BIAXiaal
76
Houtskool uit drie Romeinse crematies. Vinex-locatie Wateringse Veld, Den Haag 1997, terrein Vellekoop
P. van Rijn
Mei 1999
BIAX C o n s u l t
Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie
Colofon Titel: BIAXiaal 76 Houtskool uit drie Romeinse crematies. Vinex-locatie Wateringse Veld, Den Haag 1997, terrein Vellekoop. Auteur: P. van Rijn Opdrachtgever: Gemeente Den Haag ISSN: 1568-2285 © Gemeente Den Haag en Biax Consult, Zaandam, 1999 Correspondentie adres: BIAX Consult Hogendijk 134 1506 AL Zaandam tel: 075 – 61 61 010 fax: 075 – 61 49 980 e-mail:
[email protected]
BIAXiaal 76
1
Houtskool uit drie Romeinse crematies, Vinex-locatie Wateringse Veld, Den Haag 1997, terrein Vellekoop.
1.
Inleiding In 1997 zijn bij opgravingen van de VINEX-lokatie Wateringse Veld in Den Haag op het terrein Vellekoop, greppels en kuilen uit de volle Middeleeuwen aangetroffen en de resten van een klein Romeins grafveld nabij een Romeinse weg die na 151 AD gedateerd is. Vlakbij zijn ook vier mijlpalen gevonden. De opgravingen werden uitgevoerd door de afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer van Den Haag en stonden onder leiding van drs Patrick Ploegaert. De vindplaatscode is VEL97. Alle sporen zijn bemonsterd voor botanisch onderzoek en door het archeologisch team van de Dienst Stadsbeheer gezeefd en geïnventariseerd onder leiding van drs Caroline Vermeeren van BIAX Consult. De resultaten van de inventarisatie zijn vermeld in een brief (CV-DHVEL-981103). De middeleeuwse monsters zijn niet verder geanalyseerd omdat er weinig gegevens over de context waren. In drie crematies van het Romeinse grafveldje was voldoende houtskool aanwezig voor analyse. Uit de crematieresten is de houtskool verzameld en BIAX Consult is verzocht 120 fragmenten te onderzoeken. De kuil waarin monster 47 werd gevonden bevatte als bijgift ook Terra sigillata aardewerk dat te dateren was aan het einde van de eerste eeuw tot de helft van de tweede eeuw. Monster 205 komt uit een kuil onder de weg, hetgeen een datering vóór 151 AD oplevert. Het monster 412 komt uit een kuil naast de weg en is niet nader te dateren. Voor een overzicht van de sporen zie figuur 1. De onderzoeksvragen voor het houtskoolonderzoek betroffen de houtsoorten die gebruikt zijn en de herkomst van het hout: of het hout uit lokale houtopstanden kwam of geïmporteerd was.
2.
Methode De houtskool is onderzocht onder een opvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen van 40 – 400x. Behalve naar de houtsoort is gekeken naar aantasting door insecten en de aanwezigheid van schimmels, hetgeen een aanwijzing is voor het gebruik van sprokkelhout. Verder is gekeken naar de aanwezigheid van ‘pof’gaten. Deze ‘pof’gaten worden veroorzaakt doordat het water dat zich in vers hout bevindt, door verhitting overgaat in stoom. Hierdoor springen de cellen uit elkaar en ontstaan gaten in het celweefsel. Dit verschijnsel is kenmerkend voor het gebruik van vers nat hout. Bij eik is dit onderscheid tussen vers en sprokkelhout echter moeilijk te maken omdat eik een eigen schimmelwerende chemische bescherming heeft en in eik pofeffecten heel vaak optreden bij hoge temperaturen door het grote verschil in samenstelling van de verschillende celvormen. Ook is gekeken van welke delen van de boom de houtskool afkomstig was: stam, tak, knoest, bast of niet nader te bepalen. Bij eik is het verschil tussen stam en takhout in het algemeen vrij makkelijk te zien, omdat de vaten van het kernhout van de stam opgevuld zijn met tussenwandjes, de zogenaamde thyllen. Bij de laatstgegroeide ringen (het spinthout) en bij dunne takken ontbreken de thyllen en zijn de houtvaten nog open. Bij andere soorten zoals bijvoorbeeld els worden geen thyllen gevormd en is de bepaling stam- of takhout afhankelijk van de mogelijkheid de curve van
BIAXiaal 76
Figuur 1. Overzicht van de sporen en locaties van de houtskoolmonsters.
