Dienst Water en Milieu Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 Fax 030-2583140 http://www.provincie-utrecht.nl
BESLUIT van GS van Utrecht Aan de directie van IEH Group B.V. t.a.v. Marc Masselink p.a. Postbus 177 1390 AD Abcoude
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
I
24 mei 2005 2005WEM002003i Voorschriften
Sector Referentie Doorkiesnummer Faxnummer E-mailadres Onderwerp
V&H/Ketenbeheer Ing. F.G. Hoffer 030-258 3478 030-258 3106
[email protected] Wet milieubeheer; definitieve beschikking IEH Group B.V. te Mijdrecht
Beslissing
Gelet op hetgeen in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004–2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: - de door IEH Group B.V. aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1 lid 1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor de inzameling en opslag van afval van kunststoffen en van papier/karton te verlenen; - dat de bij dit besluit behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van dit besluit voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; - aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen; - deze beschikking bekend te maken op 24 mei 2005.
II
De aanvraag
II.A
Beschrijving van de aanvraag
Op 23 juni 2004 hebben wij een aanvraag van IEH Group B.V. (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting (Wm, art. 8.1, lid 1). De inrichting is gelegen aan de Genieweg (huisnummer moet nog worden toegekend) in Mijdrecht, kadastraal bekend gemeente De Ronde Venen, sectie B, nummers 2886 en 2887. De Wm-vergunning wordt gevraagd voor een periode van 10 jaar.
De aanvraag voorziet in de inzameling van jaarlijks 140.000 ton afvalstoffen bestaande uit plastics en papier/karton, het persen van los aangeleverde materiaal en de bijbehorende transport- en kantoorwerkzaamheden. De maximale opslagcapaciteit is 9.692 ton plastics en 1.077 ton papier/karton. Op grond van categorie 28.4 onder a.6, 28.4 onder b.1 en 28.4 onder c.1 van bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting. II.B
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
De inrichting wordt opgericht en heeft geen milieuvergunning voor deze activiteiten. II.C
Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan
De inrichting wordt opgericht op een industrieterrein. De dichtst bij gelegen woning ligt op een afstand van 200 meter. Voor het realiseren van aangevraagde activiteiten is een bouwvergunning aangevraagd bij de gemeente De Ronde Venen. Ingevolge artikel 20.8 van de Wm treedt voorliggende vergunning niet in werking zolang de bouwvergunning niet is verleend. II.D
Huidige vergunningsituatie
De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een inrichting waarvoor nog geen eerdere Wm-vergunning is verleend.
III
Procedure van de aanvraag om milieuvergunning
III.A
De aanvraag
III.A.1 Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 23 juni 2004 ontvangen en is door ons op 25 juni 2004 doorgestuurd naar de in de Wm aangewezen adviseurs, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen; b. De Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem. III.A.2 Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 17 augustus 2004 in de gelegenheid gesteld om tot 28 september 2004 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 27 augustus 2004 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking wordt opgeschort tot de dag waarop de door ons gestelde termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken. In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 10 dagen (Algemene wet bestuursrecht, art. 4:15).
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
2
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
Op 7 januari 2005 hebben wij van de adviseur van aanvrager namens aanvrager een aanvullend nulonderzoek van de bodemkwaliteit ontvangen. De onderzoek met als titel ‘Verkennend bodemonderzoek Industrieweg 1 te Mijdrecht’, gedateerd september 2004, is uitgevoerd door Hopman en Peters Holding B.V. III.B
Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)vergunning
Op 1 februari 2005 hebben wij ontvangen een brief van de Dienst Waterbeheer en Riolering, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht , gedateerd 17 januari 2005. Volgens deze brief is voor de aangevraagde activiteiten geen Wvo-vergunning nodig. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval daarom niet aan de orde. III.C
Ter inzage legging
De kennisgeving over de ontwerp-beschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in de Staatscourant en in een ter plaatse verschijnend regionaal dagblad op 6 april 2005. Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen bedenkingen of adviezen ingekomen. De kennisgeving over de defintieve beschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in de Staatscourant en in een ter plaatse verschijnend regionaal dagblad op 1 juni 2005.
