Holder de bolder door de middeleeuwse stad begeleidingsbrochure De leerlingen gaan op stap in de stad. Met behulp van een bolderkar met inhoud bezoeken ze verschillende belangrijke archeologische locaties. Ze verkennen en verwerven de geschiedenis van de stad aan de hand van oude foto’s, voorwerpen en teksten. In deze brochure wordt de tocht uitgelegd. Zo kan je als leerkracht de leerlingen op de hoogte brengen van de verschillende archeologische sites en belangrijke historische weetjes. Als leerkracht bepaal je dus voor een groot deel zelf de leerinhoud. Je kan dit ook eerst voorbereiden in de klas. We proberen jullie er eveneens op te wijzen wat belangrijk is. In de bolderkar zit een mapje voor de leerkracht met de vragen en antwoorden (in een duidelijk overzicht). In de werkboekjes zijn de A-vragen voor alle leerlingen, de B-vragen zijn iets moeilijker en hangen af van de graad van de klas.
= extra archeologische info
= oplossen van vragen
= zet de wandeling voort
= waar foto/prent ophangt of in kar zit
= locatie die je kan opzoeken op kaart van Sanderus (1644) die in de bolderkar zit
Archeologische wandeling, plattegrond:
1
De bolderkar wordt afgehaald in het stedelijk museum Op deze site is onze stad ontstaan. Gelegen aan de Dender was dit de ideale vestigingsplaats. Een tekst uit de 9de eeuw sluit hierbij aan. Extra info over deze site vindt u bij de “Extra archeologische info” op de 8ste en laatste locatie (zie pagina 17 )
Extra archeologische info Sinds begin jaren ’80 is Aalst actief op zoek naar sporen uit zijn verleden. Dirk Callebaut, archeoloog bij de toenmalige Nationale Dienst voor Opgravingen, voert in 1982 archeologisch onderzoek uit op de binnenkoer van het Oud Hospitaal. Samen met een studie van tal van historische bronnen stelt hij een theorie op over het ontstaan van Aalst. Tijdens deze jaren gebeuren in de binnenstad verschillende kleine noodopgravingen en tal van prospecties. De laatste jaren wordt er echter systematisch opgraven (onderzoek in de Molenstraat, Nieuwstraat, Sint-Jorisstraat, Peperstraat, …): van het kleinschalige tot het grote project van de Hopmarkt. En ook in de toekomst zal Aalst systematisch de bodem verder doorspitten.
De bolderkartocht start in de Burchtstraat.
1ste LOCATIE: BURCHTSTRAAT
Aan hek Dames van Maria: Prent van de burcht, uit ‘Iwein Van Aelst’, zit in de bolderkar.
A en B vragen Neem opa’s album (vak 1) en ga op zoek naar de foto van de plaats waar je nu staat. Wat is het verschil? Antwoord: de burcht is er niet meer, wel nog het oud-hospitaal en de fabriek “Syral Belgium”. De Denderarm werd dicht geworpen in de 20ste eeuw. B-vraag De huidige straat kreeg de naam Burchtstraat, naar de versterking die zich op deze plaats bevond. Op de oude kaart in de bolderkar staat deze ook afgebeeld, onder welke naam? Antwoord: Burchgravie van Aelst Op welke oever stond de versterking en wat staat er nu? Antwoord: rechteroever, Syral Belgium (het vroegere Amylum) Moeilijke woorden: versterking: een verdedigingssysteem zoals een muur of een wal.
Extra info Het "Eiland Chipka", zo heette in de volksmond het gebied tussen de oude en de gekanaliseerde Dender. Het was omgeven door de Dender. Chipka is een Bulgaarse bergpas, waar het orthodoxe Rusland in 1877 een overwinning behaalde op de heersende Ottomanen. Deze overwinning op als indringers ervaren heersers kende een grote weerklank in Europa. Zo ook in Aalst-fabriekstad langs de Dender, waar het gewone arbeidersvolk met de naamgeving "Eiland Chipka" uitdrukking wou geven aan zijn onvrede over de heersende sociale toestanden.
2
Bij het dichtwerpen van de Denderarm rond 1950, verdween het eiland en kwam het glucosebedrijf Amylum (het huidige Syral Belgium) in de plaats. De Eilandstraat en Iweinstraat verdwenen hierbij. Iwein van Aelst, gehuwd met de dochter van Diederik van de Elzas (Laurette), was een belangrijk politicus uit de 12de eeuwse geschiedenis van onze stad.
We stappen richting Oude Vismarkt, waar het stadsarchief staat.
2de LOCATIE: STADSARCHIEF
Aan het stadsarchief (aan raam dat uitkijkt naar het stedelijk museum): Prent van J.B. Luyckx: den wedergekomen Pierlala op de Oude Vismarkt.
Extra archeologische info Onderzoek op het bouwterrein van het stadsarchief Waar nu het stadsarchief staat, werd eind 1993 archeologisch onderzoek uitgevoerd. Een gouden munt uit de 6de eeuw werd aangetroffen op de oeverrand van de oorspronkelijke Dender. Het betreft een imitatie van een solidus met de afbeelding van de Byzantijnse keizer Justinianus I, die regeerde van 527 tot 565. Op de voorzijde staat binnen een parelrand een buste in vooraanzicht met helm en kuras, een speer op de schouder dragend. Op de keerzijde staat Victoria als engel met een lang kruis in de hand. De munt heeft een doorsnede van 20 mm en weegt 4.33 gram. De munt kan je in het museum bekijken. Er werd eveneens een duidelijk bewijs voor Romeinse aanwezigheid gevonden, namelijk een brandrestengraf. Het graf bestond uit een rechthoekige kuil met daarin een deel van de brandstapel en de crematieresten van de overledene, alsook enkele bijzettingen. Op basis van deze bijzettingen kan het graf gedateerd worden in de 2de-3de eeuw na Chr.
