand, en zonnepanelen of zonneboilers die geïntegreerd zijn in het hellende dakvlak;
3° ze zijn niet gesitueerd in zones voor ecologische infrastructuur, aangeduid op een bestemmingsplan.
c) ze liggen binnen een straal van maximaal 15 meter rondom de vergunde woning, de vergunde landbouwbedrijfswoning of landbouwbedrijfsgebouwen of de vergunde bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen;
HOOFDSTUK 5
2° het vellen van alleenstaande hoogstammige bomen of van enkele bomen in lijnverband omwille van acuut gevaar en na voorafgaande schriftelijke instemming van het agentschap voor Natuur en Bos;
HANDELINGEN IN AGRARISCH GEBIED
4° binnenverbouwingen zonder stabiliteitswerken; 5° afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de zijtuin en achtertuin; 6° open afsluitingen tot een hoogte van twee meter in de voortuin; 7° gesloten afsluitingen tot een hoogte van 1 meter in de voortuin; 8° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar het gebouw of de gebouwen; 9° de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken.
Art. 3.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 3.1, geldt enkel als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° ze worden volledig uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw; 2° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd; 3° de handelingen vermeld in art. 3.1, 1°, 5°, 6°, 7° en 8° zijn niet gesitueerd in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen.
HOOFDSTUK 4
HANDELINGEN IN INDUSTRIEGEBIED
Art. 5. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing van de volgende zaken als ze in agrarisch gebied in de ruime zin liggen: 1° constructies met een maximumhoogte van 3,5 meter, als ze dienen voor de teelt of bescherming van landbouwgewassen en na de oogst worden verwijderd; 2° }1[open afsluitingen of open afsluitingen met dwarslatten met een maximale hoogte van twee meter;]1 3° een schuilhok voor weidedieren. Het schuilhok heeft houten wanden, een oppervlakte van ten hoogste 20 vierkante meter, een hoogte van maximaal 3 meter en minstens één volledig open zijde; 4° een krengenhuisje; 5° het draineren van een goed voor landbouw- of bodembeheerdoeleinden door de aanleg van een geheel van ondergrondse zuig- en/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is: a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van de ontvangende waterloop; b) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de volgende gebieden of zones: 1) speciale Beschermingszones;
Art. 4.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing, in industriegebied in de ruime zin, van installaties en andere constructies dan gebouwen, op voorwaarde dat aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
2) de Ramsargebieden; 3) ruimtelijk kwetsbare gebieden of een overstromingsgebied, of op minder dan 50 meter van deze gebieden;
1° ze staan in functie van de industriële of ambachtelijke bedrijvigheid;
c) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist;
2° ze worden opgericht binnen een straal van 30 meter van een hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw;
6° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning;
3° ze liggen op minstens 3 meter van de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen;
7° bijenstallen of bijenkorven.
4° ze zijn niet hoger dan 10 meter;
}1. – 2° vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg. 9 september 2011, B.S., 11 oktober 2011
5° ze liggen niet voor de rooilijn; 6° voor de inrichting, met inbegrip van de installaties of constructies, is een milieuvergunning klasse I of II verleend.
HOOFDSTUK 6
Art. 4.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 4.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan al de volgende voorwaarden:
Art. 6.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor:
1° ze zijn niet gesitueerd in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen; 2° ze gaan niet gepaard met een ontbossing, inname of aantasting van bufferzones; 152 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
GROEN
1° het vellen van hoogstammige bomen, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is: a) ze maken geen deel uit van een bos; b) ze liggen in een woongebied in de ruime zin, in een agrarisch gebied in de ruime zin of in een industriegebied in de ruime zin, en niet in een woonparkgebied;
3° het vellen van hoogstammige bomen, gelegen op terreinen waarvoor een door de bevoegde overheid of bevoegde administratie(s) goedgekeurd beheersplan of beheersvisie bestaat op basis van de milieu- en natuurwetgeving, als het vellen van de hoogstammige bomen als activiteit in dat beheersplan of beheersvisie is opgenomen.
Art. 6.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de handelingen, die opgenomen zijn in een goedgekeurd beheersplan op basis van het Bosdecreet van 13 juni 1990 of het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, of in een goedgekeurd natuurinrichtingsproject, of in een goedgekeurd inrichtingsplan in het kader van een landinrichtingsproject, of in een van openbaar nut verklaarde ruilverkaveling voor zover ze niet gepaard gaan met de oprichting van constructies groter dan 40 vierkante meter en voor zover ze niet gepaard gaan met een ontbossing.
HOOFDSTUK 7
TIJDELIJKE HANDELINGEN Art. 7.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor tijdelijke handelingen nodig voor de uitvoering van vergunde werken, als die handelingen plaatsvinden binnen de werkstrook die afgebakend is in de stedenbouwkundige vergunning. Art. 7.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing van tijdelijke constructies, met uitzondering van publiciteitsinrichtingen, op voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° een maximale duur van 90 dagen per jaar wordt niet overschreden; 2° de plaatsing gebeurt niet in een ruimtelijk kwetsbaar gebied; 3° de tijdelijke constructies brengen de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang.
Art. 7.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor een tijdelijke gebruikswijziging van een bestaand, hoofdzakelijk vergund of vergund geacht gebouw, als dit een maximale duur van 90 dagen per jaar niet overschrijdt Art. 7.4. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor tijdelijke reliëfwijzigingen voor de organisatie van sportmanifestaties, als: 1° die maximaal driemaal per jaar worden georganiseerd; 2° die worden georganiseerd in recreatiegebied in de ruime zin, industriegebied in de ruime zin, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen of agrarisch gebied in de ruime zin; 3° die niet worden georganiseerd:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
a) in Speciale Beschermingszones; b) in de Ramsargebieden; c) in de als beschermd aangeduide duingebieden of als voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden;
Art. 8.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor het optrekken van installaties en gebouwen van militair strategisch belang in gebieden die op de plannen van aanleg of op de uitvoeringsplannen aangegeven zijn als militair domein.
d) in de beschermde landschappen; e) in ruimtelijk kwetsbare gebieden; 4° het reliëf wordt hersteld in zijn oorspronkelijke staat binnen 10 dagen na de aanvang van de werken.
HOOFDSTUK 8
WIJZIGINGEN VAN AL INGERICHTE TERREINEN Art. 8.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de herinrichting van de volgende terreinen, als er geen gebouwen opgericht worden en als de herinrichting eigen is aan de functie van het terrein: 1° openbare begraafplaatsen; 2° openbare parken, openbare groenzones en publiek toegankelijke dierentuinen; 3° al dan niet openbare terreinen voor recreatie; 4° openbaar spoorwegdomein, als het aantal sporen niet vermeerderd wordt; 5° sportterreinen; 6° terreinen voor waterzuivering, met inbegrip van de installaties; 7° terreinen met installaties voor de productie, het transport en de distributie van drinkwater, elektriciteit of aardgas; 8° luchthavens als de start- of landingsbaan niet gewijzigd wordt.
Art. 8.2. De vrijstelling, vermeld in artikel 8.1, geldt alleen als de handelingen voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de bestaande terreinen, gebouwen, constructies en verhardingen zijn hoofdzakelijk vergund of vergund geacht; 2° het terrein wordt niet uitgebreid en de bestaande bufferzones blijven behouden; 3° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging uitgevoerd; 4° de handelingen zijn niet gesitueerd in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen; 5° de handelingen zijn niet gesitueerd in ruimtelijk kwetsbaar gebied; 6° de handelingen gaan niet gepaard met een ontbossing, een aanmerkelijke reliëfwijziging of een wijziging van waterlichamen; 7° het project komt niet voor op bijlage I en II van h e t b e s l u i t v a n d e V l aa m s e R e g e r i ng v an 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage; 8° er is geen milieuvergunning klasse I of II vereist.
HOOFDSTUK 9
PUBLICITEIT Art. 9. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing van de volgende publiciteitsinrichtingen of uithangborden: 1° de bevestiging aan een vergund gebouw van niet-lichtgevende uithangborden, met een totale oppervlakte van maximaal 4 vierkante meter; 2° publiciteitsinrichtingen, aangebracht op nutsvoorzieningen die behoren tot het openbaar domein, geplaatst in opdracht van een overheid, op voorwaarde dat de reclame maximaal de helft van de oppervlakte of tijd inneemt;
6° }1[technische constructies van algemeen belang met een maximaal volume van 30 kubieke meter en een maximale hoogte van 5 meter;]1 7° de ondergrondse aanhoging of uitdieping van waterlichamen of de versteviging van oevers, voor zover deze niet gelegen zijn in een ruimtelijk kwetsbaar gebied en het project niet voor komt op bijlage I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage; 8° waterbeheersingswerkzaamheden die niet zonder acuut gevaar of schade kunnen worden uitgesteld, zoals het doorbreken van waterkeringen bij rechtstreeks overstromingsgevaar; 9° strand- en duinophogingen, strand- en duinverbredingen, het slopen van niet meer gebruikte strandhoofden; 10° de plaatsing van seizoensgebonden, niet-overdekte terrassen bij horecazaken; 11° kleinschalige faunavoorzieningen langs wegen, spoorwegen en waterlopen.
3° publiciteitsinrichtingen die voortvloeien uit wettelijke of reglementaire bepalingen;
}1. – 6° vervangen bij art. 1 B. Vl. Reg. 26 november 2010, B.S., 13 december 2010, inwerkingtreding: 1 december 2010 (art. 2)
4° publiciteitsinrichtingen die alleen informatie van de overheid bevatten of die deel uitmaken van sensibiliseringscampagnes van de overheid;
HOOFDSTUK 11
5° door de overheid beschikbaar gestelde dragers met het oog op socioculturele en politieke affichage; 6° verkiezingspubliciteit voor een verkiezing van het Europees, Federaal of Vlaams Parlement, of voor provincie-, gemeente- of districtsraadsverkiezingen;
ALGEMEEN BELANG Art. 11.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor door de overheid of in opdracht van de overheid geplaatste kleinschalige technische infrastructuur, om gegevens over gezondheids-, milieu- of veiligheidsaspecten te verzamelen of bekend te maken.
7° publiciteitsinrichtingen, aangebracht op een onroerend goed, waarbij wordt bekendgemaakt dat dit goed te koop of te huur is, op voorwaarde dat de totale maximale oppervlakte niet meer bedraagt dan 4 vierkante meter en dat de publiciteitsinrichting ten laatste 14 dagen na de verhuring of verkoping wordt verwijderd.
Art. 11.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor door de overheid of in opdracht van de overheid geplaatste standbeelden, gedenktekens en andere artistieke werken. Een stedenbouwkundige vergunning is ook niet nodig voor de plaatsing of verbouwing van alleenstaande veldkapelletjes of andere gebruikelijke uitingen van volksdevotie met een maximale oppervlakte van 6 vierkante meter en een maximale hoogte van 6 meter.
HOOFDSTUK 10
Art. 11.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor archeologische opgravingen, vergund met toepassing van artikel 6, § 1, van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, als binnen twee jaar na de start van de opgravingen het terrein hersteld wordt in zijn oorspronkelijke staat, of een aanvang genomen wordt met vergunde handelingen.
OPENBAAR DOMEIN Art. 10. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de uitvoering van de volgende handelingen op openbaar domein of op een terrein dat na de handelingen tot het openbaar domein zal behoren: 1° de aanleg of wijziging van verhardingen waarvan de oppervlakte 150 vierkante meter of minder bedraagt, met een reliëfwijziging van minder dan 50 cm; 2° het aanbrengen van een andere verharding met een maximale uitbreiding van 150 vierkante meter. De vrijstelling geldt niet als de bestaande weg een aardeweg, grindweg, steengruisweg of kasseiweg is; 3° de aanleg van verhoogde kruispunten, verkeersdrempels en andere verkeersremmende ingrepen binnen de bestaande verhardingsbreedte; 4° gebruikelijke ondergrondse constructies en aansluitingen; 5° gebruikelijke aanhorigheden;
Art. 11.4. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor afsluitingen met een maximumhoogte van 3 meter, die bestaan uit hekwerken, palen of draad, opgericht ter afsluiting van gebouwen, terreinen of constructies van algemeen belang. Art. 11.5. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor: 1° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande vergunde pyloon of mast door een nieuwe pyloon of mast die even hoog is of lager, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de bestaande pyloon of mast; 2° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande vergunde windmolen voor de productie van elektriciteit door een nieuwe windmolen die even hoog is of lager, en met wieken
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
153
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
die even lang zijn of korter, en die er kennelijk hetzelfde uitziet als de bestaande windmolen;
sche installatie ondergronds geplaatst wordt of onmiddellijk aansluit bij de pyloon of mast;
waterkunstwerkjes, bakhuizen, houtskeletbouw, koetshuizen, oranjerieën, priëlen, ijskelders;
3° het op dezelfde plaats geheel of gedeeltelijk vervangen van een bestaande technische installatie met een maximaal volume van 30 kubieke meter door een nieuwe technische installatie met hetzelfde of een kleiner omschreven volume.
5° de plaatsing van een installatie aan een bestaande vergunde hoogspanningspyloon, op voorwaarde dat de hoogte met maximaal vijf meter toeneemt en de bijbehorende technische installatie ondergronds geplaatst wordt of onmiddellijk aansluit bij de pyloon;
2° het betreft geen gebouwen of constructies die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, opgesteld met toepassing van artikel 12/1 van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten;
6° de plaatsing van installaties op bestaande verlichtingspalen, met inbegrip van de vervanging ervan, op openbaar domein, op voorwaarde dat de installatie niet meer dan vijf meter boven de verlichtingsarmatuur of boven de bestaande infrastructuur uitsteekt;
3° de grondoppervlakte bedraagt minder dan 100 vierkante meter.
Art. 11.6. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor handelingen aan of met betrekking tot een bestaande hoogspanningslijn als de dragende structuur ongewijzigd blijft, onverminderd de toepassing van artikel 11.5. Art. 11.7. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de aanleg van de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar installaties van algemeen belang.
Art. 11.8. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volgende handelingen die betrekking hebben op de bodemsanering, als ze opgenomen zijn in een conform verklaard bodemsaneringsproject en als er geen verhardingen worden aangelegd: 1° het plaatsen, veranderen of verwijderen van ondergrondse constructies of installaties; 2° het verwijderen en aanvullen van grond tot op de hoogte van het oorspronkelijke maaiveld; 3° het gedurende een periode van minder dan 6 maanden plaatsen van bovengrondse constructies of installaties.
Art. 11.9. De vrijstelling, vermeld in artikel 11.1, tot en met artikel 11.8. geldt enkel voor zover deze handelingen niet niet voor komen op bijlage I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage.
HOOFDSTUK 12
7° de plaatsing van installaties en constructies ter verzekering van de stabiliteit en veiligheid bij bestaande installaties.
HOOFDSTUK 14
WIJZIGINGSBEPALINGEN Art. 14.1-14.4. (...)
{1
S 1. – Wijzigingsbepalingen
Art. 12.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing van de volgende schotelantennes: 1° een schotelantenne met een maximale diameter van 80 centimeter, geplaatst op hellende daken achter de dakrand of tegen de achtergevel van gebouwen, in de kleur van de gevel of in een neutrale, onopvallende kleur; 2° een schotelantenne met een maximale diameter van 120 centimeter, geplaatst op een plat dak, op voorwaarde dat de hoogte beperkt blijft tot 150 centimeter; 3° een schotelantenne met een maximale diameter van 120 centimeter, in de achtertuin, op voorwaarde dat de hoogte beperkt blijft tot 150 centimeter.
Art. 12.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de plaatsing op platte daken van allerlei technische installaties, die geen gebouwen of delen van gebouwen zijn, met een maximale hoogte van drie meter, op voorwaarde dat de hoogte van de technische installatie op elk punt kleiner is dan de afstand tot de dakrand.
TELECOMMUNICATIE
HOOFDSTUK 15
SLOTBEPALINGEN Art. 15.1. Dit be sluit tre edt in we rking o p 1 december 2010. Art. 15.2. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit. B. Vl. Reg. 16 juli 2010 betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (B.S., 10 september 2010)
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° achtergevel: gevel die geen voorgevel of zijgevel is;
Art. 12.1. Een stedenbouwkundige vergunning is
HOOFDSTUK 13
niet nodig voor de volgende handelingen met betrekking tot zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie:
AFBRAAK
2° achtertuin: tuingedeelte van het goed dat geen voortuin of zijtuin is;
Art. 13.1. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor het slopen of verwijderen van installaties of constructies die vallen onder de bepalingen van dit besluit.
3° het goed: het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop de handelingen betrekking hebben, of, voor de percelen zonder kadastraal nummer, de grond of de gronden waarop de handelingen betrekking hebben;
1° de plaatsing van de volledige installatie, binnen in bestaande gebouwen of constructies. In voorkomend geval wordt de zend- en ontvangstinstallatie geplaatst achter materialen die er hetzelfde uitzien als de bestaande materialen, maar die radiogolven doorlaten; 2° de plaatsing van een antenne aan de buitenkant van bestaande gebouwen, in de kleur van de gevel, of in een neutrale, onopvallende kleur, op voorwaarde dat de bijbehorende technische installatie wordt aangebracht in het gebouw, ondergronds of op een plat dak overeenkomstig artikel 12.3.; 3° de plaatsing van een installatie op een bestaand gebouw gelegen in een industriegebied in de ruime zin. De totale hoogte van de dragende structuur bedraagt maximaal 5 meter boven het gebouw. De bijbehorende technische installatie wordt ondergebracht in het gebouw, ondergronds of op het dak; 4° de plaatsing van een installatie op een bestaande vergunde pyloon of mast op voorwaarde dat de hoogte niet toeneemt en de bijbehorende techni154 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Art. 13.2. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies, op voorwaarde dat aan al de volgende vereisten voldaan is: 1° het betreft geen kleine elementen en constructies, geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel, die van belang zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving, een volkskundige, historische of esthetische waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk, of bijdragen tot het gevoel van een plaatselijke bevolking tot een bepaalde plek te behoren, zoals fonteinen, kiosken, pompen, putten, kruisen, calvaries, veldkapellen, standbeelden, wegwijzers, schandpalen, grenspalen, mijlpalen, lantaarnpalen, uurwerken, klokkenspelen, zonnewijzers, hekkens, omheiningsmuren, luifels, graven, herkenningstekens van merkwaardige gebeurtenissen uit het verleden, balies, straatmeubilair,
4° industriegebied in de ruime zin: elk gebied, bestemd voor industrie en ambacht, ook als het onderworpen is aan bijzondere voorwaarden; 5° voorgevel: elke gevel gericht op de voorliggende weg, met uitzondering van garagewegen of voetwegen; 6° voorgevellijn: de lijn die gevormd wordt door de voorgevel of voorgevels door te trekken tot op de zijgrenzen van het goed; 7° voortuin: gedeelte van het goed dat voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw ligt; 8° zijgevel: gevel aan de zijkant van het hoofdgebouw; 9° zijtuin: gedeelte van het goed dat ter hoogte van een zijgevel gelegen is.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 9. Ruimtelijke ordening Subtrefwoord «9. Ruimtelijke ordening» — p. 1057
HOOFDSTUK 2
AANWIJZING VAN MELDINGSPLICHTIGE HANDELINGEN MET TOEPASSING VAN ARTIKEL 4.2.2 VAN DE VLAAMSE CODEX RUIMTELIJKE ORDENING
door een verplichte melding, als aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° de handelingen brengen geen wijziging van de industriële of ambachtelijke functie met zich mee;
sluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, met uitzondering van het aanvraagformulier.
2° er wordt geen bedrijfswoning gecreëerd; HOOFDSTUK 4 3° de uitbreiding maakt een fysisch geïntegreerd deel uit van het bestaande gebouwencomplex;
SLOTBEPALINGEN
Art. 2. Voor handelingen met stabiliteitswerken die uitgevoerd worden binnen in hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan de volgende voorwaarden voldaan is: 1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd; 2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd.
Art. 3. Voor handelingen met stabiliteitswerken die uitgevoerd worden aan zijgevels, achtergevels en daken van hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd; 2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd; 3° het fysiek bouwvolume en bouwoppervlakte blijven ongewijzigd.
Art. 4. Voor de oprichting van bijgebouwen die aangebouwd zijn aan de hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte woning, wordt de vergunningsplicht vervangen door een verplichte melding als aan de volgende voorwaarden voldaan is. 1° er wordt geen vergunningsplichtige functiewijziging doorgevoerd; 2° het aantal woongelegenheden blijft ongewijzigd; 3° de totale oppervlakte van de bestaande en de op te richten aangebouwde bijgebouwen bedraagt maximaal 40 vierkante meter; 4° de gebouwen worden geplaatst in de zijtuin tot op 3 meter van de perceelsgrenzen of in de achtertuin tot op 2 meter van de perceelsgrenzen; 5° de hoogte is beperkt tot 4 meter. In afwijking van het eerste lid, 4°, mag, als het hoofdgebouw is opgetrokken op of tegen de perceelsgrens, het aangebouwde bijgebouw ook opgetrokken worden op of tegen de perceelsgrens, tegen een bestaand aanpalend gebouw, als de bestaande scheidingsmuur niet gewijzigd wordt. De bouwdiepte van het nieuw op te richten aangebouwde bijgebouw overschrijdt de bouwdiepte van het aanpalende gebouw niet.; Voor de toepassing van dit artikel worden als bijgebouwen beschouwd: de fysiek aansluitende aanhorigheden die in bouwtechnisch opzicht een rechtstreekse aansluiting of steun vinden bij het hoofdgebouw.
4° de werken gaan niet gepaard met een ontbossing, inname of aantasting van bufferzones; 5° de hoogte van de gebouwen wordt beperkt tot de afstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzen; 6° de afstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzen bedraagt minstens 3 meter; 7° de gebouwen zijn niet hoger dan 10 meter; 8° voor de inrichting is een milieuvergunning klasse I of II verleend, en de gebouwen zijn in het aanvraagdossier van de milieuvergunning vermeld.
Art. 6. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die strijdig zijn met de voorschriften van stedenbouwkundige verordeningen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanleg of verkavelingsvergunningen, of met de uitdrukkelijke voorwaarden van stedenbouwkundige vergunningen, met behoud van de toepassing van de andere regelgeving die van toepassing is. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen, te verrichten op percelen waarop voorlopig of definitief beschermde monumenten aanwezig zijn, in voorlopig of definitief beschermde landschappen, }1[...]1 in voorlopig of definitief beschermde stads- en dorpsgezichten, of in voorlopig of definitief beschermde archeologische monumenten. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die uitgevoerd worden in een oeverzone, afgebakend in een bekkenbeheersplan of deelbekkenbeheersplan, noch in de 5 meter brede strook, te rekenen vanaf de bovenste rand van het talud van ingedeelde onbevaarbare en bevaarbare waterlopen. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor handelingen die uitgevoerd worden voor de rooilijn of in een achteruitbouwstrook. }1. – Lid 2 gewijzigd bij art. 2 B. Vl. Reg. 12 juli 2013, B.S., 22 augustus 2013
HOOFDSTUK 3
INDIENINGS- EN BETEKENINGSWIJZE VAN DE MELDING Art. 7. § 1. De melding, vermeld in artikel 2, 3 en 4, wordt gedaan met het formulier, gevoegd als bijlage I bij dit besluit.
Art. 5. Voor de verbouwing of uitbreiding van een
De melding, bedoeld in artikel 5, wordt gedaan met het formulier, gevoegd als bijlage II bij dit besluit.
bestaand, hoofdzakelijk vergund industrieel of ambachtelijk bedrijf, gelegen in industriegebied in de ruime zin, wordt de vergunningsplicht vervangen
§ 2. Het dossier van de melding bevat één exemplaar van de stukken, voorgeschreven door het be-
Art. 8. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is gemachtigd om de bijlagen bij dit besluit te wijzigen. Art. 9. Dit besluit treedt in werking op 1 december 2010.
Art. 10. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit.
B. Vl. Reg. 19 maart 2010 betreffende stedenbouwkundige attesten, projectvergaderingen en stedenbouwkundige inlichtingen (B.S., 13 april 2010) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
HOOFDSTUK 1
STEDENBOUWKUNDIGE ATTESTEN Art. 4. Het stedenbouwkundig attest wordt binnen een ordetermijn van 75 dagen na de ontvangst van de aanvraag afgegeven door middel van het formulier, gevoegd als bijlage II bij dit besluit.
HOOFDSTUK 3
STEDENBOUWKUNDIG UITTREKSEL Art. 10. Met behoud van de mogelijkheid om op grond van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur inzage te krijgen in en uittreksels te krijgen uit het vergunningenregister en het plannenregister, gelden volgende regelen voor wat betreft de aanvraag van een stedenbouwkundig uittreksel: 1° de aanvraag wordt afgegeven op het gemeentehuis of bezorgd bij gewone brief of, zo de gemeente deze mogelijkheid voorziet, elektronisch ingediend, in voorkomend geval aan de hand van het door de gemeente gehanteerde modelformulier; 2° het stedenbouwkundig uittreksel wordt afgegeven binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na deze van de ontvangst van de aanvraag.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
155
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Provincie, gemeente, OCMW Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» — p. 1102
p. 1102 Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» Volledig vervangen
10. Provincie, gemeente, OCMW Decr. Vl. Parl. 15 juli 2005 – Gemeentedecreet (uittreksel art. 42–43, 57, 182, 189, 191, 252– 260) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Decr. Vl. Parl. 9 december 2005 – Provinciedecreet (uittreksel art. 42–43, 57, 178, 183, 185, 241–249) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Decr. Vl. Parl. 19 december 2008 – OCMW-decreet (uittreksel art. 51–52, 183, 190, 192, 199– 201, 248, 254–260) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Decr. Vl. Parl. 15 juli 2005 Gemeentedecreet (B.S., 31 augustus 2005) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
TITEL II
HET GEMEENTEBESTUUR HOOFDSTUK I
DE GEMEENTERAAD Afdeling III
De bevoegdheden van de gemeenteraad Art. 42. § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van andere wettelijke of decretale bepalingen, beschikt de gemeenteraad over de volheid van bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden, bepaald in artikel 2. § 2. De gemeenteraad bepaalt het beleid van de gemeente en kan daartoe algemene regels vaststellen. § 3. De gemeenteraad stelt de gemeentelijke reglementen vast. Onverminderd de federale wetgeving in verband met de bevoegdheid van de gemeenteraad tot het vaststellen van politieverordeningen, kunnen de reglementen onder meer betrekking hebben op het gemeentelijk beleid, de gemeentelijke belastingen en retributies, en op het inwendige bestuur van de gemeente. Een afschrift van elk reglement waarin een strafbepaling of een administratieve sanctie wordt opgenomen, wordt dadelijk verzonden aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en aan die van de politierechtbank.
Art. 43. § 1. Behoudens bij uitdrukkelijke toewijzing van een bevoegdheid in de zin van artikel 2, tweede lid, aan de gemeenteraad, kan de gemeenteraad bij reglement bepaalde bevoegdheden toevertrouwen aan het college van burgemeester en schepenen. 156 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
§ 2. }1[De volgende bevoegdheden kunnen niet aan het college van burgemeester en schepenen worden toevertrouwd: 1° de aan de gemeenteraad toegewezen bevoegdheden, vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdelingen I en II; 2° het vaststellen van gemeentelijke reglementen en het bepalen van straffen en administratieve sancties op de overtreding van die reglementen; 3° het vaststellen van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget en de budgetwijzigingen, de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening; 4° het vaststellen van het organogram, de aanduiding in dat organogram van de functies waaraan het lidmaatschap van het managementteam is gekoppeld, de personeelsformatie en de rechtspositieregeling; 5° het oprichten van extern verzelfstandigde agentschappen en het beslissen tot oprichting van, deelname aan of vertegenwoordiging in instellingen, verenigingen en ondernemingen; 6° het goedkeuren van beheersovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten, als vermeld in artikelen 235, 247 en 271; 7° het aanstellen en ontslaan van de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris, de financieel beheerder en de ombudsman, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van die personeelsleden; 8° het goedkeuren van het algemene kader van het interne controlesysteem, als vermeld in artikel 100; 9° het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks bestuur moet worden verstaan; 10° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de gemeenteraad voorbehoudt; 11° het vaststellen van de wijze van gunning en het vaststellen van de voorwaarden van overheidsopdrachten, behalve als het gaat om één van de volgende opdrachten: a) een opdracht die past binnen het begrip dagelijks bestuur als vermeld in punt 9°, waarvoor het college van burgemeester en schepenen bevoegd is; b) een opdracht die nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen;
156 159 162
12° het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen, behoudens voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen }2[of behoudens de bepaling van artikel 57, § 3, 8°, c)]2; 13° het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten; 14° het inrichten van adviesraden en overlegstructuren; 15° het vaststellen van de gemeentebelastingen en het vaststellen van de machtiging tot het heffen van de retributies en de voorwaarden ervan; 16° het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling; 17° }3[beslissingen overeenkomstig artikel 193;]3 18° de bevoegdheden, vermeld in artikel 81, § 2, eerste lid; 19° het aangaan van dadingen; 20° de bevoegdheden van de gemeenteraad, als vermeld in artikelen 157, 159, § 3 en § 4; 21° de wijze van het ter kennis brengen van de beslissingen, vermeld in artikel 51; 22° het aanstellen en ontslaan van de leden van de raad van bestuur van een autonoom gemeentebedrijf, de goedkeuring van de jaarrekening en het budget van een autonoom gemeentebedrijf, de beslissing tot ontbinding en vereffening van een autonoom gemeentebedrijf, en het aanstellen van de gemeentelijke vertegenwoordigers in de algemene vergadering van een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm; 23° het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks personeelsbeheer moet worden verstaan; 24° de aan de gemeenteraad toegewezen bevoegdheden, vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking; 25° het nemen van besluiten waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een langere periode;]1 }4[26° de
bevoegdheden van de gemeenteraad als vermeld in artikel 47bis.]4
}1. – § 2 na wijziging, vervangen bij art. 29 Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 6°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }2. – § 2, 12°, gewijzigd bij art. 13, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Provincie, gemeente, OCMW Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» — p. 1102 (art. 2, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – § 2, 17°, vervangen bij art. 13, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }4. – § 2, 26°, toegevoegd bij art. 13, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
HOOFDSTUK II
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN Afdeling III
De bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen
behoudens het vaststellen van de contractvoorwaarden waarvoor de gemeenteraad bevoegd blijft;]2 9° }3[het
vertegenwoordigen van de gemeente in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen en beslissingen over het in rechte optreden namens de gemeente, met behoud van artikel 193;]3
schepenen bereidt de beraadslagingen en de besluiten van de gemeenteraad voor. Het voert de besluiten van de gemeenteraad uit. § 2. Het college oefent de bevoegdheden uit die eraan zijn toevertrouwd overeenkomstig artikel 43, § 1, of overeenkomstig andere wettelijke en decretale bepalingen.
11° het opleggen van administratieve sancties overeenkomstig artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet;
Afdeling I
12° de vaststelling van de rooilijnen van de wegen, met inachtneming van de algemene plannen als dergelijke plannen bestaan; 13° }4[...]4
a) voor het aangaan van leningen voor een periode langer dan één jaar; b) waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een kortere of gelijke periode; 15° de vaste belegging van kapitalen voor een periode langer dan één jaar; 16° het afsluiten van een afsprakennota als vermeld in artikel 87.]1
1° de daden van beheer over de gemeentelijke inrichtingen en eigendommen, binnen de door de gemeenteraad desgevallend vastgestelde algemene regels;
§ 4. Het college van burgemeester en schepenen is verantwoordelijk voor de zorg voor het gemeentearchief waaronder de titels.
3° het financieel beheer, onverminderd de bevoegdheden van de gemeenteraad; 4° het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten; 5° de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als het gaat om een opdracht die past binnen het begrip dagelijks bestuur vermeld in artikel 43, § 2, 9°; 6° de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als de opdracht nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen en de gemeenteraad de wijze van gunning en de voorwaarden niet zelf heeft vastgesteld; 7° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan het college van burgemeester en schepenen voorbehoudt; 8° het stellen van daden van beschikking: a) met betrekking tot roerende goederen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen; b) met betrekking tot onroerende goederen, voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen; }2 [c)
met betrekking tot verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar,
HOOFDSTUK I
AKTEN VAN DE GEMEENTE
§ 3. }1[Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor:
2° het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van het personeel, onverminderd de bevoegdheid van de gemeenteraad overeenkomstig artikel 43, § 2, 7°, en artikel 96, uitgezonderd het derde lid, en de gevallen waarin die bevoegdheid door of krachtens de wet of het decreet aan de gemeenteraad is opgedragen;
BEPALINGEN OVER DE WERKING VAN DE GEMEENTE
10° de burgerlijke stand en de politie over de vertoningen overeenkomstig artikelen 125, 126, 127, 130 en 132 van de nieuwe gemeentewet;
14° het nemen van besluiten:
Art. 57. § 1. Het college van burgemeester en
TITEL V
}5[§ 4bis. Het
college van burgemeester en schepenen houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van: 1° alle extern verzelfstandigde agentschappen van de gemeente, hun statuten en hun overeenkomsten met de gemeente; 2° alle verenigingen, stichtingen en vennootschappen waarin de gemeente deelneemt; 3° alle intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waarvan de gemeente deel uitmaakt, hun statuten en hun overeenkomsten met de gemeente. Minstens eenmaal per jaar wordt de gemeenteraad in kennis gesteld van dit geactualiseerd overzicht met een toelichting over alle wijzigingen aan deze overzichtslijst die zich sinds de vorige toelichting hebben voorgedaan.]5
§ 5. Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheden die overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling II aan de burgemeester zijn toegekend. }1. – § 3, na wijziging, vervangen bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 8°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }2. – § 3, 8°, c), ingevoegd bij art. 20, § 1, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 5°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – § 3, 9°, vervangen bij art. 20, § 1, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 5°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }4. – § 3, 13°, opgeheven bij art. 20, § 1, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 5°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – § 4bis ingevoegd bij art. 20, § 1, 4°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 5°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
Opmaken en ondertekenen van akten Art. 182. § 1. De reglementen, verordeningen, beslissingen, akten van de gemeenteraad en alle andere stukken of briefwisseling die specifiek betrekking hebben op de gemeenteraad worden ondertekend door de voorzitter van de gemeenteraad en medeondertekend door de gemeentesecretaris. § 2. De reglementen, verordeningen, beslissingen en akten van de burgemeester en van het college van burgemeester en schepenen worden ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de gemeentesecretaris. § 3. }1[De beslissingen, de akten, de verslagen en de brieven van de financieel beheerder worden door hem ondertekend als ze specifiek betrekking hebben op de aan hem toevertrouwde taken. De beslissingen, de akten en de briefwisseling van personeelsleden aan wie bevoegdheden werden gedelegeerd of toevertrouwd, worden door die personeelsleden ondertekend. Het dwangbevel, uitgevaardigd voor de invordering van schuldvorderingen, wordt, met behoud van de ondertekeningsbevoegdheid inzake de uitvoerbaarverklaring ervan, ondertekend door de financieel beheerder.]1 § 4. Onverminderd §§ 1 en 3 wordt de briefwisseling van de gemeente ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de gemeentesecretaris. § 5. De gemeenteraad bepaalt in het huishoudelijk reglement door wie en op welke wijze de andere stukken van de gemeente, die niet bedoeld worden in de voorgaande paragrafen, worden ondertekend, en, als dat nodig wordt geacht, medeondertekend. Als de gemeenteraad die werkwijze niet vaststelt, is de tweede paragraaf van overeenkomstige toepassing. }1. – § 3 vervangen bij art. 110 Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 19°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009)
Afdeling IV
Briefwisseling aan de gemeente Art. 189. }1[Alle briefwisseling aan de gemeente wordt geacht te zijn gericht aan het college van burgemeester en schepenen. Behalve bij andersluidende beslissing van de gemeenteraad wordt de briefwisseling verstuurd naar het gemeentehuis. Er wordt een register aangelegd van alle ingaande en uitgaande briefwisseling, van welke aard ook.]1 }1. – Vervangen bij art. 114 Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 19°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
157
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Provincie, gemeente, OCMW Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» — p. 1102
HOOFDSTUK III
GOEDEREN VAN DE GEMEENTE
3° }3[de besluiten van de gemeenteraad betreffende de belastingen en de besluiten betreffende de retributies;]3 4° }4[...]4
Afdeling I
Afwijking van het domeinrecht Art. 191. De gemeente en de autonome gemeentebedrijven kunnen, op voorwaarde van bijzondere en omstandige motivering, zakelijke rechten vestigen op openbare domeingoederen voorzover die rechten niet kennelijk onverenigbaar zijn met de bestemming van die goederen.
5° de besluiten van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; 6° }5[...]5 7° de besluiten van de gemeenteraad betreffende de herschikking van de financiële lasten van opgenomen leningen; 8° }6[...]6
TITEL VIII
BESTUURLIJK TOEZICHT EN EXTERNE AUDIT
9° de besluiten van de gemeenteraad tot het }7[aangaan]7 van leningen ter sanering van de financiën; 10° }8[...]8 11° de rekeningen van de gemeenten; 12° }9[...]9
HOOFDSTUK I
BESTUURLIJK TOEZICHT R 1. Zie Omz. (Vl.) BB 2013/3, 15 maart 2013 – Wijzigingen aan het bestuurlijk toezicht op de beslissingen van de politiezones van het Vlaamse Gewest door het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, B.S., 12 april 2013
Afdeling II
Algemeen bestuurlijk toezicht Art. 252. § 1. Van de besluiten van de gemeenteraad en van de besluiten van de raad van bestuur van de autonome gemeentebedrijven wordt binnen twintig dagen na het nemen van de besluiten een lijst met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden verzonden aan de provinciegouverneur. § 2. Vanaf de dag van de verzending aan de provinciegouverneur wordt de in de eerste paragraaf bedoelde lijst met beknopte omschrijving van de besluiten van de gemeenteraad gedurende minstens }1[twintig]1 dagen }2[...]2 openbaar gemaakt op het gemeentehuis, zodat het publiek er te allen tijde kennis van kan nemen. De bekendmaking vermeldt de agenda van de raadszitting, de duur en de plaats waar de beslissingen die op de lijst zijn vermeld, gedurende minstens }1[twintig]1 dagen }3[na de verzending aan de provinciegouverneur]3 ter inzage liggen van het publiek. }1. – § 2 gewijzigd bij art. 135, 1°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }2. – § 2 gewijzigd bij art. 135, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }3. – § 2 gewijzigd bij art. 135, 3°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009)
Art. 253. § 1. Binnen twintig dagen na het besluit wordt naar de provinciegouverneur een kopie verzonden van: 1° de besluiten van de gemeenteraad betreffende de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel }1[...]1; 2° de besluiten van de gemeenteraad betreffende het budget, de budgetwijzigingen }2[en het meerjarenplan en de aanpassing aan het meerjarenplan]2 van de gemeente; 158 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}10[13° de besluiten, 163, § 2.]10
vermeld in artikelen 161 en
§ 2. Binnen twintig dagen na het besluit wordt een kopie naar de provinciegouverneur verzonden van: 1° de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf waarbij wordt afgeweken van de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel; 2° de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf betreffende retributies; 3° de rekeningen van de extern verzelfstandigde agentschappen; }11[4° de
meerjarenplannen en budgetten van het autonoom gemeentebedrijf.]11
}1. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 82, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – § 1, 2°, gewijzigd bij art. 136, 1°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }3. – § 1, 3°, vervangen bij art. 136, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }4. – § 1, 4°, opgeheven bij art. 82, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – § 1, 6°, opgeheven bij art. 82, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }6. – § 1, 8°, opgeheven bij art. 82, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }7. – § 1, 9°, gewijzigd bij art. 136, 3°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }8. – § 1, 10°, opgeheven bij art. 82, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }9. – § 1, 12°, opgeheven bij art. 82, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }10. – § 1, 13°, ingevoegd bij art. 136, 4°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009) }11. – § 2, 4°, toegevoegd bij art. 82, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
Art. 254. § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikelen 252 en 253 kan de toezichthou-
dende overheid besluiten van een gemeenteoverheid ambtshalve opvragen. § 2. Bij ontvangst van een klacht vraagt de toezichthoudende overheid het besluit en het bijbehorende dossier op.
Art. 255. § 1. De }1[provinciegouverneur] 1 beschikt over dertig dagen om de uitvoering van de besluiten van een gemeenteoverheid te schorsen en om de gemeenteoverheid daarvan kennis te geven. Als het een besluit betreft waarvan overeenkomstig artikel 253 een afschrift aan de provinciegouverneur moet worden gezonden, wordt de termijn op vijftig dagen gebracht. Behoudens de vernietiging van de besluiten waarvan de uitvoering is geschorst door de provinciegouverneur }2[overeenkomstig het eerste lid of overeenkomstig artikelen }3[...]3 176 en 177]2, kan de Vlaamse Regering de besluiten van de gemeenteoverheid rechtstreeks vernietigen }4[binnen de termijn, vermeld in het eerste lid. Die termijn wordt vermeerderd met twintig dagen in het geval dat er een klacht ontvangen werd of aangetekend verstuurd werd tijdens de termijn vermeld in het eerste lid.]4. § 2. De termijn, bedoeld in § 1, gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de besluiten, bedoeld in artikel 253 of van de lijst van de aangelegenheden, bedoeld in artikel 252 of van de besluiten van een gemeenteoverheid die }5[door de toezichthoudende overheid met toepassing van artikel 254]5 ambtshalve of na ontvangst van een klacht werden opgevraagd. § 3. }6[}7[De termijn, vermeld in paragraaf 1, wordt gestuit door de opvraging, op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering, door de toezichthoudende overheid van een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald besluit bij de gemeenteoverheid.]7 De termijn, vermeld in § 1, gaat opnieuw in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens. De termijn waarover de Vlaamse Regering in dat geval beschikt om het besluit rechtstreeks te vernietigen, is gelijk aan de termijn waarover de provinciegouverneur beschikt om tot schorsing over te gaan. Deze termijn wordt vermeerderd met twintig dagen in het geval dat er een klacht ontvangen werd of aangetekend verstuurd werd tijdens de termijn vermeld in § 1, eerste lid.]6 § 4. }8[De termijn, vermeld in § 1, wordt gestuit door de aangetekende verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid op voorwaarde dat die klacht verstuurd wordt binnen de termijn, vermeld in § 1. Bij het binnenkomen van een klacht }9[als vermeld in het eerste lid,]9 vangt een nieuwe termijn aan als vermeld in § 1.]8 § 5. De provinciegouverneur bezorgt een afschrift van elk schorsingsbesluit aan de Vlaamse Regering. {10 }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 137, 1°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 137, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 83, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }4. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 137, 3°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009).
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Provincie, gemeente, OCMW Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» — p. 1102 }5. – § 2 gewijzigd bij art. 137, 4°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }6. – § 3 vervangen bij art. 137, 5°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }7. – § 3, lid 1, vervangen bij art. 83, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }8. – § 4 vervangen bij art. 137, 6°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }9. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 83, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) R 10. – Zie M.B. (Vl.) 18 juni 2013 houdende vastlegging van de specificaties waaronder de digitale communicatie in het kader van het bestuurlijk toezicht verloopt tussen de organen en personeelsleden van de gemeente, de provincie of het district die een beslissing nemen, en de toezichthoudende overheid, B.S., 30 juli 2013
Art. 256. In geval van schorsing }1[door de provinciegouverneur,]1 beschikt de gemeenteoverheid over }2[zestig]2 dagen }3[, die ingaan op de derde dag die volgt op]3 de verzending van het schorsingsbesluit aan de gemeenteoverheid, om een van de volgende beslissingen te nemen en ter kennis te brengen van de Vlaamse Regering. De gemeenteoverheid kan het geschorste besluit intrekken en geeft daarvan kennis aan de provinciegouverneur. Als de gemeenteoverheid het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, gemotiveerd rechtvaardigt of aanpast, beschikt de Vlaamse Regering over }4[dertig]4 dagen om tot vernietiging over te gaan. Deze termijn gaat in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van de rechtvaardigingsbeslissing. Bij gebrek aan vernietiging binnen deze termijn is de schorsing opgeheven. }5[De gemeenteoverheid geeft kennis van die rechtvaardiging of aanpassing aan de provinciegouverneur.]5 Als binnen de in het eerste lid bedoelde termijn geen besluit aan de Vlaamse Regering wordt verzonden, wordt het besluit waarvan de uitvoering is geschorst geacht nooit te hebben bestaan. De Vlaamse Regering stelt de provinciegouverneur hiervan op de hoogte. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 138, 1°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 138, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 138, 3°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 138, 4°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009). }5. – Lid 3 gewijzigd bij art. 138, 5°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 24°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009).
Art. 257. De Vlaamse Regering bezorgt een afschrift van elk vernietigingsbesluit aan de provinciegouverneur. Art. 258. Als een klacht wordt ingediend tegen een besluit van de gemeenteoverheid, brengt de toezichthoudende overheid de indiener van de klacht regelmatig op de hoogte van de behandeling van de klacht. De toezichthoudende overheid brengt de indiener van de klacht via een gewone brief op de hoogte van: 1° de ontvangst van de klacht, binnen tien dagen nadat ze toegekomen is;
2° het verzoek van de toezichthoudende overheid aan de gemeenteoverheid om het besluit en het bijbehorende dossier te bezorgen, binnen tien dagen na dat verzoek; 3° de motieven van de toezichthoudende overheid om het besluit van de gemeenteoverheid waartegen de klacht was ingediend niet te schorsen of te vernietigen, binnen tien dagen na het nemen van dit besluit of na het verstrijken van de termijn; 4° het gemotiveerde besluit van de toezichthoudende overheid waarbij het bestreden besluit van de gemeenteoverheid wordt geschorst of vernietigd, binnen tien dagen na het nemen van dit besluit; 5° de stand van het dossier als de behandeling van de klacht verschillende weken of maanden in beslag neemt. In dat geval informeert de toezichthoudende overheid de indiener van een klacht minstens om de drie maanden over de stand van zaken. Zodra de toezichthoudende overheid het onderzoek heeft afgerond, stuurt ze haar definitieve antwoord aan de indiener van de klacht en geeft ze er ook kennis van aan de gemeenteoverheid in kwestie.
geschorst of vernietigd, niet langer vatbaar zijn voor schorsing of vernietiging. }3[Ten
aanzien van de toezichthoudende overheid wordt een besluit dat niet langer vatbaar is voor schorsing of vernietiging, geacht wettig te zijn.]3
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 84, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 84, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 8 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 2, lid 2, 16°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – Lid 2 toegevoegd bij art. 141, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 1, lid 1, 25°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009)
Decr. Vl. Parl. 9 december 2005 Provinciedecreet (B.S., 29 december 2005, err., B.S., 5 december 2008) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
}1[In geval van stuiting van de termijn om beroep in
(Uittreksel)
te stellen bij de Raad van State, als vermeld in artikel 259, brengt de toezichthoudende overheid de indiener van de klacht met een aangetekende brief op de hoogte van de motieven van de toezichthoudende overheid om het besluit van de gemeenteoverheid waartegen de klacht was ingediend, niet te schorsen of te vernietigen, binnen tien dagen na het nemen van dat besluit of na het verstrijken van de termijn.]1
HET PROVINCIEBESTUUR
De bepalingen van dit artikel zijn zowel van toepassing op de besluiten van de gemeenteoverheid, waarvan met toepassing van artikel 253 een afschrift naar de provinciegouverneur gestuurd moet worden, als op de besluiten waarvan geen afschrift naar de provinciegouverneur gestuurd moet worden.