IV
Toetsingskaders
IV.A
Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn 96/61/EG)
De IPPC-Richtlijn is van toepassing op activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding waarbij de IPPC-richtlijn volledig zal worden geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Zolang deze wetswijziging nog niet van kracht is geworden, zijn wij gehouden, zo blijkt uit jurisprudentie, om te toetsen aan de IPPC-richtlijn. De aangevraagde activiteiten hebben wij getoetst aan de genoemde bijlage. Zij worden daarin niet genoemd. IV.B
Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn)
De Vogel- en Habitatrichtlijn werken rechtstreeks voor zover zij nog niet zijn geïmplementeerd in nationale wetgeving. Beide richtlijnen hebben tot doel de Natura 2000, het europese ecologische netwerk, te beschermen. Op grond van beide richtlijnen worden zg. habitatgebieden en vogelbeschermingszones aangewezen. Binnen de provincie Utrecht is het Botshol nabij Abcoude aangewezen als habitatgebied en het Eemmeer, het stuk van de Nederrijn tussen Wijk bij Duurstede en Rhenen en de Oostelijke Vechtplassen zijn aangewezen als vogelrichtlijn gebied. Aangezien deze gebieden niet als
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
3
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
natuurmonument zijn aangewezen dienen wij als bevoegd gezag na te gaan of het in werking zijn van de inrichting significante nadelige gevolgen voor een van deze gebieden heeft. De inrichting ligt niet in de nabijheid van een van de genoemde gebieden noch heeft zij nadelige gevolgen voor een van deze gebieden. IV.C
Artikel 8.8 tot en met 8.10 Wet milieubeheer
IV.C.1 Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. IV.C.2 Algemene maatregelen van bestuur (artikel 8.44) In deze AMvB's worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze AMvB's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. De aangevraagde activiteiten vallen niet binnen de werkingsfeer van deze besluiten.
IV.D
Lucht
IV.D.1 Het kader voor de bescherming van de lucht De aangevraagde emissies zijn getoetst aan de Nederlandse emissie Richtlijn-Lucht (NeR-Lucht). Deze richtlijn, die de stand der techniek voor het beperken van luchtemissies beschrijft, wordt landelijk toegepast als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De NeR-Lucht is voor wat betreft de aangevraagde activiteiten niet van toepassing. IV.D.2 Besluit luchtkwaliteit Fijn stof Het Besluit luchtkwaliteit van 11 juni 2001, houdende de uitvoering van richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, betreffende grenswaarden voor zwevende deeltjes in de lucht (PbEG L 163) en richtlijn 96/62/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG L 296) bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door ons in acht worden genomen. Deze grenswaarden geven een niveau van de kwaliteit van de buitenlucht aan, dat binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
4
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
Artikel 13 van het Besluit luchtkwaliteit bepaalt, dat bestuursorganen bij de uitoefening van hun bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit ten aanzien van (onder andere) zwevende deeltjes (PM10), de volgende in het Besluit luchtkwaliteit genoemde grenswaarden in acht dienen te nemen: a. tot 1 januari 2005, 125 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie; b. tot 1 januari 2005, 250 microgram per m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden; c. uiterlijk met ingang van 1 januari 2005, 40 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie. Uit de jaarlijks gerapporteerde cijfers van de gemeente De Ronde Venen, waar de inrichting zich bevindt, blijkt dat in de omgeving van de inrichting de achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes (PM10) in 2003 circa 35 microgram per m³ bedroeg. In de onderhavige inrichting vinden vervoersbewegingen plaats die tot een emissie van fijn stof leiden. Gesteld kan worden, dat deze activiteiten in geen geval een hogere bijdrage leveren aan de achtergrondconcentratie dan 1 microgram per m³. De totale fijn stof concentratie in de omgeving van de inrichting bedraagt dan maximaal 36 µg/m³ microgram per m³. Hiermee wordt voldaan aan de maximale toegestane grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit.
IV.E
Geur
IV.E.1 Het kader voor de bescherming tegen geurhinder Het in de NeR-lucht omschreven algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van het ALARA principe de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijkeafweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van het ALARA principe afgeleid; voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling. IV.E.2 Individuele aanpak Voor de bedrijven waar de aangevraagde activiteiten plaats vinden is geen bijzondere regeling in de NeR opgesteld. Daarom geldt in de zin van de NeR een individuele aanpak.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
5
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
De omgeving bestaat uit een industriegebied met enkele woningen, waarvan de meest nabije is gelegen op een afstand van 200 meter van de inrichting. Volgens de aanvraag vinden er geen mogelijk geur veroorzakende activiteiten plaats binnen de inrichting, aangezien kunststof en papier/karton niet geurend zijn. Naar ons oordeel is het mogelijk dat de aangevraagde activiteiten geur veroorzaken. Het is mogelijk dat partijen afvalstoffen van zowel kunststof als papier/karton verontreinigingen bevatten die een geur verspreiden. Ook is het mogelijk dat een partijen van deze afvalstoffen langdurig vochtig zijn geweest en vervolgens een rottende geur verspreiden. IV.E.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn op dit punt redelijkerwijs geen ontwikkelingen te verwachten. IV.E.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van het aspect geurhinder De aanvrager heeft in de aanvraag opgenomen dat bij acceptatie wordt gecontroleerd op mogelijke verspreiding van geur. Wij hebben aanvullend in de voorschriften opgenomen dat, indien bij een partij afvalstoffen toch geur wordt geconstateerd, die mogelijk kan leiden tot geurhinder in de omgeving, de partij tijdelijk zodanig moet worden opgeslagen dat mogelijke geurhinder zo gering mogelijk is en dat de partij binnen uiterlijk twee weken moet worden afgevoerd. Wij achten, mede gelet op de te vewachten geringe kans dat er sprake is van geur verspreiding, deze maatregelen voldoende zijn om geurhinder te voorkomen. In verband met de handhaafbaarheid is in de voorschriften ten aanzien van het Acceptatie- en Verwerkingsbeleid van de inrichting opgenomen deze geurcontrole moet plaats vinden.
