Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 www.provincie-utrecht.nl
BESCHIKKING van GS van Utrecht
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
3 maart 2009 2009INT238108 3
I.
BESLISSING
I.A.
Algemeen
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
Milieubeheer I. Ensink 030 – 258 3745 030 – 258 2990 Wet Milieubeheer beschikking
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: • de door Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.4 lid 1 juncto 8.1, lid 2, juncto 8.1, lid 1 onder b, juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit voor een termijn van 10 jaar te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; • dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; • aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in deze beschikking zijn opgenomen; • hoofdstuk 12 blijft gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren in werking blijft; • deze beschikking bekend te maken op 11 maart 2009.
II.
DE AANVRAAG
II.A. Beschrijving van de aanvraag Op 1 juli 2008 hebben wij een aanvraag van Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een de gehele inrichting omvattende vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) in verband met een verandering (in de werking) van de inrichting waarvoor al eerder een Wm-vergunning werd verleend (art. 8.4 lid 1 juncto 8.1, lid 2, juncto 8.1, lid 1 onder b, juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit). Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 1
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
De inrichting is gelegen aan Fornheselaan 198-200 te Den Dolder, kadastraal bekend onder gemeente Zeist, sectie A nummers 3568 en 3569 (gedeeltelijk). De Wm-vergunning wordt gevraagd voor een periode van 10 jaar. De aanvraag voorziet in de op- en overslag en bewerking van: • ferro en non-ferro metaalafvalstoffen (inclusief consumptieschroot en in diverse verschijningsvormen zoals ook vaartuigen en vliegtuigen); • edelmetalen; • fotografisch papier; • afgedankte elektrisch- en elektronica apparatuur (inclusief kunststoffen); • katalysatoren (metaalhoudend) • batterijen/accu's; • slakken/assen (metaalhoudend); • verpakkingsafval (ook niet metaalhoudend verpakkingsafval dat gebruikt is voor het aangeleverde afval); • kunststofafval met metalen (o.a. elektriciteitskabels); • hard zink en staalafval. Bewerkingen die plaatsvinden zijn sorteren en verkleinen (knippen, beulen, prikken en snijden). Het sorteren vindt handmatig plaats. Voor het uitvoeren van de bewerkingen zijn diverse machines/apparaten en transportmiddelen aanwezig. Voor de activiteiten beschikt de inrichting over een opslagloods en een buitenterrein. Jaarlijks wordt 50.000 ton geaccepteerd, bewerkt en afgevoerd. De maximale opslagcapaciteit bedraagt 24.000 m3. Op grond van categorie 28.4 onder a 50, a 60, b 10, b 20, c 10 en c 20 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting.
II.B.
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
De inrichting beschikt momenteel over een vergunning welke ruim 20 jaar oud is. Op deze vergunning hebben meerdere uitbreidingen/meldingen en wijzigingen plaatsgevonden. Nieuwe wijzigingen in de wetgeving maakt actualisatie van deze oude vergunning noodzakelijk. Gezien de onoverzichtelijke vergunningsituatie, wijzigingen die binnen de inrichting hebben plaatsgevonden en gewijzigde/nieuwe wetgeving, maakt dat een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd.
II.C. Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting ligt op een industrieterrein (Fornhese) ingesloten door een spoorweg en de vliegbasis Soesterberg. De meest nabijgelegen woning ligt op een afstand van circa 300 meter. De aanvraag voorziet in de op- en overslag en bewerking van diverse voornamelijk metaalhoudende afvalstoffen. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordering of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onderscheidelijk artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, is het terrein van de inrichting bestemd voor bedrijven categorie 1 tot en met 4. De aangevraagde activiteiten zijn hiermee niet in strijd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 2
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
II.D. Huidige vergunningsituatie De huidige vergunningsituatie omvat de volgende vergunning(en) en meldingen: Soort
Datum
Nummer
Bevoegd gezag
Oprichting Uitbreidingsvergunning Uitbreidingsvergunning Ambtshalve wijziging Melding art. 8.19 Wm Melding art. 8.19 Wm Ambtshalve wijziging
29-09-1987 31-08-1989 30-05-1990 18-11-1997 16-05-1999 21-02-2006 16-05-2006
4e afdeling nr. Oos/13.438 4e afdeling nr. Oos/13.721 4e afdeling nr. 11.692 97430135 2005WEM004390i 2006WEM000557i 2006wem002037i
Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten
III.
PROCEDURE VAN DE AANVRAAG OM MILIEUVERGUNNING
III.A. De aanvraag Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. De aanvraag is door ons op 1 juli 2008 ontvangen en is door ons ter informatie op 13 augustus 2008 toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist; b. de Regionale inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden te Houten; d. de hoofdingenieur directeur van de Waterdienst te Lelystad. Aanvullende gegevens gevraagd In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 6 oktober 2008 in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 26 november 2008 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort tot de dag waarop de door ons gestelde termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken (art. 4:15 van de Awb). In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 6 weken (42 dagen).
III.B. Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning De gevraagde Wm-vergunning treedt in zijn geheel niet in werking zolang de bouwvergunning die vereist is voor de aanleg van het geluidscherm aan de zuid-zuidwestzijde van het terrein niet is verleend (art. 20.8 van de Wm).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 3
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
III.C. Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvovergunning) Op 1 juli 2008 heeft de aanvrager bij ons een aanvraag om een Wm-vergunning ingediend. Op 8 augustus 2008 heeft de aanvrager een aanvraag om een Wvo-vergunning ingediend bij ons. Wij hebben de datum van ontvangst van de aanvragen vastgesteld op de datum waarop de laatste aanvraag is ingediend, namelijk op 8 augustus 2008. Deze datum is tevens de startdatum van beide procedures. Beide aanvragen zijn gecoördineerd behandeld. Wij hebben de aanvragen en de (ontwerp) beschikkingen gezamenlijk verzonden, ter inzage gelegd, gepubliceerd en bevorderd dat bij de beoordeling van de aanvragen inhoudelijke afstemming tussen de beschikkingen heeft plaatsgevonden.
III.D. Terinzagelegging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal weekblad op 17 december 2008. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken terinzage gelegen, namelijk van 17 december 2008 tot en met 27 januari 2009. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, zienswijzen naar voren gebracht. Deze zienswijzen worden in paragraaf XIX van deze beschikking behandeld.
IV.
GROENE WETTEN
IV.A. Habitatrichtlijn (HR) De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitatten en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de Habitatrichtlijn). De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregiem: - gebiedsbescherming; - soortenbescherming. Voor soortenbescherming geldt dat deze primair aan de orde dient te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist en kan worden verleend. Met de Natuurbeschermingswet 1998 is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit de Habitatrichtlijn te implementeren. Omdat deze implementatie nog niet volledig is, heeft tot op dat moment artikel 6 Habitatrichtlijn rechtstreekse werking. Voor gebieden die zijn aangewezen krachtens de Habitatrichtlijn en tevens bescherming genieten conform de Vogelrichtlijn dan wel als beschermd natuurmonument zijn aangewezen, dient deze toetsing volgens jurisprudentie enkel plaats te vinden in het kader van Natuurbeschermingswet 1998 en niet in het kader van de Wet milieubeheer. Binnen de provincie Utrecht zijn de volgende gebieden aangewezen als HR-gebied: • Botshol, nabij Abcoude; • Kolland en Overlangbroek, nabij Wijk bij Duurstede; • Amerongse Bovenpolder, nabij Amerongen; • Groot Zandbrink, nabij Leusden. De inrichting is niet gelegen in of nabij een habitatrichtlijn gebied. Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied is gelegen op een afstand van meer dan 3 km. Op deze afstand zijn er geen effecten van de inrichting op het Habitatrichtlijngebied te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de Habitatrichtlijn is niet noodzakelijk.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 4
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
IV.B. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelrichtlijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet.
IV.C. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op bescherming van individuele plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid goedgekeurde gedragscode. Het is voorts mogelijk dat er een aanvullende beoordeling plaatsvindt in het kader van vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer. Bekeken dient te worden of er voor de in de wet beschreven soorten flora en fauna zich in zodanige mate nadelige gevolgen voordoen dat daarom nadere voorschriften zouden moeten worden verbonden aan de Wet milieubeheervergunning. Hoewel er bij de aanvraag geen inventarisatie van eventuele beschermde flora en fauna is ingediend, achten wij de kans te verwaarlozen dat er binnen het industrieterrein Fornhese en specifiek binnen de locatiegrenzen van het terrein van Hoffland beschermde soorten aanwezig zijn. Al geruime tijd (10 tallen jaren) is hier sprake van bedrijfsmatige activiteiten o.a. storten van afvalstoffen (stortplaats). Deze activiteiten hebben geleid tot een aanzienlijke verontreiniging van de bodem ter plaatse, waardoor de kans op beschermde flora of fauna verwaarloosbaar geacht dient te worden. Wij zien dan ook geen reden om vanwege het bovenstaande nadere voorschriften aan deze vergunning te verbinden.
IV.D. Ecologische Hoofdstructuur Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden worden meestal in het streekplan of het provinciaal omgevingsplan opgenomen. De inrichting is niet gelegen in of nabij een gebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur.
V.
ARTIKEL 8.8 TOT EN MET 8.11 WET MILIEUBEHEER
V.A.
Algemeen
De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader, die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 5
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
V.B.
IPPC-richtlijn/Best beschikbare technieken
Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op installaties/activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de Beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. Blijkens jurisprudentie behoren wij ook de eindconcept-BREF's en BREF's die nog niet zijn opgenomen in tabel 1 van de Regeling aanwijzing BBT-documenten, te betrekken bij de besluitvorming. Deze moeten immers worden beschouwd als documenten die een beschrijving bevatten van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd. De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Toetsing van de aangevraagde activiteiten aan BREF's heeft dan ook niet plaatsgevonden. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPCrichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, lid 3, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: a. Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Het gaat binnen de inrichting om de opslag, het sorteren en het uitsluitend fysisch bewerken van afvalstoffen. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij, maar er worden reeds bestaande afvalstoffen verder voor materiaalhergebruik dan wel nuttige toepassing in de afvalverwijderingsketen gebracht. b. Toepassing van minder gevaarlijke stoffen. Er worden in het proces geen gevaarlijke stoffen als grondstof toegepast; er worden wel van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen van derden opgeslagen en eventueel fysisch bewerkt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 6
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
c. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen, en van afvalstoffen. Binnen de inrichting vinden fysische processen zoals het snijden, knippen en beulen plaats. Alle bij deze processen gebruikte en ontstane stoffen zijn bestemd voor hergebruik. Dit proces van hergebruik vindt niet in de inrichting plaats. Verder worden er uitsluitend afvalstoffen afkomstig van buiten de inrichting geaccepteerd. Deze afvalstoffen zijn volledig bestemd voor materiaalhergebruik, dan wel nuttige toepassing. Met betrekking tot de inzet voor hergebruik houdt aanvrager de ontwikkelingen in het oog en zal die in de toekomst - rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen - zo mogelijk toepassen. d. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan. Binnen de inrichting vinden geen processen plaats. Voor wat betreft de fysische bewerkingen worden de thans beste beschikbare technieken toegepast, die ook bij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast. e. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis wordt gewaarborgd door het lidmaatschap van de branchevereniging. Door de vereniging worden nieuwe ontwikkelingen en technieken aan de leden doorgegeven. De in de inrichting aanwezige KAM-coördinator volgt de nieuwe ontwikkelingen en zal, voorzover van toepassing, acties ondernemen, waardoor de nieuwe ontwikkelingen binnen de inrichting toegepast gaan worden. f. Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies. De aard, effecten en omvang van de emissies alsmede overige gevolgen voor het milieu worden per afzonderlijk milieuthema in onderstaande paragrafen overwogen. g. Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen. Deze vergunning heeft betrekking op een bestaande inrichting. De installaties zijn al in gebruik. In de inrichting zijn geen installaties aanwezig die genoemd worden in Bijlage I van de IPPC-richtlijn. h. De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen. Dit is thans niet aan de orde. In de inrichting worden geen nieuwe installaties toegepast. Het betreft een voortzetting van reeds bestaande activiteiten waarbij gebruikt wordt gemaakt van reeds aanwezige installaties. i. Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie. Er is geen verbruik van grondstoffen, anders dan de in de aanvraag aangegeven hulpstoffen (brandstoffen, oliën, gassen, schoonmaakmiddelen en adsorptiemiddelen). Er vindt geen watervragend proces plaats. Het energieverbruik van de inrichting zal beperkt worden door het treffen van energiebesparende maatregelen (zie paragraaf energie). j. Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken. De inrichting dient met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu, maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen we hierop terug. k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken. Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen in de paragrafen 'Bodem' en 'Opslag gevaarlijke en/of brandgevaarlijke (afval)stoffen'. Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming, dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: - Circulaire energie in de milieuvergunning; - Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven; - Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR); - Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB); Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 7
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
-
PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; PGS 28: Vloeibare aardolieproducten: afleverinstallaties en ondergrondse opslag; PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties; Oplegnotitie BREF Afvalbehandeling.
De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
V.C.
