Hogeschool INHOLLAND Opleidingen: Croho: Varianten: Locaties: Visitatiedatum:
Fiscale Economie en Financial Services Management, hbo-bachelor; 34414 (FE), 34409 (FSM) voltijd (FE), voltijd en deeltijd (FSM) Rotterdam (FE), Rotterdam, Den Haag, Amsterdam/Diemen (FSM) 13 september 2007
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, december 2007
2/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Inhoud
3
Deel A: Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per facet en onderwerp
5 7 7 9 11 12
Deel B: Facetten Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding Onderwerp 2 Programma Onderwerp 3 Inzet van personeel Onderwerp 4 Voorzieningen Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Onderwerp 6 Resultaten
15 16 19 35 40 45 50
Deel C: Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5:
55 56 63 67 68 70
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal Domeincompetenties
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
3/70
4/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
5/70
6/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Fiscale Economie en de opleiding Financial Services Management van Hogeschool INHOLLAND heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is begonnen in augustus 2007, toen het zelfevaluatierapport bij NQA is aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek heeft het panel de opleidingen gevisiteerd op 13 september 2007. Het panel bestond uit: De heer drs. H.M.H. Reumkens (voorzitter en domeinpanellid); De heer drs. L.W. Velt (domeinpanellid); De heer R.R.P. Stigter (studentpanellid); De heer drs. G.J.H. Vermeulen (NQA-auditor); Mevrouw E.J. Stolp (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (22 augustus 2005). Het panel beschikt over relevante werkvelddeskundigheid en over vakdeskundigheid. Onder vakdeskundigheid wordt verstaan het vertrouwd zijn met de meest recente ontwikkelingen en vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op het niveau/oriëntatie van de te beoordelen opleiding. Daarnaast beschikt het panel over onderwijsdeskundigheid, studentgebonden deskundigheid en visitatiedeskundigheid (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) conform het voorschrift van de NVAO. Uitzondering hierop is facet 2.6, als gevolg van aanvullende instructies van de NVAO wordt hier het oordeel voldaan of niet voldaan gegeven. Dit Facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
Hogeschool INHOLLAND is één van de grootste hogescholen van Nederland. Hogeschool INHOLLAND is in 2002 ontstaan na een fusie van vier hogescholen. De fusiepartners waren Hogeschool Alkmaar, Hogeschool Haarlem, Hogeschool Holland en Ichthus Hogeschool/Hogeschool Delft. Er staan bij hogeschool ruim 36.000 studenten ingeschreven en er werken ongeveer 2.800 medewerkers. INHOLLAND heeft vestigingen in plaatsen als
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
7/70
Alkmaar, Amsterdam/Diemen, Delft, Den Haag, Dordrecht, Haarlem en Rotterdam. De centrale diensten zijn gevestigd in Den Haag, Haarlem en Hoofddorp. De hogeschool biedt verspreid over de Randstad onderdak aan ruim 100 bachelor- en masteropleidingen. De opleidingen zijn organisatorisch ondergebracht in schools. INHOLLAND kent zestien schools, elk gekoppeld aan een kennisdomein. Iedere school wordt geleid door een directeur. De directeuren vormen het eerstelijnsmanagement en rapporteren aan het college van bestuur. Richtinggevend voor de gezamenlijke strategie van de schools en de daarin opgenomen opleidingen zijn de instellingsplannen Grenzeloos en dichtbij (2003-2006) en Samen werken aan de kennis van morgen (2006-2010). Het onderwijsconcept is vastgelegd in de publicatie Backbone Inbeeld (2003). In de onderwijsvisie van INHOLLAND staat centraal dat studenten door middel van competentiegericht onderwijs worden voorbereid op hun beroepsleven door niet alleen het ontwikkelen van kennis, maar ook vaardigheden en houding die studenten nodig hebben in hun beroepsleven. INHOLLAND leert studenten ondernemend te zijn: zelf initiatief te nemen, zich verantwoordelijk te voelen voor resultaten, sociaal competent te zijn en een nieuwsgierige en innoverende houding te hebben. Afgestudeerden moeten niet alleen hun vak beheersen, maar het ook kunnen uitoefenen. In de periode 2006/2010 zet INHOLLAND in op vijf speerpunten: de integratie van kennis, onderzoek en praktijk; de verdere professionalisering van de eigen organisatie; de focus op inhoudelijke thema s; de banden met de regio s en internationale oriëntatie. Deze speerpunten staan centraal in het instellingsplan Samen werken aan de kennis van morgen (2006-2010). De opleidingen Fiscale Economie (FE) en Financial Services Management (FSM) maken samen met andere economische opleidingen deel uit van de Schools of Economics. Er zijn vijf Schools of Economics, namelijk in Alkmaar, Amsterdam/Diemen, Haarlem, Den Haag en Rotterdam. De Schools of Economics worden per locatie geleid door een directeur. De directeur vormt samen met de programmadirecteur en de opleidingsmanagers het managementteam van de School. De managementteams van de vijf Schools of Economics werken inhoudelijk en organisatorisch met elkaar samen. In de schools zijn de opleidingen gegroepeerd in clusters. De opleidingen Fiscale Economie en Financial Services Management maken samen met de opleidingen Accountancy en Bedrijfseconomie deel uit van het cluster Finance. Op alle locaties is een opleidingsmanager eindverantwoordelijk voor de opleidingen binnen het domein finance. De vier opleidingen binnen het domein finance hebben een gemeenschappelijke locatieoverstijgende centrale curriculumcommissie. Deze is samengesteld uit docenten van de vier opleidingen van het cluster Finance van alle locaties. De opleiding FE wordt alleen in voltijdse vorm op de locatie Rotterdam aangeboden. De opleiding FSM wordt in twee vormen aangeboden: voltijd en deeltijd. Echter niet iedere vorm komt in elke vestigingsplaats voor. In Den Haag en Amsterdam/Diemen worden zowel de voltijdse als de deeltijdse vorm aangeboden; in Rotterdam alleen de voltijdse vorm.
8/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
In het studiejaar 2006/2007 stonden bij de opleiding FE 82 studenten ingeschreven. Bij de opleiding FSM studeerden in totaal 550 studenten (254 in Amsterdam/Diemen, 133 in Den Haag en 163 in Rotterdam). De opleiding FE is pas in 2002 van start gegaan; de eerste studenten zijn zomer 2006 afgestudeerd. De opleiding FSM bestaat vanaf 1996. De opleidingen FE en FSM beschikken elk over een eigen studieprogramma. Dit programma geldt voor alle studenten (voltijd en deeltijd), ongeacht de locatie. Uitgangspunt voor de vormgeving van de studieprogramma s is het door Hogeschool INHOLLAND gekozen majorminormodel. Volgens deze opzet bestaan de opleidingen FE en FSM uit een major met een studielast van 120 credits en enkele minors. De studenten van de opleidingen FE en FSM doorlopen dezelfde major: de major Finance. Hogeschool INHOLLAND heeft vier opleidingen onder deze brede major gepositioneerd. Naast de opleidingen FE en FSM zijn dat Accountancy en Bedrijfseconomie. Studenten van de opleidingen FE en FSM volgen naast de major Finance de verplichte specialisatieminor. De verplichte specialisatieminor heeft een studielast van 60 credits. De specialisatieminors FE en FSM zijn opleidingsspecifiek ingevuld en vooral gericht op de kwalificaties die vereist zijn voor de beroepsuitoefening. Daarnaast worden differentiatieminors onderscheiden. De differentiatieminor is een samenhangend geheel van onderwijseenheden met een omvang van 60 credits met het accent op de ontwikkeling van gewenste persoonlijke competenties. In het derde en vierde studiejaar maakt de student een keuze uit het totale aanbod van differentiatieminors. Een differentiatieminor kan bestaan uit (1) een verdere verdieping van het beroep waarvoor de studenten worden opgeleid, (2) een verbreding om de eigen kennis en beroepskwalificaties te verbinden met competenties uit andere domeinen of (3) een doorstroomprogramma dat voorbereidt op een masteropleiding binnen of buiten de hogeschool. Studenten zijn vrij in de keuze van de differentiatieminors; voorwaarde is wel dat de keuze aansluit op de rest van het programma en op de eigen ambities van de student. Daarbij moet duidelijk zijn welke competenties de student kan verwerven met de keuze die hij maakt. De student wordt bij zijn keuze gecoacht door zijn studieloopbaanbegeleider en legt zijn keuze voor aan de examencommissie. Hogeschool INHOLLAND certificeert afgestudeerden van de opleidingen FE en FSM met een getuigschrift Bachelor of Economics. 1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleidingen FE en FSM door het panel verliep volgens de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. Het onderzoek vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase.
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
9/70
De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid (de validatie) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Vervolgens hebben de panelleden zich in augustus en september inhoudelijk voorbereid op het bezoek. Zij bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens de voorbereidende vergadering op woensdag 5 september is het bezoek door het panel concreet voorbereid. Het bezoek aan de opleidingen heeft plaatsgevonden op donderdag 13 september 2007. Het bezoek heeft plaatsgevonden op de locatie Den Haag. De opleidingen FE en FSM hebben in het zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiezen. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen de domeinspecifieke kaders (en de opleidingsprogramma s) zijn gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement, docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek heeft het panel ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel ruimte ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleidingen is beoordeeld. Met deze rapportage kunnen de opleidingen accreditatie aanvragen bij de NVAO. In het facetrapport wordt door NQA gerapporteerd op facetniveau, In het onderwerprapport wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleidingen als geheel gegeven. De opleidingen hebben begin november 2007 een concept van beide rapporten ontvangen voor een controle op feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in december 2007. Het visitatierapport is eveneens in december 2007 ter beschikking gesteld aan de hogeschool.
10/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleidingen FE en FSM leggen en de domeinspecifieke kaders. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport. Daar waar een argumentatie/beoordeling voor de deeltijd afwijkt van de voltijd, is dit expliciet vermeld. Indien niet vermeld, gelden voor de deeltijdse vorm dezelfde argumentatie/oordelen als voor de voltijdse vorm, aangezien de deeltijdse vorm inhoudelijk voornamelijk is gebaseerd op dezelfde module-inhouden als de voltijdse vorm. Volgorde en onderwijsmethodieken kunnen daarbij verschillen. Dit geldt ook voor de opleidingen op de verschillende locaties.