IV.F
Geluid
IV.F.1 Het kader voor de bescherming tegen geluidhinder Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidniveaus
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus werden in het verleden getoetst aan de grenswaarden in de Circulaire Industrielawaai uit 1979. Deze circulaire is in 1998 vervangen door de “Handreiking Industrielawaai en Wm-vergunningverlening” d.d. 21 oktober 1998. In voornoemde handreiking is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: “Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij de Wm-vergunningverlening moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen.”. Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking. In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. De inrichting is gelegen op een industrieterrein. Gelet op het karakter van deze omgeving zal het referentieniveau van het omgevingsgeluid aansluiten bij de richtwaarde van een woonwijk in de stad.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
6
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
In hoofdstuk 4 van de Handreiking wordt niet expliciet op de systematiek conform de voormalige Circulaire Industrielawaai voor maximale geluidniveaus ingegaan. Daarom sluiten wij aan bij de grenswaarden zoals die in hoofdstuk 3 van de Handreiking zijn opgenomen in relatie tot de gemeentelijke nota industrielawaai. Hierbij wordt evenals in de Circulaire Industrielawaai, aangegeven dat de maximale geluidniveaus beperkt moeten blijven tot maximaal 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Verkeersaantrekkende werking
Het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting wordt door ons getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) zoals voorgesteld door de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) in de “Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer” van 29 februari 1996. IV.F.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor geluidhinder De dagelijkse geluiduitstraling die vanuit de inrichting optreedt, wordt vooral veroorzaakt door vrachtverkeer, een heftruck en een balenpersinstallatie. Uitgaande van de in de aanvraag beschreven activiteiten heeft M+P Raadgevende ingenieurs B.V., gedateerd 10 mei 2004, een akoestisch rapport opgesteld. Dit rapport maakt deel uit van de aanvraag. IV.F.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn op dit punt redelijkerwijs geen ontwikkelingen te verwachten. IV.F.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen geluidhinder Aangezien de door de inrichting veroorzaakte activiteiten niet het referentieniveau van het omgevingsgeluid, zijnde een woonwijk in de stad, overschrijdt, zijn geen maatregelen en voorzieningen in de aanvraag opgenomen. IV.F.5 Beoordeling en conclusie Uit het akoestisch rapport blijkt dat de inrichting in een representatieve bedrijfssituatie kan voldoen aan de normstelling zoals hiervoor is aangegeven. De geluidgrenswaarden hebben wij opgenomen in voorschrift 2.3.2. Ten behoeve van de handhaafbaarheid van de Wm-vergunning hebben wij in de voorschiften geluidgrenswaarden gesteld op referentiepunten nabij de inrichting. Uit het akoestisch rapport blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Gelet op het feit dat de inrichting alleen 7 dagen per week, met uitzondering van nationale feestdagen, van 06.00 – 18.00 uur in werking is, vergunnen wij alleen in deze periode geluidruimte.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
7
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
IV.G
Trillingen
Gelet op de activiteiten die zijn aangevraagd hebben wij vastgesteld dat de te verwachten hinder als gevolg van de aangevraagde activiteiten nagenoeg afwezig is. Een onderzoek naar trillingen in nabij gelegen gebouwen waarin zich personen kunnen bevinden, achten wij daarom niet nodig.
