Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht
BESCHIKKING van GS van Utrecht
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
09 juni 2009 2009INT242810
I.
BESLISSING
I.A.
Algemeen
Tel. 030-2589111 www.provincie-utrecht.nl
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer E-mailadres Onderwerp
Milieubeheer R. Abbas 030 – 2583668 030 – 258 2990
[email protected] Wet Milieubeheer beschikking
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: • • • • •
II.
de door Malestein Recycling B.V. aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1, onder a en c, van de Wm juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit voor een termijn van 10 jaar te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking. dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen. dat Hoofdstuk 12 gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren in werking blijft; deze beschikking bekend te maken op 17 juni 2009.
DE AANVRAAG
II.A. Beschrijving van de aanvraag Op 21 januari 2009 hebben wij een aanvraag van Malestein Recycling B.V. (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting (art. 8.1, lid 1, onder a en c, van de Wm of artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1, onder a en c, van de Wm juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit). Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 1
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
De inrichting is gelegen aan de Argonweg 30 te Amersfoort, kadastraal bekend onder Amersfoort, sectie D nr. 9217. De Wm-vergunning wordt gevraagd voor een periode van 10 jaar. De aanvraag voorziet in de opslag en verwerking van oude metalen. Af en toe worden metalen met een mobiele gecombineerde pers/knipschaar verder verwerkt. Daarnaast zamelt aanvrager oude accu’s in en worden gedemonteerde autowrakken ingenomen en tijdelijk opgeslagen binnen de inrichting. Op jaarbasis wordt ongeveer 13000 Ton ferro en non-ferro metalen verwerkt en 150 Ton accu’s overgeslagen. Op grond van categorie 28.4 onder a ten 5º en 28.5 van bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting.
II.B.
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
Vanwege de oprichting van een nieuwe inrichting wordt een aanvraag om vergunning ingediend.
II.C. Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting ligt op een gezoneerd industrieterrein. De meest nabijgelegen woning ligt op een afstand van 250 meter. De aanvraag voorziet in het verrichten van activiteiten met schroot en autowrakken. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan is het terrein van de inrichting bestemd voor de vestiging van fabrieken, werkplaatsen, pakhuizen, magazijnen, garages en dergelijke. De aangevraagde activiteiten zijn hiermee niet in strijd.
II.D. Huidige vergunningsituatie De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een inrichting waarvoor nog geen eerdere Wm-vergunning is verleend.
III.
PROCEDURE VAN DE AANVRAAG OM MILIEUVERGUNNING
III.A. De aanvraag Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolgde afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. De aanvraag is door ons op 21 januari 2009 ontvangen is en is door ons ter informatie op 27 januari 2009 toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort; b. de Regionale inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van het Waterschap Vallei & Eem;
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 2
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Aanvullende gegevens gevraagd In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 9 februari 2009 in de gelegenheid gesteld om tot 6 april 2009 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 25 februari 2009 ontvangen. In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 17 dagen.
III.B. Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning Voor de aangevraagde activiteiten is een bouwvergunning noodzakelijk De gevraagde Wm-vergunning treedt in zijn geheel niet in werking zolang de bouwvergunning die vereist is voor (een onderdeel van) het initiatief niet is verleend (art. 20.8 van de Wm).
III.C. Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvovergunning) De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichting. Aanvrager heeft bij ons op 21 januari 2009 tezamen met de aanvraag om een Wm-vergunning een aanvraag om een Wvo-vergunning ingediend. Deze laatste aanvraag hebben wij op 27 januari 2009 verzonden aan de wettelijke adviseurs. De startdatum voor beide procedures is 27 januari 2009. Beide aanvragen zijn gecoördineerd behandeld. Wij hebben de aanvragen en de (ontwerp) beschikkingen gezamenlijk verzonden, ter inzage gelegd, gepubliceerd en bevorderd dat bij de beoordeling van de aanvragen inhoudelijke afstemming tussen de beschikkingen heeft plaatsgevonden.
III.D. Terinzagelegging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal weekblad op 9 april 2009. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken terinzage gelegen bij de proceduremedewerker van de Afdeling vergunningverlening, Team milieubeheer van de provincie Utrecht, Pythagoraslaan 101 te Utrecht; bij de gemeente Amersfoort, Informatiewinkel, Stadhuisplein 7 te Amersfoort, en bij het Waterschap Vallei en Eem, Fokkerstraat 16 te Leusden, namelijk van 9 april 2009 tot en met 20 mei 2009. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn geen zienswijzen ingekomen.
IV.
GROENE WETTEN
IV.A. Habitatrichtlijn (HR) De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitatten en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de Habitatrichtlijn). De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregiem: - gebiedsbescherming; - soortenbescherming. Voor soortenbescherming geldt dat deze primair aan de orde dient te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist en kan worden verleend. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 3
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Met de Natuurbeschermingswet 1998 is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit de Habitatrichtlijn te implementeren. Omdat deze implementatie nog niet volledig is, heeft tot op dat moment artikel 6 Habitatrichtlijn rechtstreekse werking. Voor gebieden die zijn aangewezen krachtens de Habitatrichtlijn en tevens bescherming genieten conform de Vogelrichtlijn dan wel als beschermd natuurmonument zijn aangewezen, dient deze toetsing volgens jurisprudentie enkel plaats te vinden in het kader van Natuurbeschermingswet 1998 en niet in het kader van de Wet milieubeheer. Binnen de provincie Utrecht zijn de volgende gebieden aangewezen als HR-gebied: • Botshol, nabij Abcoude; • Kolland en Overlangbroek, nabij Wijk bij Duurstede; • Amerongse Bovenpolder, nabij Amerongen; • Groot Zandbrink, nabij Leusden. De inrichting is niet gelegen in of nabij een habitatrichtlijn gebied. Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied Arkenheem is gelegen op een afstand van 15 km. Op deze afstand zijn er geen effecten van de inrichting op het Habitatrichtlijngebied te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de Habitatrichtlijn is niet noodzakelijk. Uit de natuurtoets blijkt dat geen significante effecten zijn te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Habitatrichtlijngebied. Nu er geen (significante) effecten op het Habitatrichtlijngebied optreden kan de vergunning worden verleend.
IV.B. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelrichtlijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet.
IV.C. Flora- en flaurawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op bescherming van individuele plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid goedgekeurde gedragscode. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is in het onderhavige geval niet nodig.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 4
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
IV.D. Ecologische Hoofdstructuur Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur ( EHS) van Nederland. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden worden meestal in het streekplan of het provinciaal omgevingsplan opgenomen. De aantasting van natuurwaarden moet primair aan de orde komen het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van de Wet milieubeheer in een vergunning ruimte voor een aanvullende toets. Aangezien de inrichting niet gelegen is in of nabij een gebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur is een aanvullende toets in het kader van deze vergunning niet noodzakelijk. Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur ( EHS) van Nederland. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden worden meestal in het streekplan of het provinciaal omgevingsplan opgenomen. De aantasting van natuurwaarden moet primair aan de orde komen het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van de Wet milieubeheer in een vergunning ruimte voor een aanvullende toets. Aangezien de inrichting niet gelegen is in of nabij een gebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur is een ecologische rapport/natuureffectbepalingsonderzoek hier verder niet aan de orde.
V.
ARTIKEL 8.8 TOT EN MET 8.11 WET MILIEUBEHEER
V.A.
Algemeen
De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader, die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn.
V.B.
IPPC-richtlijn/Best beschikbare technieken
Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op installaties/activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de Beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 5
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. Blijkens jurisprudentie behoren wij ook de eindconcept-BREF's en BREF's die nog niet zijn opgenomen in tabel 1 te betrekken bij de besluitvorming. Deze moeten immers worden beschouwd als documenten die een beschrijving bevatten van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd. De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Voor de inrichting is geen BREF beschikbaar waaraan wij de aangevraagde activiteiten kunnen toetsen. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPCrichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, lid 3, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Pas a tot en met k aan: a. Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken Het gaat binnen de inrichting om de op- en overslag, het sorteren en het fysisch bewerken van afvalstoffen. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij. Reeds bestaande afvalstoffen worden verder voor materiaalhergebruik dan wel nuttige toepassing in de afvalverwijderingsketen gebracht. b. Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er worden in het proces geen gevaarlijke stoffen als grondstof toegepast. c. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen, en van afvalstoffen d. Binnen de inrichting vinden bewerkingen zoals het verkleinen, knippen en sorteren plaats. Alle bij deze processen gebruikte en ontstane stoffen zijn bestemd voor hergebruik. Verder worden er uitsluitend afvalstoffen afkomstig van derden buiten de inrichting geaccepteerd. Deze afvalstoffen zijn volledig bestemd voor materiaalhergebruik, dan wel nuttige toepassing. Met betrekking tot de inzet voor hergebruik houdt aanvrager de ontwikkelingen in het oog en zal die in de toekomst rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen - zo mogelijk toepassen. e. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Binnen de inrichting worden voor het geschikt maken voor hergebruik van afvalstoffen voor wat betreft de fysische bewerkingen de thans beste beschikbare technieken toegepast, die ook bij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast. f. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 6
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis wordt gewaarborgd door het lidmaatschap van de branchevereniging. Nieuwe ontwikkelingen worden gevolgd en eventueel door de bedrijfsleiding doorgevoerd. g. Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies Vanuit de inrichting is sprake van enige geluidemissie en er is sprake van enige emissies naar de lucht. Deze emissies zijn afkomstig van voertuigbewegingen op het terrein, de aanwezige kraan en de vorkheftruck. De motoren van de aanwezige apparatuur voldoen aan de Europese norm EU-RL 97/68 EG. Zie verder onder hoofstuk VI en verder. h. Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen Deze vergunning heeft betrekking op een bestaande inrichting. De installaties zijn reeds in bedrijf. In de inrichting zijn geen installaties aanwezig die genoemd worden in Bijlage I van de IPPC-richtlijn. i. De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Dit is thans niet aan de orde. j. Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie Er is geen verbruik van grondstoffen, anders dan de in de aanvraag aangegeven hulpstoffen (diesel, vetten en oliën, gassen en adsorptiemiddelen). Het energieverbruik van de inrichting zal gemonitord worden. k. Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken De inrichting dient voor de inzameling van afvalstoffen met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen we hierop terug. l. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan, wordt verwezen naar de overwegingen van Hoofdstuk XIV ‘Opslag gevaarlijke en/of brandbare (afval)stoffen’. Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming, dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: - Circulaire energie in de milieuvergunning; - Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven; - Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR); - Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB); - PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties; - Oplegnotitie BREF Afvalbehandeling; - PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
V.C.
REACH
De nieuwe Europese REACH (Registratie Evaluatie en Autorisatie van Chemische stoffen) Verordening (EC) 1907/2006 vervangt stapsgewijs de huidige Europese richtlijnen en verordeningen over stoffen. 1 juni 2009 moet dit compleet zijn. Per 1 juli 2008 is REACH in werking getreden en is het grootste deel van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) vervallen. Per 1 juni 2009 vervalt de Wms helemaal.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 7
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
REACH werkt rechtstreeks. Voor een deel van de op grond van REACH geregistreerde stoffen bestaat er een autorisatieplicht. Deze stoffen mogen niet zonder meer worden gebruikt. In het kader van deze vergunning is door ons nagegaan of er sprake is van een autorisatieplicht of restricties en of aan bepaalde specifieke stoffen die het bedrijf produceert, gebruikt of emitteert, op grond van REACH in de toekomst een autorisatie of restrictie verbonden kan zijn.Uit de de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen stoffen worden geproduceerd, gebruikt en/of geëmitteerd waarop REACH van toeassing is.