3
Een fraai kommetje op 3 pootjes werd samen met de overledene op de brandstapel geplaatst en vervolgens in het graf. De oudste marktplaats van Aalst Naar aanleiding van grote infrastructuur werken op de Oude Vismarkt en de Stoofstraat, werd besloten om er in 1998, onderzoek uit te voeren. In totaal werden 10 sleuven opengelegd. De Oude Vismarkt vormde de oudste marktplaats van Aalst. Ze is ontstaan naast de oude Karolingische domeinhoeve of Zelhof, het huidige Stedelijk Museum. Samen met de SintMartinuskerk vormden ze de kern van de vroeg-stedelijke handelsplaats die in de periode rond 1100 voor een eerste maal omwald werd. Het belangrijkste resultaat was de bevestiging van de aanwezigheid van een gracht rond het Zelhof. Deze gracht werd in de loop van de eeuwen een aantal maal deels opgevuld en opnieuw heruitgediept gepaard gaand met terreinophogingen die gebeuren op de Oude Vismarkt. Opmerkelijk was de vaststelling dat er nog een tweede gracht op de Oude vismarkt aanwezig was. Het betreft hier een ongeveer 7 m brede gracht die over een afstand van ongeveer 25 meter kon gevolgd worden. Deze gracht kende een complexe geschiedenis van vullingen en heruitdiepingen. De vochtige, humeuze opvullingspaketten bevatten grote hoeveelheden vondsten. Een andere reeks sporen die naast de grachten aan het licht kwamen waren leerlooierskuilen. Deze kuilen bevatten run, dit is gemalen eikenschors dat gebruikt werd bij het looien. Ook troffen we verspreid over het ganse terrein tientallen hoornpitten aan. Deze hoornpitten van runderen en geiten verwijzen naar de leerlooiersactiviteiten. De ongelooide dierenhuiden werden immers geleverd met een deel van de schedeldak waarop de hoorns zitten er nog aan vast. Ze dienden vermoedelijk als een soort kwaliteits- of garantiebewijs van de geleverde huiden. In het midden van de 14de eeuw verschijnen huizen op de Oude Vismarkt waarvan de geschiedenis kan gevolgd worden tot in de 16de eeuw. De buitenmuur van het woonblok bevond zich op het tracé van de vroegere Zelhof-omgrachting. In de 100 à 150 jaar dat dit woonblok er stond, gebeurden er tal van veranderingen en aanpassingen van de woningen. In de hoek van het vertrek werd in een kuiltje een babyskelet aangetroffen. Het gaat om een pasgeborene dat onder de vloer begraven lag. In hetzelfde vertrek werd nog een tweede babyskeletje gevonden maar het was ten dele verstoord. Hoe moeten we dit alles nu verklaren? Interessant is de passage uit een rekening uit 1483 waarin gesproken wordt over: '…an de nieuwbrugghe…tot der zeppe jeghen de stoofstraat'. De Oude vismarkt ligt in het verlengde van de stoofstraat waar in de middeleeuwen de openbare badplaatsen gesitueerd waren. Met de nederstove bedoelde men het laatste badhuis in de straat en de nieubrugghe verwijst naar de brug over de Dender die in de 14de eeuw werd aangelegd. De zeppe verwijst naar de restanten van de walgracht. Als we hier inderdaad met een badhuis te doen hebben is de aanwezigheid van grote ovens om water op te warmen meteen verklaard en de babygraven kunnen in verband gebracht worden met het prostitutiemilieu dat in deze stoven floreerde. Na de afbraak van het huizenblok op de Oude Vismarkt, wordt deze zone opnieuw een markt. In 1770 werd op deze plaats een overdekte vismijn gebouwd. Tijdens het onderzoek werden de bakstenen funderingen van deze 8-hoekige constructie aangetroffen. Met de heraanleg van het plein werd het tracé van vismijn in de straatbedekking weergegeven door middel van anders georiënteerde stenen.
4
A en B vragen Kijk in vak 2. Dit hebben archeologen op deze plaats gevonden. Maar … wat zit er nu eigenlijk in het potje? Antwoord: visgraten, viswervels De naam van deze plaats zegt al veel. Hoe heet dit plein? Antwoord: Oude Vismarkt Dit pleintje was een marktplaats. Op deze plek stond een gebouwtje. Zoek de sporen in de straatbetegeling. B-vraag Welke figuur uit de meetkunde vinden jullie terug, teken en benoem ze. Antwoord: 8-hoek
Moeilijke woorden: Archeologen: zijn mensen die onder de grond, in de bodem, op zoek gaan naar voorwerpen die onze voorouders nalieten. Zo komen we meer over onze voorouders te weten.
We stappen richting Stoofstraat.
3de LOCATIE:STOOFSTRAAT
In stoofstraat : miniatuur badhuis Valerius Maximus, deze prent zit in de bolderkar.
A en B vragen Hoe heet deze straat? Antwoord: Stoofstraat De straatnaam heeft niets te maken met een kachel. Aan de hand van het voorwerp in vak 3 en de afbeelding kan je afleiden wat dit wel was. a. restaurant b. wasserij c. badhuis
B-vraag In werkboekje B tekst van ‘stoof’
,,Men ghebiet dat deghene die stove houden, dat zy sullen houden de stove ghelyc hierna verclaert, dats te wetene, dat deene stoove zal houden der mannen dach en dander stove der vrouwen dach ghehouden heeft die sal den anderen dach houden der mannen dach, ende negheene manne gaende in de stove up den vrouwen dach, daer men de stove van der vrouwen houd, en desghelix dat ghene vrouw noch wyf gaen sal in de stove der mannen dach, daer men de stove houd van den mannen… maer de saterdach sal zyn ghemeene.’’ Stedelijk bestuur, 1423
5
Parafrase:
,,Men gebiedt dat diegene die stove houdt, dat zal doen zoals hierna wordt uitgelegd, namelijk: de ene dag moet een stove voorbehouden worden voor vrouwen, de andere stove dan voor mannen en omgekeerd. Op die dagen zullen geen mannen naar de stove voor vrouwen gaan, en geen vrouwen naar de stove voor mannen, maar op zaterdag mogen de stoven gemeenschappelijk worden gebruikt.’’ We hebben in het stadsarchief een oude tekst gevonden; deze vertelt ons meer over de stove. Mochten de mannen en vrouwen samen naar de stove? Antwoord: enkel op zaterdag Op welke dag van de week werd dit miniatuur gemaakt? Antwoord: zaterdag
Moeilijke woorden: een afbeelding in een middeleeuws handschrift.
Nu gaan we via de Pontstraat, Klapstraat, Lange Zoutstraat en Sint-Jorisstraat naar de Hopmarkt. Waar nu de uitleenwinkel van de CM is, werd in 2001 opgegraven (zie extra uitleg). Deze uitleg is facultatief, je kan zelf bepalen wat je er mee doet.