IV.H
Bodem
IV.H.1 Het kader voor de bescherming van de bodem Wij hanteren de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB) als het toetsingskader voor de beoordeling van bodembedreigende activiteiten. Door de provincie Utrecht is bovendien opgesteld de “Handreiking gebruik NRB voor de sectoren MBG en MKT” (Handreiking NRB). In de handreiking zijn met name opgenomen veel voorkomende soorten afvalstromen. Vastgesteld is of deze afvalstoffen door de provincie Utrecht worden beschouwd als een mogelijk bodembelastende stof en de volgens ons vereiste maatregelen en voorzieningen bij activiteiten met deze afvalstoffen. De activiteiten die in de aanvraag zijn omschreven dienen getoetst te zijn aan de NRB. In de NRB is bepaald welke bedrijfsmatige activiteiten bodembedreigend zijn en voor welke activiteiten bodembeschermende maatregelen en een bodembelastingonderzoek nodig zijn. Of een activiteit bodembedreigend is, hangt af van de gebruikte stoffen, de aanwezige apparatuur of opslagfaciliteit en de bedrijfsvoering. Het bodemrisico wordt vastgesteld met de bodemrisicochecklist (BRCL). In de BRCL is bepaald welke maatregel bij welke activiteit nodig is voor het bereiken van een verwaarloosbaar bodemrisico. Aan de hand van de BRCL uit de NRB kan per bedrijfsactiviteit een emissiescore worden bepaald. Deze emissiescore is een maat voor het bodemrisico als gevolg van die activiteit. De juiste voorzieningen en maatregelen verlagen de emissiescore. Afhankelijk van de emissiescore wordt de bedrijfsactiviteit ingedeeld in een bodemrisicocategorie. Een emissiescore van 1 betekent een verwaarloosbaar bodemrisico (bodemrisicocategorie A). Er hoeven dan geen aanvullende maatregelen te worden getroffen. Bij een emissiescore groter dan 1 moeten wel aanvullende maatregelen worden getroffen. Het uitgangspunt van het nationale bodembeleid is dat door een doelmatige combinatie van maatregelen en vloeistofdichte voorzieningen een verwaarloosbaar risico wordt gerealiseerd. Combinaties van voorzieningen en maatregelen die volgens de BRCL leiden tot een emissiescore van 1 bepalen de stand der techniek en voldoen dus aan het ALARA-beginsel. Door het vaststellen van de bodemkwaliteit zowel aan het begin als bij beëindiging van de bodembedreigende activiteit wordt inzichtelijk gemaakt of ten gevolge van deze activiteit een verontreiniging van de bodem is opgetreden. Hiertoe dienen de gevonden waarden gerelateerd te worden aan de vastgestelde kwaliteit van de bodem die nog niet is beïnvloed door de aangevraagde activiteiten en zoals opgenomen in de aanvraag (de zogenaamde nulsituatie). IV.H.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de bodem Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: - de op- en overslag van kunststofafval; - in balen persen van kunststofafval.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
8
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
Een bodemrisico-analyse is bij de aanvraag gevoegd. Van alle bodembedreigende activiteiten is de emissie en de eindscore emissie bepaald met behulp van de in de NRB gehanteerde systematiek. IV.H.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn op dit punt redelijkerwijs geen ontwikkelingen te verwachten. IV.H.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisico-analyse beoordeeld. Wij stemmen gedeelteijk in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen: - de op- en overslag van bodembelastende stoffen onder een overkapping dan wel in de bedrijfshal; - de balenpers plaatsen in een vloeistofdichte opvangvoorziening. IV.H.5 Beoordeling en conclusie Het bij de aanvraag gevoegde onderzoekrapport van de bodem, genaamd ‘Actualiserend bodemonderzoek ter plaatse van Industrieweg 31 te Mijdrecht’, gedateerd 12 en 13 juni 2002 door Eco-Reest B.V., voldoet niet aan de criteria die gelden voor een nulonderzoek, namelijk voldoen aan NEN 5740. Het op 7 januari 2005 ontvangen onderzoeksrapport voldoet wel aan deze criteria. Hiermee is de nulsituatie van de bodem vastgelegd. Een eenmalig onderzoek van de bodem voor het einde van de looptijd van de Wm-vergunning of na beëindiging van een bodembedreigende activiteit is vereist. De nulsituatie dient in het kader van deze beschikking als referentie voor een eventuele toekomstige verontreiniging van grond en grondwater. De in de aanvraag vermelde activiteiten zijn getoetst aan de NRB. Naar ons oordeel wijkt deze bodemrisico-analyse op de volgende punten af van de NRB en onze Handreiking NRB: - in de analyse is geen onderscheid gemaakt voor wat betreft bodemrisico tussen de activiteiten met kunststofafval en die met papier/karton afval. Volgens de Handreiking NRB is kunststofafval een bodembelastende stof, maar papier/karton afval geen bodembelastende stof. In de voorschriften zijn daarom geen eisen opgenomen ten aanzien van de bodembescherming voor papier/karton afval; - volgens de systematiek van tabel 3.1 van paragraaf 3.3.3. van de NRB is in geval van een overkapping met een vloeistofkerende vloer bovendien vereist dat visueel toezicht en incidentenmagement aanwezig is om een verwaarloosbaar risico te bereiken. Dit ontbreekt in de bij de aanvraag gevoegde analyse. Wij achten het niet wenselijk om een hoger bodemrisico dan een verwaarloosbaar bodemrisico toe te staan. Daarom is in de voorschriften aanvullend conform de richtlijnen in de NRB opgenomen dat visueel toezicht en incidentenmanagement zijn vereist; - in de bij de aanvraag gevoegde analyse is opgenomen dat de balenpers wordt geplaatst in een vloeistofdichte opvangvoorziening die wordt geïnspecteerd conform PBV-44. Volgens deel A5, onder 5.2.4 sub b, van de NRB is het onnodig om voor lekbakken een PBV verklaring te vragen. Dit betekent dat het systeem van de PBV-44 niet bedoeld is voor lekbakken. Daarom wordt in de voorschriften niet opgenomen dat deze lekbak moet worden geïnspecteerd conform PBV-44, maar middels een inspectieregime door aanvrager zelf wordt gecontroleerd en schoon gehouden.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
9
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
Om een verwaarloosbaar bodemrisico te bereiken vinden wij het noodzakelijk de in de aanvraag vermelden maatregelen en voorzieningen worden aangevuld met het hierboven vermelde. Tevens achten wij een bedrijfsnoodplan nodig, met daarin onder andere omschreven hoe in geval van brand de verspreiding van verontreinigingen naar het gemeenteriool en de omgeving wordt beperkt dan wel voorkomen.