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
11/70
1.5
Oordelen per facet en onderwerp
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet
FE vt Rotterdam
Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen Voldoende 1.2 Niveau bachelor Goed 1.3 Oriëntatie HBO bachelor Goed Totaaloordeel Positief Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen HBO Voldoende 2.2 Relatie doelstellingen en Goed inhoud programma 2.3 Samenhang in Goed opleidingsprogramma 2.4 Studielast Voldoende 2.5 Instroom Voldoende 2.6 Duur Voldaan 2.7 Afstemming tussen Voldoende vormgeving en inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Voldoende Totaaloordeel Positief Onderwerp 3 Inzet van personeel 3.1 Eisen HBO Goed 3.2 Kwantiteit personeel Voldoende 3.3 Kwaliteit personeel Goed Totaaloordeel Positief Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen Goed 4.2 Studiebegeleiding Voldoende Totaaloordeel Positief Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten Goed 5.2 Maatregelen tot verbetering Voldoende 5.3 Betrekken van medewerkers, Onvoldoende studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel Positief Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerd niveau Voldoende 6.2 Onderwijsrendement Voldoende Totaaloordeel Positief
12/70
FSM vt Rotterdam
FSM vt/dt Amsterdam/ Diemen
FSM vt/dt Den Haag
Voldoende Goed Goed Positief
Voldoende Goed Goed Positief
Voldoende Goed Goed Positief
Voldoende Goed
Voldoende Goed
Voldoende Goed
Goed
Goed
Goed
Voldoende Voldoende Voldaan Voldoende
Voldoende Voldoende Voldaan Voldoende
Voldoende Voldoende Voldaan Voldoende
Voldoende Positief
Voldoende Positief
Voldoende Positief
Goed Voldoende Goed Positief
Goed Voldoende Goed Positief
Goed Voldoende Goed Positief
Goed Voldoende Positief
Goed Voldoende Positief
Goed Voldoende Positief
Goed Goed Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende
Goed Voldoende Voldoende
Positief
Positief
Positief
Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Positief
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Doelstellingen opleiding Het facet Domeinspecifieke eisen is voor beide opleidingen voor alle locaties en varianten beoordeeld als voldoende, de beide andere facetten zijn als goed beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Programma Het facet Duur is als voldaan beoordeeld, de facetten Relatie doelstellingen en inhoud programma en Samenhang in opleidingsprogramma als voldoende en de overige facetten zijn als goed beoordeeld. Deze oordelen zijn gelijk voor de beide opleidingen, voor alle locaties en varianten. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Inzet van personeel Het facet Kwantiteit personeel is als voldoende beoordeeld, de andere facetten zijn als goed beoordeeld. Deze oordelen zijn gelijk voor de beide opleidingen, voor alle locaties en varianten. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Voorzieningen Het facet Materiële voorzieningen is als goed beoordeeld. Aan het facet Studiebegeleiding is de kwalificatie voldoende toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief. Interne kwaliteitszorg Het facet Evaluatie resultaten is als goed beoordeeld, het facet Maatregelen tot verbetering is als voldoende beoordeeld. Deze oordelen zijn gelijk voor de beide opleidingen, voor alle locaties en varianten. Het facet Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld is voor de opleidingen FE en FSM in Rotterdam (voltijdvariant) als onvoldoende beoordeeld. Dit facet is voor de overige varianten en locaties van FSM beoordeeld als voldoende. Het panel heeft een onvoldoende toegekend aan het facet Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld voor de opleidingen FE en FSM te Rotterdam omdat er ten tijde van het visitatiebezoek geen beroepenveldcommissie actief was. In oktober 2007 heeft de nieuwe opleidingsmanager actie ondernomen en hebben verschillende werkveldvertegenwoordigers uit de regio Rotterdam hun medewerking toegezegd. Er is een bijeenkomst gepland in januari 2008. Op grond van deze concrete plannen oordeelt het panel positief over het onderwerp. Op grond van deze overwegingen is het oordeel op het onderwerp positief. Resultaten De beide facetten van het onderwerp Resultaten zijn als voldoende beoordeeld. Deze oordelen zijn gelijk voor de beide opleidingen, voor alle locaties en varianten. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleidingen derhalve positief.
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
13/70
Totaaloordeel Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan blijkt dat de opleidingen op de zes de onderwerpen positief scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleidingen FE en FSM van Hogeschool INHOLLAND positief is.
14/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
15/70
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
Voldoende
Criterium: - De eindkwalificaties van de opleidingen sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding Financial Services Management (FSM) baseert zich op het landelijke beroeps- en competentieprofiel Financial Services Management. Dit profiel is in 2001 tot stand gekomen in samenwerking met het beroepenveld en het landelijk opleidingsoverleg FSM en opgenomen in het register van de HBO-raad. De opleiding Fiscale Economie (FE) baseert zich op het landelijke beroeps- en competentieprofiel De hbo (bachelor) fiscalist. Dit profiel is in 2003 tot stand gekomen in samenwerking met het beroepenveld en het landelijk opleidingsoverleg FE en opgenomen in het register van de HBO-raad. In 2006 is het profiel herzien. De opleidingen FSM en FE van Hogeschool INHOLLAND hebben opleidingsprofielen ontwikkeld in samenspraak met het afnemend werkveld, gebaseerd op de landelijke profielen, het onderwijsconcept van de hogeschool en het opleidingsconcept van de Schools of Economics. In deze opleidingsprofielen zijn 21 gezamenlijke beroepscompetenties beschreven in de competentiekaart Finance. Hiermee worden de landelijke competenties van FE en FSM volledig afgedekt, hetgeen de opleidingen aantonen aan de hand van een overzichtstabel. Zo dekt de Finance-competentie de beginnende financiële dienstverlener is in staat adviezen te geven zowel ter ondersteuning van de bedrijfsvoering in profit- en non-profit organisaties als ter ondersteuning van financiële adviezen in de privé-sfeer de FSM-competentie de beginnende financiële dienstverlener is in staat particuliere en zakelijke klanten naar tevredenheid te adviseren en de FE-competentie de beginnende fiscalist is in staat op basis van relevante actuele fiscale nieuwsbronnen en jurisprudentie de cliënt te informeren omtrent zijn fiscale positie . De competentiekaart Finance is een vertaling in onderwijstermen van wat het werkveld vraagt van startende beroepsbeoefenaars. De 21 Finance-competenties zijn verdeeld over zeven competentiegebieden: voor de klant, met de klant, interne processen, mens in de organisatie, omgeving en organisatie, werken aan eigen professionaliteit en werken aan de professionalisering van de beroepsgroep. Deze zeven gebieden zijn op hun beurt ondergebracht onder drie rubrieken: werken met afnemers (zij), werken aan de organisatie (wij) en werken aan jezelf (ik). De 21 Finance-competenties gelden voor de opleidingen FSM, FE, Accountancy en Bedrijfseconomie, die samen de brede major Finance vormen. In vergelijking met de landelijke profielen heeft de opleiding FSM meer aandacht voor het ontwikkelen van kennis van dienstverleningsprocessen, het analyseren en beoordelen van
16/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
informatiesystemen en maatschappelijk bewust handelen. De opleiding FE is in vergelijking met het landelijk profiel meer gericht op het ontwikkelen van kennis op gebied van werken met de klant en het analyseren, hanteren en beoordelen van informatiesystemen. De vier opleidingen van het cluster Finance van de Schools of Economics hebben een gemeenschappelijke locatieoverstijgende beroepenveldcommissie (BVC). Daarnaast is er sprake van BVC s per locatie. De doelstellingen van de BVC zijn borging van de praktijk in het onderwijs, afstemming van het buitenschoolse curriculum, actualisering van het opleidingsprofiel en het curriculum en het signaleren van trends en ontwikkelingen in de branche. Uit de verslagen van de BVC s die de opleidingen ter inzage hebben gelegd, blijkt dat de commissies de Finance- competenties en de opleidingsspecifieke minorcompetenties hebben besproken en hebben ingestemd met deze competenties. Het panel heeft geen vergelijking aangetroffen met de doelstellingen van soortgelijke opleidingen in het buitenland. Gezien de aard van het werkveld vindt het panel dit wel relevant. Vanwege deze kanttekening kent het panel aan dit facet het oordeel voldoende toe.
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criterium: - De eindkwalificaties van de opleidingen sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Om het hbo-niveau te definiëren hanteren de opleidingen zowel de vijf Dublin descriptoren als de tien generieke hbo-kwalificaties van de Commissie Franssen. In een tabel hebben de opleidingen de Dublin descriptoren, de generieke hbo-kwalificaties en de Finance-competenties naast elkaar gezet. Hieruit valt op te maken dat bijvoorbeeld de Dublin descriptor communicatie aansluit bij de generieke kwalificaties sociaalcommunicatieve bekwaamheid en de basiskwalificering voor managementfuncties. Deze kwalificaties worden afgedekt door zes Finance-competenties, waaronder het in staat zijn om via mondelinge en schriftelijke rapportage de beroepsactiviteiten te verantwoorden, te functioneren als een teamplayer, kennis en inzichten te delen en over te dragen en leiding te geven aan medewerkers. De opleidingen hebben op basis van de Dublin descriptoren en de tien generieke hbokwalificaties de Finance-competenties beschreven per faseniveau. Er worden vier niveaus onderscheiden: beroepsgeschikt, stagebekwaam, beroepsgevormd en startbekwaam. Het niveau startbekwaam is wat een student moet kunnen aan het einde van de studie: 'probleemdefinitie en juiste leervragen formuleren, antwoorden vinden, individuele sterkten en zwakten vaststellen, reflectie op praktijkproblemen, reflectie op eigen handelen bij oplossen praktijkproblemen, toegevoegde waarde bieden bij probleemoplossing'. In de opleidingsprofielen zijn de faseniveaus verder toegelicht en uitgewerkt voor het onderwijs.
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
17/70
Op instellingsniveau volgt de concerndienst Onderwijs, Kwaliteit, Research & Development (OKR) de internationale ontwikkelingen op het gebied van onderwijs voor bacheloropleidingen. Op basis van deze ontwikkelingen worden richtinggevende kaders, zoals het Instellingsplan en Backbone bijgesteld. Mede op basis hiervan actualiseert de centrale curriculumcommissie in een tweejaarlijkse cyclus de competentiekaart en de opleidingsprofielen. Hiermee is geborgd dat de competenties van de opleidingen FSM en FE blijven aansluiten bij internationaal geaccepteerde beschrijvingen van een bachelor. Het concludeert dat de opleidingen afdoende aantonen dat de beoogde eindkwalificaties aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor.
Facet 1.3
Oriëntatie HBO bachelor
Goed
Criteria: - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een HBO-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Voor dit facet gelden ook de argumenten bij de facetten 1.1 en 1.2. In de eindkwalificaties van de opleidingen is vastgelegd wat de studenten moeten kennen en kunnen om als beroepsbeoefenaar te kunnen functioneren. De functie- en takenspecificatie van de financieel zakelijk dienstverlener en van de fiscalist staan beschreven in de opleidingsprofielen. Hoewel afgestudeerden in veel soorten functies terechtkomen en verschillende taken uitvoeren, zijn de volgende kerntaken en werkzaamheden onderdeel van vrijwel elke functie in de financiële sector: - adviseren; - netwerken/relatiebeheer; - ontwerpen, plannen, structureren, aansturen en organiseren van bedrijfsprocessen; - verbeteren van de kwaliteit van de bedrijfsvoering; - positioneren van de organisatie in de markt; - strategische en beleidsvraagstukken begrijpen en opstellen; - extern vertegenwoordigen van/bijdragen aan het positieve imago van de organisatie; - (strategische) beleidsbeslissingen nemen; - onderlinge betrokkenheid creëren; - coachen van medewerkers. Startfuncties van FSM zijn bijvoorbeeld financieel adviseur, preferred banker, consultant, (schade-)acceptant, financieel planner, hypotheekadviseur, relatiebeheerder, schadebehandelaar, pensioenadviseur en assurantiemedewerker. Studenten kunnen later doorgroeien tot bijvoorbeeld private banker, consultant, investment banker, beleggingsspecialist of treasurer.
18/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Startfuncties voor FE zijn bijvoorbeeld assistent belastingadviseur, assistant aangiftemedewerker, traineeship bij een bank of een grote (internationale) verzekeraar, assistent accountmanager bij een bank of verzekeraar, medewerker bij de belastingdienst of financieel consultant. Later kunnen studenten doorgroeien tot bijvoorbeeld gevorderd assistent belastingadviseur of gevorderd medewerker aangiftepraktijk. De opleidingen hebben de competenties voorgelegd aan de centrale en decentrale BVC s. Leden van deze commissies hebben met de competenties ingestemd omdat de competenties het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar weerspiegelen. De werkzaamheden die afgestudeerden uitvoeren, zijn volgens de commissies werkzaamheden die het uitvoerend en procedureel karakter ontstijgen en niet zonder een hogere beroepsopleiding kunnen worden uitgevoerd. Het panel concludeert dat de competenties van de opleidingen in samenspraak met het beroepenveld tot stand zijn gekomen en goed aansluiten bij de beschreven startfuncties. Ook stelt het panel vast dat de werkzaamheden van een beginnend beroepsbeoefenaar een hbo-opleiding vereisen. Het panel waardeert het facet met het oordeel goed .