Extra archeologische info Een herberg in de St-Jorisstraat Tijdens het voorjaar van 2001 werd op het perceel tegenover de gebouwen van de christelijke mutualiteit een kort onderzoek verricht. Uit cartografische studie bleek dat deze zone in de laatmiddeleeuwse stad weinig bewoning kende. Op de hoek waar wij ons onderzoek verrichtten was slechts één gebouw, namelijk een herberg genaamd 'Den Wyngaert'. Er werden vier sleuven opengelegd. De oudste sporen waren een leemwinningskuil uit de 13de eeuw en enkele 14de eeuwse kuilen met verbande leem en dakpannen. Dit is afkomstig van woningen uit de 14de eeuw, ze verwijzen naar de grote stadsbranden van toen. Op deze percelen heeft tot voor de 19de eeuw nooit bewoning gestaan, het waren tuintjes. Op het perceel achter de herberg 'Den Wyngaert' werden enkele afvalkuilen gevonden met 16de eeuws huishoudelijk afval en 2 dierenskeletten van een hond en een kat. Een 18de eeuwse kuil bevatte honderden gebroken wijnflessen en wat huishoudelijk afval.
6
4de LOCATIE: HOPMARKT
Wandel tot aan de Werkwinkel (nr. 10A) en houdt halt onder de poort. Foto archeologische opgraving Hopmarkt zit in de bolderkar.
Extra archeologische informatie Hopmarkt: onderzoek maart 2004 tot december 2005 Gedurende enkele duizenden jaren bestond de Hopmarkt uit akkerland. Tot in de 12de eeuw behield ze deze functie. De oude stadsplannen tonen een gracht ten westen van het klooster, net binnen de tweede stadsomwalling van rond 1200. Waarschijnlijk stond hier in de 12de eeuw een pachthoeve, omgeven door een brede gracht. Na de opname van het terrein binnen de stadsmuren verloor de plek haar functie als akkerland en verschenen de eerste sporen van bouwactiviteiten. De oudste vermelding dateert uit 1313. Hier strekte zich de zogenaamde ‘Veemarktplasch’ uit, een drenkpoel voor het vee. De grote hoeveelheden afval uit de vullingen tonen aan dat de omwonenden de poel gebruikten als stortplaats. Naast talrijk huishoudelijk afval kwam veel slachtafval van runderen voor. Dit is niet verwonderlijk, het slachthuis bevond zich immers vlakbij, op de hoek van de Grote Markt, waar nu de Borse van Amsterdam staat. Uiteindelijk, rond 1500, werd de poel met puin dichtgeworpen. Mogelijk staat dit in verband met de komst van het klooster in 1497. Het plein werd kort daarna al voor de eerste maal met zandstenen kasseien verhard. De woningen op deze erven stonden aan de zijde van Veemarkt en aan de Korte Sint-Jorisstraat. Het betrof meestal nog lemen huizen, al dan niet in vakwerk. De ruime achtererven van deze woningen dienden steevast voor het begraven van allerhande afval en bevatten een schat aan informatie over de leefwijze van de bewoners. Ook kadavers van allerhande erfdieren werden aangetroffen, o.a. paarden, runderen, varkens en honden.
Het Karmelietenklooster Op voorspraak van Philips de Schone verkregen de paters Karmelieten uit Liedekerke in 1497 de toelating om zich te vestigen binnen de bescherming van de muren van de stad Aalst. De bouw van het klooster startte onmiddellijk, waarvoor de hier aanwezige huizen werden afgebroken. In 1503 kochten de paters de aanpalende omwalde site, gelegen naast de stadsmuur. Op deze plaats werd het kerkhof aangelegd, dat dienst deed tot het einde van de 18de eeuw. Reeds in 1498 betrokken de Karmelieten hun nieuw kloosterpand met éénbeukige bakstenen kloosterkerk (24.5 x 12.15 m). Bij de godsdiensttroebelen in de tweede helft van de 16de eeuw werd het klooster zwaar beschadigd. De kerk werd heropgebouwd en het woongebouw kreeg een uitbreiding. Een blikseminslag vernielde de nieuwe kerk reeds in 1605. De herstelling van het grotendeels afgebrande kerkgebouw geschiedde traag. Er kwam een groter exemplaar van 40 meter lang en 11 meter breed, dat aangevuld was met een vijfhoekig koor en een voorportaal met doksaal. Volgens de historische teksten bevatte het klooster een keuken, een infirmerie, een brouwerij, schuren en werkhuizen. De laatste bouwfase in de 18de eeuw omvatte ondermeer de aanleg van een pandgang, rondom de centrale tuin naast de kerk
Begraven bij de Karmelieten Uit de historische bronnen blijkt dat het Karmelietenklooster een gegeerde plaats was om zich te laten begraven. In de 18de eeuw maakte men een onderscheid tussen een begraving in het koor (voor de prijs van 25 tot 30 gulden), het schip (15 gulden), de pandhof (13 gulden) en het eigenlijke kerkhof. Het klooster had een eigen grafmaker in loondienst. In het niet verstoorde deel van de kerk, de pandhof en de pandgang werden 242 skeletten opgegraven.
7
In de kloosterkerk bevonden zich slechts 3 grafkelders. De eigenlijke begraafplaats was gelegen op de plaats van het huidige huizenblok tussen de Boterstraat en de Korte Nieuwstraat. Tot in de 18de eeuw werd veel belang gehecht aan de oriëntatie van het graf. Skeletten gelegen met het hoofd in het oosten zijn deze van priesters. Gewone burgers of paters lagen met hun hoofd in het westen. Eén van de grafkelders was van Pierre de Lannoye (+1510), ridder van het Gulden Vlies, en werd in 1941 vernield bij de aanleg van de commandopost in de kerkzone. Onder Frans bewind werd in 1797 het klooster afgeschaft. Verscheidene inwoners van de stad vormden een vereniging en kochten voor gezamenlijke rekening de gebouwen van de Karmelieten. In 1809 verwierf de stad Aalst de kloostergebouwen en maakte er woningen van. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd dit woonblok in het voormalige klooster afgebroken. De afbraak van de zijvleugel en de omvorming van de kloostertuin tot plein, beplant met lindebomen, gebeurde in 1804. Dit nieuwe plein kreeg de naam Botermarkt. In 1872 besliste de stad om op deze plaats een overdekte markthal neer te poten. Het publiek kon er iedere woensdag en zaterdag boter kopen. De markthal herbergde ook de groentemarkt. Ze bleef in gebruik tot in 1953, het jaar van afbraak. De kerk kreeg na de afschaffing van het klooster verschillende functies: vleeshuis, spinplaats, zondags- en muziekschool en tenslotte schouwburg. De lokale gezelschappen voerden hier regelmatig voorstellingen op. In 1935 liet burgemeester Nichels de schouwburg sluiten wegens bouwvalligheid. Een jaar later startte de afbraak van de voormalige kloosterkerk. Het is op deze plaats dat in 1941 een schuilkelder werd gegraven.