Algemene maatregelen van bestuur
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. (In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn.) Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. In artikel 8.1, lid 1, van de Wm is bepaald dat op inrichtingen, waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), de algemene regels niet van toepassing zijn. In artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt in een drietal typen inrichtingen te weten type A, B en C. Type A- en type B- inrichtingen vallen geheel onder de algemene regels en hebben geen vergunning (meer) nodig. Voor type C-inrichtingen blijft de vergunningplicht bestaan. Daarnaast is in artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Onderhavige inrichting wordt genoemd in bijlage 1 van het Activiteitenbesluit en is dan ook vergunningplichtig. Door ons is voorts vastgesteld dat voor de volgende activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden algemene regels van het Activiteitenbesluit, van toepassing zijn: • het lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; • het wassen van motorvoertuigen of onderdelen daarvan; • opslaan van dieselolie in de ondergrondse tank. Voor deze activiteiten zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen. Met betrekking tot de lozing van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, merken wij op dat voor deze activiteit het overgangsrecht genoemd in artikel 6.18 van toepassing is. De lozing vond al plaats voor de inwerkingtreding van art. 3.3, tweede lid van Activiteitenbesluit. De algemene regels zijn voor de aangevraagde lozing niet van toepassing. De aangevraagde lozing is in overeenstemming met de geldende wet-/en regelgeving. In deze vergunning zijn verder geen specifieke voorschriften voor deze lozing opgenomen. De bovengenoemde activiteiten zijn in de aanvraag beschreven. Ingevolge art. 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voor deze activiteiten een melding ingediend te worden. De informatie uit de aanvraag hebben wij aangemerkt als de melding. In de aanvraag is vermeld dat de lozing van huishoudelijk afvalwater uit het kantoor onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit zouden vallen. Echter de betreffende lozing vindt plaats op het openbaar riool. Voor deze situatie zijn geen algemene regels van toepassing.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 8
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Overige algemene maatregelen van bestuur. In onderstaande amvb's op grond van artikel 8.40 van de Wm worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van de betreffende amvb worden afgeweken voor zover dat in de amvb is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze amvb's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. De aangevraagde activiteiten vallen binnen de werkingsfeer van: • Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur en de daarbij behorende Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur; • Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de daarbij behorende Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Dit betekent dat voor deze aspecten moet worden voldaan aan het gestelde in deze besluiten. In artikel 9 van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur wordt het volgende gesteld: "Het bevoegd gezag verbindt zodanige voorschriften aan vergunningen van inrichtingen die afgedankte elektrische en elektronische apparatuur verwerken, dat de technische voorschriften van bijlage III bij richtlijn nr. 2002/96 met ingang van 13 augustus 2005 worden gerealiseerd". De voorschriften welke betrekking hebben op de opslag van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur zijn in deze beschikking opgenomen.
VI.
LUCHT
VI.A. Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Tevens is een aantal besluiten en regelingen van kracht geworden. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens zijn in deze bijlage richtwaarden voor ozon en voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen, gedefinieerd als het totale gehalte in de PM10 fractie, gegeven. Indien één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan dient te worden bepaald of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 1% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Uitgezonderd van deze toetsing zijn de gevallen waarin de bijdrage van de aangevraagde activiteiten leiden tot een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit. De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies voor zover mogelijk zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF's met de beste beschikbare technieken. De emissies naar de lucht ten gevolge van de aangevraagde activiteiten beoordelen wij volgens de systematiek van de NeR. Deze richtlijn, die de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 9
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
De NeR heeft tot doel om de milieuvergunningen in Nederland te harmoniseren waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbijbehorende voorzieningen. De NeR is een belangrijke bron van informatie voor de praktische invulling van de BBT. De NeR is tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De meest recente versie van de NeR dateert van september 2005. De NeR is in de Regeling aanwijzing BBT-documenten aangewezen als BBT-document.
VI.B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de inrichting een zeer beperkte emissie naar de lucht optreedt. Er worden binnen de inrichting geen stuifgevoelige stoffen opgeslagen. Eventuele emissies van fijn stof (PM10) en/of stikstofoxiden worden veroorzaakt door: • een c.v.-ketel in het kantoor; • de uitstoot van de draaiende motoren van voertuigen op de inrichting; • het rijden met voertuigen over stoffige wegen en terreindelen; • incidenteel gebruik van lasapparatuur; • gebruik thermische lans en snijbranders; • verkeer van en naar de inrichting.
VI.C. De te verwachten ontwikkelingen Binnen de inrichting zijn op korte termijn geen ontwikkelingen te verwachten die invloed hebben op emissies naar de lucht. Wel zijn planologische ontwikkelingen te verwachten. Zo worden thans plannen uitgewerkt voor de herinrichting van het nabij de inrichting gelegen terrein van de vliegbasis Soesterberg. Ook zullen op termijn aan de overzijde van de spoorlijn (Utrecht-Amersfoort) woningen gerealiseerd worden.
VI.D. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht In perioden van droogte kan stof opwaaien bij het rijden van wagens over het terrein, of bij het oppakken van afvalstoffen voor verdere bewerking. Overigens zij opgemerkt, dat binnen de inrichting geen stuifgevoelige afvalstoffen worden op- en/of overgeslagen. Om opwaaien van stof te voorkomen wordt indien nodig gesproeid met water.
VI.E. Grof- en fijn stof verspreiding Binnen de inrichting worden geen stuifgevoelige stoffen opgeslagen. In perioden van droogte kan enige stofverspreiding plaatsvinden door het rijden van wagens over het terrein. In de aanvraag is aangegeven dat er indien nodig maatregelen (sproeien) ter beperking van stofverspreiding worden getroffen. Ter voorkoming van negatieve beïnvloeding van het milieu door verspreiding van stof afkomstig van activiteiten binnen de inrichting, is aan deze vergunning een voorschrift verbonden met als doel de verspreiding van stof in voldoende mate te beperken. Als er ondanks de getroffen maatregelen uit de NeR toch stofverspreiding plaatsvindt, dan mag zich op twee meter of meer vanaf de bron geen visueel waarneembare stofvorming voordoen. Dit uitgangspunt is een concretisering van de NeR, waarin als stelregel wordt gehanteerd dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebben het begrip 'direct bij de bron' uitgedrukt in een afstand van twee meter om handhavend te kunnen optreden bij visueel waarneembare stofverspreiding.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 10
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
VI.F. Toetsing aan de luchtkwaliteitseisen (Bijlage 2 Wm) Wettelijk kader De grenswaarden voor de luchtkwaliteit als vastgelegd in Bijlage 2 bij de Wet milieubeheer worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. De grenswaarden geven een niveau van de kwaliteit van de buitenlucht aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, niet mag worden overschreden. Indien de inrichting stoffen uitstoot die zijn genoemd in Bijlage 2 Wm, moet worden onderzocht of met de uitstoot de grenswaarden met betrekking tot de luchtkwaliteitseisen worden overschreden. Ten aanzien van de stoffen waarvan te verwachten is dat de grenswaarden nu, of in de toekomst, zullen worden overschreden en die door de inrichting in hoge concentraties worden uitgestoten moet onderzoek worden verricht naar de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit van het in werking zijn van de inrichting. Wij hebben uit publicaties van onder meer het Rijksinstituut van Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de opgebouwde kennis over de luchtkwaliteit in de afgelopen jaren en de Memorie van Toelichting op de Wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (TK 2006-2007, 30 489, nr.3) afgeleid dat van de in Bijlage 2 Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen de grenswaarden van zwaveldioxide, lood, koolmonoxide, benzeen en de richtwaarden van ozon, arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen in Nederland niet worden overschreden. Aangezien deze stoffen - gelet op de activiteiten binnen de inrichting niet worden geëmitteerd, gaat onze aandacht uit naar de luchtkwaliteitseisen ten aanzien van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Achtergrondconcentratie In de nabije omgeving van de inrichting hebben wij (met behulp van het CAR-rekenmodel; CAR II versie 7.0.1) de achtergrondconcentratie voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide bepaald. Grote bronnen en drukke wegen zijn niet in directe omgeving aanwezig. De vergunningaanvraag betreft een reeds bestaande activiteit welke voor een groot gedeelte al meegenomen is in de in onderstaande tabel genoemde achtergrondconcentraties. TABEL: Achtergrondconcentraties PM10 en NO2 Locatie: middelpunt terrein inrichting (X=145706 en Y=461512)1
1
Stof
Norm
Grenswaarde zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm
Achtergrondconcentratie en/of aantal dagen
NO2
Jaargemiddelde concentratie
40 Qg/m3
PM10
Aantal overschrijdingen per jaar van 50 Qg/m3 24-uursgemiddelde waarde
35 dagen
PM10
Jaargemiddelde concentratie
40 Qg/m3
22,6 Qg/m3 (2008) 20,6 Qg/m3 (2010) 17,6 Qg/m3 (2015) 10 dagen (2008) 8 dagen (2010) 6 dagen (2015) 21,3 Qg/m3 (2008) 20,3 Qg/m3 (2010) 19,4 Qg/m3 (2015)
Conform de Rijksdriehoekscoördinaten.
Immissiebepaling Voor de bepaling van de emissie van fijn stof en stikstofdioxide heeft de aanvrager in de aanvraag gegevens verstrekt. Met deze gegevens is met behulp van de IPO luchtkwaliteitstoets (InfoMil, versie maart 2007) een schatting gemaakt van de immissie. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 11
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Fijn stof De door ons berekende immissie door de mobiele werktuigen binnen de inrichting bedraagt op de grens van de inrichting 0.8 Qg/m3. De emissie afkomstig van de op- en overslag van metalen (niet stuifgevoelig materiaal) en het gebruik van overige binnen de inrichting aanwezige apparatuur, is zo gering dat deze bijdrage te verwaarlozen is ten op zichte van de bijdrage door de mobiele werktuigen. De bijdrage als gevolg van verkeersaantrekkende werking van de inrichting (ca. 70 vrachtwagens per dag) is op grens van de inrichting nihil. De totale immissie voor fijn stof veroorzaakt door activiteiten binnen de inrichting bedraagt op de grens van de inrichting ca. 0,8 Qg/m3. In werkelijkheid zal de immissie geringer zijn omdat uitgegaan is van overschatte emissies (‘worst case’), zoals in de aanvraag is aangegeven. Mede gezien het feit dat een groot gedeelte van de fijnstofemissie al is meegenomen in de vermelde achtergrondconcentraties (bestaande activiteiten) zal deze bijdrage niet leiden tot een overschrijding van de in bijlage 2 van Wm genoemde grenswaarden. Dit betekent tevens dat de daggemiddelde concentratie, op basis van de door TNO vastgestelde statistische relatie tussen de berekende jaargemiddelde concentratie en het aantal dagen overschrijding van de daggemiddelde concentratie, ook onder de in bijlage 2 van de Wm genoemde dagennorm van 35 overschrijdingen per jaar van 50 Qg/m3 als 24uursgemiddelde waarde blijft. Stikstofdioxide Door verkeersaantrekkende werking van de inrichting met ca. 70 vrachtwagens per dag kan op de grens van de inrichting nog een toename van maximaal 0,3 Qg/m3 stikstofdioxide in de buitenlucht worden verwacht door het transport naar en van de inrichting. Voor mobiele werktuigen (niet werkverkeer) wordt in de literatuur (TNO e.a.) voor stikstofdioxide een emissiefactor van 4 g/kg brandstof aangehouden; het CBS geeft een emissiefactor van 0,026 g/kg. Voor de verdere berekeningen is uitgegaan van de hoogste gevonden emissiefactor (4 g/kg brandstof). De emissie van stikstofdioxide bedraagt dan circa 150 kg/jaar of circa 15 gram/uur. Voor de berekening van de bijdrage op de grens van de inrichting is uitgegaan van een sterk overschatte emissie van 25 gram/uur (‘worst case’). De door ons berekende immissie door de mobiele werktuigen binnen de inrichting bedraagt dan op de grens van de inrichting 0,8 Qg/m3. De emissie van de gasgestookte CV-ketel in het kantoor is verder buiten beschouwing gelaten. Deze emissie is zo gering dat deze bijdrage te verwaarlozen is ten op zichte van de bijdrage door de mobiele werktuigen. De totale immisie voor stikstofdioxide veroorzaakt door activiteiten binnen de inrichting bedraagt op de grens van de inrichting ca. 1,1 Qg/m3. In werkelijkheid zal de immissie geringer zijn omdat voor de berekeningen uitgegaan is van overschatte emisssies (‘worst case’). Mede gezien het feit dat een groot gedeelte van de stikstofdioxide-emissie al is meegenomen in de vermelde achtergrondconcentraties (bestaande activiteiten) zal deze bijdrage niet leiden tot een overschrijding van de in bijlage 2 van Wm genoemde grenswaarden. Conclusie overwegingen aangaande de emissies naar de lucht Door het toepassen van beste beschikbare technieken, zoals in de NeR beschreven, worden emissies naar de lucht in voldoende mate beperkt. Als gevolg van de emissies ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting zullen de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wm (luchtkwaliteit) niet worden overschreden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 12
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
VII. GEUR VII.A. Algemeen Het in de NeR omschreven algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR. Beoordeling en conclusie Voor de inrichting zijn geen processen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken. Er is geen bijzondere regeling van toepassing. Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud of verwaarlozing van een afvalstoffenopslag hebben wij een algemeen voorschrift aan deze vergunning verbonden dat optreden tegen overlast van geur mogelijk maakt.