De bevoegdheden van de provincieraad
}1. – Lid 3 ingevoegd bij art. 139 Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 9 mei 2009 (art. 3, 14°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009)
Art. 259. De termijn om een beroep in te stellen bij de Raad van State tegen een beslissing van de gemeenteoverheid wordt gestuit ten voordele van degene die een klacht indient bij de toezichthoudende overheid, op voorwaarde dat deze klacht aangetekend wordt verzonden voor het verstrijken van de beroepstermijn en vóór het verstrijken van de termijn voor het uitoefenen van het toezicht. }1[De stuiting duurt tot de indiener van de klacht de
aangetekende verzending heeft ontvangen over het gevolg dat aan zijn klacht wordt gegeven, voor zover die aangetekende verzending melding maakt van de beroepsmogelijkheden bij de Raad van State. Deze aangetekende verzending wordt geacht ontvangen te zijn bij de eerste aanbieding. Indien de beroepsmogelijkheid bij de Raad van State niet wordt vermeld, neemt de verjaringstermijn een aanvang vier maanden nadat de betrokkene in kennis werd gesteld van de akte of van de beslissing met individuele strekking.]1 }1. – Lid 2 vervangen bij art. 140 Decr. Vl. Parl. 23 januari 2009, B.S., 4 februari 2009, inwerkingtreding: 9 mei 2009 (art. 3, 15°, B. Vl. Reg. 3 april 2009, B.S., 29 april 2009)
Art. 260. De }1[goedkeuring]1 van de rekeningen overeenkomstig }2[artikel 173, § 2, en artikel 243bis]2, brengt met zich mee dat de beslissingen van de gemeenteoverheid die genomen werden in de loop van het jaar waarop de rekeningen betrekking hebben en die niet werden opgevraagd,
TITEL II
HOOFDSTUK I
DE PROVINCIERAAD Afdeling III
Art. 42. § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van andere wettelijke of decretale bepalingen beschikt de provincieraad over de volheid van bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden, vermeld in artikel 2. § 2. De provincieraad bepaalt het beleid van de provincie en kan daartoe algemene regels vaststellen. § 3. De provincieraad stelt de provinciale reglementen vast. Onverminderd de federale wetgeving in verband met de bevoegdheid van de provincieraad tot het vaststellen van politieverordeningen, kunnen de reglementen onder meer betrekking hebben op het provinciaal beleid, de provinciale belastingen en retributies, en op het inwendige bestuur van de provincie. Een afschrift van elk reglement waarin een strafbepaling of een administratieve sanctie wordt opgenomen, wordt dadelijk verzonden aan de griffies van de rechtbanken van eerste aanleg en aan die van de politierechtbanken waarvan het rechtsgebied betrekking heeft op het geheel of een gedeelte van het grondgebied van de provincie.
Art. 43. § 1. }1[Behoudens]1 bij uitdrukkelijke toewijzing van een bevoegdheid als vermeld in artikel 2, derde lid, aan de provincieraad, kan de provincieraad bij reglement bepaalde bevoegdheden toevertrouwen aan de deputatie. § 2. }2[De volgende bevoegdheden kunnen niet aan de deputatie worden toevertrouwd: 1° de aan de provincieraad toegewezen bevoegdheden, vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdelingen I en II;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
159
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Provincie, gemeente, OCMW Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» — p. 1102
2° het vaststellen van provinciale reglementen en het bepalen van straffen op de overtreding van die reglementen; 3° het vaststellen van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget en de budgetwijzigingen, de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening; 4° het vaststellen van het organogram, de aanduiding in dat organogram van de functies waaraan het lidmaatschap van het managementteam is gekoppeld, de personeelsformatie en de rechtspositieregeling; 5° het oprichten van extern verzelfstandigde agentschappen en het beslissen tot oprichting van, deelname aan of vertegenwoordiging in instellingen, verenigingen en ondernemingen; 6° het goedkeuren van beheersovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten, als vermeld in artikelen 228 en 240; 7° het aanstellen en ontslaan van de provinciegriffier, de financieel beheerder en de ombudsman, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van die personeelsleden; 8° het goedkeuren van het algemene kader van het interne controlesysteem, als vermeld in artikel 96; 9° het vaststellen van wat onder het begrip 'dagelijks bestuur' moet worden verstaan; 10° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de provincieraad voorbehoudt; 11° het vaststellen van de wijze van gunning en het vaststellen van de voorwaarden van overheidsopdrachten, behalve als het gaat om één van de volgende opdrachten: a) een opdracht die past binnen het begrip dagelijks bestuur als vermeld in punt 9°, waarvoor de deputatie bevoegd is; b) een opdracht die nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; 12° het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen, behoudens voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen }3[of behoudens de bepaling van artikel 57, § 3, 8°, c);]3 13° het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten; 14° het inrichten van adviesraden en overlegstructuren; 15° het vaststellen van de provinciebelastingen en het vaststellen van de machtiging tot het heffen van de retributies en de voorwaarden ervan; 16° het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling; 17° het samenstellen van het bureau; 18° }4[beslissingen overeenkomstig artikel 186;]4 19° de bevoegdheden, vermeld in artikel 78, § 2, eerste en tweede lid; 20° het aangaan van dadingen; 21° de bevoegdheden van de provincieraad, als vermeld in artikelen 153 en artikel 155, § 3; 22° de wijze van het ter kennis brengen van de beslissingen, vermeld in artikel 51; 23° het aanstellen en ontslaan van de leden van de raad van bestuur van een autonoom provinciebedrijf, de goedkeuring van de jaarrekening en het 160 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
budget van een autonoom provinciebedrijf, de beslissing tot ontbinding en vereffening van een autonoom provinciebedrijf, en het aanstellen van de provinciale vertegenwoordigers in de algemene vergadering van een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm; 24° het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks personeelsbeheer moet worden verstaan; 25° de bevoegdheid, als vermeld in artikel 218, § 2, eerste lid; 26° het nemen van besluiten waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een langere periode;]2 }5[27° de
bevoegdheden van de provincieraad als vermeld in artikel 47bis.]5
}1. – § 1 gewijzigd bij art. 29, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 5°) }2. – § 2, na wijziging, vervangen bij art. 29, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 5°) }3. – § 2, 12°, gewijzigd bij art. 14, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }4. – § 2, 18°, vervangen bij art. 14, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – § 2, 27°, toegevoegd bij art. 14, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
HOOFDSTUK II
DE DEPUTATIE Afdeling III
De bevoegdheden van de deputatie Art. 57. § 1. De deputatie bereidt de beraadslagingen en de besluiten van de provincieraad voor. Zij voert haar eigen }1[beslissingen]1 en die van de raad uit. Ze kan een van de gedeputeerden daarmee belasten. Ze kan eveneens één of meer gedeputeerden belasten met een opdracht en het onderzoek van een zaak}2[, onder meer wat betreft het horen van betrokkenen bij een administratieve beroepsprocedure]2. Ze beslist over alle zaken die tot het dagelijks bestuur van de provincie behoren. § 2. De deputatie oefent de bevoegdheden uit die eraan zijn toevertrouwd overeenkomstig artikel 43, § 1, of overeenkomstig andere wettelijke en decretale bepalingen. § 3. }3[De deputatie is bevoegd voor: 1° de daden van beheer over de provinciale inrichtingen en eigendommen, binnen de door de provincieraad desgevallend vastgestelde algemene regels; 2° het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van het personeel, onverminderd de bevoegdheid van de provincieraad overeenkomstig artikel 43, § 2, 7°, en artikel 92, uitgezonderd het derde lid, en de gevallen waarin die bevoegdheid door of krachtens de wet of het decreet aan de provincieraad is opgedragen; 3° het financieel beheer, onverminderd de bevoegdheden van de provincieraad;
4° het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten; 5° de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als het gaat om een opdracht die past binnen het begrip dagelijks bestuur vermeld in artikel 43, § 2, 9°; 6° de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten als de opdracht nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen en de provincieraad de wijze van gunning en de voorwaarden niet zelf heeft vastgesteld; 7° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de deputatie voorbehoudt; 8° het stellen van daden van beschikking: a) met betrekking tot roerende goederen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen; b) met betrekking tot onroerende goederen, voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen, met uitzondering van het aangaan van de dadingen; }4 [c) met betrekking tot verhuring, concessie, pacht, jacht- en visrechten van meer dan negen jaar, behoudens het vaststellen van de contractvoorwaarden waarvoor de provincieraad bevoegd blijft;]4
9° }5[het vertegenwoordigen van de provincie in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen en beslissingen over het in rechte optreden namens de provincie, met behoud van artikel 186;]5 10° het afsluiten van een afsprakennota als vermeld in artikel 84; 11° het nemen van besluiten: a) voor het aangaan van leningen voor een periode langer dan één jaar; b) waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een kortere of gelijke periode; 12° de vaste belegging van kapitalen voor een periode langer dan één jaar.]3 § 4. De deputatie is verantwoordelijk voor de zorg voor het provinciearchief waaronder de titels. }6[§ 4bis. De
deputatie houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van: 1° alle extern verzelfstandigde agentschappen van de provincie, hun statuten en hun overeenkomsten met de provincie; 2° alle verenigingen, stichtingen en vennootschappen waarin de provincie deelneemt; 3° alle intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waarvan de provincie deel uitmaakt, hun statuten en hun overeenkomsten met de provincie. Minstens eenmaal per jaar wordt de provincieraad in kennis gesteld van dit geactualiseerd overzicht met een toelichting over alle wijzigingen aan deze overzichtslijst die zich sinds de vorige toelichting hebben voorgedaan.]6
§ 5. Dit artikel doet geen afbreuk aan de bevoegdheden die overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling II, aan de provinciegouverneur zijn toegekend. }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 38, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 7°) }2. – § 1, lid 2, aangevuld bij art. 105 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Aanpassingsdecreet, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 112, lid 1)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Provincie, gemeente, OCMW Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» — p. 1102 }3. – § 3, na wijziging, vervangen bij art. 38, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 7°) }4. – § 3, 8°, c), ingevoegd bij art. 20, § 1, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 4°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – § 3, 9°, vervangen bij art. 20, § 1, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 4°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }6. – § 4bis ingevoegd bij art. 20, § 1, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 4°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
TITEL V
BEPALINGEN OVER DE WERKING VAN DE PROVINCIE HOOFDSTUK I
AKTEN VAN DE PROVINCIE Afdeling I
Opmaken en ondertekenen van akten Art. 178. § 1. De reglementen, verordeningen en beslissingen van de provincieraad worden ondertekend door zijn voorzitter en mede ondertekend door de provinciegriffier. § 2. De reglementen en beslissingen van de deputatie worden ondertekend door de }1[de provinciegouverneur of het op grond van artikel 52 aangewezen lid van de deputatie]1 en mede ondertekend door de provinciegriffier. § 3. }2[De beslissingen, de akten, de verslagen en de brieven van de financieel beheerder worden door hem ondertekend als ze specifiek betrekking hebben op de aan hem toevertrouwde taken. De financieel beheerder kan deze ondertekeningsbevoegdheid delegeren aan een of meerdere personeelsleden. De beslissingen, de akten en de briefwisseling van personeelsleden aan wie bevoegdheden werden gedelegeerd of toevertrouwd, worden door die personeelsleden ondertekend. Het dwangbevel, uitgevaardigd voor de invordering van schuldvorderingen, wordt, met behoud van de ondertekeningsbevoegdheid inzake de uitvoerbaarverklaring ervan, ondertekend door de financieel beheerder.]2 § 4. }3[Met behoud van § 3]3, bepaalt de deputatie in haar huishoudelijk reglement welke personen gemachtigd zijn om de briefwisseling en de akten van de provincie en de contracten waarbij de provincie partij is, te ondertekenen, evenals de omvang van hun bevoegdheden en de wijze waarop zij die uitoefenen. Als de deputatie die werkwijze niet vaststelt, worden deze briefwisseling, akten en contracten ondertekend door de provinciegouverneur. De briefwisseling, de akten van de provincie en de contracten waarbij de provincie partij is, worden mede ondertekend door de provinciegriffier. § 5. De deputatie bepaalt in haar huishoudelijk reglement door wie en op welke wijze de andere stukken van de provincie, die niet vermeld worden in }4[de voorgaande paragrafen]4, worden ondertekend, en, als dat nodig wordt geacht, mede ondertekend. Als de deputatie die werkwijze niet vaststelt,
worden deze stukken ondertekend door de provinciegouverneur en mede ondertekend door de provinciegriffier. }5[§ 5/1. De
voorzitter van de provincieraad kan zijn bevoegdheid tot ondertekening schriftelijk opdragen aan een of meer leden van de provincieraad, tenzij de bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen, vermeld in artikel 176. De voorzitter van de provincieraad kan tevens zijn bevoegdheden die voortvloeien uit artikel 43, § 2, 12°, delegeren aan een of meer leden van de provincieraad. Die opdracht kan te allen tijde worden herroepen. Het lid aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie tevens melding maken van die opdracht.]5 § 6. }6[De provinciegriffier kan zijn bevoegdheid tot ondertekening of medeondertekening opdragen aan een of meer personeelsleden van de provincie, tenzij de bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen, vermeld in artikel 176. De opdrachten tot ondertekening of medeondertekening worden schriftelijk gegeven en zijn te allen tijde herroepbaar; de provincieraad wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering.]6 De personeelsleden aan wie de opdracht tot }7[ondertekening of]7 medeondertekening is gegeven, moeten boven hun handtekening, naam en functie tevens melding maken van die opdracht. }1. – § 2 gewijzigd bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 11°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – § 3 vervangen bij art. 102, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°) }3. – § 4 gewijzigd bij art. 102, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°) }4. – § 5 gewijzigd bij art. 102, 3°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°) }5. – § 5/1 ingevoegd bij art. 102, 4°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°) }6. – § 6 gewijzigd bij art. 102, 5°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°) }7. – § 6 gewijzigd bij art. 102, 6°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°)
Afdeling IV
Briefwisseling aan de provincie Art. 183. }1[Alle briefwisseling aan de provincie wordt geacht te zijn gericht aan de deputatie. Behalve bij andersluidende beslissing van de provincieraad wordt de briefwisseling verstuurd naar het provinciehuis. Er wordt een register aangelegd van alle ingaande en uitgaande briefwisseling, van welke aard ook.]1 }1. – Vervangen bij art. 103 Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 14°)
HOOFDSTUK III
AFWIJKING VAN HET DOMEINRECHT Art. 185. De provincie en de autonome provinciebedrijven kunnen, op voorwaarde van bijzondere en omstandige motivering, zakelijke rechten vestigen op openbare domeingoederen voorzover die rechten niet kennelijk onverenigbaar zijn met de bestemming van die goederen.
TITEL VIII
BESTUURLIJK TOEZICHT EN EXTERNE AUDIT
HOOFDSTUK I
BESTUURLIJK TOEZICHT Afdeling I
Algemene bepalingen Art. 241. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: 1° provincieoverheid: de organen en personeelsleden van de provincie en de autonome provinciebedrijven die een beslissing nemen; 2° toezichthoudende overheid: de overheid die met de uitoefening van het bestuurlijk toezicht wordt belast, namelijk de Vlaamse Regering.
Art. 242. }1[Behoudens andersluidende bepalingen, beperkt de toezichthoudende overheid zich bij de uitoefening van het toezicht, vermeld in dit decreet, tot een toetsing aan het recht en aan het algemeen belang, namelijk aan elk belang dat ruimer is dan het provinciaal belang.]1 }1. – Vervangen bij art. 121 Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°)
Art. 243. De toezichthoudende overheid kan bij de provincieoverheid alle documenten en inlichtingen opvragen of die ter plaatse raadplegen. Ze bepaalt de informatiedrager en de vorm waarin deze gegevens worden verstrekt. Art. 244. }1[Alle kennisgevingen of verzendingen tussen de provincieoverheid en de toezichthoudende overheid gebeuren op de wijze als bepaald door de Vlaamse Regering.]1 Buiten de gevallen waarin een provincieoverheid krachtens dit decreet besluiten ter kennis van de toezichthoudende overheid moet brengen, heeft het verzenden van een beslissing aan de toezichthoudende overheid niet tot gevolg dat de termijn om het toezicht uit te oefenen een aanvang neemt. Voor de berekening van de toezichtstermijn wordt de vervaldag in de termijn gerekend. }2[Als die dag echter een zaterdag, een zondag, een wettelijke of decretale feestdag is, dan wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.]2 }3[Op straffe van nietigheid wordt het besluit dat in
het kader van het toezicht wordt genomen, uiterlijk de laatste dag van de voorgeschreven termijn verzonden.]3 {4 }1. – Lid 1 laatst vervangen bij art. 77 Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 17°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – Lid 3 gewijzigd bij art. 122, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }3. – Lid 4 vervangen bij art. 122, 3°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) R 4. – Zie M.B. (Vl.) 18 juni 2013 houdende vastlegging van de specificaties waaronder de digitale communicatie in het kader van het bestuurlijk toezicht verloopt tussen de organen en personeelsleden van de gemeente, de provincie of het district die een beslissing nemen, en de toezichthoudende overheid, B.S., 30 juli 2013
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
161
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Provincie, gemeente, OCMW Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» — p. 1102
1° de besluiten van de provincieraad betreffende de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel }1[...]1;
}3. – § 1, 3°, vervangen bij art. 124, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }4. – § 1, 5°, opgeheven bij art. 79, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – § 1, 7°, opgeheven bij art. 79, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }6. – § 1, 8°, vervangen bij art. 124, 3°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }7. – § 1, 9°, opgeheven bij art. 79, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }8. – § 1, 10°, opgeheven bij art. 79, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }9. – § 1, 11°, ingevoegd bij art. 124, 4°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }10. – § 2, 3°, toegevoegd bij art. 79, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }11. – § 2, 4°, toegevoegd bij art. 79, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
2° de besluiten van de provincieraad betreffende het budget, de budgetwijzigingen }2[en het meerjarenplan en de aanpassing aan het meerjarenplan]2 van de provincie;
Art. 247. Onder voorbehoud van de toepassing van artikelen 245 en 246 kan de toezichthoudende overheid besluiten van een provincieoverheid ambtshalve opvragen.
3° }3[de besluiten van de provincieraad betreffende de belastingen en de besluiten betreffende de retributies;]3
Bij ontvangst van een klacht vraagt de toezichthoudende overheid het besluit en het bijbehorende dossier op.
4° de besluiten van de provincieraad en van de deputatie betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist;
Art. 248. § 1. De Vlaamse Regering beschikt over dertig dagen om de uitvoering van de besluiten van een provincieoverheid te schorsen en om de provincieoverheid daarvan kennis te geven. Als het een besluit betreft waarvan overeenkomstig artikel 246 een afschrift aan de Vlaamse Regering moet worden gezonden, wordt de termijn op vijftig dagen gebracht.
Afdeling II
Algemeen bestuurlijk toezicht Art. 245. Van de besluiten van de provincieraad en van de besluiten van de raad van bestuur van de autonome provinciebedrijven wordt binnen twintig dagen na het nemen van het besluit een lijst met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden verzonden aan de Vlaamse Regering. Vanaf de dag van de verzending aan de Vlaamse Regering wordt de in het eerste lid vermelde lijst gedurende minstens }1[twintig]1 dagen ter inzage gelegd van het publiek. }2[Dezelfde lijst wordt gepubliceerd op de provinciale website.]2 }1. – Lid 2 gewijzigd bij art.123 Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 78 Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 3, lid 3, 2°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
Art. 246. § 1. Binnen twintig dagen na het besluit wordt naar de Vlaamse Regering een afschrift verzonden van:
5° }4[...]4 6° de besluiten van de provincieraad betreffende de herschikking van de financiële lasten van opgenomen leningen; 7° }5[...]5 8° }6[de besluiten van de deputatie tot het aangaan van leningen;]6 9° }7[...]7 10° }8[...]8 }9[11°
de besluiten, vermeld in artikelen 157 en 159, § 2.]9 § 2. Binnen twintig dagen na het besluit wordt naar de Vlaamse Regering een afschrift verzonden van: 1° de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf waarbij wordt afgeweken van de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel; 2° de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf betreffende retributies; }10[3° de rekeningen van de extern verzelfstandigde agentschappen;]10
}11[4°
de meerjarenplannen en budgetten van het autonoom provinciebedrijf.]11
}1. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 79, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – § 1, 2°, gewijzigd bij art. 124, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°)
162 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Behoudens de vernietiging van de besluiten waarvan de uitvoering is geschorst door de Vlaamse Regering }1[overeenkomstig het eerste lid of overeenkomstig artikelen }2[...] 2 172 en 173] 1, kan de Vlaamse Regering de besluiten van de provincieoverheid rechtstreeks vernietigen binnen de in het eerste lid bepaalde termijn. § 2. De termijn, vermeld in § 1, gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de besluiten, vermeld in artikel 246, of van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 245, of van de besluiten van een provincieoverheid die }3[door de toezichthoudende overheid met toepassing van artikel 247]3 ambtshalve of na ontvangst van een klacht werden opgevraagd. § 3. }4[}5[De termijn, vermeld in paragraaf 1, wordt gestuit door de opvraging, op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering, door de toezichthoudende overheid van een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald besluit bij de provincieoverheid.]5 De termijn, vermeld in § 1, gaat opnieuw in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens.]4 § 4. }6[De termijn, vermeld in § 1, wordt gestuit door de aangetekende verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid op voorwaarde dat die klacht verstuurd wordt binnen de termijn, vermeld in § 1.
Bij het binnenkomen van een klacht }7[als vermeld in het eerste lid,]7 vangt een nieuwe termijn aan als vermeld in § 1.]6 {8 }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 125, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }2. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 80, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – § 2 gewijzigd bij art. 125, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }4. – § 3 vervangen bij art. 125, 3°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }5. – § 3, lid 1, vervangen bij art. 80, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }6. – § 4 vervangen bij art. 125, 4°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }7. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 80, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 3 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 december 2012 (art. 3, lid 2, 18°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) R 8. – Zie M.B. (Vl.) 18 juni 2013 houdende vastlegging van de specificaties waaronder de digitale communicatie in het kader van het bestuurlijk toezicht verloopt tussen de organen en personeelsleden van de gemeente, de provincie of het district die een beslissing nemen, en de toezichthoudende overheid, B.S., 30 juli 2013
Art. 249. In geval van schorsing }1 [door de Vlaamse Regering,]1 beschikt de provincieoverheid over }2[zestig]2 dagen}3[, die ingaan op de derde dag die volgt op]3 de verzending van het schorsingsbesluit aan de provincieoverheid, om een van de volgende beslissingen te nemen en ter kennis te brengen van de Vlaamse Regering. De provincieoverheid kan het geschorste besluit intrekken en geeft daarvan kennis aan de Vlaamse Regering. Als de provincieoverheid het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, gemotiveerd rechtvaardigt of aanpast, beschikt de Vlaamse Regering over }4[dertig]4 dagen om tot vernietiging over te gaan. Deze termijn gaat in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van de rechtvaardigingsbeslissing. Bij gebrek aan vernietiging binnen deze termijn is de schorsing opgeheven. Als binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen besluit aan de Vlaamse Regering wordt verzonden, wordt het besluit waarvan de uitvoering is geschorst geacht nooit te hebben bestaan. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 126, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 126, 2°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 126, 3°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°) }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 126, 4°, Decr. Vl. Parl. 30 april 2009, B.S., 19 juni 2009, inwerkingtreding: 1 juli 2009 (art. 137, § 1, 19°)
Decr. Vl. Parl. 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (B.S., 24 december 2008) R 1. Zie B. Vl. Reg. 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, B.S., 7 oktober 2010 2. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Provincie, gemeente, OCMW Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» — p. 1102
(Uittreksel)
TITEL II
HET BESTUUR VAN HET OPENBAAR CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN HOOFDSTUK I
DE RAAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN Afdeling III
De bevoegdheden van de raad voor maatschappelijk welzijn Art. 51. § 1. De raad voor maatschappelijk welzijn beschikt over de volheid van bevoegdheid voor de aangelegenheden die aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn door of krachtens de wet of het decreet worden toevertrouwd. § 2. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt het beleid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en kan daartoe algemene regels vaststellen. § 3. De raad voor maatschappelijk welzijn stelt de reglementen vast van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Die kunnen betrekking hebben op het beleid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en op het inwendige bestuur ervan.
Art. 52. Met behoud van de toepassing van artikel 161 en titel VII, kan de raad voor maatschappelijk welzijn, bij reglement, zijn bevoegdheden overdragen aan het vast bureau, aan een bijzondere comité of aan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. In afwijking van het eerste lid, kunnen de volgende bevoegdheden niet worden overgedragen: 1° de aan de raad voor maatschappelijk welzijn toegewezen bevoegdheden, vermeld in titel II, hoofdstuk I, afdelingen I en II, de bevoegdheid tot overdracht, vermeld in het eerste lid, en de aan de raad voor maatschappelijk welzijn toegewezen bevoegdheid, vermeld in artikel 2, in fine, met uitzondering van de bevoegdheden of de dienstverlening waarop de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie of de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, van toepassing is; 2° beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk aan de raad voor maatschappelijk welzijn voorbehoudt of aan het vast bureau voorbehoudt, ingeval de raad voor maatschappelijk welzijn die bevoegdheden uitoefent ingevolge artikel 60, § 1, alsmede de toegewezen bevoegdheid van het vast bureau, ingeval de raad voor maatschappelijk welzijn die bevoegdheid uitoefent overeenkomstig artikel 60, § 1;
en de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening;
24° het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks personeelsbeheer wordt verstaan;
6° het vaststellen van het organogram, de aanduiding in dit organogram van de functies waaraan het lidmaatschap van het managementteam is verbonden, de personeelsformatie en de rechtspositieregeling;
}2 [25° de bevoegdheden vermeld in artikel 53, § 4.]2
7° het oprichten van en het toetreden tot rechtspersonen of aanwijzen van leden van de rechtspersonen vermeld in titel VIII en de besluiten tot deelname in een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm; 8° het aanstellen en ontslaan van de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, de financieel beheerder en de ombudsman, alsook de sanctie- en tuchtbevoegdheid ten aanzien van die personeelsleden; 9° het goedkeuren van het algemene kader van het interne controlesysteem, vermeld in artikel 99; 10° het vaststellen van wat onder het begrip dagelijks bestuur moet worden verstaan; 11° de bevoegdheden, vermeld in artikel 218; 12° het vaststellen van de wijze van gunning van de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en het vaststellen van de voorwaarden ervan, behalve als het gaat om een van volgende opdrachten: a) een opdracht die past binnen het begrip dagelijks bestuur, vermeld in punt 10°; b) een opdracht die nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; 13° het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten; 14° het vaststellen van een systeem van klachtenbehandeling; 15° de vaste belegging van kapitalen voor een periode langer dan één jaar; 16° de bevoegdheden, vermeld in artikel 157, 159, 161, § 2, eerste en derde lid, artikel 161, § 3, artikel 162, § 4, artikelen 163, en 165, § 2; 17° het nemen van besluiten: a) voor het aangaan van leningen voor een periode langer dan één jaar; b) waarbij de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden over een langere periode; 18° het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen, behoudens voor zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; 19° de bevoegdheden, vermeld in artikel 80, § 2, eerste lid; 20° het afsluiten van een afsprakennota, vermeld in artikel 86; 21° het aangaan van dadingen;
4° het vaststellen van de reglementen;
22° }1[de gerechtelijke en de buitengerechtelijke vertegenwoordiging van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in rechte en beslissingen over het in rechte optreden namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in uitvoering van artikel 200;]1
5° het vaststellen van het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget, de budgetwijzigingen
23° het goedkeuren van beheersovereenkomsten, als vermeld in artikel 271;
3° beslissingen die aan het advies, de machtiging of de goedkeuring van een toezichthoudende overheid onderworpen zijn;
In afwijking van het eerste lid kunnen de bevoegdheden inzake individuele maatschappelijke dienstverlening en verhaal, genomen met toepassing van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, enkel worden overgedragen aan het vast bureau of aan een bijzonder comité. Met behoud van de toepassing van artikel 162, § 4, is subdelegatie voor die bevoegdheden niet mogelijk. Met behoud van de toepassing van artikel 161 oefenen de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau of de bijzondere comités de overeenkomstig het eerste lid toevertrouwde gedelegeerde bevoegdheden persoonlijk, respectievelijk als collectief orgaan uit. Met behoud van de toepassing van artikel 161 kan de raad voor maatschappelijk welzijn bij de delegatie van een bepaalde bevoegdheid bepalen dat het vast bureau of een bijzonder comité de uitoefening van die gedelegeerde bevoegdheid kan toevertrouwen aan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Met behoud van de toepassing van artikel 161 kan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de uitoefening van die gedelegeerde bevoegdheid toevertrouwen aan andere personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De raad voor maatschappelijk welzijn kan de uitoefening van de bevoegdheid tot het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de bevoegdheid inzake de tucht ten aanzien van het personeel, enkel toevertrouwen aan het vast bureau en de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Een subdelegatie ervan aan andere personeelsleden dan de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn is evenwel niet mogelijk voor de bevoegdheid tot het aanstellen en het ontslaan van het personeel, alsook de bevoegdheid inzake de tucht ten aanzien van het personeel. In afwijking van de voorgaande bepalingen, kunnen het vast bureau of een bijzonder comité in gevallen van dwingende en onvoorziene omstandigheden op eigen initiatief de bevoegdheden betreffende de vaststelling van de wijze van gunning en de voorwaarden van overheidsopdrachten, het voeren van de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten uitoefenen. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bepaalt in haar huishoudelijk reglement welk orgaan bevoegd is. Als bovendien het geringste uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken kan deze bevoegdheid worden uitgeoefend door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Hun besluit wordt meegedeeld aan de raad voor maatschappelijk welzijn die er op zijn eerstvolgende vergadering akte van neemt. }1. – Lid 2, 22°, vervangen bij art. 12, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 4°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – Lid 2, 25°, ingevoegd bij art. 12, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 4°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
163
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Provincie, gemeente, OCMW Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» — p. 1102
TITEL V
Afdeling IV
BEPALINGEN OVER DE WERKING VAN HET OPENBAAR CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN
Briefwisseling aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn
HOOFDSTUK I
AKTEN VAN HET OPENBAAR CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN Afdeling I
Art. 190. Alle briefwisseling aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt geacht te zijn gericht aan de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn. Behalve bij andersluidende beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn wordt de briefwisseling verstuurd naar de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Er wordt een register aangelegd van alle ingaande en uitgaande briefwisseling, van welke aard ook.
Opmaken en ondertekenen van de akten HOOFDSTUK III
Art. 183. § 1. De reglementen, beslissingen en akten van de raad voor maatschappelijk welzijn, van het vast bureau en van de bijzondere comités, en alle andere stukken of brieven die specifiek betrekking hebben op de raad voor maatschappelijk welzijn, het vast bureau en de bijzondere comités worden ondertekend door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn en meeondertekend door de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 2. De beslissingen en akten van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of, in voorkomend geval, van de ondervoorzitter, en alle andere stukken of brieven die specifiek betrekking hebben op hun ambt, worden door hen ondertekend en worden meeondertekend door de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 3. De beslissingen, de akten, de verslagen en de brieven van de financieel beheerder en de maatschappelijk werker worden door die personeelsleden ondertekend als ze specifiek betrekking hebben op de aan hen toevertrouwde taken. De beslissingen, de akten en de briefwisseling van personeelsleden aan wie bevoegdheden werden gedelegeerd of toevertrouwd, worden door die personeelsleden ondertekend. Het dwangbevel, uitgevaardigd voor de invordering van schuldvorderingen, wordt, met behoud van de ondertekeningsbevoegdheid inzake de uitvoerbaarverklaring ervan, ondertekend door de financieel beheerder. § 4. Met behoud van de toepassing van § 2 en § 3 wordt de briefwisseling van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ondertekend door de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of, in voorkomend geval, door de ondervoorzitter, en meeondertekend door de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 5. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt in het huishoudelijk reglement door wie en op welke wijze de andere stukken van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die niet vermeld worden in de voorgaande paragrafen, worden ondertekend en, als dat nodig wordt geacht, meeondertekend. Als de raad voor maatschappelijk welzijn die werkwijze niet vaststelt, is § 1 van overeenkomstige toepassing. § 6. Voor de ondertekening kunnen de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn en de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hun titel respectievelijk afkorten tot «OCMW-voorzitter» en «OCMW-secretaris». 164 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
GOEDEREN VAN HET OPENBAAR CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN Afdeling I
Algemene bepalingen Art. 192. De goederen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden beheerd en bestuurd op de wijze die door de wet of het decreet is vastgesteld voor de gemeentegoederen, met behoud van de toepassing van de volgende bepalingen.
lid, hetzij een advocaat aanwijzen om namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te verschijnen in rechte.]1 }1. – Vervangen bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 9°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
Art. 201. In afwijking van artikel 200, tweede lid, worden de rechtsgedingen als eiser inzake de verrichtingen, vermeld in artikelen 91 en 92, alsmede de verrichtingen inzake het beheer van de goederen en de terugvordering van de kosten voor verleende hulp, overeenkomstig de beslissing van de raad voor maatschappelijk welzijn, in naam van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gevoerd op vervolging en benaarstiging van de financieel beheerder. In geval van verhindering of afwezigheid van de financieel beheerder worden de handelingen, vermeld in het vorige lid, verricht door het personeelslid of door een personeelslid van een samenwerkingsverband van openbare centra voor maatschappelijk welzijn dat de voormelde financieel beheerder onder zijn aansprakelijkheid heeft aangewezen, of door de waarnemend financieel beheerder. Bij gebrek daaraan of in geval van een belangenvermenging van de financieel beheerder wordt een personeelslid afgevaardigd door de raad voor maatschappelijk welzijn.
TITEL IX
BESTUURLIJK TOEZICHT EN EXTERNE AUDIT
Afdeling II
Afwijking van het domeinrecht Art. 199. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de verenigingen, opgericht overeenkomstig titel VIII, hoofdstuk I, kunnen voor lokale PPS-projecten als vermeld in het decreet van 18 juli 2003 betreffende de publiek-private samenwerking, op voorwaarde van bijzondere en omstandige motivering, zakelijke rechten vestigen op openbaardomeingoederen voor zover die rechten niet kennelijk onverenigbaar zijn met de bestemming van die goederen.
HOOFDSTUK IV
OPTREDEN IN RECHTE Art. 200. }1 [§ 1. De raad voor maatschappelijk welzijn beslist om op te treden in rechte namens het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 2. Met behoud van de toepassing van artikel 201 en artikel 214, § 3, vertegenwoordigt de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in gerechtelijke en buitengerechtelijke gevallen. De raad voor maatschappelijk welzijn kan beslissen om deze bevoegdheden in de plaats van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn uit te oefenen. Wanneer de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn zich bevindt in een situatie als beschreven in artikel 37, § 1, 1°, oefent de raad voor maatschappelijk welzijn deze bevoegdheden, met uitzondering van de voorzitter, uit. § 3. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, in voorkomend geval, de raad voor maatschappelijk welzijn kan hetzij een lid van de raad voor maatschappelijk welzijn, hetzij een personeels-
HOOFDSTUK I
BESTUURLIJK TOEZICHT Afdeling I
Algemene bepalingen Art. 248. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder: 1° openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn: de organen en personeelsleden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die een beslissing nemen; 2° toezichthoudende overheid: de Vlaamse Regering en, namens de Vlaamse Regering, de provinciegouverneur die handelt overeenkomstig de instructies van de Vlaamse Regering. Afdeling II
Algemeen bestuurlijk toezicht Art. 254. Van de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn, met uitzondering van de besluiten die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van cliënten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of hun onderhoudsplichtigen, wordt binnen twintig dagen nadat de besluiten genomen zijn, een lijst met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde aangelegenheden gelijktijdig aan het college van burgemeester en schepenen en aan de provinciegouverneur verzonden. Vanaf de dag van de verzending aan de provinciegouverneur wordt de lijst, vermeld in het eerste lid, gedurende minstens twintig dagen openbaar ge-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 10. Provincie, gemeente, OCMW Subtrefwoord «10. Provincie, gemeente, OCMW» — p. 1102
maakt op de zetel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, zodat het publiek er te allen tijde van kan kennisnemen. De bekendmaking vermeldt de agenda van de raadszitting, de duur en de plaats waar de beslissingen die op de lijst zijn vermeld, gedurende minstens twintig dagen na de verzending aan de provinciegouverneur, ter inzage liggen van het publiek.
Art. 255. Binnen twintig dagen nadat de desbetreffende besluiten genomen zijn, wordt gelijktijdig aan het college van burgemeester en schepenen en aan de provinciegouverneur een kopie verzonden van: 1° de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn betreffende de rechtspositieregeling van het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn }1[...]1; 2° de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn waardoor de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt; 3° de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn, vermeld in artikel 163 en de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn tot het bevelen van betaling overeenkomstig artikel 165, § 2; 4° de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn betreffende het budget, de budgetwijzigingen en het meerjarenplan en de aanpassing aan het meerjarenplan; 5° de besluiten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; 6° }2[...]2 7° de rekeningen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn; 8° }3[...]3 9° }4[...]4 10° }5[...]5 }1. – 1° gewijzigd bij art. 73, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – 6° opgeheven bij art. 73, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – 8° opgeheven bij art. 73, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }4. – 9° opgeheven bij art. 73, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }5. – 10° opgeheven bij art. 73, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
Art. 256. Met behoud van de toepassing van artikelen 254 en 255 kan de toezichthoudende overheid besluiten van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ambtshalve opvragen. Bij de ontvangst van een klacht vraagt de toezichthoudende overheid het besluit en het bijbehorende dossier op.
Art. 257. § 1. Als het college van burgemeester en schepenen van oordeel is dat een besluit van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn als vermeld in artikel 254 of in artikel 255, het gemeentelijk belang en inzonderheid de financiële belangen van de gemeente schaadt, kan het tegen dat besluit beroep instellen bij de provinciegouverneur, behalve indien het betrokken besluit reeds was goedgekeurd of vastgesteld door de gemeenteraad.
Dat beroep schorst de uitvoerbaarheid van het aangevochten besluit en moet samen met een kopie van het bestreden besluit aan de provinciegouverneur worden verzonden. Dat beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van twintig dagen. § 2. De termijn, vermeld in § 1, gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de besluiten, vermeld in artikel 255, of van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 254. § 3. De termijn, vermeld in § 1, wordt gestuit door de verzending van een aangetekende brief, waarbij het college van burgemeester en schepenen overeenkomstig artikel 254 een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald besluit bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn opvraagt. De opvraging mag geen betrekking hebben op dossiers die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van de cliënten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of hun onderhoudsplichtigen. De termijn, vermeld in § 1, gaat vervolgens opnieuw in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens. § 4. Om ontvankelijk te zijn, moet een kopie van dat beroep worden verzonden aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Een kopie van dat beroep wordt tevens, gelijktijdig met de verzending aan de provinciegouverneur, verzonden aan de Vlaamse Regering. § 5. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn mag niet aanwezig zijn bij de stemming van het college van burgemeester en schepenen over het besluit om beroep in te stellen. § 6. Als het beroep ontvankelijk en gegrond is, schorst de provinciegouverneur het bestreden besluit en verzendt hij het gemotiveerde besluit aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn binnen de termijn, vermeld in artikel 258, § 1, eerste lid, die ingaat overeenkomstig artikel 258, § 2, tweede lid. Die termijn kan gestuit worden volgens de voorwaarden, vermeld in artikel 258, § 3, met het oog op het opvragen van het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De provinciegouverneur verzendt een kopie van dat schorsingsbesluit aan het college van burgemeester en schepenen en aan de Vlaamse Regering. Het geschorste besluit kan ingetrokken, gerechtvaardigd, aangepast of vernietigd worden volgens de voorwaarden, vermeld in artikel 259. Bij gebrek aan verzending aan het college van burgemeester en schepenen binnen de voorgeschreven termijn, is de schorsende werking van het beroep van het college van burgemeester en schepenen opgeheven. § 7. De Vlaamse Regering kan de besluiten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, vermeld in § 1, rechtstreeks vernietigen binnen de termijnen, vermeld in § 6, vermeerderd met twintig dagen overeenkomstig artikel 258, § 3, derde lid.
Art. 258. § 1. De provinciegouverneur beschikt over dertig dagen om de uitvoering van de besluiten van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te schorsen en om het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn daarvan kennis te geven. Als het een besluit betreft waarvan overeenkomstig artikel 255 een kopie aan het college van burgemeester en schepenen en aan de provincie-
gouverneur moet worden gezonden, wordt de termijn op vijftig dagen gebracht. Behoudens de vernietiging van de besluiten waarvan de uitvoering is geschorst door de provinciegouverneur overeenkomstig het eerste lid of overeenkomstig artikelen }1[...]1177 en 178, kan de Vlaamse Regering de besluiten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn rechtstreeks vernietigen binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, vermeerderd met twintig dagen. § 2. De termijn, vermeld in § 1, gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de besluiten, vermeld in artikel 255, of van de lijst van de aangelegenheden, vermeld in artikel 254, of van de besluiten van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die door de toezichthoudende overheid met toepassing van artikel 256 ambtshalve of na ontvangst van een klacht werden opgevraagd. In afwijking van het eerste lid gaat de termijn, vermeld in § 1, in op de derde dag die volgt op de verzending van het beroep van het college van burgemeester en schepenen, vermeld in artikel 257, § 1. § 3. }2[De termijn, vermeld in § 1, wordt gestuit door de opvraging, op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering, door de toezichthoudende overheid van een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald besluit bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.]2 De termijn, vermeld in § 1, gaat opnieuw in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens. De termijn waarover de Vlaamse Regering in dat geval beschikt om het besluit rechtstreeks te vernietigen, is gelijk aan de termijn waarover de provinciegouverneur beschikt om tot schorsing over te gaan, vermeerderd met twintig dagen. § 4. De termijn, vermeld in § 1, wordt gestuit door de aangetekende verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid op voorwaarde dat die klacht verstuurd wordt binnen de termijn, vermeld in § 1. Bij het binnenkomen van een klacht }3[als vermeld in het eerste lid,]3 vangt een nieuwe termijn aan, als vermeld in § 1. § 5. De provinciegouverneur bezorgt een kopie van elk schorsingsbesluit aan de Vlaamse Regering en aan het college van burgemeester en schepenen. }1. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 74, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }2. – § 3, lid 1, vervangen bij art. 74, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012) }3. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 74, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 juni 2012, B.S., 17 augustus 2012, inwerkingtreding: 1 januari 2013 (art. 1, lid 1, 12°, B. Vl. Reg. 7 september 2012, B.S., 18 oktober 2012)
Art. 259. In geval van schorsing door de provinciegouverneur beschikt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn over zestig dagen, die ingaan op de derde dag die volgt op de verzending van het schorsingsbesluit aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, om een van de volgende beslissingen te nemen en ter kennis te brengen van de Vlaamse Regering. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kan het geschorste besluit intrekken en geeft daarvan kennis aan de provinciegouverneur en aan het college van burgemeester en schepenen.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
165
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
Als het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, gemotiveerd rechtvaardigt of aanpast, beschikt de Vlaamse Regering over dertig dagen om tot vernietiging over te gaan. Die termijn gaat in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van de rechtvaardigingsbeslissing. Bij gebrek aan vernietiging binnen die termijn is de schorsing opgeheven. Het openbaar centrum voor maatschap-
pelijk welzijn geeft kennis van die rechtvaardiging of aanpassing aan de provinciegouverneur en aan het college van burgemeester en schepenen. Als binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen besluit aan de Vlaamse Regering wordt verzonden, wordt het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, geacht nooit te hebben bestaan. De Vlaamse Regering stelt de provinciegouverneur en
het college van burgemeester en schepenen daarvan op de hoogte.
Art. 260. De Vlaamse Regering bezorgt een kopie van elk vernietigingsbesluit aan de provinciegouverneur en aan het college van burgemeester en schepenen.
p. 1112 Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» Volledig vervangen
11. Voorkooprechten Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006 – Vlaamse Grondenbank (uittreksel art. 1–3, 5, 8, 10–13, 15–20, 68– 69) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007 – Voorkooprechten, procedures, harmonisering . . . . . . . . . . . . . . . . Decr. Vl. Parl. 4 mei 1994 – Waterwegen en Zeekanaal N.V. (uittreksel art. 28bis) . . . . . . . . . . . Decr. Vl. Parl. 21 oktober 1997 – Natuurbehoud en natuurlijk milieu (uittreksel art. 1–2, 37–46) Decr. Vl. Parl. 2 maart 1999 – Havendecreet (uittreksel art. 12) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Vl. Reg. 27 april 2001 – Voorkooprecht van de havenbedrijven (uittreksel art. 1–4). . . . . . . . Decr. Vl. Parl. 22 maart 2002 – Stadsvernieuwingsprojecten, ondersteuning (uittreksel art. 9) Decr. Vl. Parl. 18 juli 2003 – Integraal waterbeleid (uittreksel art. 11–17bis) . . . . . . . . . . . . . . . . Decr. Vl. Parl. 2 april 2004 – De Scheepvaart, publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap (uittreksel art. 6–16) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012 – Decreet ruimtelijke economie (uittreksel art. 15–16, 23, 25–34) .
Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen (B.S., 9 februari 2007) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid, bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
Art. 2. Tenzij anders bepaald, wordt voor de toepassing van dit decreet verstaan onder: 1° administratieve overheden van het Vlaamse Gewest: het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap, de diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, de instellingen die afhangen van het Vlaamse Gewest of van de Vlaamse Gemeenschap, de besturen die onder het administratief toezicht staan van het Vlaamse Gewest of van de Vlaamse Gemeenschap, de instellingen die onder voornoemde besturen ressorteren en de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen die in het Vlaamse Gewest belast zijn met taken van openbaar nut; 166 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
2° administratieve overheden van het Vlaamse Gewest en de Federale Staat: het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap, de Federale Staat, de diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of de Federale Staat, de besturen die onder het administratief toezicht staan van het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap of de Federale Staat, de instellingen die onder voornoemde besturen ressorteren en de publiekrechterlijke of de privaatrechtelijke rechtspersonen die in het Vlaamse Gewest belast zijn met taken van openbaar nut; 3° Vlaamse Grondenbank: afdeling van de bij decreet van 21 december 1988 houdende de oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij opgerichte Vlaamse Landmaatschappij; 4° centraal informatiesysteem: databanksysteem waarin de informatie aangaande onroerende goederen gelegen in het Vlaamse Gewest of toebehorend aan een administratieve overheid van Vlaamse Gewest opgenomen en bijgehouden wordt en waarmee deze informatie toegankelijk gemaakt wordt;
166 169 171 172 175 175 176 176 178 178
7° AGIV: Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen, opgericht bij decreet van 7 mei 2004 houdende de oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap «Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen»; }1[8° e-voorkooploket: uniek elektronisch loket met
betrekking tot alle bestaande en toekomstige Vlaamse voorkooprechten, zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten.]1 }1. – 8° toegevoegd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
TITEL II
VLAAMSE GRONDENBANK
5° zakelijk recht: een recht van eigendom, een recht van vruchtgebruik, een recht van erfpacht of een recht van opstal;
OPRICHTING EN BEHEER
6° agrarische structuur: het samenhangende geheel van gebieden die het duurzaam functioneren van de landbouw verzekeren, zoals bepaald in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en geconcretiseerd in de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen;
Art. 3. Binnen de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht bij decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij wordt een afdeling Vlaamse Grondenbank opgericht.
HOOFDSTUK I
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
TAKEN
De Vlaamse Grondenbank dient daarbij tegenover derden niet te doen blijken van een bijzondere lastgeving.
Art. 5. § 1. De Vlaamse Grondenbank heeft als
De Vlaamse Regering kan nadere regelen bepalen voor de toepassing van deze paragraaf.]2
HOOFDSTUK II
taak:
}3[§ 5. De
3° het vervullen van de decretale koopplichten zoals bedoeld in titel IV, hoofdstukken I en VII;
Vlaamse Grondenbank kan, op verzoek en in naam en voor rekening van de administratieve overheden in het Vlaamse Gewest, aan de personen die onteigend worden, gelijkwaardige gronden aanbieden. Het bedrag van de ingevolge artikel 16 van de Grondwet verschuldigde geldelijke schadeloosstelling wordt in voorkomend geval vereffend of verminderd door de voorgestelde grondenruil. Dergelijke grondenruil kan nimmer worden opgelegd aan de onteigende, onverminderd de wetgeving op de ruilverkaveling van landeigendommen.]3
}1[4° het
}4[§ 6. De Vlaamse Grondenbank kan aan personen
1° het ontvangen en ter beschikking stellen van informatie met betrekking tot de decretale rechten van voorkoop en koopplichten op de wijze zoals bedoeld in titel III; 2° het uitoefenen van de decretale rechten van voorkoop zoals bedoeld in titel IV, hoofdstukken I en VI, op verzoek van de bevoegde administratieve overheden van het Vlaamse Gewest;
uitvoeren van de taken van het e-voorkooploket zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten.]1
§ 2. Naast de taken opgesomd onder § 1 heeft de Vlaamse Grondenbank, voor de bevoegdheden Leefmilieu, Landinrichting en Natuurbehoud, de volgende taken die ze zal uitvoeren op de wijze bepaald door de bevoegde entiteiten inzake Leefmilieu, Landinrichting en Natuurbehoud: 1° het verwerven en overdragen van zakelijke rechten op onroerende goederen, zoals bedoeld in titel IV, hoofdstukken I, II en IV; 2° het verwerven en overdragen van aandelen van vennootschappen, zoals bedoeld in titel IV, hoofdstukken I, II en IV; 3° het administratief beheren van deze rechten, vanaf de verwerving tot aan de overdracht, zoals bedoeld in titel IV, hoofdstukken I en III; 4° het aanleggen van grondreserves voor ruil in functie van de realisatie van projecten inzake bosuitbreiding of natuurbehoud, met inbegrip van de schadebeperkende en de compenserende maatregelen zoals bedoeld in artikel 26bis, § 3 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en met inbegrip van de compenserende maatregelen bedoeld in artikel 36ter, § 5 van hetzelfde decreet; 5° het ruilen van onroerende goederen. § 3. De Vlaamse Grondenbank heeft, binnen het kader van natuur- en bosbeleid en van grootschalige infrastructuurprojecten, als taak op verzoek van een beroepslandbouwer of van een administratieve overheid van het Vlaamse Gewest: 1° het ruilen van onroerende goederen die in landbouwgebruik zijn en die niet gelegen zijn in de agrarische structuur, naar de agrarische structuur; 2° het verplaatsen van landbouwbedrijven, geheel of gedeeltelijk niet gelegen in de agrarische structuur, naar de agrarische structuur; 3° het ruilen of verplaatsen zoals bedoeld in respectievelijk 1° of 2° kan niet naar de gebieden opgesomd in artikel 20 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, tenzij de Hoge Raad voor Natuurbehoud hiertoe positief advies verleent. }2[§ 4. De
Vlaamse Grondenbank kan, op verzoek en in naam en voor rekening van de administratieve overheden in het Vlaamse Gewest, de aan deze overheden toebehorende bevoegdheden inzake onroerende en domaniale verrichtingen uitvoeren.
die een compensatie voor kapitaalschade, vermeld in boek 6 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid aanvragen, het aanbod doen om de schadelijdende percelen te ruilen voor gelijkwaardige gronden.]4 }5[§ 7. De Vlaamse Grondenbank kan, op verzoek en in naam en voor rekening van de betrokken gewestelijke administratie, de conform artikel 126, § 2, eerste, tweede en derde lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening aangekochte goederen aanhouden, beheren en zakelijke rechten daarop overdragen, en de ruiloperaties, vermeld in artikel 126, § 2, vierde lid, van voormeld decreet, doorvoeren.]5 }1. – § 1, 4°, ingevoegd bij art. 33 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }2. – § 4 toegevoegd bij art. 7.2.33 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }3. – § 5 toegevoegd bij art. 7.2.33 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }4. – § 6 toegevoegd bij art. 7.2.33 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }5. – § 7 toegevoegd bij art. 7.2.33 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin)
}2. – § 2 vervangen bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
TITEL IV
VERWERVEN, BEHEREN EN OVERDRAGEN HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 10. § 1. Indien de taken zoals opgesomd in artikel 5, § 1, 2° en 3° uitgevoerd worden voor de bevoegdheden Leefmilieu, Landinrichting en Natuurbehoud, kan de Vlaamse Grondenbank deze in eigen naam en voor eigen rekening uitvoeren. Indien de taken zoals opgesomd in artikel 5, § 1, 2° en 3° niet voor de bevoegdheden Leefmilieu, Landinrichting en Natuurbehoud uitgevoerd worden, kan de Vlaamse Regering aan Vlaamse Grondenbank de opdracht geven om onroerende goederen aan te kopen in naam en voor rekening van een administratieve entiteit. § 2. De taken zoals opgesomd in artikel 5, § 2 en § 3 zal de Vlaamse Grondenbank in eigen naam en voor eigen rekening uitvoeren.
Art. 11. De Vlaamse Grondenbank voert, in uitvoering van artikel 5, § 2 en § 3 met het oog op concrete projecten, bij de verwerving, het beheer en de overdracht onder meer de volgende taken uit: 1° de prospectie van de markt van onroerende goederen; 2° het voeren van de onderhandelingen.
Art. 12. De Vlaamse Grondenbank voert de taken zoals beschreven in artikel 5, § 1, 2°, § 2 en § 3 uit, conform de door de respectievelijk bevoegde administratieve overheid van het Vlaamse Gewest gegeven richtlijnen en voorwaarden.
HOOFDSTUK II
VERWERVEN TITEL III
INFORMATIESYSTEEM HOOFDSTUK I
CENTRAAL INFORMATIESYSTEEM
Art. 13. }1[De Vlaamse Grondenbank kan, overeenkomstig artikel 10, verwerven via een onderhandse of openbare verkoop, het uitoefenen van een recht van voorkoop of van een recht van voorkeur, onteigening, het vervullen van een koopplicht, een ruil, een afstand van onverdeelde rechten, een schenking of een legaat.]1 }1. – Vervangen bij art. 125 Decr. Vl. Parl. 23 december 2010, B.S., 18 februari 2011, err., B.S., 8 april 2011
Art. 8. § 1. }1[Het AGIV bouwt het centraal informatiesysteem uit als onderdeel van de GDI, zoals bepaald in artikel 3, 8°, van het GDI-decreet.]1 § 2. }2[De Vlaamse Grondenbank is belast met de ontwikkeling, het beheer en het openstellen van het e-voorkooploket, zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten.]2 § 3. De toegang tot de informatie opgenomen in het centraal informatiesysteem is gratis. § 4. De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen betreffende de uitvoering van dit artikel. }1. – § 1 vervangen bij art. 55 Decr. Vl. Parl. 20 februari 2009, B.S., 28 april 2009, inwerkingtreding: 17 oktober 2010 (art. 8 B. Vl. Reg. 10 september 2010, B.S., 7 oktober 2010)
HOOFDSTUK IV
OVERDRAGEN Art. 15. De Vlaamse Grondenbank draagt de in eigen naam en voor eigen rekening verworven zakelijke rechten over aan de bevoegde administratieve overheid van het Vlaamse Gewest, op wiens verzoek verworven is, of aan een door deze overheid aangeduide natuurlijke of rechtspersoon. }1[Art. 15/1. De Vlaamse Grondenbank kan aan de natuurlijke of rechtspersonen, die op welkdanige wijze ook gronden exploiteren binnen het projectgebied en die een perceel verwerven buiten een pro-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
167
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
jectgebied uitstel van betaling verlenen. De koopprijs wordt terugbetaald tegen een door de Vlaamse Regering vast te stellen intrestvoet. De maximale termijn van terugbetaling is 20 jaar.]1 {2 }1. – Ingevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 8 mei 2009, B.S., 25 juni 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2006 (art. 4) R 2. – Zie B. Vl. Reg. 4 februari 2011 tot uitvoering van het uitstel van betaling, vermeld in artikel 10, § 8, van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, en in artikel 15/1 van het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen, B.S., 24 februari 2011
HOOFDSTUK V
RUIL OP VRAAG VAN BEROEPSLANDBOUWERS Art. 16. Elke beroepslandbouwer die onroerende goederen, gelegen buiten de agrarische structuur, in eigendom of pacht heeft, kan een aanvraag indienen bij de Vlaamse Grondenbank om deze eigendom of pacht te ruilen naar de agrarische structuur.
HOOFDSTUK VI
RECHT VAN VOORKOOP Art. 17. § 1. Bij elke verkoop uit de hand van een onroerend goed waarop een administratieve overheid van het Vlaamse Gewest een recht van voorkoop heeft, moet dit recht van voorkoop worden aangeboden aan de Vlaamse Grondenbank, die op haar beurt de voorgenomen verkoop ter kennis brengt aan de begunstigden van het recht van voorkoop. § 2. Bij elke openbare verkoop van een onroerend goed waarop een administratieve overheid van het Vlaamse Gewest een recht van voorkoop heeft, moet deze verkoop worden gemeld aan de Vlaamse Grondenbank, die op haar beurt de voorgenomen verkoop ter kennis brengt aan de begunstigden van het recht van voorkoop.
Art. 18. De Vlaamse Grondenbank voert een beslissing om het recht van voorkoop uit te oefenen slechts uit: 1° na het bekomen van een gunstig advies overeenkomstig de respectievelijk te volgen adviesprocedures, voor wat betreft de rechten van voorkoop waarvan sprake in artikel 19, § 1; 2° op verzoek van de begunstigde administratieve overheid van het Vlaamse Gewest, voor wat betreft de rechten van voorkoop waarvan sprake in artikel 19, § 2.
Art. 19. § 1. De Vlaamse Grondenbank oefent in eigen naam en voor eigen rekening, de hierna vermelde rechten van voorkoop uit. In geval van miskenning van deze rechten van voorkoop kan ze de indeplaatsstelling of een schadeloosstelling vorderen, in eigen naam en voor eigen rekening: 1° het recht van voorkoop zoals bepaald in de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen, zoals aangevuld door de wet van 11 augustus 1978 houdende bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse Gewest; 2° het recht van voorkoop zoals bepaald in de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken; 168 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
3° het recht van voorkoop zoals bepaald in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
§ 2. De Vlaamse Grondenbank vervult, in eigen naam en voor eigen rekening, de hierna vermelde koopplichten:
4° het recht van voorkoop zoals bepaald in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, voor aanbiedingen van goederen die gelegen zijn in overstromingsgebieden en oeverzones die niet samenhangen met de bevaarbare waterlopen.
1° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen verontreiniging door meststoffen;
§ 2. Onderstaande rechten van voorkoop kunnen uitgeoefend worden door de begunstigden van deze rechten van voorkoop. De Vlaamse Regering kan de Vlaamse Grondenbank de opdracht geven om de beslissing om het voorkooprecht uit te oefenen, uit te voeren. Deze opdracht wordt uitgevoerd in naam en voor rekening van de begunstigde entiteit en volgens de door hen gestelde voorwaarden. In geval van miskenning van deze rechten van voorkoop kan de Vlaamse Grondenbank door de Vlaamse Regering verzocht worden om de indeplaatsstelling of een schadeloosstelling te vorderen, in naam en voor rekening van de begunstigde administratieve overheid van het Vlaamse Gewest: 1° het recht van voorkoop zoals bepaald in de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het Linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen; 2° het recht van voorkoop zoals bepaald in het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening;
2° het decreet van 21 december 1994 houdende bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 november 1994 betreffende de definitieve aanwijzing van de beschermde duingebieden en van de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, en houdende wijziging van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; 3° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. § 3. D e Vlaam se Reg ering kan d e Vlaam se Grondenbank de opdracht geven om in naam en voor rekening van de tot aankoop verplichte entiteit de hierna vermelde koopplichten te vervullen: 1° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening; 2° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid; 3° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg; 4° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen.
3° het recht van voorkoop zoals bepaald in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;
§ 4. de Vlaamse Grondenbank zal de koopplichten vervullen indien aan de desbetreffende decretale voorwaarden voldaan is.
4° het recht van voorkoop zoals bepaald in het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehaven;
§ 5. De Vlaamse Grondenbank zal de toekomstige decretale koopplichten vervullen, overeenkomstig artikel 10.
5° het recht van voorkoop zoals bepaald in het decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel; 6° het recht van voorkoop zoals bepaald in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, voor aanbiedingen van goederen die gelegen zijn in overstromingsgebieden en oeverzones die samenhangen met de bevaarbare waterlopen; 7° het recht van voorkoop zoals bepaald in het decreet van 4 mei 1994 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap Waterwegen en Zeekanaal, naamloze vennootschap van publiek recht; 8° het recht van voorkoop zoals bepaald in het decreet van 2 april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Scheepvaart. § 3. De Vlaamse Grondenbank zal voor de toekomstige decretale voorkooprechten handelen overeenkomstig artikel 10.
HOOFDSTUK VII
KOOPPLICHT Art. 20. § 1. Alle aanvragen tot vervullen van de decretale koopplicht worden gericht aan de Vlaamse Grondenbank;
§ 6. De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen met betrekking tot een rangorde volgens dewelke de koopplichten dienen vervuld te worden, in geval van samenloop van verschillende koopplichten. {1 F 1. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 20. § 1. Alle aanvragen tot vervullen van de decretale koopplicht worden gericht aan de Vlaamse Grondenbank; § 2. De Vlaamse Grondenbank vervult, in eigen naam en voor eigen rekening, de hierna vermelde koopplichten: 1° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen verontreiniging door meststoffen; 2° het decreet van 21 december 1994 houdende bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 november 1994 betreffende de definitieve aanwijzing van de beschermde duingebieden en van de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, en houdende wijziging van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; 3° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. § 3. De Vlaamse Regering kan de Vlaamse Grondenbank de opdracht geven om in naam en voor rekening van de tot aankoop verplichte entiteit de hierna vermelde koopplichten te vervullen: 1° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening; 2° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid; 3° }2[...]2 4° de koopplicht zoals bepaald in het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
§ 4. de Vlaamse Grondenbank zal de koopplichten vervullen indien aan de desbetreffende decretale voorwaarden voldaan is. § 5. De Vlaamse Grondenbank zal de toekomstige decretale koopplichten vervullen, overeenkomstig artikel 10. § 6. De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen met betrekking tot een rangorde volgens dewelke de koopplichten dienen vervuld te worden, in geval van samenloop van verschillende koopplichten.
draagt, die zich ertoe verbindt hiervoor een prijs te betalen;
}2. – § 3, 3°, opgeheven bij art. 12.1.33 Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1)
5° identificatie: lokalisatie van een uniek gecodeerd perceel binnen een afgebakend gebied;
TITEL V
6° afbakening: aanwijzing van een ruimtelijk gebied binnen hetwelk een Vlaams voorkooprecht is toegekend, door:
SLOTBEPALINGEN HOOFDSTUK II
OVERGANGSBEPALINGEN Art. 68. De uitoefening van de rechten van voorkoop bedoeld in artikel 19 gebeurt volgens de huidige procedures in de respectievelijke wetten of decreten, indien: 1° bij overeenkomsten, vóór de datum van inwerkingtreding van titel IV, hoofdstuk VI, van dit decreet, reeds het recht van voorkoop werd aangeboden aan de bevoegde instantie bepaald in deze respectievelijke wetten of decreten; 2° bij openbare verkopen, vóór de datum van inwerkingtreding van titel IV, hoofdstuk VI, van dit decreet, reeds openbare verkoopverrichtingen zijn aangevat. Het bewijs hiervan kan met alle middelen worden geleverd.
Art. 69. Het vervullen van de koopplichten zoals bedoeld in artikel 20 van dit decreet gebeurt volgens de huidige procedures in de respectievelijke wetten of decreten, indien het onroerend goed of de onroerende goederen, die het voorwerp uitmaken van deze koopplichten, aan de bevoegde instanties zijn aangeboden vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet.
Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten (B.S., 24 juli 2007)
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder: 1° voorkooprecht: recht om een perceel dat te koop wordt aangeboden, voor dezelfde prijs en onder dezelfde modaliteiten, bij voorrang op de kandidaatkoper aan te kopen; 2° Vlaams voorkooprecht: voorkooprecht dat bij of in uitvoering van een wet of decreet is toegekend, met uitzondering van een op 30 juli 1993 bestaand recht van voorkoop dat bij of in uitvoering van een wet is toegekend; 3° verkoop: de overeenkomst waarbij de eigenaar van een onroerend goed, de volle of de blote eigendom, geheel of gedeeltelijk aan een koper over-
4° perceel: binnen een afgebakend gebied identificeerbaar bebouwd of onbebouwd onroerend goed dat toebehoort aan één eigenaar, dan wel aan verscheidene eigenaars in enige vorm van onverdeeldheid;
a) afbakening bij of in uitvoering van een decreet van de zone, het gebied, de perimeter, het project of elke andere ruimte waarbinnen het perceel gelegen is; b) opname in, een uitvoering van een decreet, een lijst, een inventaris, een register of ieder ander bestand waarin de percelen zijn opgenomen; c) een decretale bepaling, die vaststelt onder welke modaliteiten aan een onroerend goed een Vlaams voorkooprecht wordt toegekend; 7° e-voorkooploket: uniek elektronisch loket met betrekking tot alle bestaande en toekomstige Vlaamse voorkooprechten; 8° geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten»: bestand dat geselecteerde geografische informatie bevat over de Vlaamse voorkooprechten en dat wordt ontwikkeld, aangemaakt, beheerd, bijgehouden en bekendgemaakt wordt door het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen; 9° bekendmaking: digitaal openbaar maken door het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen van de informatie die opgenomen is in het geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten»; 10° begunstigde: rechtspersoon aan wie bij of in uitvoering van een decreet een voorkooprecht is toegekend of zijn gemachtigde; 11° ruimtelijk geheel: twee of meer kadastrale percelen of delen van kadastrale percelen, die samen een gemeenschappelijke grens hebben; 12° agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen: agentschap opgericht bij decreet van 7 mei 2004 houdende de oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap «Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen»; 13° Vlaamse Grondenbank: afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij opgericht bij decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.
HOOFDSTUK II
TAAKVERDELING GRONDENBANK EN AGIV Art. 3. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen wordt belast met de ontwikkeling, het aanmaken, het bijhouden en het bekendmaking van het Geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten» ten behoeve van de werking van het e-voorkooploket.
De toegang tot de informatie opgenomen in het Geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten» is gratis. De Vlaamse Grondenbank wordt belast met het ontwikkelen, beheren en openstellen van een evoorkooploket. }1[...]1 }1. – Lid 4 toegevoegd bij art. 28 Decr. Vl. Parl. 18 juli 2008, B.S., 29 oktober 2008, inwerkingtreding: 14 juli 2009 (art. 10, lid 1, B. Vl. Reg. 15 mei 2009, B.S., 14 juli 2009); wijziging bij art. 28 opgeheven bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 20 februari 2009, B.S., 28 april 2009, inwerkingtreding: 17 oktober 2010 (art. 8 B. Vl. Reg. 10 september 2010, B.S., 7 oktober 2010)
HOOFDSTUK III
E-VOORKOOPLOKET Art. 4. § 1. Het e-voorkooploket vervult de volgende taken: 1° het ontvangen en doorgeven aan de begunstigden van het aanbod tot uitoefening van een Vlaams voorkooprecht bij een onderhandse verkoop en van de melding van een openbare verkoop waarop een Vlaams voorkooprecht van toepassing is; 2° het ontvangen en doorgeven van de beslissing tot uitoefening van een Vlaams voorkooprecht door de begunstigde; 3° het ontvangen en doorgeven van berichten betreffende de verkoop van percelen waarvoor een aangeboden Vlaams voorkooprecht niet werd uitgeoefend. § 2. Deze taken vervult het e-voorkooploket voor elk, reeds ingevoerd of nog in te voeren, Vlaams voorkooprecht.
HOOFDSTUK IV
GEOGRAFISCH THEMABESTAND «VLAAMSE VOORKOOPRECHTEN» Art. 5. § 1. Iedere begunstigde meldt het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen de Vlaamse voorkooprechten die hem zijn toegekend. Voor de voorkooprechten, vermeld in artikel 85 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode geldt de volgende regeling: 1° voor de voorkooprechten vermeld in artikel 85, § 1, eerste lid, moet elke begunstigde zelf de melding doen aan het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen; 2° voor de voorkooprechten vermeld in artikel 85, § 1, tweede lid, 1° en 2°, volstaat de melding door de administratieve eenheid die met de afbakening belast is; 3° voor de voorkooprechten vermeld in artikel 85, § 1, tweede lid, 3°, volstaat de melding door de Vlaamse Regering of zijn gemachtigde. § 2. Deze melding gebeurt digitaal en bevat: 1° de aanwijzing van de begunstigden; 2° de afbakening van het ruimtelijk gebied waarin het voorkooprecht is toegekend; 3° de wet of het decreet bij of krachtens hetwelk het voorkooprecht is toegekend. § 3. Elke begunstigde staat op eigen kosten in voor de melding, vermeld in §§ 1 en 2. De melding gebeurt op basis van bestanden en volgens specifica-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
169
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
ties aangegeven door het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen. § 4. Elke begunstigde blijft aansprakelijk voor de meldingen, vermeld in § 2. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen is aansprakelijk voor de verwerking van de meldingen.
Art. 6. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen verwerkt de ontvangen informatie en neemt ze op in het geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten». Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen identificeert elk perceel dat in het geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten» wordt opgenomen volgens de kadastrale gegevens, en de geografische ligging, bij gebrek aan kadastrale gegevens, volgens een unieke identificatiecode en de geografische ligging. Een perceel dat voor de helft of meer in een afgebakend gebied is gelegen, wordt voor het geheel in het geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten» opgenomen. Is het voor minder dan de helft daarin gelegen, dan wordt het niet opgenomen. Voor elk geïdentificeerd perceel wordt aangegeven welke Vlaams voorkooprecht hierop is toegekend en wie daarvan de begunstigde is.
Art. 7. Het geografisch themabestand «Vlaamse voorkooprechten» wordt bekend gemaakt door het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen.
HOOFDSTUK V
REGELS BETREFFENDE DE VLAAMSE VOORKOOPRECHTEN Art. 8. Onverminderd de specifieke bepalingen, bepaald in de decreten die een Vlaams voorkooprecht invoeren, gelden de voorkooprechten niet: 1° in geval van verkoop aan: a) de echtgenoot, de afstammelingen of geadopteerde kinderen van de eigenaar; b) de afstammelingen of geadopteerde kinderen van de echtgenoot van de eigenaar; c) de mede-eigenaar, ongeacht of de onverdeeldheid ophoudt of niet; d) de echtgenoot, de afstammelingen of geadopteerde kinderen van de mede-eigenaar; e) de afstammelingen of geadopteerde kinderen van de echtgenoot van de mede-eigenaar; f) de echtgenoten van voormelde afstammelingen of geadopteerde kinderen. Voor de toepassing van 1° worden onder echtgenoot van de eigenaar, mede-eigenaar, afstammeling of geadopteerd kind, eveneens begrepen, de persoon die met de eigenaar, mede-eigenaar, afstammeling of geadopteerd kind wettelijk samenwoont of er ten minste één jaar ononderbroken mee samenwoont en er een gemeenschappelijke huishouding mee voert; 2° wanneer de pachter zijn recht van voorkoop overeenkomstig de pachtwet uitoefent; 3° in geval van verkoop aan de huidige pachter op voorwaarde dat deze kan bewijzen dat hij reeds minstens één kalenderjaar pachter is, te rekenen tot de datum waarop de definitieve verkoopsovereenkomst vaste datum heeft verkregen. 170 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Art. 9. Een Vlaams voorkooprecht is op het te verkopen onroerend goed van toepassing, ook wanneer dit slechts een deel is van het perceel waarop het Vlaams voorkooprecht is toegekend. Wanneer het perceel waarop een Vlaams voorkooprecht is toegekend, slechts een deel is van het te koop gestelde onroerend goed, moet de instrumenterende ambtenaar voor dat deel een afzonderlijk aanbod doen. Van het bepaalde in het tweede lid kan worden afgeweken indien het te verkopen onroerend goed, waarvan slechts een deel aan een Vlaams voorkooprecht is onderworpen, een ruimtelijk geheel vormt dat verkoper en koper niet willen splitsen, in dat geval wordt het geheel door middel van het e-voorkooploket aangeboden, voor één prijs. De begunstigde die het recht van voorkoop wil uitoefenen, oefent het Vlaams voorkooprecht dan op het geheel uit.
Art. 10. Vlaamse voorkooprechten hebben uitwerking vanaf de eerste kalenderdag die volgt op de bekendmaking ervan. Ze moeten niet aangeboden worden indien de verkoopsovereenkomst eerder tot stand kwam. Art. 11. Een perceel waarop een Vlaams voorkooprecht is toegekend en bekendgemaakt, kan slechts worden verkocht nadat aan de begunstigden van het voorkooprecht de gelegenheid is gegeven om hun voorkooprecht uit te oefenen. Het e-voorkooploket is het unieke instrument waarmee volgens de hierna beschreven procedure: 1° elk, reeds ingevoerd of nog in te voeren, Vlaams voorkooprecht, ingeval van verkoop uit de hand, wordt aangeboden en uitgeoefend; 2° elke openbare verkoop waarop een reeds ingevoerd of nog in te voeren, Vlaams voorkooprecht van toepassing is, wordt gemeld. Alle kennisgevingen met betrekking tot Vlaamse voorkooprechten door middel van het e-voorkooploket gebeuren langs elektronische weg en worden bevestigd door een elektronische handtekening of een gekwalificeerd certificaat. De datum van de kennisgeving is de datum waarop het e-voorkooploket de aanbieding van het Vlaams voorkooprecht ontvangt.
Art. 12. § 1. Bij verkoop uit de hand biedt de instrumenterende ambtenaar het Vlaams voorkooprecht bij het e-voorkooploket aan. Eén aanbod is voldoende, ongeacht het aantal begunstigden op dit perceel. § 2. Het aanbod vermeldt: 1° de identificatie van het perceel;
Art. 13. Het e-voorkooploket bezorgt het aanbod aan de begunstigden. Indien de begunstigden het aanbod aanvaarden brengen zij het e-voorkooploket binnen een termijn van zestig dagen na de datum van het aanbod op de hoogte. Als het om een perceel gaat waarover de pachter het recht van voorkoop werd aangeboden, dan beschikt de begunstigde over een termijn van dertig dagen, die ingaat zodra de termijn voor uitoefening van zijn recht van voorkoop voor de pachter verstreken is. Het e-voorkooploket registreert de identiteit van de begunstigde en het tijdstip waarop het bericht van aanvaarding hem bereikt. Iedere begunstigde kan, in geval van verkoop uit de hand binnen de termijn van zestig of dertig dagen, de instrumenterende ambtenaar verzoeken om bijkomende informatie of om mededeling van de inhoud van de verkoopovereenkomst of ontwerp van authentieke akte waarbij enkel de identiteit van de koper opengelaten wordt. De instrumenterende ambtenaar bezorgt deze informatie of deze inhoud binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek, hetzij digitaal, hetzij op papieren drager. Het e-voorkooploket registreert de identiteit van de begunstigde die het voorkooprecht uitoefent en brengt de instrumenterende ambtenaar onmiddellijk op de hoogte van het bericht van aanvaarding. Het e-voorkooploket registreert het tijdstip waarop de kennisgeving aan de instrumenterende ambtenaar verstuurd wordt. Dit is het tijdstip van aanvaarding. De verkoop aan de begunstigde is voltrokken zodra de kennisgeving van aanvaarding naar de instrumenterende ambtenaar is verzonden. De koper moet de prijs betalen en alle voorwaarden en modaliteiten naleven waartoe de kandidaat koper zich verbonden had, zoals opgenomen in de nagezonden informatie, medegedeelde verkoopsovereenkomst of ontwerp van authentieke akte. Indien meerdere begunstigden het aanbod aanvaarden, en indien zij onder elkaar geen overeenstemming bereiken, beslist de Vlaamse Regering op verzoek van de meest gerede partij aan welke geïnteresseerde begunstigde het goed wordt verkocht. De Vlaamse Regering beslist in functie van het belang van elke begunstigde bij de uitoefening van het voorkooprecht. Een begunstigde kan, in geval van verkoop uit de hand, de instrumenterende ambtenaar het e-voorkooploket melden dat hij afziet van uitoefening van het voorkooprecht waarvan het aanbod hem door het e-voorkooploket is bezorgd. Deze verzaking is onherroepelijk.
Art. 14. § 1. Bij openbare verkoop licht de instrumenterende ambtenaar het e-voorkooploket minstens dertig dagen voor de zitdag in.
2° de prijs die de koper moet betalen;
§ 2. De instrumenterende ambtenaar meldt de volgende gegevens:
3° of er andere verbintenissen zijn waartoe de koper en verkoper zich verbonden hebben;
1° de identificatie van het perceel;
4° indien het perceel verpacht is, of de kandidaatkoper de pachter is of een derde, aan wie de pachter zijn voorkooprecht heeft overgedragen;
2° de plaats, dag en uur van de openbare verkoop; 3° de naam en het adres van de instrumenterende ambtenaar.
5° de naam en het adres van de instrumenterende ambtenaar.
§ 3. Deze kennisgeving wordt aan de begunstigden bezorgd door het e-voorkooploket.
§ 3. De aanbieding van het Vlaams voorkooprecht bij het e-voorkooploket geldt als aanbod van verkoop.
§ 4. Iedere begunstigde kan, voorafgaandelijk aan de openbare verkoop, de instrumenterende ambtenaar verzoeken om bijkomende informatie of om mededeling van de inhoud van het lastencohier. De instrumenterende ambtenaar bezorgt deze informatie of deze inhoud binnen vijf werkdagen na ont-
§ 4. Het e-voorkooploket bevestigt de ontvangst van het aanbod aan de instrumenterende ambtenaar.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
vangst van het verzoek, hetzij digitaal, hetzij op papieren drager. § 5. Indien de verkoop wordt gehouden zonder voorbehoud van uitoefening van het recht van hoger bod, vraagt de instrumenterende ambtenaar bij het einde van de opbieding en vóór de toewijzing, in het openbaar, aan de pachter of hij zijn recht van voorkoop wenst uit te oefenen tegen de laatst geboden prijs. Bij weigering of afwezigheid of stilzwijgen van de pachter, moet de instrumenterende ambtenaar voor de toewijzing, in het openbaar, dezelfde vraag stellen aan de aanwezige begunstigden. Bij instemming van de begunstigde is de verkoop definitief. Bij weigering, afwezigheid of stilzwijgen van alle begunstigden wordt de verkoop voortgezet. Indien de pachter, overeenkomstig de pachtwet, verklaard heeft zijn antwoord op de vraag van de instrumenterende ambtenaar in beraad te houden, vraagt de instrumenterende ambtenaar aan de begunstigde van het recht van voorkoop of hij zijn recht van voorkoop uitoefent in geval de pachter zijn recht van voorkoop niet uitoefent. De toewijzing gebeurt dan onder de opschortende voorwaarde van niet uitoefening van het recht van voorkoop door de pachter. § 6. Indien de verkoop wordt gehouden onder voorbehoud van uitoefening van het recht van hoger bod, vraagt de instrumenterende ambtenaar op dat ogenblik nog niet of de begunstigden het voorkooprecht uitoefenen. Als er een hoger bod wordt gedaan, meldt de instrumenterende ambtenaar dit aan het e-voorkooploket overeenkomstig § 2. Deze informatie wordt bezorgd, door het e-voorkooploket, aan de begunstigden. Bij de verdere verkoopsverrichtingen handelt de instrumenterende ambtenaar overeenkomstig § 5. Als er geen hoger bod wordt gedaan, of indien de instrumenterende ambtenaar het hoger bod niet aanvaardt, meldt hij dit aan het e-voorkooploket binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn voor hoger bod. Door middel van het e-voorkooploket wordt het aanbod aan de begunstigden bezorgd. Indien de begunstigden het voorkooprecht uitoefenen melden zij dit door middel van het e-voorkooploket binnen een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving door de instrumenterende ambtenaar. Het e-voorkooploket registreert de identiteit van de begunstigde die het voorkooprecht uitoefent en brengt de instrumenterende ambtenaar onmiddellijk op de hoogte van het bericht van aanvaarding. Het e-voorkooploket registreert het tijdstip waarop de kennisgeving aan de instrumenterende ambtenaar verstuurd wordt. Dit is het tijdstip van aanvaarding. De verkoop aan de begunstigde is voltrokken zodra de kennisgeving van aanvaarding naar de instrumenterende ambtenaar is verzonden. De koper moet de prijs betalen en alle voorwaarden en modaliteiten naleven waartoe de kandidaat koper zich verbonden had, zoals opgenomen in de nagezonden informatie, medegedeelde verkoopsovereenkomst of ontwerp van authentieke akte. De toewijzing is definitief indien geen bericht van uitoefening door middel van het e-voorkooploket wordt bezorgd binnen de termijn van vijftien dagen, die loopt vanaf het tijdstip waarop de instrumenterende ambtenaar het aanbod aan het e-voorkooploket heeft bezorgd.
§ 7. Indien er meerdere geïnteresseerden zijn om het recht van voorkoop uit te oefenen, beslist de Vlaamse Regering, op verzoek van de meest gerede partij. De Vlaamse Regering beslist in functie van het belang van elke begunstigde bij de uitoefening van het voorkooprecht voor het betrokken perceel.
worden ingesteld. Zij kunnen hoofdelijk veroordeeld worden tot een schadevergoeding ten bedrage van 20 percent van de prijs.
Art. 15. § 1. Bij niet-uitoefening van het voor-
WIJZIGINGSBEPALINGEN
kooprecht, meldt de instrumenterende ambtenaar de verkoop aan het e-voorkooploket. De instrumenterende ambtenaar vermeldt daarbij de volgende gegevens:
HOOFDSTUK VI
Art. 17-36. (...)
{1
S 1. – Wijzigingsbepalingen
1° de identificatie van het perceel; HOOFDSTUK VII
2° de prijs die de koper betaald heeft; 3° of er andere verbintenissen zijn waartoe de koper en verkoper zich verbonden hebben; 4° de naam en het adres van de instrumenterende ambtenaar. § 2. Deze informatie wordt door het e-voorkooploket verzonden aan de begunstigden. Op hun verzoek ontvangen de begunstigden van de instrumenterende ambtenaar een afschrift van de verleden akte.
Art. 16. § 1. In geval van miskenning van het voorkooprecht heeft de begunstigde het recht om in de plaats van de koper te worden gesteld, of om schadevergoeding te vorderen ten bedrage van 20 percent van de verkoopprijs. Zijn er twee of meer begunstigden, dan is enkel ontvankelijk, de eis ingesteld door de begunstigde die het voorkooprecht had uitgeoefend. Werd het voorkooprecht echter niet of niet geldig aangeboden, dan beslist de Vlaamse Regering, op vraag van de meest gerede partij, welke begunstigde de eis tot inde-plaatsstelling of schadevergoeding mag instellen. De Vlaamse Regering beslist in functie van het belang van elke begunstigde bij de uitoefening van het voorkooprecht voor het betrokken perceel. § 2. De vordering moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen een termijn van zes maanden vanaf de definitieve toewijzing, of, bij verkoop uit de hand, vanaf de kennisgeving van de verkoop door het e-voorkooploket, overeenkomstig artikel 14. Werd de verkoop niet ter kennis gebracht, dan verstrijkt de termijn één jaar nadat de akte is overgeschreven op het hypotheekkantoor. § 3. De vordering tot indeplaatsstelling moet gelijktijdig tegen de verkoper en de koper worden ingesteld. De eis is pas ontvankelijk na inschrijving op de kant van de overschrijving van de betwiste akte, en, in voorkomend geval, op de kant van de overschrijving van de laatst overgeschreven titel. De indeplaatsgestelde begunstigde betaalt aan de koper de prijs terug die deze heeft betaald. De verkoper is gehouden aan de koper de kosten van de akte te vergoeden. De indeplaatsgestelde is slechts gebonden aan de verplichtingen die voor de koper voortvloeien uit de authentieke akte van verkoop en tot de lasten waarin de koper heeft toegestemd, voor zover die lasten zijn ingeschreven of overgeschreven vóór de inschrijving van zijn eis.
OPHEFFINGSBEPALINGEN Art. 37-42. (...)
{1
S 1. – Wijzigingsbepalingen
HOOFDSTUK VIII
SLOTBEPALINGEN Art. 43. De Vlaamse Regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt}1[, met uitzondering van de artikelen 2 en 8, die in werking treden op 1 januari 2009, en artikel 43.]1 {2 }1. – Aangevuld bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 10 december 2008 F 2. – Inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) Decr. Vl. Parl. 4
mei 1994 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap Waterwegen en Zeekanaal, naamloze vennootschap van publiek recht (B.S., 16 juli 1994) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
HOOFDSTUK IV
BEVOEGDHEDEN VAN DE VENNOOTSCHAP Afdeling VII
Voorkooprecht Art. 28bis. }1[§ 1. Waterwegen en Zeekanaal geniet een recht van voorkoop op deze gronden die volgens hun bestemming dienstig kunnen zijn voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van de vennootschap.
Als de rechter de vordering tot indeplaatsstelling inwilligt, geldt het vonnis als titel.
§ 2. De bepalingen van titel IV, hoofdstuk I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op dit recht van voorkoop.
Iedere uitspraak op een eis tot indeplaatsstelling wordt ingeschreven achter de inschrijving van de eis.
§ 3. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop.]1
§ 4. De vordering tot schadevergoeding moet tegen de verkoper en de instrumenterende ambtenaar
}1. – Laatst vervangen bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
171
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
Decr. Vl. Parl. 21 oktober 1997 b e t r e f fende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (B.S., 10 januari 1998) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder: 1° organismen: flora, fauna en overige organismen andere dan de mens; 2° biologische diversiteit: de variabiliteit onder levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; dit omvat mede de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen; 3° ecosysteem: het geheel van biotische en abiotische elementen die het samenleven van levende organismen in een bepaald gebied kenmerken; 4° }1[habitat: een natuurlijke habitat en/of een habitat van een soort waarbij: – «een natuurlijke habitat» een geheel natuurlijke of halfnatuurlijke land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken is; – «een habitat van een soort» een door specifieke abiotische en biotische elementen bepaald natuurlijk milieu is waarbij de soort tijdens één van de fasen van zijn biologische cyclus leeft. Hiertoe behoren ook de woongebieden van een vogelsoort, zijnde: de rustplaatsen in de trekzones, de voortplantings-, broed- en foerageergebieden evenals de rui- en overwinteringsgebieden;]1 5° historisch permanent grasland: is een halfnatuurlijke vegetatie bestaande uit grasland gekenmerkt door het langdurige grondgebruik als graasweide, hooiland of wisselweide met ofwel cultuurhistorische waarde, ofwel een soortenrijke vegetatie van kruiden en grassoorten waarbij het milieu wordt gekenmerkt door aanwezigheid van sloten, greppels, poelen, uitgesproken microreliëf, bronnen of kwelzones; 6° kleine landschapselementen: lijn- of puntvormige elementen met inbegrip van de bijhorende vegetaties waarvan het uitzicht, de structuur of de aard al dan niet resultaat zijn van menselijk handelen, en die deel uitmaken van de natuur zoals: bermen, bomen, }2[...]2, bronnen, dijken, graften, houtkanten, hagen, holle wegen, hoogstamboomgaarden, perceelsrandbegroeiingen, sloten, struwelen, poelen, veedrinkputten en waterlopen; 7° natuur: de levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen, ongeacht of deze al dan niet voorkomen in aansluiting op menselijk handelen, met 172 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
uitsluiting van de cultuurgewassen, de landbouwdieren en de huisdieren; 8° natuurelement: elk afzonderlijk element dat natuur in de zin van dit decreet bevat; 9° natuur in de bebouwde omgeving: de natuurelementen en soorten die voorkomen in samenhang met de stedelijke en bebouwde omgeving; 10° natuurbehoud: het instandhouden, herstellen en ontwikkelen van de natuur en het natuurlijk milieu door natuurbescherming, natuurontwikkeling en natuurbeheer en het streven naar een zo groot mogelijke biologische diversiteit in de natuur }3[en naar een gunstige staat van instandhouding van habitats en soorten;]3 11° natuurbescherming: het geheel van de maatregelen gericht op natuurbehoud en tegen nadelige invloeden die kunnen ontstaan door menselijke activiteiten; 12° natuurontwikkeling: het geheel van maatregelen gericht op het creëren van voorwaarden voor het tot stand komen of het herstel van natuur in een bepaald gebied; 13° natuurbeheer: het regelend en sturend ingrijpen van de mens in de natuur en in het natuurlijk milieu, bewust niets doen inbegrepen, ten behoeve van het natuurbehoud; 14° natuurkwaliteit: de bijdrage die een gebied of één of meerdere afzonderlijke natuurelementen, al of niet in onderlinge samenhang, levert of kan leveren aan de biologische diversiteit; 15° natuurlijk milieu: het geheel van biotische en abiotische elementen, samen met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen die nodig zijn voor het behoud van de natuur in het Vlaamse Gewest; 16° erkende terreinbeherende natuurvereniging: een privaatrechtelijk rechtspersoon waarvan de statuten het natuurbehoud en/of de natuurbescherming als hoofdzakelijk en ondubbelzinnig doel bepalen, die gebieden beheert als natuurreservaat en als dusdanig op grond van dit decreet wordt erkend; 17° soortenbehoud: het geheel van maatregelen gericht op het instandhouden, herstellen of ontwikkelen van populaties van soorten en ondersoorten; 18° }4[erkende beheersgroep: een door de Vlaamse Regering erkende lokale of regionale vereniging van betrokkenen die, voor een bepaald gebied, het beheer en de bescherming van natuurelementen of het natuurlijk milieu tot doel heeft;]4 19° }5[pesticiden: a) een gewasbeschermingsmiddel zoals omschreven in verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad; b) een biocide zoals omschreven in Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden, waarin biociden gedefinieerd worden als: werkzame stoffen en preparaten die, in de vorm waarin ze aan de gebruiker worden geleverd, een of meer werkzame stoffen bevatten en bestemd zijn om een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of het op een andere wijze langs chemische of biologische weg te bestrijden;]5
20° waterrijke gebieden: gebieden met moerassen, vennen, veen- of plasgebieden, natuurlijk of kunstmatig, blijvend of tijdelijk, met stilstaand of stromend water, zoet, brak of zout, met inbegrip van zeewater, waarvan de diepte bij eb niet meer is dan zes meter; 21° waterrijke gebieden van internationale betekenis: waterrijke gebieden die aangeduid zijn conform de Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, opgemaakt te Ramsar op 2 februari 1971; 22° administratieve overheid: het Vlaamse Gewest, de openbare instellingen die ervan afhangen, de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke instellingen die belast zijn met taken van openbaar nut en de andere besturen die onderworpen zijn aan het administratief toezicht van het Vlaamse Gewest; 23° VEN: Vlaams Ecologisch Netwerk; 24° GEN: Grote Eenheid Natuur; 25° GENO: Grote Eenheid Natuur in Ontwikkeling; 26° IVON: Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk; 27° VLM: Vlaamse Landmaatschappij; 28° }6[...]6 29° Mina-fonds: Fonds voor Preventie en Sanering inzake leefmilieu en natuur opgericht bij decreet van 23 januari 1991; }7[30° betekenisvolle
aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone: een aantasting die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone, in de mate er meetbare en aantoonbare gevolgen zijn voor de staat van instandhouding van de soort(en) of de habitat(s) waarvoor de betreffende speciale beschermingszone is aangewezen of voor de staat van instandhouding van de soort(en) vermeld in bijlage III van dit decreet voor zover voorkomend in de betreffende speciale beschermingszone;]7
}8[31°
betekenisvolle verstoring van een soort: een verstoring die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de staat van instandhouding van een soort. Factoren die als dusdanig kunnen worden beschouwd, zijn: – elke activiteit die bijdraagt tot de afname op lange termijn van de grootte van de populatie (populatieomvang) van de betrokken soort in het gebied of tot een geringe afname waardoor in vergelijking met de begintoestand de soort niet langer een levensvatbare component van de natuurlijke habitat kan blijven; – elke activiteit die ertoe bijdraagt dat het verspreidingsgebied van de soort in het gebied kleiner wordt of dreigt te worden; – elke activiteit die ertoe bijdraagt dat de omvang van de habitat van de soort in het gebied kleiner wordt. Betreft het een soort van bijlage II of IV van dit decreet, dan dient de verstoring ervan tevens geëvalueerd te worden in het licht van de bijdrage van de speciale beschermingszone tot de algehele samenhang van de speciale beschermingszone en -zones;]8
}9 [32° Bosdecreet: 1990;]9
het bosdecreet van 13 juni
}10[33°
code voor goede natuurpraktijk: richtlijnen inzake natuurbeheer met het oog op het respecteren van het standstill-beginsel;]10
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112 }11[34° Habitatrichtlijn: Richtlijn 92/43/EEG van de
Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;]11 }12[35°
huiskavel: kadastraal perceel of kadastrale percelen die ofwel behoren bij een vergunde woning ofwel behoren bij de stal of stallen van de landbouw- en/of veeteeltinrichting zoals bedoeld in het mestdecreet en met de vergunde woning, stal of stallen een ononderbroken geheel vormen; de begrenzing van de huiskavel vindt plaats op basis van een duidelijk herkenbaar specifiek gebruik of op basis van een in het landschap duidelijk herkenbaar element;]12
}13[36°
instandhouding: het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. De staat van instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer: – het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen; – de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan; – de staat van instandhouding van de voor die habitat gunstige typische soorten gunstig is. De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer: – uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven; – het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden; – er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;]13
}14 [37°
mestdecreet: het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen;]14
}15[38° natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone: het geheel van biotische en abiotische elementen, samen met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen, die nodig zijn voor de instandhouding van:
a) de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten waarvoor de betreffende speciale beschermingszone is aangewezen; en b) de soorten vermeld in de bijlage III;]15 }16[39° natuurrichtplan:
een plan dat aangeeft wat op vlak van natuurbehoud voor een specifiek gebied wordt beoogd en waarin de instrumenten en maatregelen zijn opgenomen die al dan niet projectmatig verlopen, om de beoogde doelstellingen op het vlak van het natuurbehoud te realiseren. Het plan komt tot stand en wordt uitgevoerd met medewerking van eigenaars of grondgebruikers;]16 }17[40°
plan of programma: een document waarin beleidsvoornemens, beleidsontwikkelingen of grootschalige overheids-, particuliere of gemengde activiteiten worden aangekondigd en dat wordt opgemaakt en vastgesteld, gewijzigd of herzien op initiatief of onder toezicht van het Vlaamse Gewest, de provincies, de intercommunales, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en/of de gemeen-
ten, en/of van de federale overheid of waarvoor medefinanciering voorzien is door de Europese Gemeenschap of door het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap in het kader van de internationale samenwerking, voor zover het voorgenomen plan of programma aanzienlijke milieu- of veiligheidseffecten kan hebben op het grondgebied van het Vlaamse Gewest;]17 }18[41° plan-MERrichtlijn: Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's;]18 }19[42° project-MERrichtlijn: Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;]19 }20[43°
speciale beschermingszone: gebied aangewezen door de Vlaamse Regering in toepassing van de Vogelrichtlijn of van de Habitatrichtlijn;]20
}21[44°
staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op de betrokken habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten in het Vlaamse Gewest;]21 }22[45° staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort in het Vlaamse Gewest;]22
}23[46° vergunningsplichtige activiteit: een activiteit waarvoor op grond van een wet, decreet of besluit, een vergunning, toestemming of machtiging vereist is;]23 }24[47° Vogelrichtlijn: Richtlijn 79/409/EEG van de
Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand;]24
}5. – 19° vervangen bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 20 april 2012, B.S., 22 mei 2012 }6. – 28° opgeheven bij art. 60 Decr. Vl. Parl. 7 december 2007, B.S., 14 januari 2008, inwerkingtreding: 14 januari 2008 (art. 73) }7. – 30° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }8. – 31° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }9. – 32° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }10. – 33° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }11. – 34° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }12. – 35° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }13. – 36° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }14. – 37° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }15. – 38° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }16. – 39° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }17. – 40° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }18. – 41° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }19. – 42° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }20. – 43° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }21. – 44° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }22. – 45° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }23. – 46° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }24. – 47° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }25. – 48° toegevoegd bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }26. – 49° toegevoegd bij art. 33 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 67, § 3) J 27. – Uit art. 2, 5°, Decreet Natuurbehoud volgt dat een langdurig gebruik van een perceel als grasland niet volstaat om als historisch permanent grasland te worden beschouwd; de aard van de vegetatie, haar soortenrijkdom, de aard van het milieu en het reliëf of nog de cultuurhistorische waarde van het perceel vormen bijkomende voorwaarden waaraan eerst moet worden voldaan (Cass., 13 februari 2011, P.11.0200.N).