A en B vragen De Hopmarkt is nu een plein; Archeologen stelden vast dat dat niet altijd zo was. De foto toont de fundamenten van een gebouw. Neem de oude kaart en zoek naar wat hier vroeger stond. Antwoord: karmelietenklooster Het was een belangrijk gebouw. Neem het voorwerp uit vakje 4. Wat staat er op het zegel? Antwoord: Maria met kindje Jezus op de arm, staand op een maansikkel in een stralenkrans, omzoomd door gotische letters, bevat de tekst: S.VICARIAT.OSSICU.QUE.ALO(S)TEN.ORD.CARML B-vraag Neem opa’s album en zoek naar een foto van deze plaats. Jullie zien dat de kerk later een andere functie kreeg. Welke? ziekenhuis stadhuis schouwburg kazerne
Moeilijke woorden: Fundament of fundering = de basis van een gebouw
8
Via de Pieter van Aelst galerij stappen we naar de Peperstraat.
5de LOCATIE: PEPERSTRAAT
aan fietsenstalling: olieverfschilderij P. Snyers (1727), brood met patacons, prent zit in de bolderkar.
Extra archeologische info Patacons in de Peperstraat In het najaar van 2001 (5 tot 21 november) werd archeologisch onderzoek uitgevoerd op een perceel in de Peperstraat. Huis nummer 15 zou worden afgebroken om plaats te maken voor extra parkeerplaatsen. Uit bronnen wisten we dat er in de 17de en 18de eeuw pottenbakkers in dit deel van de stad aan de slag waren en mogelijk zouden deze activiteiten teruggaan tot in de middeleeuwen. Op de 17de eeuwse kaart van Sanderus zien we slechts één groot gebouw aan de andere zijde van de straat nl. Het St-Sebastiaanshof terwijl op de plaats waar ons onderzoek zich situeerde er alleen een boomgaard te zien is. De sleuf aan de straatzijde bevatte een dikke humeuze tuinlaag, waarvan het onderste deel 15 – 16de eeuws was. Onderin zat nog de restanten van een bakstenen muurtje, waarschijnlijk van een perceelsmuur. Op de koer van het huis werd een tweede sleuf gegraven. Naast enkele 20ste eeuwse structuren, waaronder een bizar perkje afgeboord met schapenbeenderen, werden een aantal afvalkuilen en afvalputten aangesneden,waarvan de oudste teruggaat tot de late 15de- vroege 16de eeuw. Twee afvalputten zijn te dateren in de 18de eeuw. Eén bevatte onder andere een theepot in steengoed, een kan en een kom. De andere was van baksteen. De vulling bestond uit meer dan honderden fragmentaire en volledige patacons. Patacons werden gebruikt om broden te versieren die ter gelegenheid van St-Maarten, Kerstdag, Nieuwjaar en Drie Koningen werden gebakken. De pijpaarde plaketten kunnen rond of ovaal zijn en werden soms beschilderd. De uitgebeelde onderwerpen kunnen zeer verschillend zijn: religieuze taferelen, florale en zoömorfe motieven, legenden en symbolen. Sommige waren versierd met St-Maarten, ruiters te paard en bloemen, andere met een ezel, schip of fruit. Uit enkele publicaties weten we dat patacons oa. geproduceerd werden in het Dendermondse en de streek van Zele. Toch menen we dat de hier aangetroffen patacons Aalsterse producten zijn. Uit de wettelijke passeringen weten we dat in 1777 een zekere Adriaen Frans Van Nuffel een huis 'met alle potbackersgereedschap daer toe dienende' verkoopt. Bovendien troffen we in de bewuste put een hoeveelheid klei aan die, en dat moet nog onderzocht worden, dezelfde witbakkende klei zou kunnen zijn waaruit de patacons vervaardigd worden. Ook werd in dezelfde put een glas gevonden met resten van de typische rode verf die gebruikt wordt voor het beschilderen van de patacons.
Vraag De vroegere naam van de Peperstraat, waar wij ons nu bevinden, is Sint-Sebastiaansstraat, genoemd naar het Sint-Sebastiaanshof van de schutters.
9
De archeologen zijn ook in deze straat geweest. In vakje 5 zit een wit schijfje; dat is een patacon. Kijk naar het schilderij, waarvoor werden patacons gebruikt? Antwoord: om een feestbrood te versieren
We wandelen via de Kattestraat naar de Grote Markt. Hier in de straat op je rechterkant, tussen de winkels “River Woods” en “Talking French” heb je nog zo’n historisch gebouw. Let op de vormgeving. Dit was vroeger een kapel. Als je op de Grote Markt komt, heb je rechts een ander belangrijk gebouw, nl. het Belfort.
Extra archeologische informatie Heilige Geest-kapel Uit historische bronnen weten we dat in 1368 door Lieven Godevaerts en zijn zoon Jan in de Kattestraat grond werd geschonken waarop een kapel werd gebouwd. In 1470 werd de kapel een eerste maal vergroot omdat ze te klein was. In de 20ste eeuw werd ze nogmaals uitgebreid. Aanvankelijk is het grondplan een eenvoudige rechthoek van 10 op 4 meter. Later werd het een parallellogram van 14 op 7 meter. In 1909 tenslotte werd de kapel uitgebreid tot 20 bij 7.2 meter. Tijdens archeologisch onderzoek in 1989 werden 2 graven ontdekt.
Belfort
Het Oud-Schepenhuis In feite gaat het om een geheel van drie gebouwen, nl. het schepenhuis, de belforttoren en het gebiedshuisje. Het Oud-Schepenhuis beheerst de Grote Markt op unieke wijze.