2
BIAXiaal 76
3
de jaarringen te kunnen berekenen en daarmee afhankelijk van de grootte van de fragmenten. Ten derde is, voor zover de fragmenten groot genoeg waren, gekeken naar ringbreedtes. Dit is gedaan om proberen te achterhalen of het hout van lokale herkomst is of niet. De gegevens zijn ingevoerd in EXCEL en weergegeven in tabel 1.
3.
Resultaten en discussie In totaal zijn iets meer dan 120 fragmenten gedetermineerd namelijk 128: alle 71 fragmenten van monster 47, alle 16 fragmenten van monster 412, en van monster 205 41 van de ca. 60 fragmenten. Monster 205, uit kuiltje onder wegdek. Gedateerd vóór 150/151 AD. Dit monster bestond geheel uit eik (Quercus spec.). Een deel bestond uit stamhout, een deel uit spinthout, maar er waren ook veel fragmenten van knoesten aanwezig. Sommige fragmenten hadden onder de microscoop een metalige glans hetgeen waarschijnlijk veroorzaakt wordt door grote verhitting van chemische elementen die van nature in eik aanwezig zijn. Bij zes fragmenten vielen de brede jaarringen op. Vrijwel alle fragmenten vertoonden grote gaten, de zogenaamde pofeffecten. Verder is een verkoolde pruimenpit (Prunus domestica) aangetroffen.1 Het is niet mogelijk te bepalen om welke pruimensoort het gaat. Monster 412, naast de weg Datering: onbekend Ook dit monster bestond voornamelijk uit eik, met mogelijk een enkel fragment es ( cf Fraxinus excelsior). Ook hier vertoonde een deel van de fragmenten thyllen (stamhout) en een deel had geen thyllen (spinthout). De eiken fragmenten vertoonden veel pofgaten, de (mogelijke) es vertoonde schimmelsporen. Een aantal fragmenten was niet te determineren en het is mogelijk dat het ook hier om delen van pitten gaat. De fragmenten waren echter te klein om dat te kunnen bepalen. Monster 47 Datering: einde 1e – helft 2e eeuw Dit monster bestond geheel uit els (Alnus glutinosa/incana). Zoals hierboven gezegd is het bij els veel moeilijker te bepalen of het om stam- of takhout gaat. Ook in dit monster was het aandeel van knoesthout behoorlijk groot. Een enkel fragment was aangetast door schimmel en insecten. Een groot deel was niet te determineren waarschijnlijk omdat dit bast en (vervormd) knoesthout betrof. In twee van de drie crematies is uitsluitend eik gevonden, op een enkel fragment es (?) na, in de derde crematie uitsluitend els. Omdat het aantal onderzochte fragmenten per crematie aan de lage kant is, kan niet worden uitgesloten dat ook andere soorten gebruikt zijn geweest, maar waarschijnlijk heeft het hoofdbestanddeel van het hout dat gebruikt is bij de crematies uit eik (monsters 205 en 412) bestaan en bij monster 47 uit els. Wat betreft de herkomst van het hout, moet men ervan uitgaan dat de els zeker van lokale oorsprong was. Uit de eiken fragmenten komt geen enkele aanwijzing dat het om geïmporteerd hout gaat. Bij aanvoer van ver verwacht men kwalitatief goed hout met lange rechte stammen. Het hout dat dendrochronologisch gedateerd wordt met Oostnederlandse of Duitse chronologieën heeft over het algemeen een fijnringig en 1
Determinatie Caroline Vermeeren
Quercus Quercus cf Fraxinus excelsior pitresten? TOTAAL
Alnus glutinosa/incana indet. Alnus glutinosa/incana indet. Alnus glutinosa/incana indet. Alnus glutinosa/incana indet. Alnus glutinosa/incana Alnus glutinosa/incana indet. TOTAAL
M.412/II M.412/V
M. 47/I
M.47
M.47/V M.47/VI
M.47/IV
M.47/III
M.47/II
M.412
M.205
M.205/III
houtsoort Quercus indet. Prunus domestica Quercus niet gedet. TOTAAL
vondstnr M.205/II
els els
els
els
els
els
eik eik es
pruim eik
Ned. Naam eik
stam
1
5
8
tak
1
1
Tabel 1. Resultaten houtskoolonderzoek Vel97
knoest
1
1
2 1 4
1
9
1 2
4 2
11
3?
spinthout? bast 1
2
5
indet.