}25[48° wijzigingsdecreet }25[...] 25: decreet van }25[...]25 houdende de wijziging van het decreet van
21 oktober 1997 inzake het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, van het bosdecreet van 13 juni 1990, van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van wet zoals aangevuld door de wet van 11 augustus 1978 houdende bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse Gewest, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968;]25 }26[49° de
Vlaamse Grondenbank: afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.]26 {27 }1. – 4° vervangen bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }2. – 6° gewijzigd bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }3. – 10° aangevuld bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }4. – 18° vervangen bij art. 47 Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009
HOOFDSTUK V
GEBIEDSGERICHT BELEID Afdeling 4
Algemene maatregelen voor de bescherming van het natuurlijk milieu Onderafdeling A
Verwerving Art. 37. § 1. }1[De Vlaamse grondenbank heeft het recht van voorkoop bij verkoop van onroerende goederen: 1° in het VEN, met uitzondering van de onroerende goederen uitgesloten door de Vlaamse Regering; 2° in de natuurreservaten en hun uitbreidingszone gelegen binnen de groen- en bosgebieden, de bosuitbreidingsgebieden en de met al deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening, of het VEN; 3° in een door de Vlaamse Regering afgebakende perimeter binnen de groen- en bosgebieden en de
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
173
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
bosuitbreidingsgebieden en de met al deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening gelegen binnen het IVON; 4° in de afbakening van een natuurinrichtingsproject. Onverminderd artikel 8 van het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten geldt dit voorkooprecht niet in geval van verkoop van het goed aan leden van erkende bos-groeperingen die voor 20 januari 1998 overeenkomstig artikel 85 van het bosdecreet van 13 juni 1990 werden erkend, voor zover het bovenvermelde goed deel uitmaakt van de kadastrale percelen waarop de erkenning betrekking heeft en de koper reeds onroerende goederen in eigendom of mede-eigendom heeft binnen de omschrijving van de bosgroepering. De onroerende goederen die verworven worden door uitoefening van het voorkooprecht in het VEN en in de natuurreservaten en hun uitbreidingszone, worden in de regel aangewezen als Vlaams natuurreservaat, bosreservaat of domeinbos of, na gebruiksoverdracht aan een erkende terreinbeherende natuurvereniging, erkend als natuurreservaat.]1 § 2. }2[...]2 § 3. }3[...]3 }4[§ 4. De Vlaamse Regering kan de nodige maatre-
gelen nemen om in geval het voorkooprecht wordt uitgeoefend op een verpacht perceel een vrijwillige grondruil mogelijk te maken. Voor voormelde gronden kan slechts een einde gemaakt aan de lopende pacht bij het verstrijken van elke pachtperiode zoals voorzien in artikel 7, 9° van de pachtwet tenzij de pachter vroeger afstand doet van zijn pachtrecht.]4 }5[§ 5. De bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II
en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op dit recht van voorkoop.]5 }6[§ 6. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop.]6 }1. – § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 24 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }2. – § 2, na wijzigingen, opgeheven bij art. 38, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }3. – § 3, na wijzigingen, opgeheven bij art. 38, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }4. – § 4 toegevoegd bij art. 27, 4°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }5. – § 5 toegevoegd bij art. 34, 5°, Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 67, § 3) }6. – § 6 toegevoegd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 38. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 38, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 39. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 38, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
174 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Art. 40. Bij verkoop van onroerende goederen die gelegen zijn in het VEN, in een door de Vlaamse Regering afgebakende perimeter binnen de groen- en bosgebieden gelegen in het IVON, in de natuurreservaten en hun }1[uitbreidingszone]1 zoals bepaald in artikel 33, derde lid, in de bosreservaten en in de afbakening van een natuurinrichtingsproject, hebben de erkende terreinbeherende natuurverenigingen voor de onroerende goederen die zij huren of in erfpacht hebben eveneens een recht van voorkoop. Dit recht van voorkoop doet geen afbreuk aan de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet bestaande regelingen inzake het recht van voorkoop die steeds voorrang hebben. Dit recht van voorkoop is ondergeschikt aan het recht van voorkoop van het Vlaamse Gewest dat steeds voorrang heeft. De bepalingen van artikelen 37, 38 en 39 zijn van overeenkomstige toepassing. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 28 Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002
Art. 41. § 1. Om redenen van natuurbehoud, kunnen het Vlaamse Gewest en de Vlaamse gemeenten onroerende goederen verkrijgen door onteigening ten algemenen nutte. § 2. Het Vlaamse Gewest kan, om redenen van natuurbehoud en op voorstel van de eigenaar, het eigendomsrecht, de pacht, de huur of het recht van gebruik van een onroerend goed dat het in eigendom heeft of waarover het kan beschikken, ruilen tegen het eigendomsrecht, pacht, huur of recht van gebruik van een ander onroerend goed mits akkoord van de houder van het betrokken recht. De kosten van de ruilakte en de hypothecaire formaliteiten komen ten laste van het Vlaamse Gewest. De opleg die eventueel ten voordele van het Vlaamse Gewest gestort moet worden, wordt gestort in het Mina-fonds.
van het Vlaamse Gewest of van de Vlaamse Grondenbank voor hetzelfde onroerend goed.]4 }5[De
bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II en VII, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op deze koopplicht.]5
}1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 37, 1°, Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 67, § 3) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 29, 1°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 29, 2°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002 }4. – Lid 3 vervangen bij art. 37, 2°, Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 67, § 3) }5. – Lid 4 toegevoegd bij art. 37, 3°, Decr Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 67, § 3)
Art. 43. }1[Indien een onroerend goed wordt gebruikt dat binnen een GEN of GENO ligt, kan van het Vlaamse Gewest een vergoeding gevraagd worden in de mate dat inkomstenverlies kan aangetoond worden ten gevolge van de maatregelen conform artikel 25, § 3, 2°, 1.]1 }1. – Vervangen bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 19 juli 2002, B.S., 31 augustus 2002
Art. 44. § 1. Het Vlaamse Gewest kan de aankoop van gebieden met het oog op de oprichting van erkende reservaten, conform artikel 36, § 1, door erkende terreinbeherende natuurverenigingen subsidiëren, binnen de beperkingen van de begroting. § 2. Deze onroerende goederen kunnen slechts vervreemd worden mits instemming van en onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse Regering. De subsidiëring van de aankoop van de gronden gelegen in agrarische gebieden buiten het VEN is enkel mogelijk voor gebieden die voldoen aan de criteria van artikel 36, § 2 of § 3. De subsidiëring is substantieel lager dan voor gebieden gelegen in VEN en groengebieden en bosgebieden. Deze subsidiëring wordt tevens in omvang beperkt.
Art. 42. De eigenaar van een onroerend goed kan van }1[de Vlaamse Grondenbank]1 de verwerving daarvan eisen indien hij aantoont dat, ten gevolge van de aanduiding van dit onroerend goed als een GEN of GENO }2[of de aanwijzing ervan als een speciale beschermingszone]2, de waardevermindering van zijn onroerend goed ernstig is ofwel dat de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt.
Deze gebieden kunnen alleen na akkoord van de eigenaar aangekocht worden.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en de procedure van deze koopplicht. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van berekening van het bedrag van de aankoopprijs waarop de eigenaar recht heeft. Bij de berekening van de aankoopprijs wordt rekening gehouden met het verschil in de waarde van het onroerend goed voor de opname in het VEN }3[of in de speciale beschermingszone]3 en de waarde na de definitieve afbakening hiervan.
Vrijwillige beheersovereenkomsten
}4 [Het bedrag dat de eigenaar van de Vlaamse Grondenbank ontvangt met toepassing van dit artikel, wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag dat de eigenaar ontvangen heeft ten gevolge van planschade voor hetzelfde onroerend goed. Wanneer een eigenaar van een onroerend goed gebruik maakt van de voormelde mogelijkheid van gedwongen aankoop door de Vlaamse Grondenbank, kan hij geen aanspraak meer maken op planschade, patrimoniumverlies, schadevergoeding of een andere aankoopverplichting in hoofde
§ 3. De Vlaamse Regering stelt de nadere regels vast voor de erkenning van terreinbeherende natuurverenigingen en voor het toekennen van de subsidies. Onderafdeling B
Art. 45. § 1. De Vlaamse Regering kan met de grondgebruikers, mits deze laatsten hiervan de eigenaar bij aangetekend schrijven in kennis stellen, beheersovereenkomsten sluiten in het belang van het natuurbehoud. Ze legt de verdere regels vast voor het afsluiten van deze beheersovereenkomsten. Voor gronden die onder de pachtwetgeving vallen en de laatste jaar verpacht werden, kunnen deze beheersovereenkomsten enkel afgesloten worden met beroepslandbouwers. § 2. Een beheersovereenkomst is een overeenkomst waarbij de grondgebruiker zich vrijwillig ertoe verbindt}1[, op projectmatige basis of gedurende een bepaalde termijn,]1 een vooraf bepaalde prestatie te leveren gericht op het bereiken van een hogere kwaliteit dan de basismilieukwaliteit, door het onderhouden of ontwikkelen van natuurwaarden, tegen betaling van een vooraf bepaalde vergoeding, binnen de perken van de begroting.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
(Uittreksel)
Deze vergoeding wordt berekend op basis van de door de grondgebruiker geleverde inspanningen en de eventuele inkomstenderving ingevolge deze overeenkomst. De vergoeding kan verhoogd worden bij het halen van specifiek overeengekomen resultaten. }1. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 56 Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009
Art. 46.
}1 [§
1.] 1 Beheersovereenkomsten
wor-
den gesloten met het oog op: 1° hetzij het beheer, het herstel en de ontwikkeling van de natuur in de groengebieden en bosgebieden aangeduid op uitvoeringsplannen, van kracht in de ruimtelijke ordening, in functie van een vastgestelde beheersvisie;
HOOFDSTUK II
HAVENBEHEER Afdeling 1
Havenbestuurlijke bevoegdheden Art. 12. Onverminderd artikel 9 van de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 523 van 31 maart 1987, wordt een recht van voorkoop gevestigd ten voordele van het havenbedrijf op private onroerende eigendommen gelegen in een havengebied.
2° hetzij het beheer en de ontwikkeling van de natuur in de GEN, de GENO in functie van de vooropgestelde doelstellingen en binnen de perimeter vastgesteld in het goedgekeurd natuurrichtplan;
}1[De
3° hetzij de ontwikkeling van de natuur in de natuurverwevingsgebieden, conform het natuurrichtplan in het IVON;
}2[Het
4° hetzij het beheer en de ontwikkeling van de natuur in de natuurverbindingsgebieden conform het natuurrichtplan in het IVON; 5° hetzij het optimaal beschermen, herstellen en/of uitbreiden van de habitats of ecosystemen van door de Vlaamse Regering aangewezen organismen of levensgemeenschappen; 6° hetzij het instandhouden en beheer van de natuurwaarden in de valleigebieden, brongebieden en het agrarisch gebied met ecologisch belang en natuurontwikkelingsgebieden.
bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen is van toepassing op dit recht van voorkoop.]1 decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop.]2
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen voor de uitoefening van dit recht. }1. – Lid 2 ingevoegd bij art. 42 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 67, § 3) }2. – Lid 3 ingevoegd bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
B. Vl. Reg. 27 april 2001 betreffende het voorkooprecht van de havenbedrijven (B.S., 29 mei 2001, err., B.S., 9 juni 2001) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
}2[§ 2. De
Vlaamse Regering kan voor de toepasbaarheid van de onderscheiden types beheersovereenkomsten bepalen aan welke beheersvisies, prioriteiten, perimeters of andere voorwaarden dient beantwoord te worden. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder beheersgroepen erkend kunnen worden met het oog op de planning, de ondersteuning en de begeleiding van het afsluiten en uitvoeren van beheersovereenkomsten in een bepaald gebied, alsook met het oog op het overleg met de andere actoren die in het gebied natuur- of bosbeleidsactiviteiten uitvoeren.]2
}1. – § 1 genummerd bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009 }2. – § 2 toegevoegd bij art. 57 Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009
Decr. Vl. Parl. 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens (B.S., 8 april 1999, err., B.S., 11 januari 2000) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
Art. 1. § 1. Dit besluit regelt het recht van voorkoop, bedoeld in artikel 12 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens. Dit recht van voorkoop doet geen afbreuk aan een op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit bestaand recht van voorkoop dat steeds voorrang heeft. § 2. De private onroerende eigendommen, gelegen in de havengebieden van Antwerpen, Gent, BruggeZeebrugge en Oostende kunnen pas worden verkocht nadat de instrumenterende ambtenaar aan het havenbedrijf in kwestie de gelegenheid heeft gegeven om zijn recht van voorkoop uit te oefenen en hij de verkoper hiervan op de hoogte heeft gebracht. Naargelang het gaat om een openbare verkoop of een onderhandse verkoop, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 2 of artikel 3.
Art. 2. }1[§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder de Vlaamse Grondenbank: afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.
§ 2. Bij een openbare verkoop geeft de instrumenterende ambtenaar ten minste dertig dagen vooraf kennis van plaats, dag en uur van de verkoop aan de Vlaamse Grondenbank, die de kennisgeving op haar beurt doorgeeft aan het havenbedrijf dat de begunstigde is van het recht van voorkoop. § 3. Als de verkoop wordt gehouden zonder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, vraagt de instrumenterende ambtenaar bij het einde van de opbieding en voor de toewijzing, in het openbaar, aan het begunstigde havenbedrijf of aan de Vlaamse Grondenbank, als ze verzocht wordt de beslissing om het voorkooprecht uit te oefenen uit te voeren, of de begunstigde zijn recht van voorkoop wil uitoefenen tegen de laatst geboden prijs. In geval van weigering, afwezigheid of stilzwijgen van het begunstigde havenbedrijf of van de Vlaamse Grondenbank wordt de verkoop voortgezet. § 4. Als de verkoop wordt gehouden onder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, is de instrumenterende ambtenaar er niet toe gehouden aan het begunstigde havenbedrijf of aan de Vlaamse Grondenbank, als ze verzocht wordt de beslissing om het voorkooprecht uit te oefenen uit te voeren, te vragen of de begunstigde het recht van voorkoop wil uitoefenen. Als er een hoger bod is, stelt de instrumenterende ambtenaar de Vlaamse Grondenbank in kennis van het hogere bod. De Vlaamse Grondenbank zal die kennisgeving op haar beurt doorgeven aan het begunstigde havenbedrijf. Bij herverkoop ten gevolge van de uitoefening van het recht van hoger bod, stelt de instrumenterende ambtenaar de Vlaamse Grondenbank ten minste dertig dagen vooraf in kennis van plaats, dag en uur van verkoop. De instrumenterende ambtenaar vraagt bij het einde van de opbiedingen en voor de toewijzing, in het openbaar, aan het begunstigde havenbedrijf of aan de Vlaamse Grondenbank, als ze verzocht wordt de beslissing om het voorkooprecht uit te oefenen uit te voeren, of de begunstigde zijn recht van voorkoop wil uitoefenen tegen de laatst geboden prijs. Bij weigering of afwezigheid of stilzwijgen van het begunstigde havenbedrijf of van de Vlaamse Grondenbank wordt de verkoop voortgezet. Als er geen hoger bod wordt gedaan of als de instrumenterende ambtenaar het hogere bod niet aanneemt, stelt de instrumenterende ambtenaar de Vlaamse Grondenbank in kennis van het laatste bod en vraagt hij of het begunstigde havenbedrijf het recht van voorkoop wil uitoefenen. De Vlaamse Grondenbank zal die kennisgeving samen met de vraag of het begunstigde havenbedrijf het recht van voorkoop wil uitoefenen, op haar beurt doorgeven aan het begunstigde havenbedrijf. Als het begunstigde havenbedrijf of de Vlaamse Grondenbank, als ze verzocht wordt de beslissing om het voorkooprecht uit te oefenen uit te voeren, de aanvaarding van dat bod niet binnen een termijn van één maand na de kennisgeving heeft betekend aan de instrumenterende ambtenaar bij gerechtsdeurwaardersexploot, of als het begunstigde havenbedrijf of de Vlaamse Grondenbank, als ze verzocht wordt de beslissing om het voorkooprecht uit te oefenen uit te voeren, per aangetekende brief aan de instrumenterende ambtenaar ter kennis heeft gebracht dat de begunstigde afziet van het gebruik van het recht op voorkoop, dan is de toewijzing definitief.]1 }1. – Vervangen bij art. 11 B. Vl. Reg. 19 juli 2007, B.S., 11 september 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 19)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
175
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
Art. 3. }1[Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder de Vlaamse Grondenbank: afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen. Bij verkoop uit de hand brengt de instrumenterende ambtenaar de Vlaamse Grondenbank op de hoogte van de inhoud van de akte die is opgesteld onder de opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van het recht van voorkoop. Die kennisgeving gebeurt aan de hand van een aangetekende brief met ontvangstbewijs en geldt als aanbod van voorkoop. De Vlaamse Grondenbank zal die kennisgeving op haar beurt doorgeven aan het begunstigde havenbedrijf. Het begunstigde havenbedrijf beschikt over een termijn van twee maanden na de verzending van de kennisgeving, vermeld in het tweede lid, om zijn recht van voorkoop uit te oefenen. Het begunstigde havenbedrijf of de Vlaamse Grondenbank, als ze verzocht wordt de beslissing om het voorkooprecht uit te oefenen uit te voeren, geeft kennis van de uitoefening van het recht van voorkoop bij gerechtsdeurwaardersexploot, betekend aan de instrumenterende ambtenaar en aan de verkoper. De verkoop is voltrokken de dag na de betekening van het gerechtsdeurwaardersexploot. Met behoud van de toepassing van de bepalingen in het vijfde en het zesde lid, kan het begunstigde havenbedrijf voor het verstrijken van de termijn, vermeld in het derde lid, besluiten geen beroep te doen op zijn voorkooprecht. Die beslissing wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de instrumenterende ambtenaar. De dag na de verzending van die brief wordt de opschortende voorwaarde, vermeld in het tweede lid, geacht te zijn vervuld.
§ 2. Elke uitspraak over een eis tot indeplaatsstelling wordt ingeschreven achter de inschrijving van de eis. § 3. Het havenbedrijf dat in de plaats gesteld is, betaalt aan de koper de prijs terug die het aan de verkoper heeft betaald. Het havenbedrijf dat zijn vordering ingewilligd ziet, is alleen gebonden aan de verplichtingen die voor de koper voortvloeien uit de authentieke akte van verkoop en aan de lasten waarmee de koper heeft toegestemd, voorzover die laatste zijn ingeschreven of zijn overgeschreven voor de inschrijving van de eis. Het begunstigde havenbedrijf is ertoe gehouden de kosten van de akte aan de koper te vergoeden. § 4. De vordering tot indeplaatsstelling verjaart, bij openbare verkoop, drie maanden na de definitieve toewijzing en, bij onderhandse verkoop, drie maanden na de kennisgeving, bepaald in artikel 3, § 5. Bij gebrek aan die kennisgeving verjaart de vordering twee jaar na de overschrijving van de akte.
Decr. Vl. Parl. 22 maart 2002 houdende de ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten (B.S., 7 mei 2002) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
§ 5. De bepalingen van artikelen 64 tot 68 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening zijn van overeenkomstige toepassing op het recht van voorkoop, vermeld in § 1. § 6. De bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op het recht van voorkoop, vermeld in § 1.]1 }1. – Toegevoegd bij art. 7.2.32 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin)
Decr. Vl. Parl. 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (B.S., 14 november 2003, err., B.S., 5 december 2003)
VOORKOOPRECHT]1 (Uittreksel)
De instrumenterende ambtenaar voor wie een authentieke akte van een verkoop uit de hand wordt verleden met betrekking tot een onroerend goed waarop een recht van voorkoop rust, moet binnen één maand na de registratie ervan de Vlaamse Grondenbank op de hoogte brengen van de prijs en de voorwaarden van de verkoop. De Vlaamse Grondenbank zal die kennisgeving op haar beurt doorgeven aan de begunstigde van het recht van voorkoop.]1
§ 2. De afbakening van een zone waar een recht van voorkoop geldt, gebeurt na een openbaar onderzoek.
176 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
§ 4. Het recht van voorkoop, vermeld in § 1, vervalt indien het niet wordt uitgeoefend binnen een termijn van zes jaar, te rekenen vanaf de datum waarop definitief over de afbakening van de zone is beslist.
}1[HOOFDSTUK 3
}1. Opschrift toegevoegd bij art. 7.2.32 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin)
Art. 4. § 1. In geval van miskenning van het recht van voorkoop, heeft het begunstigde havenbedrijf het recht om in de plaats van de koper te worden gesteld. In dat geval moet de vordering gelijktijdig op de verkoper en op de eerste koper worden ingesteld en is ze pas ontvankelijk na inschrijving op de kant van de overschrijving van de betwiste akte en, eventueel, op de kant van de overschrijving van de laatst overgeschreven titel.
2° verkopen uit de hand waarvan de akte wordt verleden vier maand of meer na de inwerkingtreding van het afbakeningsbesluit van de gemeenteraad.
1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
Als het recht van voorkoop niet binnen de termijn, vermeld in het derde lid, wordt uitgeoefend of als het begunstigde havenbedrijf voor het verstrijken van die termijn heeft afgezien van een beroep op zijn voorkooprecht overeenkomstig het vierde lid, dan mag de eigenaar het goed niet onderhands verkopen tegen een lagere prijs of onder gunstigere voorwaarden zonder een nieuwe kennisgeving aan de Vlaamse Grondenbank overeenkomstig het tweede lid. Na verloop van één jaar na het aanbod mag het goed niet onderhands worden verkocht, zelfs niet onder de oorspronkelijke voorwaarden, zonder een nieuwe kennisgeving aan de Vlaamse Grondenbank overeenkomstig het tweede lid.
}1. – Vervangen bij art. 12 B. Vl. Reg. 19 juli 2007, B.S., 11 september 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 19)
1° openbare verkopen waarvan de eerste of enige zitdag gehouden wordt twee maand of meer na de inwerkingtreding van het afbakeningsbesluit van de gemeenteraad;
}1[Art. 9. § 1. Gemeenteraden van de steden, ver-
meld in artikel 3, kunnen zones afbakenen waar een recht van voorkoop geldt op de gronden die dienstig kunnen zijn voor de verwezenlijking van een stadsvernieuwingsproject dat beantwoordt aan de criteria, vermeld in artikel 5, 1° tot 4°. De gemeenteraad bepaalt welk bestuur of welke van de gemeente afhangende rechtspersoon begunstigd is met het voorkooprecht. Indien meerdere instanties begunstigd worden, bepaalt de gemeenteraad een rangorde.
Het openbaar onderzoek wordt aangekondigd door aanplakking aan het gemeentehuis en door bekendmaking in drie lokale dag- of weekbladen, met vermelding van de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek, dat dertig dagen duurt. De eigenaars van de onroerende goederen, gelegen binnen de perimeter van een af te bakenen zone waar een recht van voorkoop geldt, worden bij aangetekend schrijven verwittigd van de organisatie van het openbaar onderzoek. Bezwaren en opmerkingen worden uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek aan het college van burgemeester en schepenen of een daartoe aangewezen persoon toegezonden per aangetekende brief of afgegeven tegen ontvangstbewijs. § 3. Het recht van voorkoop, vermeld in § 1, geldt slechts voor:
TITEL I
DOELSTELLINGEN, BEGINSELEN, ORGANISATIE, VOORBEREIDING EN OPVOLGING VAN HET INTEGRAAL WATERBELEID HOOFDSTUK III
ALGEMENE INSTRUMENTEN VAN HET INTEGRAAL WATERBELEID Afdeling III }1[Verwerving van onroerende goederen,
aankoopplicht, vergoedingsplicht en informatieplicht]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 19 juli 2013, B.S., 1 oktober 2013
Onderafdeling I
Onteigening ten algemene nutte Art. 11. Voor de verwerving van onroerende goederen, vereist om de in artikel 5 van dit decreet genoemde doelstellingen van het integraal waterbeleid te verwezenlijken, kan het Vlaamse Gewest overgaan tot een onteigening ten algemene nutte. Ongeacht de bepalingen die andere rechtspersonen bevoegd verklaren tot onteigenen, kunnen even-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
eens de provincies en gemeenten door de Vlaamse Regering hiertoe worden gemachtigd. Onderafdeling II
Recht van voorkoop Art. 12. § 1. }1[Onverminderd de bepalingen die andere rechtspersonen ter zake een recht tot voorkoop verlenen, heeft het Vlaamse Gewest een recht van voorkoop bij verkoop van onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in afgebakende overstromingsgebieden en oeverzones die samenhangen met een waterweg behorende tot haar bevoegdheid. Dit recht van voorkoop is niet van toepassing op onroerende goederen van het openbaar of privaat domein van de federale overheid en van andere gemeenschappen en gewesten. Indien de oeverzone of het overstromingsgebied samenhangt met een waterweg behorende tot de bevoegdheid van Waterwegen en Zeekanaal, is Waterwegen en Zeekanaal de initiatiefnemer en de begunstigde voor het recht van voorkoop. Indien de oeverzone of het overstromingsgebied samenhangt met een waterweg behorende tot de bevoegdheid van De Scheepvaart, is De Scheepvaart de initiatiefnemer en de begunstigde voor het recht van voorkoop. De Vlaamse Grondenbank heeft een recht van voorkoop bij verkoop van onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in afgebakende overstromingsgebieden en oeverzones die niet samenhangen met waterwegen. Het waterbeheerplan vermeldt bij de afbakening van een oeverzone of overstromingsgebied de initiatiefnemer. De initiatiefnemer is de begunstigde in het geval de begunstigde een waterwegbeheerder is. Is de initiatiefnemer een waterloopbeheerder van onbevaarbare waterlopen dan is in dit geval de Vlaamse Grondenbank de begunstigde. }2[Bij de afbakening van een oeverzone of overstro-
mingsgebied wordt de initiatiefnemer steeds vermeld. Is de initiatiefnemer een waterwegbeheerder, dan is die de begunstigde van het recht van voorkoop. Is de initiatiefnemer daarentegen een waterloopbeheerder van onbevaarbare waterlopen, dan is de Vlaamse Grondenbank de begunstigde van het recht van voorkoop.]2]1 § 2. }3[Het recht van voorkoop kan worden uitgeoefend vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de goedkeuring van de afbakening van oeverzones en overstromingsgebieden.]3 Dit recht doet geen afbreuk aan de regelingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet al bestaan over het recht van voorkoop en die steeds voorrang hebben. De Vlaamse Regering kan de nodige maatregelen nemen om in het geval het recht van voorkoop wordt uitgeoefend op een verpacht perceel, een vrijwillige grondruil mogelijk te maken. Voor die gronden kan slechts een einde worden gemaakt aan de lopende pacht bij het verstrijken van de pachtperiode zoals voorzien in artikel 7, 9°, van de Pachtwet, tenzij de pachter vroeger of vrijwillig afstand doet van zijn pachtrecht. § 3. }4[...]4 § 4. }5[...]5 }1. – § 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009 }2. – § 1, lid 6, vervangen bij art. 8, 1°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2013, B.S., 1 oktober 2013 }3. – § 2, lid 1, vervangen bij art. 8, 2°, Decr. Vl. Parl. 19 juli 2013, B.S., 1 oktober 2013
}4. – § 3 opgeheven bij art. 41, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }5. – § 4, na wijziging, opgeheven bij art. 41, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 13. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 41 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 14. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 41, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 15.
}1[...]1
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 41, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 16. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 41, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Onderafdeling III }1[Aankoopplicht, vergoedingsplicht en informatieplicht]1 }1. Opschrift vervangen bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 19 juli 2013, B.S., 1 oktober 2013
Art. 17. § 1. }1[De eigenaar van een onroerend goed kan van de tot aankoop verplichte entiteit, de verwerving daarvan eisen indien hij aantoont dat, ten gevolge van de afbakening van een oeverzone of overstromingsgebied waarbinnen dit onroerend goed is gelegen, de waardevermindering van zijn onroerend goed ernstig is of de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt. De tot aankoop verplichte entiteit is de initiatiefnemer. De bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II en VII, van het decreet van 31 mei 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op deze koopplicht. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en de procedure van de aankoopplicht. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van berekening van het bedrag van de aankoopprijs waarop de eigenaar recht heeft. Bij het bepalen van de aankoopprijs wordt geen rekening gehouden met de waardevermindering voortvloeiend uit de afbakening van het onroerend goed als oeverzone of overstromingsgebied. Het bedrag dat de eigenaar van de tot aankoop verplichte entiteit ontvangt met toepassing van dit artikel, wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag dat de eigenaar heeft ontvangen ten gevolge van planschade voor hetzelfde onroerend goed. Wanneer de eigenaar toepassing maakt van de aankoopplicht van de tot aankoop verplichte entiteit kan hij geen aanspraak meer maken op planschade, patrimoniumverlies, schadevergoeding of andere aankoopplicht van het Vlaamse Gewest voor hetzelfde onroerend goed.]1 § 2. Indien een onroerend goed wordt gebruikt dat binnen een afgebakend overstromingsgebied ligt, kan van }2[de vergoedingsplichtige]2 een vergoeding worden gevraagd in de mate dat, ten gevolge van het actief inschakelen ervan door de overheid in de waterbeheersing, inkomstenverlies kan worden
aangetoond. }3[De vergoedingsplichtige is de initiatiefnemer.]3 De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en de procedure van de vergoedingsplicht. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van berekening van het bedrag van de vergoeding waarop de gebruiker recht heeft. }4[De Vlaamse Regering kan een instantie aanduiden die gemachtigd wordt om bepaalde taken in het kader van de vergoedingsplicht uit te voeren.]4 De hoogte van de vergoeding bedoeld in eerste lid houdt rekening met: a) het in artikel 6, 1°, bedoelde standstillbeginsel en het in artikel 6, 5°, bedoelde «de vervuiler betaalt»beginsel; b) de verordenende bepalingen inzake ruimtelijke ordening, in het bijzonder de stedenbouwkundige voorschriften van de plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening. Er is geen vergoeding verschuldigd als het inkomstenverlies het gevolg is van beperkingen, voorschriften en voorwaarden die door of krachtens een andere regelgeving zijn opgelegd. Wanneer een gebruiker }5[toepassing maakt van de vergoedingsplicht van de vergoedingsplichtige]5, kan hij geen aanspraak meer maken op een andere vergoedingsplicht van het Vlaamse Gewest of een andere vergoedingsregeling voor hetzelfde inkomstenverlies met betrekking tot hetzelfde onroerend goed. }1. – § 1, na wijziging, vervangen bij art. 30, 1°, Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009 }2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 30, 2°, Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009 }3. – § 2, lid 1, aangevuld bij art. 30, 3°, Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009 }4. – § 2, lid 2, aangevuld bij art. 30, 4°, Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009 }5. – § 2, lid 5, gewijzigd bij art. 30, 5°, Decr. Vl. Parl. 12 december 2008, B.S., 4 februari 2009
}1[Art. 17bis. Iedereen die voor eigen rekening of
als tussenpersoon een onroerend goed verkoopt, verhuurt voor meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een vruchtgebruik, erfpacht of een opstalrecht overdraagt, of op andere wijze een eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt, vermeldt in de hieraan verbonden publiciteit of het onroerend goed volledig of gedeeltelijk gelegen is: 1° in mogelijk of effectief overstromingsgevoelig gebied zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering; 2° in een afgebakend overstromingsgebied of afgebakende oeverzone. De Vlaamse Regering kan nader bepalen wat onder publiciteit begrepen wordt, kan bepaalde vormen van publiciteit omwille van praktische redenen vrijstellen en kan nadere regels bepalen voor het nakomen van deze informatieplicht. Iedereen die een onderhandse akte van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed, van inbreng van een onroerend goed in een vennootschap en ook van vestiging of overdracht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal opmaakt, moet vermelden of het onroerend goed volledig of gedeeltelijk gelegen is: 1° in mogelijk of effectief overstromingsgevoelig gebied zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering; 2° in een afgebakend overstromingsgebied of afgebakende oeverzone.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
177
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
De instrumenterende ambtenaar vermeldt in alle onderhandse en authentieke akten van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed, van een inbreng van een onroerend goed in een vennootschap, en ook in alle akten van vestiging of overdracht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal, en in elke andere akte van een eigendomsoverdracht ten bezwarende titel, met uitzondering van huwelijkscontracten en hun wijzigingen en contracten aangaande de mandeligheid of het onroerend goed gelegen is:
Onderafdeling II
Onteigening
Decr. Vl. Parl. 13 juli 2012 ruimtelijke economie (B.S., 16 augustus 2012)
Art. 9. Daartoe gemachtigd door de Vlaamse Regering, kan De Scheepvaart overeenkomstig de reglementering betreffende de onteigening ten algemenen nutte in eigen naam en voor eigen rekening onroerende goederen onteigenen die voor de verwezenlijking van zijn maatschappelijk doel nodig zijn.
1° in mogelijk of effectief overstromingsgevoelig gebied zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering;
Onderafdeling III
(Uittreksel)
TITEL 3
AANBOD VOOR BEDRIJFSHUISVESTING
2° in een afgebakend overstromingsgebied of afgebakende oeverzone.]1
Recht van voorkoop
}1. – Ingevoegd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 19 juli 2013, B.S., 1 oktober 2013
Art. 10. § 1. De Scheepvaart geniet een recht van
HOOFDSTUK 1
voorkoop op de gronden van het watergebonden gebied die volgens hun bestemming dienstig kunnen zijn voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van de vennootschap.
ALGEMENE INSTRUMENTEN
Decr. Vl. Parl. 2 april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Scheepvaart (B.S., 26 mei 2004) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
§ 2. }1[...]1
Onteigening
§ 3. }2[...]2 § 4. }3[...]3 § 5. De bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op dit recht van voorkoop. }4[§ 6. Het
HOOFDSTUK III
DOEL, MISSIE, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE SCHEEPVAART Afdeling II
Bevoegdheden Onderafdeling I
Domeinbeheer Art. 6. De Scheepvaart kan de domeingoederen binnen de grenzen van zijn territoriale bevoegdheid affecteren en desaffecteren.
Art. 7. De Scheepvaart beslist vrij, binnen de grenzen van zijn maatschappelijk doel, over de verwerving, de aanwending en de vervreemding van lichamelijke en onlichamelijke goederen, over de vestiging of de opheffing van zakelijke rechten op die goederen, alsook over de uitvoering van dergelijke beslissingen en over hun financiering.
Art. 8. De Scheepvaart kan, onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden, concessies, huur of andere rechten, zoals erfpacht- en opstalrechten verkrijgen op of met betrekking tot domeingronden die het Vlaamse Gewest toebehoren. In afwijking van artikel 546, 547 en 551 tot 564 van het Burgerlijk Wetboek en behoudens andersluidende overeenkomst met het Vlaamse Gewest, komt het eigendomsrecht van alles wat de in dit artikel bedoelde goederen voortbrengen en van alles wat er, door toedoen van wie dan ook natuurlijk of kunstmatig als bijzaak mee wordt verenigd, voor de duur van de concessie- of huurovereenkomst toe aan De Scheepvaart. 178 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Afdeling 3
decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dit recht van voorkoop.]4
}1. – § 2 opgeheven bij art. 42, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }2. – § 3 opgeheven bij art. 42, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }3. – § 4 opgeheven bij art. 42, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }4. – § 6 toegevoegd bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 11. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 42, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 12. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 42, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 13. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 42, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 14. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 42, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 15. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 42, 3°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 43)
Art. 16. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 42, 3°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 15. De Vlaamse Regering kan overgaan tot onteigening van onroerende goederen die vereist zijn voor de aanleg of heraanleg van bedrijventerreinen, toegangswegen naar of bijkomende infrastructuur voor die bedrijventerreinen. Art. 16. De Vlaamse Regering kan de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten, de autonome gemeentebedrijven, de Vlaamse openbare instellingen en andere publiekrechtelijke rechtspersonen die daarvoor door haar worden aangewezen, geval per geval machtigen tot onteigening voor de (her)aanleg van bedrijventerreinen, alsook van hun toegangswegen en de bijkomende infrastructuur voor die bedrijventerreinen. Art. 23. In geval van wederverkoop van de in het kader van deze afdeling onteigende gronden bevatten de onderhandse en authentieke aktes houdende verkoop van de betreffende gronden een clausule die de koper verplicht om de gronden te gebruiken met het oog op de verwezenlijking van het initiele oogmerk van de onteigening. Bij gebrek aan het realiseren van het initiele oogmerk van de onteigening vrijwaart de koper de onteigenende instantie voor alle schade en kosten ten gevolge van de niet-verwezenlijking van het onteigeningsdoel. Als de voorwaarden bij wederverkoop van de onteigende gronden, vermeld in het eerste lid, worden opgenomen in de verkoopsovereenkomst, hoeven de onteigende gronden niet aan de onteigende te worden aangeboden overeenkomstig artikel 23 van de wet van 17 april 1835 op de onteigening ten algemenen nutte. Afdeling 4
Recht van terugkoop en recht van wederovername Art. 25. Publiekrechtelijke rechtspersonen actief inzake de ontwikkeling of het beheer van bedrijventerreinen kunnen bij het verkopen, in opstal, erfpacht of vruchtgebruik geven van hun gronden gelegen binnen bedrijventerreinen, in de onderhandse overeenkomst en in de authentieke akte een recht van terugkoop, respectievelijk een recht van wederovername opnemen zoals bedoeld in dit decreet, voor zover deze onderhandse overeenkomst en authentieke akte tot stand komen na de inwerkingtreding van dit decreet.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 11. Voorkooprechten Subtrefwoord «11. Voorkooprechten» — p. 1112
Diezelfde personen kunnen bovendien in een onderhandse overeenkomst en in een authentieke akte voor de verkoop, het in opstal, erfpacht of vruchtgebruik geven van andere gronden gelegen binnen bedrijventerreinen een recht van terugkoop, respectievelijk een recht van wederovername laten opnemen, dit door zulks bij overeenkomst op te leggen aan de eigenaar of aan de persoon die het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik vestigt, eveneens voor zover de betreffende onderhandse overeenkomst en authentieke akte tot stand komt na de inwerkingtreding van dit decreet.
Art. 26. De hierna genoemde personen moeten, bij de verkoop, het in opstal, erfpacht of vruchtgebruik geven van de hierna vermelde gronden gelegen binnen bedrijventerreinen in de onderhandse overeenkomst en in de authentieke akte die verleden wordt na de inwerkingtreding van dit decreet een recht van terugkoop, respectievelijk een recht van wederovername opnemen of laten opnemen: 1° iedere persoon aan wie een ondersteuning als vermeld in titel 3, afdeling 2, onderafdeling 1 of onderafdeling 3 of afdeling 3, is verleend en dit voor de gronden gelegen binnen het inrichtingsplan van de zone waarvoor de ondersteuning is verleend; 2° de persoon die een onteigeningsmachtiging heeft verkregen op basis van dit decreet voor de aanleg of heraanleg van een bedrijventerrein, toegangswegen naar of bijkomende infrastructuur voor dat bedrijventerrein en dit voor de gronden waarop de onteigeningsmachtiging betrekking heeft; 3° de persoon die gronden heeft verworven krachtens het terugkooprecht, vermeld in artikel 32 van de wet van 30 december 1970 op de economische expansie en dit voor de aldus verworven gronden; 4° de persoon die gronden heeft verworven krachtens het terugkooprecht, vermeld in artikel 75 of 76 van het decreet van 19 december 2003 houdende bepalingen ter begeleiding van de begroting 2004 en dit voor de aldus verworven gronden; 5° de persoon die gronden of een recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik heeft verworven krachtens het terugkooprecht of het recht van wederovername bedoeld in dit decreet en dit voor de aldus verworven gronden en rechten.
Art. 27. § 1. De contractuele clausules die, in de gevallen bedoeld in de artikelen 25 en 26, met betrekking tot het recht van terugkoop en het recht van wederovername worden opgenomen in de onderhandse overeenkomst en in de authentieke akte, vermelden minstens het volgende: 1° de verplichting om de gronden en de opstallen aan te wenden voor een economische bedrijvigheid, de omschrijving van die economische bedrijvigheid, de algemene voorwaarden voor dat gebruik, de verplichting om over te gaan tot de bebouwing en exploitatie van de gronden en opstallen en de termijn waarin die verplichtingen gerealiseerd moeten worden; 2° dat het recht van terugkoop of het recht van wederovername van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik enkel kan worden uitgeoefend indien: a) de koper of titularis van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik de volledige grond en de opstallen dan wel een substantieel deel van de grond gedurende meer dan twee jaar niet gebruikt of voor een andere bedrijvigheid gebruikt dan voor de bedrijvigheid, vermeld in punt 1°;
b) de koper of titularis van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik voor de volledige grond dan wel voor een substantieel deel van de grond de gestelde voorwaarden van gebruik niet naleeft; c) de koper of titularis van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik de sectorale regelgeving schendt die op hem van toepassing is, en als daardoor ernstige hinder voor de overige bedrijven van het bedrijventerrein wordt veroorzaakt, waardoor een normaal beheer van het bedrijventerrein niet meer mogelijk is; 3° de begunstigden van het recht van terugkoop of het recht van wederovername, waaronder minstens de verkoper of degene die het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik heeft verleend en de in paragraaf 2 vermelde overheden; 4° de prijs of wijze van prijsbepaling voor de terugkoop of de wederovername, in overeenstemming met het vermelde in artikel 29; 5° de rechten en verplichtingen vermeld in de artikelen 30, 31, 32 en 33. § 2. De in artikel 27, § 1, 3°, vermelde overheden zijn de gemeenten op het grondgebied waarvan de gronden liggen. Elk van de betrokken gemeenten kan even wel beslissen om in haar plaats haar autonoom gemeentebedrijf dat actief is op het vlak van de (her)aanleg van bedrijventerreinen, het intergemeentelijk samenwerkingsverband dat actief is op het vlak van de (her)aanleg van bedrijventerreinen en waarbij ze aangesloten is of de territoriaal bevoegde provinciale ontwikkelingsmaatschappij aan te wijzen als begunstigde van het terugkooprecht of het recht van wederovername. De gemeente moet, in voorkomend geval, die beslissing genomen en ter kennis gebracht hebben aan de verkoper, respectievelijk de verlener van de opstal, de erfpacht of het vruchtgebruik en dit vooraleer de authentieke akte vermeld in paragraaf 1 verleden wordt, zodat de akte de definitieve begunstigde van het recht van terugkoop of het recht van wederovername bevat.