10
Schepenhuis en belforttoren Het in 1225 opgerichte schepenhuis van Aalst is het oudst bewaarde schepenhuis van de vroegere Nederlanden. Het werd opgetrokken in Ledische zandsteen om de zeven Schepenen van het Land van Aalst toe te laten hun administratief en rechterlijk ambt naar behoren uit te oefenen. De achtergevel toont een vroeggotisch profiel, kantelen en een trapgevel, terwijl de vensteropeningen van de benedenverdieping nog tot de Romaanse stijlperiode behoren. Toen de stad omstreeks 1380 verwoest werd door Gentenaren, brandde het schepenhuis gedeeltelijk af. Alleen de oostgevel bleef gespaard. Men begon met de wederopbouw van de westgevel in 1407. In de nacht van Aalst-kermis op 7 juli 1879 brandde na een vuurwerk een gedeelte van het Oud-Schepenhuis terug af. De schade was aanzienlijk. De heropbouw van de voorgevel gebeurde pas in 1886. De belforttoren zelf kwam er pas in 1460 en herbergt de bovengenoemde beiaard. Op de voorgevel van de belforttoren prijken twee halfverheven beelden die de Graven van Vlaanderen en de Graven van Aalst voorstellen. De voorgevel bevat tevens het opschrift "NEC SPE, NEC METU"("noch door hoop, noch door vrees"), een herinnering aan de inhuldiging van Philips II als Graaf van Aalst (1555) die deze spreuk tot zijn leuze maakte.
De beiaard De eerste beiaard werd in 1461 vervaardigd door meester Vranck uit Mechelen. Jan Zeeltman, ook een Mechelaar, goot de klokken. Het klokkenspel werd in 1714 helemaal vernieuwd door Jan Pauwels uit Gent en Jacob Page uit Geraardsbergen. Na de brand van 1879 werden de klokken hergoten en hun aantal van 38 naar 52 gebracht.
De kelders Onder het gebiedshuisje bereikt men via 23 brede trappen de kelders van het schepenhuis die gemakshalve crypte genoemd worden, ook al dienden ze nooit als grafkelder. Oorspronkelijk waren het lange tijd folterkamers, maar in de loop der tijden kenden ze nog verschillende andere bestemmingen. In 1778 leerde meester-katoenspinner Frans De Smet er behoeftige kinderen spinnen. Nog later verhuurde het stadsbestuur de onderaardse ruimten aan kooplieden. Nu worden deze kelders gebruikt als tentoonstellingsruimte.
Uurwerken en uurklokken Het uurwerk dateert van de 14de eeuw. In 1447 had de stad reeds haar eigen "horlogemeester". Jozef Bury herstelde het uurwerk in 1654. De uurklok, die vroeger in het torentje van het gebiedshuisje hing, werd alle dagen om 10 uur geluid door de torenwachter; men sprak dan ook van de aftochtklok. ‘s Nachts kondigde de torenwachter de uren aan met een hoornsignaal. Deze uurklok was tevens de oudste mechanische tijdsaanwijzer van de stad. Na verbeteringswerken omstreeks 1400 sloeg ze niet alleen het uur maar ook het halfuur. De klok bevond zich toen echter in de kerktoren, aangezien het schepenhuis de brandramp van 1385 nog niet te boven was gekomen en de herstellingswerken tot 1420 aansleepten.
Het gebiedshuisje Het gebiedshuisje, ook wel ’bretesque’ genoemd, ontleent zijn naam aan het oude gebruik waarbij de baljuw of de stadshouder er door de ramen voor het op de Grote Markt verzamelde volk de wetten afkondigde. Ook de vorst zwoer hier te gelegener tijd trouw aan de gemeentevrijheden. Het oorspronkelijk gebouwtje werd in 1543 volledig afgebroken. Het gebiedshuisje zoals het er nu staat is een heel fraaie aanbouw uit de laatgotische periode.
Vijf beelden tooien dit stenen relikwieschrijn van de vlamgotiek: De Gerechtigheid met de weegschaal in de hand, Karel V (het gebiedshuisje werd tijdens zijn leven opgetrokken),
11
Het Kind van Aalst (Dirk, de laatste Heer van Aalst, gestorven in 1166), Pieter Coecke (hofschilder van Karel V), Cornelius De Schrijver (letterkundige en dichter, schreef in het Latijn).
De Heilige Geest kapel
Het belfort
12
6de locatie: Grote Markt
ingang stadhuis (net voorbij de overdekte ingang; raam rechts aan de dienst Onthaal op de binnenkoer, aan hellend vlak ); prent landhuis 1780-1790.