IV.I
Externe veiligheid
IV.I.1 Het kader voor de bescherming van het milieuaspect Het toetsingskader voor de omvang van de opslag van de aangevraagde afvalstoffen is het Bouwbesluit, voor zover het de grootte van de brandcompartimenten betreft, en NEN normbladen 6068 en 6069 voor wat betreft de eisen aan de contructie van de compartimenten. Het toetsingskader voor de eisen aan de opslag van gevaarlijke (afval) stoffen is op dit moment nog CPR 15-1 “Opslag gevaarlijke stoffen in emballage”. Naar verwachting zal medio 2005 deze richtlijn worden vervangen door de richtlijn PGS 15 “Richtlijn opslag gevaarlijke stoffen”. IV.I.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het milieuaspect In de aanvraag was opgenomen dat de beide bedrijfshallen en de tussen deze bedrijfshallen gelegen overkapping niet zijn gescheiden door brandwerende muren. Beide hallen met de hiertussen gelegen overkapping zijn allen bestemd zijn voor opslag van de afvalstoffen. Deze ruimte beslaat totaal 3.482 m2. Op basis van het Bouwbesluit mag een dergelijke opslag niet groter zijn dan 1.000 m2 per compartiment. Daarom is door de brandweer van de gemeente De Ronde Venen advies uitgebracht ten behoeve van de aangevraagde bouwvergunning. Dit advies is per mail ontvangen op 25 februari 2005. Volgens de plaatselijke brandweer zou een brand in de aangevraagde inrichting niet meer te bestrijden zijn. Dit zou ertoe leiden dat in geval van een brand de gehele hoeveelheid opgeslagen afvalstoffen gecontroleerd zou verbranden, oftewel, dat de brandweer uitsluitend ervoor zorgt dat de brand niet overslaat naar belendende percelen. Bij een dergelijke brand zou gedurende de tijd dat de brand voortduurt, wat naar verwachting van de brandweer wellicht enkele dagen kan zijn, grote hoeveelheden verontreinigingen zich verspreiden naar de omgeving. Hoewel de inrichting op een industriegebied is gelegen is een dergelijke emissie van verontreinigingen onacceptabel. Het advies op de aanvaag op de bouwvergunning is daarom tevens relevant voor de milieuvergunning. Ten behoeve van de handhaafbaarheid van dit milieuelevante aspect van deze inrichting is daarom dit advies van de plaatselijke brandweer overgenomen in de voorschriften van deze milieuvergunning. IV.I.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn op dit punt redelijkerwijs geen ontwikkelingen te verwachten. IV.I.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de externe veiligheid In de aanvraag zijn geen maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de externe veiligheid opgenomen.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
10
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
IV.I.5 Beoordeling en conclusie Gelet op de mogelijke gevolgen van brand zijn maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de externe veiligheid naar ons oordeel vereist. Aangezien deze ontbreken in de aanvraag, zijn ze door ons in de voorschriften opgenomen. De volgende maatregelen en voorzieningen zijn, overeenkomstig het brandweeradvies, ter bescherming van dit milieuaspect in de voorschriften opgenomen: - de inrichting moet zijn gecompartimenteerd conform het Bouwbesluit; - de compartimenten moeten voldoen aan NEN 6068 en 6069, waarin de eisen zijn opgenomen ten aanzien van de brandwerendheid e.d. van de constructie; - de compartimenten moeten zijn voorzien van een deluge blusinstallatie. Dit is een blussysteem dat door de brandweer kan worden gevoed met water. Ten behoeve van de benodigde bluswatercapaciteit is er daarom is tevens een blusvoorziening in de vorm van een geboorde put voorgeschreven; - de inrichting moet beschikken over een brandmeldsysteem die is doorgeschakeld naar de centrale meldkamer van de brandweer Urecht; Aanvullend is naar ons oordeel vereist dat de inrichting moet beschikken over een bedrijfsnoodplan, waarin tevens de procedures bij brand zijn omschreven. Dit bedrijfsnoodplan moet in overleg met de brandweer van de gemeente De Ronde Venen worden vast gesteld. In CPR 15-1 is de ondergrens voor de hoeveelheid opgeslagen gevaarlijke (afval)stoffen, waarvoor geen maatregelen en voorzieningen zijn vereist 25 kg of liter per werkruimte. In PGS 15 is deze ondergrens 50 kg of liter. Aangevraagd wordt een hoeveelheid van 50 kg of liter gevaarlijke stoffen, zonder maatregelen en voorzieningen. Wij achten het veantwoord om, gelet de richtlijn PGS 15 die binnenkort in werking treedt, te anticiperen op deze richtlijn en toe te staan dat deze hoeveelheid zonder maatregelen en voorzieningen kan worden opgeslagen.