Art. 28. Het recht van terugkoop of het recht van wederovername: 1° kan bij de uitoefening door de begunstigde van dat recht beperkt worden tot een gedeelte van de gronden en de opstallen; 2° geldt onbeperkt in de tijd; 3° wordt ingevolge de bij wet voorgeschreven bekendmaking van de authentieke akte waarin het recht van terugkoop of wederovername is opgenomen, tegenstelbaar aan derden.
Art. 29. § 1. De terugkoop van de grond zal gebeuren tegen de prijs van de eerste verkoop, aangepast aan de schommelingen van de index van de consumptieprijzen. Als voordien reeds een verkoop werd toegestaan door de begunstigden van het recht van terugkoop, zal de terugkoop plaatsvinden tegen de prijs van de laatste verkoop waarvoor toestemming gegeven werd, aangepast aan de schommelingen van de index van de consumptieprijzen. De opstallen, met uitzondering van het materieel en de outillage die de gebruiker toebehoren en op de grond zijn gelegen, worden teruggekocht tegen de venale waarde van die opstallen op het moment van de terugkoop. De venale waarde van de opstallen wordt bepaald door een expert-schatter. Die wordt in onderling overleg aangewezen door de begunstigde die het recht van terugkoop uitoefent en door de eigenaar van de opstallen. Als beiden het niet eens raken, wijzen ze elk een expert-schatter aan. Die expert-schatters zullen in onderling overleg een derde expert-schatter aanwijzen en geza-
menlijk de venale waarde vaststellen. Alle kosten van de vaststelling van de venale waarde worden gedragen door de eigenaar van de opstallen. Alle betrokkenen zijn ertoe gehouden de nodige medewerking te verlenen om de venale waarde vast te stellen. § 2. De wederovername van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik zal gebeuren tegen de prijs die wordt bepaald in de overeenkomst waarin het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik is toegekend. Die overeenkomst kan ook bepalen dat die prijs zal worden bepaald door een of meer expert-schatters. In dat geval wordt, in onderling overleg, een expert-schatter aangewezen door de begunstigde die het recht van wederovername uitoefent en door de houder van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik. Indien beiden het niet eens raken, wijzen ze elk een expert-schatter aan. Die expert-schatters zullen in onderling overleg een derde expert-schatter aanwijzen en gezamenlijk de prijs bepalen. Alle kosten van de vaststelling van de prijs worden gedragen door de houder van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik. Alle betrokkenen zijn ertoe gehouden de nodige medewerking te verlenen om de prijs vast te stellen. § 3. Voor de terugkoop of de wederovername is de begunstigde die het recht uitoefent, geen andere vergoeding verschuldigd dan de vergoeding bedoeld in dit artikel.
Art. 30. De eigenaar of titularis van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik mag het goed verder verkopen of zijn recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik overdragen en persoonlijke gebruiks- of genotsrechten toekennen na voorafgaande toestemming van elk van de begunstigden van het recht van terugkoop of het recht van wederovername. Bij een dergelijke verkoop of overdracht moeten de onderhandse overeenkomst en de authentieke akte waarin de overdrachten en rechten worden vastgelegd, in elk geval de clausules, vermeld in artikel 27, bevatten ten gunste van de oorspronkelijke begunstigden van het recht van terugkoop of het recht van wederovername. De toestemming wordt per aangetekende brief gevraagd, waarbij minstens het ontwerp van de akte en de omschrijving van de economische activiteit die uitgeoefend zal worden op de zone, worden gevoegd. De begunstigden van het recht van terugkoop of het recht van wederovername delen hun beslissing mee binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum dat ze het verzoek om de voorafgaande toestemming hebben ontvangen. De begunstigden van het recht van terugkoop of het recht van wederovername brengen elkaar op de hoogte van de genomen beslissing. Als binnen de termijn de beslissing niet is meegedeeld, wordt de toestemming geacht verleend te zijn onder de voorwaarde dat de nieuwe akte van verkoop of de akte van overdracht van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik de clausules, vermeld in artikel 27, bevat ten gunste van de oorspronkelijke begunstigden van het recht van terugkoop of het recht van wederovername. De begunstigden van het recht van terugkoop of het recht van wederovername mogen de toestemming, vermeld in het eerste lid, weigeren of voorwaarden aan die toestemming koppelen, zolang die voorwaarden niet ingegeven zijn vanuit louter financiele motieven.
Art. 31. Als de gronden of daarop opgerichte opstallen ter beschikking gesteld worden aan andere gebruikers door huur, of andere vergelijkbare persoonlijke gebruiks- of genotsrechten, moet in de
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
179
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
overeenkomst waarbij het gebruiks- of genotsrecht aan de gebruiker wordt verleend, worden voorzien in: 1° de verplichting van de gebruiker om de gronden en opstallen aan te wenden voor de in de voorafgaande akten omschreven economische bedrijvigheid; 2° de algemene voorwaarden voor het gebruik; 3° eventueel de verplichting om over te gaan tot de bebouwing en exploitatie van het terrein of opstallen en de termijn waarin die verplichtingen gerealiseerd moeten worden; 4° een verwijzing naar dit artikel; 5° een overname van het bepaalde in artikel 33. De eigenaar of titularis van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik, die de gronden of de daarop opgerichte opstallen ter beschikking heeft gesteld, draagt de verantwoordelijkheid voor het naleven door de gebruiker van de vereisten, vermeld in het eerste lid. Hij kan zich niet beroepen op de nalatigheden van de gebruikers om zich tegen de uitoefening van het recht van terugkoop of het recht van wederovername te verzetten. Het recht van terugkoop of recht van wederovername kan bij de uitoefening door de begunstigde ervan beperkt worden tot het perceel van de nalatige gebruiker.
Art. 32. Voordat tot de uitoefening van het recht van terugkoop of van het recht van wederovername overgegaan kan worden, moet de eigenaar of hou-
der van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik in gebreke worden gesteld door minstens een van de begunstigden van het recht van terugkoop of van het recht van wederovername en door die begunstigde aangemaand zijn om de vastgestelde schendingen, vermeld in artikel 27, § 1, 2°, binnen een jaar op definitieve wijze ongedaan te maken. De begunstigden van het recht van terugkoop of het recht van wederovername moeten die ingebrekestelling en aanmaning versturen binnen een periode van tien jaar nadat ze kennis hebben gekregen van het feit dat een van de omstandigheden, vermeld in artikel 27, § 1, 2°, voor de uitoefening van het recht van terugkoop of het recht van wederovername zich heeft voorgedaan. Als de begunstigde van het recht van terugkoop of van het recht van wederovername vaststelt dat er na het verstrijken van de termijn van een jaar, vermeld in het eerste lid, nog altijd of opnieuw sprake is van een schending van de verplichtingen die rusten op de eigenaar of de houder van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik, kan hij of een van de andere begunstigden van het recht van terugkoop of van het recht van wederovername overgaan tot terugkoop of wederovername. Als alle of verschillende begunstigden van het recht van terugkoop of van het recht van wederovername willen overgaan tot terugkoop of wederovername, mag de eerste verkoper of eerste verlener van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik overgaan tot terugkoop of wederovername.
Als geen enkele begunstigde van het recht van terugkoop of van het recht van wederovername zijn beslissing om van het recht van terugkoop of van het recht van wederovername gebruik te maken, binnen een jaar na het verstrijken van de termijn van een jaar, vermeld in het eerste lid, om aan de vastgestelde schendingen een einde te maken, aan de eigenaar of houder van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik heeft betekend, kan het recht van terugkoop of het recht van wederovername slechts uitgeoefend worden na een nieuwe ingebrekestelling en aanmaning en het opnieuw toekennen van de termijn van een jaar om de vastgestelde schendingen ongedaan te maken.
Art. 33. De gebruiks- of genotsrechten die door de eigenaar of door de houder van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik aan derden zijn toegekend, nemen bij de uitoefening van het recht van terugkoop of van het recht van wederovername van rechtswege een einde zonder dat daarvoor vanwege de begunstigde van het recht van terugkoop of van het recht van wederovername een vergoeding verschuldigd is. De begunstigde van het recht van terugkoop of van het recht van wederovername die het recht uitoefent, kan evenwel beslissen om de gebruiks- of genotsrechten te handhaven die door de eigenaar of door de houder van het recht van opstal, erfpacht of vruchtgebruik toegekend zijn. Art. 34. De Vlaamse Regering kan nadere regels uitvaardigen voor de toepassing van de bepalingen in deze afdeling.
p. 1126 Subtrefwoord «12. Wooncode» Volledig vervangen
12. Wooncode Decr. Vl. Parl. 15 juli 1997 – Vlaamse Wooncode (uittreksel art. 1–2bis, 5–20quinquies, 84–90) Decr. Vl. R. 19 april 1995 – Leegstand en verwaarlozing bedrijfsruimten, bestrijding (uittreksel art. 1–16, 20, 23–27, 30–41, 51) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Vl. Reg. 1 juli 1997 – Leegstand en verwaarlozing bedrijfsruimten, bestrijding, uitvoering . Decr. Vl. R. 22 december 1995 – Begeleiding begroting 1996, Heffingsdecreet (uittreksel art. 24–43bis). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Vl. Reg. 2 april 1996 – Heffing ter bestrijding van verkrotting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Decr. Vl. Parl. 4 februari 1997 – Kamerdecreet (uittreksel art. 1–23). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Decr. Vl. Parl. 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode (B.S., 19 augustus 1997) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN Art. 1. Dit decreet, hierna Vlaamse Wooncode te noemen, regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet. Art. 2. § 1. }1[Voor de toepassing van de Vlaamse Wooncode en de besluiten genomen ter uitvoering ervan, worden de hierna vermelde begrippen gebruikt: 1° aanpassing: de uitvoering van specifieke werkzaamheden om een woning te doen beantwoorden 180 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
180 189 193 193 197 197
aan de woningbezetting, de gezinssamenstelling of aan de fysieke mogelijkheden van bejaarden en personen met een handicap; }2[2° decreet
Grond- en Pandenbeleid: het decreet van 27 maart 2009 betreffende het Grond- en Pandenbeleid;]2
3° bestaande woonkern: een gebied met dichte bebouwing, bestemd voor bewoning, waar gemakkelijk een aansluiting op bestaande infrastructuur kan worden gerealiseerd en dat gekarakteriseerd wordt door de effectieve beschikbaarheid van primaire voorzieningen van dagelijkse, commerciële, dienstverlenende en socio-culturele aard; 4° Heffingsdecreet: afdeling 2, van hoofdstuk VIII, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
5° gemeenschapsvoorzieningen: de installaties of gebouwen van collectieve aard en van sociaal of cultureel belang, met inbegrip van voorzieningen die bijdragen tot een verwevenheid van functies op buurtniveau; 6° woonbehoeftig: verkerend in een feitelijke economische en maatschappelijke situatie waarin een behoorlijke huisvesting slechts kan worden verworven of behouden met extra of omvattende steun; 7° gewestelijk ambtenaar: de ambtenaar die met toepassing van de regels, vastgesteld door de Vlaamse Regering wordt aangewezen en die binnen zijn ambtsgebied belast is met opdrachten inzake kwaliteitsbewaking, zoals bedoeld in titel III; 8° gezin: meerdere personen die op duurzame wijze in dezelfde woning samenwonen en daar hun hoofdverblijfplaats hebben; 9° }3[...]3 10° hoofdverblijfplaats: de woning waar een gezin of een alleenstaande effectief en gewoonlijk verblijft; }4[10°bis kamer: een woning waarin een toilet, een bad of douche of een kookgelegenheid ontbreken en waarvan de bewoners voor een of meer van die voorzieningen aangewezen zijn op de gemeenschappelijke ruimten in of aansluitend bij het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt;]4
20° sociale huisvestingsmaatschappij: de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen, vermeld in artikel 40; 21° erkende huurdiensten: }8[huurdersbonden]8 of sociale verhuurkantoren die door de Vlaamse Regering erkend zijn overeenkomstig artikel 56; 22° }9[sociale huurwoning: een woning die als hoofdverblijfplaats verhuurd of onderverhuurd wordt door: a) de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of een sociale huisvestingsmaatschappij; b) de sociale verhuurkantoren die overeenkomstig artikel 56 erkend zijn als huurdienst;
1) er werd een subsidie verleend als vermeld in punt 23°, c);
c) het Vlaams Woningfonds, een gemeente, een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een OCMW of een OCMW-vereniging, voor zover er voor die woning een van de volgende subsidies werd verleend:
2) er wordt toepassing gemaakt van artikel 4.1.15 van het decreet Grond- en Pandenbeleid;
1) een subsidie met toepassing van artikel 38, tweede lid, 5°, van de Huisvestingscode, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1970, bekrachtigd bij de wet van 2 juli 1971; 2) een subsidie als vermeld in artikel 49 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992, in artikel 38, § 1, of in hoofdstuk II of III van titel VI; d) een gemeente, een OCMW of een sociale woonorganisatie, met uitzondering van de huurdersorganisaties, voor zover op de woning het sociaal beheersrecht, vermeld in artikel 90, wordt uitgeoefend of voor zover het een woning als vermeld in artikel 18, § 2, betreft;
12° }6[onbewoonbare woning: een woning die niet in aanmerking komt voor bewoning omdat ze gebreken vertoont die een veiligheids- of gezondheidsrisico inhouden;]6
e) een gemeente of een OCMW, voor zover de woning verworven werd met toepassing van het recht van voorkoop, vermeld in artikel 85;
14° ongeschikte woning: een woning die niet beantwoordt aan de veiligheids-, gezondheids- of kwaliteitsnormen, opgelegd door de Vlaamse Wooncode; 15° opvulbouw: de realisatie van één of meer woningen binnen een bestaande woonkern, die in verhouding tot het aantal bestaande woningen een klein deel ervan uitmaken; 16° }7[overbewoonde woning: een woning die onaangepast is vanwege de woningbezetting, waarbij het aantal bewoners van de woning zo groot is dat het een veiligheids- of gezondheidsrisico vormt;]7 17° personen met een handicap: personen die voldoen aan de criteria om een attest te bekomen volgens het besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de attesten die in aanmerking worden genomen om een ernstige handicap vast te stellen; 18° renovatie: de uitvoering van structurele ingrepen die vooral betrekking hebben op de stabiliteit, de bouwfysica of de veiligheid, aan een woning of gebouw dat bestemd is om te worden bewoond; 19° renovatie- of opvulbouwproject: een sociaal woonproject dat omvangrijke structurele ingrepen inhoudt, met name renovatie, vervangingsbouw en/of opvulbouw, met betrekking tot één of meer woningen, gebouwen of percelen die gelegen zijn in een bestaande woonkern;
a) de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of een sociale huisvestingsmaatschappij; b) een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband, voor zover er met betrekking tot dat perceel een van de volgende gevallen zich voordoet:
11° }5[onaangepaste woning: een woning die niet aangepast is aan de fysieke mogelijkheden van bejaarden of personen met een handicap of die niet aangepast is aan de woningbezetting volgens de normen, vastgesteld met toepassing van artikel 5, § 1, derde lid;]5
13° ongeschikt gebouw: een gebouw dat niet meer geschikt is voor een gebruik waarvoor het oorspronkelijk bestemd was;
25° }11[sociale kavel: een in een goedgekeurde en niet-vervallen verkaveling gelegen afgebakend perceel, voorzien van de nodige infrastructuur en nutsvoorzieningen, dat wordt bestemd om verkocht te worden aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden door:
f) een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband, voor zover er toepassing gemaakt wordt van artikel 4.1.15 van het decreet Grond- en Pandenbeleid;]9 23° }10[sociale koopwoning: een woning die wordt bestemd om verkocht te worden aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden door: a) de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen of een sociale huisvestingsmaatschappij; b) een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband, voor zover er toepassing gemaakt wordt van artikel 4.1.15 van het decreet Grond- en Pandenbeleid; c) het Vlaams Woningfonds, een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband, voor zover er voor die woning een subsidie verleend werd als vermeld in artikel 49 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992, in artikel 38, § 1, of in hoofdstuk II of III van titel VI;
c) een gemeente, voor zover het perceel verworven werd met toepassing van het recht van voorkoop; d) een private actor, voor zover er toepassing gemaakt wordt van artikel 4.1.22 van het decreet Grond- en Pandenbeleid;]11 26° sociale woonorganisaties: de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, een sociale huisvestingsmaatschappij, het Vlaams Woningfonds }12 [...] 12 , een sociaal verhuurkantoor of een }13[huurdersbond]13; 27° subsidiabel bedrag: de kostprijs van de gesubsidieerde verrichting of het bedrag dat de Vlaamse Regering vaststelt en waarop de subsidie of de tegemoetkoming wordt berekend; 28° subsidie: een voordeel dat betrekking heeft op een woonproject en krachtens de Vlaamse Wooncode wordt verleend aan andere initiatiefnemers dan gezinnen of alleenstaanden; 29° tegemoetkoming: een voordeel dat krachtens de Vlaamse Wooncode wordt verleend aan gezinnen of alleenstaanden; 30° verbetering: de uitvoering van beperkte ingrepen aan een woning, vooral met betrekking tot het comfort, de toegankelijkheid, de energie-efficiëntie of de privacy ten aanzien van de onmiddellijke woonomgeving; 31° woning: elk onroerend goed of het deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van een gezin of alleenstaande; 32° woonproject: een sociaal woonproject of een ander woonproject dat wordt opgezet om te voorzien in de huisvesting van gezinnen of alleenstaanden of om hun woonsituatie te verbeteren. Een woonproject is sociaal wanneer het de realisatie van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of sociale kavels, met inbegrip van de eventuele gemeenschappelijke voorzieningen betreft. Een sociaal woonproject is gemengd wanneer aan minstens één van de volgende voorwaarden is voldaan:
d) een gemeente, voor zover de woning verworven werd met toepassing van het recht van voorkoop;
a) het woonproject omvat of realiseert een menging van sociale huur- en sociale koopwoningen;
e) een private actor, voor zover er toepassing gemaakt wordt van artikel 4.1.22 van het decreet Grond- en Pandenbeleid;]10
b) de sociale huurwoningen en/of sociale koopwoningen worden zodanig geïntegreerd in de bestaande woonstructuur dat er een menging ontstaat met woningen van de privésector;
24° sociale lening: een lening die overeenkomstig de bepalingen van artikel 78 of 79 aan een gezin of alleenstaande wordt toegekend voor de bouw, de verwerving, de renovatie, de verbetering of de aanpassing van een woning en die gedekt is door een hypotheek op die woning;
33° woonwagen: een woongelegenheid, gekenmerkt door flexibiliteit en verplaatsbaarheid, bestemd voor permanente en niet-recreatieve bewoning; 34° }14[huurder van een sociale huurwoning:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
181
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
a) de persoon die zich bij de inschrijving voor een sociale huurwoning heeft opgegeven als referentiehuurder, en de persoon die bij aanvang van de huurovereenkomst met hem gehuwd is of wettelijk samenwoont of die bij aanvang van de huurovereenkomst zijn feitelijke partner is; b) de persoon die na de aanvang van de huurovereenkomst huwt of wettelijk gaat samenwonen, met de persoon, vermeld in punt a), en die de huurovereenkomst mee ondertekent of de feitelijke partner die een jaar als huurder als vermeld in punt c), samenwoont met de persoon, vermeld in punt a); c) alle andere personen dan de personen, vermeld in punt a) en b), met uitzondering van de minderjarige kinderen, die in de sociale huurwoning hun hoofdverblijfplaats hebben, en die de huurovereenkomst mee ondertekenen;]14 35° de Vlaamse Grondenbank: afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht volgens het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen; 36° niet-residentiële ruimte: elk onroerend goed of deel ervan dat niet bestemd is voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande en dat geen gemeenschapsvoorziening is noch een specifieke voorziening zoals bedoeld in artikel 72, eerste lid, 2°;]1 }15[37° landmeter-expert:
de landmeter-expert, ingeschreven op het tableau van de beoefenaars van het beroep als bedoeld in de wet van 11 mei 2003 tot bescherming van de titel en van het beroep van landmeter-expert en op wie het koninklijk besluit van 15 december 2005 tot vaststelling van de voorschriften inzake de plichtenleer van de landmeterexpert van toepassing is;]15
op wonen wordt uitgeoefend met toepassing van woonbehoeftigheidsvoorwaarden die niet werden bepaald volgens het eerste lid, wanneer de betrokken woning een sociale huurwoning wordt.]18 § 3. }19[...]19 § 4. De Vlaamse Regering kan andere dan de in § 1, eerste lid, 17°, bedoelde criteria vaststellen op grond waarvan personen, voor de toepassing van dit decreet, kunnen worden erkend als personen met een handicap. }20[§ 5. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° nutsbedrijven: de instanties die in het kader van de openbare nutsvoorziening instaan voor de levering van water; 2° distributienetbeheerders: de natuurlijke personen of rechtspersonen, vermeld in artikel 2, 8°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, en artikel 1, 31°, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen. Met behoud van de toepassing van de machtigingsprocedure bepaald in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens of van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronisch bestuurlijke gegevensverkeer kan de toezichthouder, vermeld in artikel 29bis, of de wooninspecteur, vermeld in artikel 20, § 2, in het kader van een onderzoek naar effectieve bewoning met het oog op de vaststelling van de misdrijven, vermeld in artikel 20 en 102bis, § 9, de verbruiksgegevens van water, elektriciteit en gas opvragen bij de nutsbedrijven of de distributienetbeheerders.
}16[38° OCMW-vereniging:
De nutsbedrijven of de distributienetbeheerders moeten de verbruiksgegevens binnen een termijn van 14 dagen na ontvangst van de aanvraag aan de toezichthouder of de wooninspecteur bezorgen.
}17 [39° venale
De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop de toezichthouder of de wooninspecteur de verbruiksgegevens kan opvragen en de manier waarop de gegevens moeten worden bezorgd.]20
een vereniging als vermeld in titel VIII, hoofdstuk I, van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van openbare centra voor maatschappelijk welzijn;]16 waarde: de prijs die de meestbiedende kandidaat-koper bereid zou zijn te betalen als een onroerend goed te koop gesteld zou worden onder de meest gunstige voorwaarden en na een degelijke voorbereiding.]17
Een woonproject is sociaal wanneer het de realisatie van sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of sociale verkavelingen, met inbegrip van de eventuele gemeenschappelijke voorzieningen betreft. Een sociaal woonproject is gemengd wanneer aan minstens één van de volgende voorwaarden is voldaan: a) het woonproject omvat of realiseert een menging van sociale huur- en sociale koopwoningen; b) de sociale huurwoningen en/of sociale koopwoningen worden zodanig geïntegreerd in de bestaande woonstructuur dat er een menging ontstaat met woningen van de privé-sector. De Vlaamse Regering kan de betekenis van bovengenoemde begrippen nader omschrijven. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt per vorm van steunverlening de criteria voor de evaluatie van de feitelijke situatie, bedoeld in § 1, eerste lid, 6°, waarbij de inkomensgrenzen telkens worden vastgesteld in verhouding tot de gezinssamenstelling. }18[De
Vlaamse Regering kan een bijzondere regeling treffen ten aanzien van de huurder, die niet onder de toepassing valt van titel VII en wiens recht
182 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}1. – § 1, lid 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }2. – § 1, lid 1, 2°, na wijziging, opnieuw ingevoegd bij art. 3, 1°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }3. – § 1, lid 1, 9°, opgeheven bij art. 3, 2°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 27 B. Vl. Reg. 13 september 2013, B.S., 27 november 2013) }4. – § 1, lid 1, 10°bis, ingevoegd bij art. 6, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }5. – § 1, lid 1, 11°, vervangen bij art. 6, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }6. – § 1, lid 1, 12°, vervangen bij art. 6, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }7. – § 1, lid 1, 16°, vervangen bij art. 6, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }8. – § 1, lid 1, 21°, gewijzigd bij art. 3, lid 1, Decr. Vl. Parl. 23 maart 2012, B.S., 20 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 11 mei 2012, B.S., 22 juni 2012) }9. – § 1, lid 1, 22°, na wijziging, vervangen bij art. 3, 3°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }10. – § 1, lid 1, 23°, vervangen bij art. 3, 3°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }11. – § 1, lid 1, 25°, vervangen bij art. 3, 4°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }12. – § 1, lid 1, 26°, gewijzigd bij art. 3, 5°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }13. – § 1, lid 1, 26°, gewijzigd bij art. 3, lid 2, Decr. Vl. Parl. 23 maart 2012, B.S., 20 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 11 mei 2012, B.S., 22 juni 2012) }14. – § 1, lid 1, 34°, vervangen bij art. 3, 6°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013, in-
werkingtreding: 23 december 2013 (art. 64 B. Vl. Reg. 4 oktober 2013, B.S., 13 december 2013) }15. – § 1, lid 1, 37°, ingevoegd bij art. 3, 1°, Decr. Vl. Parl. 23 december 2011, B.S., 27 januari 2012 }16. – § 1, lid 1, 38°, ingevoegd bij art. 3, 7°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }17. – § 1, lid 1, 39°, ingevoegd bij art. 3, 7°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }18. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 3, 2°, Decr. Vl. Parl. 23 december 2011, B.S., 27 januari 2012 }19. – § 3, na wijziging, opgeheven bij art. 3, 8°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 27 B. Vl. Reg. 13 september 2013, B.S., 27 november 2013) }20. – § 5 toegevoegd bij art. 3, 9°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
}1[Art.
2bis. Gemeenten kunnen de verrichtingen die zij krachtens titels VI en VII kunnen uitvoeren, geheel of gedeeltelijk laten uitvoeren door een autonoom gemeentebedrijf als vermeld in titel VII, hoofdstuk II, afdeling II, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005. In dat geval worden, voor de toepassing van de Vlaamse Wooncode en de besluiten die genomen zijn ter uitvoering ervan, de woorden «de gemeente» gelezen als «het autonoom gemeentebedrijf».]1
}1. – Ingevoegd bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
TITEL III
KWALITEITSBEWAKING F 1. Inwerkingtreding Titel III (art. 5-20): 1 november 1998 (art. 45 B. Vl. Reg. 6 oktober 1998, B.S., 30 oktober 1998)
HOOFDSTUK I
DE VEILIGHEIDS-, GEZONDHEIDS- EN WOONKWALITEITSNORMEN Art. 5. }1[§ 1. Elke woning moet op de volgende vlakken voldoen aan de elementaire veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten, die door de Vlaamse Regering nader bepaald worden: 1° de oppervlakte van de woongedeelten, rekening houdend met het type van woning en de functie van het woongedeelte; 2° de sanitaire voorzieningen, vooral de aanwezigheid van een goed functionerend toilet in of aansluitend bij de woning en een wasgelegenheid met stromend water, beide aangesloten op een afvoerkanaal zonder geurhinder; 3° de winddichtheid, de thermische isolatie en de verwarmingsmogelijkheden, vooral de aanwezigheid van voldoende veilige verwarmingsmiddelen om de woongedeelten met een woonfunctie tot een normale temperatuur te kunnen verwarmen en, indien nodig, te kunnen koelen tegen redelijke energiekosten of de mogelijkheid om die middelen op een veilige manier aan te sluiten; 4° de ventilatie-, verluchtings- en verlichtingsmogelijkheden, waarbij de verlichtingsmogelijkheid van de woongedeelten wordt vastgesteld in relatie tot de functie, de ligging en de vloeroppervlakte ervan, en de ventilatie- en verluchtingsmogelijkheid in relatie tot de functie en de ligging van het woongedeelte en tot de aanwezigheid van kook-, verwarmings- of warmwaterinstallaties die verbrandingsgassen produceren; 5° de aanwezigheid van voldoende en veilige elektrische installaties voor de verlichting van de wo-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
ning en voor het veilige gebruik van elektrische apparaten; 6° de gasinstallaties, waarbij zowel de toestellen als de plaatsing en de aansluiting ervan de nodige veiligheidsgaranties bieden; 7° de stabiliteit en de bouwfysica met betrekking tot de fundering, de daken, de buiten- en binnenmuren, de draagvloeren en het timmerwerk;
merken, de ligging en het adres. Daarbij houdt ze rekening met de woonkwaliteit, met de omvang en de ligging van de woning, met het onderscheid tussen kamers en andere woningen en met eventuele specifieke woonvormen als vermeld in paragraaf 3, eerste lid.]1 {2 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
8° de toegankelijkheid en het respect voor de persoonlijke levenssfeer;
J 2. – Artikel 5, § 1, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode schendt de bevoegdheidverdelende regels niet (Grondwettelijk Hof nr. 47/2009, 11 maart 2009, B.S., 29 april 2009).
9° de minimale energetische prestaties;
Art. 6. }1[De gemeenteraad kan bij verordening:
10° de aanwezigheid van drinkbaar water.
1° het conformiteitsattest, vermeld in artikel 7, verplicht stellen;
Elke woning moet voldoen aan de vereisten van brandveiligheid, met inbegrip van de specifieke en aanvullende veiligheidsnormen die de Vlaamse Regering vaststelt. De omvang van de woning moet minstens beantwoorden aan de woningbezetting. De Vlaamse Regering stelt de normen voor de vereiste minimale omvang van de woning vast in relatie tot de gezinssamenstelling. § 2. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 stelt de Vlaamse Regering aanvullende vereisten en normen vast voor kamers. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de kamers. § 3. De Vlaamse Regering houdt rekening met specifieke woonvormen en met de situatie van woonwagenbewoners en andere kwetsbare bewonersgroepen en kan het toepassingsgebied van de paragrafen 1 en 2 uitbreiden tot roerende woonwagens. De Vlaamse Regering kan voor de tijdelijke huisvesting van gezinnen of alleenstaanden die dakloos zijn of dreigen te worden en voor de huisvesting van bewoners van sociale huurwoningen, die tijdelijk ontruimd moeten worden voor renovatiewerkzaamheden, beperkte afwijkingen toestaan van de vereisten en normen die ze vaststelt met toepassing van paragraaf 1 of 2. De Vlaamse Regering bepaalt de aard van die afwijkingen. Ze bepaalt ook een termijn, die niet langer mag zijn dan zes maanden, waarbinnen die afwijkingen gelden. Tenzij de Vlaamse Regering anders bepaalt zijn de bepalingen van hoofdstuk II van deze titel niet van toepassing als de uitvoering van het eerste of het tweede lid aanleiding geeft tot specifieke of afwijkende vereisten of normen. In afwachting van de uitvoering van het eerste lid gelden de vereisten en normen, vermeld in paragraaf 1 en 2, niet voor woonvormen en bewonersgroepen die gevat worden door een regeling waarbij de bevoegde overheid: 1° hetzij erkenningsvoorwaarden gesteld heeft en de erkenning verleend heeft;
2° strengere veiligheids- en kwaliteitsnormen voor kamers opleggen dan vastgesteld door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 5, § 2; 3° het verhuren of ter beschikking of te huur stellen van kamers aan een voorafgaande vergunning onderwerpen met het oog op de naleving van de normen, vermeld in punt 2°. Een gemeentelijke verordening als vermeld in het eerste lid geldt pas vanaf de goedkeuring door de Vlaamse Regering en tot ze herzien of vervangen wordt met toepassing van dezelfde procedure. Als een goedgekeurde verordening opgeheven wordt, brengt de gemeente de Vlaamse Regering daarvan op de hoogte. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de gemeentelijke verordeningen, vermeld in het eerste lid.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
HOOFDSTUK II
HET CONFORMITEITSATTEST Art. 7. }1[§ 1. De conformiteit met de vereisten en normen, vastgesteld met toepassing van artikel 5, van een woning die verhuurd wordt of te huur of ter beschikking gesteld wordt als hoofdverblijfplaats of met het oog op de huisvesting van een of meer studenten, kan blijken uit het conformiteitsattest dat de burgemeester afgeeft op eigen initiatief of op verzoek. Het conformiteitsattest vermeldt ook de toegestane maximale woningbezetting volgens de normen, vastgesteld met toepassing van artikel 5, § 1, derde lid. De Vlaamse Regering stelt het model, de vergoeding voor de afgifte en de regels voor de bekendmaking van het conformiteitsattest vast. § 2. In afwijking van paragraaf 1:
de gemeente waarin de woning ligt, door de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die als eigenaar, mede-eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder of onderverhuurder een woning als hoofdverblijfplaats of met het oog op de huisvesting van een of meer studenten verhuurt of te huur of ter beschikking stelt. De burgemeester neemt binnen zestig dagen na de datum van het verzoek een beslissing over de afgifte van het conformiteitsattest, na een conformiteitsonderzoek dat verloopt volgens de procedure, vermeld in artikel 5, § 4. § 2. Als de burgemeester de afgifte van het conformiteitsattest weigert of geen beslissing neemt, kan de verzoeker binnen dertig dagen na de ontvangst van de weigering of na het verstrijken van de termijn, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, een conformiteitsonderzoek aanvragen bij de gewestelijk ambtenaar, die in dat geval zelf het conformiteitsattest kan afgeven.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 9. }1[Het verzoek tot opheffing van het besluit waarbij een woning ongeschikt of onbewoonbaar verklaard is met toepassing van hoofdstuk III wordt behandeld als een verzoek als vermeld in artikel 8, § 1, ongeacht door wie dat verzoek ingediend wordt. Als het verzoek ingewilligd wordt, geeft de burgemeester ambtshalve het conformiteitsattest af aan de eigenaar, ongeacht of de woning al dan niet verhuurd of te huur of ter beschikking gesteld wordt. Als het verzoek betrekking heeft op een woning die na de ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring een andere bestemming gekregen heeft of gesloopt is, heft de burgemeester het besluit op zonder afgifte van een conformiteitsattest. Met behoud van de toepassing van artikel 16ter, tweede lid, wordt een besluit als vermeld in het eerste lid, dat dateert van voor de afgifte van het conformiteitsattest door de burgemeester of door de gewestelijk ambtenaar, geacht opgeheven te zijn met ingang van de datum van het conformiteitsattest. Hetzelfde geldt voor het besluit dat dateert van voor het proces-verbaal van uitvoering, vermeld in artikel 20bis, § 6, derde lid, met ingang van de datum van het proces-verbaal.]1 }1. – Vervangen bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 10. }1[Het conformiteitsattest vervalt van rechtswege vanaf het ogenblik dat: 1° aan de woning werkzaamheden uitgevoerd worden als vermeld in artikel 3, § 3, van boek 3, titel 8, hoofdstuk 2, afdeling 2, van het Burgerlijk Wetboek;
1° geldt het proces-verbaal van uitvoering, vermeld in artikel 20bis, § 6, derde lid, als conformiteitsattest;
2° de woning ongeschikt of onbewoonbaar verklaard wordt met toepassing van hoofdstuk III;
§ 4. De Vlaamse Regering bepaalt de criteria en de procedure om de conformiteit van een woning met de vereisten en normen, vastgesteld met toepassing van paragraaf 1 en 2 en paragraaf 3, eerste en tweede lid, vast te stellen. Ze kan ook de wijze bepalen waarop de mogelijkheid om eventuele tekortkomingen via renovatie-, verbeterings- of aanpassings-werkzaamheden te verhelpen, beoordeeld wordt.
2° kan de gewestelijk ambtenaar een conformiteitsattest afgeven aan de verhuurder:
3° de woning onbewoonbaar verklaard wordt met toepassing van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet;
§ 5. De Vlaamse Regering stelt een webtoepassing ter beschikking van huurders en verhuurders, die toelaat een inschatting te maken van de markthuurprijs van een woning op basis van de woningken-
}1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
2° hetzij de vrijheid van vestiging voor de bewoners beperkt.
a) voor een woning die voor verhuring aangeboden wordt aan een sociaal verhuurkantoor als vermeld in artikel 56; b) na een conformiteitsonderzoek voor de tegemoetkoming in de huurprijs, vermeld in artikel 82.]1
Art. 8. }1[§ 1. Het verzoek, vermeld in artikel 7, § 1, eerste lid, wordt ingediend bij de burgemeester van
4° er voor de woning een proces-verbaal als vermeld in artikel 20, § 2, opgesteld wordt; 5° er een termijn van tien jaar of een termijn die vastgesteld wordt door de gemeenteraad, met een maximum van tien jaar, verstreken is na de afgifte van het conformiteitsattest. De Vlaamse Regering kan de termijn van tien jaar, vermeld in het eerste lid, 5°, beperken voor conformiteitsattesten die afgegeven worden nadat be-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
183
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
perkte gebreken vastgesteld zijn bij het conformiteitsonderzoek.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 11. }1[Met behoud van de toepassing van de wettelijke bepalingen over de opsporing van de wanbedrijven, vermeld in artikel 20, hebben de instanties die overeenkomstig de procedure, vermeld in artikel 5, § 4, bevoegd zijn om een conformiteitsonderzoek in te stellen, het recht de woning tussen acht uur en twintig uur te bezoeken om de conformiteit met de veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsnormen vast te stellen en de naleving ervan te controleren. De huurder en de verhuurder zijn verplicht alle nodige inlichtingen te verstrekken om het conformiteitsonderzoek in de beste omstandigheden te laten verlopen.]1 }1. – Vervangen bij art. 13 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 12. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 13. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 15 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 14. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
HOOFDSTUK III
ONGESCHIKT- EN ONBEWOONBAARVERKLARING Art. 15. }1[ § 1. Met behoud van de toepassing van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet kan de burgemeester, op eigen initiatief of op verzoek, een woning die niet beantwoordt aan de vereisten en normen, vastgesteld met toepassing van artikel 5, bij besluit ongeschikt of onbewoonbaar verklaren, op voorwaarde dat de gewestelijk ambtenaar de ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring geadviseerd heeft en na de eigenaar en de bewoner gehoord te hebben. De burgemeester neemt in dat geval alle maatregelen die hij noodzakelijk acht ter uitvoering van zijn besluit. Als na het horen van de betrokkenen blijkt dat de gebreken die aanleiding gegeven hebben tot het advies van de gewestelijk ambtenaar, vermeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk hersteld zijn, kan de burgemeester, die vaststelt dat de woning nog niet beantwoordt aan de vereisten en normen, vastgesteld met toepassing van artikel 5, toch een besluit nemen als vermeld in het eerste lid.
ambtenaar, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, te vragen. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de vrijstelling. De vrijstelling geldt vanaf de goedkeuring ervan door de Vlaamse Regering. Ze kan op elk moment ingetrokken worden als blijkt dat niet meer voldaan is aan de voorwaarden waaronder ze verleend is.]1 {2 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 17 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 R 2. – Zie B. Vl. Reg. 19 juli 2007 houdende bepaling van de inwerkingtreding van het decreet van 7 juli 2006 houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, van het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers en van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat betreft de versterking van het instrumentarium woonkwaliteitsbewaking en houdende bepaling van de in dat kader te verlenen bevoegdheden, B.S., 30 augustus 2007
Art. 16.
}1[§ 1. Het
verzoek om een woning ongeschikt of onbewoonbaar te verklaren, kan ingediend worden door het gemeentebestuur, de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, de gewestelijk ambtenaar, een sociale woonorganisatie, de gezondheidsinspecteur van het ambtsgebied waarin de woning ligt, de wooninspecteur of iedereen die blijk geeft van een belang. De burgemeester neemt een beslissing binnen drie maanden na de ontvangst van het verzoek, vermeld in het eerste lid. Hij mag voorbijgaan aan de adviesvereiste, vermeld in artikel 15, § 1, eerste lid, als de gewestelijk ambtenaar geen advies uitgebracht heeft binnen 75 dagen na de ontvangst van de adviesvraag en zolang hij niet in kennis gesteld is van een advies dat uitgebracht is na die termijn. § 2. Tegen de beslissing van de burgemeester, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, kan binnen dertig dagen na de betekening van de beslissing beroep aangetekend worden bij de Vlaamse Regering. Als de indiener van het beroep mondeling gehoord wil worden, vermeldt hij dat in zijn beroepschrift. Bij de kennisgeving van de ontvankelijkheid van het beroep nodigt de Vlaamse Regering de eigenaar, de bewoner en de burgemeester uit om hun argumenten schriftelijk kenbaar te maken. De Vlaamse Regering voegt alle tijdig ingestelde beroepen tegen dezelfde beslissing verplicht samen. Alle betrokken partijen worden onverwijld in kennis gesteld van de samenvoeging. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen drie maanden na de ontvangst van het laatst ingestelde beroep. Die termijn wordt verlengd tot vier maanden als er op verzoek van de indiener van het beroep een hoorzitting gehouden wordt. Als er geen beslissing genomen wordt binnen de termijn van drie of vier maanden, wordt het beroep geacht afgewezen te zijn.
Als de dringende werkzaamheden niet uitgevoerd worden binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, kan de burgemeester ze zelf laten uitvoeren. Op vertoon van een staat kunnen de kosten van de uitgevoerde werkzaamheden in dat geval verhaald worden op de eigenaar.
§ 3. Als de burgemeester geen beslissing neemt over het verzoek, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, kunnen de verzoeker en de overige instanties, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, beroep aantekenen bij de Vlaamse Regering binnen twaalf maanden na het verstrijken van de termijn van drie maanden, vermeld in paragraaf 1, tweede lid. Als de indiener van het beroep mondeling gehoord wil worden, vermeldt hij dat in zijn beroepschrift. De Vlaamse Regering nodigt de eigenaar en de bewoner uit om hun argumenten schriftelijk kenbaar te maken en brengt de burgemeester op de hoogte van het beroep en van het verval van zijn beslissingsbevoegdheid.
§ 3. Op verzoek van de gemeenteraad kan de Vlaamse Regering de burgemeester vrijstellen van de verplichting om het advies van de gewestelijk
De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen drie maanden na de ontvangst van het beroep tegen het stilzitten van de burgemeester. Die ter-
§ 2. In afwijking van artikel 18, § 1, kan de burgemeester, voor een of meer gebreken die vastgesteld zijn bij het conformiteitsonderzoek, de uitvoering binnen een termijn van maximaal vijftien dagen, van de dringende renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden opleggen.
184 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
mijn wordt verlengd tot vier maanden als er op verzoek van de indiener van het beroepschrift een hoorzitting gehouden wordt. Als er geen beslissing genomen wordt binnen de termijn van drie of vier maanden, wordt het beroep geacht afgewezen te zijn.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 18 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art.
16bis. De Vlaamse Regering kan in beroep het besluit nemen om de woning ongeschikt of onbewoonbaar te verklaren en de nodige maatregelen bevelen. Ze kan onder meer de burgemeester gelasten het gebouw te doen ontruimen en de toegang ertoe te verbieden. Ze bepaalt eventueel de termijn die in acht genomen moet worden voordat die maatregel uitgevoerd wordt. Als de burgemeester de maatregelen, bevolen met toepassing van het eerste lid, niet uitvoert, zijn de bepalingen van artikel 261 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 van toepassing.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 19 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art. 16ter. De instantie die het besluit tot ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring genomen heeft, deelt onmiddellijk aan de gewestelijk ambtenaar en aan de wooninspecteur mee welke woningen door het besluit gevat zijn.
Als het aantal woningen binnen hetzelfde gebouw gewijzigd wordt en die wijziging ook gevolgen heeft voor een woning die ongeschikt of onbewoonbaar verklaard is, kan het besluit tot ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring maar opgeheven worden met toepassing van artikel 9 als de woningen, wat hun aantal betreft, stedenbouwkundig vergund zijn.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 19 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art.
16quater. De Vlaamse Regering kan nadere formele en procedurele regels bepalen voor de toepassing van dit hoofdstuk.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 19 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
HOOFDSTUK IV
OVERBEWOONDE WONINGEN Art. 17. }1[§ 1. Als een woning na een conformiteitsonderzoek overbewoond blijkt te zijn, kan de burgemeester ze, op eigen initiatief of op verzoek van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, van de gewestelijk ambtenaar, van de wooninspecteur of van de gezondheidsinspecteur binnen zijn ambtsgebied, bij besluit overbewoond verklaren, op voorwaarde dat de gewestelijk ambtenaar de overbewoondverklaring heeft geadviseerd. De burgemeester neemt de nodige maatregelen om de overbewoning ongedaan te maken door één of meer bewoners te herhuisvesten zoals bepaald in artikel 17bis. § 2. De burgemeester neemt een beslissing binnen drie maanden na de ontvangst van het verzoek, vermeld in paragraaf 1, eerste lid. Hij mag voorbijgaan aan de adviesvereiste, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, als de gewestelijk ambtenaar geen advies uitgebracht heeft binnen 75 dagen na de ontvangst van de adviesvraag en zolang hij niet in kennis gesteld is van een advies dat uitgebracht is na die termijn. § 3. Tegen de beslissing van de burgemeester, vermeld in paragraaf 2, kan binnen dertig dagen na de betekening van de beslissing beroep aangetekend worden bij de Vlaamse Regering. Als de indiener
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
van het beroep mondeling gehoord wil worden, vermeldt hij dat in zijn beroepschrift. Bij de kennisgeving van de ontvankelijkheid van het beroep nodigt de Vlaamse Regering de eigenaar, de bewoner en de burgemeester uit om hun argumenten schriftelijk kenbaar te maken.
De Vlaamse Regering kan, binnen de kredieten die daartoe ingeschreven worden op de begroting van het Vlaamse Gewest en onder de voorwaarden die ze bepaalt, initiatieven nemen om de ontwikkeling van gemeentelijke herhuisvestingsmogelijkheden aan te moedigen of te ondersteunen.
De Vlaamse Regering voegt alle tijdig ingestelde beroepen tegen dezelfde beslissing verplicht samen. Alle betrokken partijen worden onverwijld in kennis gesteld van de samenvoeging.