VIII. GELUID EN TRILLINGEN VIII.A.
Algemeen
De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door rupskranen met toebehoren, heftrucks, een schrootschaar en een shovel. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport van M+P raadgevende ingenieurs (rapportnummer M+P.Hoff.07.01.1). Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting. Ook is rekening gehouden met de toekomstige ontwikkeling van (zorg)woningen ('Vierde Kwadrant') ten noorden van de spoorlijn.
VIII.B.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, niet gezoneerd
In het kader van de beoordeling of de inrichting niet op ontoelaatbare wijze geluidshinder teweegbrengt is gebruikgemaakt van de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998". In de aanvraag zijn activiteiten aangevraagd voor de dag-, avond- en nachtperiode. Het betreft hier een bestaande situatie.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 13
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
De Gemeente Zeist heeft het beleid voor industrielawaai vastgelegd in de nota Geluidsnota Gemeente Zeist d.d. november 2006, vastgesteld op 23 januari 2007. De geluidsbelasting is aan deze nota getoetst. Aan de richtwaarde uit de nota wordt niet voldaan. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de richtwaarde uit de geluidsnota wordt overschreden bij de woningen gelegen aan de Schaapskooi, Hindelaan en de geprojecteerde woningen op het terrein van de Willem Arntszhoeve. Aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt echter wel voldaan. Aangezien betreffende geluidemissie uit kostenoverwegingen (zie het bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek), niet door middel van BBT- maatregelen is te verlagen tot de richtwaarde van de betreffende woonomgeving, noch tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid, achten wij de aangevraagde activiteiten vergunbaar. Hiervoor dienen wel de maatregelen uit het akoestisch rapport uitgevoerd te worden De in het akoestisch rapport genoemde geluidschermen van 7 meter hoogte aan de zuid- en de westzijde van inrichting voldoen aan de BBT-maatregelen. Ophogen van deze schermen en of extra schermen heeft geen relevante verlaging van de geluidbelasting bij de woningen tot gevolg. De nieuwe hal die naast de inrichting is geplaatst zal een deel van de afscherming overnemen zodat er in de vergunde situatie aan de westzijde van de grens inrichting een korter scherm geplaatst kan worden zonder dat de geluidbelasting bij de woningen nadelig beïnvloed wordt. Er zal wel aan dezelfde grenswaarde die in de geluidvoorschriften gesteld zijn voldaan moeten worden. Nieuwe ontwikkelingen Om de nieuwe nog te realiseren woningen ten noorden van de spoorlijn (Utrecht - Amersfoort/Soest) te beschermen zal er een geluidscherm evenwijdig aan dit spoor noodzakelijk zijn. Dit scherm dient een minimale hoogte te hebben van 4,5 meter en zal voor realisatie van de betreffende woningen door de gemeente dan wel projectontwikkelaar aangelegd moeten worden. Er zijn een tweetal extra controlepunten berekend en in de voorschiften opgenomen (controle punt 1 en 2). Deze zijn direct achter het nog te realiseren geluidscherm gelegen waarbij de waarneemhoogte 5 meter is. Als hier voldaan kan worden aan de gestelde grenswaarde dan kan ook voldaan worden aan een geluidsbelasting van de ten hoogste 50 dB(A) bij de woningen in het plangebied op een waarneemhoogte van 1,5 meter. Wij hebben aan de vergunning een voorschrift verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten. De geluidimmissie voor de dag-, avond- en nachtperiode ter plaatse van deze punten is overeenkomstig de voor de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte met inachtname van bovengenoemde maatregelen.
VIII.C.
Maximaal geluidsniveau (LAmax)
Volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die niet meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente niveau uitkomen. De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Bij de beoordelingspunten worden de streefwaarden overschreden. Aan de grenswaarden wordt echter voldaan. Aanvrager heeft middels een akoestisch onderzoek aangetoond dat verdere maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting op de beoordelingspunten redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat een relevante en maatgevende bron (kraan met poliepgrijper) niet is opgenomen in de resultaten. Deze relevante bron is door gebruik te maken van een eigen rekenmodel voor de verschillende beoordelingspunten opnieuw berekend. (de resultaten zijn weergegeven in de bijlage 'Beoordelingspunten geluid') Wij achten de overschrijding van de streefwaarden aanvaardbaar omdat alle mogelijke technische en organisatorische maatregen zijn getroffen en het een bestaande situatie betreft.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 14
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
VIII.D.
Indirecte hinder
Het geluid van het verkeer van en naar de inrichting over de openbare weg is beoordeeld volgens de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29 februari 1996. Uit het akoestisch rapport blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting bij de woningen langs dit traject niet meer bedraagt dan 50 dB(A). Aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.
VIII.E.
Conclusies
Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden en een tweetal controlepunten. Rekening houdend met de nog te treffen maatregelen en voorzieningen kan de inrichting voldoen aan de gestelde grenswaarden.
VIII.F.
Trillingen
Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de in 2002 verschenen Richtlijn van de Stichting bouwresearch: SBR-Richtlijn deel B: "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen. Meeten beoordelingsrichtlijn" In deze Richtlijn wordt gesproken van streefwaarden. Deze streefwaarden zijn erop gericht om hinder door trillingen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Aan deze vergunning is een voorschrift (vangnet) verbonden waarin waarden voor trillingsniveaus worden genoemd die niet mogen worden overschreden. Op deze wijze is geborgd dat aan de streefwaarden uit de bovengenoemde richtlijn wordt voldaan. Omdat in het verleden nooit klachten vanuit de omgeving over trillingen afkomstig van de inrichting zijn gemeld, mag verwacht worden dat de inrichting kan voldoen aan de in het voorschrift gestelde waarden.
IX.
BODEM
IX.A. Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 15
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
IX.B. De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: - Opslag van dieselolie in ondergrondse tank; - Opslag van rode dieselolie en afgewerkte olie in bovengrondse tanks; - Laad- en losactiviteiten ten behoeve van opslag en aflevering dieselolie/afgewerkte olie; - Ondergrondse leidingen ten behoeve van transport dieselolie naar afleverplaats; - Overslag/bewerking van bodembelastende materialen op buitenterrein; - Opslag en verlading gevaarlijke stoffen (verf) in emballage; - Opslag van oliën in de werkplaats; - Opslag accu's in de werkplaats; - Wassen van voertuigen; - Afvoer van afvalwater door ondergrondse riolering; - Activiteiten in de werkplaats. Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument gevoegd. In dit document is voor alle bodembedreigende activiteiten de emissiescore en de eindemissiescore bepaald aan de hand van de NRB-systematiek.
IX.C. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument zijn de maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van bodemverontreiniging beschreven. Het bodemrisicodocument is beschreven voor de toekomstige situatie. Nog niet alle in het document genoemde voorzieningen zijn aanwezig (zie hieronder).
IX.D. Beoordeling en conclusie Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt, dat in de huidige situatie nog niet voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. Aanvraagster zal daarom binnen een door ons gestelde termijn alsnog voor de betreffende locaties een verwaarloosbaar bodemrisico dienen te realiseren. Een voorziening die nog gerealiseerd moet worden is een vloeistofdichte vloer (met certificaat) op het buitenterrein daar waar opslag en/of bewerkingen van bodembelastende materialen plaatsvindt. In de aanvraag is aangegeven dat met de aanleg van deze voorziening gestart zal worden in mei 2010. Verwacht wordt dat de voorziening op 1 september 2010 volledig zal zijn aangelegd. Reden dat de voorziening niet per direct aangelegd wordt is dat als gevolg van de wereldwijde financiële crisis de schrootmarkt 'in elkaar is geklapt'. De vraag naar schroot is tot een minimum gedaald. Nieuwe investeringen staan derhalve onder druk. Bovendien dienen alle aanwezige en nog aan te leggen vloeistofdichte vloeren vergezeld te gaan van een certificaat 'verklaring vloeistofdichte voorziening' zoals opgenomen in de CUR/PBV-aanbeveling 44. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij met het bovenstaande rekening gehouden.
IX.E. Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 16
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit dienen te zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Voor de inrichting zijn zoals in de aanvraag staat vermeld nog geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Vóór aanleg van de nieuwe vloeistofdichte voorziening op het buitenterrein zal een nulsituatie bodemonderzoek voor het gehele terrein worden uitgevoerd. De inrichting is gelegen op een voormalige stortplaats. Dit is mogelijk van invloed op de wijze waarop het nulsituatie onderzoek uitgevoerd moet/kan worden. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij hiermee rekening gehouden.
X.
AFVALWATER
X.A.
Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater
Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit en de kwantiteit van het te lozen bedrijfsafvalwater. Specifieke voorschriften gericht op de kwantiteit van het te lozen afvalwater zijn niet opgenomen. Getoetst is of de capaciteit van het rioolstelsel voldoende is om de te lozen hoeveelheid bedrijfsafvalwater af te voeren (zie onder 'Beoordeling en conclusie'). De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichtig. Op grond van de instructieregeling moet, indien een Wvo-vergunning is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wvo gelden, voorschriften worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur. Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd. De genoemde voorschriften zijn in deze beschikking opgenomen.
X.B.
De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen
Het afvalwater van de wasplaats wordt in een slibvangput met olie-/benzineafscheider ontdaan van eventueel bezinkbare stoffen (zoals zand en slib) en drijvende componenten (zoals olie of brandstoffen). Na deze voorziening wordt het afvalwater via een monsterput via het bedrijfsvuilwaterriool op de gemeentelijke riolering geloosd. Voor het wassen van motorvoertuigen zijn in § 3.3.2 van het Activiteitenbesluit voorschriften opgenomen (Artikel 3.24 en 3.25).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 17
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
X.C.
Beoordeling en conclusie
De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. Wij achten deze situatie vergunbaar. Aan deze beschikking zijn uitsluitend de voorschriften voortvloeiend uit de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" opgenomen. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit hebben een directe werking. In de aanvraag is een lozing van afvalwater op het gemeentelijk rioolstelsel opgenomen. Aandachtspunt bij lozing van afvalwaterstromen op het gemeentelijk rioolstelsel is de hydraulische capaciteit van dit riool. Gelet op de omvang van de lozing in relatie tot deze hydraulische capaciteit bestaat er geen bezwaar tegen deze lozing. Dit blijkt uit contact dat wij hierover hebben opgenomen met de gemeente Zeist, zijnde de beheerder van dit rioolstelsel.
XI.
ENERGIE
XI.A. Energieverbruik Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuverguning Aanvrager wordt tot de minder grote energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minder dan 0,5 PJ. Voor deze industrie zijn in het landelijk milieubeleid doelstellingen voor energiebesparing vastgelegd in het convenant Meerjarenafspraak Energie-efficiency 2001-2012 (MJA-2), dat op 6 december 2001 is ondertekend door de ministers van EZ, LNV en VROM, het Interprovinciaal Overleg, de VNG, diverse betrokken Brancheorganisaties en Productschappen. De doelstellingen zijn gebaseerd op het idee dat de middelgrote energiegebruikende industrie, alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement tenminste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). Beoordeling en conclusie Uit de aanvraag blijkt dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager meer is dan 50.000 kWh of 25.000 m3 aardgas (equivalenten) en de jaarlijkse energiekosten minder dan € 45.000 bedragen. Aanvrager is echter niet toegetreden tot een Meerjarenafspraak voor verbetering van de energieefficiency. Daarom zijn de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Aanvrager heeft voldoende informatie verstrekt (beperkt energiebesparingsonderzoek) omtrent de omvang van het energiegebruik, de wijze waarop energie wordt gebruikt alsmede de wijze waarop het energiegebruik wordt vastgesteld en geregistreerd. Om de redelijkheid van energiebesparende maatregelen af te wegen wordt uitgegaan van een terugverdientijd tot en met 5 jaar. Realisatie van dergelijke maatregelen wordt van aanvrager verlangd. Hiertoe is aan deze beschikking een voorschrift verbonden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 18
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
XII. VERRUIMDE REIKWIJDTE XII.A. Preventie (vervoer, water en afval) Een belangrijk onderdeel van de Wet milieubeheer is de 'verruimde reikwijdte'. Ter bescherming van het milieu is in de Wm gesteld dat een ieder er naar dient te streven de eventuele milieubelasting, die wordt veroorzaakt door zijn of haar activiteiten tot een minimum te beperken; dit met inzet van alle maatregelen die redelijkerwijs gevraagd kunnen worden. Op grond van de Wm moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu, hetgeen onder meer betekent dat de aspecten watergebruik en het verkeer van en naar de inrichting in de vergunning moeten worden meegenomen. In de Handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven; aanpak preventie in het kader van de Wet milieubeheer voor vervoer, water, afval en energie' worden handvaten gegeven voor uitvoering van de verruimde reikwijdte in vergunningverlening en handhaving. In deze beschikking zijn voornoemde aspecten, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria beoordeeld. Daarnaast hebben de provincies besloten om uitsluitend voor vervoer een aangepast relevantiecriterium te hanteren, te weten meer dan 500 werknemers en het niet aannemelijk zijn dat het bedrijf alle maatregelen getroffen heeft om de nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van vervoer door medewerkers tegen te gaan. Gebleken is dat de relevantiecriteria voor vervoer, water en afval niet worden overschreden. Daarom wordt in deze beschikking verder geen aandacht besteed aan deze aspecten.