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen HBO
Voldoende
Criteria: - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleidingen FSM en FE beschikken elk over een eigen studieprogramma. De helft daarvan bestaat uit de voor alle studenten verplichte major Finance; de andere helft bestaat uit een aantal minoren. Bepalend voor de inhoud van de major Finance zijn de 21 competenties die door het cluster Finance zijn geformuleerd. Studenten doorlopen naast de major de verplichte specialisatieminor FSM of FE. De specialisatieminor heeft een omvang van 60 credits. Door het aanbod aan differentiatieminors worden studenten in de gelegenheid gesteld een individuele profilering te realiseren. De opleidingen zijn praktijkgericht door competentiegericht onderwijs aan te bieden in de vorm van projectonderwijs. De projecten hebben betrekking op beroepsauthentieke opdrachten die tot stand komen in nauwe samenwerking met het beroepenveld. Elke onderwijsperiode is gekoppeld aan een beroepsauthentieke opdracht. De uitkomst van een beroepsauthentieke opdracht is altijd een beroepsproduct. Het panel vindt deze producten relevant voor de beroepspraktijk. © NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
19/70
Vakliteratuur, tijdschriften, hand-outs, artikelen, databases en websites vormen de basis voor kennisontwikkeling bij studenten. Het panel concludeert op basis van dit materiaal dat studenten actuele en relevante kennis wordt aangeboden. Kennis wordt door de studenten zoveel mogelijk contextgebonden verworven. Bij het samenstellen van de literatuur- en bronnenlijsten geldt binnen de hogeschool de norm dat boeken niet ouder zijn dan vijf jaar. Voor het snel veranderende gebied van FE en FSM geldt in de praktijk echter dat de leerstof jaarlijks wordt ge-updated, zo bleek in gesprek met de docenten. In de studiehandleidingen en via BlackBoard wordt verwezen naar aanbevolen en verplichte literatuur en naar websites en actuele publicaties. Tijdens colleges worden deze publicaties behandeld door de docenten en/of gepresenteerd door studenten. Toonaangevende tijdschriften op het vakgebied zijn in de bibliotheken op de locaties beschikbaar, zoals AssurantieMagazine, Bank- en Effectenbedrijf en Weekblad Fiscaal Recht. De door de bibliotheek ter beschikking gestelde digitale databanken zoals de databank van het Financiële Dagblad vormen eveneens een bron van informatie voor de studenten. Het panel heeft vastgesteld dat de opleidingen de studenten sturen en stimuleren om gebruik te maken van deze informatiebronnen. Studiemateriaal wordt aan de beroepspraktijk ontleend, via het relatienetwerk van de docenten met bedrijven, overheden en andere organisaties. Dit studiemateriaal bestaat uit literatuur, rapporten, casuïstiek, sheets en software. Voorbeelden voor FSM zijn het softwareprogramma Omniplan Adviesplanner, jaarverslagen van bedrijven en casussen. In de opleiding FE wordt onder meer gebruik gemaakt van IB-aangiftes, casus ter beschikkingsstellingsregeling en alle aangiftes VPB, omzet- en inkomstenbelasting, beroepsprocedures voor de fiscale rechtbanken en fiscale procedures. FE- en FSM-studenten komen vanaf het eerste jaar in aanraking met de beroepspraktijk. De opleidingen bestaan uit thematisch projectonderwijs; de beroepsauthentieke projecten van een blok worden met en in de praktijk uitgevoerd. Deeltijdstudenten formuleren, samen met de organisatie waar zij werkzaam zijn, projecten ten behoeve van de eigen organisatie. Deeltijdstudenten van de opleiding FSM zijn veelal werkzaam bij hypotheekadviseurs, Nationale Nederlanden, ABN AMRO en verzekeraars. De meeste studenten krijgen hun studie via hun werkgever betaald. De opleidingen hebben in de huidige onderwijsprogramma's aandacht voor professionele vaardigheden in workshops, trainingen en tijdens groepsopdrachten. Door Ernst&Young, vertegenwoordigd in de beroepenveldcommissie, wordt een aparte training op gebied van managementvaardigheden verzorgd. Op deze wijze bereiken studenten basisvaardigheden die in de praktijk verder ontwikkeld kunnen worden om te functioneren als leidinggevende. In het kader van hun POP1 verrichten studenten in de eerste twee jaar activiteiten die aan de competentieontwikkeling gerelateerd zijn, maar buiten het studieprogramma vallen. Meestal zijn dit praktijkopdrachten voor externe opdrachtgevers. FSM ers ontwikkelen bijvoorbeeld financiële adviesmodellen in opdracht van LogicaCMG; FE ers helpen
1
POP: persoonlijk ontwikkelingsplan
20/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
ondernemers en particulieren met de belastingaangifte in een project bij de belastingdienst. Daarnaast organiseren de opleidingen bedrijfsbezoeken en excursies. FSM kent excursies naar bijvoorbeeld Euronext en accountantskantoor Deloitte en bedrijfsbezoeken aan de DNB, de ING, de ABN AMRO en Van Lanschot. De studenten maken in het tweede jaar een excursie naar Londen waar onder andere de ABN AMRO en de Rabobank worden bezocht. FE kent bijvoorbeeld een excursie naar het FIOD/ECD en de strafkamer van de rechtbank. Studenten worden voorbereid op het doen van toegepast onderzoek door trainingen, zoals in het eerste jaar een training zoektechnieken op internet en een training rapporteren waarin onder meer aandacht wordt besteed aan de juiste werkwijze voor bronvermeldingen. In het tweede jaar wordt getraind met een database-programma voor het verwerken van gegevens en moeten de studenten een onderzoek doen naar de WIA. Studenten verzamelen en verwerken steeds zelfstandiger de onderzoeksgegevens gedurende de studie. Bij beide opleidingen wordt in het eerste jaar gedurende drie blokken de internationale videocase INNOBUS uitgewerkt in een projectopdracht en staat het onderdeel Engelstalige communicatie op het programma. In het onderdeel International Business Cultures wordt aandacht besteed aan culturele verschillen bij het internationaal zakendoen. In het tweede jaar wordt binnen de thema's aandacht besteed aan de internationale aspecten; in twee blokken wordt ook Engelstalige literatuur gebruikt. De opleidingen gebruiken tevens internationale edities, omdat deze uitgaven voorbeelden gebruiken van internationale bedrijven. FE- en FSM-studenten ontwikkelen gedurende de stage in het derde jaar hun beroepsvaardigheden. De stage is onderdeel van de major Finance en heeft een omvang van 30 credits. Deeltijdstudenten kunnen de stage geheel of gedeeltelijk vervangen met ingebrachte werkzaamheden uit de praktijk. Door middel van eventuele aanvullende praktijkopdrachten kan geheel aan de stage-eisen worden voldaan. De stage vindt altijd plaats in de beroepspraktijk, hetzij in Nederland, hetzij in het buitenland. Het panel heeft vernomen dat er wel mogelijkheden zijn om in het buitenland stage te lopen, maar dat de opleidingen dit meer mogen stimuleren. Een vast onderdeel van de stage is de verdiepende opdracht in de vorm van toegepast onderzoek. Inhoud, organisatie en voortgangsbewaking van de stage staan per opleiding beschreven in de stagehandleiding. Op grond van de stageverslagen concludeert het panel dat de studenten relevante werkzaamheden verrichten. Voorts leggen de studenten in de stageverslagen verantwoording af over hun vooraf geformuleerde leerdoelen. Meestal hebben deze leerdoelen betrekking op soft skills . Uit de verslagen blijkt niet dat er sprake is van inhoudelijke sturing vanuit de opleiding. De opleidingen werken op Schoolniveau aan internationalisering van het curriculum, zoals beschreven in het instellingsplan 2006-2010 Samen werken aan de kennis van morgen. Op alle locaties wordt jaarlijks een internationale week georganiseerd waarbij buitenlandse docenten in het reguliere rooster colleges verzorgen, gericht op internationale onderwerpen. Studenten kunnen zich oriënteren op een stage of studie in het buitenland wanneer deze gastdocenten hun instelling presenteren op de markt die het Bureau Internationalisering organiseert. Ook tijdens de 'Wil Weg' campagne worden © NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
21/70
studenten geïnformeerd over de mogelijkheden. De School of Economics in Rotterdam heeft contacten met de ESCE Parijs, Westminster University London, FH Augburg, EBSTallinn en RISEBA Riga, COP-Kokkola en de Universidad de Zaragoza. Alumni uit Den Haag lieten tijdens de visitatie weten dat zij hiervan geen gebruik konden maken of onvoldoende op de hoogte waren gesteld, wat zij als een gemis hebben ervaren. De opleidingen geven in de zelfevaluatie aan dat de samenwerking tussen de locaties op het gebied van internationalisering kan worden verbeterd. Er worden veel locatiespecifieke activiteiten ontwikkeld, die nog niet optimaal benut worden door alle studenten en locaties. Er wordt gewerkt aan een internationaliseringbeleid, gericht op inhoudelijke aandacht binnen het curriculum en studentmobiliteit. De beleidsnotitie was ten tijde van de visitatie niet beschikbaar. Het panel heeft tijdens het visitatiebezoek vernomen dat internationalisering de afgelopen tijd minder aandacht heeft gekregen dan wenselijk is. Beroepsvaardigheden worden, naast de stage, ontwikkeld tijdens trainingen, workshops en groepsopdrachten. Dit betreft bijvoorbeeld adviseren, gesprekstechnieken, leren omgaan met weerstanden en zakelijk communiceren in het Engels. Deeltijd studenten ontwikkelen een deel van deze vaardigheden in de beroepspraktijk. De afstudeeropdracht wordt in opdracht van bedrijven en kantoren uitgevoerd. De afstudeeropdracht maakt deel uit van de major Finance en heeft een omvang van 30 credits. Op alle locaties onderhouden de opleidingen hiertoe contacten met het bedrijven en organisaties die als opdrachtgevers voor afstudeerprojecten functioneren. Aan de afstudeeropdracht ligt een probleemstelling ten grondslag. Studenten werken dit op basis van een inhoudelijke verkenning uit in een centrale vraagstelling en onderzoeksmethode. Deeltijdstudenten ontlenen de afstudeeropdracht vaak aan de werkplek of de organisatie waar zij werkzaam zijn. In de afstudeerhandleiding is vastgelegd hoe het afstudeertraject is ingericht en hoe de beoordeling tot stand komt. Lectoraten hebben binnen INHOLLAND een functie als kennisbrug en versterken de wisselwerking met de markt. Volgens de opleidingen FE en FSM zijn vooral de lectoraten E-business en Controlling van belang. De lectoraten voeren beroepsrelevant onderzoek uit en de resultaten worden vertaalt naar het onderwijs. Studenten kunnen gebruik maken van de kenniskringen in hun projecten, in de differentiatieminors of in de verdiepingsopdrachten bij hun stages en in de literatuuroriëntatie bij het afstuderen. De opleidingen willen de terugkoppeling naar het curriculum versterken; de lectoraten bieden meer mogelijkheden tot integratie van wetenschappelijk onderzoek in het curriculum dan de opleidingen nu benutten. Op het moment van de visitatie zijn er verschillende contacten tussen docenten en lectoren, maar steeds op individuele basis. Voorts blijkt dat de samenwerking tussen lectoraat en opleiding beperkt blijft tussen de locatie waar het lectoraat is gevestigd. De overdracht naar andere locaties is een punt van aandacht. De programma s hebben aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk door de inzet van gastdocenten en alumni uit het werkveld. Voor specifieke onderwerpen op fiscaal gebied (onder andere douane en accijnzen) zet de opleiding FE gastdocenten in. Voor gastcolleges, stages en projecten maakt de opleiding FSM op de locatie Amsterdam/Diemen onder meer gebruik van de opgebouwde contacten met afgestudeerden. FSM op de locatie Den Haag heeft een vaste gastdocent voor het onderdeel beleggen. 22/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
De centrale curriculumcommissie van Finance evalueert jaarlijks het onderwijsmateriaal en adviseert het opleidingsmanagement over bijstellingen van het onderwijsmateriaal. De evaluatie-uitkomsten voor FE in Rotterdam laten voor 2006 een positieve waardering zien voor de actualiteit (4.0), het contact met de beroepspraktijk (3.6), het ontlenen van studiemateriaal aan de beroepspraktijk (3.2), het beeld van het beroep (3.6) en 'na deze opleiding zal ik goed kunnen functioneren in de beroepspraktijk' (3.2). De gesprekken tijdens de visitatie hebben deze uitkomsten bevestigd. Voor FSM gelden min of meer dezelfde scores; scores variëren tussen 3.2 voor het ontlenen van studiemateriaal aan de beroepspraktijk en 3.9 voor de actualiteit van de opleiding (2006 en 2007). Uit het STO2 2006 blijkt dat beide opleidingen onvoldoende scoren (niet hoger dan 2.4) op de aandacht voor internationale ontwikkelingen en de mogelijkheden om ervaring op te doen in het buitenland (m.u.v. de opleiding FSM Den Haag: 3.0). Uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006 blijkt dat FSM-studenten de inhoud van het programma waarderen met gemiddeld 6,5 (op 10-puntsschaal); de locatie Den Haag wordt iets lager gewaardeerd (6,1). De keuzeruimte in het programma wordt gewaardeerd met gemiddeld 6,5. Het panel stelt vast dat het studiemateriaal studenten in staat stelt hun kennis en beroepsvaardigheden op adequate wijze te ontwikkelen. De programma s hebben aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk en de ontwikkelingen in relevante vakgebieden. Het panel plaatst kanttekeningen bij de activiteiten met betrekking tot internationalisering en de betekenis van de lectoraten voor de onderwijsprogramma s. Op grond hiervan komt het panel tot het oordeel voldoende .