12 1 11 2 1 2 5 6 4
7
1
2
4
4
71
16
41
N. fragm.
9 6 16 3 13 5 1 2 6 6 4
12 3 1
25
14 2
aantasting
1
1
8
3
4
2
8 1
20
pof
schimmel
1
1
(N jr : mm) 1:6
pruimenpit (N jr : mm) 1:5
opmerking (N jr :mm) 2:6;3:5;3:3
BIAXiaal 76 4
BIAXiaal 76
5
regelmatig jaarringenpatroon. De jaarringbreedtes voor zover die hier bekeken konden
worden, wijzen op een vrij onregelmatig jaarringenpatroon met soms brede tot heel brede ringen (sommige ringen hadden een breedte van 0,6 en 0,5 cm). Met betrekking tot het knoesthout in alle monsters kan het volgende gezegd worden. Knoesten zijn de hardste en meest compacte delen van het hout en hebben relatief gezien de grootste kans om bij verbranding bewaard te blijven. Het grote aandeel van knoesthoutfragmenten wijst op kwalitatief niet erg goed hout. Er moet echter op gewezen worden dat het aantal fragmenten te klein is om conclusies over de kwaliteit van het brandhout zonder voorbehoud te kunnen maken. Het elzenhout was niet zwaar aangetast door schimmel, noch waren veel ‘pof’effecten te zien. Dit zou betekenen dat geen sprokkelhout gebruikt is, maar dat het hout ook niet vers gekapt was. Mogelijk was het hout iets voorgedroogd. In monster 205 is ook een pruimenpit gevonden. Pruim is geen inheemse fruitsoort. Het kan hier gaan om een gedroogde of ingemaakte pruim, maar het kan ook een vers exemplaar geweest zijn. Er zijn tot nu toe op negen andere Romeinse vindplaatsen in Nederland pruimenpitten gevonden, telkens maar één enkel exemplaar. In tabel 2 worden de vindplaatsen aangegeven.2 Het is zeker dat de Romeinen gedomesticeerde variëteiten van vruchtboomsoorten, waaronder pruimen, in Noordwest Europa geïntroduceerd hebben (Cunliffe 1981). Bij onderzoek van snoeihout afkomstig van het terrein van een tweede-eeuwse Romeinse villa in Nijmegen is takhout gevonden dat waarschijnlijk van de pruimenboom afkomstig is (van Rijn et al. 1998). Pruimenbomen kunnen dus wel al in deze periode in Nederland in tuinen van villa’s zijn aangeplant. Tabel 2. Overzicht van Romeinse vindplaatsen in Nederland van pruimenpitten Vindplaatsen
Auteur
Oss-Ijsselstraat Valkenburg-Marktveld Nijmegen-castellum I Elst-Brienenshof Nijmegen-Canisiuscollege II Nijmegen-Canisiuscollege II Wijk bij Duurstede-De Horden Odoorn 1966 Nijmegen-Maasplein 1992/1993
Bakels 1980 Brinkkemper, O., ongepubliceerde gegevens Buurman, J., laboratoriumgegevens ROB 1984 Buurman, J., laboratoriumgegevens ROB 1989 de Hingh & Kooistra 1994 de Hingh & Kooistra 1994 Lange 1990 van Zeist 1968 Hänninen & Vermeeren 1997
Vergelijkingen met crematies uit andere Romeinse grafvelden in Nederland. Het is heel moeilijk deze gegevens te vergelijken met die van andere grafvelden in Nederland omdat het meeste onderzoek niet gepubliceerd is. Van het grafveld van Romeins Nijmegen is een publicatie in voorbereiding (H. van Enckevort). Het grafveld van Valkenburg-Marktveld is onderzocht door Karen Waugh en het houtgebruik is gerelateerd aan grafvondsten, maar ook dit onderzoek is nog niet gepubliceerd. Als botanische macroresten zijn in Valkenburg-Marktveld in de crematies linzen, tuinbonen, olijven, tarwe en gerst aangetroffen (Pals et al. 1989). Het grafveld van Cuyck is behandeld in de scriptie van Monique de Ridder, VU (verdere gegevens onbekend). Bij opgravingen ten behoeve van de aanleg van de spoortunnel onder de Maas in 1989/1990 door BOOR is o.a. een crematiegraf gevonden. De houtskool bestond hier 2
Alle gegevens behalve die van Nijmegen-Maasplein, zijn afkomstig van RADAR, de archeobotanische database.