V.D.
Algemene maatregelen van bestuur
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. (In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn.) Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. In artikel 8.1, lid 1, van de Wm is bepaald dat op inrichtingen, waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), de algemene regels niet van toepassing zijn. In artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt in een drietal typen inrichtingen te weten type A, B en C. Type A- en type B- inrichtingen vallen geheel onder de algemene regels en hebben geen vergunning (meer) nodig. Voor type C-inrichtingen blijft de vergunningplicht bestaan. Daarnaast is in artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Onderhavige inrichting wordt genoemd in bijlage 1 van het Activiteitenbesluit en is dan ook vergunningplichtig. Door ons is voorts vastgesteld dat voor de volgende activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden algemene regels van het Activiteitenbesluit, van toepassing zijn: - lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening (paragraaf 3.1.3 Barim) - lozen van huishoudelijk afvalwater (paragraaf 3.1.4 Barim); - opslag en aflevering van diesel voor eigen gebruik (paragraaf 4.6.3 Rarim). Voor deze activiteiten zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen. De bovengenoemde activiteiten zijn in de aanvraag vermeld. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voor deze activiteiten een melding ingediend te worden. De informatie uit de aanvraag hebben wij aangemerkt als de melding. Overige algemene maatregelen van bestuur. In bovenstaande amvb's op grond van artikel 8.40 van de Wm worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van de betreffende amvb worden afgeweken voor zover dat in de amvb is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze amvb's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. De aangevraagde activiteiten vallen binnen de werkingsfeer van: • Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de daarbij behorende regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Dit betekent dat voor deze aspecten moet worden voldaan aan het gestelde in dit besluit.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 8
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
VI.
LUCHT
VI.A. Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Tevens is een aantal besluiten en regelingen van kracht geworden. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens zijn in deze bijlage richtwaarden voor ozon en voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen, gedefinieerd als het totale gehalte in de PM10 fractie, gegeven. Indien één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan dient te worden bepaald of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 1% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Uitgezonderd van deze toetsing zijn de gevallen waarin de bijdrage van de aangevraagde activiteiten leiden tot een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit. De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies voor zover mogelijk zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF's met de beste beschikbare technieken. De emissies naar de lucht ten gevolge van de aangevraagde activiteiten beoordelen wij volgens de systematiek van de NeR. Deze richtlijn, die de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De NeR heeft tot doel om de milieuvergunningen in Nederland te harmoniseren waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbijbehorende voorzieningen. De NeR is een belangrijke bron van informatie voor de praktische invulling van de BBT. De NeR is tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De meest recente versie van de NeR dateert van februari 2009.
VI.B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de inrichting emissies naar de lucht plaatsvinden van aan- en afvoerbewegingen per as, activiteiten met materieel zoals een mobiele kraan, een diesel aangedreven vorkheftruck en een dieselaangedreven schrootschaar welke incidenteel in de inrichting aanwezig is.
VI.C. De te verwachten ontwikkelingen Er zijn geen ontwikkelingen bekend met betrekking tot de luchtkwaliteit in deze regio.
VI.D. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht De in de inrichting gebruikte toestellen en voertuigen voldoen aan de stand der techniek. Er zijn verder geen aanvullende maatregelen en voorzieningen opgenomen in de aanvraag. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 9
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
VI.E. Grof- en fijn stof verspreiding Oppervlaktebronnen (opgeslagen in de buitenlucht) Ter voorkoming van negatieve beïnvloeding van het milieu door verspreiding van de binnen de inrichting opgeslagen of toegepaste materialen zijn aan deze vergunning voorschriften verbonden met als doel de verspreiding van deze stoffen in voldoende mate te beperken. Als er ondanks de getroffen maatregelen uit de NeR toch stofverspreiding plaatsvindt, dan mag zich op twee meter of meer vanaf de bron geen visueel waarneembare stofvorming voordoen. Dit uitgangspunt is een concretisering van de NeR, waarin als stelregel wordt gehanteerd dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebben het begrip 'direct bij de bron' uitgedrukt in een afstand van twee meter om handhavend te kunnen optreden bij visueel waarneembare stofverspreiding. Bij een visueel waarneembare stofvorming over een afstand van twee meter of meer vanaf de bron moet voor het verspreiden van met name de fijne fractie van de stof buiten de inrichting worden gevreesd.
VI.F. Emissies veroorzaakt door transportbewegingen Naast de emissie binnen de inrichting moet in de overwegingen mede betrokken worden de emissies door het transport naar en van de inrichting. Op veel plaatsen in Nederland worden de Europese normen voor de luchtkwaliteit niet gehaald. Een deel van de luchtverontreiniging wordt veroorzaakt door de roetuitstoot van dieselvoertuigen. Deze emissie door het transport moet derhalve worden beperkt. Thans is er voor de transportsector nog geen BREF vastgesteld. Wij gaan er echter vanuit, dat op dit moment de beste beschikbare techniek voor transport per as een vrachtwagen voorzien van een Euro4- of Euro5motor is. Sinds 1 januari 2005 is er een subsidie, via de milieu-investeringsaftrek (MIA), voor vrachtwagens met motoren die aan de eisen voor stofuitstoot voldoen. Bij vervanging van een oude vrachtwagen door een nieuwe of bij uitbreiding van het wagenpark moeten de milieuaspecten en subsidiemogelijkheden meegewogen worden bij de aanschaf om te komen tot de beste beschikbare techniek. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de BREF Economics and CrossMedia Effects.
VI.G. Toetsing aan Bijlage 2 van de Wet milieubeheer Wettelijk kader De grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit Bijlage 2 van de Wm, betreffende de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in de lucht worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. De grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, niet mogen worden overschreden. In beginsel dienen ter beperking van de emissies de beste beschikbare technieken te zijn toegepast. Worden desondanks overschrijdingen van de grenswaarden verwacht en er is sprake van een in betekende mate bijdrage van de inrichting, dan moet worden gezocht naar aanvullende eisen of alternatieven, waardoor de bijdrage van de inrichting per saldo niet groter wordt dan voor het te nemen besluit voor de vergunningverlening. Alleen ten aanzien van de stoffen die genoemd zijn in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer en waarvan te verwachten is dat deze stoffen door de inrichting in betekenende mate worden uitgestoten is het noodzakelijk dat een onderzoek wordt verricht naar de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit door het in werking zijn van de inrichting.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 10
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Achtergrondconcentratie In de nabije omgeving van de inrichting hebben wij de achtergrondconcentratie voor PM10 en stikstofdioxide bepaald. Referentiejaar: 2007 De door ons vastgestelde achtergrondconcentraties: Stof
Norm
PM10
Jaargemiddelde concentratie aantal 35 dagen overschrijdingsdagen per jaar van 50 Sg/m3 24uursgemiddelde waarde jaargemiddele 40 Sg/m3 concentratie
PM10
Stikstofdioxide
Grenswaarde zoals Achtergrondconcentratie genoemd in Wm, bijlage 2 en/of aantal dagen * 40 Sg/m3 21,2 Sg/m3 10 dagen
22,0 Sg/m3
*) De achtergrondconcentratie in Sg/m3 is de som van de waarde van de Generieke Concentratie Nederland (GCN, een jaargemiddeld cijfer bepaald door het RIVM) en de gecorrigeerde lokale bijdragen van bijvoorbeeld wegen en/of grote bronnen indien aanwezig. De maatgevende locatie van deze waarde bevindt zich op de plek waar deze, opgeteld met de bijdrage van de inrichting (zie Tabel 2), maximaal is (worst place).
VI.H. Conclusie overweging aangaande de emissies naar de lucht Door het toepassen van beste beschikbare technieken, zoals in de NeR beschreven, worden emissies naar de lucht in voldoende mate beperkt. Aan deze vergunning zijn ter borging voorschriften verbonden die tot dit doel zullen leiden. De eventuele nadelige gevolgen van de maatregelen en voorzieningen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en de kwaliteit van de bodem zijn in voldoende mate beperkt. Met betrekking tot uit de inrichting vrijkomende stoffen naar de buitenlucht ontstaat geen strijdigheid met de grenswaarden, gesteld in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
VII. GEUR VII.A. Algemeen Het in de NeR omschreven algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 11
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR. Beoordeling en conclusie Voor de inrichting zijn geen processen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken. Er is geen bijzondere regeling van toepassing. Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud of verwaarlozing van een afvalstoffenopslag hebben wij een algemeen voorschrift aan deze vergunning verbonden dat optreden tegen overlast van geur mogelijk maakt.
VIII. GELUID EN TRILLINGEN De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door een kraan, rijdende vrachtwagens en een dieselheftruck op het buitenterrein. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in kaart gebracht in een akoestisch rapport van SIGHT adviseurs voor milieu en landschap b.v. ('Akoestisch onderzoek Malestein Recycling B.V. Argonweg 30 te Amersfoort' d.d. 14 januari 2009, rapportnummer 090114-164-R-RVmd-geluid III). Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting.