XIII. AFVALSTOFFEN XIII.A.
Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen
Preventie In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie, waarbij paragraaf 13.5 specifiek ingaat op de aanpak van afvalpreventie bij bedrijven. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De handreiking hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. Onderhavige inrichting betreft een inrichting waar afvalstoffen worden geaccepteerd, opgeslagen, gesorteerd een eventueel fysisch bewerkt. Bij deze handelingen/bewerkingen ontstaan geen nieuwe afvalstoffen. De afvalstoffen die ontstaan zijn reeds onderdeel van de geaccepteerde partijen en bestaan in hoofdzaak uit hout, kunststoffen, papier en karton. Processen waarbij relevante hoeveelheden nieuwe afvalstoffen ontstaan, vinden niet plaats binnen de inrichting. Wij hebben daarom in deze beschikking verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 19
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van deel 1 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is om een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting de volgende afvalstoffen, waarvan in het LAP is aangegeven dat er omstandigheden kunnen zijn dat scheiding daarvan redelijkerwijs van een bedrijf kan worden gevergd, vrijkomen: • Gevaarlijke afvalstoffen (oliefilters, afgewerkte olie en olie/water/slib); • Asbest; • Papier en karton; • Folie; • Kunststoffen (25 kilogram per week); • Houten pallets (5 pallets). Op basis van het gestelde in de aanvraag achten wij het in voorliggende situatie daarom redelijk van vergunninghoudster afvalscheiding voor deze afvalstoffen te verlangen.
XIII.B.
Overwegingen voor afvalverwerkers
Doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor de doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2002- 2012, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd . Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op aanvragen om een Wmvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in deel 1 van het LAP, het Beleidskader. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en die is samen te vatten als: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; • door afvalscheiding wordt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en wordt de hoeveelheid afvalstoffen die moet worden gestort of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) moet worden verbrand beperkt; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof). In de toelichting van deel 2 van het LAP is in de paragraaf "Algemene bepalingen bij vergunningverlening" aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 20
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Daarnaast bevat deel 2 de LAP Sectorplannen waarin het beleid voor 34 specifieke afvalstromen is uitgewerkt. In de "Toelichting bij de sectorplannen" zijn de algemene bepalingen bij vergunningverlening opgenomen. Vervolgens wordt per sectorplan in het hoofdstuk "Afbakening sectorplan" aangegeven voor welke afvalstromen het beleid in het sectorplan is uitgewerkt en welke daarmee verwante stromen in andere sectorplannen aan de orde komen. In het sectorplan wordt voorts een specificatie van het beleid ten aanzien van preventiemogelijkheden, inzamelen en opslaan en be- en verwerken voor de betreffende afvalstromen gegeven. In deel 3 van het LAP is aangegeven op welke wijze wij rekening dienen te houden met de daarin opgenomen capaciteitsplannen. Voor afvalstoffen waarvoor geen specifiek beleid in de sectorplannen is opgenomen geldt het algemeen beleid uit deel 1 Beleidskader. Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is de minimumstandaard. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. Afvalstromen waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen van het LAP van toepassing: (het getal tussen haakjes verwijst naar het betreffende nummer van het sectorplan in het LAP) • Procesafhankelijk industrieel afval (2); • Auto-afval (11); • Verpakkingsafval (14); • Wit- en bruingoed (15); • Kunststofafval (19); • Metaalafvalstoffen (21); • Kabelreststoffen (26); • Batterijen (29); • Accu's (30); • Fotografisch afval (34). Het beleid voor elektronisch afval is neergelegd in sectorplan15 'Wit- en bruingroed'. In dit sectorplan is vermeld dat de Europese Richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) in voorbereiding is. Deze richtlijn zal eisen gaan stellen aan een systeem van inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van onder meer elektrische en elektronische apparatuur. De genoemde Europese Richtlijn is inmiddels gereed en door middel van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur en de daarbij gehorende regeling in de Nederlandse wetgeving opgenomen. Het sectorplan 'wit- en bruingoed' (15) van LAP is naar aanleiding van deze wijziging nog niet aangepast. Wij hebben de aanvraag getoetst aan de nieuwe regelgeving te weten: • Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur; • Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur; • Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA). Voor de toetsing is tevens gebruik gemaakt van de door het ministerie van VROM opgestelde "Leidraad Bijlage II en artikel 6.1 Europese AEEA richtlijn" (versie mei 2006). De verwerking zoals beschreven in de nieuwe regelgeving wordt door ons gezien als de minimumstandaard.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 21
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Uitsluitend opslaan In de toelichting bij de sectorplannen van het LAP staat aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen (opslaan als zelfstandige activiteit) in beginsel een Wm-vergunning wordt afgegeven, met uitzondering van die afvalstoffen waarvoor een inzamelvergunning noodzakelijk is op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten, indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen, is deze termijn drie jaar. Aanvrager heeft aangevraagd om de afvalstoffen, als genoemd in bijlage F van de aanvraag, uitsluitend op te slaan. Al deze stoffen worden opgeslagen ten behoeve van hergebruik. Voor de opslagtermijn van deze afvalstoffen is geen maximum in de aanvraag opgenomen. Voor het uitsluitend opslaan van de hierboven vermelde afvalstoffen kan vergunning worden verleend omdat deze afvalstromen niet inzamel-vergunningplichtig zijn. Overeenkomstig het gestelde in het LAP is in deze beschikking vastgelegd dat de termijn van opslag maximaal 3 jaar mag zijn. Be-/verwerking De bewerkingen die plaatsvinden zijn uitsluitend gericht op het verkrijgen van zuivere (hoogwaardiger) afvalstromen en/of het terugbrengen van het volume ter beperking van het aantal transportbewegingen. Be-/verwerkingen waarbij de aard- en samenstelling van de afvalstoffen verandert, vinden niet plaats; er wordt uitsluitend geknipt, gebeuld, geprikt en/of gesneden. De uitgevoerde be-/verwerkingen vormen geen onderdeel van de in de sectorplannen genoemde minimumstandaarden. Toetsing aan deze minimumstandaarden heeft dan ook niet plaatsgevonden. Wel is beoordeeld of de be-/verwerkingen tot gevolg hebben dat de afvalstoffen uiteindelijk op een laagwaardiger wijze verwerkt moeten worden. Uit de beoordeling is gebleken dat dit niet het geval is. De in de aanvraag genoemde be-/verwerkingen kunnen vergund worden. Sturingsvoorschriften In het LAP is aangegeven dat een in een sectorplan beschreven minimumstandaard uit meerdere be- en verwerkingshandelingen kan bestaan. Het is niet noodzakelijk dat alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen binnen dezelfde inrichting worden uitgevoerd. Dat kan ook in verschillende inrichtingen plaatsvinden. Het LAP stelt dan evenwel als randvoorwaarde dat de betreffende afvalstof(fen) alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen(en) wel dient te doorlopen. Daartoe dient dan aan de vergunning van het bedrijf dat een deelbewerking van de minimumstandaard heeft uitgevoerd een zogenaamd sturingsvoorschrift te worden verbonden. Op grond daarvan dient de afgifte van de deels bewerkte afvalstof plaats te vinden aan een vergunninghouder die de volgende deelbewerking van de minimumstandaard zal uitvoeren. Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen deelbewerkingen van de minimumstandaard plaatsvinden. Daarom hebben wij geen sturingsvoorschriften opgenomen, inhoudende dat deels bewerkte afvalstoffen, dient te worden afgegeven aan een vergunninghouder die ervoor zorgt dat het afval conform de minimumstandaard verder wordt verwerkt of verwijderd. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende ) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is aangevraagd en vastgelegd in de vergunning.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 22
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Uit de aanvraag blijkt dat er geen afvalstoffen worden gemengd. Wel worden (verschillende) afvalstoffen samengevoegd. Dit samenvoegen (opbulken) is uitsluitend toegestaan indien het afvalstoffen betreft die qua aard en samenstelling met elkaar vergelijkbaar zijn. A&V-beleid In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dient te beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvindt. Het A&V-beleid is van toepassing op alle bedrijven die afval accepteren. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport "De verwerking verantwoord", maar dat per specifieke situatie maatwerk moet worden geleverd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zal vinden. Wel is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven A&V-beleid voldoet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP en DVV zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit A&V-beleid instemmen behoudens hetgeen vermeld is met betrekking tot partijen waarvan na acceptatie blijkt dat deze niet geaccepteerd hadden mogen worden. Met betrekking tot dit punt hebben wij in deze beschikking een specifiek voorschrift opgenomen. Dit voorschrift waarborgt tevens dat aan art. 10.37 van de Wm wordt voldaan. Voor wat betreft de te accepteren afvalstoffen zijn in de voorschriften euralcodes opgenomen. De in de aanvraag en voorschriften genoemde euralcodes moeten als indicatief en niet limitatief worden beschouwd. De omschrijving zoals opgenomen in bijlage F van de aanvraag bepaalt of een afvalstof wel/niet geaccepteerd mag worden. Indien vergunninghouder afvalstoffen wil accepteren waarvan de euralcode niet in deze vergunning is opgenomen maar waarvan de omschrijving wel opgenomen is in bijlage F, moet dit vooraf schriftelijk aan ons meegedeeld worden. Verder is in de voorschriften opgenomen dat overeenkomstig de procedures en aanvullingen waarom is verzocht, gehandeld moet worden. AO/IC In het LAP is tevens aangegeven dat een beperkt aantal bedrijven dat gevaarlijke afvalstoffen accepteert over een adequate administratieve organisatie en een interne controle (AO/IC) dient te beschikken. Onder administratieve organisatie wordt verstaan het complex van organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van een organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen. Onder interne controle wordt verstaan het toetsen van resultaten aan normen door of namens de leiding ten behoeve van de leiding. Via de AO/IC dient een betrouwbare informatie naar het management en derden (vergunningverleners en toezichthouders) te zijn gewaarborgd. Met betrouwbaar wordt bedoeld een juiste, tijdige en volledige informatieverzorging die tevens controleerbaar is. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport "De verwerking verantwoord", maar dat per specifieke situatie een oordeel dient te worden gevormd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het AO/IC gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de acceptatie en verwerking zijn vastgelegd in procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Deze procedures zijn gebaseerd op een risicoanalyse van de handelingen die met afvalstoffen worden uitgevoerd en dienen ter formulering van interne beheersmaatregelen teneinde de risico's op een onjuiste verwerking te verminderen. Rekening houdend met de aard van de bedrijvigheid voldoet het beschreven AO/IC aan de randvoorwaarden zoals die in DVV zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met deze AO/IC instemmen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 23
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Wijzigen A&V-beleid en/of AO/IC Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Registratie Naast de voorschriften voortvloeiend uit het A&V-beleid en de AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wm (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en daarbij behorende regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Vergunningentermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar. Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het geldende afvalbeheersplan en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen.
XIV. OPSLAG GEVAARLIJKE EN/OF BRANDBARE (AFVAL)STOFFEN XIV.A.
Algemeen
In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) zijn algemene eisen opgenomen met betrekking tot de opslag en toepassing van diverse gevaarlijke en/of brandbare stoffen. Door toepassing van deze richtlijnen wordt een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu gerealiseerd.
XIV.B.
De aangevraagde opslagactiviteiten
Binnen de inrichting bevinden zich de volgende opslagen: • Opslag van rode en witte dieselolie in een ondergrondse tank; • Opslag van rode dieselolie in een dubbelwandige bovengrondse tank; • Opslag van afgewerkte olie in bovengrondse tank; • Opslag van gevaarlijke stoffen en gasflessen.
XIV.C.
Maatregelen en voorzieningen voor de opslag
Aanvrager heeft in de aanvraag aangegeven dat de opslag van de bovengenoemde stoffen als volgt plaatsvindt: • Opslag van rode en witte dieselolie in een ondergrondse tank, conform PGS 28; • Opslag van rode dieselolie in een dubbelwandige bovengrondse tank, conform 'de laatste stand der techniek' ; • Opslag van afgewerkte olie in bovengrondse tank, conform 'de laatste stand der techniek'. • Opslag van gevaarlijke stoffen en gasflessen, conform PGS 15.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 24
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
XIV.D.
Beoordeling en conclusie
De in de aanvraag genoemde 'laatste stand der techniek' voor de opslag van dieselolie en afgewerkte olie in bovengrondse tanks is door ons beoordeeld als zijnde de beste beschikbare techniek. De opslag van deze stoffen in de bovengrondse tanks moet voldoen aan de beste beschikbare technieken zoals beschreven in het van toepassing zijnde BBT-document de PGS 30. Bij de beoordeling zijn wij ervan uitgegaan dat de aanwezige bovengrondse tanks aan deze richtlijn voldoen. Door de getroffen maatregelen zullen de gevolgen van de opslagactiviteiten voor mens en milieu aanvaardbaar zijn. De maatregelen/voorzieningen uit de van toepassing zijnde paragrafen uit de diverse PGS-en zijn in de voorschriften bij deze beschikking opgenomen. De opslag vindt plaats conform de beste beschikbare technieken (BBT).
XV. TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN Binnen de inrichting zelf zijn in de nabije toekomst geen nieuwe ontwikkelingen te verwachten. Wel zijn planologische ontwikkelingen in de omgeving van de inrichting te verwachten. Zo worden thans plannen uitgewerkt voor de herinrichting van het nabij de inrichting gelegen terrein van de vliegbasis Soesterberg. Ook zullen op termijn aan de overzijde van de spoorlijn (Utrecht-Amersfoort) woningen gerealiseerd worden. Deze plannen zijn betrokken bij onze besluitvorming.