BIAXiaal 76
6
voor het overgrote deel uit els met verder wat es. Er zijn ook zaden gevonden van rode kornoelje, hazelnoot en sleedoorn (Brinkkemper 1996). Ten slotte is bij opgravingen door BOOR bij Poortugaal in 1996 een Romeins grafveld gevonden waarvan twee crematiegraven op houtskool zijn onderzocht. Ook hier is het aandeel knoesthout-fragmenten hoog. De houtsoorten zijn els, cf els, es en cf berk, dus lokale soorten (Kooistra 1997). Er zijn hier geen botanische macroresten aangetroffen. Het gebruik van eik en els bij crematies Uit historische bronnen komt naar voren dat zowel de Germaanse stammen als de Romeinen om verschil in status en ritueel te benadrukken bij crematies verschillende houtsoorten gebruikten. Tacitus vermeldt in zijn boek ‘Germania’ het gebruik van speciale soorten door de Germanen bij de crematies van hun leiders en helden. Welke dat zijn, wordt niet vermeld. H. van Enckevort heeft het hout en houtskool bekeken uit het grafveld van Ulpia Noviomagus en de resultaten hiervan gerelateerd aan bijgiften. Hij trekt een voorzichtige conclusie over verschillen in houtgebruik bij arme en rijke graven (mondelinge mededeling van Enckevort). Het is volkomen onduidelijk, onder andere door het gebrek aan gepubliceerde gegevens of het verschil in houtsoort bij de hier onderzochte crematies iets te maken heeft met een verschil in ritueel, status of eventueel in geslacht van de overledene. Bijgiften De aanwezigheid van een pruimenpit in één van de crematies zou kunnen wijzen op het gebruik om vruchten als bijgiften te geven bij een crematie. In de crematies van Valkenburg-Marktveld zijn linzen, tuinbonen, olijven, tarwe en gerst aangetroffen die geïnterpreteerd zijn als bijgiften (Pals et al. 1989. In het Romeinse grafveld van Cambodunum (Kempten), Duitsland, zijn kastanjes, hazelnoten, vijgen en dadels gevonden (Willerding 1978). Pruimenpitten en het hout van de boom worden in Nederland voor het eerst in de Romeinse tijd gevonden. Misschien zou voor deze periode de pruim nog als een ‘exotische’ vrucht beschouwd kunnen worden en als zodanig als bijgift meegegeven zijn.
4.
Literatuur Bakels, C.C. 1980. De bewoningsgeschiedenis van de Maaskant I. Plantenresten uit de Bronstijd en Romeinse tijd gevonden te Oss-IJsselstraat, prov. Noord-Brabant. Brinkkemper, O., 1996. Op het spoor van de Romeinse Tijd. Archeobotanisch onderzoek aan monsters uit de Spoortunnel bij Rotterdam. BIAXiaal 16. Cunliffe, B.W., 1981: Roman Gardens in Britain. In: Elisabeth B. Macdougall & Wilhelmina F. Jashemski (eds.) Dumbarton Oaks Colloquium on the History of landscape Architecture VII. Washington. Hänninen, K. & C. Vermeeren, 1997. Exotische offers. Botanisch onderzoek aan kuilen uit de Romeinse Fortuna-tempel op het Maasplein in Nijmegen. BIAXiaal 51. Hingh, A.E. de & L.I. Kooistra 1994. Voedselresten, in: J.K. Haalebos. Opgravingen op het terrein van het voormalige Canisius College te Nijmegen, Jaarboek Numaga 41, 29-34. Kooistra, L.I., 1997: in: Otto Brinkkemper, Houtskool van een grafveld uit de Romeinse Tijd en botanische macroresten van sloten uit de Late Middeleeuwen te Poortugaal. BIAXiaal 43.
BIAXiaal 76
Lange, A.G. 1990. De Horden near Wijk bij Duurstede. Plant remains from a native settlement at the Roman frontier, a numerical approach. Pals, J.P., V. Beemster & A. Noordam, 1989. Plant remains from the Roman castellum Praetorium Agrippinae near Valkenburg (prov. of Zuid-Holland). Dissertationes Botanicae 133: 117-134. Rijn, P. van, K. Hänninen & C. Vermeeren, 1998. Hout van Nijmegen gebundeld. Houtonderzoek van de Romeinse vindplaats Weurtse Weg en de postmiddeleeuwse opgravingen van Hessenberg, Hezelstraat en Waalkade. BIAXiaal 70. Willerding, Ulrich, 1978. Die Pflanzenreste, in: Michael Mackensen: Das Römische Gräberfeld auf der Keckwiese in Kempten. Cambodunum Forschungen IV. Zeist, W. van 1968. Prehistoric and Early historic Foodplants in the Netherlands.
7