IV.J
Afvalwater
IV.J.1 Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater De aangevraagde activiteiten zijn niet Wvo-vergunningplichtig. Dit houdt in dat in de Wm-beschikking naast voorschriften ter bescherming van de doelmatige werking van het gemeentelijk riool en het verwijderen van slib uit dit riool, tevens voorschriften voor de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie van dschap Amstel. Gooi en Vecht en het oppervlaktewater waarop deze rioolwaterzuiveringsinstallatie haar effluent loost, opgenomen dienen te worden. IV.J.2 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn op dit punt redelijkerwijs geen ontwikkelingen te verwachten. IV.J.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater In de aanvraag zijn geen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater opgenomen.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
11
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
IV.J.4 Beoordeling en conclusie De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen naar verwachting voor normale bedrijfsvoering leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. In geval van calamiteiten bij brand achten wij het risico op een mogelijke onvoldoende beschermignsniveau reëel. De hoeveelheid opgeslagen kunststofafval is dermate groot dat in geval van brand er veel bluswater nodig is wat zal worden afgevoerd via het rioolstelsel voor het schoonwater. Dit rioolstelsel voert het water af naar oppervlaktewater. Dit bluswater kan zijn verontreinigd met diverse verontreinigende stoffen. Dit is niet gewenst. Daarom is in geval van calamiteiten in de voorschriften voor het bedrijfsnoodplan opgenomen dat bij dergelijke calamiteiten de afvoer van naar openbare schoonwater rioolstelsel wordt afgesloten. Tevens moet de beheerder van de rioolwaterzuiveirngsinstallatie worden gewaarschuwd. Lozing van niet-verontreinigd hemelwater
In de aanvraag is een lozing van niet-verontreiningd hemelwater op het gemeentelijk schoonwaterriool opgenomen. Aandachtspunt bij lozing van dergelijke niet-verontreinigde hemelwaterstromen is de hydraulische capaciteit van het gemeentelijk schoonwaterriool. Gelet op de omvang van lozing in relatie tot deze hydraulische capaciteit bestaat er geen bezwaar tegen deze lozing.
IV.K
Energie
De inrichting is nog niet opgericht. Daarom is in de aanvraag een inschatting gemaakt van het energieverbruik. Uit de aanvraag lijkt dat de jaarlijkse energiekosten van aanvrager meer dan € 50.000 zullen gaan bedragen. Daarom is de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Derhalve zijn aan de vergunning voorschriften verbonden waarin van aanvrager wordt verlangd dat, indien uit de registatie van het energieverbruik blijkt dat de jaarlijkse energiekosten van aanvrager meer dan € 50.000 bedragen, hij alsnog een analyse van de energiehuishouding uitvoert en op basis van deze analyse een bedrijfsenergieplan opstelt waarin alle mogelijke energiebesparingsmaatregelen alsmede de tijdfasering zijn vermeld. Om de redelijkheid van energiebesparende maatregelen af te wegen wordt in de periode tot en met 2005 uitgegaan van een terugverdientijd tot en met 5 jaar. Realisatie van dergelijke maatregelen zal van aanvrager worden verlangd.
IV.L
Preventie
IV.L.1 Het kader voor het aspect preventie Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen sprake is van een aanwezig preventiepotentieel. Bij onze afweging hebben wij gebruik gemaakt van de hulpmiddelen en criteria uit de leidraad “Afval- en emissie-preventie in de milieuvergunning”.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
12
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
IV.L.2 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn op dit punt redelijkerwijs geen ontwikkelingen te verwachten. IV.L.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen gericht op preventie De volgende maatregelen te bescherming van het milieu op dit aspect zijn in de aanvraag opgenomen: - het plastic dat uit de eigen bedrijfsvoering vrij komt wordt hergebruikt; - de houten pallets die gebruikt worden bij de aanvoer van materiaal gaan retour naa de leverancier. IV.L.4 Beoordeling en conclusie Wij hebben bovenstaande maatregelen uit de aanvraag in de voorschriften, verbonden aan deze vergunning, opgenomen om daarmee op dit punt invulling te geven aan het begrip bescherming van het milieu.
IV.M Doelmatige verwijdering van afvalstoffen Conclusie toetsing doelmatige verwijdering van afvalstoffen
De wijze van verwerking van aangevraagde afvalstoffen conform de in de aanvraag aangegeven be-of verwerkingsmethode(n) is in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 10.4, 10.5 en 10.14 van de Wet milieubeheer.