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Goed
Criteria: - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De programma s van de opleidingen FSM en FE zijn verspreid over twee fasen; een propedeutische fase van een jaar en een postpropedeutische van drie jaar. De propedeutische fase van beide opleidingen staat in het teken van oriëntatie op het beroep en de opleiding. Daarnaast bereiden de programma s de studenten voor op verdere studie in de postpropedeuse. De functies van de postpropedeuse zijn verdieping, verbreding, oefening in de praktijk en afstuderen.
2
STO: studenttevredenheidsonderzoek
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
23/70
Elk studiejaar is onderverdeeld in onderwijsperioden van tien weken. In de eerste twee leerjaren bestaat een periode uit vier componenten: een project, flankerend onderwijs, studieloopbaanbegeleiding en toetsing. Onderwijs, project en toetsing zijn afgestemd op de thema s die aan de perioden zijn gekoppeld. Deze thema s verwijzen naar vakken of onderdelen van de beroepspraktijk. In het derde en vierde jaar doorlopen de studenten een stage, volgen ze enkele minoren en studeren ze af. Het opleidingsconcept van de Schools of Economics is voor de opleidingen het richtinggevende kader voor de ontwikkeling van de programma's. Om de vertaalslag van doelstellingen naar leertaken te kunnen maken heeft de centrale curriculumcommissie op basis van de competentiekaart Finance voor iedere competentie 'uitdagingen' en kernactiviteiten geformuleerd. In deze beschrijvingen wordt het inhoudelijke onderscheid tussen de verschillende opleidingen zichtbaar. Op basis van de uitdagingen en kernactiviteiten zijn competentie-indicatoren ontwikkeld met betrekking tot de taken en het handelen van de student. De indicatoren zijn vertaald in leertaken, die vervolgens met toetsblauwdrukken zijn verdeeld over perioden. In de studie-, stage- en afstudeerhandleidingen en de studiehandleidingen voor de minors is terug te vinden aan welke competenties gewerkt wordt, welke leertaken gedefinieerd zijn en welke werkvormen de opleidingen daarvoor hanteren. Alle competenties komen elk jaar terug in het curriculum. Door de opbouw in niveaus (zie ook facet 1.2) worden studenten in staat gesteld de geformuleerde competenties stapsgewijs te bereiken. Er worden door de opleidingen vier faseniveaus onderscheiden: beroepsgeschikt, stagebekwaam, beroepsgevormd en startbekwaam. Wat deze faseniveaus betekenen voor het leren en toetsen van de student is uitgewerkt in Bijlage 1 van de opleidingsprofielen. Bepalend voor de inhoud van de major Finance zijn de 21 competenties die door het cluster Finance zijn geformuleerd. De specialisatieminor is beroepskwalificerend. Zowel in de propedeuse als in de hoofdfase is er dus sprake van een combinatie van de majoren specialisatieminor. In de major staan brede beroepscompetenties centraal die nodig zijn om het brede beroepenveld te overzien (domeincompetenties). Ook worden in de major beroepsspecifieke kennis en vaardigheden aangeleerd omdat de uitwerking van opdrachten en de authentieke leersituaties daartoe uitnodigen. In de loop van de studie neemt de omvang van de onderwijsactiviteiten die behoren bij de specialisatieminor toe. Dit betekent dat de ontwikkeling van competenties breed wordt ingezet, maar dat de uitwerking ervan steeds specifieker wordt en leidt tot verworvenheden die voldoen aan de beoogde eindkwalificaties. In het eerste studiejaar is de totale studielast van de majorthema s 40 credits. De studielast van de eerstejaars specialisatieminor is 20 credits. In het tweede studiejaar is dat andersom; dan is de studielast van de specialisatieminor 40 credits en van de majorthema s 20 credits. Aan het eind van het tweede studiejaar maakt de student met de SLB3-docent een keuze voor de te volgen differentiatieminor en de daarmee samenhangende invulling van de stage, en voor het vierde jaar, bestaande uit differentiatieminors en het afstuderen.
3
SLB: studieloopbaanbegeleiding
24/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
De inrichting van de voltijdse en deeltijdse curricula verschillen op punten zoals contacturen, stage en studieloopbaanbegeleiding, als gevolg van het verschil in doelgroep. De programma's kennen niettemin dezelfde methodiek van het vertalen van competenties naar onderwijsinhoud, waardoor de inhoud ieder jaar de competenties afdekt. Het onderwijs en de toetsen van de differentiatieminors vallen onder verantwoordelijkheid van het management en de examencommissie van de opleiding/opleidingen die de minor aanbiedt/aanbieden. De differentiatieminor is een geheel van onderwijseenheden met een totale omvang van 60 credits, onderverdeelt in programmaonderdelen van 15 en/of 30 credits. Het door de student gekozen pakket moet aansluiten op de rest van de opleiding en op de eigen ambities. De keuze moet goedgekeurd worden door de examencommissie. Deeltijdstudenten zijn enigszins beperkt in hun keuze, doordat zij minder op de opleiding aanwezig zijn en uit kleinere groepen bestaan. Met het oog op de studeerbaarheid wordt gestimuleerd dat zij alleen kiezen uit het aanbod op de eigen locatie. Doorgaans doet de opleiding een voorstel dat past binnen de competentieontwikkeling en de wens van de student. In de meeste gevallen volgen deeltijdstudenten de verdiepende minors in plaats van verbredende minors. In de tweede helft van het tweede jaar wordt de studieroute voor het derde en vierde jaar vastgelegd. Formeel moet de examencommissie de studieroutes goedkeuren. De examencommissie heeft vooraf een aantal differentiatieminors goedgekeurd. Wanneer een student hieruit een keuze maakt, in overleg met de studiebegeleider, is daarmee impliciet de goedkeuring van de examencommissie verkregen. Bij een keuze buiten de gevalideerde lijst is expliciete goedkeuring van de examencommissie noodzakelijk. De studieloopbaanbegeleider controleert voornamelijk of het beroep voldoende tot uiting komt in de gekozen differentiatieminors. Uit notulen van de BVC Den Haag (juni 2007) blijkt dat het werkveld van mening is dat de opleidingen sterker dienen te sturen op de keuzes die studenten maken, zodat de vrijheid geen vrijblijvendheid wordt. Hiertoe ontwikkelden de opleidingen zes verdiepende minors voor de opleidingseigen vakgebieden. De opleiding FSM biedt de volgende verdiepende minors aan: Makelaardij en Vastgoed, Employee Benefits, Financiële planning en Treasury. De opleiding FE biedt de verdiepende minor FE verdieping aan. Studenten van alle Finance-opleidingen kunnen ook kiezen voor verbredende differentiatieminors als Entrepreneurschip, Marketing for non-marketeers en Makelaardij en onroerend goed. Daarnaast is er een doorstroomminor die de student voorbereidt op een universitaire master: het Academisch Atelier 1 en 2. Voor doorstroom naar een master bij de Universiteit Nyenrode heeft de hogeschool een aparte doorstroomminor ontwikkeld. Studenten zijn minder tevreden over de keuzemogelijkheden zoals de keuzevakken, afstudeervarianten en differentiatieminors, zo blijkt uit het STO 2006 en 2007: FE 2.6 en 2.4 en FSM Rotterdam 2.5 en 2.2. De studenten zijn positiever in Amsterdam/Diemen: 2.9 en 3.5 en Den Haag: 3.0 en 3.1. Hoewel het keuzeaanbod over alle locaties hetzelfde is, loopt de studenttevredenheid op de verschillende locaties uiteen. Naar de oorzaken van de verschillen is geen onderzoek verricht.
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
25/70
De mate waarin de vorm en inhoud van het onderwijs aansluiten op de leerdoelen scoort voldoende (variërend van 3.2 tot 3.9) op FSM Rotterdam na: 2.8. Het panel ziet in het systeem van competenties via leertaken en toetsblauwdrukken naar onderwijs de borging gerealiseerd. De centrale curriculumcommissie ziet toe op naleving. Het abstractieniveau waarop de leertaken zijn geformuleerd geeft de opleidingen ruimte om actualiteit in te brengen; tegelijk wordt door structureel overleg tussen docenten van verschillende locaties en door het toezicht van de centrale curriculumcommissie de gemeenschappelijke inhoud in stand gehouden. Het panel waardeert het facet als goed .
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Goed
Criterium: - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De beleidsuitgangspunten van de opleidingen voor de structuur en samenhang van de curricula zijn vastgelegd in de opleidingsprofielen. De toetsblauwdrukken vormen voor de centrale curriculumcommissie de leidraad om de beoogde samenhang tussen de opeenvolgende perioden te realiseren; de checklist onderwijskwaliteit is de leidraad voor de samenhang binnen de periodes. In de zelfevaluatie is aangegeven dat de centrale curriculumcommissie de samenhang jaarlijks evalueert en deze eventueel bijstelt in overleg met het opleidingsmanagement. De geformuleerde competenties, indicatoren en leertaken zorgen voor de samenhang binnen een onderwijsperiode. Per onderwijsperiode wordt een centraal thema benoemd. Gedurende tien weken werken de studenten binnen het thema aan een praktijkgerichte opdracht en leveren aan het eind een beroepsproduct. Het flankerend onderwijs wordt tevens aan het thema gerelateerd. Op deze manier ontstaat er horizontale samenhang binnen de periodes. De eerste twee jaar komt vooral de gemeenschappelijke basis van de Financeopleidingen aan de orde. Het laatste blok van het eerste jaar, en de tweede helft van het tweede jaar zijn meer opleidingsspecifiek. Studenten bevestigen tijdens de visitatie dat zij deze brede basis als meerwaarde ervaren en dat zij in het derde en vierde jaar kunnen terugvallen op deze basis. Ook vinden de studenten dat zij goed worden voorbereid op de stage. De rode draad in beide programma s is de centrale positie van het beroep. In alle programma-eenheden wordt een koppeling gelegd met de toekomstige werkzaamheden van de studenten doordat opdrachten, projecten, praktijkvoorbeelden en casuïstiek zijn ontleend aan de beroepspraktijk. Groei in competentieontwikkeling wordt gestimuleerd doordat studenten in de loop van de jaren worden geconfronteerd met complexere opdrachten en bij de opdrachten minder specificaties ontvangen. Ook wordt van de studenten verwacht dat zij het geleerde toepassen in andere contexten; aldus wordt een beroep gedaan op transfervaardigheden.