XVI. METEN EN REGISTREREN In deze beschikking zijn geen doelvoorschriften opgenomen waarvoor door middel van meten moet worden bepaald of aan het gestelde doel wordt voldaan. Voorschriften, waarin deze metingen worden opgelegd (artikel 8.11 Wm), zijn derhalve niet aan deze vergunning verbonden. Registratie van dergelijke gegevens is dan ook niet aan de orde.
XVII. ARTIKEL 8.12b VAN DE WET MILIEUBEHEER XVII.A.
Verspreiding verontreinigingen
In de beschikking zijn in ieder geval de voor de betrokken inrichting in aanmerking komende voorschriften opgenomen met betrekking tot de in artikel 8.12b van de Wm genoemde milieuaspecten. Hiervan is uitgezonderd het aspect genoemd onder ad e van art. 8.12b: het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen. Wij zijn van mening dat verspreiding van verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting niet aan de orde zijn. De aangevraagde activiteiten zijn getoetst en daaruit is gebleken dat gezien de getroffen voorzieningen geen verspreiding van verontreinigingen over lange afstand te verwachten is. Extra voorschriften ter voorkoming en/of voor beperking van nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet nodig.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 25
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
XVII.B.
Bijzondere bedrijfsomstandigheden
In de beschikking zijn voorschriften overeenkomstig artikel 8.12b, onder f, van de Wm opgenomen met als doel de bodem te beschermen tegen verontreiniging bij bijzondere omstandigheden. De voorschriften hebben betrekking op de wijze waarop de opslag van oliehoudende onderdelen moet plaatsvinden en de wijze waarop gehandeld moet worden ingeval materialen (onverhoopt) vloeistoffen bevatten. Verder is in de voorschriften opgenomen dat gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen direct moeten worden opgenomen.
XVII.C.
Ongevallen
Voor de opslag van gevaarlijke stoffen (inclusief gasflessen) en diverse brandstoffen is in de voorschriften opgenomen dat aan diverse van toepassing zijnde PGS-en moet worden voldaan. Op deze wijze is geborgd dat ongevallen met deze stoffen tot een minimum worden beperkt. Verder zijn geen voorschriften overeenkomstig artikel 8.12b, onder g, van de Wm, ten behoeve van het voorkomen van ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen, aan deze vergunning verbonden. Gezien het proces zijn er geen ongevallen te verwachten waaraan specifieke voorschriften moeten worden gesteld.
XVII.D.
Bedrijfsbeëindiging
Voorschriften overeenkomstig artikel 8.12b, onder h, van de Wm, ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie, zijn in deze beschikking opgenomen (hoofdstuk 12 van de voorschriften). De voorschriften hebben betrekking op bodemherstel indien na onderzoek blijkt dat de bodem als gevolg van de bedrijfsactiviteiten verontreinigd is geraakt en het afvoeren van grond-, hulp- en afvalstoffen na de bedrijfsbeëindiging. Deze voorschriften blijven gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren van kracht.
XVIII.
MILIEUZORG
Uit de aanvraag blijkt dat aanvrager niet beschikt over een systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Het zusterbedrijf van aanvrager beschikt wel over een ISO 14001 certificaat. Aanvrager werkt echter vaak bij inrichtingen die wel over een milieuzorgsysteem beschikken. Dientengevolge werkt eigenlijk de gehele organisatie van aanvrager conform die methodiek. Alleen aanvrager heeft haar eigen procedures niet volledig beschreven en beschikt derhalve niet over een certificaat. De inrichting beschikt wel een keurmerk van de Metaal Recycling Federatie (brancheorganisatie). Dit keurmerk gaat ook in op een aantal milieuzorgcomponenten. In het kader van dit keurmerk heeft in maart 2008 een audit plaatsgevonden. Wij hebben met het opnemen van voorschriften in deze beschikking rekening gehouden met het ontbreken van het genoemde systeem en wel zodanig dat de combinatie van aanvraag en voorschriften het gemis van een dergelijk systeem compenseert zodat een gelijkwaardig niveau van milieubescherming wordt bereikt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 26
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
XIX. REACTIES OP DE ONTWERP-BESCHIKKING XIX.A.
Zienswijze
Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, zienswijze(n) naar voren gebracht door Olympus Consultancy, te Bodegraven. De zienswijzen worden naar voren gebracht namens Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV, te Den Dolder. De zienswijzen (gedateerd 20 januari 2009) zijn door ons ontvangen op 23 januari 2009. De zienswijzen zijn binnen de wettelijke termijn naar voren gebracht en worden in behandeling genomen. Samenvatting zienswijze De zienswijzen luiden kort samengevat als volgt: 1. Als gevolg van de kredietcrisis, welke momenteel gaande is, is de schrootprijs erg laag. Deze crisis is er de oorzaak van dat Hoffland haar liggende voorraden sterk heeft moeten afwaarderen waardoor een grote investering zoals het herinrichten van het terrein op dit moment niet verantwoord zou zijn. Het herinrichten van het terrein is noodzakelijk voor het aanleggen van een vloeistofdichte vloer op het buitenterrein daar waar op-/overslag en bewerkingen van materialen plaatsvindt. Deze vloer moet uiterlijk 1 september 2010 aangelegd zijn. In de zienswijze wordt verzocht in de beschikking geen datum meer op te nemen waarop de voorziening gerealiseerd moet zijn. Voorgesteld wordt de realisatie van de voorziening af te stemmen op het bereiken van een gezonde marksituatie waarbij de schrootprijs gelijk is aan het gemiddelde tarief van de afgelopen 2 jaar. Daarbij wordt tevens verzocht de toetsing in het voorjaar te laten plaatsvinden zodat met de realisatie van de voorziening gestart kan worden in de kalendermaand mei. In deze maand valt het minste regenwater waardoor de bodem stabieler zal blijven nadat de voorziening is aangelegd. 2. Op het buitenterrein, daar waar de vloeistofdichte vloer gerealiseerd moet worden, wordt met zwaar materieel gereden en vindt opslag plaats van maximaal 24.000 m3. Dit geeft een bepaalde druk op de voorziening waardoor, mede gezien de instabiele ondergrond, verwacht wordt dat de vloer na 6 jaar zodanig beschadigd is dat deze opnieuw aangelegd dient te worden. De kosten voor de aanleg worden echter niet in 6 jaar terugverdiend. In de zienswijze wordt voorgesteld de voorziening vloeistofdicht aan te leggen maar deze niet na 6 jaar te keuren. De stortplaats waarop de inrichting gevestigd is zou daarbij ook nog eens voorzien zijn van een vloeistofdichte voorziening (onderafdichting) waardoor een eventuele verontreiniging beperkt zou blijven tot de locatie van de stortplaats. Reacties op zienswijze Met betrekking tot de hierbovengenoemde zienswijzen overwegen wij het volgende: Ad 1. De activiteiten die op het buitenterrein plaatsvinden (op-/overslag en bewerken van hoofdzakelijk metaalafvalstoffen) vormen een continue belasting van de bodem ter plaatse. Ingevolge de NRB is, om het vereiste verwaarloosbare risico te behalen, een vloeistofdichte voorziening vereist. In de aanvraag is ook aangegeven dat deze voorziening aangelegd zal worden. Voor de termijn van aanleg is in de beschikking aangesloten bij de termijn zoals opgenomen in de aanvraag (aanvullende gegevens dd. 26 november 2008, kenmerk OC/as/081121-01). Wij zien geen redenen om af te wijken van hetgeen is aangevraagd. Wij hebben beslist overeenkomstig de NRB. De zienswijze is derhalve ongegrond.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 27
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Ad 2. Overeenkomstig de NRB vereisen de activiteiten op het buitenterrein een voorziening die bij aanleg vloeistofdicht is en dit ook blijft. Keuring van de vloeistofdichte voorziening is noodzakelijk om vast te stellen of de voorziening daadwerkelijk nog vloeistofdicht is. Indien uit de keuring blijkt dat de voorziening niet meer vloeistofdicht is zullen maatregelen getroffen moeten worden om de vloeistofdichtheid te herstellen. De uitgevoerde activiteiten vereisen een voorziening waarvan de vloeistofdichtheid te allen tijde gewaarborgd is. Dat de inrichting gelegen is op een voormalige stortplaats is daarbij niet van belang. De bedrijfsactiviteiten mogen immers niet tot gevolg hebben dat de bodem ter plaatse (o.a. de leeflaag op de afgewerkte stortplaats) verontreinigd raakt. Van belang is derhalve dat door middel van herkeuring gewaarborgd wordt dat de voorziening ook in de toekomst haar vloeistofdichtheid behoudt. Dat herkeuringen worden uitgevoerd is ook aangegeven in de aanvraag (aanvullende gegevens dd. 26 november 2008, kenmerk OC/as/081121-01). De zienswijze is ongegrond.
XIX.B.
Gedachtewisseling
Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking is geen verzoek om een gedachtewisseling bij ons ingekomen.
XIX.C.
Adviezen
Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn geen adviezen ingekomen.
XIX.D.
Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp-beschikking
Ten opzichte van de ontwerp-beschikking zijn in de overwegingen een drietal tekstuele wijzigingen aangebracht: 1. Paragraaf II.A Beschrijving van de aanvraag Abusievelijk is hier in de eerste alinea niet duidelijk weergegeven op grond van welke artikelen de Wm-vergunning verleend wordt (keuze niet gemaakt). Dit is hersteld door de tekst ‘art. 8.4, lid 1, juncto 8.1, lid 1 onder b’ te verwijderen. In de tekst is nu opgenomen dat de vergunning wordt verleend op grond van art. 8.4 lid 1 juncto 8.1, lid 2, juncto 8.1, lid 1 onder b, juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit. 2. Paragraaf IV.C Flora en faunawet Herstel van typefout in titel van de paragraaf. ‘Flaurawet’ is aangepast in ‘faunawet’. 3. Paragraaf XIII.B Overwegingen voor afvalverwerkers; Onder ‘afvalstromen waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen’ In deze paragraaf zijn de sectorplannen uit het LAP opgesomd die op de activiteiten binnen de inrichting van toepassing zijn. Abusievelijk is hier het sectorplan ‘Metaalafvalstoffen (21)’ niet genoemd. Dit sectorplan is wel toepassing en is aan de opsomming in deze paragraaf toegevoegd. Bij de besluitvorming is er wel vanuit gegaan dat het betreffende sectorplan van toepassing is. De aanpassing heeft derhalve geen consequenties voor verdere inhoud van de beschikking. De bovengenoemde tekstuele aanpassingen in de overwegingen hebben geen wijzigingen van de voorschriften tot gevolg. De voorschriften zijn ongewijzigd ten opzichte van de ontwerp-beschikking.
XX. CONCLUSIE Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 28
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
XXI. TERMIJN WAARVOOR DE WM-VERGUNNING WORDT VERLEEND Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (artikel 8.17, lid 2, van de Wm). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar.
XXII. AFSCHRIFTEN Het origineel van deze beschikking te zenden aan Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV en een afschrift te zenden aan: - burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist; - VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; - het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Postbus 550 3990 GJ Houten; - Olympus Consultancy, t.a.v. de heer Speekenbrink, Postbus 240, 2410 AE Bodegraven. Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl.
Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
mr J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer (wnd) Afdeling Vergunningverlening
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 29
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Beroepsmogelijkheid Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto art 7:1 van de Awb worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Het beroep staat open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 150,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 297,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 30
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN....................................................................................................................................................3 1.
ALGEMEEN .......................................................................................................................................................3 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
2.
ALGEMEEN ...................................................................................................................................................3 WERKTIJDEN ................................................................................................................................................3 TERREINEN EN WEGEN ..................................................................................................................................4 GEDRAGSVOORSCHRIFTEN/INSTRUCTIES ......................................................................................................4 BRANDPREVENTIE/-BESTRIJDING ..................................................................................................................5
LUCHTVERONTREINIGING .........................................................................................................................5 2.1. 2.2.
3.
ALGEMEEN ...................................................................................................................................................5 STOF .............................................................................................................................................................5
GEUR...................................................................................................................................................................6 3.1.
4.
ALGEMEEN ...................................................................................................................................................6
GELUID EN TRILLINGEN..............................................................................................................................6 4.1. 4.2. 4.3.
5.
ALGEMEEN ...................................................................................................................................................6 REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE ..........................................................................................................6 TRILLINGEN ..................................................................................................................................................7
BODEM ...............................................................................................................................................................8 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5.
6.
ALGEMEEN ...................................................................................................................................................8 DOELVOORSCHRIFTEN ..................................................................................................................................9 VOORZIENINGEN .........................................................................................................................................10 BEHEERMAATREGELEN ...............................................................................................................................11 ONDERZOEKEN ...........................................................................................................................................11
AFVALWATER ...............................................................................................................................................12 6.1. 6.2.
7.
ALGEMEEN .................................................................................................................................................12 CONTROLE ..................................................................................................................................................12
PREVENTIE; ENERGIE, GROND- EN AFVALSTOFFEN.......................................................................12 7.1. 7.2.
8.
ENERGIEPREVENTIE ....................................................................................................................................12 WATERPREVENTIE ......................................................................................................................................13
AFVALSTOFFEN ONTSTAAN BINNEN DE INRICHTING ....................................................................13 8.1. 8.2. 8.3.
9.