§ 2. Als de burgemeester overgaat tot herhuisvesting van de bewoners van een ongeschikte of onbewoonbare woning kan hij de volgende kosten verhalen op de verhuurder of de persoon die de woning ter beschikking heeft gesteld:
De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen drie maanden na de ontvangst van het laatst ingestelde beroep. Die termijn wordt verlengd tot vier maanden als er op verzoek van de indiener van het beroep een hoorzitting gehouden wordt. Als er geen beslissing genomen wordt binnen de termijn van drie of vier maanden, wordt het beroep geacht afgewezen te zijn. § 4. Als de burgemeester geen beslissing neemt, kunnen de verzoeker en de overige instanties, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, beroep aantekenen bij de Vlaamse Regering binnen twaalf maanden na het verstrijken van de termijn van drie maanden, vermeld in paragraaf 2. Als de indiener van het beroep mondeling gehoord wil worden, vermeldt hij dat in zijn beroepschrift. De Vlaamse Regering nodigt de eigenaar en de bewoner uit om hun argumenten schriftelijk kenbaar te maken en brengt de burgemeester op de hoogte van het beroep en van het verval van zijn beslissingsbevoegdheid. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen drie maanden na de ontvangst van het beroep tegen het stilzitten van de burgemeester. Die termijn wordt verlengd tot vier maanden als er op verzoek van de indiener van het beroep een hoorzitting gehouden wordt. Als er geen beslissing genomen wordt binnen de termijn van drie of vier maanden, wordt het beroep geacht afgewezen te zijn. § 5. De Vlaamse Regering kan in beroep zelf het besluit nemen om de woning overbewoond te verklaren en de nodige maatregelen bevelen. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 16bis, tweede lid, van toepassing. § 6. De Vlaamse Regering kan nadere formele en procedurele regels bepalen voor de toepassing van dit hoofdstuk. Ze kan de vrijstelling, vermeld in artikel 15, § 3, uitbreiden tot het advies van de gewestelijk ambtenaar over de overbewoondverklaring.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[HOOFDSTUK
IVbis HERHUISVESTING]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art. 17bis. § 1. Als de bewoners van een onge-
schikte, onbewoonbare of overbewoonde woning geherhuisvest moeten worden en de bepalingen van artikel 18, § 2, niet toegepast kunnen worden, neemt de burgemeester de nodige maatregelen voor de bewoners die voldoen aan de voorwaarden die de Vlaamse Regering vaststelt. Hij kan daarbij onder meer de gemeentelijke huisvestingsmogelijkheden benutten of een beroep doen op de medewerking van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of van de sociale woonorganisaties, waarvan het werkingsgebied zich uitstrekt tot het grondgebied van de gemeente.
1° de kosten om de woning te ontruimen; 2° de kosten voor het vervoer en de opslag van het meubilair en de goederen van de bewoners; 3° de installatiekosten met betrekking tot de nieuw te betrekken woning; 4° het verschil tussen de kosten per maand van de woning, vermeld in punt 3°, of van het verblijf in een daartoe uitgeruste voorziening, en 20 % van het maandelijkse beschikbare inkomen van de bewoner. De Vlaamse Regering kan de kosten, vermeld in het eerste lid, nader omschrijven. Het verschil, vermeld in het eerste lid, 4°, kan verhaald worden voor een periode van maximaal een jaar. Als de gemeente daartoe een samenwerkingsovereenkomst sluit met de Vlaamse Regering, kan de Vlaamse Regering de kosten, vermeld in het eerste lid, laten prefinancieren door het Vlaamse Gewest. In dat geval treedt het Vlaamse Gewest voor de geprefinancierde kosten in alle rechten die de gemeente heeft ten aanzien van de schuldenaar. De eventuele invordering gebeurt met een dwangbevel dat opgesteld, geviseerd en uitvoerbaar verklaard wordt door de ambtenaren die aangewezen zijn met toepassing van artikel 59.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 21 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
HOOFDSTUK V
SANCTIES Art. 18. § 1. Als de woning, die ongeschikt of onbewoonbaar werd verklaard of waarvoor de afgifte van een conformiteitsattest werd geweigerd, volgens de bevindingen van het conformiteitsonderzoek }1[dat verloopt volgens de procedure, vermeld in artikel 5, § 4]1, in aanmerking komt voor renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden, dan moeten die worden uitgevoerd binnen een termijn die de Vlaamse Regering vaststelt. De Vlaamse Regering kan daarbij een bijzondere regeling vaststellen voor de eigenaar, de houder van het recht van erfpacht of opstal, of de vruchtgebruiker die de woning zelf bewoont. Voor de renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden kan onder de gestelde voorwaarden een tegemoetkoming worden verleend zoals bedoeld in artikel 83. § 2. De gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een sociale woonorganisatie, uitgezonderd een }2[huurdersbond]2, kunnen de werkzaamheden uitvoeren, voor zover ze contractueel een zakelijk recht op de woning verkrijgen of ze de woning voor minstens negen jaar huren. In dat laatste geval mag de huurprijs van de woning niet hoger zijn dan een bedrag dat wordt berekend op grond van de objectieve criteria, vastgesteld door de Vlaamse Regering, waarbij er rekening wordt gehouden met de slechte staat van de woning.
De initiatiefnemer moet de bewoners van de woning, die voldoen aan de door de Vlaamse Regering vastgestelde voorwaarden, herhuisvesten. }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }2. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 23 maart 2012, B.S., 20 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 11 mei 2012, B.S., 22 juni 2012)
Art. 19. Als de woning die ongeschikt of onbewoonbaar werd verklaard of waarvoor de afgifte van een conformiteitsattest werd geweigerd, volgens de bevindingen van het conformiteitsonderzoek }1[dat verloopt volgens de procedure, vermeld in artikel 5, § 4]1, niet in aanmerking komt voor renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden, dan moet de eigenaar binnen een termijn die de Vlaamse Regering bepaalt hetzij aan de woning een andere bestemming geven volgens de bepalingen van }2[de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009]2, hetzij de woning slopen, tenzij de sloop verboden is op grond van wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen. }1. – Gewijzigd bij art. 23 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }2. – Laatst gewijzigd bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
Art. 20. }1[§ 1. }2[}3[Als een woning of een specifieke woonvorm als vermeld in artikel 5, § 3, eerste lid, niet voldoet aan de vereisten en normen, vastgesteld met toepassing]3 van artikel 5, rechtstreeks of via tussenpersoon wordt verhuurd}4[, te huur gesteld]4 of ter beschikking gesteld met het oog op bewoning, wordt de verhuurder, de eventuele onderverhuurder of diegene die de woning ter beschikking stelt, gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van 500 tot 25.000 euro }5[of met een van die straffen alleen]5. Wanneer een roerend of een onroerend goed dat niet hoofdzakelijk voor wonen bestemd is, rechtstreeks of via een tussenpersoon wordt verhuurd}6[, te huur gesteld]6 of ter beschikking gesteld met het oog op bewoning terwijl dit goed gebreken vertoont die een veiligheids- of gezondheidsrisico inhouden of terwijl in dit goed de basisnutsvoorzieningen zoals elektriciteit, sanitair, kookgelegenheid en verwarmingsmogelijkheid ontbreken of niet behoorlijk functioneren, wordt de verhuurder, de eventuele onderverhuurder of diegene die dat roerend of onroerend goed ter beschikking stelt, gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van 500 tot 25.000 euro }7[of met een van die straffen alleen]7. Het misdrijf, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt gestraft met een geldboete van 1.000 tot 100.000 euro en met een gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar }8[of met een van die straffen alleen]8 in volgende gevallen: 1° als van de betrokken activiteit een gewoonte wordt gemaakt; 2° als het een daad van deelneming aan de hoofdof bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon heeft.]2 § 2. Onverminderd de bevoegdheden van de agenten en de officieren van gerechtelijke politie zijn de ambtenaren }9 [van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie RWO die aangewezen zijn als wooninspecteur of als ambtenaar met opsporingsen vaststellingsbevoegdheid,]9 bevoegd om de wanbedrijven, vermeld in dit artikel, op te sporen en vast te stellen in een proces-verbaal. De wooninspecteurs krijgen voor de uitoefening van die bevoegdheid de hoedanigheid van officier van gerechtelijke
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
185
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
politie en hulpofficier van de procureur des Konings. }10[...]10
De wooninspecteur deelt aan de burgemeester en de gewestelijke ambtenaar mee voor welke woningen een proces-verbaal werd opgesteld. § 3. }11[De agenten, officieren van gerechtelijke politie en ambtenaren, vermeld in paragraaf 2, hebben toegang tot de bouwplaatsen en de gebouwen om alle nodige opsporingen en vaststellingen te verrichten. Als de verrichtingen de kenmerken van een huiszoeking dragen, mogen ze alleen uitgevoerd worden op voorwaarde dat de politierechter daartoe een machtiging heeft verstrekt.]11]1 }12[§ 4. De
ming aan te geven overeenkomstig de bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 of om de woning of het goed te slopen, tenzij de sloop ervan verboden is op grond van wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen.]3 Dat gebeurt ambtshalve of op vordering van de wooninspecteur of het college van burgemeester en schepenen }4[van de gemeente waar de woning, het pand of het goed ligt]4. De rechtbank bepaalt de termijn voor de uitvoering van de }5[herstelmaatregelen]5 en kan, op vordering van de wooninspecteur of het college van burgemeester en schepenen }6[...] 6, eveneens een dwangsom bepalen per dag vertraging in de tenuitvoerlegging van de }5[herstelmaatregelen]5. De termijn voor de uitvoering van de }5[herstelmaatregelen]5 bedraagt maximaal twee jaar.
burgemeester en de ambtenaren, vermeld in paragraaf 2, kunnen de verhuurde of te huur of ter beschikking gestelde woningen die niet beantwoorden aan de vereisten en normen, vastgesteld met toepassing van artikel 5, verzegelen. Ze kunnen onder dezelfde voorwaarden overgaan tot verzegeling van de specifieke woonvormen, vermeld in artikel 5, § 3, eerste lid.
}7[...]7
Als de verzegeling gepaard gaat met gedwongen uitdrijving neemt de burgemeester de nodige initiatieven met het oog op de herhuisvesting van de bewoners in kwestie, zoals bepaald in artikel 17bis.
}8[De
De verhuurder, de volle eigenaar, de houder van het recht van opstal of erfpacht, de vruchtgebruiker of de bewoner kunnen tegen de verzegeling beroep instellen bij de Vlaamse Regering binnen een termijn van tien dagen nadat de verzegeling aan hem bekendgemaakt werd. Het beroep werkt niet opschortend. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor het instellen en het behandelen van het beroep. De doorbreking van de verzegeling wordt gelijkgesteld met een misdrijf in de zin van artikel 283 tot en met 288 van het Strafwetboek.]12 }1. – Vervangen bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 19 maart 2004, B.S., 13 juli 2004, inwerkingtreding: 13 juli 2004 (art. 48) }2. – § 1 laatst vervangen bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 7 juli 2006, B.S., 5 oktober 2006, inwerkingtreding: 9 september 2007 (art. 4 B. Vl. Reg. 19 juli 2007, B.S., 30 augustus 2007) }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 24, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }4. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 41, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }5. – § 1, lid 1, aangevuld bij art. 24, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }6. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 41, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }7. – § 1, lid 2, aangevuld bij art. 24, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }8. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 24, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }9. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 41, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }10. – § 2, lid 2, opgeheven bij art. 41, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }11. – § 3 vervangen bij art. 24, 4°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }12. – § 4 toegevoegd bij art. 24, 5°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art.
20bis. § 1. Naast de straf kan de recht-
bank de overtreder bevelen om werken uit te voeren om de woning}2[, het pand dat het gebouw met de aanwezige woonentiteiten omvat, of de specifieke woonvorm als vermeld in artikel 5, § 3, eerste lid, te laten voldoen aan de vereisten en normen, vastgesteld met toepassing]2 van artikel 5. }3[Als de rechtbank vaststelt dat de woning niet in aanmerking komt voor werkzaamheden, of dat het gaat om een goed als vermeld in artikel 20, § 1, tweede lid, beveelt ze de overtreder om er een andere bestem186 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
§ 2. De vorderingen bedoeld in § 1, worden bij het parket ingeleid bij gewone brief in naam van liet Vlaamse Gewest of het college van burgemeester en schepenen, door de wooninspecteurs en de aangestelden van het college van burgemeester en schepenen. wooninspecteur of het college van burgemeester en schepenen stuurt een afschrift van de vordering, vermeld in paragraaf 1, naar de overtreder en naar de eigenaar van }9[de woning, het pand]9 of het goed waarvoor de vordering werd ingeleid.]8 }10[De woningen, panden en goederen waarop een
vordering als vermeld in paragraaf 1 rust, worden opgenomen op een lijst die actief openbaar gemaakt kan worden.]10 § 3. De vordering wordt uitdrukkelijk gemotiveerd vanuit het oogpunt van de elementaire veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten, vermeld in artikel 5. § 4. De vordering vermeldt minstens de gebreken }11[op basis]11 waarvan het herstel wordt gevorderd. § 5. De wooninspecteur en het college van burgemeester en schepenen kunnen ook voor de rechtbank van eerste aanleg, zetelend in burgerlijke aangelegenheden, in het gerechtelijk arrondissement waar }12[}13[de woning, het pand, de specifieke woonvorm]13 of het goed, vermeld in artikel 20, § 1]12, zich bevindt, de uitvoering van }12[herstelmaatregelen]12 vorderen zoals omschreven in § 1. § 6. }14[Als de overtreder de gevorderde of de door de rechtbank opgelegde herstelmaatregelen vrijwillig heeft uitgevoerd, brengt hij de wooninspecteur en het college van burgemeester en schepenen daarvan onmiddellijk op de hoogte. De kennisgeving wordt aangetekend verstuurd of wordt afgegeven tegen ontvangstbewijs. Na ontvangst van de vergoeding, vermeld in het tweede lid, doet de ambtenaar, vermeld in artikel 20, § 2, eerste lid, een controle ter plaatse en stelt hij een proces-verbaal van vaststelling op. De controle ter plaatse, vermeld in het eerste lid, wordt pas uitgevoerd na de betaling van een vergoeding. De Vlaamse Regering bepaalt het bedrag van de vergoeding en de nadere regelen voor de inning ervan. De opbrengst van de vergoeding wordt toegewezen aan het Herstelfonds, vermeld in artikel 6.1.56 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009. De wooninspecteur stelt een proces-verbaal van uitvoering op. Behoudens bewijs van het tegendeel geldt alleen het proces-verbaal van uitvoering als
bewijs van het herstel en van de datum van het herstel. De wooninspecteur zendt een afschrift van het proces-verbaal van uitvoering aan het college van burgemeester en schepenen en aan de overtreder en de eigenaar van }15[de woning, het pand, de specifieke woonvorm] 15 of het goed, vermeld in artikel 20, § 1. Het college van burgemeester en schepenen kan geen conformiteitsattest afleveren zolang uit het proces-verbaal van uitvoering niet blijkt dat de herstelmaatregel volledig uitgevoerd is.]14 § 7. Voor het geval dat de }16[herstelmaatregelen]16 door de overtreder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn worden uitgevoerd, beveelt het vonnis van de rechter, bedoeld in §§ 1 en 5, dat de wooninspecteur, het college van burgemeester en schepenen of eventueel de burgerlijke partij, ambtshalve in de uitvoering ervan kan voorzien. Wanneer de overtreder in gebreke blijft }17[...]17 is hij verplicht alle uitvoeringskosten te vergoeden op vertoon van een staat, opgesteld door de overheid, bedoeld in het eerste lid, of begroot en uitvoerbaar verklaard door de beslagrechter in de burgerlijke rechtbank. De verjaringstermijn van de maatregel, bedoeld in §§ 1 en 5, neemt een aanvang vanaf het verstrijken van de termijn die de rechtbank bepaald heeft voor de tenuitvoerlegging ervan. § 8. In geval van veroordeling wegens één van de misdrijven, bepaald in artikel 20, § 1, machtigt het vonnis van de rechter, bedoeld in §§ 1 en 5, de wooninspecteur en het college van burgemeester en schepenen om de kosten, }18 [vermeld in artikel 17bis, § 2]18, te verhalen op de overtreder. }19[}20[...]20]19
De overtreder is verplicht alle kosten te vergoeden op vertoon van een staat opgesteld door de overheid, bedoeld in het eerste lid, of begroot en uitvoerbaar verklaard door de beslagrechter in de burgerlijke rechtbank.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 7 juli 2006, B.S., 5 oktober 2006, inwerkingtreding: 9 september 2007 (art. 4 B. Vl. Reg. 19 juli 2007, B.S., 30 augustus 2007) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 25, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }3. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 42, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }4. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 25, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }5. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 42, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }6. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 27 januari 2009 (art. 86, inleidende zin) }7. – § 1, lid 3, opgeheven bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 27 januari 2009 (art. 86, inleidende zin) }8. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 42, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }9. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 25, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }10. – § 2, lid 3, ingevoegd bij art. 25, 4°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }11. – § 4 gewijzigd bij art. 42, 4°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }12. – § 5 gewijzigd bij art. 42, 5°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }13. – § 5 gewijzigd bij art. 25, 5°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }14. – § 6, na wijzigingen, vervangen bij art. 42, 6°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }15. – § 6, lid 3, gewijzigd bij art. 25, 6°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }16. – § 7, lid 1, gewijzigd bij art. 42, 7°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }17. – § 7, lid 2, gewijzigd bij art. 33 Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 27 januari 2009 (art. 86, inleidende zin)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126 }18. – § 8, lid 1, gewijzigd bij art. 25, 7°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }19. – § 8, lid 2, ingevoegd bij art. 42, 9°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }20. – § 8, lid 2, opgeheven bij art. 25, 8°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art. 20ter. De dagvaarding voor de correctionele rechtbank op grond van artikel 20, of het exploot tot inleiding van het geding, bedoeld in artikel 20bis, § 5, is pas ontvankelijk na overschrijving in het hypotheekkantoor van het gebied waar de goederen gelegen zijn.
Elke eindbeslissing die in de zaak gewezen is, wordt op de kant van de overgeschreven dagvaarding of van het overgeschreven exploot ingeschreven op de wijze, bepaald in artikel 84 van de hypotheekwet. Bij gebrek aan een overschrijving, bedoeld in het eerste lid, wordt de eindbeslissing ingeschreven op de kant van de overschrijving van de titel van verkrijging. Hetzelfde geldt voor het proces-verbaal waarbij wordt vastgesteld dat het vonnis is uitgevoerd. De dagvaarding of het exploot vermeldt de kadastrale omschrijving van het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van het misdrijf en identificeert de eigenaar ervan, in de vorm en onder de sanctie voorgeschreven door de wetgeving inzake hypotheken. Elke eindbeslissing die in de zaak gewezen is, is steeds tegenstelbaar aan derden-verkrijgers, van wie de titel niet was overgeschreven vóór de in het eerste lid bedoelde overschrijving, of vóór de inschrijving van de dagvaarding of het exploot tot inleiding van het geding, op de kant van de overschrijving van een eerdere titel van verkrijging. }2[Als
openbare besturen of derden wegens het in gebreke blijven van de veroordeelde of van de nieuwe houder van het zakelijk recht, vermeld in artikel 20quater, gedwongen zijn om het vonnis uit te voeren]2, wordt de daaruit te hunnen bate voortvloeiende schuldvordering gewaarborgd door een wettelijke hypotheek, die ingeschreven, vernieuwd, verminderd of gedeeltelijk doorgehaald wordt overeenkomstig de bepalingen in de hoofdstukken IV en V van de hypotheekwet. Die waarborg dekt ook de schuldvordering ten gevolge van de kosten van de hypothecaire formaliteiten. die door hen zijn voorgeschoten en die ten laste komen van de veroordeelde }3[of van de nieuwe ho ud er van he t zak eli jk re ch t, ve rm e ld in artikel 20quater]3.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 7 juli 2006, B.S., 5 oktober 2006, inwerkingtreding: 9 september 2007 (art. 4 B. Vl. Reg. 19 juli 2007, B.S., 30 augustus 2007) }2. – Lid 6 gewijzigd bij art. 26, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }3. – Lid 7 aangevuld bij art. 26, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art. 20quater. Als er }2[...]2 op een roerend of
onroerend goed ten gevolge van een definitieve rechterlijke beslissing een verplichting rust om herstelmaatregelen uit te voeren als vermeld in artikel 20bis, wordt die verplichting op het ogenblik dat een authentieke akte wordt opgesteld voor de overdracht van een zakelijk recht }2[...]2 op het goed, in een afzonderlijke akte vermeld. In die akte wordt ook vermeld dat de nieuwe houder van het zakelijk recht de verbintenis aangaat om, met behoud van de toepassing van de verplichting voor de overtreder, de opgelegde herstelmaatregelen uit te voeren en de eventuele uitvoeringskosten te vergoeden overeenkomstig artikel 20bis, § 7, tweede lid.
De instrumenterende ambtenaar bezorgt een afschrift van de afzonderlijke akte, vermeld in het eerste lid, aan de wooninspecteur.]1
De instrumenterende ambtenaar leest dit artikel voor bij de verkoop van een woning, bedoeld in het eerste lid.
}1. – Ingevoegd bij art. 44 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79). Dit art. is niet van toepassing als de onderhandse akte voor de datum van inwerkingtreding van dit decreet werd opgesteld (art. 78) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 27 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
§ 2. Wanneer de in § 1 vermelde initiatiefnemers geen gebruik maken van hun recht van wederinkoop, hebben ze, onder de voorwaarden die de Vlaamse Regering vaststelt, het recht om van de kopers van een sociale woning die deze woning wederverkopen of verhuren binnen een termijn van twintig jaar volgend op de aankoop, een vergoeding te vorderen waarvan de Vlaamse Regering het minimum en het maximum bepaalt.
}1[Art.
20quinquies. De overtreder brengt voor het afsluiten van de overeenkomst tot overdracht van een zakelijk recht, de kandidaat-houder van het zakelijk recht op de hoogte dat op het goed een vordering of veroordeling als vermeld in artikel 20bis, § 1, rust. In de overeenkomst tot overdracht van het zakelijk recht wordt vermeld dat op het goed een bovenvermelde vordering of veroordeling rust. Met behoud van het recht om een schadevergoeding te eisen, vernietigt de rechtbank, op vordering van de nieuwe houder van het zakelijk recht, de titel van overdracht van zakelijk recht als de overtreder niet voldaan heeft aan de verplichting, vermeld in het eerste lid. In afwijking van het tweede lid kan de nieuwe houder van het zakelijk recht de vordering tot vernietiging niet inroepen als de informatie, vermeld in het eerste lid, wordt meegedeeld bij het verlijden van de authentieke akte en als de nieuwe houder van het zakelijk recht verzaakt aan de vordering tot vernietiging.]1
}1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 35 Decr. Vl. Parl. 19 maart 2004, B.S., 13 juli 2004, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 48); wijziging bij art. 35 ingetrokken bij art. 75, 5°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 61 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 1, lid 2, vervangen bij art. 43 Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
HOOFDSTUK VI
ANDERE INSTRUMENTEN F 1. Inwerkingtreding Hoofdst. VI (art. 85-90): 1 november 1998 (art. 45 B. Vl. Reg. 6 oktober 1998, B.S., 30 oktober 1998)
}1. – Ingevoegd bij art. 45 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
Afdeling 1
Recht van voorkoop TITEL VI
INSTRUMENTEN VAN HET WOONBELEID
HOOFDSTUK V
HET RECHT VAN WEDERINKOOP Art. 84. § 1. }1[}2[De VMSW]2, de]1 sociale huisvestingsmaatschappijen, het VWF, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn beschikken, zonder enig uitdrukkelijk beding, gedurende twintig jaar over het recht om de sociale huurwoningen en sociale koopwoningen die ze hebben verkocht aan woonbehoeftige gezinnen of alleenstaanden terug te nemen wanneer die de voorwaarden en verbintenissen als koper die voortvloeien uit de Vlaamse Wooncode en de besluiten ter uitvoering ervan niet nakomen. }3[De woning kan worden teruggenomen tegen de
oorspronkelijke verkoopprijs, vermeerderd met de gemaakte kosten van de koop en de kosten van de verbeterings- en herstellingswerkzaamheden, voor zover die niet werden uitgevoerd in strijd met de bepalingen op de ruimtelijke ordening en de stedenbouw. De oorspronkelijke verkoopprijs, de gemaakte kosten van de koop en de kosten van de verbeterings- en herstellingswerkzaamheden worden geïndexeerd op de wijze die de Vlaamse Regering vaststelt. De terugname van de woning gebeurt vrij van alle lasten en hypotheken waarmee de koper de woning mocht hebben bezwaard.]3 De woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden kunnen de woningen slechts doorverkopen na een voorafgaande kennisgeving aan de initiatiefnemer die de woning heeft verkocht.
Art. 85. § 1. De }1[}2[VMSW]2, de]1 sociale huisvestingsmaatschappijen, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn beschikken over een recht van voorkoop op de woningen waaraan ze renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden hebben uitgevoerd met toepassing van artikel 18, § 2, en 90. Onverminderd het eerste lid, krijgen }3 [de }4[VMSW]4,]3 }5[het Investeringsfonds voor gronden woonbeleid in Vlaams-Brabant opgericht bij artikel 16 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992,]5 de sociale huisvestingsmaatschappijen binnen hun werkgebied, en de gemeenten op hun grondgebied, een recht van voorkoop op: 1° een woning die is opgenomen }6[in het leegstandsregister, vermeld in artikel 2.2.6 van het }7[decreet Grond- en Pandenbeleid]7, of]6 op een van de lijsten van de inventaris, bedoeld in artikel 28, § 1, van }8[het Heffingsdecreet]8; 2° de woning, bedoeld in artikel 19, die niet werd gesloopt binnen de door de Vlaamse Regering bepaalde termijn; 3° een perceel, bestemd voor woningbouw, dat gelegen is in een door de Vlaamse Regering te bepalen bijzonder gebied. }9[}10[Het voorkooprecht geldt niet als een sociale huisvestingsmaatschappij verkoopt of als een sociale huisvestingsmaatschappij met toepassing van artikel 4.1.22 van het decreet Grond- en Pandenbeleid optreedt in naam en voor rekening van de bouwheer of verkavelaar.]10 Bij verkoop door een titularis van het voorkooprecht hebben alleen de }11[conform artikel 86, eerste lid]11, hoger in rangorde staande titularissen van het voorkooprecht een voorkooprecht.]9 }12[Van het recht van voorkoop zijn uitgesloten:
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
187
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
1° de woningen die deel uitmaken van een gebouw met meerdere woningen, waarbij de verkoop medeeigendom over gemeenschappelijke delen doet ontstaan; 2° afzonderlijke garages; 3° afzonderlijke loten van een goedgekeurde verkaveling }13[die niet in zijn geheel wordt verkocht]13; 4° de aankoop van een eerste woning of een perceel bestemd voor woningbouw door een of meer natuurlijke personen, op voorwaarde dat deze verkrijgers geen andere woning of ander perceel bestemd voor woningbouw volledig in volle eigendom of volledig in vruchtgebruik hebben, op de dag van het sluiten van de overeenkomst tot koop.]12 }14[De
Vlaamse Regering kan uitzonderingen vaststellen op de in het vierde lid bepaalde uitsluitingen van het recht van voorkoop.]14 § 2. }15[...]15 § 3. }16[...]16 }17[§ 4. De
bepalingen van titel IV, hoofdstukken I, II en VI, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de oprichting van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen zijn van toepassing op dit recht van voorkoop.]17
}18[§ 5. In de gemeenten waarin het aandeel sociale
huurwoningen ten opzichte van het totale woningpatrimonium meer bedraagt dan 10 %, kunnen de VMSW en de socialehuisvestingsmaatschappijen het recht op voorkoop vermeld in § 1, tweede lid, slechts uitoefenen na een positief advies van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de woning of het perceel waarop het recht van voorkoop van toepassing, gelegen is. Het advies vanwege het college van burgemeester en schepenen moet gemotiveerd zijn en minstens de redenen aangeven volgens dewelke het betrokken project voor sociaal wonen geen meerwaarde zou opleveren. De Vlaamse Regering stelt de lijst van de gemeenten, vermeld in het eerste lid jaarlijks vast. De VMSW en de socialehuisvestingsmaatschappijen vragen het in het eerste lid vermelde advies binnen twintig dagen nadat ze in kennis werden gesteld van de geplande verkoop. Wanneer het advies negatief is, zien de VMSW of de socialehuisvestingsmaatschappijen af van het recht van voorkoop. Wordt geen advies gegeven binnen een termijn van twintig dagen, dan wordt het advies geacht gunstig te zijn.]18 }19[§ 6. Het decreet van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten is van toepassing op dat recht van voorkoop.]19 }1. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 36, 1°, Decr. Vl. Parl. 19 maart 2004, B.S., 13 juli 2004, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 48); wijziging bij art. 36, 1°, ingetrokken bij art. 75, 5°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – § 1, lid 1, gewijzigd bij art. 62 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 36, 2°, Decr. Vl. Parl. 19 maart 2004, B.S., 13 juli 2004, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 48); wijziging bij art. 36, 2°, ingetrokken bij art. 75, 5°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }4. – § 1, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 62 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
188 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}5. – § 1, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 3, § 1, Decr. Vl. Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008 }6. – § 1, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 7.2.23 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }7. – § 1, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 44, 1°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }8. – § 1, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 70 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }9. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 8 juli 1999, inwerkingtreding: 8 juli 1999 (art. 10) }10. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 44, 2°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }11. – § 1, lid 3, gewijzigd bij art. 21, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }12. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008 }13. – § 1, lid 4, 3°, aangevuld bij art. 44, 3°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }14. – § 1, lid 5, ingevoegd bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008 }15. – § 2, na wijziging, opgeheven bij art. 37, 1°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }16. – § 3 opgeheven bij art. 37, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }17. – § 4 toegevoegd bij art. 39 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 9 februari 2007, inwerkingtreding: 1 augustus 2007 (art. 67, § 3) }18. – § 5 toegevoegd bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 februari 2008, B.S., 26 maart 2008 }19. – § 6 toegevoegd bij art. 21, 2°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012); zoals vervangen bij art. 76 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
Art. 86. }1[Willen twee of meer begunstigden hun recht van voorkoop uitoefenen dan wordt het goed in de hierna vermelde volgorde toegewezen: 1° de sociale huisvestingsmaatschappij; 2° de VMSW; 3° }2[het Investeringsfonds voor grond- en woonbeleid in Vlaams-Brabant, opgericht bij artikel 16 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992;]2 }3[4° de gemeente.]3
Wanneer het goed gelegen is in het werkgebied van meerdere sociale huisvestingsmaatschappijen bepaalt de Vlaamse Regering volgens de regels die zij vaststelt, in welke volgorde die sociale huisvestingsmaatschappijen hun recht van voorkoop kunnen uitoefenen. Deze volgorde wordt hen door de Vlaamse Grondenbank meegedeeld samen met het aanbod of melding van openbare verkoop.]1 }1. – Na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012) }2. – Lid 1, 3°, laatst vervangen bij art. 45, 1°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }3. – Lid 1, 4°, ingevoegd bij art. 45, 2°, Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013
Art. 87. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 37, 3°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 88. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 37, 4°, Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Art. 89. Wanneer een begunstigde van een recht op voorkoop, bedoeld in artikel 85, § 1, eerste lid gebruik maakt van dit recht, wordt de verkoopprijs,
}1[...]1, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan
het resultaat van de volgende formule:
sb ⎞ ⎛ sb − ⎜ a × ⎟ , ⎝ 27 ⎠ waarbij sb staat voor het subsidiabele bedrag van de kosten voor de renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerken, en a voor het aantal volledige jaren gedurende de welke de begunstigde van het recht op voorkoop de beschikking had over de woning. }1. – Gewijzigd bij art. 23 Decr. Vl. Parl. 25 mei 2007, B.S., 24 juli 2007, inwerkingtreding: 1 oktober 2012 (art. 1 B. Vl. Reg. 13 juli 2012, B.S., 10 augustus 2012)
Afdeling 2
Sociaal beheer van woningen Art. 90. § 1. De gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een sociale woonorganisatie, met uitzondering van een }1[huurdersbond]1, verkrijgen onder de voorwaarden, vermeld in dit artikel, van rechtswege een sociaal beheersrecht over de volgende woningen: 1° de woningen die opgenomen zijn }2[in het leegstandsregister, vermeld in artikel 2.2.6 van het }3[decreet Grond- en Pandenbeleid]3]2, en die beantwoorden aan de normen, bedoeld in artikel 5; 2° de woningen, bedoeld in artikel 18, § 1, die niet werden gerenoveerd, verbeterd of aangepast binnen de termijn die door de Vlaamse Regering werd vastgesteld. Het verkrijgen van het sociale beheersrecht over een woning, vermeld in § 1, eerste lid, 1° is afhankelijk van de volgende voorwaarden: 1° de volle eigenaar, de houder van het recht van opstal of erfpacht, of de vruchtgebruiker, naar gelang van het geval, heeft het schriftelijk aanbod van de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de sociale woonorganisatie om de leegstaande woning te huren tegen een huurprijs, berekend volgens door de Vlaamse Regering bepaalde objectieve criteria, niet aanvaard binnen een termijn van 1 maand volgend op de datum van het aanbod. Bij de vaststelling van de huurprijs wordt rekening gehouden met de heffing die op het ogenblik van het aanbod op de woning verschuldigd is overeenkomstig }4[het Heffingsdecreet]4; 2° binnen een maand volgend op de verwerping van het aanbod of, in voorkomend geval, het verstrijken van de termijn, vermeld in 1°, werd, naar gelang van het geval, de volle eigenaar, de houder van het recht van opstal of erfpacht, of de vruchtgebruiker schriftelijk verwittigd van het voornemen om het sociale beheersrecht uit te oefenen bij het verstrijken van een termijn van drie maanden volgend op deze kennisgeving; 3° de woning staat leeg bij het verstrijken van de termijn van drie maanden volgend op de kennisgeving, bedoeld in 2°. Het verkrijgen van het sociale beheersrecht over een woning, vermeld in § 1, eerste lid, 2° is afhankelijk van de volgende voorwaarden: 1° de volle eigenaar, de houder van het recht van opstal of erfpacht, of de vruchtgebruiker, naar gelang van het geval, heeft het schriftelijk aanbod van de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de sociale woonorganisatie, om de vereiste werken uit te voeren onder de voorwaarden, vermeld in artikel 18, § 2, niet aanvaard binnen een termijn van 1 maand volgend op de datum van het aanbod;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
2° binnen een maand volgend op de verwerping van het aanbod of, in voorkomend geval, het verstrijken van de termijn, vermeld in 1°, werd, naar gelang van het geval, de volle eigenaar, de houder van het recht van opstal of erfpacht, of de vruchtgebruiker schriftelijk verwittigd van het voornemen om het sociale beheersrecht uit te oefenen bij het verstrijken van een termijn van drie maanden volgend op deze kennisgeving; 3° de vereiste renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden zijn niet uitgevoerd bij het verstrijken van de termijn van drie maanden, bedoeld in 2°. De volle eigenaar, de houder van het recht van opstal of erfpacht, de vruchtgebruiker en hun bloed- of aanverwanten tot de tweede graad hebben, voor zover ze de betrokken woning zelf bewoonden en voldoen aan de voorwaarden die door de Vlaamse Regering worden bepaald, een absolute prioriteit bij de toewijzing van deze woning. § 2. De gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de sociale woonorganisatie brengt, naar gelang van het geval, de volle eigenaar, de houder van het recht van opstal of erfpacht, of de vruchtgebruiker schriftelijk in kennis van de verwerving van het sociale beheersrecht. }5[De schriftelijke kennisgeving wordt overgeschreven in de registers van de hypotheekbewaarder.]5
Vanaf de datum van de kennisgeving beschikt de gemeente, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de woonorganisatie, onverminderd de toepassing van de bepaling van het derde lid, gedurende negen jaar over de bevoegdheid om de woning voorlopig te beheren, met inbegrip van de bevoegdheid om de woning te verhuren als sociale huurwoning overeenkomstig de bepalingen van titel VII en alle werkzaamheden uit te voeren met het oog op deze verhuring. Wanneer in of aan de woning werkzaamheden worden uitgevoerd met het oog op de verhuring, wordt de termijn van negen jaar verlengd met het aantal maanden dat nodig is om bij een betaling van de basishuurprijs, berekend overeenkomstig artikel 99, de kosten van die werkzaamheden te recupereren.
De vergoeding, berekend overeenkomstig het eerste lid, mag nooit hoger zijn dan de huurprijs die de zittende huurder aan de houder van het sociaal beheersrecht verschuldigd is. § 4. De volle eigenaar, houder van het recht van opstal of erfpacht, of de vruchtgebruiker kan tegen de verkrijging en uitoefening van het sociaal beheersrecht beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De betwisting schort de uitoefening van het sociaal beheersrecht niet op. De Vlaamse Regering regelt de procedure voor het instellen en het behandelen van het beroep. }1. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 23 maart 2012, B.S., 20 april 2012, inwerkingtreding: 1 juli 2012 (art. 4, 1°, B. Vl. Reg. 11 mei 2012, B.S., 22 juni 2012) }2. – § 1, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 7.2.24 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 september 2009 (art. 7.5.1, lid 1, inleidende zin) }3. – § 1, lid 1, 1°, gewijzigd bij art. 46 Decr. Vl. Parl. 31 mei 2013, B.S., 11 juli 2013, err., B.S., 22 augustus 2013 }4. – § 1, lid 2, 1°, gewijzigd bij art. 71 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }5. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 18 mei 1999, B.S., 8 juli 1999, inwerkingtreding: 8 juli 1999 (art. 10)
Decr. Vl. R. 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten (B.S., 13 september 1995) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
(Uittreksel)
norm van de te vertonen gebreken om een bedrijfsruimte al dan niet als geheel of gedeeltelijk verwaarloosd te beschouwen. 5° Inventaris: het instrument dat alle leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten bevat die aan een heffing kunnen worden onderworpen en/of voor een financiële steun voor vernieuwing in aanmerking komen. Dit instrument wordt door }4[het departement]4 beheerd. 6° Vernieuwing: het gecoördineerd geheel van maatregelen voor de sanering en/of herbestemming van een leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimte om ze opnieuw te laten voldoen aan de eisen van een goede plaatselijke ruimtelijke ordening en/of geschikt te maken voor herbestemming. Vernieuwing kan dus ook infrastructuurwerken omvatten die nodig zijn om aan de bedrijfsruimte de gepaste ontsluiting te geven. 7° Sanering: a) de volledige afbraak van alle constructies tot aan het maaiveld of, indien nodig, onder de grond; b) de gedeeltelijke sloping van interne en externe constructies en het gebouw in een zodanige staat brengen om de eigenlijke herbestemmingsbouwwerkzaamheden te kunnen beginnen. De Vlaamse Regering bepaalt welke saneringswerkzaamheden hiervoor in aanmerking komen. Saneringen in de milieutechnische zin kunnen hierin evenwel nooit zijn begrepen. 8° }5[Departement: het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed.]5 9° }6[Eigenaar: de houder van een van de volgende zakelijke rechten met betrekking tot een bedrijfsgebouw: a) de volle eigendom;
Art. 1. Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
HOOFDSTUK I
DEFINITIES
De eigenaar, houder van het recht van opstal of erfpacht en de vruchtgebruiker, evenals de verkrijger om niet of onder bezwarende titel van deze rechten, zijn verplicht de huurovereenkomsten die door de houder van het sociaal beheersrecht werden afgesloten na te leven. Wanneer de woning na het beëindigen van het sociale beheersrecht opnieuw te huur wordt gesteld, wordt deze bij voorrang aangeboden aan de zittende huurder tegen een huurprijs die de laatst betaalde huurprijs, berekend overeenkomstig artikel 99, met niet meer dan de helft ervan mag overschrijden. Wanneer de zittende huurder het aanbod weigert, kan de woning vrij te huur worden aangeboden.
Art. 2. }1[In dit decreet wordt verstaan onder:
§ 3. De volle eigenaar, houder van het recht van opstal of erfpacht of de vruchtgebruiker ontvangt vanaf het ogenblik van het afsluiten van de huurovereenkomst, bedoeld in § 2, een vergoeding die overeenkomt met het kadastraal inkomen van de woning, aangepast aan het in artikel 518 van het wetboek van de inkomstenbelasting bedoelde indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk dat van toepassing is op het ogenblik van de kennisgeving van de verkrijging van het sociale beheersrecht, bedoeld in § 2. De aldus berekende vergoeding wordt jaarlijks aangepast aan het in artikel 518 van het wetboek van de inkomstenbelasting bedoelde indexcijfer.