VIII.A.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, gezoneerd
Malestein ligt op het gezoneerde industrieterrein Isselt in de gemeente Amersfoort De geluidzone is op 3 juni 1993 vastgesteld. Bij het besluit op de aanvraag nemen wij in ieder geval in acht de geldende grenswaarden voor gezoneerde industrieterreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Voor gezoneerde industrieterreinen geldt als uitgangspunt dat de etmaalwaarde van het equivalent geluidsniveau vanwege het gehele industrieterrein buiten de zone niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Omdat de totale gecumuleerde geluidbelasting van alle op dit industrieterrein gelegen inrichtingen hoger was dan 55 dB(A) voor de gevels van woningen rond het industrieterrein, was er sprake van een zogenaamde saneringssituatie waarvoor een saneringsprogramma is opgesteld. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer VROM heeft het bedoelde saneringsprogramma vastgesteld. In de zone is een aantal geluidsgevoelige bestemmingen gelegen waarvoor op grond van het voornoemde saneringsprogramma door de Minister van VROM een Maximaal Toelaatbare Geluidsbelasting (MTGwaarde) is vastgesteld. Voor diverse woningen in de zone is bovendien door Gedeputeerde Staten een hogere grenswaarde (HG-waarde) vastgesteld van 51 dB(A) tot 55 dB(A). Overeenkomstig de toetsing aan de zonegrens moet bij toetsing aan de vastgestelde MTG- en HG-waarden rekening worden gehouden met de cumulatie van geluid ten gevolge van alle op het gezoneerde terrein gelegen inrichtingen. Op de zonegrens mag de geluidsbelasting vanwege de onderhavige inrichting, samen met de overige op het industrieterrein gelegen inrichtingen, niet hoger zijn dan 50 dB(A), bij de MTG-woningen in de zone mag de geluidsbelasting op grond van het voornoemde saneringsprogramma niet hoger zijn dan de in het saneringsprogramma aangegeven MTG-waarden en bij de HG-woningen mag de geluidsbelasting niet hoger zijn dan de door GS vastgestelde HG-waarden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 12
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
In het akoestisch rapport dat deel uitmaakt van de vergunningaanvraag is de geluidimmissie voor de dagperiode, aangegeven ter plaatse van de door de zonebeheerder vastgestelde zonebewakingspunten op de zonegrens en bij relevante woningen binnen de zone. Het zonebeheer wordt op grond van een overeenkomst tussen de gemeente Amersfoort en de provincie Utrecht, gezamenlijk uitgevoerd. De zonebeheerder heeft verklaard dat de berekende geluidimmissie, gecumuleerd met de geluidimmissie van de overige op het industrieterrein gevestigde bedrijven, past binnen de beschikbare geluidruimte voor het betreffende industrieterrein. Op het industrieterrein zijn een aantal woningen aanwezig. Voor deze woningen gelden de wettelijke grenswaarden niet. De gemeente Amersfoort heeft het beleid voor industrielawaai vastgelegd in de Geluidsnota Gemeente Amersfoort (versie 12) d.d. november 2008. Hierin is opgenomen dat voor (bedrijfs-)woningen op een gezoneerd industrieterrein een streefniveau geldt van 65 dB(A) per bedrijf. De geluidsbelasting is aan deze nota getoetst. Ofschoon dit niet expliciet in het rapport is opgenomen, kan uit de resultaten van het akoestische onderzoek worden geconcludeerd dat aan de streefwaarde uit de gemeentelijke geluidsnota wordt voldaan.
VIII.B.
Maximaal geluidsniveau (LAmax)
Volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente niveau uitkomen. De grenswaard voor het maximale geluidsniveau bedraagt 70 dB(A) in de de dagperiode. Aan deze grenswaarden wordt ter plaatse van woningen ruimschoots voldaan. De maximale geluidsniveaus hebben wij in een voorschrift vastgelegd.
VIII.C.
Indirecte hinder
Het geluid van het verkeer van en naar een inrichting gelegen op een gezoneerd industrieterrein mag bij vergunningverlening Wet milieubeheer niet worden getoetst aan de in de circulaire genoemde grenswaarden, omdat hierdoor het speciale regime en vergunningstelsel voor bedrijven op een gezoneerd industrieterrein worden doorkruist.
VIII.D.
Bijzondere situaties
Voor afwijkende en incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening ruimere grenswaarden worden gesteld. Bij de vaststelling van de geluidzone is met incidentele situaties geen rekening gehouden. Geluidsbelastingen veroorzaakt in deze situaties worden daarom niet aan de grenswaarden van de geluidszone getoetst. Regelematige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie worden wel getoetst aan de geluidszone. Malestein vraagt ook vergunning voor een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie; een situatie die zich minimaal 12 maal per jaar met enige regelmaat voordoet. Het betreft de inzet van een mobiele dieselaangedreven schrootschaar gedurende circa 24 dagen per jaar gedurende de dagperiode. Ook zijn in die situatie de geluidbronnen van de representatieve periode langer in gebruik dan wel is het aantal groter.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 13
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Hierdoor zal een verhoogde geluidsproductie plaatsvinden. De geluidsbelasting veroorzaakt door de regelmatige afwijking is getoetst aan de zonegrenswaarden, op dezelfde wijze als voor de representatieve bedrijfssituatie. Deze activiteiten passen binnen de zone. Gelet op de in het akoestisch rapport berekende geluidsbelastingen en de frequentie waarmee deze regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie zich voordoet, kunnen wij deze toestaan. Aan de vergunning hebben wij voorschriften 4.3.1 en 4.3.2 verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld voor de geluidsbelasting en maximale geluidsniveaus gedurende deze activiteiten. Malestein vraagt voorts vergunning voor een niet-representatieve bedrijfssituatie; een situatie die zich maximaal 12 maal per jaar voordoet. Het betreft de inzet van de mobiele dieselaangevreven schrootschaar plus overwerk gedurende 12 keer per jaar in de avond- en nachtperiode. Hierdoor zal een verhoogde geluidsproductie plaatsvinden. Gelet op de hierbij te verwachten optredende geluidsbelastingen en het incidenteel voorkomen van deze niet-representatieve bedrijfssituatie, kunnen wij deze toestaan. Aan de vergunning hebben wij voorschriften 4.4.1 en 4.4.2 verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld voor de geluidsbelasting en maximale geluidsniveaus gedurende de incidentele bedrijfssituatie. Van de afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie, zowel de regelmatige afwijking als de incidentele situatie, dienen wij vooraf op de hoogte te worden gesteld.
VIII.E.
Conclusies
Ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiënisch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden en op de zonegrens. De geluidsbelasting op deze punten is overeenkomstig de bij de aangevraagde activiteiten gewenste geluidsruimte. Binnen de inrichting worden voertuigen en materieel ingezet dat voldoet aan de stand der techniek. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij hier rekening mee gehouden. Vanwege de grote afstand van de geluidsgevoelige bestemmingen tot de inrichting en vanwege de invloed van andere geluidsbronnen, kan de geluidsbelasting die de inrichting veroorzaakt niet bij de geluidsgevoelige bestemmingen of op de zonegrens worden gemeten (deze kan wel worden berekend). Daarom zijn, behalve de genoemde grenswaarden, controlewaarden vastgelegd op controlepunten gelegen in de nabijheid van de inrichting. Op deze punten kan in het kader van het door het bevoegd gezag uit te oefenen toezicht op de naleving worden gemeten. Wij hebben alleen geluidruimte vergund voor de perioden waarin de inrichting in de betreffende bedrijfssituatie in werking is.
VIII.F.
Trillingen
Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de in 2002 verschenen Richtlijn van de Stichting bouwresearch: SBR-Richtlijn deel B: "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen. Meeten beoordelingsrichtlijn" Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 14
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
In deze Richtlijn wordt gesproken van streefwaarden. Deze streefwaarden zijn erop gericht om hinder door trillingen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Nabijgelegen woningen en kantoren zijn gelegen op het gezoneerde industrieterrein. De streefwaarden zijn daarom met een factor 1,8 verhoogd. Voor de volledigheid hebben wij de streefwaarden in een vangnetvoorschrift vastgelegd, zodat in geval van te hoge trillingsniveaus vanwege onzorgvuldig handelen hiertegen handhavend kan worden opgetreden.
IX.
BODEM
IX.A. Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel.
IX.B. De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: -op- en overslag van (mogelijk verontreinigde) ferro- en non-ferro metalen; -het persen en knippen van metalen met een knipschaar; -opslag van accu’s; -inpandige opslag en inpandig afleveren van dieselolie; -opslag van gedemonteerde autowrakken; -ondergrondse bedrijfsriolering. Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument gevoegd. In dit document zijn van alle bodembedreigende activiteiten de emissiescore en de eindemissiescore bepaald aan de hand van de NRB-systematiek.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 15
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
IX.C. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen: Locatie/activiteit Voorziening Maatregel Opslag van diesel in bovengrondse enkelwandige tank (inpandig en vrij van de grond) Aflevering diesel inpandig
Vloeistofdichte lekbak
Visueel toezicht, faciliteiten en personeel
Vloeistofkerende betonvloer; Absorberende korrels
Vulinstructie; faciliteiten en personeel
Opslag accu’s in de loods
Kerende voorziening; bovengrondse resistente en vloeistofdichte bak (speciale emballage) Opslag in zuurbestendige bak Lekbak
Visueel toezicht faciliteiten en personeel
Staalplaat op aanwezige betonvloer; staalplaat is vloeistofdicht uitgevoerd
Visueel toezicht, faciliteiten en personeel, afwatering via slibvangput en olieafscheider
Opslag verpakte olie en vetten in de loods Op- en overslag nietverontreinigde metalen en metalen voorwerpen op buitenterrein Persen en knippen metaal met schaar op buitenterrein
Staalplaat op aanwezige betonvloer; staalplaat is vloeistofdicht uitgevoerd Bedrijfsriolering aanleg onder CUR/PBV 51. Bezinkput en olie-afscheider conform NEN-EN 858 Opslag gedemonteerde Staalplaat op aanwezige autowrakken op buitenterrein betonvloer; staalplaat is vloeistofdicht uitgevoerd; afwatering via slibvangput en olie-afscheider Staalplaat op aanwezige Op- en overslag mogelijk betonvloer; staalplaat is verontreinigde of uitloogbare metalen en metalen voorwerpen vloeistofdicht uitgevoerd; op het buitenterrein
Visueel toezicht; faciliteiten en personeel
Visueel toezicht, faciliteiten en personeel; afwatering via slibvangput en olieafscheider Faciliteiten en personeel; inspectie conform CUR 44 Visueel toezicht; faciliteiten en personeel
Visueel toezicht, faciliteiten en personeel, afwatering via slibvangput en olieafscheider
In het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument zijn de maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van bodemverontreiniging beschreven.
IX.D. Beoordeling en conclusie Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt dat voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 16
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
De in de aanvraag vermelde bodembedreigende activiteiten zijn getoetst aan de volgende BRCL's uit de NRB: • 3.2 voor de op- en overslag van niet-verontreinigde metalen en metalen voorwerpen; • 3.2 voor de op- en overslag van mogelijk verontreinigde of uitloogbare metalen en metalen voorwerpen; • 4.1 voor het persen en knippen van metalen met een schaar; • 1.3 voor de inpandige opslag en de aflevering van diesel aan eigen voertuigen; • 3.3 voor de opslag van vetten en oliën in de loods; • 3.4 voor de opslag van oude accu’s; • 3.2 voor de opslag van gedemoteerde wrakken; • 5.1 voor de ondergrondse bedrijfsriolering. Tenslotte merken wij nog op dat in de BREF Afgas- en Afvalwaterbehandeling BBT worden genoemd ter voorkoming van het ontstaan van afvalwater, het verzamelen van afvalwater en de behandeling van afvalwater. In dit verband worden bovengrondse rioleringen als BBT aangemerkt, tenzij die vanwege klimatologische omstandigheden niet realiseerbaar zijn. De reden daarvoor is dat bij bovengrondse systemen het plegen van onderhoud en ontdekken van lekkages eenvoudiger is. In paragraaf 4.3.1 van de BREF wordt opgemerkt dat in veel chemische bedrijven de riolering ondergronds ligt. Het onmiddellijk bovengronds leggen wordt niet reëel geacht. Er wordt geopperd om rioleringen gefaseerd bovengronds te leggen op het moment dat er aanpassingen van de fabriek of het rioleringssysteem nodig zijn. Wij merken op dat bij aanvrager het rioleringssysteem ondergronds ligt. In de voorschriften worden eisen gesteld aan het onderhoud van installaties en voorzieningen. Hiermee wordt naar onze mening op dit moment voldoende invulling gegeven aan de BBT, zoals genoemd in bovenstaande BREF. Indien er aanpassingen van de fabriek of het rioleringssysteem noodzakelijk zijn, dan zal de situatie opnieuw worden getoetst.