AFVALSCHEIDING .......................................................................................................................................13 OPSLAG VAN AFVALSTOFFEN......................................................................................................................13 AFVOER VAN AFVALSTOFFEN .....................................................................................................................14
AFVALSTOFFEN VAN ‘BUITEN DE INRICHTING’ AFKOMSTIG......................................................14 9.1. 9.2. 9.3.
10. 10.1. 10.2. 10.3. 10.4. 10.5. 10.6. 10.7. 11.
ACCEPTATIE ...............................................................................................................................................14 BEDRIJFSVOERING ......................................................................................................................................16 VERWERKING MILITAIR MATERIEEL............................................................................................................17 SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN .................................................................17 ELEKTRISCHE INSTALLATIE ........................................................................................................................17 MOBIELE/STATIONAIRE WERKTUIGEN ........................................................................................................18 WERKPLAATS .............................................................................................................................................18 OPSLAG IN BOVENGRONDSE OPSLAGTANKS (DIESELOLIE EN AFGEWERKTE OLIE).......................................18 AFLEVERING VAN DIESELOLIE ....................................................................................................................19 OPSLAG GASFLESSEN ..................................................................................................................................20 OPSLAG GEVAARLIJKE (AFVAL)STOFFEN ....................................................................................................20 REGISTRATIE ALGEMEEN ....................................................................................................................21
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 1
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
11.1. 12. 12.1. 12.2. 12.3.
MILIEULOGBOEK ........................................................................................................................................21 BEËINDIGING VAN DE INRICHTING ..................................................................................................21 ALGEMEEN .................................................................................................................................................21 BODEM .......................................................................................................................................................22 GROND, HULP- EN AFVALSTOFFEN ..............................................................................................................22
BIJLAGE: BEGRIPPEN..........................................................................................................................................23 BIJLAGE: ACTIES ..................................................................................................................................................26 BIJLAGE: BEOORDELINGSPUNTEN GELUID ................................................................................................27
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 2
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
VOORSCHRIFTEN
1.
ALGEMEEN
1.1.
Algemeen
1.1.1.
De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende bescheiden, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. De aanvraag maakt deel uit van deze vergunning. Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking treden van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven. 1.1.2.
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.2.
Werktijden
1.2.1.
De inrichting mag alleen in werking zijn van maandag tot en met zaterdag van 7.00 uur tot 19.00 uur. Het aan- en afrijden van vrachtwagens inclusief laden en lossen mag plaatsvinden tussen 06.00 uur tot 20.00 uur. 1.2.2.
In afwijking van het gestelde in voorschrift 1.2.1 mag de inrichting op algemeen erkende feestdagen niet in werking zijn. 1.2.3.
Maximaal 12 maal per jaar mag ten behoeve van de aanlevering van groot materiaal van de in voorschrift 1.2.1 genoemde werktijden afgeweken worden. Voor de genoemde werkzaamheden gelden ook de werktijden van 23.00 uur tot 7.00 uur. Voor het overige moeten deze werkzaamheden overeenkomstig het gestelde in deze vergunning uitgevoerd worden. 1.2.4.
In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. De naam van deze persoon moet in het logboek vermeld zijn.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 3
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
1.3.
Terreinen en wegen
1.3.1.
Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke ingangen, rondom zijn afgescheiden door een (gesloten) omheining; de omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het terrein kunnen verschaffen; gevels of gedeelten van gevels van het perceel en waterpartijen (sloten) mogen deel uitmaken van de bedoelde omheining. 1.3.2.
Ter plaatse van de toegang van de inrichting kan met een doelmatige afscheiding volstaan worden. 1.3.3.
De geopende toegang moet onder voortdurend toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon. 1.3.4.
Nabij de toegang moet een bord zijn aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste het volgende is vermeld: a. naam van de inrichting; b. telefoonnummer van de inrichting; c. openingstijden; d. verbod om het terrein buiten de openingstijden te betreden; e. telefoonnummer van een verantwoordelijk persoon die gewaarschuwd moet worden in geval van een brand en/of calamiteit; f. maximale snelheid waarmee gereden mag worden. 1.3.5.
De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon.
1.4.
Gedragsvoorschriften/instructies
1.4.1.
De vergunninghouder moet alle binnen de inrichting werkzame personen instrueren over de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is. 1.4.2.
Voorschrift 1.4.1 heeft eveneens betrekking op personeel van derden dat binnen de inrichting werkzaamheden verricht.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 4
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
1.5.
Brandpreventie/-bestrijding
1.5.1.
Daar waar in de inrichting overeenkomstig de voorschriften uit deze vergunning een rookverbod geldt moet met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht. 1.5.2.
Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn. 1.5.3.
Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht, en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat elk (bedrijfs)onderdeel met een blusvoertuig te allen tijde bereikbaar is. 1.5.4.
Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. De brandblusmiddelen die zijn aangegeven in het bij de aanvraag gevoegde bedrijfsnoodplan d.d. mei 2005 moeten ten minste in de inrichting aanwezig zijn. Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn.
2.
LUCHTVERONTREINIGING
2.1.
Algemeen
2.1.1.
Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gelegen dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden buiten de inrichting.
2.2.
Stof
2.2.1.
Alle handelingen en bewerkingen moeten zodanig plaatsvinden dat er binnen twee meter van de bron en buiten de inrichting geen visueel waarneembaar stof in de buitenlucht aanwezig is.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 5
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
3.
GEUR
3.1.
Algemeen
3.1.1.
Bij waarneembare geur buiten de inrichting veroorzaakt door handelingen en/of activiteiten binnen de inrichting moeten zodanige maatregelen getroffen worden dat er geen geur meer buiten de inrichting waarneembaar is.
4.
GELUID EN TRILLINGEN
4.1.
Algemeen
4.1.1.
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.
4.2.
Representatieve bedrijfssituatie
4.2.1.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelings- en controlepunten niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt
Schaapskooi 2 Schaapskooi 9 Schaapskooi 9 Hindelaan 6 Hindelaan 6 Willem Arntszhoeve Willem Arntszhoeve Tbv. Geprojecteerde woning
Beoordelingshoogte (m)
LAr,LT in dB(A) dag (07.00-19.00)
LAr,LT in dB(A) avond (19.00-23.00)
LAr,LT in dB(A) nacht (23.00-07.00)
1,5 1,5 5 1,5 5 1,5 1,5
46 46 -44 -47 47
31 -32 -28 29 34
30 -31 -28 28 33
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 6
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Controlepunt
Beoordelingshoogte (m)
LAr,LT in dB(A) dag (07.00-19.00)
LAr,LT in dB(A) avond (19.00-23.00)
LAr,LT in dB(A) nacht (23.00-07.00)
Controlepunt 1 Controlepunt 2
5 5
64 61
52 46
51 45
De ligging van de beoordelings-/controlepunten is aangegeven op situatie plot luchtfoto in de bijlage 'Beoordelingspunten geluid'. 4.2.2.
Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelings- en controlepunten niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt
Beoordelingshoogte (m)
LAmax in dB(A) dag (07.00-19.00)
LAmax in dB(A) avond (19.00-23.00)
LAmax in dB(A) nacht (23.00-07.00)
1,5 1,5 5 1,5 5 1,5 1,5
65 65 -65 -65 65
55 -55 -55 55 55
55 -55 -55 55 55
Controlepunt
Beoordelingshoogte (m)
LAr,LT in dB(A) dag (07.00-19.00)
LAr,LT in dB(A) avond (19.00-23.00)
LAr,LT in dB(A) nacht (23.00-07.00)
Controlepunt 1 Controlepunt 2
5 5
79 77
70 66
70 66
Schaapskooi 2 Schaapskooi 9 Schaapskooi 9 Hindelaan 6 Hindelaan 6 Willem Arntszhoeve Willem Arntszhoeve Tbv. Geprojecteerde woning
De ligging van de beoordelings-/controlepunten is aangegeven op situatie plot luchtfoto in de bijlage 'Beoordelingspunten geluid'.
4.3.
Trillingen
4.3.1.
Het meten en berekenen van de trillingsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de meet- en beoordelingsrichtlijn trillingen van de SBR, deel B, Hinder voor personen in gebouwen, uitgave augustus 2002.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 7
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
4.3.2.
De trillingen veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en de door de in de inrichting te verrichten werkzaamheden en de door de inrichting te verrichten werkzaamheden en/of activiteiten, mogen op de onderstaande genoemde locaties niet hoger zijn dan één van de volgende waarden: • de waarde van de maximale trillingssterkte van de ruimte (Vmax) is kleiner dan A1 òf • de waarde van de maximale trillingssterkte van de ruimte (Vmax) is kleiner dan A2, waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode (Vper) kleiner is dan A3. Beoordelingsruimte
A1, dag en avond (07.0019.00)
A2, dag en avond (07.0019.00)
A3, dag en avond (07.0019.00)
A1, nacht (19.0023.00)
A2, nacht (19.0023.00)
A3, nacht (19.0023.00)
Schaapskooi 2 en 6 Hindelaan 6 In de geprojecteerde woning (ten noorden van de spoorlijn
0.1
0.4
0.05
0.1
0.2
0.05
0.1 0.1
0.4 0.4
0.05 0.05
0.1 0.1
0.2 0.2
0.05 0.05
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op situatie plot luchtfoto in de bijlage 'Beoordelingspunten geluid'. 4.3.3.
De beoordelingswaarden zijn niet van toepassing als de bewoner van de beoordelingsruimte geen toestemming geeft voor het uitvoeren van de benodigde trillingsmetingen.
5.
BODEM
5.1.
Algemeen
5.1.1.
De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 5.1.2.
Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten direct worden opgenomen; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen; verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten verpakkingen waaruit niets van de inhoud kan ontsnappen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 8
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
5.1.3.
Het gebruik van installaties en apparatuur binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 5.1.4.
Afvalstoffen mogen niet op onverharde terreingedeelten opgeslagen worden.
5.2.
Doelvoorschriften
5.2.1.
Het bodemrisico van de in de aanvraag beschreven bodembedreigende activiteiten moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB. 5.2.2.
Ter voldoening aan het in vorig voorschrift gestelde moeten uiterlijk 1 september 2010 alle terreingedeelten waar op-/overslag en bewerkingen van materialen in de buitenlucht plaatsvinden voorzien zijn van een vloeistofdichte voorziening. 5.2.3.
Ontwerp en aanleg van een vloeistofdichte vloer/verharding moet plaatsvinden overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 65 'Ontwerp en aanleg van bodembeschermende voorzieningen'. 5.2.4.
Binnen de inrichting aanwezige inspecteerbare vloeistofdichte voorzieningen moeten overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument zijn beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. Op verzoek moet het bewijs van goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overgelegd. 5.2.5.
Inspecteerbare vloeistofdichte voorzieningen moeten ten minste eens per zes jaar, overeenkomstig het in vorig voorschrift gestelde, beoordeeld en goedgekeurd worden. Op verzoek moet het bewijs van deze beoordeling en goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overgelegd. 5.2.6.
Vergunninghouder draagt zorg voor reparatie en regelmatig onderhoud van een vloeistofdichte vloer of verharding, overeenkomstig onderdeel A4 van de NRB. 5.2.7.
De vloeistofdichte voorzieningen moeten tenminste éénmaal per jaar intern (visueel), overeenkomstig bijlage D van de CUR/PBV-aanbeveling 44, gecontroleerd worden. 5.2.8.
Vloeistofdichte vloeren of verhardingen moeten opnieuw, overeenkomstig voorschrift 5.2.4 beoordeeld en goedgekeurd worden, indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle, als bedoeld in de voorschriften 5.2.6 en 5.2.7, niet of niet overeenkomstig deze voorschriften is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 9
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
5.2.9.
De controle, het onderhoud en het beheer van bodembeschermende voorzieningen, zoals vloeistofdichte en vloeistofkerende vloeren, lekbakconstructies, vloeistofdichte containers en dergelijke, moet in eenduidige bedrijfsinterne procedures en werkinstructies ter bescherming van de bodem in het milieulogboek worden vastgelegd. 5.2.10.
In de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies als bedoeld in vorig voorschrift is ten minste aangegeven op welke wijze: a. de staat en goede werking van bodembeschermende voorzieningen, verpakkingen en apparatuur waarin vloeibare bodembedreigende stoffen worden opgeslagen of getransporteerd, wordt gecontroleerd; b. er voor zorg wordt gedragen dat zo vaak als de omstandigheden daarom vragen inspecties op morsingen en lekkages plaatsvinden; c. is gewaarborgd dat gemorste of gelekte stoffen direct worden opgeruimd, en d. materiaal dat is gebruikt om bodembelastende vloeistoffen op te nemen, zoals verontreinigd absorptiemiddel, dient gescheiden van andere stoffen te worden opgeslagen in vloeistofdichte, goed gesloten verpakkingen en periodiek te worden afgegeven aan een erkende verwerker. 5.2.11.
Vergunninghouder draagt er zorg voor dat de medewerkers die binnen de inrichting bodembedreigende activiteiten verrichten, op de hoogte zijn van de bedrijfsinterne procedures en werkinstructies als bedoeld in voorschrift 5.2.7, dat deze worden nageleefd en binnen de inrichting zodanig aanwezig zijn dat een ieder daarvan op eenvoudige wijze kennis kan nemen. 5.2.12.