2° }3[Economische activiteit: iedere industriële, am-
1° }2[Bedrijfsruimte: de verzameling van alle percelen waarop zich minstens één bedrijfsgebouw bevindt, als één geheel te beschouwen en die toebehoren aan dezelfde eigenaar. Deze verzameling heeft een minimale oppervlakte van 5 aren. Uitgesloten is het perceel waarop zich een bedrijfsgebouw bevindt waarin de woning van de eigenaar een niet-afsplitsbaar onderdeel uitmaakt en dat nog effectief wordt benut als verblijfplaats. De Vlaamse Regering bepaalt onder welke voorwaarden een woning als afsplitsbaar van een bedrijfsgebouw kan worden beschouwd.]2 bachtelijke, handels-, diensten-, landbouw- of tuinbouw-, opslag of administratieve activiteit.]3 3° Geheel of gedeeltelijk leegstaande bedrijfsruimte: vanaf het ogenblik dat meer dan 50 % van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet effectief wordt benut. 4° Gehele of gedeeltelijke verwaarlozing: het vertonen van uitgesproken gebreken van algemene of beperkte omvang aan het bedrijfsgebouw. De Vlaamse Regering bepaalt de gebreken van algemene en beperkte omvang, alsook de criteria voor de beoordeling van de gebreken en de minimum-
b) het recht van opstal of van erfpacht; c) het vruchtgebruik.]6 10° Vernieuwingsfonds: fonds voor vernieuwing van de leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten. 11° Basisstudie: de studie die een gedetailleerd voorstel van de uit te voeren saneringswerkzaamheden, de te realiseren herbestemming, een kostprijsraming en een tijdstabel voor de uitvoering bevat. De basisstudie vormt een wezenlijk onderdeel van de eigenlijke aanvraag om financiële ondersteuning, zoals bedoeld in artikel 43 van dit decreet. 12° Verwerving: de inbezitneming als eigenaar }7[...]7. 13° Kadastraal inkomen: het kadastraal inkomen aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, zoals bedoeld in artikel 518 van het Wetboek op de Inkomstenbelasting.]1 }8[14° De
Vlaamse Belastingdienst: de entiteit die door de Vlaamse Regering belast wordt met taken van beleidsuitvoering inzake Vlaamse fiscaliteit.]8
}9[15° }10[Bedrijfsgebouw: elk gebouw of gedeelte van een gebouw waarin een economische activiteit heeft plaatsgevonden of plaatsvindt.]10]9 }11[16° Aanslagjaar: het kalenderjaar dat volgt op elke }12[derde]12 opeenvolgende registratie in de Inventaris, waarin de heffing kan worden ingevoerd overeenkomstig artikel 15.]11 {13 }1. – Vervangen bij art. 77 Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }2. – 1° vervangen bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
189
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126 }3. – 2° vervangen bij art. 66 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin) }4. – 5° laatst gewijzigd bij art. 5, 1°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }5. – 8° laatst vervangen bij art. 5, 2°, Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }6. – 9° vervangen bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }7. – 12° gewijzigd bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }8. – 14° toegevoegd bij art. 45, 3°, Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }9. – 15° toegevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 23 juni 2006, B.S., 10 juli 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2006 (art. 8) }10. – 15° vervangen bij art. 2, 4°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }11. – 16° toegevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 23 juni 2006, B.S., 10 juli 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2006 (art. 8) }12. – 16° gewijzigd bij art. 2, 5°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) R 13. – Zie art. 31 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013 tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, B.S., 29 juli 2013:
[ LAST VERSION OF REFERENCED FRAG NOT FOUND ]
HOOFDSTUK II
INVENTARISATIE Afdeling 1
Opstellen van de inventaris Art. 3. § 1. }1[Elke gemeente stelt een lijst op van de leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten, gelegen op haar grondgebied, die als basis zal dienen voor de inventaris. Deze lijst wordt elk jaar met de geactualiseerde gegevens aan }2[het departement]2 opgestuurd onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse Regering.]1 § 2. De Vlaamse Regering bepaalt hoe de in § 1 bedoelde lijst dient opgemaakt te worden en welke sancties getroffen worden bij niet-naleving van deze criteria en in geval van het niet of niet-tijdig bezorgen van de lijsten. }3[Als de gemeentelijke lijst te laat wordt ingediend, of als }4[het departement]4 vaststelt dat de gemeentelijke lijst onvolledig is, kan }4[het departement]4,
op kosten van de gemeente, ambtshalve overgaan tot registratie.]3 § 3. De Vlaamse Regering kan aan de }5[erkende provinciale ontwikkelingsmaatschappijen]5 advies vragen over de door de gemeenten opgestelde lijsten. }6[§ 4. De Vlaamse Regering kan bepalen welke ca-
tegorieën van leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten niet op de gemeentelijke lijsten en in de inventaris dienen te worden opgenomen.]6 }7[§ 5. De
gemeentelijke ambtenaren, door het college van burgemeester en schepenen belast met de opmaak van de gemeentelijke lijst en gemachtigd om de nodige vaststellingen te doen, hebben toegang tot alle op het grondgebied van de gemeente gelegen bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen. De betrokken eigenaar dient hen binnen zeven dagen nadat ze zich ter plaatse hebben aangeboden, of nadat ze hierom bij aangetekende zending hebben verzocht, toegang tot de bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen te verschaffen.]7 {8
190 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}1. – § 1 vervangen bij art. 78, 1°, Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }2. – § 1, lid 2, laatst gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }3. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 78, 2°, Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }4. – § 2, lid 2, laatst gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }5. – § 3 gewijzigd bij art. 46 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }6. – § 4 toegevoegd bij art. 78, 3°, Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }7. – § 5 toegevoegd bij art. 78, 4°, Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99)
F 8. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 3. § 1. }9[Elke gemeente stelt een lijst op van de leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten, gelegen op haar grondgebied, die als basis zal dienen voor de inventaris. Deze lijst wordt elk jaar met de geactualiseerde gegevens aan }10[het departement]10 opgestuurd onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse Regering.]9 § 2. De Vlaamse Regering bepaalt hoe de in § 1 bedoelde lijst dient opgemaakt te worden}11[, welke stukken bij deze lijst worden gevoegd]11 en welke sancties getroffen worden bij niet-naleving van deze criteria en in geval van het niet of niet-tijdig bezorgen van de lijsten. }12[Als de gemeentelijke lijst te laat wordt ingediend, of als }13[het departement]13 vaststelt dat de gemeentelijke lijst onvolledig is, kan }13[het departement]13, op kosten van de gemeente, ambtshalve overgaan tot registratie.]12 § 3. De Vlaamse Regering kan aan de }14[erkende provinciale ontwikkelingsmaatschappijen]14 advies vragen over de door de gemeenten opgestelde lijsten. }15[§ 4. De Vlaamse Regering kan bepalen welke categorieën van leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten niet op de gemeentelijke lijsten en in de inventaris dienen te worden opgenomen.]15 }16[§ 5. De gemeentelijke ambtenaren, door het college van burgemeester en schepenen belast met de opmaak van de gemeentelijke lijst en gemachtigd om de nodige vaststellingen te doen, hebben toegang tot alle op het grondgebied van de gemeente gelegen bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen. De betrokken eigenaar dient hen binnen zeven dagen nadat ze zich ter plaatse hebben aangeboden, of nadat ze hierom bij aangetekende zending hebben verzocht, toegang tot de bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen te verschaffen.]16 }9. – § 1 vervangen bij art. 78, 1°, Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }10. – § 1, lid 2, laatst gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }11. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 32) }12. – § 2, lid 2, ingevoegd bij art. 78, 2°, Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }13. – § 2, lid 2, laatst gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }14. – § 3 gewijzigd bij art. 46 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }15. – § 4 toegevoegd bij art. 78, 3°, Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }16. – § 5 toegevoegd bij art. 78, 4°, Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99)
Art. 4. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder }1[het agentschap]1 overgaat tot registratie in de inventaris. }2[De Vlaamse Regering machtigt ambtenaren van }3[het departement]3 om de nodige vaststellingen
te doen, ze hebben daarvoor toegang tot alle bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen. De betrokken eigenaar dient hen binnen zeven dagen nadat ze zich ter plaatse hebben aangeboden, of nadat ze hierom bij aangetekende zending hebben verzocht,
toegang tot de bedrijfsruimten of bedrijfsgebouwen te verschaffen. Als de eigenaar niet op dit verzoek ingaat, kan }3[het departement]3 en/of de Vlaamse Regering dit beschouwen als een weerlegbaar vermoeden van leegstand en/of verwaarlozing.]2 Nieuwe, doch leegstaande }4[bedrijfsruimten] 4 worden pas in de inventaris geregistreerd na het verstrijken van een termijn van 2 jaar na de eerste betekening van het kadastraal inkomen zoals bepaald in artikel 495 W.I.B., onverminderd de bepalingen van artikel 497 tot en met 503 W.I.B. }5[}6[Bedrijfsruimten]6 waarvan meer dan 50 % van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen leegstaat ten gevolge van de stopzetting van de economische activiteit overeenkomstig de voorwaarden en regels, bedoeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten, en de uitvoeringsbesluiten ervan, worden pas in de inventaris geregistreerd na het verstrijken van een termijn van 5 jaar. Deze termijn gaat in vanaf de volledige stopzetting, bedoeld in artikel 4, 1°, van het voornoemde decreet.]5
In de inventaris worden echter niet geregistreerd: 1° }7[bedrijfsruimten]7 waarop een onteigeningsbeslissing rust of waarvoor een procedure tot onteigening is ingezet; 2° }8[bedrijfsruimten die in het kader van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten beschermd zijn als monument of stads- en dorpsgezicht of die bij ministerieel besluit opgenomen zijn in een ontwerp van lijst tot bescherming in het kader van het voormelde decreet.]8 {9 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 46 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }2. – Lid 2 ingevoegd bij art. 79 Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }3. – Lid 2 laatst gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }5. – Lid 4 ingevoegd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 9 maart 2001, B.S., 30 maart 2001, inwerkingtreding: 30 maart 2001 (art. 12) }6. – Lid 4 gewijzigd bij art. 4, 2°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }7. – Lid 5, 1°, gewijzigd bij art. 4, 3°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }8. – Lid 5, 2°, vervangen bij art. 4, 4°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32)
F 9. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum, luidt dit art. als volgt:
Art. 4. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder }10[het agentschap]10 overgaat tot registratie in de inventaris. }11[De Vlaamse Regering machtigt ambtenaren van }12[het departement]12 om de nodige vaststellingen te doen, ze hebben daarvoor toegang tot alle bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen. De betrokken eigenaar dient hen binnen zeven dagen nadat ze zich ter plaatse hebben aangeboden, of nadat ze hierom bij aangetekende zending hebben verzocht, toegang tot de bedrijfsruimten of bedrijfsgebouwen te verschaffen. Als de eigenaar niet op dit verzoek ingaat, kan }12[het departement]12 en/of de Vlaamse Regering dit beschouwen als een weerlegbaar vermoeden van leegstand en/of verwaarlozing.]11 Nieuwe, doch leegstaande }13[bedrijfsruimten]13 worden pas in de inventaris geregistreerd na het verstrijken van een termijn van 2 jaar na de eerste betekening van het kadastraal inkomen zoals bepaald in artikel 495 W.I.B., onverminderd de bepalingen van artikel 497 tot en met 503 W.I.B. }14[}15[Bedrijfsruimten]15 waarvan meer dan 50 % van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen leegstaat ten gevolge van de stopzetting van de econo-
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
mische activiteit overeenkomstig de voorwaarden en regels, bedoeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten, en de uitvoeringsbesluiten ervan, worden pas in de inventaris geregistreerd na het verstrijken van een termijn van 5 jaar. Deze termijn gaat in vanaf de volledige stopzetting, bedoeld in artikel 4, 1°, van het voornoemde decreet.]14 In de inventaris worden echter niet geregistreerd: 1° }16[bedrijfsruimten]16 waarop een onteigeningsbeslissing rust of waarvoor een procedure tot onteigening is ingezet; 2° }17[...]17 }10. – Lid 1 gewijzigd bij art. 46 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }11. – Lid 2 ingevoegd bij art. 79 Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99) }12. – Lid 2 laatst gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }13. – Lid 3 gewijzigd bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }14. – Lid 4 ingevoegd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 9 maart 2001, B.S., 30 maart 2001, inwerkingtreding: 30 maart 2001 (art. 12) }15. – Lid 4 gewijzigd bij art. 4, 2°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }16. – Lid 5, 1°, gewijzigd bij art. 4, 3°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }17. – Lid 5, 2°, na wijziging, opgeheven bij art. 12.1.8 Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1)
Art. 5. Na de officiële registratie betekent
}1[het
departement]1 een registratieattest aan de eigenaar(s) van }2[de geregistreerde bedrijfsruimte]2. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor de voorwaarden. {3 }1. – Laatst gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }2. – Gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) J 3. – De mogelijkheid de registratie van een onroerend goed in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten aan te vechten op grond van art. 7 Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten en art. 569, eerste lid, 32°, Ger. W. sluit uit dat wanneer de heffingsplichtige die mogelijkheid niet heeft benut of ze tevergeefs heeft uitgeput, de rechter die op grond van art. 26, § 4, Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten en art. 569, eerste lid, 32°, Ger. W. kennis neemt van het tegen de heffing ingediende bezwaar, nog uitspraak doet over de wettigheid van de registratie op grond waarvan de heffing is vastgesteld (Cass., 17 mei 2013, F.12.0093.N)
Art. 6. De Vlaamse Regering bepaalt welke informatie de instrumenterende ambtenaar aan }1[het departement]1 dient mee te delen bij overdracht van }2[de bedrijfsruimte die]2 in de inventaris is geregistreerd en binnen welke termijn dit dient te gebeuren. }1. – Laatst gewijzigd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }2. – Gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32)
Art. 7. Binnen de 30 kalenderdagen na beteke-
aangetekende brief binnen 60 kalenderdagen na betekening van het beroep. Bij gebreke aan kennisgeving van een beslissing door de Vlaamse Regering binnen de in het eerste lid gestelde termijn kan de indiener van het beroep met een aangetekende brief een herinneringsschrijven richten aan de Vlaamse Regering. Die dient binnen 30 kalenderdagen na de betekening van dit herinneringsschrijven haar beslissing per aangetekende brief kenbaar te maken. § 2. }1[De registratie wordt als niet bestaand beschouwd als het beroep inzake de registratie in de inventaris, vermeld in artikel 7, wordt ingewilligd of als de Vlaamse Regering haar beslissing niet heeft kenbaar gemaakt binnen de termijn, vermeld in paragraaf 1, tweede lid.]1 § 3. Het beroep werkt opschortend, maar als het beroep verworpen wordt, heeft de registratie uitwerking vanaf de datum zoals vermeld op het oorspronkelijke registratieattest. }1. – § 2 vervangen bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32)
Art. 9. De Vlaamse Regering bepaalt onder welke voorwaarden }1[het departement]1 jaarlijks aan elke gemeente en aan de }2[erkende provinciale ontwikkelingsmaatschappijen]2 een uittreksel opstuurt van de in de inventaris geregistreerde }3[bedrijfsruimten]3. Binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het uittreksel maken de gemeenten door middel van een aanplakbrief gedurende ten minste 10 kalenderdagen bekend dat dit uittreksel ter inzage ligt. De aanplakbrief vermeldt de plaats of plaatsen waar het ter inzage ligt van het publiek en de procedure voor bezwaar door derden zoals bepaald in artikel 10. Het Vlaamse Gewest publiceert jaarlijks een algemeen overzicht van de }4[leegstaande]4 en/of verwaarloosde bedrijfsruimten op basis van de inventaris.
Schrapping uit de inventaris Art. 11. Een }1[geregistreerde bedrijfsruimte] 1 wordt uit de inventaris geschrapt tengevolge van: 1° de beëindiging van de gehele of gedeeltelijke leegstand en/of de gehele of gedeeltelijke verwaarlozing; 2° }2[...]2 3° een onteigeningsbeslissing, met uitzondering van de onteigening, bedoeld in artikel 50; 4° een opname bij ministerieel besluit in een ontwerp van lijst tot bescherming in het kader van het decreet van 3 maart 1976 ter bescherming als monument of stads- en dorpsgezicht. {3 }1. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 10, 1°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }2. – 2° opgeheven bij art. 10, 2°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32)
F 3. – Op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum luidt dit art. als volgt:
Art. 11. Een }4[geregistreerde bedrijfsruimte]4 wordt uit de inventaris geschrapt tengevolge van: 1° de beëindiging van de gehele of gedeeltelijke leegstand en/of de gehele of gedeeltelijke verwaarlozing; 2° }5[...]5 3° een onteigeningsbeslissing, met uitzondering van de onteigening, bedoeld in artikel 50; 4° }6[...]6 }4. – Inleidende zin gewijzigd bij art. 10, 1°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }5. – 2° opgeheven bij art. 10, 2°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }6. – 4° opgeheven bij art. 12.1.9 Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1)
Art. 12. De Vlaamse Regering bepaalt hoe de eigenaar }1[het departement]1 }2[...]2 op de hoogte brengt van het feit dat er niet langer sprake is van verwaarlozing of leegstand.
Art. 10. § 1. Binnen 30 kalenderdagen na bekendmaking van het ter inzage liggen van het uittreksel kan iedere derde met een aangetekende brief bezwaar indienen bij de Vlaamse Regering i.v.m. de niet-registratie van een bedrijfsruimte.
Art. 13. § 1. De Vlaamse Regering bepaalt hoe
§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de betrokken eigenaar(s) en/of de gemeente gehoord moeten worden, indien het bezwaar aanleiding zou kunnen geven tot wijziging van de inventaris.
}1. – Gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32)
§ 3. Binnen 60 kalenderdagen na betekening van het bezwaarschrift spreekt de Vlaamse Regering zich uit over het bezwaarschrift en stelt zij degene die het bezwaarschrift heeft ingediend, met een aangetekende brief in kennis van haar beslissing.
Art. 8. § 1. De Vlaamse Regering doet uitspraak over het beroep en betekent haar gemotiveerde beslissing aan de indiener van het beroep met een
Afdeling 2
}1. – Lid 1 laatst gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 46 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 9, 1° Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }4. – Lid 2 gewijzigd bij art. 9, 2°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32)
ning van het registratieattest, zoals bedoeld in artikel 5, kan de eigenaar van de geregistreerde }1[bedrijfsruimte]1 met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de Vlaamse Regering tegen deze registratie. {2
J 2. – De mogelijkheid de registratie van een onroerend goed in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten aan te vechten op grond van art. 7 Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten en art. 569, eerste lid, 32°, Ger. W. sluit uit dat wanneer de heffingsplichtige die mogelijkheid niet heeft benut of ze tevergeefs heeft uitgeput, de rechter die op grond van art. 26, § 4, Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten en art. 569, eerste lid, 32°, Ger. W. kennis neemt van het tegen de heffing ingediende bezwaar, nog uitspraak doet over de wettigheid van de registratie op grond waarvan de heffing is vastgesteld (Cass., 17 mei 2013, F.12.0093.N).
heeft de registratie uitwerking vanaf de datum van indiening van het bezwaarschrift van de derde.
§ 4. Indien ingevolge de beslissing krachtens § 3 de bedrijfsruimte alsnog dient geregistreerd te worden wordt conform artikel 5 een registratieattest betekend aan de eigenaar(s). Deze kan in voorkomend geval gebruik maken van de beroepsprocedure zoals bepaald in artikel 7 en 8. § 5. Als het bezwaar, zoals bedoeld in § 1, aanleiding geeft tot laattijdige registratie in de inventaris,
}1. – Laatst gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012 }2. – Gewijzigd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }1[het departement]1 haar beslissing tot schrapping aan de aanvrager betekent.
§ 2. Bij gebrek aan een uitspraak binnen de in uitvoering van § 1 gestelde termijn wordt de aanvraag tot schrapping geacht te zijn aanvaard. }1. – § 1 laatst gewijzigd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 11 mei 2012, B.S., 6 juni 2012
Art. 14. De aanvaarding van de schrapping heeft rechtsgevolgen vanaf de datum van }1[de kennisgeving]1 zoals vermeld onder artikel 12. }1. – Gewijzigd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32)
HOOFDSTUK III
HEFFING Afdeling 1
Vaststelling van de heffing Art. 15. }1[...]1
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
191
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.2 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 16. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.3 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 20.
}1[...]1
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 4.3.0.0.6 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 23. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.6 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Afdeling 2
Inning van de heffing Art. 24. De Vlaamse Regering wijst de ambtenaren aan }1[...]1 die belast zijn met de invordering en de inning van de heffing en met de controle op de naleving van de verplichtingen inzake de heffing. Zij bepaalt de nadere regels met betrekking tot hun bevoegdheden en met betrekking tot de inning en de invordering van de heffing. }1. – Laatst gewijzigd bij art. 49 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 25. }1[§ 1.]1 De heffingsplichtige is verplicht om alle bescheiden en alle inlichtingen die nodig zijn om de voldoening van de heffing of de juistheid van de bedragen na te gaan, voor te leggen op ieder verzoek van de ambtenaar belast met de controle op de naleving van de verplichting inzake de heffing. }2[§ 2. Aan
de belastingplichtigen wordt door de ambtenaren als bedoeld in artikel 24, daartoe aangewezen door de Vlaamse Regering, een fiscaal identificatienummer toegekend, waarvan het gebruik geregeld wordt zoals in artikel 314 van het Wetboek van Inkomstenbelasting 1992, en dat overeenstemt met: 1° het identificatienummer in het Rijksregister van de natuurlijke personen, voor natuurlijke personen; 2° het ondernemingsnummer zoals dat bekend is bij de Kruispuntbank van Ondernemingen, voor rechtspersonen; 3° een automatisch gegenereerd nummer voor buitenlandse fysieke personen zonder bekend rijksregisternummer en voor alle overige belastingplichtigen waarvoor geen bekend nummer bestaat.]2
}1. – § 1 genummerd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 23 juni 2006, B.S., 10 juli 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2006 (art. 8) }2. – § 2 toegevoegd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 23 juni 2006, B.S., 10 juli 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2006 (art. 8)
Art. 26. }1 [§ 1. Het aanslagbiljet vermeldt op straffe van nietigheid, de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier, }2[het aanslagjaar] 2, de grondslag van de heffing, het te betalen bedrag, de berekeningswijze, de uiterste betaaldatum en de formaliteiten die daarbij moeten worden nageleefd. § 2. De heffingsplichtige is verplicht de verschuldigde heffing te betalen binnen twee maanden na de toezending van het aanslagbiljet. § 3. De persoon op wiens naam de heffing in het kohier is ingeschreven, kan tegen die heffing, de opcentiemen, evenals tegen de eventueel opgelegde administratieve geldboete, een bezwaarschrift indienen bij de ambtenaar deel uitmakend van de 192 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
Vlaamse Belastingsdienst, daartoe aangewezen door de Vlaamse Regering. Het bezwaarschrift moet op straffe van verval bij de ambtenaar, vermeld in § 3, eerste lid, }3[schriftelijk]3 ingediend worden binnen een termijn van drie maanden }4[te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet]4 waarop de bezwaartermijn vermeld staat. }5[Als
de heffingsplichtige beroep kon aantekenen met toepassing van artikel 7, kan hij bij zijn bezwaarschrift tegen de heffing de registratie in de inventaris niet meer betwisten.]5
}6[§ 3/1. De termijn vermeld in paragraaf 3, tweede
lid, is ook van toepassing in geval van opschorting van de heffing als vermeld in de artikelen 34 tot en met 40. Evenwel kan de persoon op wiens naam de heffing in het kohier is ingeschreven alsnog om ontheffing verzoeken op basis van middelen die geen betrekking hebben op de vestiging van de heffing zelf en op basis van feiten die zich afspeelden gedurende de opschorting van de heffing en waarvan deze persoon in het kader van de procedure vermeld in paragraaf 3, geen kennis kon hebben. Dit verzoek wordt op straffe van verval bij de ambtenaar, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, schriftelijk ingediend binnen een termijn van drie maanden vanaf de derde werkdag die volgt op de datum waarop de opschorting vervalt.]6 § 4. De heffingsplichtige kan tevens door middel van een verzoekschrift om uitstel of spreiding van betaling van de heffing verzoeken. }7[...]7 § 5. } 8 [Als overeenkomstig paragraaf 3 of paragraaf 3/1 een bezwaarschrift of ontheffingsverzo e k w o r d t i n g e d i e n d , d a n b e z o r g t d e i n paragraaf 3, eerste lid, vermelde ambtenaar daarvan onverwijld een ontvangstmelding.]8 Dezelfde ambtenaar kan bij de heffingsplichtige alle onderzoekingen verrichten en de heffingsplichtige verzoeken alle stukken voor te leggen of te verstrekken die nuttig kunnen zijn om over het bezwaarschrift }9[of het ontheffingsverzoek]9 te beslissen. Die beslissing wordt }10[schriftelijk]10 aan de heffingsplichtige ter kennis gebracht en ze vermeldt de wijze waarop tegen die beslissing in rechte kan worden getreden. § 6. Het indienen van een bezwaarschrift schort de verplichting tot betaling van de heffing en de eventueel verschuldigde administratieve geldboete niet op. Het indienen van een bezwaarschrift schort evenmin het lopen van de nalatigheidsintresten op. Het indienen van een verzoekschrift om uitstel of spreiding van betaling van de heffing, schort daarentegen de betaling van de heffing en de eventuele administratieve geldboete wel op tot het ogenblik van de beslissing van de ambtenaar, vermeld in § 3, eerste lid. § 7. }11[...]11]1 {12 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 23 juni 2006, B.S., 10 juli 2006, inwerkingtreding: 1 januari 2006 (art. 8) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 18, 1°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }3. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 90 Decr. Vl. Parl. 18 december 2009, B.S., 30 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 154, inleidende zin) }4. – § 3, lid 2, gewijzigd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S., 20 juli 2011 }5. – § 3, lid 3, ingevoegd bij art. 18, 2°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }6. – § 3/1 ingevoegd bij art. 18, 3°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }7. – § 4 gewijzigd bij art. 18, 4°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }8. – § 5 gewijzigd bij art. 18, 5°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32)
}9. – § 5 gewijzigd bij art. 18, 6°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) }10. – § 5 gewijzigd bij art. 90 Decr. Vl. Parl. 18 december 2009, B.S., 30 december 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 154, inleidende zin) }11. – § 7 opgeheven bij art. 18, 7°, Decr. Vl. Parl. 5 juli 2013, B.S., 29 juli 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 32) J 12. – §§ 3 en 7: De mogelijkheid de registratie van een onroerend goed in de inventaris van de leegstaande bedrijfsruimten aan te vechten op grond van art. 7 Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten en art. 569, eerste lid, 32°, Ger. W. sluit uit dat wanneer de heffingsplichtige die mogelijkheid niet heeft benut of ze tevergeefs heeft uitgeput, de rechter die op grond van art. 26, § 4, Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten en art. 569, eerste lid, 32°, Ger. W. kennis neemt van het tegen de heffing ingediende bezwaar, nog uitspraak doet over de wettigheid van de registratie op grond waarvan de heffing is vastgesteld (Cass., 17 mei 2013, F.12.0093.N)
Art. 27. }1[§ 1. Voor het ontduiken van de heffing is een administratieve geldboete verschuldigd die gelijk is aan het dubbele van de ontdoken heffing. § 2. Indien blijkt dat de heffing ingevolge een beslissing tot ambtshalve ontheffing of ingevolge een beslissing bedoeld in artikel 26, § 6, niet verschuldigd is, zal eveneens de reeds ingekohierde administratieve geldboete wegens ontduiking van die heffing niet verschuldigd zijn. Indien blijkt dat de heffing ingevolge een beslissing tot ambtshalve ontheffing of ingevolge een beslissing bedoeld in artikel 26, § 6, slechts gedeeltelijk verschuldigd is, is de administratieve geldboete wegens ontduiking gelijk aan het dubbele van het verschuldigd gedeelte van de heffing, en zal bijgevolg de eventueel reeds ingekohierde administratieve geldboete niet verschuldigd zijn voor het bedrag dat het dubbele van het verschuldigd gedeelte van de heffing overstijgt.]1 }1. – Laatst vervangen bij art. 67 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)
Art. 30. }1[Als de heffing, intresten en administratieve geldboete niet voldaan worden, kunnen de met de invordering belaste ambtenaren een dwangbevel uitvaardigen.]1 Dit dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de daartoe door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren }2[...]2. De betekening van het dwangbevel gebeurt bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij aangetekend schrijven. }1. – Gewijzigd bij art. 68 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin) }2. – Gewijzigd bij art. 52 Decr. Vl. Parl. 10 maart 2006, B.S., 7 juni 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 192, 1°, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006)
Art. 31. § 1. Op het dwangbevel zijn de bepalingen toepasselijk van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende bewarend beslag en middelen tot tenuitvoerlegging. § 2. Binnen een termijn van 30 dagen na betekening van het dwangbevel kan de heffingsplichtige bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement van de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd. }1[...]1 § 3. Dit verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. § 4. De met de invordering belaste ambtenaren kunnen, voor de definitieve beslechting van het geschil bedoeld in § 2, een procedure in kortgeding inleiden bij de voorzitter van de rechtbank waar dit geschil in eerste aanleg aanhangig wordt gemaakt, teneinde de heffingsplichtige te doen veroordelen
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
tot betaling van een provisie op het bij dwangbevel gevorderde bedrag. }1. – § 2 gewijzigd bij art. 86 Decr. Vl. Parl. 20 december 1996, B.S., 31 december 1996, err., B.S., 11 februari 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 99)
Art. 35. }1[...]1
Art. 32. }1[§ 1. Tot zekerheid van de voldoening van de heffing, intresten, administratieve geldboete en de kosten heeft het Vlaamse Gewest een algemeen voorrecht op alle roerende goederen van de heffingsplichtige. Het kan een wettelijke hypotheek vestigen op alle goederen die daarvoor vatbaar zijn en in het Vlaamse Gewest gelegen zijn van de persoon op wiens naam de aanslag is ingekohierd. § 2. Het voorrecht bedoeld in § 1 neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten die vermeld zijn in de artikelen 19 en 20 van de Hypotheekwet. § 3. De rang van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de dagtekening van de inschrijving die genomen wordt. § 4. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de ambtenaren, bedoeld in artikel 30. § 5. Artikel 19 van de Faillissementswet is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek inzake de verschuldigde heffing waarvoor de inschrijving is genomen voor en waarvan betekening aan de heffingsschuldige is gedaan voor het vonnis van faillietverklaring.]1 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 69 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin)
Art. 33. In zoverre dit hoofdstuk en de besluiten genomen ter uitvoering ervan er niet van afwijken, zijn de regels betreffende de invordering, de verwijlen moratoire intresten, de vervolgingen, de voorrechten, de wettelijke hypotheek, }1[de aansprakelijkheid en plichten van sommige ministeriële officieren, openbare ambtenaren en andere personen,] 1 de verjaring alsmede de vestiging inzake }2[de onroerende voorheffing, zoals van toepassing in het Vlaamse Gewest,]2 mutatis mutandis van toepassing op de in dit hoofdstuk bedoelde heffingen en administratieve geldboeten }3[met uitzondering van titel VII, hoofdstuk VIII, afdeling IVbis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals ingevoegd bij artikel 332 van de Programmawet van 27 december 2004]3. }1. – Gewijzigd bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding vanaf aj. 2009 (art. 86, vierde streepje) }2. – Gewijzigd bij art. 23 Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding vanaf aj. 2009 (art. 86, vierde streepje) }3. – Aangevuld bij art. 37 Decr. Vl. Parl. 24 juni 2005, B.S., 24 augustus 2005, err., B.S., 12 september 2005
Afdeling 3 }1[...]1
}1[Subafdeling 1/1
}2[...]2]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7)
}1[...]1
}1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 40. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Subafdeling 5
}2. Opschrift opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
}1[Art.
35/1. }2[...]2]1
}1. – Ingevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7) }2. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
}1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 41. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
}1[Subafdeling 1/2
HOOFDSTUK VI
}2[...]2]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7) }2. Opschrift opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
}1[Art.
35/2. }2[...]2]1
}1. – Ingevoegd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 22 juni 2012, B.S., 20 juli 2012, inwerkingtreding: 21 juli 2012 (art. 8), onmiddellijk van toepassing op reeds bestaande brownfieldconvenanten en bodemsaneringsprojecten (art. 7) }2. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Subafdeling 2 }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
SLOTBEPALING Art. 51. Dit decreet treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. B. Vl. Reg. 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten (B.S., 1 oktober 1997) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
Decr. Vl. R. 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 – Heffingsdecreet (B.S., 30 december 1995) 1. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
Art. 36. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 37.
(Uittreksel)
}1[...]1
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Subafdeling 3
}1. Opschrift opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Subafdeling 1
Subafdeling 4
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
}1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 38. }1[...]1
Afdeling 2
Heffing ter bestrijding van }1[...]1 verkrotting van gebouwen en/of woningen }1. Opschrift gewijzigd bij art. 7.2.5 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°)
Art. 24. Voor de toepassing van deze afdeling en de besluiten ter uitvoering ervan, worden de hierna volgende begrippen gebruikt:
}1. Opschrift opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 34. }1[...]1
Art. 39. }1[...]1
1° }1[de inventarisbeheerder: de gewestelijke, gemeentelijke of intergemeentelijke administratieve entiteit die door de Vlaamse Regering belast wordt met het beheer van de inventaris, vermeld in artikel 28;]1
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.3.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
2° gebouw: elk bebouwd onroerend goed, dat zowel het hoofdgebouw als de bijgebouwen omvat,
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
193
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
met uitzondering van de bebouwde onroerende goederen die vallen onder de toepassing van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten; 3° gewestelijk ambtenaar: de ambtenaar }2[die met toepassing van de regels, vastgesteld door]2 de Vlaamse Regering wordt aangewezen }3[en die binnen zijn ambtsgebied belast is met opdrachten inzake kwaliteitsbewaking als vermeld in titel III van de Vlaamse Wooncode]3; 4° }4[...]4 5° }5[sociale woonorganisaties: de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen, vermeld in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode en het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen]5 6° }6[woning: elk onroerend goed of deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van een gezin of alleenstaande;]6 }7[7° inventarisatiedatum:
datum waarop het gebouw en/of de woning voor de eerste maal in de inventaris wordt opgenomen of, zolang het gebouw en/of de woning niet uit de inventaris is geschrapt, het ogenblik van het verstrijken van elke nieuwe periode van twaalf maanden vanaf de datum van de eerste inschrijving;]7
}8[8° }9[}10[Vlaamse
Wooncode: het decreet van 15 jul i 1997 hou dende de Vlaamse W ooncode;]10]9]8
}11 [9°
inventaris: de inventaris, vermeld in artikel 28;]11
}12[10° houder van een zakelijk recht: de persoon, vermeld in artikel 2.5.2.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.]12 }1. – 1° laatst vervangen bij art. 5, 1°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }2. – 3° gewijzigd bij art. 5, 2°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }3. – 3° gewijzigd bij art. 5, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }4. – 4°, na wijzigingen, opgeheven bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }5. – 5° laatst vervangen bij art. 5, 3°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 177, 1°, B. Vl. Reg. 30 juni 2006, B.S., 22 augustus 2006) }6. – 6° vervangen bij art. 5, 2°, Decr. Vl. Parl. 7 juli 1998, B.S., 28 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 november 1998 (art. 45 B. Vl. Reg. 6 oktober 1998, B.S., 30 oktober 1998) }7. – 7° toegevoegd bij art. 1, 3°, Decr. Vl. Parl. 8 juli 1997, B.S., 22 oktober 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1996 (art. 9) }8. – 8° toegevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }9. – 8° opgeheven bij art. 7.2.6 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }10. – 8° opnieuw ingevoegd bij art. 5, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }11. – 9° toegevoegd bij art. 4.2.0.0.1 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1) }12. – 10° toegevoegd bij art. 4.2.0.0.1 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 25. Het Vlaams Gewest legt een heffing op met betrekking tot }1[...]1 verwaarloosde gebouwen en }1[...]1 verwaarloosde, ongeschikte en/of onbewoonbare woningen die opgenomen zijn in de inventaris, bedoeld in onderafdeling 3 van deze afdeling. }2[...]2 }3[...]3 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 7.2.7, 1°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21); opgeheven bij art. 7.2.7, 2°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Gronden pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21); opgeheven bij art. 7.2.7, 2°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Gronden pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°)
Art. 26. }1[De heffing is verschuldigd indien het gebouw en/of de woning gedurende 12 opeenvolgende maanden is opgenomen in de inventaris bedoeld in de artikelen 28 tot 35. De aanslag kan worden gevestigd vanaf het ogenblik van het verstrijken van de periode van 12 maanden tot uiterlijk de laatste dag van het hierop volgend kwartaal. Zolang het gebouw en/of woning niet is geschrapt uit de inventaris, blijft de heffing verschuldigd, overeenkomstig artikel 36, op het ogenblik van het verstrijken van elke nieuwe periode van 12 maanden vanaf de datum van de eerste verjaardag. De aanslag kan worden gevestigd vanaf dit ogenblik tot uiterlijk de laatste dag van het kwartaal volgend op het verstrijken van de nieuwe periode van 12 maanden. }2[Wanneer er in een heffingsjaar meerdere verjaar-
dagen zijn ten gevolge van opnames van het gebouw en/of de woning op meerdere inventarislijsten, kan de aanslag worden gevestigd vanaf de datum van de laatste verjaardag tot uiterlijk de laatste dag van het hierop volgend kwartaal.]2 }3[...]3]1 }1. – Vervangen bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }2. – Lid 3 opgeheven bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje); opnieuw ingevoegd bij art. 71 Decr. Vl. Parl. 23 december 2005, B.S., 30 december 2005, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 85, zevende streepje) }3. – Lid 4 opgeheven bij art. 31 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje)
Onderafdeling 2
Belastingplichtige Art. 27. § 1. Als belastingplichtige van de eerste heffing wordt beschouwd de houder van een van de hierna vermelde zakelijke rechten met betrekking tot een gebouw en/of woning op het ogenblik van }1 [het verstrijken van de eerste periode van 12 maanden na opname]1 in de inventaris, bedoeld in onderafdeling 3 van deze afdeling: – de volle eigendom; – het recht van opstal of van erfpacht;
Onderafdeling 1 }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 4.2.0.0.2 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
194 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
– het vruchtgebruik. Zolang het gebouw en/of de woning niet is geschrapt uit de inventaris, wordt de houder van een zakelijk recht, bedoeld in het vorige lid, op het ogenblik dat een nieuwe termijn van 12 maanden ver-
strijkt als belastingplichtige van de nieuwe heffing beschouwd. § 2. }2[...]2 }3[Elke houder van een zakelijk recht }3[zoals bekend bij de }4[Administratie van het kadaster, de registratie en de domeinen]4]3 wordt op de hoogte gebracht van de opname van de woning en/of het gebouw in de inventaris, bedoeld in de artikelen 28 tot 35, en wordt geïnformeerd over de procedure van }5[...]5 verkrotting, waartoe de hier bedoelde opname aanleiding geeft.]3 § 3. }6[De instrumenterende ambtenaar, belast met de overdracht van het zakelijk recht, vermeld in artikel 2.5.2.0.1, § 1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, moet de verkrijger van het zakelijk recht uiterlijk op het ogenblik van de overdracht van het zakelijk recht op de hoogte brengen van de kennisgeving van de vaststelling tot ongeschiktheid of verwaarlozing ervan of van de opname van het gebouw en/of de woning in de inventaris, vermeld in artikel 28 tot en met 35. Een door beide partijen ingevuld en ondertekend formulier wordt door de notaris of een partij uiterlijk zeven dagen na de overdracht van het zakelijk recht aan de inventarisbeheerder en aan de bevoegde personeelsleden, vermeld in artikel 1.1.0.0.2, eerste lid, 4°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, gezonden. Bij ontstentenis van die kennisgeving aan de inventarisbeheerder en aan de ambtenaren, vermeld in artikel 38, eerste lid, wordt de overdrager van het zakelijk recht, in afwijking van paragraaf 1, als belastingplichtige beschouwd voor de eerstvolgende heffing die na de overdracht van het zakelijk recht ontstaat.]6 }1. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }2. – § 2 gewijzigd bij art. 4.2.0.0.3, 1°, Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1) }3. – § 2 aangevuld bij art. 5, 2°, Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21); gewijzigd bij art. 32 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }4. – § 2 gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006) }5. – § 2 gewijzigd bij art. 7.2.8, 1°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }6. – § 3, na wijzigingen, laatst vervangen bij art. 4.2.0.0.3, 2°, Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Onderafdeling 3
Inventaris Art. 28. § 1. Overeenkomstig de bepalingen die door de Vlaamse Regering worden vastgesteld, maakt de }1[inventarisbeheerder]1 een inventaris met afzonderlijke lijsten van: – }2[...]2 – ongeschikte en/of onbewoonbare woningen; – verwaarloosde gebouwen en/of woningen. }3[De
ambtenaren van de }4[inventarisbeheerder]4 zijn bevoegd om de verwaarlozing }5[...]5 van een gebouw en/of woning op te sporen en in een administratieve akte vast te stellen.]3 }6[}7[...]7]6
Onverminderd de toepassing van artikel 89bis van het wetboek van strafvordering, hebben de genoemde ambtenaren toegang tot de gebouwen en/of woningen om alle voor de heffing noodzakelijke opsporingen en vaststellingen te verrichten
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
wanneer het vermoeden bestaat dat een gebouw en/of woning verwaarloosd is }8[...]8 of wanneer het vermoeden bestaat dat een woning niet voldoet aan de }9[vereisten, vermeld in artikel 5, § 1, eerste en tweede lid, van de Vlaamse Wooncode, }10[...]10]9. § 2. Elke gemeente ontvangt een uittreksel van de in de inventaris geregistreerde gebouwen en/of woningen die zich op haar grondgebied bevinden, met vermelding van de gebouwen en/of woningen waarop een heffing werd geïnd. De gemeente moet aan elkeen die erom verzoekt inzage verlenen in de lijst met de }11[in de inventaris geregistreerde]11 gebouwen en/of woningen en de gegevens van de kadastrale legger die op deze gebouwen en/of woningen betrekking hebben. }1. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }2. – § 1, lid 1, eerste streepje, opgeheven bij art. 7.2.9, 1°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }3. – § 1, lid 2, vervangen bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }4. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 7, 2°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }5. – § 1, lid 2, gewijzigd bij art. 7.2.9, 2°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }6. – § 1, lid 3, ingevoegd bij art. 35 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }7. – § 1, lid 3, opgeheven bij art. 67 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 29 december 2008, inwerkingtreding: 9 september 2007 (art. 96, achtste streepje) }8. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 7.2.9, 3°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }9. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }10. – § 1, lid 4, gewijzigd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }11. – § 2, lid 2, gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21)
Art. 29. Een gebouw, ongeacht of het dienst doet als woning, wordt beschouwd als verwaarloosd, wanneer het ernstige zichtbare en storende gebreken of tekenen van verval vertoont aan buitenmuren, voegwerk, schoorstenen, dakbedekking, dakgebinte, buitenschrijnwerk, kroonlijst of dakgoten. De Vlaamse Regering bepaalt de criteria voor de beoordeling van de gebreken en de tekenen van verval.
De houder van het zakelijk recht kan de vaststelling binnen vier maanden na de betekening van de administratieve akte betwisten via aangetekend schrijven aan de }4[inventarisbeheerder]4 en met alle bewijsmiddelen van gemeen recht, met uitzondering van de eed, het bewijs leveren dat het gebouw en/of de woning geen ernstige zichtbare en storende gebreken en tekenen van verval vertoont. In dit aangetekend schrijven geeft hij behalve de bewijzen ook aan of hij gehoord wil worden. De inventarisbeheerder heeft drie maanden de tijd om dit bezwaar te behandelen. Wanneer er geen uitspraak is binnen deze termijn, wordt het bezwaar geacht te zijn ingewilligd. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de houder van het zakelijk recht in die periode moet gehoord worden. Wanneer de vaststelling niet werd betwist of het bezwaar niet ingewilligd werd, neemt de }5[inventarisbeheerder]5 het gebouw en/of de woning op in de inventaris. Het gebouw en/of de woning wordt ingeschreven, op datum van de eerste dag na het verlopen van de termijn van vier maanden na de administratieve akte, bedoeld in artikel 28, § 1, tweede lid.]1 }1. – Na wijzigingen, vervangen bij art. 37 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }2. – Lid 1 gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }3. – Lid 2 gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }4. – Lid 3 gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }5. – Lid 5 gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1)
Art. 33. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 7.2.11 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°)
Art. 34. }1[De woning die onbewoonbaar of onges chik t verk laard wordt overee nk oms tig de artikelen 15 tot en met 16quater van de Vlaamse Wooncode wordt geïnventariseerd op de lijst, vermeld in artikel 28, § 1, eerste lid. Ze wordt ingeschreven op de datum van het besluit van de burgemeester, vermeld in artikel 15 van de Vlaamse Wooncode, of, in het geval van een beslissing in beroep, op de datum van het besluit, vermeld in artikel 16bis, eerste lid, van de Vlaamse Wooncode.]1
Art. 30. }1[...]1
}2[De woning of de constructie die overeenkomstig
}1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 7.2.10 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°)
artikel 135 van de nieuwe gemeentewet onbewoonbaar wordt verklaard, wordt eveneens geïnventariseerd op de lijst, vermeld in artikel 28. Ze wordt ingeschreven op datum van het besluit van de burgemeester.]2
Art. 31. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
Art. 32. }1[Elke gemeente deelt, volgens de bepalingen die door de Vlaamse Regering worden vastgesteld, aan de }2[inventarisbeheerder]2 mee welke gebouwen en/of woningen op haar grondgebied verwaarloosd zijn. De }3[inventarisbeheerder]3 stelt de verwaarlozing vast in een gemotiveerde administratieve akte, zoals bedoeld in artikel 28, en geeft de houder van het zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, bij aangetekend schrijven kennis van deze vaststelling alsook van de gevolgen van opname in de inventaris en de voorwaarden tot schrapping, schorsing en vrijstelling.
}3[De bepalingen van dit artikel gelden ook voor de
afsplitsbare woningen en voor de bedrijfsruimten waarvan de woning van de eigenaar als verblijfplaats wordt benut en een niet-afsplitsbaar onderdeel uitmaakt als vermeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten.]3 }1. – Lid 1, na wijzigingen, vervangen bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013 }2. – Lid 2 toegevoegd bij art. 68 Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 29 december 2008, inwerkingtreding: 9 september 2007 (art. 96, achtste streepje) }3. – Lid 3 toegevoegd bij art. 8, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
}1[Art. 34bis. }1[§ 1. Door een registratieattest
wordt de opname in de inventaris door de }2[inventarisbeheerder]2 betekend aan de houders van het zakelijk recht, zoals bekend bij de }3[Administratie van het kadaster, de registratie en de domeinen]3 van het geïnventariseerde goed. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor de voorwaarden. § 2. Voor }4[...]4 verwaarlozing kan de houder van het zakelijk recht binnen de 30 kalenderdagen na betekening van het registratieattest, zoals bedoeld in § 1, van het geregistreerde pand met een aangetekende brief beroep aantekenen bij de inventarisbeheerder tegen deze registratie. De inventarisbeheerder doet uitspraak over het beroep en betekent haar gemotiveerde beslissing aan de indiener van het beroep met een aangetekende brief binnen 60 kalenderdagen na betekening van het beroep. Zo lang de inventarisbeheerder geen uitspraak gedaan heeft over dit beroep kan er geen aanslagbiljet worden verstuurd. Wanneer er geen uitspraak over het beroep is binnen de gestelde termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd. De uitspraak van het beroep vermeldt de wijze waarop tegen deze beslissing in rechte kan getreden worden. § 3. }5[Voor de ongeschikt- of onbewoonbaarverklaringen, vermeld in artikel 34, eerste lid, geldt het besluit van de burgemeester als registratieattest. De opname in de inventaris wordt vermeld in het besluit. Tegen dat besluit en de registratie kan bij de Vlaamse Regering beroep aangetekend worden overeenkomstig artikel 15, § 2, van de Vlaamse Wooncode.]5]1]1 }6[§ 4. Voor
de onbewoonbaarheden, vermeld in artikel 34, tweede lid, wordt het registratieattest samen met het besluit tot onbewoonbaarverklaring van de burgemeester opgestuurd. Als de houder van het zakelijk recht aantoont dat hij tegen het besluit tot onbewoonbaarverklaring een klacht heeft ingediend bij de toezichthoudende overheid overeenkomstig artikel 254 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, dan wordt de opname op de lijst, vermeld in artikel 28, geschorst tot de procedure overeenkomstig artikel 255 tot 258 van het Gemeentedecreet volledig is afgerond. De gemeenteoverheid brengt de inventarisbeheerder op de hoogte van het gemotiveerde besluit of van het definitieve antwoord van de toezichthoudende overheid als vermeld in artikel 258 van het Gemeentedecreet. Binnen dertig dagen nadat de indiener van de klacht het definitieve antwoord van de toezichthoudende overheid heeft ontvangen overeenkomstig artikel 258 van het Gemeentedecreet, kan hij tegen de registratie beroep indienen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen drie maanden na ontvangst van het beroepschrift. Bij ontstentenis van een beslissing binnen die termijn, wordt het beroep geacht te zijn ingewilligd.]6
}1. – Ingevoegd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21); vervangen bij art. 40 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }2. – § 1 gewijzigd bij art. 10 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }3. – § 1 gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 16 juni 2006, B.S., 5 juli 2006, inwerkingtreding: 1 juli 2006 (art. 1, § 1, B. Vl. Reg. 23 juni 2006, B.S., 30 juni 2006) }4. – § 2, lid 1, gewijzigd bij art. 7.2.12 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
195
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126 }5. – § 3, na wijziging, vervangen bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }6. – § 4 toegevoegd bij art. 69, 2° Decr. Vl. Parl. 19 december 2008, B.S., 29 december 2008, inwerkingtreding: 9 september 2007 (art. 96, achtste streepje)
Art. 35. § 1. }1[Onverminderd de bepalingen van }2[titel 3, hoofdstuk 5, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013,]2 schrapt de }3[inventarisbeheerder]3 een gebouw uit de inventaris }4[op aangetekend verzoek van de houder en,]4 zodra de
houder van het zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, of zijn rechtsopvolger kan bewijzen dat: – }5[...]5 – de zichtbare en storende gebreken en de tekenen van verval, bedoeld in artikel 29, werden hersteld en/of verwijderd.]1 § 2. Onverminderd de bepalingen van }6[titel 3, hoofdstuk 5, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013,]6 schrapt de }7[inventarisbeheerder]7 een woning uit de inventaris }8[op aangetekend verzoek van de houder en,]8 zodra de houder van een zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, of zijn rechtsopvolger }8[...]8 kan bewijzen dat: – }9[...]9 – de woning weer voldoet aan de vereisten }10[als vermeld in artikel 28, § 1, derde lid]10; – de zichtbare en storende gebreken en de tekenen van verval, bedoeld in artikel 29, werden hersteld en/of verwijderd. § 3. }11[De }12[inventarisbeheerder]12 geeft de houder van het zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, of desgevallend zijn rechtsopvolger binnen 3 maanden na het verzoek tot schrapping kennis van }13[de beslissing]13 daaromtrent. }14[Wanneer de in het eerste lid bedoelde kennisge-
}7. – § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 11, 1°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }8. – § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 5, 2°, Decr. Vl. Parl. 8 juli 1997, B.S., 22 oktober 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1996 (art. 9); gewijzigd bij art. 11, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }9. – § 2, eerste streepje, na wijziging, opgeheven bij art. 7.2.13, 2°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }10. – § 2, tweede streepje, gewijzigd bij art. 10, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }11. – § 3 vervangen bij art. 11, 2°, Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }12. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 11, 1°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }13. – § 3, lid 1, gewijzigd bij art. 11, 2°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }14. – § 3, lid 2, vervangen bij art. 41, § 1, Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }15. – § 4 toegevoegd bi j art . 4 1, § 2 , Decr. Vl. Par l. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }16. – § 4, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 11, 1°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }17. – § 4, lid 1, al. 1, gewijzigd bij art. 7.2.13, 3°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }18. – § 4, lid 1, al. 2, gewijzigd bij art. 7.2.13, 3°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }19. – § 4, lid 1, al. 2, gewijzigd bij art. 10, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }20. – § 4, lid 2, gewijzigd bij art. 7.2.13, 3°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°)
ving niet is gebeurd binnen de voorziene termijn, wordt het verzoek tot schrapping geacht te zijn ingewilligd.]14]11 }15[§ 4. De }16[inventarisbeheerder]16
Onderafdeling 4
in de gevallen zoals bedoeld in § 1, de eerste dag }17[...]17 van herstel en/of verwijdering van de zichtbare en storende gebreken en/of de tekenen van verval, bedoeld in artikel 29; in de gevallen zoals bedoeld in § 2 }18[...]18, de eerste dag waarop de woning weer voldoet aan de vereisten }19[als vermeld in artikel 28, § 1, derde lid]19 of van herstel en/of verwijdering van de zichtbare en storende gebreken en/of de tekenen van verval, bedoeld in artikel 29.
196 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}6[§ 6. }7[...]7]6 {8 }1. – § 1 opgeheven bij art. 4.2.0.0.8 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1) }2. – § 2 opgeheven bij art. 4.2.0.0.8 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1) }3. – § 3, na wijziging, opgeheven bij art. 4.2.0.0.8 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1) }4. – § 4 gewijzigd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }5. – § 5 opgeheven bij art. 4.2.0.0.8 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1) }6. – § 6 toegevoegd bij art. 11 Decr. Vl. Parl. 8 juli 1996, B.S., 19 oktober 1996, inwerkingtreding: 1 juli 1996 (art. 19) }7. – § 6, na wijziging, opgeheven bij art. 4.2.0.0.8 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1) J 8. – Art. 40, § 2, van het Vlaamse decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, in de ruime interpretatie dat het de territoriale bevoegdheid van de rechter regelt bij elke betwisting over de leegstandsheffing, schendt de regels voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten (Arbitragehof nr. 144/2005, 21 september 2005, B.S., 7 oktober 2005).