26/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Door de concentrische opbouw van competenties met beheersingsniveaus (1.2) wordt verticale samenhang door de jaren heen gerealiseerd. Per studiejaar gelden doorstroomeisen aan het aantal behaalde credits om deze samenhang te borgen. Studenten geven in 2005 en 2006 voldoende waardering voor de samenhang van studieonderdelen (tussen 3.2 en 3.9). Uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006 blijkt dat FSM-studenten de samenhang in het programma waarderen met gemiddeld 6,2 (op 10-puntsschaal); de locatie Rotterdam wordt iets lager gewaardeerd (5,8). Het panel concludeert op basis van het studiemateriaal en de gesprekken met betrokkenen dat de opleiding FSM en FE een samenhangend programma aanbieden.
Facet 2.4
Studielast
Voldoende
Criterium: - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De beleidsuitgangspunten met het oog op de studeerbaarheid en studielast zijn vastgelegd in de opleidingsprofielen FSM en FE. Elk studiejaar bestaat uit vier periodes van elk tien weken. De checklist onderwijskwaliteit is leidend bij het vaststellen van de studielast. Het panel heeft vastgesteld dat de docenten voor elke periode een periodehandleiding samenstellen. Hierin is voor de studenten informatie opgenomen over het onderwijs in de betreffende periode. Voor de stage en de afstudeerfase zijn aparte werkboeken beschikbaar. De opleidingen FSM en FE berekenen per periode de studielast. In de studiehandleidingen wordt de studielast in credits verantwoord aan de hand van een beschrijving van het aantal pagina's dat de student moet bestuderen, het aantal opdrachten dat gemaakt moet worden en hoeveel tijd daarvoor wordt ingeroosterd zoals colleges en projectoverleg. Studenten hebben daardoor duidelijk zicht op de taken per periode. Achteraf onderzoeken de opleidingen via evaluaties de gerealiseerde studielast. Het panel heeft vastgesteld dat de opleidingen actie ondernemen als daartoe aanleiding bestaat. In het eerste studiejaar hebben de studenten van beide opleidingen per week 16 contacturen en 4 begeleidingsuren. In het tweede jaar zijn er wekelijks 15 contacturen en 3 begeleidingsuren. Aan het begin van elk studiejaar wordt de toetsplanning voor het hele jaar bekend gemaakt. Dit draagt bij aan het maken van een goede studieplanning. Doordat de opleidingen met geïntegreerde toetsen werken, die door meerdere docenten nagekeken worden, zijn toetsresultaten vaak niet binnen de gestelde termijn van 10
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
27/70
werkdagen beschikbaar. Dit heeft er eerder toe geleid dat studenten een herkansing missen of aan een herkansing deelnemen zonder de voorgaande toets te hebben ingezien. De opleidingen plannen de herkansingen inmiddels in week 8/9 van het volgende blok, waardoor er meer tijd tussen de toets en de herkansing is. Elk verzoek van een student om een programmaonderdeel te mogen herkansen op een ander dan een regulier herkansingsmoment, wordt structureel voorgelegd aan de examencommissie. Studenten hebben tijdens de visitatie aangegeven dat zij te maken hebben met piekbelasting. Dit ligt voor een deel aan de eigen studieplanning van studenten, maar voor een deel ook aan de organisatie. Zo worden projectopdrachten soms bijgesteld terwijl het project al loopt en soms is het flankerend onderwijs onvoldoende op de projecten afgestemd (colleges die in week 1 nodig zijn worden in week 3 aangeboden), zo blijkt uit het gesprek met de studenten. Om de studeerbaarheid van de deeltijdse vorm te monitoren is in Amsterdam/Diemen in 2007 een coördinator aangesteld die voor de studenten het eerste aanspreekpunt is. Studenten vinden de programma s redelijk zwaar, maar te doen. Studenten besteden naar eigen zeggen gemiddeld 30 tot 40 uur aan de studie. Voor deeltijdstudenten van de opleiding FSM is de studielast ook afhankelijk van de drukte op hun werkplek en hun privé-omstandigheden. Studenten geven in het STO 2006 aan dat de studielast voldoende over het jaar is gespreid. Het propedeusejaar en de hoofdfase zijn volgens het STO haalbaar in de tijd die ervoor staat, met scores tussen de 3.8 en 5.0 voor beide opleidingen en alle locaties. De opleidingen schrijven in de zelfevaluatie dat de studenten wat betreft de roosters minder ontevreden zijn over de spreiding van onderwijsactiviteiten over de dag en over de week. Uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006 blijkt dat FSM-studenten de studeerbaarheid van het programma waarderen met gemiddeld 6,9 (op 10-puntsschaal); de locatie Rotterdam wordt iets lager gewaardeerd (6,6). Het panel concludeert dat de opleidingen zich inspannen studeerbare programma s aan te bieden. Wel is er volgens de studenten soms sprake van piekbelasting en verloopt de organisatie van de projecten niet soepel. Ook zijn de toetsuitslagen niet altijd op tijd beschikbaar. Op grond hiervan waardeert het panel het facet als voldoende .
Facet 2.5
Instroom
Voldoende
Criterium: - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Toelating tot de opleidingen is mogelijk met een havo- of vwo-diploma met economie 1 en wiskunde A1 en 2 of wiskunde B1, of een mbo-diploma niveau vier. Mbo-opleidingen die
28/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
economisch georiënteerd zijn, geven de beste aansluiting. Aspirant-studenten van 21 jaar of ouder kunnen deelnemen aan de 21+ toets wanneer niet voldaan kan worden aan de wettelijke toelatingseisen. Afhankelijk van de vooropleiding en/of werkervaring komen studenten in aanmerking voor vrijstellingen. De opleidingen hanteren hiervoor een EVC-procedure. De procedure is vastgelegd in de studiegidsen. De hogeschool organiseert diverse voorlichtingsactiviteiten. Op de website kunnen scholieren een interessetest doen en informatie vinden over de verschillende opleidingen. De opleidingen presenteren zich op beurzen en op scholen voor vo en mbo. Voorts organiseren de opleidingen open dagen en er zijn brochures beschikbaar. Scholieren kunnen een dag 'proefstuderen' of naar het Studiekeuzespreekuur komen. Studenten blijken zich steeds later in te schrijven voor een opleiding. Deze late beslissers maken lang niet altijd gebruik van voorlichtingsbijeenkomsten, open dagen en meeloopdagen. Gevolg is dat deze studenten soms een verkeerd verwachtingspatroon hebben. Uit onderzoek blijkt dat veel studenten een opleiding kiezen op basis van informatie via internet en op basis van advies van vrienden en ouders. Het voorlichtingsbeleid van de opleidingen richt zich zowel op aspirant-studenten als op hun ouders. Jongeren hebben vaak geen duidelijk beeld van het beroep van financieel dienstverlener en van fiscalist. Op de website, tijdens voorlichtingsbijeenkomsten, open dagen en meeloopdagen besteden de opleidingen aandacht aan het feit dat zij studenten opleiden tot zelfstandige beroepsbeoefenaren. De voorlichting aan potentiële deeltijdstudenten spitst zich toe op de combinatie van werken, studeren en privé, omdat de meeste uitval wordt verzaakt door het probleem hierin een goede balans te vinden. Bij de uitvoering van het programma blijkt dat een substantiële groep instromende studenten, ondanks wettelijke toelaatbaarheid voor de opleidingen, achterstanden heeft op het gebied van taal- en rekenvaardigheid en bedrijfsadministratie. Voor deze studenten zijn extra contacturen ingeroosterd voor bijscholing. Op de locatie Amsterdam/Diemen doen studenten een instaptoets waarmee vaardigheden op het gebied van rekenen, taal, schrijven en lezen in kaart worden gebracht. In de zelfevaluatie is vermeld dat 90% van de studenten hiervoor een onvoldoende behaalt. Voor deze studenten zijn extra contacturen ingeroosterd voor bijscholing. De opleidingen hanteren daarnaast de schrijfwijzer 'schrijf slim', waarin richtlijnen staan op het gebied van taal en spelling waaraan studenten zich moeten houden en waarop wordt gelet bij de beoordelingen van de projectopdrachten. Het behalen van een voldoende reken- en taalniveau, aangetoond met een eindtoets, is een voorwaarde om de propedeuse te behalen. In praktijk zijn hierop nog geen studenten gestruikeld, zo is gebleken tijdens de visitatie. Op de locatie Amsterdam/Diemen worden met ingang van het cursusjaar 20072008 extra lessen verzorgd voor studenten die in het tweede studiejaar nog steeds kampen met achterstanden op genoemde gebieden. Tevens zijn met toeleverende scholen uit het mbo afspraken gemaakt over de terugkoppeling van cijfers. Daarnaast is er regelmatig overleg met de decanen van deze scholen. De opleidingen hebben per locatie convenanten afgesloten met mbo-scholen over de doorstroom mbo-hbo. Mbo-studenten kunnen in de periode september tot en met © NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
29/70
december van het vierde jaar één dag in de week lessen volgen op de hogeschool. Bij een succesvol doorlopen van dit programma mogen zij wanneer zij zich inschrijven als student de studieduur van de reguliere opleiding met een half jaar verkorten. De deeltijdopleiding FSM kan in drie of vier jaar afgerond worden. Om de compacte driejarige variant te volgen, is naast vooropleiding ook relevante werkervaring noodzakelijk. Dit wordt aan het eind van het tweede jaar vastgesteld op basis van de criteria voor de stage, waarvoor dan vrijstelling verleend kan worden. Instromende studenten worden voorbereid op het competentiegericht leren. De eerste onderwijsweek van de eerste onderwijsperiode bestaat uit een introductie op het projectmatig werken. Studieloopbaanbegeleiders voeren in de eerste periode kennismakingsgesprekken met studenten. Deze gesprekken zijn bedoeld om persoonlijk kennis te maken met de studenten en om de verwachtingen en motivatie door te spreken. Binnen het SLB-traject zijn in de propedeuse groepsbijeenkomsten en individuele gesprekken ingeroosterd. Er wordt onder meer aandacht besteed aan studiehouding en leerstijl. INHOLLAND heeft de code of conduct voor studenten buiten de EU ondertekend. De locaties Rotterdam, Amsterdam/Diemen en Den Haag hebben op dit moment overigens geen FSM- of FE-studenten die afkomstig zijn uit een land buiten de EU. De Schools of Economics voeren jaarlijks een aansluitingsonderzoek uit onder de eerstejaars studenten. In 2006-2007 blijkt dat ongeveer de helft van de studenten vindt dat het theoretisch niveau hoger ligt dan op de vooropleiding. Door sommige studenten (8 à 18% van de studenten, afhankelijk van de locatie) wordt dit als probleem ervaren. Meer dan de helft (57 à 67%) vindt dat het tempo en de tijdsdruk (66 à 71%) hoger ligt dan tijdens de vooropleiding. Het studietempo wordt door 21 à 29% van de studenten als een probleem ervaren, de tijdsdruk door 40 à 46% van de studenten. De prioriteit ligt bij de groep studenten die moeite heeft met het niveau. Voor deze studenten, veelal allochtone studenten afkomstig van het mbo, heeft de opleiding een buddysysteem: ouderejaars begeleiden de eerstejaars en fungeren als vraagbaak voor praktische zaken. Het panel concludeert dat de programma s over het algemeen aansluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten. Om dit te realiseren ondernemen de opleidingen uiteenlopende activiteiten. Wel blijkt uit onderzoek dat de voorlichting niet altijd effectief is en dat de aansluiting op onderdelen nadere aandacht behoeft.