IX.E. Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit dienen te zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Voor de inrichting zijn zoals in de aanvraag staat vermeld bodemonderzoeken uitgevoerd. De voor dit onderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit zijn uitgevoerd door P&J Milieuservices B.V. Dit is een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee is de kwaliteit van het bodemonderzoek geborgd en zijn de resultaten betrouwbaar.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 17
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Deze onderzoeken van 9 juli 2008 met kenmerk 0830201A geven ons overigens geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoek. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd.
X.
AFVALWATER
X.A.
Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater
De aangevraagde activiteiten zijn niet Wvo-vergunningplichtig. Dit houdt in dat in de Wm-beschikking naast voorschriften ter bescherming van de doelmatige werking van het gemeentelijk riool en het verwijderen van slib uit dit riool, tevens voorschriften voor de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het Waterschap Vallei en Eem en het oppervlaktewater waarop deze rioolwaterzuiveringsinstallatie haar effluent loost, opgenomen dienen te worden. Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit en de kwantiteit van het te lozen bedrijfsafvalwater. Specifieke voorschriften gericht op de kwantiteit van het te lozen afvalwater zijn niet opgenomen. Getoetst is of de capaciteit van het rioolstelsel voldoende is om de te lozen hoeveelheid bedrijfsafvalwater af te voeren. De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichtig. Op grond van de instructieregeling moet, indien een Wvo-vergunning is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wvo gelden, voorschriften worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur. Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd. De genoemde voorschriften zijn in deze beschikking opgenomen. Ten behoeve van een effectieve handhaving zijn in deze beschikking de bovengenoemde voorschriften aangevuld met een aantal voorschriften met betrekking tot de aanwezigheid van een controleput en, ter bescherming van het openbaar riool, parameters die bepalend zijn voor de corrosieve eigenschappen van het afvalwater. Het afvoeren van niet-verontreinigd hemelwater via het vuilwaterriool naar een waterzuiveringsinstallatie wordt niet als doelmatig beschouwd. Dit kan voorkomen worden door af te koppelen. Tevens kan door afkoppelen verdroging worden teruggedrongen omdat het afgekoppelde hemelwater eventueel kan worden (her)gebruikt. Afkoppelen kent een groot aantal voordelen, waaronder verminderen van overstorten uit het rioolstelsel, een beter zuiveringsrendement van de rioolwaterzuiveringinrichting en terugdringing van verdroging. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater: Huishoudelijk afvalwater afkomstig van de kantoren wordt zonder verdere voorziening geloosd in het gemeentelijk vuilwater riool. Bedrijfsafvalwater bestaande uit hemelwater afkomstig van het buitenterrein passeert alvorens geloosd te worden in het gemeentelijk vuil hemelwaterriool, een olieafscheider en een slibvangput.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 18
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
In de aanvraag is opgenomen dat door aanvrager tweemaal visueel wordt gecontroleerd op verontreinigingen bij acceptatie van afvalstoffen. Daarnaast is absorptiemateriaal aanwezig om eventueel morsingen te kunnen opruimen.
X.B.
Beoordeling en conclusie
De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. Wij achten deze situatie vergunbaar. Aan deze beschikking zijn uitsluitend de voorschriften voortvloeiend uit de "Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer" opgenomen. In de aanvraag is een lozing van afvalwater op het gemeentelijk vuilwaterriool opgenomen. Aandachtspunt bij lozing van afvalwaterstromen op het gemeentelijk vuilwaterriool is de hydraulische capaciteit van dit riool. Gelet op de omvang van de lozing in relatie tot deze hydraulische capaciteit bestaat er geen bezwaar tegen deze lozing.
XI.
ENERGIE
XI.A. Energieverbruik Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuverguning Aanvrager wordt tot de kleinere energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minder dan 0,5 PJ. De doelstellingen tot energiebesparing zijn gebaseerd op het idee dat energiegebruikende industrie alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement tenminste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). Beoordeling en conclusie De Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Uit de aanvraag blijkt dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager minder is dan 50.000 kWh of 25.000 m3 aardgas equivalenten. Daarom zal aan de vergunning uitsluitend een voorschrift verbonden worden waarin van aanvrager wordt verlangd dat hij het energiegebruik registreert.
XII. VERRUIMDE REIKWIJDTE XII.A. Preventie Een belangrijk onderdeel van de Wet milieubeheer is de 'verruimde reikwijdte'. Ter bescherming van het milieu is in de Wm gesteld dat een ieder er naar dient te streven de eventuele milieubelasting, die wordt veroorzaakt door zijn of haar activiteiten tot een minimum te beperken; dit met inzet van alle maatregelen die redelijkerwijs gevraagd kunnen worden. Op grond van de Wm moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu, hetgeen onder meer betekent dat de aspecten watergebruik en het verkeer van en naar de inrichting in de vergunning moeten worden meegenomen. In de Handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven; aanpak preventie in het kader van de Wet milieubeheer voor vervoer, water, afval en energie' worden handvaten gegeven voor uitvoering van de verruimde reikwijdte in vergunningverlening en handhaving. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 19
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
In deze beschikking zijn voornoemde aspecten, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria beoordeeld. Daarnaast hebben de provincies besloten om uitsluitend voor vervoer een aangepast relevantiecriterium te hanteren, te weten meer dan 500 werknemers en het niet aannemelijk zijn dat het bedrijf alle maatregelen getroffen heeft om de nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van vervoer door medewerkers tegen te gaan. Gebleken is dat de relevantiecriteria niet worden overschreden. Daarom wordt in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan deze aspecten.
XII.B. Waterverbruik De winning van drinkwater kost geld, grondstoffen en energie. Het zuinig gebruik van drinkwater vormt dan ook onderdeel van de verruimde reikwijdte in de Wet milieubeheer. Het gebruik van drinkwater als proceswater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot die processen waarvoor water van een bepaalde kwaliteit noodzakelijk is. Het gebruik van drinkwater als koelwater bijvoorbeeld moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor het onttrekken van grondwater is een ontheffing benodigd. De grondwaterwet ziet hierop toe. Wij mogen dientengevolge in deze beschikking geen eisen stellen aan de winning van grondwater. De Wm verplicht ons echter wel te toetsen of grondstoffen doelmatig worden gebruikt. We moeten voorkomen dat afvalwater ontstaat en als dat niet mogelijk is moeten we het doelmatig beheer van afvalwater bevorderen. Binnen de inrichting wordt geen grondwater verbruikt. Wij zijn daarom van mening dat het in deze situatie niet nodig is om voorschriften met betrekking tot beperking van het grondwaterverbruik in de vergunning op te nemen. Er is geen sprake van overschrijding van het relevantiecriterium zoals wij die voor het drinkwaterverbruik hebben gesteld. Door aanvraagster zijn de besparingsmogelijkheden om het verbruik van drinkwater terug te dringen niet onderzocht. Wij zijn daarom van mening dat het in deze situatie niet nodig is om voorschriften met betrekking tot beperking van het drinkwaterverbruik in de vergunning op te nemen.
XII.C. Verkeer en vervoer Het landelijke beleid ten aanzien van verkeer is gericht op de beperking van de uitstoot van stoffen, de verbetering van de bereikbaarheid van bedrijven en de beperking van ruimtebeslag. Vervoersmanagement is vooral van belang bij bedrijven waar veel mensen werken, waar veel bezoekers komen of waar grote stromen goederen vervoerd worden. Het door de provincies gehanteerde relevantiecriterium is hierbij meer dan 500 werknemers en het niet aannemelijk zijn dat het bedrijf alle maatregelen getroffen heeft om de nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van vervoer door medewerkers tegen te gaan. In de vergunningaanvraag zijn gezien de geringe omvang van de bedrijfsactiviteiten geen transportbewegingen weergegeven. In de inrichting zijn slechts twee personen werkzaam en komen per etmaal ongeveer 24 vrachtwagens en 10 bestelbussen laden en lossen binnen de inrichting. Er is derhalve geen sprake van overschrijding van het relevantiecriterium zoals dat door de provincies is gesteld. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 20
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Door aanvraagster zijn de mogelijkheden om het verkeer terug te dringen niet onderzocht. Wij zijn daarom van mening dat het in deze situatie niet nodig is om voorschriften met betrekking tot vervoersmanagement in de vergunning op te nemen.
XIII. AFVALSTOFFEN Preventie van afval is van belang om de hoeveelheid afval die moet worden verwijderd (zoals verbranden of of storten) te beperken. De wijze waarop invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil, 2005). Deze handreiking is in De Regeling Aanwijzing BBT documenten aangewezen als Nederlands informatiedocument over BBT. Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De totale hoeveelheid (gevaarlijk) afval die binnen de inrichting vrijkomt is verwaarloosbaar. De handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval ligt beneden de gehanteerde ondergrenzen. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. Afvalscheiding Het doel van afvalscheiding is het bereiken van producthergebruik, materiaalhergebruik of toepassing van afvalstoffen als brandstof. Gescheiden inzameling gevolgd door nuttige toepassing is in de meeste gevallen goedkoper dan het verwijderen van gemengde stromen. Het beleid voor afvalscheiding is uitgewerkt in de 'Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven' (infomil, 2005). Deze handreiking is in De Regeling Aanwijzing BBT documenten aangewezen als Nederlands informatiedocument over BBT. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting enkele afvalstoffen vrijkomen waarvan waarvan in de 'Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven' is aangegeven dat er omstandigheden kunnen zijn dat scheiding daarvan redelijkerwijs van een bedrijf kan worden gevergd. Op basis van het gestelde in de aanvraag achten wij het in voorliggende situatie daarom voor papier en karton redelijk van vergunninghoudster afvalscheiding te verlangen.
XIII.A.