Bevindingen van controles van of onderhoud aan bodembeschermende voorzieningen, alsmede acties genomen na incidenten met bodembedreigende stoffen, die mogelijk hebben geleid tot een bodemverontreiniging, moeten worden opgenomen in het milieulogboek.
5.3.
Voorzieningen
5.3.1.
De opslag van materialen die aanhangende vloeistoffen bevatten moet, beschermd tegen weersinvloeden, op een vloeistofdichte vloer of in een vloeistofdichte (opvang)voorziening plaatsvinden. De opslag moet zodanig plaatsvinden dat uittredende vloeistoffen niet in het riool kunnen geraken. 5.3.2.
Materialen die (onverhoopt) vloeistoffen bevatten moeten worden opgeslagen op een vloeistofdichte vloer. De opslag moet zodanig plaatsvinden dat eventueel gelekte vloeistoffen niet in het riool kunnen geraken. 5.3.3.
De opslag van materialen die sterk uitlogende componenten bevatten (bv. assen en slakken) moet zodanig plaatsvinden dat percolaat uit deze materialen niet in het gemeentelijk riool kan geraken.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 10
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
5.3.4.
Elektrische en elektronische apparatuur moet beschermd tegen weersinvloeden (inpandig, afgedekt of overkapt) opgeslagen worden. Indien de apparatuur vloeistoffen bevat moet opslag op een vloeistofdichte vloer of in een vloeistofdichte (opvang)voorziening plaatsvinden. 5.3.5.
In de werkplaats aanwezige vloeibare chemicaliën, oliën, afgewerkte olie en andere vloeibare bodembelastende (afval)stoffen, moeten worden bewaard in goed gesloten verpakkingen. De verpakkingen moeten staan opgesteld boven/in een lekbakconstructie met een opvangcapaciteit van ten minste de inhoud van de grootste verpakking vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige verpakkingen die boven de lekbakconstructie zijn opgesteld. 5.3.6.
Lege ongereinigde emballage moet worden behandeld als gevulde emballage.
5.4.
Beheermaatregelen
5.4.1.
Vergunninghouder moet het totaal van de in de aanvraag en in de aanvullende gegevens aangegeven bodembeschermende voorzieningen realiseren en de in de BRCL beschreven beheermaatregelen uitvoeren (BRCL behorende bij de aanvraag, aanvulling op de aanvraag van 26 november 2008). Eventuele wijzigingen van de bodembeschermende voorzieningen moeten worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.
5.5.
Onderzoeken
5.5.1.
Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem als referentiesituatie moet voordat de in voorschrift 5.2.2 genoemde vloeistofdichte voorziening wordt aangelegd een bodembelastingsonderzoek naar de nulsituatie van het gehele terrein zijn uitgevoerd. De resultaten dienen uiterlijk één maand nadat het onderzoek is uitgevoerd, aan het bevoegd gezag te zijn overgelegd. Het onderzoek dient betrekking te hebben op plaatsen binnen de inrichting waar bodembelasting zou kunnen ontstaan en te worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of een andere gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. De opzet van het onderzoek moet alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, zijn overgelegd aan het bevoegd gezag.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 11
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
6.
AFVALWATER
6.1.
Algemeen
6.1.1.
Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur; b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool. 6.1.2.
Hemelwater afkomstig van het vloeistofdichte buitenterrein mag niet worden geloosd via de olie-/ waterafscheider van de was- en aftankplaats.
6.2.
Controle
6.2.1.
De totale hoeveelheid afvalwater dient, voordat lozing op het gemeentelijk riool plaatsvindt, door een controlevoorziening te worden geleid, zodat te allen tijde bemonstering van het afvalwater kan plaatsvinden. De controlevoorziening moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn.
7.
PREVENTIE; ENERGIE, GROND- EN AFVALSTOFFEN
7.1.
Energiepreventie
7.1.1.
Het energieverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. 7.1.2.
Vergunninghouder moet de volgende maatregel treffen: Maatregel
Locatie
Datum uitvoering
Reflectoren plaatsen op TLverlichting; één buis verwijderen
Werkplaats
Bij inwerkingtreding van de vergunning
Vergunninghouder mag een maatregel vervangen door een gelijkwaardig alternatief, op voorwaarde dat de gelijkwaardigheid vooraf aan het bevoegde gezag wordt gemotiveerd. Onder gelijkwaardig wordt verstaan dat de alternatieve maatregel minstens evenveel bijdraagt aan de verbetering van de energieefficiency en geen stijging geeft van de milieubelasting groter dan die van de vervangen maatregel.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 12
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
7.2.
Waterpreventie
7.2.1.
Het waterverbruik van de inrichting moet ten minste over elk kalenderjaar worden geregistreerd.
8.
AFVALSTOFFEN ONTSTAAN BINNEN DE INRICHTING
8.1.
Afvalscheiding
8.1.1.
Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: - de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen; - asbest; - papier en karton; - folie; - kunststoffen; - houten pallets. 8.1.2.
Gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in de bijlage bij de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen moeten gescheiden van elkaar en van andere afvalstoffen gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgegeven
8.2.
Opslag van afvalstoffen
8.2.1.
De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 8.2.2.
Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie, dienen te worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen. 8.2.3.
De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: a. niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; b. het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; c. deze tegen normale behandeling bestand is; d. deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 13
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
8.2.4.
Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken. 8.2.5.
In de inrichting mogen niet meer (gevaarlijke) afvalstoffen worden bewaard dan in de aanvraag is vermeld. 8.2.6.
De termijn van opslag van afvalstoffen, die ontstaan zijn bij werkzaamheden binnen de inrichting, mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van deze afvalstoffen.
8.3.
Afvoer van afvalstoffen
8.3.1.
Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op de heffen, respectievelijk in de toekomst te voorkomen.
9.
AFVALSTOFFEN VAN ‘BUITEN DE INRICHTING’ AFKOMSTIG
9.1.
Acceptatie
9.1.1.
In de inrichting mogen maximaal 50.000 ton van de hieronder vermelde afvalstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd en mogen op enig moment niet meer afvalstoffen worden opgeslagen dan 24.000 m3. Slechts de afvalstoffen aangegeven in onderstaande tabel mogen worden geaccepteerd. Afvalstof
Euralcode(s)
Activiteit
Fotografische film en papier met zilver Slakken
09.01.06*, 09.01.07
Overslaan
10.02.02, 10.03.04*, 10.05.01, 10.06.01, 10.07.01, 10.08.09, 10.09.03, 10.10.03 11.05.01 16.06.01*, 16.06.05, 16.06.02* 16.06.04, 16.06.03*
Overslaan, prikken
Hard zink Loodaccu’s, accu’s, batterijen
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Overslaan Overslaan
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 14
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Afvalstof
Euralcode(s)
Activiteit
Metaal uit bouw- en sloopafval
17.04.01, 17.04.02, 17.04.03, 17.04.04, 17.04.05, 17.04.06, 17.04.07, 17.04.08, 17.04.09*, 17.04.10*, 17.04.11 16.08.01, 16.08.03, 16.08.04 02.01.10
Overslaan, knippen, beulen, snijden
Afgewerkte katalysatoren Metaalafval afkomstig uit landbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en visserij Ferrometaalvijlsel en -krullen en/of ferrometaalstof en -deeltjes en/of non-ferrometaalstof en -deeltjes afkomstig van de machinale oppervlaktebehandeling en lasafval Verpakkingsafval, metaal, hout, plastic Afgedankte militaire voertuigen en militaire voertuigen die noch vloeistoffen, noch ander gevaarlijke onderdelen bevatten, banden, ferrometalen, non,ferrometalen, tanks voor vloeibaar gas Afval (ijzer en staalafval en nonferroafval) van de shredding van metaalhoudend afval Ferrometalen en non-ferrometalen afkomstig van mechanische afvalverwerking (sorteren, breken, verdichten, palletiseren) Uit bodemas verwijderde ferrometalen Metalen en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die geen gevaarlijke onderdelen bevat en afkomstig zijn van huishoudens en soortgelijk bedrijfsafval, industrieel afval en afval van instellingen en niet onder 16.02.09/16.02.13 vallende afgedankte apparatuur Kunststofafval
Overslaan Overslaan
12.01.01, 12.01.02, 12.01.03, 12.01.04, 12.01.13
Overslaan
15.01.01 t/m 15.01.05
Overslaan, knippen
16.01.03, 16.01.04*, 16.01.16, 16.01.17, 16.01.18
Overslaan, knippen, beulen, snijden
19.10.01, 19.10.02
Overslaan
19.12.02, 19.12.03
Overslaan, knippen
19.01.02
Overslaan
16.02.14, 16.02.16, 20.01.36, 20.01.40
Overslaan
19.12.04, 20.01.39
Overslaan
9.1.2.
Indien vergunninghouder een (deel)stroom wil accepteren waarvan de Euralcode niet is opgenomen in vorig voorschrift, maar de aard en/of herkomst wel in overeenstemming is met één van de in dit voorschrift genoemde (deel)stromen, moet dit, binnen een week nadat de aanmelding van de afvalstof is ontvangen, door vergunninghouder schriftelijk aan het bevoegd gezag worden meegedeeld. 9.1.3.
Met uitzondering van het in voorschrift 9.1.4 gestelde moet de vergunninghouder te allen tijde handelen conform het bij de aanvraag (inclusief de daarbijbehorende aanvullende gegevens) gevoegde A&V-beleid en de AO/IC inclusief (voorzover van toepassing) de goedgekeurde aanvullingen en de ingevolge voorschrift 9.1.6 toegezonden wijzigingen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 15
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
9.1.4.
Partijen waarvan na de feitelijke acceptatie blijkt dat de gegevens niet overeenkomen met de gegevens uit de vooraccepatiefase en de partij overeenkomstig deze vergunning ook niet geaccepteerd had mogen worden, moeten: - separaat opgeslagen worden; - door vergunninghouder zo snel mogelijk worden afgevoerd naar een legale verwerker. Een voorval zoals bedoeld in dit voorschrift moet vermeld worden in het milieulogboek. 9.1.5.
Het in voorschrift 9.1.3 bedoelde A&V-beleid en de AO/IC moet gedurende de openingstijden van het bedrijf voor het bevoegd gezag ter inzage liggen. 9.1.6.
Alvorens wijzigingen van de procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controle moeten uiterlijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden: - de reden tot wijziging; - de aard van de wijziging; - de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het A&V-beleid en de AO/IC; - de datum waarop vergunninghoudster de wijziging wil invoeren.
9.2.
Bedrijfsvoering
9.2.1.
De termijn van opslag van afvalstoffen die door vergunninghouder zijn geaccepteerd mag maximaal drie jaar bedragen. 9.2.2.
Reeds gescheiden aangeboden afvalstoffen dienen gescheiden te worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van de afvalstoffen. 9.2.3.
De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd. 9.2.4.
In de inrichting mogen uitsluitend qua aard en samenstelling vergelijkbare partijen afvalstoffen samengevoegd worden. 9.2.5.
De opslaghoogte van materialen op het buitenterrein mag maximaal 7 m bedragen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 16
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
9.3.
Verwerking militair materieel
9.3.1.
Militair materieel mag alleen be-/verwerkt worden indien de volgende stoffen, preparaten, producten en onderdelen uit het materieel afgetapt/verwijderd zijn: - motorolie; - transmissieolie; - versnellingsbakolie; - olie uit het differentieel; - hydraulische olie; - remvloeistoffen; - koelvloeistoffen; - ruitensproeiervloeistoffen; - airconditioningsvloeistoffen; - benzine; - diesel; - LPG-tank, inclusief LPG; - accu, inclusief accuzuren; - oliefilter; - PCB/PCT-houdende condensatoren; - batterijen; - ontplofbare onderdelen, zoals airbags, voorzover deze niet onschadelijk zijn gemaakt; - banden en grote kunststofonderdelen, zoals bumpers, instrumentenborden en vloeistoftanks, indien deze materialen in een shredderinstallatie niet zodanig gescheiden worden dat ze als materiaal kunnen worden hergebruikt; - metalen onderdelen die koper, aluminium of magnesium bevatten indien deze metalen niet in de shredderinstallatie worden gescheiden; - glas; - katalysatoren; - onderdelen die lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom bevatten en als zodanig zijn voorzien van een aanduiding. 9.3.2.
Afgetapte vloeistoffen moeten worden opgeslagen in gesloten vloeistofdichte verpakkingen of in speciale opslagmiddelen (afgewerkte olie) die bestand zijn tegen de desbetreffende vloeistoffen. Deze verpakkingen of opslagmiddelen moeten staan opgesteld boven/in een lekbakconstructie met een opvangcapaciteit van ten minste de inhoud van de grootste verpakking vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige verpakkingen die boven de lekbakconstructie zijn opgesteld.
10.
SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN
10.1. Elektrische installatie 10.1.1.
De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 17
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
10.2. Mobiele/stationaire werktuigen 10.2.1.
Werktuigen die worden aangedreven door dieselmotoren, dienen bij iedere onderhoudsbeurt te worden gecontroleerd en afgesteld om de emissies van NO2, fijn stof en geluid zoveel mogelijk te beperken.
10.3. Werkplaats 10.3.1.
Oliën, vetten of water mogen niet van de vloer van de werkplaats naar buiten worden geveegd of geschrobd. De vloer mag niet afwaterend naar een uitgang zijn gelegd. 10.3.2.