Facet 2.6
Duur
Voldaan
Criteria - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd:
30/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
De opleidingen FSM en FE bieden een vierjarig programma aan; de studielast per jaar is 60 credits. De totale studielast bedraagt daarmee 240 credits, waarmee de opleidingen voldoen aan de wettelijke duur voor een bachelor. De studielast van 240 credits is door beide opleidingen gelijkmatig verdeeld over de vier studiejaren. De studiepunten zijn per studiejaar, onderwijsperiode en onderwijseenheid verantwoord in de OER en in de studiehandleidingen. Indien deeltijdstudenten door hun werkervaring al over bepaalde competenties beschikken, kunnen zij de studie met een jaar of 60 credits verkorten. Zij krijgen dan vrijstelling van de stage en van bepaalde onderdelen in de propedeuse.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Voldoende
Criteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De beleidsuitgangspunten voor het didactisch concept zijn vastgelegd in de opleidingsprofielen van de opleidingen FSM en FE. Op basis van de visie op competentiegericht onderwijs hebben de opleidingen gekozen voor projectonderwijs als leidend principe. In de projecten werken de studenten aan het oplossen van authentieke beroepsproblemen. Daarnaast maken flankerend onderwijs en toetsing deel uit van het didactisch concept. In het flankerend onderwijs verwerven de studenten kennis en vaardigheden die toepasbaar zijn in de projecten. Dominante werkvormen in het flankerend onderwijs zijn hoor- en werkcolleges, workshops en trainingen. Tijdens de projecten leren de studenten conceptuele kennis toe te passen in beroepsgerichte situaties. Voorts ontwikkelen de studenten een beeld van wat in de beroepspraktijk van hen wordt verwacht en van de competenties waarover zij moeten beschikken en van de context waarin zij de competenties moeten gebruiken. Studenten werken voor het uitvoeren van beroepsauthentieke opdrachten in groepsverband en werken projectmatig aan hun competentieontwikkeling. De opdracht is een middel om competenties te verwerven en geen doel op zich. De tutor begeleidt studenten als een coach en voorziet de groep en de groepsleden van adviezen over de uitvoering. De tutor doet geen inhoudelijke uitspraken over het product; daarvoor is er de expert kennisdomein. Gedurende de periode dat studenten werken aan een opdracht, bieden de opleidingen verschillende werkvormen aan ter ondersteuning van het project en de toetsen. In de studiehandleidingen wordt beschreven wat studenten aan het eind van een periode moeten kunnen en kennen en waarop zij beoordeeld worden. De inhoud van het flankerend onderwijs is erop gericht de studenten die kennis en vaardigheden te laten ontwikkelen, welke voor de toetsing nodig zijn.
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
31/70
Het panel heeft tijdens het bezoek aan de hand van de gesprekken en het onderwijsmateriaal vastgesteld dat het didactisch concept op herkenbare wijze in de onderwijspraktijk wordt vormgegeven. In de loop van de studie verandert de focus van de projecten. In het begin van de opleidingen ligt de nadruk in de projecten vooral op het oplossen van concrete vragen; gaandeweg verschuift de aandacht naar het oplossen van complexere vraagstukken, het ontwikkelen van financiële producten en het adviseren daarover. Richtinggevend hiervoor zijn de vastgestelde faseniveaus en de daarvan afgeleide indicatoren in de toetsblauwdrukken. Studenten FE (3.1 eerstejaars) en FSM in Amsterdam/Diemen (3.6 eerstejaars en 3.5 tweedejaars) waarderen de stimulerende rol van de tutor in het project hoger dan de studenten in Rotterdam (2.2 eerstejaars en 2.6 tweedejaars) en in Den Haag (2.4 eerstejaars). Uit de STO 2006 blijkt dat studenten van de opleiding FE matig tevreden zijn over de mate waarin de opleiding een zelfstandige werkhouding stimuleert (score 2.9). De studenten van de opleiding FSM zijn wel tevreden (scores van 3.2 tot 3.8). Uit de STO 2006 blijkt dat studenten positief zijn over de afwisseling van werkvormen (scores tussen 3.3 en 3.5). Studenten FSM in Rotterdam zijn minder tevreden over de aansluiting van vorm en inhoud bij leerdoelen (2.8), in Den Haag en Amsterdam/Diemen zijn studenten daarover wel positief (scores van 3.5 en 3.1). Uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006 blijkt dat FSM-studenten de gehanteerde werkvormen waarderen met gemiddeld 6,3 (op 10-puntsschaal); de locatie Rotterdam wordt iets lager gewaardeerd (5,9). Het panel stelt vast dat de opleidingen conform hun didactisch concept het onderwijs vormgeven. De gehanteerde werkvormen voldoen nog niet aan de verwachtingen van de studenten. Met name de rol van de tutor, de wijze waarop een zelfstandige werkhouding wordt gestimuleerd en de aansluiting van de werkvormen bij de leerdoelen verdienen op sommige locaties nadere aandacht. Op grond hiervan waardeert het panel het facet als voldoende . Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voldoende
Criteria - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Iedere locatie kent een eigen examencommissie waarin het personeel van de opleidingen zitting heeft. Taken en bevoegdheden hebben betrekking op het aanwijzen van examinatoren, het geven van richtlijnen en aanwijzingen met betrekking tot de toetsen en het verlenen van vrijstellingen. Met het oog op de waarborging van de kwaliteit van de toetsen stelt elke examencommissie een toetscommissie in. De toetscommissies bestaan uit docenten van de opleidingen; de taken van de toetscommissies zijn vastgelegd in het Protocol toetscommissie Schools of Economics. Om de werkzaamheden van de
32/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
examencommissies op elkaar te kunnen afstemmen, is ook een centrale examencommissie ingesteld. Het beleid voor toetsing maakt deel uit van de opleidingsprofielen FSM en FE. Alle toetsvormen en beoordelingswijzen zijn beschreven in de studiegids en zijn nader uitgewerkt in de studiehandleidingen. In de eerste twee studiejaren maken de opleidingen gebruik van projecttoetsen, casustoetsen, kennistoetsen en POP-toetsen. In het derde en vierde jaar zijn de stage en het afstuderen onderwerp van toetsing. Minors worden getoetst zoals beschreven in de betreffende studiehandleidingen. Projecttoetsing toetst probleemoplossing, samenwerking, individuele verantwoording en het geïntegreerd toepassen van kennis, vaardigheden en attitudes. Bij de beoordeling van projecten zijn twee docenten betrokken: de tutor en een opdrachtgever (inhoudsdeskundige). De tutor beoordeelt het proces en de opdrachtgever het resultaat. Aan de hand van het kwadrantenmodel wordt daarbij gelet op de individuele groepsleden, de onderlinge interacties, de taak van de groep en de omgeving die de groep beïnvloedt. Voor elke invalshoek wordt een apart beoordelingsformulier gehanteerd. Studenten uit Amsterdam/Diemen (3.5 eerstejaars en 3.8 tweedejaars) en Den Haag (3.1 eerstejaars) zijn veel meer tevreden over de projecttoetsing dan de studenten uit Rotterdam (FSM 2.8 eerstejaars en 1.8 tweedejaars, FE 2.5 eerstejaars ). Een casustoets is een aan de beroepspraktijk ontleende, realistische casusbeschrijving, waarbinnen zich (kern)problemen voordoen waarvoor meerdere antwoorden of oplossingen mogelijk zijn. Hiermee wordt getoetst in hoeverre studenten beschikken over probleemoplossend vermogen, planningsvaardigheden, analytisch vermogen en het leggen van verbanden. Een casustoets is vaak een 'open-boek' tentamen. Studenten gebruiken bij het uitwerken van de casus handboeken zoals dat in de praktijk ook het geval zou zijn. De casustoets vindt aan het eind van elke periode plaats. Indien er grote verschillen zijn tussen de te onderscheiden kennisdomeinen, wordt de casustoets gesplitst in twee deeltoetsen die onderling niet compensabel zijn. Studenten geven aan dat zij met de casustoets voldoende kunnen aantonen wat zij in de betreffende periode hebben geleerd. Alleen de eerstejaars studenten FSM uit Rotterdam (score 2.3) zijn hierover minder tevreden. In de kennistoets wordt de 'body of knowledge' individueel getoetst met open vragen en multiple choice. Dit gebeurt aan het einde van iedere periode door middel van twee deeltoetsen die onderling niet compensabel zijn. Studenten geven aan dat zij met de kennistoets voldoende kunnen aantonen wat ze hebben geleerd. Echter, ook hier geven de FSM-studenten in Rotterdam een lagere waardering: eerstejaars 2.3, tweedejaars 2.8. Op de vraag of studenten over het algemeen tevreden zijn over toetsing geven Rotterdamse FSM ers in 2006 een 3.2. Met de POP-toets wordt beoordeeld of de studenten in staat zijn te reflecteren op de eigen competentieontwikkeling en het eigen gedrag, of zij in staat zijn hun gedrag en ontwikkeling te verantwoorden en of zij op basis van reflectie zichzelf doelen kunnen stellen. De toets wordt afgenomen in de vorm van een gesprek met onafhankelijke assessoren. Daarnaast houden studenten een portfolio of een dossier bij. Het gesprek is vergelijkbaar met een functioneringsgesprek uit de beroepspraktijk.