Overwegingen voor afvalverwerkers
In ons ontwerp besluit hebben wij de toetsing van het doelmatig beheer van afvalstoffen uitgevoerd aan de hand van het daartoe op dat moment vigerende toetsingskader, zijnde het op grond van artikel 10.14 van de Wm opgestelde Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 (LAP 1). Het daarin opgenomen beleid en toetsingskader heeft op 3 maart 2009 echter haar geldigheid verloren. Derhalve hebben wij onze beoordeling nader bezien en onderstaand onze conclusies daarvan opgenomen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 21
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). De looptijd van het LAP 1 is op 3 maart 2009 verstreken. In afwachting van een nieuw LAP 2 dienen wij daarom rechtstreeks te toetsen aan de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm. Voor de invulling van deze toets aan deze artikelen maken wij gebruik van het LAP 1. De voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen is als volgt samen te vatten: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; Afvalscheiding maakt produkthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); • het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; • het verwijderen van afvalstoffen door storten. Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is dat dit op een zo hoogwaardig mogelijke wijze plaatsvindt. Wij haken hiervoor aan bij de in het LAP 1 gehanteerde minimumstandaarden. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. Uitsluitend opslaan Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. Aanvrager heeft aangevraagd om de volgende afvalstoffen uitsluitend op te slaan: -Autoafval (autowrakken); -Accu’s; Voor de opslagtermijn van deze afvalstoffen is geen maximum in de aanvraag opgenomen. In de vergunning is vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaal 3 jaar is. Be-/verwerking In de aanvraag is voor metaalafvalstoffen de volgende be-/verwerkingsmethode beschreven. Metaalafvalstoffen worden indien nodig geknipt met een mobiele knipschaar. Dit gebeurt om het volume te verkleinen en transport uit de inrichting te vergemakkelijken.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 22
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Het beleid voor metaalafvalstoffen is neergelegd in sectorplan 21 van het LAP 1 en is gericht op het bevorderen van materiaalhergebruik. Voor oliehoudende metaalafvalstoffen is het beleid scheiden van het metaal van de olie; voor niet-oliehoudende metaalafvalstoffen is het beleid zoveel als mogelijk nuttig toepassen in de vorm van materiaalhergebruik. Aanvrager accepteert geen oliehoudende emulsies; nietoliehoudende metaalafvalstoffen worden verder handmatig gescheiden en indien nodig verkleind met een schaar. Wij achten de aangevraagde be-/ verwerkingsmethode, gelet op de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm, doelmatig. Het beleid voor kabelreststoffen is neergelegd in sectorplan 26 van het LAP 1 en is gericht op het bevorderen van materiaalhergebruik van de metaalfractie en verwijderen door verbranden van de restfractie. Aanvrager voert voorbewerkingen uit aan kabelreststoffen (verkleinen, sorteren, knippen) alvorens afvoer uit de inrichting naar vergunninghoudende eindverwerkers plaatsvindt. Op deze wijze handelt aanvrager slechts voor een deel overeenkomstig de minimumstandaard uit het sectorplan 26 van LAP 1. De metaalfractie (geleider) wordt niet gescheiden van de mantel van de kabel maar in zijn geheel afgevoerd uit de inrichting. Wij hebben derhalve een sturingsvoorschrift opgenomen waarin gesteld wordt dat de metaalfractie inclusief mantel afgevoerd wordt naar een vergunninghoudende inrichting welke verdere scheiding van metaalfractie en mantel uitvoert. Wij achten de aangevraagde be-/ verwerkingsmethode, gelet op de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm, doelmatig. Het beleid voor accu’s is opgenomen in sectorplan 30 van het LAP 1 en is gericht op inzameling en opslag, ten behoeve van nuttige toepassing van de verschillende bij de verwerking vrijkomende componenten van accu’s. Accu’s worden uitgevoerd naar het buitenland en daar vrijwel volledig nuttig toegepast. Aaanvrager zamelt in en slaat op alvorens afvoer naar vergunde eindverwerkers plaatsvindt. Wij achten de aangevraagde be-/ verwerkingsmethode, gelet op de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm, doelmatig. Het beleid voor autowrakken is neergelegd in sectorplan 11 van het LAP 1. Het is gericht op het bevorderen van nuttige toepassing van de verschillende materialen en onderdelen van auto-afval, bijvoorkeur in de vorm van produkt- en materiaal hergebruik. Aanvrager zamelt reeds gedemonteerde autowrakken in en slaat uitsluitend op ten behoeve van afvoer naar een shredderinstallatie. Dit is in overeenstemming met de beschreven minimumstandaard uit het sectorplan. Wij achten de aangevraagde be-/ verwerkingsmethode, gelet op de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm, doelmatig. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende ) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is aangevraagd en vastgelegd in de vergunning. Op basis van het gestelde in de aanvraag hebben wij de doelmatigheid van het mengen van de volgende afvalstromen als volgt beoordeeld: Aanvrager bulkt verschillende metaalafvalstoffen (ferro- en non-ferro) op ten behoeve van nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik. Aangezien deze afvalstoffen qua aard en samenstelling met elkaar vergelijkbaar zijn is hier sprake van een doelmatige activiteit. Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen (indien van toepassing) In de regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen is vastgelegd dat de verschillende soorten gevaarlijke afvalstoffen van elkaar en van andere afvalstoffen en van andere preparaten en stoffen gescheiden worden gehouden en indien nodig worden gescheiden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 23
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Aanvrager accepteert oude accu’s en slaat ze tijdelijk op alvorens afvoer uit de inrichting plaatsvindt. Accu’s worden beschouwd als gevaarlijk afval en derhalve gescheiden van andere afvalstoffen opgeslagen binnen de inrichting. Aanvrager handelt op deze wijze conform de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen. A&V-beleid Alle afvalverwerkende bedrijven moeten over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&Vbeleid) beschikken (art. 5.11 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer). In het A&Vbeleid dient te zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvindt. Een adequaat A&V-beleid hangt nauw samen met het zeker stellen dat afvalstromen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze worden be- en verwerkt. Hoewel wij het LAP 1 niet meer als toetsingskader mogen hanteren neemt dat niet weg dat daaraan nog wel inhoudelijke argumenten zijn te ontlenen die voortvloeien uit het toetsingskader ingevolge de ariktelen 10.4 en 10.5 van de Wm. Daarbij moet per specifieke situatie maatwerk worden geleverd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zal vinden. Wel is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven A&V-beleid geeft voldoende zekerheid dat afvalstromen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze worden be-/verwerkt. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit A&V-beleid instemmen. AO/IC Met het oog op het zekerstellen van een zo hoogwaardig mogelijke wijze van afval be-/ verwerking moeten bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen accepteren over een adequate administratieve organisatie en een interne controle (AO/IC) beschikken. Onder administratieve organisatie wordt verstaan het complex van organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van een organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen. Onder interne controle wordt verstaan het toetsen van resultaten aan normen door of namens de leiding ten behoeve van de leiding. Via de AO/IC dient een betrouwbare informatie naar het management en derden (vergunningverleners en toezichthouders) te zijn gewaarborgd. Met betrouwbaar wordt bedoeld een juiste, tijdige en volledige informatieverzorging die tevens controleerbaar is. Hoewel wij het LAP 1 niet meer als toetsingskader mogen hanteren neemt dat niet weg dat daaraan nog wel inhoudelijke argumenten zijn te ontlenen die voortvloeien uit het toetsingskader ingevolge de ariktelen 10.4 en 10.5 van de Wm. Daarbij moet per specifieke situatie een oordeel worden gevormd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het AO/IC gevoegd. Daarin is een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de acceptatie en verwerking zijn vastgelegd in procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Deze procedures zijn gebaseerd op een risicoanalyse van de handelingen die met afvalstoffen worden uitgevoerd en dienen ter formulering van interne beheersmaatregelen teneinde de risico's op een onjuiste verwerking te verminderen. Rekening houdend met de aard van de bedrijvigheid geeft het beschreven AO/IC voldoende inzicht in organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van de organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met deze AO/IC instemmen. Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 24
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Naast de voorschriften voortvloeiend uit het A&V-beleid en de AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en daarbij behorende regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar. Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen..
XIV. OPSLAG GEVAARLIJKE EN/OF BRANDBARE (AFVAL)STOFFEN XIV.A.
Algemeen
Opslag gevaarlijke stoffen In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (PGS 15) zijn richtlijnen opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 (PGS 30) zijn richtlijnen opgenomen voor de opslag van vloeibare aardolieprodukten voor de buitenopslag in kleine installaties. Hierin is tevens een [paragraaf gewijd aan inpandige opslag. Door toepassing van deze richtlijnen wordt een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu gerealiseerd. Gevolgen van aangevraagde opslagactiviteiten: Binnen de inrichting bevinden zich de volgende opslagen: Opslag van maximaal 2000 liter diesel in een bovengrondse tank welke inpandig is geplaatst; Opslag van maximaal 4 ton oude accu’s in daarvoor bestemde vloeistofdichte zuurbestendige bakken, welke tevens inpandig zijn opgesteld. Verwachten ontwikkelingen: Er zijn geen ontwikkelingen bekend met betrekking tot deze aspecten. Maatregelen en voorzieningen voor de opslag: In de aanvraag is opgenomen dat de opslag van diesel aan de PGS 30 zal voldoen. De opslagvoorziening voor accu’s is vloeistofdicht uitgevoerd en van kunststof; de voorziening is inpandig gerealiseerd en beschermd tegen hemelwater door een passend deksel. De aangevraagde wijze van opslag van oude accu’s wordt door ons als goed en veilig beoordeeld. Wij hebben voorschriften van deze strekking opgenomen. Beoordeling en conclusie: De opslag van diesel op bovenbeschreven wijze dient te voldoen aan het gestelde in de PGS 30. Wij hebben een voorschrift met deze strekking opgenomen in de voorschriften. De aangevraagde wijze van opslag van oude accu’s wordt door ons als goed en veilig beoordeeld. Wij hebben voorschriften van deze strekking opgenomen. Op deze wijze worden de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toegepast.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 25
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
XV. TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN XV.A. Algemeen Er zijn geen toekomstige ontwikkelingen bekend voor deze lokatie.
XVI. METEN EN REGISTREREN XVI.A.
Algemeen
Voorschriften waarin wordt bepaald dat moet worden gemeten of aan de voorschriften wordt voldaan (artikel 8.11 van de Wet milieubeheer) zijn, wel aan deze vergunning verbonden.
XVII. ARTIKEL 8.12b VAN DE WET MILIEUBEHEER XVII.A.
Verspreiding verontreinigingen
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen (artikel 8.12b, sub e, van de Wm) zijn niet aan deze vergunning verbonden. De aangevraagde activiteiten zijn getoetst en daaruit is gebleken dat gezien de getroffen voorzieningen geen verspreiding van verontreinigingen en grensoverschrijdende verontreinigingen over lange afstand te verwachten zijn. Extra voorschriften ter borging hiervan zijn niet nodig.
XVII.B.
Bijzondere bedrijfsomstandigheden
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12b, sub f, van de Wm) hebben wij in Hoofdstuk 12 een aantal voorschriften opgenomen. Voorschrift 12.1.1 en 12.3.1 regelen de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen uit de inrichting dienen te worden verwijderd.
XVII.C.
Ongevallen
Binnen de inrichting wordt diesel opgeslagen. In de voorschriften is opgenomen dat de opslag van diesel moet voldoen aan PGS 30. Op deze wijze wordt het risico op een ongeval geminimaliseerd, en wordt een voor mens en milieu aanvaardbaar beschermingsniveau gerealiseerd. Gezien het proces zijn er geen andere ongevallen te verwachten waarvoor specifieke voorschriften moeten worden gesteld. Voorschriften overeenkomstig artikel 8.12 b, sub g van de Wm, ten behoeve van het voorkomen van ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen, zijn niet aan deze vergunning verbonden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 26
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
XVII.D.
Bedrijfsbeëindiging
Ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12b, sub h van de Wm) zijn in paragraaf 12.2 van deze vergunning voorschriften opgenomen. De voorschriften hebben betrekking op bodemherstel indien na onderzoek blijkt dat de bodem als gevolg van de bedrijfsactiviteiten verontreinigd is geraakt en het afvoeren van grond-, hulp- en afvalstoffen na de bedrijfsbeëindiging. Deze voorschriften blijven gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren van kracht.
XVIII.