}1[Art.
40bis. }2[...]2]1
}1. – Ingevoegd bij art. 19 Decr. Vl. Parl. 21 november 2008, B.S., 27 januari 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2009 (art. 86, tweede streepje) }2. – Opgeheven bij art. 4.2.0.0.9 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Onderafdeling 6
}1. Opschrift opgeheven bij art. 4.2.0.0.5 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 36. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.2.0.0.5 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 37. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 4.2.0.0.5 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Wanneer de kennisgeving zoals bedoeld in § 3 niet is gebeurd binnen de voorziene termijn, wordt de datum van }20[...]20 herstel die de houder van het zakelijk recht in het verzoek tot schrapping aangeeft, als datum van schrapping vermeld.]15 }1. – § 1 vervangen bij art. 5, 1°, Decr. Vl. Parl. 8 juli 1997, B.S., 22 oktober 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1996 (art. 9) }2. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 4.2.0.0.4 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1) }3. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 11, 1°, Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }4. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 11, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }5. – § 1, eerste streepje, na wijziging, opgeheven bij art. 7.2.13, 1°, Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }6. – § 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 4.2.0.0.4 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
§ 5. }5[...]5
}1[...]1
vermeldt als
datum van schrapping het volgende:
men blijft op de inventaris, bedoeld in artikel 28, }4[...]4 kan de Vlaamse Regering machtiging verlenen tot onteigening ten algemenen nutte ten behoeve van het Vlaamse Gewest, een sociale woonorganisatie, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de gemeente.
Onderafdeling 5
Inning en invordering Art. 38. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.2.0.0.6 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 39. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.2.0.0.7 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 40. § 1. }1[...]1 § 2. }2[...]2
}1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 4.2.0.0.10 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 41. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.2.0.0.10 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 42. }1 [§ 1. De verkrijger van een zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, }2[verkrijgt opschorting van heffing]2 gedurende een periode van }2[twee jaar]2 volgend op de volledige overdracht van het gebouw en/of de woning, op voorwaarde dat in de loop van voormelde periode geen nieuwe overdracht plaatsvindt, en: – ofwel het gebouw en/of de woning in de loop van voormelde periode geschrapt wordt uit de inventaris; – }3[ofwel bij het verstrijken van voormelde periode een periode van }4 [vrijstelling op grond van paragraaf 2 of 3 of van artikel 41 loopt]4, of een periode van schorsing loopt op grond van artikel 43 en deze schorsing achteraf niet ongedaan wordt gemaakt.]3 }5[Deze }6[schorsing]6 geldt niet voor overdrachten:
§ 3. }3[...]3 § 4. Wanneer een woning en/of gebouw gedurende meer dan 4 periodes van twaalf maanden opgeno-
– aan vennootschappen die door de overdrager rechtstreeks of onrechtstreeks in rechten of in feiten gecontroleerd worden;
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
– indien de overdracht het gevolg is van een fusie, splitsing of een andere overgang ten algemene titel; – aan bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad, tenzij in geval van overdracht bij erfopvolging of testament.]5 § 2. De houder van het zakelijk recht, bedoeld in artikel 27, op een van de volgende gebouwen en/of woningen wordt vrijgesteld van de heffing: 1° de gebouwen en/of woningen die liggen binnen de grenzen van een door de bevoegde overheid goedgekeurd onteigeningsplan of waar voor geen }7[stedenbouwkundige vergunning]7 meer wordt afgeleverd omdat een onteigeningsplan wordt voorbereid; 2° }8[...]8 3° de gebouwen en/of woningen die getroffen zijn door een ramp, zoals bepaald door de Vlaamse Regering, die zich heeft voorgedaan onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige, gedurende een periode van 2 jaar volgend op de datum van de ramp; 4° }9[...]9]1 }10[5° }11[...]11]10 }12[6° }13[...]13]12 }14[7° }14[de gebouwen en/of woningen waarvoor het sociaal beheersrecht overeenkomstig artikel 90, §§ 2 en 3, van }15[...]15 de Vlaamse Wooncode, ingesteld is;]14]14 }16[8° de
woningen waarvoor een renovatiecontract zoals bedoeld in artikel 18, § 2, van }17[...]17 de Vlaamse Wooncode, afgesloten is.]16 }18 [§ 3. }19[ }20[Er
wordt een vrijstelling wegens overmacht toegekend aan de houder van het zakelijk recht die aantoont dat de woning of het gebouw opgenomen blijft in de inventaris om redenen die onafhankelijk zijn van zijn wil. Die vrijstelling wordt toegekend voor een termijn van één jaar, maar wordt jaarlijks verlengd als de overmacht aanhoudt. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen om de gevallen van overmacht te beoordelen en om de aanvang van de termijn van de vrijstelling te bepalen.]20]19]18 {21
}1. – Vervangen bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 8 juli 1997, B.S., 22 oktober 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1996 (art. 9) }2. – § 1, lid 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 7, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 juli 1998, B.S., 28 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1998 (art. 9, lid 3); gewijzigd bij art. 47, lid 1, Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }3. – § 1, lid 1, tweede streepje, vervangen bij art. 7, 2°, Decr. Vl. Parl. 7 juli 1998, B.S., 28 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1998 (art. 9, lid 3) }4. – § 1, lid 1, tweede streepje, gewijzigd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 9 november 2012, B.S., 26 november 2012, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 21, vijfde streepje) }5. – § 1, lid 2, vervangen bij art. 16, 1°, Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }6. – § 1, lid 2, inleidende zin, gewijzigd bij art. 47, lid 2, Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }7. – § 2, 1°, gewijzigd bij art. 14 Decr. Vl. Parl. 24 maart 2006, B.S., 14 juni 2006, err., B.S., 13 juli 2006, inwerkingtreding: 24 juni 2006 (art. 77, lid 1) }8. – § 2, 2°, na wijziging, opgeheven bij art. 12.1.10 Decr. Vl. Parl. 12 juli 2013, B.S., 17 oktober 2013, inwerkingtreding: door de Vlaamse Regering te bepalen (art. 12.4.1) }9. – § 2, 4°, na wijziging, opgeheven bij art. 7.2.15 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }10. – § 2, 5°, toegevoegd bij art. 7, 3°, Decr. Vl. Parl. 7 juli 1998, B.S., 28 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1998 (art. 9, lid 3)
}11. – § 2, 5°, na wijziging, opgeheven bij art. 13, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }12. – § 2, 6°, toegevoegd bij art. 16, 3°, Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }13. – § 2, 6°, na wijziging, opgeheven bij art. 7.2.15 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }14. – § 2, 7°, toegevoegd bij art. 16, 3°, Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21); vervangen bij art. 48, lid 2, Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }15. – § 2, 7°, gewijzigd bij art. 13, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }16. – § 2, 8°, ingevoegd bij art. 48, lid 3, Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }17. – § 2, 8°, gewijzigd bij art. 13, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }18. – § 3 toegevoegd bij art. 16, 4°, Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }19. – § 3 opgeheven bij art. 7.2.15 Decr. Vl. Parl. 27 maart 2009 Grond- en pandenbeleid, B.S., 15 mei 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 7.5.1, lid 1, 1°) }20. – § 3 opnieuw ingevoegd bij art. 13, 3°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) J 21. – Artikel 42, § 2, 2°, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, zoals gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1997 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1997, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het op geen enkele wijze een vrijstelling van heffing mogelijk maakt voor de houders van zakelijke rechten, bedoeld in artikel 27 van hetzelfde decreet, op een gebouw dat krachtens het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten is beschermd als stads- en dorpsgezicht (Arbitragehof nr. 146/2006, 28 september 2006, B.S., 4 december 2006).
}1[Art.
42bis. }2[...]2]1
}1. – Ingevoegd bij art. 17 Decr. Vl. Parl. 7 mei 2004, B.S., 5 augustus 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 21) }2. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.2.0.0.10 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Onderafdeling 7 }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 4.2.0.0.10 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Art. 43. }1[...]1 }1. – Na wijzigingen, opgeheven bij art. 4.2.0.0.10 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
}1[Art.
43bis. }2[...]2]1
}1. – Ingevoegd bij art. 51, § 2, Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 5 augustus 2004 (art. 95, derde streepje) }2. – Na wijziging, opgeheven bij art. 4.2.0.0.10 Decr. Vl. Parl. 13 december 2013, B.S., 23 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2014 (art. 7.0.0.0.1, lid 1)
Decr. Vl. Parl. 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers (B.S., 7 maart 1997) }1. Opschrift opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013. Zolang de Vlaamse Regering artikel 5, § 2, van de Vlaamse Wooncode, zoals het van toepassing zal zijn na de inwerkingtreding van dit decreet, niet uitgevoerd heeft, blijven de begrippen, vermeld in artikel 2, en de kwaliteitsen veiligheidsnormen, vermeld in artikel 4 en 6 tot en met 8 van het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, van toepassing (art. 35, lid 1) Een gemeentelijke verordening als vermeld in artikel 9 van het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteitsen veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, die bekrachtigd werd voor de inwerkingtreding van dit decreet, blijft slechts gelden tot 31 december 2014 (art. 35, lid 2) 2. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek R 3. Zie B. Vl. Reg. 12 juli 2013 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor woningen, B.S., 1 augustus 2013
(Uittreksel)
TITEL I }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 1. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 2. In dit decreet wordt verstaan onder: 1° }1[Heffingsdecreet: afdeling 2 van hoofdstuk VIII van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996;]1 2° huurder van een kamer: elkeen die, in welke hoedanigheid of vorm of onder welke benaming ook, hetzij uitsluitend voor zichzelf, hetzij in gemeenschap met andere bewoners, het genot krijgt over een kamer zonder daarvan eigenaar, mede-eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter of opstalhouder te zijn; 3° }2[kamer: woning waarin één of meer van de volgende voorzieningen ontbreken: – WC; – bad of douche; – kookgelegenheid, en waarvan de bewoners voor deze voorzieningen afhankelijk zijn van de gemeenschappelijke ruimten in of aansluitend bij het gebouw waarvan de woning deel uitmaakt;]2 4° }3[kamerwoning: elk gebouw dat bestaat uit één of meer te huur gestelde of verhuurde kamers en gemeenschappelijke ruimtes;]3
B. Vl. Reg. 2 april 1996 betreffende de heffing ter bestrijding van }1[...]1 verkrotting van gebouwen en/of woningen (B.S., 1 mei 1996)
5° studentenhuis: elk gebouw of deel van een gebouw waarin één of meer kamers worden te huur gesteld of verhuurd aan één of meer studenten, met inbegrip van de gemeenschappelijke ruimtes;
}1. Opschrift gewijzigd bij art. 13 B. Vl. Reg. 10 juli 2009, B.S., 23 september 2009, inwerkingtreding: 1 januari 2010 (art. 23)
6° studentengemeenschapshuis: elk gebouw of deel van een gebouw dat door één of meer personen integraal wordt gehuurd en (onder)verhuurd aan één of meer studenten;
2. De integrale tekst is beschikbaar op de digitale versie van dit wetboek
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
197
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
7° studentenkamer: elke individuele kamer in een studenten- of studentengemeenschapshuis; 8° gemeenschappelijke ruimte: deel van de kamerwoning of van het studenten- of studentengemeenschapshuis aangewend als zitplaats en/of keuken met inbegrip van de interne circulatieruimte en de eventuele sanitaire voorzieningen; 9° verhuren van een kamer of studentenkamer: de terbeschikkingstelling, in welke vorm of onder welke benaming ook van een kamer of studentenkamer in een kamerwoning, studentenhuis of studentengemeenschapshuis aan een huurder, ongeacht of dit gebeurt samen of gelijktijdig met de terbeschikkingstelling in welke vorm of onder welke benaming ook, van: a) meubels voor de kamer; b) gemeenschappelijke ruimtes; 10° verhuurder: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die als eigenaar, mede-eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder of lasthebber een kamerwoning of kamer, een studenten- of studentengemeenschapshuis of een studentenkamer verhuurt of ter beschikking stelt tegen betaling of om niet; 11° }4[student: iedere persoon die ingeschreven is bij een instelling van het hoger onderwijs, waarvan hij de lessen volgt en voor wie dat zijn hoofdbezigheid vormt. Met student wordt gelijkgesteld de schoolverlater van het hoger onderwijs die de wachtperiode doorloopt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;]4 }5[12° seizoenarbeider: de gelegenheidsarbeider als
bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 december 2004 houdende wijziging van de artikelen 8bis, tweede lid, en 31bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;]5 }6[13° Vlaamse
Wooncode: het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode.]6
TITEL II
VEILIGHEIDS- EN KWALITEITSNORMEN
HOOFDSTUK II HOOFDSTUK I
GEMEENSCHAPPELIJKE NORMEN VOOR KAMERS EN STUDENTENKAMERS Art. 4. Een kamer of studentenkamer die te huur wordt gesteld of verhuurd, moet voldoen aan de volgende elementaire kwaliteits- en veiligheidsnormen, die door de Vlaamse Regering nader worden vastgesteld: 1° de kamer of studentenkamer heeft een minimale hoogte tussen vloer en plafond van twee meter twintig centimeter. Het plafond mag zich in geen geval bevinden op minder dan één meter boven het maaiveld; 2° de kamer of studentenkamer beschikt over voldoende verlichtings- en verluchtingsmogelijkheden. De kamer of studentenkamer moet rechtstreeks licht en buitenlucht ontvangen door ten minste één te openen verticaal venster of ten minste één te openen dakvenster. De onderkant van het raam mag zich op ten hoogste één meter twintig boven de vloer bevinden. De oppervlakte van alle vensters mag niet minder bedragen dan 1 m 2 . }1[...]1; 3° de kamer of studentenkamer beschikt over een wastafel met stromend water, afvoerinrichting en reukafsnijder en beschikt over }2[voldoende en veilige elektriciteitsinstallaties voor de verlichting van de kamer en het veilig gebruik van elektrische toestellen]2; 4° de kamer of studentenkamer beschikt over voldoende en veilige verwarming of de nodige toe- en afvoerkanalen. Als verwarmingsbronnen komen enkel in aanmerking: centrale verwarming, elektrische toestellen en luchtdichte gastoestellen met schoorsteen- of gevelafvoer; 5° de kamer of studentenkamer is zodanig gelegen en ingericht dat het respect voor de individuele levenssfeer wordt gewaarborgd. De kamer of studentenkamer moet rechtstreeks toegankelijk zijn en niet via een andere kamer of studentenkamer; 6° een kamerwoning, studenten- of studentengemeenschapshuis beschikt, per groep of deel van een groep van zes bewoners of studenten over een w.c. met waterspoeling en reukafsnijder;
}1. – 1° vervangen bij art. 15, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
7° iedere kamerwoning, ieder studenten- of studentengemeenschapshuis moet beschikken over een ruimte voor het onderhoudsmateriaal.
}2. – 3° vervangen bij art. 2, 1°, Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14)
}3[De kamer of studentenkamer alsmede de kamer-
}3. – 4° vervangen bij art. 2, 2°, Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14) }4. – 11° vervangen bij art. 2, 3°, Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14) }5. – 12° toegevoegd bij art. 2 Decr. Vl. Parl. 6 juni 2008, B.S., 26 juni 2008 }6. – 13° toegevoegd bij art. 15, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79)
Art. 3. }1[...]1 }1. – Opgeheven bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14)
198 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
rekening houdend met kwaliteit, oppervlakte, voorzieningen en locatie.
woning, het studentenhuis of het studentengemeenschapshuis moeten voldoen aan alle vereisten inzake brandveiligheid, stabiliteit en bouwfysica.]3 }1. – Lid 1, 2°, gewijzigd bij art. 4, 1°, Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14) }2. – Lid 1, 3°, gewijzigd bij art. 4, 2°, Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14) }3. – Lid 2 vervangen bij art. 4, 3°, Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14)
Art. 5. De Vlaamse Regering stelt richtprijzen op voor verhuur van kamers in kamerwoningen, studentenhuizen en studentengemeenschapshuizen,
SPECIFIEKE NORMEN VOOR KAMERS Art. 6. Een kamer waarin geen kookmogelijkheden, noch een bad of stortbad aanwezig zijn, heeft een oppervlakte van ten minste 12 m2 wanneer ze wordt bewoond door één persoon. }1[Deze oppervlakte wordt verhoogd met 6 m2 wanneer de kamer bewoond wordt door twee personen. De Vlaamse Regering stelt de verdere normen inzake de vereiste minimale omvang van de kamer vast in relatie tot het aantal bewoners.]1 De huurders van de in het eerste lid bedoelde kamers, beschikken in de gemeenschappelijke ruimtes over kookmogelijkheden en een bad of een stortbad in een door de Vlaamse Regering vast te stellen verhouding tot het aantal kamers in de kamerwoning. De Vlaamse Regering stelt de normen vast waaraan deze voorzieningen en de gemeenschappelijke ruimte moeten voldoen. }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 5 Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14)
Art. 7. Bij gebrek aan de in artikel 6 bedoelde kookmogelijkheden en een bad of stortbad in de gemeenschappelijke ruimtes, dienen deze voorzieningen aanwezig te zijn in de kamer. De in artikel 6 vermelde minimale oppervlakte wordt in dit geval telkens verhoogd met 3 m2. }1[Art.
7bis. De bepalingen, vermeld in dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 6, tweede lid, zijn niet van toepassing op de kamers die verhuurd worden aan seizoenarbeiders in de land- en tuinbouwsector, waarop de bepalingen van hoofdstuk IIbis van toepassing zijn.]1
}1. – Ingevoegd bij art. 3 Decr. Vl. Parl. 6 juni 2008, B.S., 26 juni 2008
}1[HOOFDSTUK
IIbis
SPECIFIEKE NORMEN VOOR KAMERS DIE VERHUURD WORDEN AAN SEIZOENARBEIDERS IN DE LAND- EN TUINBOUWSECTOR]1 }1. Opschrift ingevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 6 juni 2008, B.S., 26 juni 2008
}1[Art. 7ter. De bepalingen, vermeld in dit hoofdstuk, zijn van toepassing op de kamers die verhuurd worden aan seizoenarbeiders in de land- en tuinbouwsector.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 6 juni 2008, B.S., 26 juni 2008
}1[Art.
7quater. § 1. De kamer beschikt over een wastafel met stromend water, afvoerinrichting en reukafsnijder als vermeld in artikel 4, eerste lid, 3°. Als de kamer niet beschikt over een wastafel met stromend water, afvoerinrichting en reukafsnijder als vermeld in artikel 4, eerste lid, 3°, is die voorziening aanwezig in de gemeenschappelijke ruimte. § 2. In afwijking van artikel 4, eerste lid, 1°, hebben de kamer en de gemeenschappelijke ruimte een minimale hoogte tussen vloer en plafond van twee meter vijftig centimeter. Op de minimale hoogte, vermeld in het eerste lid, kan een afwijking van maximaal vijftien centimeter
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
toegestaan worden, als aan § 1 en aan de volgende voorwaarden voldaan is:
plafond en vloer moet minstens twee meter twintig centimeter bedragen.
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
1° de kamer en de gemeenschappelijke ruimte beantwoorden aan de normen, vermeld in artikel 4, eerste lid, 2°, 4 ° en 6°, artikel 6, tweede lid, artikel 7quinquies en artikel 7sexies;
§ 3. Ieder studenten- of studentengemeenschapshuis moet beschikken over een ruimte voor de berging van evenveel fietsen als er studentenkamers zijn.
Art. 12. }1[...]1
2° de kamer en de gemeenschappelijke ruimte beschikken over voldoende en veilige elektriciteitsinstallaties voor de verlichting ervan en voor het veilig gebruik van elektrische toestellen, vermeld in artikel 4, eerste lid, 3°.
§ 4. Ieder studenten- of studentengemeenschapshuis moet per groep of deel van een groep van }6 [tien]6 studenten beschikken over een bad of stortbad.
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1. – § 1, lid 1, vervangen bij art. 16, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }2. – § 1, lid 2, laatst vervangen bij art. 16, 1°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }3. – § 1, lid 3, opgeheven bij art. 16, 2°, Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }4. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14) }5. – § 2 gewijzigd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14) }6. – § 4 gewijzigd bij art. 9 Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14)
HOOFDSTUK II }1[...]1
§ 3. Artikel 4, eerste lid, 5° en 7°, zijn niet van toepassing op de kamers die verhuurd worden aan seizoenarbeiders in de land- en tuinbouwsector.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 6 juni 2008, B.S., 26 juni 2008
}1[Art. 7quinquies. Een kamer heeft een opper-
vlakte van ten minste 8 m2 per persoon. De kamer en de gemeenschappelijke ruimte hebben samen een totale oppervlakte van ten minste 18 m2, als de kamer wordt bewoond door één persoon. De totale oppervlakte wordt telkens verhoogd met 10 m 2 per extra persoon die de kamer bewoont.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 6 juni 2008, B.S., 26 juni 2008
}1[Art. 7sexies. Bij gebrek aan kookmogelijkheden of een bad of douche in de gemeenschappelijke ruimte moeten die voorzieningen aanwezig zijn in de kamer. De minimale oppervlakte, vermeld in artikel 7quinquies, eerste lid, wordt in dat geval telkens verhoogd met 3 m2.]1 }1. – Ingevoegd bij art. 4 Decr. Vl. Parl. 6 juni 2008, B.S., 26 juni 2008
HOOFDSTUK III
SPECIFIEKE NORMEN VOOR STUDENTENKAMERS
AANVULLENDE GEMEENTELIJKE NORMEN Art. 9. De gemeente kan bij verordening van de gemeenteraad strengere veiligheids- en kwaliteitsnormen voor kamers en kamerwoningen of studentenkamers en studenten- en studentengemeenschapshuizen opleggen en het te huur stellen of het verhuren van kamers met het oog op de naleving van deze normen aan een voorafgaande vergunning onderwerpen. Na goedkeuring in de gemeenteraad wordt de gemeentelijke verordening ter bekrachtiging voorgelegd aan de Vlaamse Regering. De verordening geldt vanaf de bekrachtiging en tot deze herzien of vervangen wordt met toepassing van dezelfde procedure. {1 R 1. Zie art. 69 B. Vl. Reg. 14 maart 2008 tot wijziging van diverse bepalingen op het vlak van wonen, B.S., 21 maart 2008:
}2[In
Art. 69. Gemeentelijke verordeningen als vermeld in
1° ze w e r d g e bo u wd o f g e r e al i s e e r d v o o r 1 september 1998; 2° er werd een eerste conformiteitsattest aangevraagd voor 1 september 2001;
artikel 9 van het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, die bekrachtigd zijn voor 1 februari 2008, blijven van toepassing voor de bepalingen die niet minder streng zijn dan de bepalingen in het voormelde decreet en in het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2003 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers.
3° het conformiteitsattest dat werd toegekend is in de loop van de geldigheidsduur, vermeld in artikel 13, niet vervallen of ingetrokken met toepassing van artikel 14 of 15 omwille van een ander criterium dan de oppervlakte.]2
TITEL III }1[...]1
}3[...]3 }4[De Vlaamse Regering stelt de verdere normen in-
}1. Opschrift opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
zake de vereiste minimale omvang van de studentenkamer vast in relatie tot het aantal bewoners.]4 § 2. Ieder studenten- of studentengemeenschapshuis moet beschikken over een gemeenschappelijke ruimte. }5[Wanneer in een studentenkamer geen kookmogelijkheden aanwezig zijn, moeten de bewoners ervan over gemeenschappelijke kookmogelijkheid beschikken in een gemeenschappelijke ruimte. Deze ruimte moet een oppervlakte hebben van minstens anderhalve vierkante meter per bewoner van een studentenkamer, zonder minder te mogen bedragen dan 6 m2.]5 De vrije hoogte tussen
Art. 13. }1[...]1
}1. Opschrift opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 14. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 15. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art. 15bis. }2[...]2
HOOFDSTUK IV
Art. 8. § 1. }1[Een studentenkamer heeft een oppervlakte van minimaal 12 m2.]1 afwijking van het eerste lid geldt er een minimale oppervlakte van 8 m2 voor een studentenkamer die voldoet aan de volgende voorwaarden:
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1. – Ingevoegd bij art. 12 Decr. Vl. Parl. 14 juli 1998, B.S., 29 augustus 1998, inwerkingtreding: 1 september 1998 (art. 14) }2. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
TITEL IV }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 16. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 17. }1[...]1 }1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art. 17bis. }2[...]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 7 juli 2006, B.S., 5 oktober 2006, inwerkingtreding: 9 september 2007 (art. 4 B. Vl. Reg. 19 juli 2007, B.S., 30 augustus 2007) }2. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art. 17ter. }2[...]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 7 juli 2006, B.S., 5 oktober 2006, inwerkingtreding: 9 september 2007 (art. 4 B. Vl. Reg. 19 juli 2007, B.S., 30 augustus 2007) }2. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art. 17quater. }2[...]2]1 }1. – Ingevoegd bij art. 25 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79). Dit artikel is niet van toepassing als de onderhandse akte voor de datum van inwerkingtreding van dit decreet werd opgesteld (art. 78) }2. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art. 17quinquies. }2[...]2]1
HOOFDSTUK I }1[...]1
}1. – Ingevoegd bij art. 26 Decr. Vl. Parl. 29 april 2011, B.S., 4 mei 2011, inwerkingtreding: 14 mei 2011 (art. 79) }2. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1. Opschrift opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 18. }1[...]1
Art. 10. }1[...]1
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 19. }1[...]1
Art. 11. }1[...]1
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
199
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • B. Vlaams Gewest • 12. Wooncode Subtrefwoord «12. Wooncode» — p. 1126
TITEL V }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 20. }1[...]1
200 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1[Art.
22bis. }2[...]2]1
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1. – Ingevoegd bij art. 8 Decr. Vl. Parl. 6 juni 2008, B.S., 26 juni 2008 }2. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 22. }1[...]1
Art. 23. }1[...]1
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 34 Decr. Vl. Parl. 29 maart 2013, B.S., 1 augustus 2013
Art. 21. }1[...]1
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest • 2. Energieprestaties en binnenklimaat B. Br. Hoofdst. Reg. 17 februari 2011 — p. 1167
C. Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2. Energieprestaties en binnenklimaat
p. 1166 Ord. Br. Hoofdst. Parl. 7 juni 2007 Onder art. 41 noten vervangen F – Inwerkingtreding art. 18, §§ 2, 4 en 5 en 25 voor het te koop stellen van wooneenheden: 1 mei 2011 (art. 8 B. Br. Hoofdst. Reg. 17 februari 2011, B.S., 1 maart 2011) F – Inwerkingtreding art. 18, § 2, voor de andere transacties: 1 november 2011 (art. 8 B. Br. Hoofdst. Reg. 17 februari 2011, B.S., 1 maart 2011) F – Inwerkingtreding art. 18, §§ 2, 4 en 5 en 25 voor het te koop stellen van de tertiaire eenheden, met de bestemming kantoren en diensten, en met een oppervlakte groter dan 500 vierkante meter: 1 mei 2011 (art. 7, lid 1, B. Br. Hoofdst. Reg. 17 februari 2011, B.S., 1 maart 2011) F – Inwerkingtreding art. 18, § 2 tot 5 en 25 voor de andere transacties bedoeld in artikel 18, § 2 van de ordonnantie van de tertiaire eenheden, met de bestemming kantoren en diensten, en met een oppervlakte groter dan 500 vierkante meter: 1 november 2011 (art. 7, lid 2, B. Br. Hoofdst. Reg. 17 februari 2011, B.S., 1 maart 2011) F – Inwerkingtreding art. 18, § 2 tot 5 en 25 voor de andere tertiaire eenheden: 1 januari 2017 (art. 7, lid 3, B. Br. Hoofdst. Reg. 17 februari 2011, B.S., 1 maart 2011; zoals gewijzigd bij art. 15 B. Br. Hoofdst. Reg. 10 oktober 2013, B.S.,
7 november 2013, inwerkingtreding: 31 december 2012 (art. 16)) F – Inwerkingtreding art. 18, § 2, § 4 en § 5: 2 juli 2008, voor de gebouwen die een door het Instituut opgesteld energieprestatiecertificaat verkregen hebben (art. 1, § 2, B. Br. Hoofdst. Reg. 19 juni 2008, B.S., 2 juli 2008) F – Inwerkingtreding art. 1-17, 18, § 1, 18, § 3, 22, 24, 27, 2941 en de bijlagen: 2 juli 2008 (art. 1, § 1, B. Br. Hoofdst. Reg. 19 juni 2008, B.S., 2 juli 2008) F – Inwerkingtreding art. 21: 1 september 2012 (art. 39 B. Br. Hoofdst. Reg. 15 december 2011, B.S., 24 januari 2012) F – Inwerkingtreding art. 26: 1 juli 2010 (art. 15 B. Br. Hoofdst. Reg. 27 mei 2010, B.S., 10 juni 2010, err., B.S., 29 juni 2010) F – Inwerkingtreding art. 19, 20, 23, 23bis en 28: 1 augustus 2010 (art. 65, § 1, lid 2, B. Br. Hoofdst. Reg. 3 juni 2010, B.S., 9 juli 2010
p. 1167
2011 voor het te koop stellen van de tertiaire eenheden, met de bestemming kantoren en diensten, en met een oppervlakte groter dan 500 vierkante meter. Dit besluit en de artikelen 18, § 2 tot § 5 en 25 van de ordonnantie treden in werking op 1 november 2011 voor de andere transacties bedoeld in artikel 18, § 2 van de ordonnantie van de tertiaire eenheden, met de bestemming kantoren en diens t e n , e n m e t e e n o pp e r v l a k t e g r o t e r d a n 500 vierkante meter. Voor de andere tertiaire eenheden treden dit besluit en de artikelen 18, § 2 tot § 5 en 25 van de ordonnantie in werking op 1 januari }1[2017]1. }1. – Lid 3 gewijzigd bij art. 15 B. Br. Hoofdst. Reg. 10 oktober 2013, B.S., 7 november 2013, inwerkingtreding: 31 december 2012 (art. 16)
B. Br. Hoofdst. Reg. 17 februari 2011 Art. 7 volledig vervangen
Art. 7. Dit besluit en de artikelen 18, §§ 2, 4 en 5 en 25 van de ordonnantie treden in werking op 1 mei
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
201
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • D. Waals Gewest • 1. Bodem, afvalstoffen en milieu Décr./W. 27 juin 1996 — p. 1219
D. Waals Gewest 1. Bodem, afvalstoffen en milieu
p. 1219 Décr./W. 27 juin 1996 art. 4ter, à remplacer
Gouvernement peut décider au cas par cas si certains déchets ont cessé d'être des déchets, en tenant compte de la jurisprudence communautaire, et pour autant qu'ils répondent aux conditions suivantes:
Art. 4ter. § 1er. }1[Certains déchets cessent d'être
1° la substance ou l'objet est couramment utilisé à des fins spécifiques;
des déchets lorsqu'ils ont subi une opération de valorisation ou de recyclage et répondent à des critères spécifiques définis par l'Union européenne, qui comprennent des valeurs limites pour les polluants, si nécessaire, et tiennent compte de tout effet environnemental préjudiciable éventuel de la substance ou de l'objet. § 2. Le Gouvernement adopte les mesures nécessaires à la mise en œuvre des décisions ou règlements adoptés par les Institutions de l'Union européenne spécifiant les conditions auxquelles les déchets cessent d'être des déchets. § 3. Pour les déchets pour lesquels aucun critère spécifique n'a été défini par l'Union européenne, le
202 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
2° il existe un marché ou une demande pour une telle substance ou un tel objet; 3° la substance ou l'objet remplit les exigences techniques aux fins spécifiques et respecte la législation et les normes applicables aux produits; et 4° l'utilisation de la substance ou de l'objet n'aura pas d'effets globaux nocifs pour l'environnement ou la santé humaine.
Le Gouvernement notifie de telles décisions à la Commission conformément à la directive 98/34/CE du Parlement européen et du Conseil du 22 juin 1998 prévoyant une procédure d'information dans le domaine des normes et réglementations techniques et des règles relatives aux services de la société de l'information, lorsque celle-ci l'exige. § 4. Aux fins de vérifier ou de calculer les objectifs de recyclage et de valorisation imposés par ou en vertu de l'article 8bis, les déchets qui ont cessé d'être des déchets conformément aux paragraphes précédents sont comptabilisés comme des déchets recyclés ou valorisés, lorsque les conditions relatives au recyclage et à la valorisation qu'il impose sont respectées.]1
}2[Le Gouvernement peut déterminer les modalités
}1. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 10 mai 2012, art. 6, qui ne contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée en vigueur de cet art. et a été publié le 29 mai 2012.
procédurales nécessaires pour décider au cas par cas si certains déchets ont cessé d'être des déchets selon les conditions visées à l'alinéa 1er.]2
}2. – Ainsi inséré par le Décr./W. du 24 octobre 2013, art. 21, qui ne contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée en vigueur de cet art. et a été publié le 6 novembre 2013.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • D. Waals Gewest • 4. Milieuvergunning Décr./W. 22 mars 2007 — p. 1251
4. Milieuvergunning
p. 1251 Décr./W. 22 mars 2007 art. 38, à remplacer
Art. 38. }1 [Le montant de la taxe est fixé à 55,50 euros/m3 pour les déchets non dangereux, à
222 euros/m 3 pour les déchets dangereux et 222 euros/m3 pour les déchets dangereux et non dangereux en mélange. Le montant de la taxe est plafonné à 500.000 euros.]1 }1. – Ainsi remplacé par le Décr./W. du 11 décembre 2013, art. 28, qui entre en vigueur le 1er janvier 2014 en vertu de son art. 45, al. 1er.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
203
VI. PUBLIEK EN ADMINISTRATIEF RECHT • D. Waals Gewest • 5. Ruimtelijke ordening, patrimonium, energie A.Ex./W. 14 mai 1984 — p. 1271
5. Ruimtelijke ordening, patrimonium, energie
p. 1271 A.Ex./W. 14 mai 1984 art. 172, à remplacer
Art. 172. § 1er. L'opération de revitalisation urbaine est une action visant, à l'intérieur d'un périmètre défini, l'amélioration et le développement intégré de l'habitat, en ce compris les fonctions de commerce et de service, par la mise en œuvre de conventions associant la commune et le secteur privé. § 2. Lorsqu'une commune et une ou plusieurs personnes physiques ou morales de droit privé établissent une convention relative à une opération de revitalisation urbaine, la Région peut, selon les dispositions arrêtées par le Gouvernement, accorder à la commune une subvention à concurrence de 100 p.c. couvrant le coût: }1[1o]1
des aménagements du domaine public correspondant à:
204 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
a. l'équipement ou l'aménagement en voirie, égout, éclairage public, réseaux de distribution et abords;
}1[1o]1 la transformation et l'amélioration de logements insalubres améliorables;
b. l'aménagement d'espaces verts;
}1[2o]1 la démolition de logements insalubres et la construction de logements au même endroit;
c. l'équipement urbain à usage collectif, tel que défini par le Gouvernement; }1[2o]1
des honoraires d'auteur de projet concernant les aménagements du domaine public, selon les modalités fixées par le Gouvernement.
§ 3. Les aménagements et les biens immobiliers visés au paragraphe 1 er sont localisés dans un périmètre de revitalisation urbaine, arrêté par le Gouvernement sur proposition du conseil communal. }2[...]2
§ 4. La convention visée au paragraphe 2 doit respecter le principe selon lequel, pour chaque }3[euro]3 pris en charge par la Région, la ou les personnes physiques ou morales de droit privé visées au même paragraphe doivent investir deux }3[euros]3 minimum dont au moins un dans une ou plusieurs des actions suivantes:
}1[3o]1 la transformation d'immeubles en vue d'y aménager des logements; }1[4o]1 la construction de logements.
§ 5. Afin que la commune puisse bénéficier de la subvention visée au paragraphe 2, le conseil communal adopte et introduit auprès du Gouvernement un dossier de revitalisation urbaine. Le Gouvernement arrête la composition et la procédure d'approbation des dossiers de revitalisation urbaine ainsi que les modalités d'octroi ou de remboursement de la subvention. }1. – Ainsi modifié quant à la numérotation par le Décr./W. du 18 juillet 2002, art. 69, qui ne contient aucune disposition spécifique relative à l'entrée en vigueur de cet art. 69 et a été publié le 21 septembre 2002. }2. – Al. abrogé au 31 octobre 2013 par le Décr./W. du 10 octobre 2013, art. 1er. }3. – Ainsi modifié par l'A.G./W. du 13 décembre 2001, art. 1er, qui entre en vigueur le 1er janvier 2002, en vertu de son art. 2.
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari
VIII. STRAFRECHT • A. Strafwetboek Wet 8 juni 1867 — p. 1343
VIII. STRAFRECHT A. Strafwetboek p. 1343 Wet 8 juni 1867 Art. 43bis volledig vervangen }1[Art. 43bis. }2[Bijzondere verbeurdverklaring
toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42, 3°, kan door de rechter in elk geval worden uitgesproken, maar slechts voorzover zij door de procureur des Konings schriftelijk wordt gevorderd.]2 Indien de zaken niet kunnen worden gevonden in het vermogen van de veroordeelde, raamt de rechter de geldwaarde ervan en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een daarmee overeenstemmend bedrag. Ingeval de verbeurdverklaarde zaken aan de burgerlijke partij toebehoren, zullen zij aan haar worden teruggegeven. De verbeurdverklaarde zaken zullen haar eveneens worden toegewezen ingeval de rechter de verbeurdverklaring uitgesproken
heeft omwille van het feit dat zij goederen en waarden vormen die door de veroordeelde in de plaats gesteld zijn van de zaken die toebehoren aan de burgerlijke partij of omdat zij het equivalent vormen van zulke zaken in de zin van het tweede lid van dit artikel. Iedere andere derde die beweert recht te hebben op de verbeurdverklaarde zaak, zal dit recht kunnen laten gelden binnen een termijn en volgens modaliteiten bepaald door de Koning.]1 }3[De
bijzondere verbeurdverklaring van de onroerende goederen moet of kan, naargelang de rechtsgrond die dit bepaalt, door de rechter worden uitgesproken, maar slechts voor zover zij door het openbaar ministerie schriftelijk werd gevorderd.]3
}4[De
schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekkende tot de verbeurdverklaring van een onroerend goed, dat niet strafrechtelijk in beslag is genomen overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften, wordt op straffe van onontvan-
kelijkheid kosteloos ingeschreven op de kant van de laatst overgeschreven akte of het vonnis bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de hypotheekwet van 16 december 1851. Het openbaar ministerie voegt een bewijs van de kantmelding bij het strafdossier voor de sluiting van de debatten. Het openbaar ministerie vordert de kosteloze doorhaling van de kantmelding, als daartoe grond bestaat.]4 }1. – Ingevoegd bij art. 3 wet 17 juli 1990, B.S., 15 augustus 1990 }2. – Lid 1 vervangen bij art. 2 wet 19 december 2002, B.S., 14 februari 2003 }3. – Lid 5 toegevoegd bij art. 2 wet 27 november 2013, B.S., 13 december 2013, inwerkingtreding: 1 maart 2014 (art. 6, lid 1), van toepassing op alle hangende procedures voor de strafgerechten die uitspraak doen over de verbeurdverklaring waarvan de debatten nog niet gesloten waren op de dag van de inwerkingtreding van art. 2 (art. 6, lid 2) }4. – Lid 6 toegevoegd bij art. 2 wet 27 november 2013, B.S., 13 december 2013, inwerkingtreding: 1 maart 2014 (art. 6, lid 1), van toepassing op alle hangende procedures voor de strafgerechten die uitspraak doen over de verbeurdverklaring waarvan de debatten nog niet gesloten waren op de dag van de inwerkingtreding van art. 2 (art. 6, lid 2)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014_11:58---
205
IX. SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT K.B. nr. 38, 27 juli 1967 — p. 1371
IX. SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT p. 1371
geïnd en waarbij hij de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdragen vordert.]1
K.B. nr. 38, 27 juli 1967 Art. 16 volledig vervangen
}4[De Koning bepaalt wanneer de verjaringstermijn
Art. 16. }1[§ 1. De inningsorganismen zijn belast met de invordering van de bijdragen, zo nodig langs gerechtelijke weg. § 2. De vordering van de in dit besluit voorziene bijdragen verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf de 1e januari die volgt op het jaar waarvoor zij verschuldigd zijn. De verjaring wordt gestuit: 1° op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek; 2° met een aangetekende brief waarbij het organisme dat belast is met de invordering de door de betrokkene verschuldigde bijdragen opvordert; 3° met een aangetekende brief door het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen verzonden in het raam van de in artikel 21, § 2, 1°, aan dat Instituut toevertrouwde opdracht en waarbij de betrokkene aangemaand wordt aan te sluiten bij een sociaal-verzekeringsfonds. }2[Genoemde aangetekende brief stuit in voorkomend geval eveneens de verjaring van de vordering van de bijdragen die verschuldigd zijn door de in artikel 7bis bedoelde meewerkende echtgenote.]2 De Koning bepaalt wanneer de verjaringstermijn ingaat wat de bijdragen betreft tot regularisatie verschuldigd in de gevallen bedoeld in }3[artikel 13bis, § 1]3. § 3. De vorderingen tot terugbetaling van ten onrechte betaalde bijdragen verjaren na vijf jaar te rekenen vanaf de 1e januari van het jaar dat volgt op datgene waarin de onverschuldigde bijdragen werden betaald. De verjaring wordt gestuit: 1° op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek; 2° met een aangetekende brief door de betrokkene gericht aan het organisme dat de bijdragen heeft
206 2014) – © Larcier---Export:18-02-2014 11:58---
ingaat wat de terugbetaling van ten onrechte betaalde bijdragen betreft na regularisatie in de gevallen bedoeld in }5[artikel 13bis, § 1]5, zonder dat dit tot gevolg mag hebben dat deze verjaringstermijn langer is dan deze die geldt in geval van opvordering van regularisatiebijdragen.]4 }6[De
Koning kan uitzonderingen op de verjaringstermijn vaststellen voor vorderingen tot terugbetaling van na 30 juni 1983 onverschuldigd betaalde bijdragen wanneer het laattijdig karakter van de vordering tot terugbetaling niet te wijten is aan de zelfstandige.]6 {7
}1. – Vervangen bij art. 2 wet 3 december 1984, B.S., 19 december 1984 }2. – § 2, lid 2, 3°, aangevuld bij art. 98 Programmawet 22 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 16 januari 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2003 (art. 99) }3. – § 2, lid 3, gewijzigd bij art. 7novies wet 26 maart 2007, B.S., 27 april 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 52, § 1); zoals ingevoegd bij art. 11 wet 21 december 2007, B.S., 28 december 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14) }4. – § 3, lid 3, toegevoegd bij art. 8 K.B. 18 november 1996, B.S., 12 december 1996, bekrachtigd bij art. 17, 2°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 11) }5. – § 3, lid 3, gewijzigd bij art. 7novies wet 26 maart 2007, B.S., 27 april 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 52, § 1); zoals ingevoegd bij art. 11 wet 21 december 2007, B.S., 28 december 2007, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 14) }6. – § 3, lid 4, toegevoegd bij art. 65 wet 2 augustus 2002, B.S., 29 augustus 2002, err., B.S., 4 oktober 2002, err., B.S., 13 november 2002, err., B.S., 7 april 2003, err., B.S., 3 juni 2004, inwerkingtreding: 29 augustus 2002 (art. 207, inleidende zin)
F 7. – Vanaf 1 januari 2015 luidt dit art. als volgt:
Art. 16. }8[§ 1. De inningsorganismen zijn belast met de invordering van de bijdragen, zo nodig langs gerechtelijke weg. § 2. }9[De vordering van de bijdragen waarin dit koninklijk besluit voorziet, verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari volgend op het jaar waarvoor zij verschuldigd zijn. In afwijking van het eerste lid verjaart de vordering van de in artikel 11, § 5, bedoelde regularisatiebijdragen na vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het derde jaar volgend op het bijdragejaar. De verjaring wordt gestuit: 1° op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;
2° met een aangetekende brief waarbij het organisme, dat belast is met de invordering, de door de betrokkene verschuldigde bijdragen vordert; 3° met een aangetekende brief door het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen verzonden in het kader van de in artikel 21, § 2, 1°, aan dat Instituut toevertrouwde opdracht en waarbij de betrokkene aangemaand wordt aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. Deze aangetekende brief stuit in voorkomend geval eveneens de verjaring van de vordering van de bijdragen die verschuldigd zijn door de in artikel 7bis bedoelde meewerkende echtgenote.]9 § 3. De vorderingen tot terugbetaling van ten onrechte betaalde bijdragen verjaren na vijf jaar te rekenen vanaf de 1e januari van het jaar dat volgt op datgene waarin de onverschuldigde bijdragen werden betaald. }10[De vordering tot terugbetaling van de voorlopige bijdragen die na een in artikel 11, § 5, bedoelde regularisatie onverschuldigd blijken te zijn, verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het derde jaar volgend op het bijdragejaar.]10 De verjaring wordt gestuit: 1° op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek; 2° met een aangetekende brief door de betrokkene gericht aan het organisme dat de bijdragen heeft geïnd en waarbij hij de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdragen vordert.]8 }11[}12[...]12]11 }13[De Koning kan uitzonderingen op de verjaringstermijn vaststellen voor vorderingen tot terugbetaling van na 30 juni 1983 onverschuldigd betaalde bijdragen wanneer het laattijdig karakter van de vordering tot terugbetaling niet te wijten is aan de zelfstandige.]13 }8. – Vervangen bij art. 2 wet 3 december 1984, B.S., 19 december 1984 }9. – § 2, na wijzigingen, vervangen bij art. 11, a), wet 22 november 2013, B.S., 6 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 18) }10. – § 3, lid 2, ingevoegd bij art. 11, b), wet 22 november 2013, B.S., 6 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 18) }11. – § 3, lid 4, toegevoegd bij art. 8 K.B. 18 november 1996, B.S., 12 december 1996, bekrachtigd bij art. 17, 2°, wet 13 juni 1997, B.S., 19 juni 1997, inwerkingtreding: 1 januari 1997 (art. 11) }12. – § 3, lid 4, na wijziging, opgeheven bij art. 11, c), wet 22 november 2013, B.S., 6 december 2013, inwerkingtreding: 1 januari 2015 (art. 18) }13. – § 3, lid 5, toegevoegd bij art. 65 wet 2 augustus 2002, B.S., 29 augustus 2002, err., B.S., 4 oktober 2002, err., B.S., 13 november 2002, err., B.S., 7 april 2003, err., B.S., 3 juni 2004, inwerkingtreding: 29 augustus 2002 (art. 207, inleidende zin)
Larcier Thema Wetboeken – Themawetboek notariaat (Aanvulling 1 februari