IV.N
Doelmatig beheer van afvalstoffen
Wet milieubeheer
Op grond van artikel 8.10 Wet milieubeheer kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip “bescherming van het milieu” is de zorg voor de doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wet milieubeheer is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheerplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wet milieubeheer (artikel 10.14 van de Wet milieubeheer). Het bedoelde afvalbeheerplan is het Landelijk Afvalbeheerplan 2002- 2012 (hierna aangeduid als het LAP). Het besluit tot vaststelling van het LAP is op 3 februari 2003 in de Staatscourant gepubliceerd en gewijzigd via een publicatie in de Staatscourant van 19 april 2004. Het gewijzigde LAP is op 18 mei 2004 in werking getreden. Toetsing doelmatig beheer
In deel 1 van het LAP, het beleidskader, is het doelmatig beheer van afvalstoffen uitgewerkt. Een verdere specificatie daarvan is geformuleerd in deel 2, de sectorplannen en deel 3, de capaciteitsplannen. In de in deel 2 van het LAP opgenomen toelichting is in de paragraaf “Algemene bepalingen bij vergunningverlening” aangegeven op welke wijze wij bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moet houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP en met de in deel 2 opgenomen sectorplannen.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
13
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
Wij dienen bij de beoordeling van een aanvraag na te gaan of op de in de aanvraag genoemde afvalstro(o)m(en) één of meerdere sectorplannen van toepassing zijn. Is dat het geval dient de aanvraag te worden getoetst aan die betreffende sectorplan(nen).
Toetsing aan Algemene bepalingen bij vergunningverlening Vergunningtermijn
Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wet milieubeheer, art. 8.17, lid 1 en 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar. Opslag van afvalstoffen
Op grond van artikel 11e van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa) dient het bevoegd gezag aan een Wm-vergunning voorschriften te verbinden voor de opslagduur van afvalstoffen binnen een inrichting. Deze termijn bedraagt in principe ten hoogste één jaar. De opslag kan evenwel ook tot doel hebben de afvalstoffen daarna (al dan niet na een be-/verwerking) door nuttige toepassing te laten volgen. Indien daarvan aantoonbaar sprake is kan de opslagtermijn ten hoogste drie jaar bedragen. Aangezien uit de aanvraag blijkt dat van mogelijk beide situaties sprake is, hebben wij daartoe voor beide situaties een voorschrift opgenomen. Acceptatie en bewerking (A&V-beleid)
In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dient te beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking van de geaccepteerde afvalstoffen plaatsvindt. Het A&V-beleid en de mengregels zijn van toepassing op alle bedrijven die afval accepteren. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport “De verwerking verantwoord”. Bij de aanvraag en aangevuld, met op 27 augustus 2004 ontvangen aanvullende gegevens, is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking per afvalstof naar een hoog, matig of laag risico plaats zal vinden. Het beschreven A&V-beleid (inclusief de monstername en analyse) voldoet niet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP en het rapport “De verwerking verantwoord’ zijn beschreven. Conform de uitgangspunten van DVV hebben wij de in de aanvraag gemelde afwijkingen ten opzichte van de randvoorwaarden als geformuleerd in DVV beoordeeld. Op basis van het gestelde in de aanvraag met de ontvangen aanvulling zijn wij tot de conclusie gekomen dat de A&V procedure op de volgende punten niet voldoet aan tabel A ‘acceptatiebeleid’ van bijlage 2 van de vragenlijst A&V procedure van de provinciale handreiking DVV en hiermee het rapport “De verwerking verantwoord”: - vraag 3: - niet is vermeld hoe is bepaald dat er sprake is van een laag risico; - niet is vermeld hoe wordt bepaald wat de karakteristieke parameters zijn; - vraag 6: omtrent wijzigingen in het afvalstoffenregister is niet beantwoord; - vraag 11: opgenomen is dat uitsluitend van los materiaal een monster wordt gevraagd. Niet is vermeld hoe de samenstelling van geperste partijen wordt bepaald;
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
14
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
-
-
niet is opgenomen hoe bij de acceptatie op de karakteristieke parameters wordt gecontroleerd: vraag 26: niet is opgenomen hoe wordt bepaald welke afvalstoffen opgebulkt mogen worden; vraag 27: niet is beantwoord hoe wordt omgegaan met onregelmatigheden bij acceptatie van kleine partijen; vraag 28 en 29 omtrent definitieve acceptatie zijn niet beantwoord; vraag 30: is gedeeltelijk beantwoord. Aard en samenstelling bij registratie ontbreekt en de registratie afvalstoffen die de vooracceptatie reeds zijn doorlopen maar nog niet zijn geaccepteerd; vraag 31: niet is opgenomen of het register geautomatiseerd is; vraag 32: volgens de beantwoording van onder andere deze vraag vindt geen samenvoeging van partijen plaats. Vermeld moet worden waar alle partijen worden opgeslagen en op welke wijze deze worden onderscheiden van elkaar; vraag 39 omtrent eisen aan afvoer is niet beantwoord.