MILIEUZORG
XVIII.A. Algemeen Uit de aanvraag blijkt dat aanvrager niet beschikt over een systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Wij hebben met het verbinden van voorschriften aan deze vergunning rekening gehouden met het ontbreken van het genoemde systeem en wel zodanig dat de combinatie van aanvraag en voorschriften het gemis van een dergelijk systeem compenseert zodat een gelijkwaardig niveau van milieubescherming wordt bereikt.
XIX. CONCLUSIE XIX.A.
Algemeen
Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
XX. TERMIJN WAARVOOR DE WM-VERGUNNING WORDT VERLEEND XX.A. Algemeen Wij kunnen bepalen dat een Wm-vergunning slechts geldt voor een termijn van ten hoogste vijf jaar (Wet milieubeheer, art. 8.17, lid 1, van de Wm) indien: - de inrichting waarop de Wm-vergunning betrekking heeft, naar haar aard tijdelijk is; - uit de aanvraag blijkt dat de Wm-vergunning slechts geldt voor een daarbij aangegeven termijn wordt aangevraagd; Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 27
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
-
dat nodig is in het belang van het ontwikkelen van werkwijzen in de inrichting, die minder nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken; dat nodig is in verband met het ontwikkelen van een beter inzicht in de gevolgen van de inrichting voor het milieu; dat bepaald is in het voor het bedrijf geldende sectorplan zoals genoemd in het LAP/art 8.8, lid 2 onder b van de Wm.
In dit geval verlenen wij de aangevraagde Wm-vergunning voor 10 jaar. Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (artikel 8.17, lid 2, van de Wm). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar.
XXI. AFSCHRIFTEN XXI.A.
Algemeen
Het origineel van deze beschikking te zenden aan Malestein Recycling B.V. en een afschrift te zenden aan: -
burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; Sight adviseurs voor milieu en landschap B.V, ter attentie van mevrouw I. Driessen, Postbus 52, 6670 AB Zetten; het dagelijks bestuur van het Waterschap Vallei & Eem, Fokkerstraat 16, 3833 LD Leusden;
Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
mr. J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer (wnd) Afdeling Vergunningverlening
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 28
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN..................................................................................................................................................31 1.
ALGEMEEN .....................................................................................................................................................31 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
2.
ALGEMEEN .................................................................................................................................................31 WERKTIJDEN ..............................................................................................................................................31 TERREINEN EN WEGEN ................................................................................................................................31 GEDRAGSVOORSCHRIFTEN/INSTRUCTIES ....................................................................................................32 BRANDPREVENTIE/-BESTRIJDING ................................................................................................................32
LUCHTVERONTREINIGING .......................................................................................................................33 2.1.
3.
ALGEMEEN .................................................................................................................................................33
GEUR.................................................................................................................................................................33 3.1.
4.
ALGEMEEN .................................................................................................................................................33
GELUID EN TRILLINGEN............................................................................................................................34 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5.
5.
ALGEMEEN .................................................................................................................................................34 REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE ........................................................................................................34 REGELMATIGE AFWIJKING REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE ...............................................................35 INCIDENTELE SITUATIES .............................................................................................................................36 TRILLINGEN ................................................................................................................................................37
BODEM .............................................................................................................................................................38 5.1. 5.2. 5.3. 5.4.
6.
ALGEMEEN .................................................................................................................................................38 DOELVOORSCHRIFTEN ................................................................................................................................38 VOORZIENINGEN .........................................................................................................................................39 BEDRIJFSRIOLERINGEN ...............................................................................................................................39
AFVALWATER ...............................................................................................................................................40 6.1. 6.2. 6.3.
7.
ALGEMEEN, WVO-VERGUNNINGPLICHTIG ..................................................................................................40 AFKOPPELEN ..............................................................................................................................................41 CONTROLE ..................................................................................................................................................41
PREVENTIE; ENERGIE, GROND- EN AFVALSTOFFEN.......................................................................41 7.1. 7.2.
8.
ENERGIEPREVENTIE ....................................................................................................................................41 WATERPREVENTIE ......................................................................................................................................41
AFVALSTOFFEN ONTSTAAN BINNEN DE INRICHTING ....................................................................41 8.1. 8.2. 8.3.
9.
AFVALSCHEIDING .......................................................................................................................................41 OPSLAG VAN AFVALSTOFFEN......................................................................................................................42 AFVOER VAN AFVALSTOFFEN .....................................................................................................................43
AFVALSTOFFEN ............................................................................................................................................43 9.1. 9.2. 9.3.
10. 10.1. 10.2. 10.3. 11. 11.1. 12. 12.1. 12.2.
ACCEPTATIE ...............................................................................................................................................43 BEDRIJFSVOERING ......................................................................................................................................44 STURINGSVOORSCHRIFT .............................................................................................................................45 SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN .................................................................45 ELEKTRISCHE INSTALLATIE ........................................................................................................................45 BOVENGRONDSE OPSLAG VAN DIESELOLIE .................................................................................................45 STOOKINSTALLATIE (GAS) ..........................................................................................................................45 REGISTRATIE ALGEMEEN ....................................................................................................................46 MILIEULOGBOEK ........................................................................................................................................46 BEËINDIGING VAN DE INRICHTING ..................................................................................................46 ALGEMEEN .................................................................................................................................................46 BODEM .......................................................................................................................................................47
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 29
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
12.3.
GROND, HULP- EN AFVALSTOFFEN ..............................................................................................................47
BIJLAGE: BEGRIPPEN..........................................................................................................................................48 BIJLAGE
VERGUNNINGSPUNTEN GELUID............................................................................................50
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 30
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
VOORSCHRIFTEN
1.
ALGEMEEN
1.1.
Algemeen 1.1.1.
De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende bescheiden, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking treden van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven. 1.1.2.
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.2.
Werktijden 1.2.1.
De inrichting mag alleen in werking zijn van maandag tot en met vrijdag van 07.00-17.00 uur en op zaterdag van 08.00-12.00 uur.. 1.2.2.
In afwijking van het gestelde in voorschrift 1.2.1 mag de inrichting op algemeen erkende feestdagen niet in werking zijn. 1.2.3.
In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. De naam van deze persoon moet in het logboek vermeld zijn.
1.3.
Terreinen en wegen 1.3.1.
Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht, en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat elk (bedrijfs)onderdeel met een brandweerwagen te allen tijde bereikbaar is.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 31
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
1.3.2.
Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke ingangen, rondom zijn afgescheiden door een (gesloten) omheining; de omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het terrein kunnen verschaffen; gevels of gedeelten van gevels van het perceel en waterpartijen (sloten) mogen deel uitmaken van de bedoelde omheining. 1.3.3.
Ter plaatse van de toegang van de inrichting kan met een doelmatige afscheiding volstaan worden. 1.3.4.
De geopende toegang moet onder voortdurend toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon. 1.3.5.
Nabij de toegang moet een bord zijn aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste het volgende is vermeld: a. naam van de inrichting; b. telefoonnummer van de inrichting; c. openingstijden; d. verbod om het terrein buiten de openingstijden te betreden; e. telefoonnummer van een verantwoordelijk persoon die gewaarschuwd moet worden in geval van een brand en/of calamiteit; f. maximale snelheid waarmee gereden mag worden; g. globale acceptatievoorwaarden. 1.3.6.
De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon.
1.4.
Gedragsvoorschriften/instructies 1.4.1.
De vergunninghouder moet alle binnen de inrichting werkzame personen instrueren over de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is.
1.5.
Brandpreventie/-bestrijding 1.5.1.
Daar waar in de inrichting overeenkomstig de voorschriften uit deze vergunning een rookverbod geldt moet met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht. 1.5.2.
Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 32
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
1.5.3.
Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moet ter plaatse van de inpandige afleverplaats voor diesel een brandblusser met een inhoud van tenminste 6 kg aanwezig zijn. Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn.
2.
LUCHTVERONTREINIGING
2.1.
Algemeen 2.1.1.
Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gelegen dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden buiten de inrichting. 2.1.2.
Handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembare stofverspreiding over een afstand van meer dan 2 meter van de bron worden niet uitgevoerd. 2.1.3.
Het tegengaan van stofverspreiding buiten de inrichting tengevolge van opslag en activiteiten in de buitenlucht vindt plaats door zonodig het periodiek besproeien van het buitenterrein met water, het nathouden van opslagen van schroot en de handling in de buitenlucht te staken bij een windkracht 8 of hoger.
3.
GEUR
3.1.
Algemeen 3.1.1.
Bij waarneembare geur buiten de inrichting veroorzaakt door handelingen en/of activiteiten binnen de inrichting moeten zodanige maatregelen getroffen worden dat er geen geur meer buiten de inrichting waarneembaar is.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 33
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
4.
GELUID EN TRILLINGEN
4.1.
Algemeen 4.1.1.
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.
4.2.
Representatieve bedrijfssituatie 4.2.1.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoord.punt
LAr,LT in dB(A) dag (07.00-19.00) HHP_01 Handhavingspunt 1 Argonweg 38 HHP_02 Handhavingspunt 2 Argonweg 55 HHP_03 Handhavingspunt 3 Heliumweg 42 25 301 zonebewakingspunt zonegrens 24 302 zonebewakingspunt zonegrens 25 308 zonebewakingspunt zonegrens 30 311 zonebewakingspunt t.p.v. woning 28 312 zonebewakingspunt t.p.v. woning 30 313 zonebewakingspunt t.p.v. woning 19 315 zonebewakingspunt t.p.v. woning
LAr,LT in dB(A) avond (19.00-23.00) -
LAr,LT in dB(A) nacht (23.00-07.00) -
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening Bijlage vergunningpunten geluid. De beoordelingshoogte van alle beoordelingspunten is 5 m. 4.2.2.
Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoord.punt
LAmax in dB(A) dag (07.00-19.00) HHP_01 Handhavingspunt 1 Argonweg 65 HHP_02 Handhavingspunt 2 Argonweg 83 HHP_03 Handhavingspunt 3 Heliumweg 73 53 301 zonebewakingspunt zonegrens 58 302 zonebewakingspunt zonegrens 49 308 zonebewakingspunt zonegrens 54 311 zonebewakingspunt t.p.v. woning 52 312 zonebewakingspunt t.p.v. woning 55 313 zonebewakingspunt t.p.v. woning 48 315 zonebewakingspunt t.p.v. woning
LAmax in dB(A) LAmax in dB(A) nacht avond (19.00-23.00) (23.00-07.00) -
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening Bijlage vergunningpunten geluid.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 34
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
4.3.
Regelmatige afwijking representatieve bedrijfssituatie 4.3.1.
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 4.2.1 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief de inzet van de schrootschaar, op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoord.punt
LAr,LT in dB(A) dag (07.00-19.00) HHP_01 Handhavingspunt 1 Argonweg 51 HHP_02 Handhavingspunt 2 Argonweg 69 HHP_03 Handhavingspunt 3 Heliumweg 56 38 301 zonebewakingspunt zonegrens 43 302 zonebewakingspunt zonegrens 38 308 zonebewakingspunt zonegrens 34 311 zonebewakingspunt t.p.v. woning 43 312 zonebewakingspunt t.p.v. woning 46 313 zonebewakingspunt t.p.v. woning 35 315 zonebewakingspunt t.p.v. woning
LAr,LT in dB(A) avond (19.00-23.00) -
LAr,LT in dB(A) nacht (23.00-07.00) -
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening Bijlage vergunningpunten geluid. 4.3.2.