Extra archeologische info In het achtergedeelte van het gebouw, vergaderde eertijds het Raadscollege van het Land van Aalst (de steden Aalst en Geraardsbergen en verder nog 172 entiteiten). Het oorspronkelijke 17e eeuwse gebouw werd in de 18e eeuw in zijn huidige vorm verbouwd. De kleur en de vormen van de rococogevel stralen levensvreugde en dynamisme uit. De versiering boven de deurpartijen bestaat uit rocaille motieven in steen en smeedijzer. De vroegere paardenstallen en het koetshuis van de Heren van Izegem worden nu eveneens als stadsdiensten gebruikt. De achterkoer werd vroeger nog gebruikt als decor voor openluchttoneel. Op de linkerzijgevel van de binnenkoer hangt de Aalsterse Roede (5,54 m). Het stadhuis zelf dateert uit 1830, is gebouwd naar plannen van architect Roeland en herbergt vooral de grote Stadsfeestzaal in neo-traditionele stijl. 12de tot 17de eeuwse structuren onder het Aalsterse stadhuis In het voorjaar van 1999 werd archeologisch onderzoek uitgevoerd op de binnenkoer van het stadhuis. Het voorste deel van de rechtervleugel van het Stadhuis zou volledig worden herbouwd om de Dienst Burgerlijke stand in onder te brengen. Twee sleuven, één aan de zijde van de binnenkoer en één in de kelder van het bestaand gebouw werden uitgegraven. Bij onderzoek kwamen verschillende beerputten aan het licht: Het onderzoek van de vondsten uit de beerput leverde boeiende informatie op over de leefcultuur van de bewoners van deze huizen op de Grote Markt. De diversiteit aan vondsten was groot: gebroken kookpotten, volledige kamerpotten die bij het ledigen per toeval in de put gesukkeld waren, glazen drinkbekers, een ijzeren braadpan, munten van Karel V, lederen schoenen en een ,,stillegang’’, een soort pantoffel voor binnenshuis, glas in lood, houten duigen van een kuip enz. Bovendien werd er ook een enorme hoeveelheid voedselafval teruggevonden, zowel van dierlijke als van plantaardige oorsprong. Aan de hand van de zaden en vruchten kon vastgesteld worden dat zich in het afval geen uitzonderlijk dure fruit- en groentesoorten bevonden en ook de resten van kruiden (prijzige producten in die tijd) waren eerder schaars. Het microscopisch onderzoek van de stuifmeelkorrels in deze beerput geven een gelijkaardig beeld. Wel werden pollen teruggevonden van de Cistus ladanifer, een plant uit het Middellandse Zeegebied waarmee men in de Middeleeuwen reukappels, reukbollen en welriekende paternosters maakte. Er kon ook worden vastgesteld dat de Aalsterse families langs de Grote Markt voornamelijk zoetwatervis aten. Dure soorten karpers, snoek of steur ontbraken en de gegeten zoetwatervis was meestel van eerder kleine visjes. Zeevis die diende aangevoerd te worden en dus duurder was door de transportkosten, kwam slechts in bescheiden mate voor. Huizen onder het stadhuis Eén van de vragen die de archeologen zich stelden, was wie deze beerput gebruikt had. In het stedelijk archief werden de Wettelijke Passeringen of Schepenboeken doorplozen om te kijken wie er rond 1500 op deze plaats op de Grote Markt woonde. Adellijke families zoals De Lannoy, de heren van Fresnoy en de hoge geestelijken zoals de abt van Affligem hadden er bezittingen. Ook Dieric Martens, grootvader van de drukker Dirk Martens, woonde er. Eveneens kon achterhaald worden dat zich op de plaats van het huidige stadhuis oorspronkelijk een drietal huizen bevonden: ,,De Borse, De Valcke en De Slotele’’. Deze werden door een poort gescheiden van een ander huis ,,De Lelye’’ die zich in ,,de kele’’ of ,,het gat’’ van de markt bevond.
13
In de oude archiefteksten kon worden gelezen dat er zich een ,,messinck’’ bevond op ’’tplaetsken’’ die gemeenschappelijk gebruikt werd door de bewoners van De Slotele, De Valcke en de Lelye. Naar het eigenlijke archeologische onderzoek op de binnenkoer van het stadhuis, werden ook de kelders van het huidige stadhuis onder de loep genomen. Tot verbazing van de archeologen kon worden vastgesteld dat de kelders van de hierboven opgesomde laatmiddeleeuwse huizen, nog vrijwel intact bewaard zijn en zo gezamenlijk de huidige kelderruimte van het stadhuis vormen!
A en B vragen Wat is de functie van het huidige gebouw? Antwoord: stadhuis Op deze plaats stond vroeger iets anders, wat? Kijk naar de prent. Antwoord: gewone burgerwoningen Op de binnenplaats zijn archeologen aan de slag geweest. Ze hebben er een 10-tal potten teruggevonden. Jullie vinden er zo één in vak 6 van de bolderkar. Wat is de functie van deze pot, de rebus kan je helpen.
+ V = P
E = O
Antwoord: pispot
We vonden deze pot terug in de beerput, waar hij werd geledigd. Naast gebroken huisraad, zaten hier ook visgraten en andere etensresten in. Een aantal dingen die we nu op ons bord krijgen, hadden ze toen niet.
Welke 3 horen hier niet thuis en waarom? Pruimen aardbeien tomaten frambozen Kervel druiven tarwe aardappelen Appel peer perzik kiwi erwten kersen bonen mispels hazelnoten => Deze werden pas ingevoerd bij de ontdekking van de nieuwe wereld (16de eeuw)
B-vraag Wie had in opa’s tijd hier eveneens een onderkomen? Zoek naar de foto in het album. Antwoord: de brandweer
14
We wandelen richting Sint-Martinuskerk.
de
7
locatie: Sint-Martinuskerk
Houdt halt in het portaal van de StMartinuskerk. Het krantenartikel uit ‘Het Nieuwsblad’ over de opgraving in de kerk zit in de bolderkar.
Extra archeologische info Noodonderzoek in de Sint-Martinuskerk Naar aanleiding van een verzakking van het St-Anna gestoelte in de kerk, werd besloten een kleine noodopgraving uit te voeren. De campagne liep van 9 december 1997 tot 14 januari 1998. De Sint-Martinuskerk was tot 1863 de enige parochiekerk te Aalst. Van de 6de tot de 8ste was het patronaat van Martinus erg in trek. Hij werd de schutsheilige van de domeinkerken van de adellijke heren. De kerk was gelegen nabij het Zelhof, de Karolingisch domeinhoeve aan de Dender. Het eerste bedehuis was vermoedelijk een eenvoudige zaalkerk met een oostelijk smaller koor. De huidige kerk is uitgevoerd in zandsteen en past perfect in de traditie van de Brabantse laatgotiek. De werken namen een aanvang in 1480 met de bedoeling een prestigieus kunstwerk neer te zetten. Als bouwmeesters werden o.a. Herman de Waghemakere en Laurens Keldermans aangetrokken. Het geheel duurde zo’n 200 jaar, enkel het koor, het transept en een stukje van het schip waren afgewerkt. Het grootste gedeelte van het kerkschip en de majestueuze toren bleven bij tekenwerk. Tijdens de opgravingen werden een 70 begravingen teruggevonden. Een aantal daarvan (27) werd in de kerk begraven. Ze worden gedateerd tussen 1655 en 1782, wanneer Keizer Jozef II de ter aarde bestelling binnen in de kerk verbood. De 7 kinderen en 20 volwassenen waren kistbegravingen. De skeletten van het onderliggende buitenkerkhof zijn niet zo goed bewaard omdat ze ouder zijn en eveneens lang onderhevig geweest zijn aan buitenomstandigheden. Deze worden gedateerd voor 1650, de bouw van de noordelijke kruisbeuk. Waarschijnlijk zelfs voor 1590, het begin van de derde bouwfase en waarbij men startte met de funderingen van de kruisbeuk. Tussen deze onderste begravingen werden een aantal interessante kuilen gevonden: één met een 25-tal scherven uit de 11de of 12de eeuw, een ander met bouwpuin. De zandstenen tegulae en fragmenten witte en roze kalksteen hieruit kunnen de afbraakresten zijn van een ouder kerkgebouw uit de Karolingische of Romaanse periode.