Op bovenstaande punten dient de bij de aanvraag gevoegde A&V-procedure te worden aangepast. Aangezien de hoeveelheid benodigde aanvullingen dermate groot en ingrijpend zijn, hebben wij in de voorschriften opgenomen dat binnen een maand na het van kracht worden van de vergunning een complete beschijving van de A&V procedure ter goedkeuring moet worden gezonden. De richtlijnen van het rapport “De verwerking verantwoord” moeten daarbij als uitgangspunt worden genomen. Wijzigen A&V-beleid
Overeenkomstig het gestelde in het rapport “De verwerking verantwoord” dienen wijzigingen in de diverse procedures ter goedkeuring aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Mengen afvalstoffen
Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende ) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is vastgelegd in de vergunning. Gelet op de aanvaag is het niet toegestaan (partijen) afvalstromen te mengen. Afvalstromen waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen
Toetsing aan sectorplan(nen) Op de in de aanvraag vernoemde afvalstromen zijn de volgende sectorplannen van het LAP van toepassing: - huishoudelijk restafval (1) - papier en karton (18) - kunststofafval (19). Het getal tussen de haakjes verwijst naar het betreffende nummer van het sectorplan in het LAP.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
15
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
Het beleid voor de aangevraagde afvalstromen kunststoffen en papier/karton is gericht op hergebruik. In de sectorplannen 18 en 19 is voor beide afvalstromen een minimumstandaard opgenomen. De minimumstandaard geeft de minimale hoogwaardigheid aan van de be-/verwerking van een bepaalde afvalstof of categorie van afvalstoffen en is bedoeld om te voorkomen dat afvalstoffen laagwaardiger worden be-/verwerkt dan wenselijk is. De minimumstandaard voor beide afvalstromen in deze sectorplannen is hergebruik. De in de aanvraag voor deze categoriën afvalstof in beide sectorplannen beschreven be/verwerkingsmethode voldoen aan de minimumstandaard. Sturingsvoorschriften
In het LAP is aangeven dat een in een sectorplan beschreven minimumstandaard uit meerdere be- en verwerkingshandelingen kan bestaan. Het is niet noodzakelijk dat alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen(en) binnen dezelfde inrichting worden uitgevoerd. Dat kan ook in verschillende inrichtingen plaatsvinden. Het LAP stelt dan evenwel als randvoorwaarde dat de betreffende afvalstof(fen) alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen(en) wel dient te doorlopen. Daartoe dient dan aan de vergunning van het bedrijf dat een deelbewerking van de minimumstandaard heeft uitgevoerd een zogenaamd sturingsvoorschrift te worden verbonden. Op grond daarvan dient de afgifte van de deels bewerkte afvalstof plaats te vinden aan een vergunninghouder die de volgende deelbewerking van de minimumstandaard zal uitvoeren. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting sprake is van op- en overslag van afvalstoffen, en uitsluitend indien de afvalstoffen niet of niet goed zijn geperst ook het persen van de afvalstoffen, waarvoor als zelfstandige activiteit vergunning kan worden verleend. Daarom hebben wij een sturingsvoorschrift opgenomen, inhoudende dat het afval, dient te worden afgegeven aan een vergunninghouder die ervoor zorgt dat het afval conform de minimumstandaard wordt verwerkt of verwijderd.
V
Bekendmaking ontwerp-beschikking
Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen bedenkingen, adviezen of een verzoek om een gedachtewisseling binnen ingekomen. Ten opzichte van het ontwerp-besluit zijn geen wijzigingen aangebracht in de voorschriften behorende bij de vergunning.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
16
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005
VI
Conclusie
Op grond van bovenstaande overwegingen besluiten wij de gevraagde Wm-vergunning te verlenen. Ter bescherming van het milieu verbinden wij voorschriften aan de vergunning. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
VII
Termijn waarvoor de Wm-vergunning wordt verleend
Wij verlenen een Wm-vergunning voor een termijn van ten hoogste tien jaar indien: a. de Wm-vergunning betrekking heeft op een inrichting waarin afvalstoffen, van buiten de inrichting afkomstig, worden opgeslagen, overgeslagen, bewerkt, verwerkt, vernietigd of verbrand; b. op een inrichting waarin huishoudelijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht om ze daar te laten. In dit geval verlenen wij de aangevraagde Wm-vergunning voor 10 jaar. De reden is dat wordt aangevraagd een inrichting voor de op- en overslag en bewerking van afvalstoffen. VII.B Afschriften Het origineel van dit besluit te zenden aan aanvrager en een afschrift te zenden aan: burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 68, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vechtstreek, Larenseweg 30 1221 CN Hilversum; het Afval Overleg Orgaan, Postbus 19015, 3501 DA Utrecht.
Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
drs R.C.M. Peeters, hoofd sector V&H/Ketenbeheer.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
17
IEH Group B.V. te Mijdrecht beschikking d.d. 24 mei 2005