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 4.2.2 mag het maximale geluidsniveau LAmaxveroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief de inzet van de schrootschaar, op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoord.punt
LAmax in dB(A) dag (07.00-19.00) HHP_01 Handhavingspunt 1 Argonweg 65 HHP_02 Handhavingspunt 2 Argonweg 83 HHP_03 Handhavingspunt 3 Heliumweg 73 54 301 zonebewakingspunt zonegrens 57 302 zonebewakingspunt zonegrens 51 308 zonebewakingspunt zonegrens 54 311 zonebewakingspunt t.p.v. woning 56 312 zonebewakingspunt t.p.v. woning 59 313 zonebewakingspunt t.p.v. woning 48 315 zonebewakingspunt t.p.v. woning
LAmax in dB(A) LAmax in dB(A) nacht avond (19.00-23.00) (23.00-07.00) -
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening Bijlage vergunningpunten geluid. 4.3.3.
De in voorschrift 4.3.2 genoemde activiteiten mogen per jaar maximaal 24 keer per jaar plaatsvinden, waarbij de activiteiten maximaal één dagperiode per keer mogen duren.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 35
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
4.4.
Incidentele situaties 4.4.1.
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 4.2.1 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief de inzet van de schrootschaar, op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoord.punt
LAr,LT in dB(A) dag (07.00-19.00) HHP_01 Handhavingspunt 1 Argonweg HHP_02 Handhavingspunt 2 Argonweg HHP_03 Handhavingspunt 3 Heliumweg 301 zonebewakingspunt zonegrens 302 zonebewakingspunt zonegrens 308 zonebewakingspunt zonegrens 311 zonebewakingspunt t.p.v. woning 312 zonebewakingspunt t.p.v. woning 313 zonebewakingspunt t.p.v. woning 315 zonebewakingspunt t.p.v. woning -
LAr,LT in dB(A) avond (19.00-23.00) 49 67 54 36 40 36 32 41 44 32
LAr,LT in dB(A) nacht (23.00-07.00) 43 61 48 30 34 30 26 35 38 26
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening Bijlage vergunningpunten geluid. 4.4.2.
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 4.2.2 mag het maximale geluidsniveau LAmaxveroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief de inzet van de schrootschaar, op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoord.punt
LAmax in dB(A) dag (07.00-19.00) HHP_01 Handhavingspunt 1 Argonweg HHP_02 Handhavingspunt 2 Argonweg HHP_03 Handhavingspunt 3 Heliumweg 301 zonebewakingspunt zonegrens 302 zonebewakingspunt zonegrens 308 zonebewakingspunt zonegrens 311 zonebewakingspunt t.p.v. woning 312 zonebewakingspunt t.p.v. woning 313 zonebewakingspunt t.p.v. woning 315 zonebewakingspunt t.p.v. woning -
LAmax in dB(A) LAmax in dB(A) nacht avond (19.00-23.00) (23.00-07.00) 65 65 83 83 73 73 54 54 57 57 51 51 54 54 56 56 59 59 48 48
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening Bijlage vergunningpunten geluid. 4.4.3.
De in voorschrift 4.4.1 genoemde activiteiten mogen per jaar maximaal 12 keer plaatsvinden, waarbij de activiteit(en) maximaal één aaneengesloten avond- en nachtperiode per keer mogen duren. 4.4.4.
Tenminste 2 werkdagen voordat de in voorschrift 4.3.1 of de in voorschrift 4.4.1 genoemde activiteiten worden uitgevoerd, moet dit aan het bevoegd gezag worden gemeld.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 36
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
4.4.5.
Van de activiteiten genoemd in voorschrift 4.3.1 en 4.3.2 en in voorschrift 4.4.1 en 4.4.2 dient een logboek te worden bijgehouden waarin wordt vermeld: a. De datum waarop de activiteiten hebben plaatsgevonden. b. De begin- en eindtijd van deze activiteiten. c. Eventuele bijzonderheden met betrekking tot de geluidbelasting gedurende deze activiteiten zoals het in of buiten gebruik zijn van (andere) grote geluidsbronnen.
4.5.
Trillingen 4.5.1.
Het meten en berekenen van de trillingsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de meet- en beoordelingsrichtlijn trillingen van de SBR, deel B, Hinder voor personen in gebouwen, uitgave augustus 2002. 4.5.2.
De trillingen veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en de door de in de inrichting te verrichten werkzaamheden en/of activiteiten, mogen in woningen en andere trillingsgevoelige bestemmingen van derden niet hoger zijn dan één van de volgende waarden: • de waarde van de maximale trillingssterkte van de ruimte (Vmax) is kleiner dan A1 òf • de waarde van de maximale trillingssterkte van de ruimte (Vmax) is kleiner dan A2, waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode (Vper) kleiner is dan A3. Beoordelings- A1,dag en A2, dag en A3, dag en A1, nacht A2, nacht A3, nacht ruimte avond (07.00- avond (07.00- avond (07.00- (23.00-07.00)(23.00-07.00) (23.00-07.00) 23.00) 23.00) 23.00) In woning 0,18 0,72 0,09 0,18 0,36 0,09 In kantoor 0,27 1,1 0,13 0,27 1,1 0,13
4.5.3.
De beoordelingswaarden zijn niet van toepassing als de bewoner van de beoordelingsruimte geen toestemming geeft voor het uitvoeren van de benodigde trillingsmetingen.
5.
BODEM
5.1.
Algemeen 5.1.1.
De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 37
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
5.1.2.
Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten direct worden opgenomen; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen; verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten verpakkingen waaruit niets van de inhoud kan ontsnappen. 5.1.3.
Afvalstoffen mogen niet op onverharde terreingedeelten opgeslagen worden.
5.2.
Doelvoorschriften 5.2.1.
Ontwerp en aanleg van een vloeistofdicht vloer/verharding dient plaats te vinden overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 65 ‘Ontwerp en aanleg van bodembeschermende voorzieningen’. 5.2.2.
Binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening aanwezige vloeistofdichte vloeren of verhardingen moeten overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument beoordeeld en goedgekeurd zijn door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. Op verzoek moet het bewijs van goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overgelegd. 5.2.3.
Vloeistofdichte vloeren of verhardingen moeten ten minste eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd worden, overeenkomstig voorschrift 5.2.3 Op verzoek moet het bewijs van deze beoordeling en goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overgelegd. 5.2.4.
In afwijking van voorschrift 5.2.3 moet de eerste beoordeling en goedkeuring van een vloeistofdichte vloer of verharding plaats vinden binnen zes jaar na aanleg. Voorwaarde hierbij is dat vloeistofdichte vloer of verharding is aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een bedrijf dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. 5.2.5.
De voorschriften 5.2.2 t/m 5.2.4 zijn niet van toepassing op een vloeistofdichte vloer of verharding die niet inspecteerbaar is als bedoeld in CUR/PBV-aanbeveling 44 ‘Beoordeling vloeistofdichtheid van vloeistofdichte voorzieningen’. Een dergelijke voorziening wordt eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig een door het bevoegd gezag goedgekeurde wijze. 5.2.6.
Vergunninghouder draagt zorg voor reparatie en regelmatig onderhoud van de aanwezige vloeistofdichte vloeren of verhardingen, overeenkomstig onderdeel A4 van de NRB. 5.2.7.
Vergunninghouder draagt zorg voor een jaarlijkse controle van de bodembeschermende voorzieningen overeenkomstig bijlage D behorende bij CUR/PBV-aanbeveling 44. 5.2.8.
Vloeistofdichte vloeren of verhardingen moeten opnieuw, overeenkomstig voorschrift 5.2.2, beoordeeld en goedgekeurd worden, indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle, als bedoeld in de voorschriften 5.2.6 en 5.2.7, niet of niet overeenkomstig deze voorschriften is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 38
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
5.2.9.
Het bodemrisico van de activiteiten zoals genoemd in paragraaf 3.3.3 (Bodemrisicoanalyse) van de aanvraag moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.
5.3.
Voorzieningen 5.3.1.
Uiterlijk 3 maanden na het in werking treden van deze vergunning dienen ter plaatse van de navolgende activiteiten vloeistofdichte voorzieningen te zijn gerealiseerd: de opslag van (mogelijk) verontreinigde metalen en metalen voorwerpen op het buitenterrein; het persen en knippen van metalen met een mobiele pers/knipschaar op het buitenterrein; de opslag van autowrakken op het buitenterrein van de inrichting. 5.3.2.
Uiterlijk 3 maanden na het in werking treden van deze vergunning dienen ter plaatse van de navolgende activiteiten vloeistofkerende voorzieningen te zijn gerealiseerd: de tankplaats voor voertuigen; de opslaglokatie van verpakte oliën en vetten boven een lekbak;
5.4.
Bedrijfsrioleringen 5.4.1.
Binnen 12 maanden na het in werking treden van deze vergunning en vervolgens elke 6 jaar dient de riolering aan de hand van NEN 3399/NEN 3398 te worden geïnspecteerd op lekdichtheid. Bij afkeur dient binnen 3 maanden voldaan te worden aan de eis van lekdichtheid als genoemd in de NEN 3399/NEN 3398. 5.4.2.
Vergunninghoudster dient 3 maanden voor de eerste inspectie zoals genoemd in voorschrift 5.4.1 aan het bevoegd gezag een beheersprogramma te overleggen waarin is beschreven op welke wijze de bedrijfsriolering wordt beheerd en geïnspecteerd. Hierbij dient het CUR-rapport 2001-3 "Beheer bedrijfsriolering bodembescherming" te worden gehanteerd. 5.4.3.
Wijzigingen van het in voorschrift 5.4.3 gevoegde beheersprogramma, waarin is beschreven op welke wijze de bedrijfsriolering wordt beheerd en geïnspecteerd, dienen aan het bevoegd gezag te worden overgelegd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 39
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
6.
AFVALWATER
6.1.
Algemeen, Wvo-vergunningplichtig 6.1.1.
Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur; b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool. 6.1.2.
Alle te lozen bedrijfsafvalwaterstromen moeten aan de volgende eisen voldoen: a. de temperatuur in enig steekmonster mag niet hoger zijn dan 30°C, bepaald volgens NEN 6414 (1988); b. de zuurgraad in enig steekmonster, uitgedrukt in pH-eenheden, mag niet lager dan 6,5 en niet hoger dan 8,5 zijn in een etmaalmonster en niet hoger dan 10 in een steekmonster, bepaald volgens NEN 6411 (1981); c. het sulfaatgehalte in enig steekmonster mag niet meer dan 300 mg/l bedragen, bepaald volgens NEN 6487 (1997), NEN 6654 (1992), NEN-ISO 22743:2006 of NEN-ISO 22743:2006/C1:2007. Als de vergunninghouder gebruik wil maken van een ander analyse of -methode, dient deze geaccrediteerd te zijn door de Raad van Accreditatie, of dient door de vergunninghouder te worden aangetoond dat verkregen analyseresultaten vergelijkbaar zijn met de analyse volgens de NEN-norm. 6.1.3.