A en B vragen In de bolderkar zit in vak 7 een knipsel over de opgraving van de Sint-Martinuskerk. Kan je de plaats vinden waar de archeologen gegraven hebben? (sommige groepen zullen niet kerk niet binnen kunnen wegens begrafenis, huwelijk, … , deze vraag valt dan weg) Kijk naar de foto. Wat hebben ze hier gevonden? Antwoord: skeletten Niet iedereen had hier een plaatsje, wie dan wel? Antwoord: de rijke bevolking
15
B-vraag Zegt de uitdrukking ‘Geld stinkt’ je iets? Antwoord: rijken hadden geld en werden in de kerk begraven. Dode lichamen verspreiden een geur van ontbinding, vandaar dat men ze nog kon ruiken als men in de kerk was.
We wandelen nu naar het stedelijk museum. In het voorjaar van 2000 werd op de plaats waar nu een grote bloembak staat, een opgraving uitgevoerd. Deze info is facultatief.
Extra archeologische info Een 12de eeuwse stenen weg onder het Sint-Martensplein In het voorjaar van 2000 werd de zone rondom de Sint-Martinuskerk heraangelegd. Deze infrastructuurwerken omvatten ook de vernieuwing van de riolering en de waterleiding. Naar aanleiding van de bouw van een groot bloemenperk van 15 op 5 meter centraal op het SintMartensplein, werd archeologisch onderzoek voorzien. Het Sint-Martensplein vormt de verbinding tussen de op de top van een zandrug gelegen St.Martinuskerk en de iets meer dan 6 meter lager, aan de Dender gesitueerde Oude Vismarkt. Het hoogteverschil op het huidige straatniveau tussen de uiteinden van de 15 meter lange sleuf bedraagt ongeveer een meter. Het oudste spoor is een met wat steenslag verharde zone, waarschijnlijk een oud wegtracé. Parallel met de oudste wegverharding liep een grachttracé, op twee plaatsen onderbroken, mogelijk telkens aan de ingang van een erf dat op weg uitgaf. Later is de weg heraangelegd. Hiervoor werden boorden van drie tot vier meter lange boomstammen aangebracht, op hun plaats gehouden door tot één meter lange palen. Binnen deze afboording werd dan een verharding van steenslag en grotere kalkzandsteenbrokken gelegd, 10 tot 15 cm dik. De breedte van dit wegdek moet ongeveer 2,5 tot 3 meter bedragen hebben, zijnde een karbreedte. Na een nieuwe terreinophoging werd een nieuw wegdek aangelegd. Het was dubbel zo breed, en was afgeboord door grote, langwerpige op hun kant geplaatste kalkzandstenen. Het wegdek zelf bestond uit grote en kleinere, afgeronde kalkzandstenen, in een gele zandleem.
16
Er werd materiaal aangetroffen dat ten laatste in de vroege 13e eeuw gedateerd kan worden. Een controle van de rioleringswerken in de Onderwijsstraat en de aansluiting met het SintMartensplein bevestigde opnieuw de aanwezigheid van de gracht omheen het Zelhof/OudHospitaal. Opmerkelijk was de vondst van een ligger, steunende op een zware paal. Het gaat hier waarschijnlijk de aanzet van de brug over de gracht naar het Zelhof, die aansloot op de verharde bestrating. Deze kleinschalige opgraving bewijst het bestaan van een toegangsweg, die in de tweede helft van de 12e eeuw verhard was met natuursteen, en die aansloot op een brug naar het omgrachte Zelhof. Het feit dat de toegangsweg in deze periode nog een bijzondere aandacht krijgt toont aan dat het Zelhof dan nog een belangrijke rol speelt als (bestuurlijk?) centrum. Het Zelfhof geraakt in de eerste helft van de 13e eeuw in verval, en werd tenslotte in 1242 door gravin Johanna van Constantinopel aan het O.L.V.-Hospitaal geschonken.
8ste locatie: Stedelijk Museum
in het museum (begin Gastentafel onmiddellijk links voorbij de balie): reglement Oud-Hospitaal.
Extra archeologische info Algemeen Het gebouwencomplex Oud-Hospitaal werd op 19 juni 1991 definitief als historisch monument beschermd. De site waar het Oud-Hospitaal werd opgetrokken is de oudste kern van Aalst. Archeologisch onderzoek heeft bewijzen geleverd van menselijke aanwezigheid tijdens het Paleolithicum, de Romeinse en Merovingische periode. Voor bewijs van permanente bewoning op deze site dienen we te wachten tot de vroege Middeleeuwen. De oudste tekst die Aalst vermeldt dateert uit 868-869 en geeft een beschrijving van de domeinen of villae die in het bezit van de abdij van Lobbes in Henegouwen waren. Onder die landgoederen ressorteerde de villa Alost. Van hieruit ontwikkelt de stad zich stelselmatig verder. In februari 1242 staan Johanna van Constantinopel en haar man Thomas van Savoye de grond van het oude ‘Zelhof’ af, dat intussen in hun handen is gekomen, om er een nieuw hospitaal te bouwen. In juni 1242 schenken de Schepenen van Aalst de graanhalle aan dit hospitaal waardoor een belangrijke bron van inkomsten verzekerd wordt. De eerste bouwfase van het gebouwencomplex omvat een kapel, een ziekenzaal en een klein kloostergebouwtje. De kapel zal in de volgende eeuwen herhaaldelijk vergroot en verbouwd worden, en tevens zullen nieuwe ziekenzalen en een groter klooster gebouwd worden. Het huidige complex dateert grotendeels uit de vijftiende tot zeventiende eeuw, met aanpassingen en verbouwingen uit de achttiende en negentiende eeuw. In de negentiende eeuw werden nog enkele ziekenzalen, een pastoorswoning en een dispensarium bijgebouwd. In het OudHospitaal zoals het tot ons is gekomen, zijn verschillende duidelijk te onderscheiden onderdelen waar te nemen. Centraal ligt de georiënteerde, éénbeukige kapel; aan de noordzijde verrijst het kloosterpand, met gesloten kloostergang en twee woonvleugels, een oostelijke en een noordelijke; aan de zuidkant van de kapel is de vrouwenziekenzaal aangebouwd, die aan de oostzijde, en langsheen de oude Denderloop, haaks is verbonden met de mannenziekenzaal. Al deze gebouwen, die minstens uit de zeventiende eeuw dateren, zijn opgetrokken in een gebruikelijke Vlaamse bak- en zandsteenstijl en afgedekt met natuurleien. Aan de Oude Vismarkt zijn twee duidelijk te onderscheiden gebouwen gelegen, een neoclassicistisch gedeelte uit 1843 en een neogotisch deel uit 1883.