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
33/70
In de POP-toets komt de samenhang tussen de faseniveaus onvoldoende tot uiting, geven de opleidingen aan in de zelfevaluatie. De POP-toets is nog teveel een momentopname en toont te weinig aan hoe de competentieontwikkeling van de student zich voltrekt. De stage wordt beoordeeld op stagecriteria, die zijn beschreven in de stagehandleiding. De opleiding beoordeelt of competenties op het gewenste niveau zijn verworven op basis van het stageportfolio van de student en toetst de verdiepende opdracht. Het oordeel van het stagebedrijf wordt meegenomen wat betreft het beroepshandelen van de student en de praktische relevantie van het resultaat van de verdiepende opdracht. De afstudeeropdracht is de Proeve van Bekwaamheid. Via deze opdracht, meestal afkomstig van een organisatie uit de financiële branche, demonstreert de student dat hij of zij de competenties beheerst, zelfsturend werkt en dat daarmee het niveau van startbekwaam is bereikt. In de afstudeerhandleiding is vastgelegd dat de afstudeerfase start met een goedkeuring van de probleemstelling en de opdracht. De opleidingen hanteren hierbij duidelijke criteria, zoals de theoretische onderbouwing en de relevantie van de opdracht. De examinator beoordeelt het uiteindelijke product en krijgt van de bedrijfscoach informatie over het functioneren van de student. Het afstudeerproject wordt beoordeeld op basis van een vastgesteld beoordelingsformulier, waarmee de opleidingen toetsen of gebruik is gemaakt van relevante en actuele literatuur, welke onderzoeksmethodes zijn gebruikt, hoe conclusies worden onderbouwd en keuzes worden verantwoord en of het gewenste niveau is behaald. Het panel heeft voor stage en afstuderen verschillende beoordelingsformulieren aangetroffen. Inmiddels is er voor het studiejaar 2007-2008 een gemeenschappelijk formulier ontwikkeld voor alle opleidingen op de verschillende locaties. Op het nieuwe formulier zijn de verschillende beoordelingsaspecten duidelijk aangegeven inclusief de weging en het oordeel van de tweede, externe beoordelaar. Dit format wordt in de afstudeerhandleiding beschreven en toegelicht. Hiermee is de tot stand koming van het eindcijfer duidelijk herleidbaar gemaakt. Het panel is van mening dat de door de opleiding toegekende cijfers aan de afstudeeropdrachten over het algemeen redelijk zijn; soms is de beoordeling in de optiek van het panel te ruimhartig. Het panel heeft echter geen afstudeerverslagen aangetroffen die ten onrechte met een voldoende zijn beoordeeld. De opleidingen hebben tijdens het visitatiebezoek per locatie een representatieve set (beoordeelde) toetsen ter inzage gelegd. Het panel heeft deze toetsen bestudeerd en vastgesteld dat de toetsen van voldoende kwaliteit zijn en aansluiten bij het onderwijs. Studenten zijn tevreden over de aansluiting van toetsen op het onderwijs. Opvallend is de uitkomst voor FSM Den Haag: in 2005 scoorde dit onderwerp een 3.7, in 2006 is dit echter gedaald naar een 2.8. In 2007 is de score weer licht gestegen naar 3,1. Op de andere locaties zijn de studenten tevreden, de scores variëren hier tussen 3,0 en 3,4 (STO 2005-2007). Het panel constateert dat toetsing in grote lijnen goed is opgezet met een duidelijke koppeling aan het competentieprofiel. De toetscommissies zijn kortgeleden ingesteld (begin 2007). Het panel vindt dit een goed initiatief, maar ziet de inhoudelijke deskundigheid nog onvolledig tot uiting komen in de controle van de toetsen vooraf. Uit
34/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
notulen van de toetscommissie in Amsterdam/Diemen (juni 2007) blijkt dat het voor de commissie niet haalbaar is om alle toetsen te valideren. Het panel stelt vast dat ook de validiteit van de toetsing achteraf nog niet wordt gecontroleerd, bijvoorbeeld in geval van teveel of te weinig behaalde onvoldoendes. Het functioneren van de toetscommissies dient verder geïmplementeerd te worden. Voorts heeft het panel geconstateerd dat sommige toetsen verder ontwikkeld dienen te worden, dit geldt in het bijzonder voor de POP-toets. Op grond hiervan kent het panel aan dit facet het oordeel voldoende toe.
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van personeel
Eisen HBO
Goed
Criteria - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleidingen en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Hogeschool INHOLLAND wil dat de opleidingen die zij aanbiedt, worden uitgevoerd door docenten die beschikken over didactische vaardigheden, relevante kennis over het werkveld, praktische ervaring en een afgeronde wetenschappelijke of hogere beroepsopleiding. De docenten moeten daarnaast affiniteit hebben met het competentiegericht onderwijs en bereid zijn zich hierin te bekwamen. De opleidingen streven ernaar dat 70% van het onderwijzend personeel regelmatig in aanraking met de praktijk komt. Dit kan door werkervaring buiten de hogeschool, door docentgebonden taken zoals stage- en afstudeerbegeleiding, het hebben van een extern netwerk of van een lidmaatschap van een beroepsorganisatie. Uit de CV s van de medewerkers blijkt dat dit streven wordt gehaald op alle locaties van de opleidingen FE en FSM. Ongeveer de helft van het personeel moet afkomstig zijn uit het werkveld of recente werkervaring in het werkveld hebben (minder dan drie jaar geleden). Op grond van de CV s van de docenten concludeert het panel dat dit het geval is op locaties van de opleidingen FE en FSM. Docenten worden gestimuleerd hun netwerken up-to-date te houden, zodat de opleidingen deze kunnen benutten voor gastdocenten, het binnenhalen van projectopdrachten voor het eerste en tweede jaar en voor stage- en afstudeerplaatsen. In gesprek met het werkveld kwam naar voren dat meerdere docenten binnen een team uitgebreide netwerken onderhouden, waardoor het zwaartepunt niet bij één teamlid ligt. Jaarlijks participeren docenten van de opleiding FSM in de internationale Conference of the European Association of University Teachers of Banking and Finance. Docenten wisselen daar informatie uit over internationale ontwikkelingen in de bancaire sector en voeren zelf onderzoek uit en schrijven bijdragen in de vorm van papers. Voorbeelden van onderwerpen die aan de orde zijn geweest zijn onder meer: Reform of China's Financial
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
35/70
System and its Currency Controversies, Islamic Banking en Rising Interest Revenues for Dutch Banks. Door middel van een gericht wervingsbeleid en de IPOP- en functioneringsgesprekken met het personeel (zie facet 3.3) zorgen de opleidingen ervoor dat de praktijkgerichtheid van de teams op het gewenste niveau blijft. De opleidingen maken gebruik van gastdocenten die werkzaam zijn in de beroepspraktijk. De gastdocenten verzorgen afhankelijk van hun expertise één les tot een hele onderwijsperiode. Studenten waarderen de inzet van gastdocenten positief. Uit het STO blijkt dat studenten van mening zijn dat de docenten goed op de hoogte zijn van de beroepspraktijk. Ook tijdens de visitatie is de praktijkgerichtheid van docenten bevestigd in de gesprekken met studenten, werkveldvertegenwoordigers en alumni. Door de studenten is dit aangemerkt als een van de sterkste punten van de opleiding. Het panel concludeert dat het onderwijs wordt verzorgd door personeel dat in staat is op adequate wijze een verbinding te leggen tussen het onderwijs en de beroepspraktijk. Het facet wordt dan ook beoordeeld als goed .
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Voldoende
Criteria - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De Schools voor Economics hanteren voor de inzet van het personeel een docentstudent ratio van 1 op 30. Berekend over de omvang van de docententeams en het aantal 'gewogen' studenten blijkt dat in het studiejaar 2006-2007 opleidingen FE en FSM op alle locaties onder deze norm blijven: De opleiding FE Rotterdam: 1 op 28; De opleiding FSM Rotterdam: 1 op 24; De opleiding FSM Den Haag: 1 op 26; De opleiding FSM Amsterdam/Diemen: 1 op 18. De opleidingen brengen de werkbelasting van docenten in kaart met behulp van jaartaakoverzichten, waarbij wordt gestreefd naar een gelijke verdeling van taken over de onderwijsperioden. Het onderwijzend personeel op alle locaties geeft aan in het MTO 2005 (medewerkerstevredenheidsonderzoek) dat de werkdruk hoog is. In Rotterdam is 32,4% van mening dat de werkdruk 'goed' is, in Amsterdam/Diemen is dit 42% en in Den Haag 35,4%. Op de vraag of docenten voldoende tijd hebben voor hun werkzaamheden geven docenten in Rotterdam een gemiddelde score van 2.4, in Amsterdam/Diemen 2.6 en in Den Haag 2.8 (5-puntsschaal). Het ziekteverzuim ligt hogeschoolbreed op ongeveer 6.7%. Voor de opleidingen FE en FSM is het ziekteverzuim ongeveer 4%. Hiervan wordt ongeveer 1% veroorzaakt door
36/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
langdurig zieken. De uitval van docenten wordt zoveel mogelijk opgevangen door in het eigen netwerk in het werkveld vervanging te zoeken. Uit het MTO blijkt dat docenten hun werk niet emotioneel belastend vinden. Er is voldoende afwisseling en medewerkers zijn tevreden over de kwaliteit van het werk en over het contact met collega s en de studenten. Studenten in Den Haag en Amsterdam/Diemen zijn tevreden over de bereikbaarheid van de docenten. Echter in Rotterdam scoort dit onderwerp onvoldoende in 2005 en 2006: 2.4 en 2.7 (opleiding FSM), 2.2 en 2.7 (opleiding FE). Bij opleiding FE ligt de oorzaak in de uitval van een docent wegens langdurige ziekte, binnen een team van vier docenten, zo is gebleken tijdens de visitatie. Tijdens het visitatiebezoek heeft het panel van de studenten vernomen dat docenten soms minder geconcentreerd zijn en dat lessen minder goed worden voorbereid door de hoge werkdruk. Wanneer docenten op meerdere vakken zijn ingezet, en de docent is vanwege ziekte afwezig, is het bovendien lastig vervanging te regelen met lesuitval tot gevolg. De hoge werkdruk hangt, aldus het management en de docenten, in de eerste plaats samen met de implementatie van het nieuwe onderwijs en de afbouw van het oude programma. De nieuwe curricula bevatten een aantal voor de docenten nieuwe elementen, zoals competentiegericht onderwijs, competentiegericht toetsen en studieloopbaanbegeleiding. De overgang van het oude naar het nieuwe onderwijs heeft voor de docenten ook als gevolg gehad dat zij extra herkansingen hebben moeten aanbieden en voor de begeleiding van ouderejaars studenten hebben moeten zorgen. Al deze activiteiten hebben tot en met het studiejaar 2006-2007 geduurd. Het gevoel van een hoge werkdruk verdwijnt gaandeweg. Thans is er volgens de betrokkenen sprake van meer rust. Tijdens de visitatie is eveneens gebleken dat docenten te maken hebben met piekbelasting, met name aan het eind van het ene blok en de start van het volgende blok. De organisatie van het nieuwe programma dient verder gestroomlijnd te worden. Docenten geven aan dat het nog moeilijk is een realistische tijdsplanning te maken voor nieuwe taken. Het management heeft hiervoor een aantal docenten als coördinator aangesteld. In verband met de onderwijskundige vernieuwingen heeft de hogeschool acht rollen geformuleerd in het project Kiezen voor professionals. Deze dienen als competentieprofiel voor onderwijzend personeel binnen het competentiegerichte onderwijs. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de expert kennisdomein, studieloopbaanbegeleider, tutor, coördinator, assessor, toetsontwikkelaar, onderwijsontwikkelaar en onderzoeker. Docenten werden aanvankelijk geacht alle rollen te kunnen vervullen. Een herverdeling van rollen in 2007, rekening houdend met individuele voorkeuren, helpt de werkdruk verlagen. Door scholing (3.3) worden docenten vervolgens ook in staat gesteld om de rollen naar behoren te vervullen. Voor bepaalde taken, zoals het surveilleren bij tentamens, is extra capaciteit ingehuurd om de werkdruk van de docenten te verlichten. Het panel constateert dat de taakomvang van de docenten voldoet aan de norm die de Schools of Economics zich hebben gesteld. Een belangrijk aandachtspunt is de ervaren
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
37/70
werkdruk. Het panel heeft tijdens het visitatiebezoek vastgesteld dat de werkdruk de aandacht heeft van het management en dat er maatregelen worden getroffen. Volgens betrokkenen is er thans sprake van meer rust. Op grond van deze bevindingen komt het panel tot het oordeel voldoende .