De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: a. stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen veroorzaken; b. stoffen die stankoverlast buiten de inrichting kunnen veroorzaken; c. stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; d. grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen.
6.2.
Afkoppelen 6.2.1.
Het lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening en van hemelwater dat door middel van drainage wordt afgevoerd, vindt dan slechts plaats in een vuilwaterriool, indien het op of in de bodem, in een openbaar hemelwaterstelsel of in het oppervlaktewater lozen van dat hemelwater redelijkerwijs niet mogelijk is.
6.3.
Controle 6.3.1.
De totale hoeveelheid afvalwater dient, voordat lozing op het gemeentelijk riool plaatsvindt, door een controlevoorziening te worden geleid, zodat te allen tijde bemonstering van het afvalwater kan plaatsvinden. De controlevoorziening moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 40
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
7.
PREVENTIE; ENERGIE, GROND- EN AFVALSTOFFEN
7.1.
Energiepreventie 7.1.1.
Het energieverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd.
7.2.
Waterpreventie 7.2.1.
Vergunninghoudster moet de jaarrekening van het waterverbruik binnen de inrichting bewaren. De gegevens moeten naar herkomst (drinkwater, grondwater en oppervlaktewater) worden geregistreerd (in m3).
8.
AFVALSTOFFEN ONTSTAAN BINNEN DE INRICHTING
8.1.
Afvalscheiding 8.1.1.
Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen; papier en karton.
8.1.2.
Gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in de bijlage bij de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen moeten gescheiden van elkaar en van andere afvalstoffen gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgegeven.
8.2.
Opslag van afvalstoffen 8.2.1.
De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 41
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
8.2.2.
Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie, dienen te worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen. 8.2.3.
De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: a. niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; b. het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; c. deze tegen normale behandeling bestand is; d. deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. 8.2.4.
Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken. 8.2.5.
In de inrichting mag niet meer dan de in Hoofdstuk 6, Tabel 1 van de aanvraag om vergunning aan (gevaarlijke) afvalstoffen worden bewaard. 8.2.6.
De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.
8.3.
Afvoer van afvalstoffen 8.3.1.
Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op de heffen, respectievelijk in de toekomst te voorkomen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 42
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
9.
AFVALSTOFFEN
9.1.
Acceptatie 9.1.1.
In de inrichting mogen maximaal 8725 ton van de hieronder vermelde afvalstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd en mogen op enig moment niet meer afvalstoffen worden opgeslagen dan 148 ton. Voor de diverse deelstromen gelden de maxima zoals deze zijn genoemd in de onderstaande tabel. Gebruikelijke benaming afvalstof ferro en non-ferro metalen rvs kabels koper, brons en messing aluminium lood en loodverbindingen zink en zinkverbindingen loodaccu's en overige accu's autowrakken
Euralcodes
Max. opslag (in m3 of in ton)
160107*; 170405c; 191202; 200136; 200140 200136; 200140 170411c 170401c 170402c 170403c 170404c 160601*; 160605 160106
100 4 4 1,5 5 1,5 3 4 25
9.1.2.
De vergunninghouder dient te allen tijde te handelen conform het bij de aanvraag gevoegde A&V-beleid en de AO/IC. 9.1.3.
Het in voorschrift 9.1.2 bedoelde A&V-beleid en de AO/IC [en de op grond van voorschrift 9.1.4 doorgevoerde wijzigingen] moeten gedurende de openingstijden van het bedrijf voor het bevoegd gezag ter inzage liggen. 9.1.4.
Wijzigingen van de procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controle moeten uiterlijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden: - de reden tot wijziging; - de aard van de wijziging; - de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het A&V-beleid en de AO/IC; - de datum waarop vergunninghoudster de wijziging wil invoeren. 9.1.5.
Indien bij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, dienen deze afvalstoffen door vergunninghoudster te worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). Deze handelwijze dient in het acceptatiereglement van het A&V-beleid en AO/IC te zijn vastgelegd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 43
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
9.2.
Bedrijfsvoering 9.2.1.
De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen. 9.2.2.
Reeds gescheiden aangeboden afvalstoffen dienen gescheiden te worden gehouden. 9.2.3.
De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd. 9.2.4.
De opslaghoogten van autowrakken en schroot mogen maximaal respectievelijk 4 en 8 m bedragen. 9.2.5.
Autowrakken die na acceptatie nog niet (geheel) ontdaan zijn van stoffen, preparaten of andere producten die volgens het Besluit beheer autowrakken verwijderd dienen te zijn, worden direct opgeslagen op een speciaal daarvoor aangewezen gedeelte van de inrichting in afwachting van verdere bewerking.
9.3.
Sturingsvoorschrift 9.3.1.
Vergunninghoudster is verplicht om van de inrichting af te voeren kabels af te geven aan een vergunninghoudster die de minimumstandaard van be-/verwerking van de betreffende afvalstof uitvoert. 9.3.2.
Vergunninghoudster is verplicht om van de inrichting af te voeren autowrakken af te geven aan een vergunninghoudster die beschikt over een shredderinstallatie.
10.
SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN
10.1. Elektrische installatie 10.1.1.
De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010. De elektrische installatie en het elektrisch materieel in ruimten waar zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, moet voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in de normen NEN 1010 en NEN-EN-IEC 60079-14 en NEN-EN-IEC 60079-17. In deze ruimten mag niet worden gerookt en is open vuur verboden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 44
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
10.2. Bovengrondse opslag van dieselolie
10.2.1.
De bovengrondse opslag van dieselolie moet voldoen aan PGS 30 paragraaf 4.1 t/m 4.5 en paragraaf 4.8.
10.3. Stookinstallatie (gas) 10.3.1.
Een gasgestookte verwarmings- of stookinstallatie moet ten minste éénmaal per vier jaar gekeurd worden op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid. De keuring moet mede omvatten de afstelling voor de verbranding, het systeem voor de toevoer van brandstof en de afvoer van verbrandingsgassen. 10.3.2.
De keuring als bedoeld in vorig voorschrift moet worden uitgevoerd door een persoon die beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven door een instelling die door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd teneinde uitvoering te kunnen geven aan de 'beoordelingsrichtlijn voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties' van de Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties of aantoonbaar voldoet aan eisen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die beoodelingsrichtlijn. 10.3.3.
Indien uit een keuring blijkt dat de verwarmings- of stookinstallatie onderhoud behoeft, moet dat onderhoud binnen twee weken na de keuring plaatsvinden 10.3.4.
Het laatst opgestelde keuringsrapport en het laatst opgestelde onderhoudsbewijs moeten worden bewaard in het milieulogboek.
11.
REGISTRATIE ALGEMEEN
11.1. Milieulogboek 11.1.1.
Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf het van kracht worden van deze vergunning tenminste de volgende zaken worden opgenomen: a. deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; b. de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c. de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen. d. de registratie van afvalstoffen; e. de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik; f. datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 45
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
vermelding van de genomen maatregelen. De documenten genoemd onder c. tot en met f. moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar.
12.
BEËINDIGING VAN DE INRICHTING
12.1. Algemeen 12.1.1.
Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghouder schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; - de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond , hulp en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; - de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting; Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting.
12.2. Bodem 12.2.1.
Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit dient ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie te zijn uitgevoerd. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of conform een daaraan gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. De opzet van het onderzoek dient alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, te zijn overgelegd aan het bevoegd gezag.Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag, inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. 12.2.2.
Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek. 12.2.3.
Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden van de verontreiniging, verlangen dat de eerder bij de aanvraag vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit als bedoeld in voorschrift wordt hersteld.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 46
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
12.2.4.
Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren dient sanering plaats te vinden conform door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen.
12.3. Grond, hulp- en afvalstoffen 12.3.1.
Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige grond-, hulpen afvalstoffen die niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 47
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
BIJLAGE: BEGRIPPEN AFVALWATER: Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of moet ontdoen. BEDRIJFSAFVALWATER: Afvalwater (inclusief verontreinigd hemelwater), niet zijnde huishoudelijk afvalwater. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. BODEMINCIDENT: Een incident waarvan op voorhand een redelijk vermoeden bestaat dat vrijgekomen stoffen de bodem zullen belasten, dan wel een incident waarna middels lekdetectie of anderszins is vastgesteld dat bodembelasting is opgetreden. BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit de (eind-) emissiescore en de bijbehorende bodemrisicocategorie, conform de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, bepaald. BREF: Referentiedocument waarin over een onderwerp o.a. de beste beschikbare technieken zijn beschreven. DIFFUSE EMISSIES: 1. Emissies door lekverliezen. 2. Emissies van oppervlaktebronnen ENERGIEKOSTEN: Alle kosten zoals vermeld op de eindafrekening van het energiebedrijf die samenhangen met het verkrijgen van aardgas, elektriciteit, warmte (uit een distributienet) en andere brandstoffen (stookolie, gasolie, diesel) voor de gebouwen, faciliteiten en processen in de inrichting, maar exclusief de kosten gemaakt voor brandstoffen voor motorvoertuigen. Voor aardgas moet met name worden meegenomen basisprijs, brandstofheffing, calorische toeslag, energieheffing (regulerende energiebelasting), vastrecht en BTW. Voor elektriciteit moet met name worden meegenomen de kosten voor normaaluren en laagtariefuren (is afhankelijk van kWh-verbruik), kW-tarief continu en piekuren (is afhankelijk van het opgestelde vermogen), brandstofkosten, transformatorverliezen, energieheffing, vastrecht en BTW. EQUIVALENT GELUIDSNIVEAU (LAEQ): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode, optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" 1999, uitgegeven door het Ministerie van VROM. GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN: Gebouwen of objecten, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). GROEPSRISICO: De kans dat per jaar in één keer een groep van ten minste een bepaalde grootte het slachtoffer wordt van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt in een FN-curve weergegeven. HEMELWATER: Alle neerslag, zoals regen, sneeuw of hagel. NER: Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 48
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming OPENBAAR RIOOL: Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet milieubeheer. OPPERVLAKTEBRON: Een niet gekanaliseerde bron, zonder vast emissiepunt, waaruit over een bepaald oppervlak verontreinigende stoffen in de buitenlucht worden geëmitteerd PBV-VERKLARING VLOEISTOFDICHTE VOORZIENINGEN: Verklaring op basis van het KIWA/PBV document 99-02 Model Verklaring vloeistofdichte voorziening. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaarlijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.vrom.nl (dossier externe veiligheid). PLAATSGEBONDEN RISICO: De kans per jaar dat een persoon, indien deze zich permanent en onbeschermd op de plaats zou bevinden, op die plaats overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij risicovolle activiteiten, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. POTENTIEEL BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. RIOLERING: Bedrijfsriolering of openbare riolering. RISICO: De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. WONING: Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruik wordt of daartoe is bestemd. WVO: Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 49
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810
Bijlage
Vergunningspunten geluid
Zonebewakingspunten en handhavingspunten.
Handhavingspunten.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
malestein recycling B.V. 50
beschikking d.d. 09 juni 2009/ nr. 2009INT242810