Indien in de onderhoudswerkplaats zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen zijn opgeslagen of worden gebruikt, is roken en open vuur verboden. 10.3.3.
De onderhoudswerkplaats moet zodanig worden geventileerd dat, ter voorkoming van brand- of explosiegevaar, voldoende ventilatie is gewaarborgd om gassen of dampen die ontstaan bij lekkage of werkzaamheden, af te voeren.
10.4. Opslag in bovengrondse opslagtanks (dieselolie en afgewerkte olie) 10.4.1.
De opslag van dieselolie en afgewerkte olie in de bovengrondse opslagtank moet inclusief de bijbehorende leidingen en appendages voldoen aan de voorschriften 4.1.3, 4.2.4 tot en met 4.2.7, 4.2.9, 4.2.10, 4.2.14, 4.3.1 tot en met 4.3.6, 4.3.8, 4.3.9, 4.3.11, 4.4.1, 4.4.3, 4.4.4, 4.4.7, 4.4.8, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.9, 4.5.12 en de voorschriften in paragraaf 4.6 van PGS 30. Voor bovengrondse tanks die geplaatst zijn vóór 1 januari 2000, zijn artikel 4.15, eerste lid en de in artikel 4.15, tweede lid, genoemde voorschriften 4.2.6 met betrekking tot de gecertificeerde overvulbeveiliging en 4.3.1 met betrekking tot het installatiecertificaat, 4.3.2 met betrekking tot de constructie-eisen voor opvangbakken, 4.5.2 uit PGS 30 en artikel 4.15 zesde lid tot 1 januari 2015 niet van toepassing. 10.4.2.
Indien de opslag plaatsvindt in een mobiele opslagtank is in aanvulling op het in vorig voorschrift gestelde ook paragraaf 4.9 van PGS 30 van toepassing. 10.4.3.
Indien de bovengrondse opslagtank niet overeenkomstig voorschrift 4.5.2 van de PGS 30 geïnspecteerd kan worden, moet deze opslagtank uiterlijk 1 januari 2015 buiten werking worden gesteld overeenkomstig de bepalingen in de PGS 30.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 18
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
10.4.4.
In afwijking van voorschrift 4.4.4 van PGS 30 hoeft de bovengrondse tank voor de opslag van afgewerkte olie niet te worden gecontroleerd op de aanwezigheid van water. De tank moet jaarlijks worden geledigd door een hiervoor erkende verwerker. 10.4.5.
Het leegzuigen van de opslagtank voor afgewerkte olie moet plaatsvinden overeenkomstig voorschrift 9.7.2 van PGS 28. 10.4.6.
De bovengrondse tanks voor de opslag van dieselolie en afgewerkte olie moeten in een lekbak zijn geplaatst. 10.4.7.
De vulpunten en aftappunten van de bovengrondse opslagtanks moeten geplaatst zijn boven een vloeistofdichte vloer of boven/in een lekbak. 10.4.8.
De tank voor de bovengrondse opslag van dieselolie moet voorzien zijn van een overvulbeveiliging. 10.4.9.
De in deze paragraaf bedoelde bovengrondse opslagtanks moeten worden onderhouden en beoordeeld overeenkomstig KC 111.
10.5. Aflevering van dieselolie 10.5.1.
Het afleveren van dieselolie aan voertuigen moet plaatsvinden boven een vloeistofdichte vloer of verharding. 10.5.2.
De afleverinstallatie moet bij het afleveren van dieselolie uit de bovengrondse tank aan het volgende voldoen: 1. het vulpistool na gebruik zodanig wordt weggehangen dat er geen brandstof uit lekt. De afleverslang van de pompinstallatie moet voorzien zijn van een automatisch afslaand vulpistool; 2. als een deel van de afleverpomp/installatie, leidingen of de afleverslang zich onder het hoogste vloeistofniveau van de tank kunnen bevinden moet een antihevel beveiliging aangebracht zijn tussen de tank en de flexibele afleverslang; 3. bij het toepassen van een handpomp moet de afleverslang na gebruik leeg zijn. Eventueel aanwezige brandstofresten moeten worden teruggevoerd naar de tank. Een vulpistool van een elektrische pomp moet voorzien zijn van een automatisch afslagmechanisme; 4. De afleverinstallatie moet voorzien zijn van een vulkraan, die indien deze buiten gebruik is, niet in werking kan worden gesteld door onbevoegden. 10.5.3.
De afleverinstallatie moet bij het afleveren van dieselolie uit de ondergrondse tank voldoen aan de voorschriften 5.8, 6.1.3, 6.5, 6.7, 7.1, 7.7, 9,3, 9.5, 9.6, 9.6.1.1, 9.6.1.3 tot en met 9.6.1.5 van PGS 28.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 19
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
10.5.4.
Aflevering van dieselolie mag niet plaatsvinden indien: a. de motor van het voertuig waaraan de brandstof wordt afgeleverd in werking is en/of b. daarbij gerookt wordt, open vuur of open kunstlicht aanwezig is.
10.6. Opslag gasflessen 10.6.1.
Gasflessen, waarvan de gezamenlijke waterinhoud meer bedraagt dan 125 liter, moeten, met uitzondering van op een laskar geplaatste gasflessen of gasflessen die zijn aangesloten aan een verzamelleiding, worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening. 10.6.2.
De opslagvoorziening moet uitgevoerd zijn overeenkomstig: 1. de voorschriften van paragraaf 3.1, met uitzondering van de voorschriften 3.1.4 en 3.1.5; 2. de voorschriften van paragraaf 3.2 met uitzondering van voorschrift 3.2.1.6; 3. de voorschriften van de paragrafen 3.4, 3.5, 3.7, 3.11, 3.15 tot en met 3.20, voorschrift 3.21.1 en de voorschriften van de paragrafen 3.23, 6.2.1 tot en met 6.2.16 van PGS 15. 10.6.3.
Gasflessen moeten voorzien zijn van de vereiste ADR-gevaarsetiketten. 10.6.4.
Gasflessen waarvan de herkeuringstermijn (periodiek onderzoek) is verstreken mogen niet binnen de inrichting aanwezig zijn. 10.6.5.
Gasflessen moeten zodanig opgesteld zijn dat zij tegen omvallen en aanrijden zijn beschermd, steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen staan. 10.6.6.
De voorschriften uit deze paragraaf zijn ook van toepassing op lege gasflessen
10.7. Opslag gevaarlijke (afval)stoffen 10.7.1.
Gevaarlijke stoffen en gevaarlijke afvalstoffen in verpakking moeten worden opgeslagen in een opslagvoorziening die is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften uit de paragrafen 3.1, 3.2 met uitzondering van voorschrift 3.2.1.6 en uit de paragrafen 3.4, 3.5, 3.7 tot en met 3.20, voorschrift 3.21.1 en paragraaf 3.23 van PGS 15. Dit voorschrift is niet van toepassing op de opslag van gasflessen en accu's. 10.7.2.
Accu's moeten worden opgeslagen boven een vloeistofdichte vloer of in speciaal voor de opslag van accu's bestemde bakken. De accu's moeten rechtstandig op de vloer of in de bak geplaatst worden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 20
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
11.
REGISTRATIE ALGEMEEN
11.1. Milieulogboek 11.1.1.
Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf het van kracht worden van deze vergunning tenminste de volgende zaken worden opgenomen: a. deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; b. de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c. de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen. d. de registratie van afvalstoffen; inclusief de wijze van afvoer van het hemelwater uit lekbakken (voor afgewerkte olie en dieselolietank) overeenkomstig voorschrift 4.3.5 van PGS 30 indien geen afdak boven de betreffende lekbak is toegepast; e. de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik; f. datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen. De documenten genoemd onder c. tot en met f. moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar.
12.
BEËINDIGING VAN DE INRICHTING
12.1. Algemeen 12.1.1.
Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghouder schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; - de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond , hulp en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; - de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting; Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 21
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
12.2. Bodem 12.2.1.
Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit dient ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie te zijn uitgevoerd. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of conform een daaraan gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. De opzet van het onderzoek dient alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, te zijn overgelegd aan het bevoegd gezag. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag, inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. 12.2.2.
Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek. 12.2.3.
Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden van de verontreiniging, verlangen dat de eerder vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit wordt hersteld. 12.2.4.
Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren dient sanering plaats te vinden conform door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen.
12.3. Grond, hulp- en afvalstoffen 12.3.1.
Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige grond-, hulpen afvalstoffen die niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 22
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
BIJLAGE: BEGRIPPEN Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.vrom.nl - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl - BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 - InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl AFVALWATER: Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of moet ontdoen. BEDRIJFSAFVALWATER: Afvalwater (inclusief verontreinigd hemelwater), niet zijnde huishoudelijk afvalwater. BEOORDELINGSHOOGTE: De hoogte van het beoordelingspunt boven het maaiveld. BEOORDELINGSPUNT: Het punt waar het LAr,LT en het LAmax worden bepaald en getoetst aan de (eventuele) grenswaarden. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 23
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
BODEMONDERZOEK MILIEUVERGUNNINGEN EN BSB: Publicatie van het ministerie van VROM, SDU uitgeverij Den Haag (1993). BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit de (eind-) emissiescore en de bijbehorende bodemrisicocategorie, conform de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, bepaald. EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's). ENERGIEKOSTEN: Alle kosten zoals vermeld op de eindafrekening van het energiebedrijf die samenhangen met het verkrijgen van aardgas, elektriciteit, warmte (uit een distributienet) en andere brandstoffen (stookolie, gasolie, diesel) voor de gebouwen, faciliteiten en processen in de inrichting, maar exclusief de kosten gemaakt voor brandstoffen voor motorvoertuigen. Voor aardgas moet met name worden meegenomen basisprijs, brandstofheffing, calorische toeslag, energieheffing (regulerende energiebelasting), vastrecht en BTW. Voor elektriciteit moet met name worden meegenomen de kosten voor normaaluren en laagtariefuren (is afhankelijk van kWh-verbruik), kW-tarief continu en piekuren (is afhankelijk van het opgestelde vermogen), brandstofkosten, transformatorverliezen, energieheffing, vastrecht en BTW. GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. GEVAARLIJKE STOFFEN: Indien sprake is van een opslag volgens CPR 15-1, 15-2, of 15-3: Stof of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Indien sprake is van een opslag volgens PGS 15: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. KC 111: Keuringscriteria voor de (her)classificatie van bovengrondse tankinstallaties (kunststof en staal), Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen (december 2007). LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. MILIEULOGBOEK Verzameling van mappen en bestanden waarin de voor de voor deze beschikking en voor het milieu relevante informatie wordt verzameld en vastgelegd. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN 5740: Bodem; onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek. NER:
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 24
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht. NULSITUATIE: De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de inrichting op het moment dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestart. NUTTIGE TOEPASSING: Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelfde of een andere toepassing en het toepassen van een afvalstof met een hoofdgebruik als brandstof. OPENBAAR RIOOL: Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet milieubeheer. OPPERVLAKTEBRON: Een niet gekanaliseerde bron, zonder vast emissiepunt, waaruit over een bepaald oppervlak verontreinigende stoffen in de buitenlucht worden geëmitteerd PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaarlijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid). PGS 28: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 28, Vloeibare aardolieproducten; afleverinstallaties en ondergrondse opslag, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid). PGS 30: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30, Vloeibare aardolieproducten; buitenopslag in kleine installaties, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid). POTENTIEEL BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. RISICO: De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. TRILLINGSTERKTE: De effectieve waarde van de gewogen trillingsgrootheid, gemeten en beoordeeld overeenkomstig de meet- en beoordelingsrichtlijn Richtlijn 2 "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen" uit 1993 van de Stichting Bouwresearch Rotterdam (SBR). VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING: Verklaring zoals opgenomen in bijlage C van de CUR/PBV-aanbeveling 44 (vierde herziene uitgave). WONING: Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruik wordt of daartoe is bestemd. WVO: Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 25
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
BIJLAGE: ACTIES Deze bijlage bevat een beknopte weergave van directe acties die uitgevoerd moeten worden op grond van de vergunning. Bij iedere actie is het nummer van het voorschrift in de vergunning en de frequentie vermeld. Het uitvoeren van deze acties houdt niet in dat hiermee is voldaan aan alle voorschriften van de vergunning. 5.2.5 5.2.7 5.5.1 7.1.1 7.1.2 7.2.1 8.3.1 10.4.1 10.4.4 12.2.1 12.2.3
1 x per 6 jaar 1 x per jaar Voor aanleg voorziening 1 x per jaar Per direct 1 x per jaar Bij stagnatie afzet afval Conform PGS 30 1 x per jaar Bij beëindiging Bij verontreiniging
Keuring en beoordeling (inter) van vloeistofdichte voorzieningen Visuele controle vloeistofdichte voorzieningen Uitvoeren bodembelastingsonderzoek Registratie energieverbruik Treffen energiebesparende maatregel Registratie waterverbruik Mededeling aan bevoegd gezag Keuring/controle bovengrondse tank overeenkomstig PGS 30 Legen opslagtank voor afgewerkte olie Uitvoeren eindsituatie-onderzoek Herstellen nulsituatie
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 26
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108
BIJLAGE: BEOORDELINGSPUNTEN GELUID
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Hoffland Metaalhandel & Sloopwerken BV 27
Beschikking d.d. 3 maart 2009/ nr. 2009INT238108