17
Dit gedeelte gaf aansluiting langs een poort, (thans gesloopt en vervangen door een hek) tot de neogotische apotheek/dispensarium. Waar nu de schoolgebouwen verrijzen, stonden vanaf de zeventiende eeuw kleine woningen, de brouwerij en bijgebouwen, en strekten zich de boomgaard en de tuinen uit. In 1899 worden de gebouwen door de kloosterzusters en het hospitaal verlaten voor een ruime en moderne nieuwbouw aan de overzijde van de Dender (site Hertshage). Sindsdien worden de oude gebouwen voor uiteenlopende doeleinden gebruikt.
De 13e eeuwse ziekenzaal van het Oud-Hospitaal In samenwerking met de Stad Aalst en het vroegere IAP werd in het najaar van 1999 archeologisch onderzoek verricht in de 17e-eeuwse ziekenzaal van het Oud-Hospitaal. Aanleiding was de renovatie van het gebouw. De aanleg van vloerverwarming maakte onderzoek noodzakelijk, vermits tot op een halve meter onder het oppervlakte de grond zou worden afgegraven. Op vier plaatsen kwamen twee meter brede sondagesleuven, die we tot op de moederbodem zouden uitgraven. Al vlug bleek dat in het oostelijk deel van de zaal oudere vloerniveaus lagen, terwijl in de rest van de zaal geen enkel vloerniveau bewaard gebleven was. Het archeologisch onderzoek leverde heel wat informatie op over de ruimtelijke ontwikkeling van deze zone en over de geschiedenis van de bebouwing. Pas vanaf de tweede helft van de 12e eeuw werd het gehele terrein binnen het gebouwencomplex van het Oud-Hospitaal in gebruik genomen. Grote hoeveelheden aarde werden aangevoerd om een deel van de winterbedding van de Dender op te vullen. Ter hoogte van de kadelijn, die geplaatst werd op 20 meter van de oorspronkelijke oever, was het opvullingspakket ongeveer 2,20 meter dik. Johanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen en Henegouwen, schonk in 1242 de gronden van het vroegere Zelhof aan het Onze-Lieve-Vrouw-hospitaal, waarbij men kort daarna met een nieuwbouw startte. Het ging om een langwerpige zaal van ongeveer 22 meter lang en 5,5 meter breed, waarvan de fundering bestond uit kalkzandsteen.
18
De zijde aan de Dender, dat in het water stond, was mooi afgewerkt aan de hand van zorgvuldig gekapte en gestapelde blokken kalkzandsteen. De breedte van de fundering (45 cm) toont aan dat deze oudste ziekenzaal nooit volledig in natuursteen was opgetrokken. De vulling van een reeks 14e eeuwse kuilen binnen het gebouw en een bijhorende puinlaag erbuiten bestond uit de resten van een afgebrand gebouw – honderden dakpanfragmenten en brokken verbrande leem – die duidelijk afkomstig waren van een vakwerkbouw. Deze gegevens tonen aan dat het oorspronkelijk hospitaal bovengronds in vakwerk was opgetrokken. Na de brand in het midden van de 14e eeuw werd de ziekenzaal heropgetrokken in baksteen, met hergebruik van de natuurstenen fundering. Dit ging samen met een uitbreiding in oostelijke richting, waarbij opnieuw een deel van Dender werd opgevuld, tot op de huidige rooilijn aan de Burchtstraat. Het betrof een aanbouw in baksteen van 10 meter lang en 4,80 meter breed, voorzien van een leemvloer en een betegelde haardplaats. In een latere fase werd de haard verplaatst naar de gemeenschappelijke muur met de grote zaal en werd er een tegelvloer gelegd. Dit vertrek was met een 70 cm brede deuropening verbonden met de grote zaal. Blijkens de cartografische bronnen is de eerste hospitaalzaal verdwenen in de tweede helft van de 16e eeuw, 50 tot 75 jaar voor de bouw van de nu nog bestaande hospitaalvleugel naast de kapel. Vanaf het oudste stadszicht van Van Deventer, die zijn plans maakte tussen 1540 en 1575, en zijn opvolgers Hoogenbergh, Braum en Guicciardini (tussen 1576 en 1588) tot De Dijn in 1629, is er naast de O.L.V.-kapel geen ziekenzaal afgebeeld. Pas op het stadsplan van Sanderus uit 1644 is het nieuwe gebouw te zien. Deze “verdwijning” houdt mogelijk verband met de godsdiensttroebelen van de 16e eeuw, waarbij heel wat religieuze gebouwen in Vlaanderen werden vernield en afgebroken.
A en B vragen Dit is het einde van onze tocht. We staan opnieuw aan het museum. Kijk naar de lijst, welke functie had dit gebouw vroeger? Antwoord: hospitaal Waarvoor diende het voorwerp in vak 8? a. theepot b. drinkpotje c. gietertje B-vraag Een vraagje over het strenge reglement. Wat mochten de bezoekers niet meebrengen? Antwoord: eetwaren, fruit, lekkernijen, drank, kranten, boeken, … A en B vragen Neem opa’s album. Nu worden de zieken geholpen door verpleegsters, maar wie verpleegde hen vroeger? Stap hierbij ook eens tot in de huidige museumzaal, de vroegere ziekenzaal. Antwoord: kloosterzusters
Bibliografie: te verkrijgen in het stedelijk museum Aalst, Archeologie en Archief. ( 5 euro) Vlekken en kruimels. (12.5 euro)
’t Gasthuys - Stedelijk Museum Aalst, Oude Vismarkt 13, 9300 Aalst, 053 72 36 02/ www.aalst.be/museum
[email protected]
v.u. Christophe D’Haese, p.a. stadhuis, Grote Markt 3, 9300 Aalst, tel. 053 77 93 00
19