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Goed
Criteria - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van de programma s. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het beleid van de Schools of Economics is om docenten zoveel mogelijk bij één opleiding en één cluster van opleidingen in te delen. De docenten werken per locatie in kernteams. De leiding van een kernteam is in handen van de opleidingsmanager. De opleidingen onderscheiden voor de docenten acht rollen: expert kennisdomein, tutor, studieloopbaanbegeleider, coördinator, assessor, toetsontwikkelaar, onderwijsontwikkelaar en onderzoeker. De opleidingen schrijven in de zelfevaluatie dat de nieuwe rollen voor docenten inherent aan het competentiegerichte onderwijs aandacht vragen. Niet iedereen is geschikt voor alle rollen en het vervullen van teveel rollen kan leiden tot een versnipperd takenpakket. Zorgvuldig personeelsbeleid moet leiden tot een gericht aanbod van scholing, zodat docenten optimaal kunnen functioneren in de rollen die hen het beste passen. Met name de docentrollen van studieloopbaanbegeleider, assessor en toetsontwikkelaar vragen nog aandacht van de opleidingen. De rol van studieloopbaanbegeleider wordt vanaf 2007-2008 meer concreet ingevuld. Het panel heeft tijdens het visitatiebezoek vastgesteld dat de kernteams die het onderwijs verzorgen in staat zijn het onderwijs met de gewenste kwaliteit uit te voeren. Wel is de omvang van de teams soms beperkt (met name in Den Haag), waardoor docenten nogal op zichzelf zijn aangewezen. Uit de CV s van de docenten blijkt dat alle docenten in het bezit zijn van een relevante wetenschappelijke of hogere beroepsopleiding. In de locatie Amsterdam/Diemen is 64% van docenten academisch geschoold, in de locatie Den Haag 38% en in Rotterdam 52%. Conform het hogeschool personeelsbeleid Performance & competence management staat de competentieontwikkeling van docenten centraal. De gedachte achter deze methodiek is dat medewerkers vooral datgene moeten doen waar ze goed in zijn. In het kader van de PCM-cyclus die in 2004 in de hogeschool is ingevoerd, leggen de medewerkers hun persoonlijke ambities vast in een individueel performance- en ontwikkelingsplan (IPOP). De voortgang van het plan wordt jaarlijks besproken tijdens IPOP-gesprekken, functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken. Alle medewerkers komen in aanmerking voor scholing in de vorm van congressen, seminars, studiedagen over ontwikkelingen in het werkveld of in het vakgebied en korte stages bij bedrijven. Hiervoor zijn budgetten beschikbaar. Het panel heeft de
38/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
scholingsplannen ingezien, waarin de afspraken over ontwikkeling en scholing zijn vastgelegd. De hogeschool biedt mogelijkheden tot scholing op het gebied van tutoraat, studieloopbaanbegeleiding, interactief doceren, toetsontwerpen, onderwijsontwikkeling en didactiek. De kernteams volgen regelmatig interne (locatieoverstijgende) studiedagen. De resultaten van de onderwijsuitvoering zijn bepalend voor de onderwerpen van deze studiedagen. Docenten kunnen zich op de studiedagen beraden op de gevolgen van het nieuwe onderwijs en zich verder bekwamen in de rol van tutor en studieloopbaanbegeleider en in het toetsontwerpen. Voorts is er tweemaal per jaar een gezamenlijke locatieoverstijgende studiedag voor alle docenten van de opleidingen met als doel het uitwisselen van kennis en expertise. Nieuwe docenten die niet in het bezit zijn van een didactische aantekening voor het hbo volgen een didactische opleiding. De cursus Didactische bevoegdheid voor hbo-docenten wordt verzorgd door het Onderwijscentrum van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Studenten en alumni vinden de didactische kwaliteiten van de docenten wisselend, maar gemiddeld zeker voldoende. Dit wordt bevestigd door evaluatieonderzoek onder studenten, hoewel studenten van de opleiding FE niet echt enthousiast zijn over didactische en organisatorische kwaliteiten van hun docenten. De hogeschool omvat verschillende lectoraten. Den Haag krijgt binnenkort het lectoraat Microfinanciering. Het benutten van deze lectoraten dient, aldus het management, nog verder vorm te krijgen. De lectoraten dragen bij aan de deskundigheidsbevordering van de docenten, bieden promotieplaatsen en de lectoren zijn met de docenten betrokken bij het ontwerpen van minoren. Ook bieden de lectoraten symposia voor docenten. De lectoren worden incidenteel ingezet voor gastcolleges. In de locatie Amsterdam/Diemen kunnen studenten al voor afstudeerprojecten bij de lectoraten terecht. Voor docenten zijn vacatures bij de lectoraten voorhanden. In Rotterdam wordt hiervan al gebruik gemaakt, in Den Haag zijn twee docenten die dit overwegen. Het panel constateert dat de opleidingen in de vorm van Performance & competence management beschikken over een passend beleidsinstrument om de kwaliteiten van het personeel te bewaken en te sturen. De onderscheiden rollen voor de docenten geven aan welke deskundigheden zijn vereist en aansluitend worden activiteiten ondernomen om de medewerkers hiervoor toe te rusten. Hoewel dit proces nog niet is afgerond, is het panel van mening dat de opleidingen goede vorderingen maken en planmatig te werk gaan. Het panel waardeert het facet als goed .
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
39/70
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Goed
Criteria - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om de programma s te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding FSM is gevestigd in Den Haag, Rotterdam en Amsterdam/Diemen. De opleiding FE is alleen in Rotterdam gevestigd. De visitatie heeft plaatsgevonden in Den Haag. Het visitatiepanel heeft de locaties Rotterdam en Amsterdam/Diemen niet bezocht, maar baseert zich mede op de bevindingen van visitatiepanels (IBMS en HTRO) en de locaties in het studiejaar 2006-2007 hebben bezocht. Deze panels hebben de materiële voorzieningen op beide locaties op hoofdlijnen positief beoordeeld. Voorts baseert het panel zich op de uitkomsten van evaluaties en op de gesprekken tijdens de bezoekdag met betrokkenen van de opleidingen. De Dienst Facilitaire Zaken van de hogeschool is verantwoordelijk voor de huisvesting en materiële voorzieningen en de afstemming daarvan op het onderwijsconcept. De dienst voert jaarlijks 'ruimtemetingen' uit om de bezettingsgraad van de faciliteiten te volgen. De manager Facilitaire Zaken participeert tenminste eens per maand in het tweewekelijks overleg van managers en Schooldirecteuren, waarin huisvesting en materiële voorzieningen en de resultaten van evaluaties vaste agendapunten zijn. Alle voorzieningen zijn gedurende 51 weken per jaar voor studenten toegankelijk. De gebouwen zijn ook 's avonds geopend. Tijdens de reguliere onderwijsvrije periodes worden aangepaste openingstijden gehanteerd. De opleidingen zijn in de drie vestigingsplaatsen gehuisvest in betrekkelijk nieuwe gebouwen met daarin collegezalen, leslokalen, studieruimten voor studenten, spreekkamers en werkplekken voor docenten. Voor deze locaties geldt dat de onderwijslokalen allen zijn uitgerust met beamer en laptop, zodat ook in colleges met databanken en internet gewerkt kan worden. Voor alle facilitaire aangelegenheden, zoals het lenen van een laptop of beamer, het reserveren van (overleg)ruimten of ondersteuning bij technische problemen met computers, printers en scanners, kunnen studenten terecht bij de servicedesk. Op iedere locatie zijn open studielandschappen met moderne ict-faciliteiten ingericht waar studenten individueel of in groepjes kunnen studeren en aan projecten kunnen werken. Er zijn verschillende computerlokalen beschikbaar. Studenten in bezit van een laptop voorzien van een netwerkkaart geschikt voor WiFi, of met een geleende laptop van de hogeschool, kunnen overal in het gebouw inloggen op het netwerk van de hogeschool. INsite, het intranet van de hogeschool, is via internet toegankelijk.
40/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Op alle locaties is een bibliotheek aanwezig, die een collectie heeft die past bij de daar aanwezige opleidingen, in de vorm van boeken, tijdschriften en naslagwerken, zowel elektronisch als fysiek. De bibliotheken zijn conform de Beleidsvisie van de bibliotheek INHOLLAND 2005-2009 uitgerust. Informatiespecialisten van de bibliotheek voor het domein Finance zijn betrokken bij de periodieke controle of de (digitale) collectie van de bibliotheek up-to-date is. Iedere bibliotheeklocatie heeft een digitale balie waar studenten terecht kunnen voor instructies over het verzamelen en verwerken van informatie. De site biedt themapagina's per opleiding met links naar databanken, websites en vele bibliotheekcatalogi. Daarnaast biedt de bibliotheek individuele studieplekken met computers en groepswerkruimtes die al dan niet voorzien zijn van een computer of andere apparatuur. Studenten en docenten kunnen deelnemen aan workshops, om te leren werken met de digitale databanken waarop de opleidingen een abonnement hebben. Er zijn diverse kleinere ruimtes te reserveren voor intervisie, overleg en voor groepswerk aan projecten. Studenten moeten meestal ongeveer een dag van te voren een ruimte reserveren. Tegen het eind van een onderwijsperiode moeten studenten rekening houden met piekbelasting. De beschikbaarheid van plekken om samen te werken wordt door studenten in Amsterdam/Diemen en in Den Haag voldoende gewaardeerd (3.3 en 3.1 in 2006 op 5puntsschaal). In Rotterdam is de tevredenheid daarover weliswaar iets gestegen (van 2.8 in 2005 naar 2.9 in 2006), maar nog wel wat zwak. De beschikbaarheid van plekken voor zelfstudie scoort in Den Haag 2.9 (2005) en 2.6 (2006) en in Rotterdam 2.4 (2005) en 2.7 (2006). In Amsterdam/Diemen zijn de studenten tevreden met een 3.0 (2006). In 2007 is deze score gestegen naar een 3.3 (FSM). Enkele resultaten uit het STO 2007 voor FSM: kwaliteit van de computers (3.5), algemene tevredenheid over de ict-voorzieningen (3,5), tevredenheid over de thuiswerkfaciliteiten via WEBMAIL (3.3), de werking van de software (3.5), de ruimtes om samen te werken (3.3) en de collegezalen en lesruimtes (3.6). Naar aanleiding van gebleken ontevredenheid over de beschikbaarheid van computers in Rotterdam en Amsterdam/Diemen (2005: 5.1 en 3.4 op 10-puntsschaal) heeft de dienst Facilitaire zaken gesprekken met studentenpanels gevoerd. Omdat daaruit bleek dat studenten vooral behoefte hebben aan computers voor kort gebruik, om bijvoorbeeld thuis gemaakte documenten te printen, zijn staande computerwerkplekken geplaatst, extra laptops aangeschaft en is de bewegwijzering aangepast. In 2006 blijkt uit het STO dat studenten in Rotterdam en Amsterdam/Diemen met name last hebben van piekbelasting tussen 11.00 en 15.00 uur. Uit het STO (2007) blijkt dat de FSM-studenten tevreden zijn over de kwaliteit van de computers (3.5) en de ictvoorzieningen in het algemeen (3.5). Uit het MTO 2005 blijkt dat de docenten in Den Haag minder tevreden zijn over hun werkomgeving. In 2006 heeft de locatie Den Haag vanwege de groei van het aantal studenten en medewerkers een tweede gebouw betrokken. Het panel concludeert dat er zich ten aanzien van de materiële voorzieningen nog enkele knelpunten voordoen, maar uit tevredenheidsonderzoek blijkt dat de tevredenheid
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
41/70
toeneemt. Het panel stelt vast dat de materiële voorzieningen toereikend zijn om het onderwijs naar behoren uit te voeren en waardeert het facet als goed .
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Voldoende
Criteria - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De studenten worden op verschillende gebieden begeleid: op proces (tutor), inhoud (vakdocent), stage en afstuderen (stage/afstudeerbegeleider) en op loopbaan (SLB). Begeleiders maken gebruik van vastgestelde procedures die jaarlijks geëvalueerd worden en de verschillende begeleidingsprocessen worden per opleiding en per locatie gecoördineerd door een docent (de studieloopbaancoördinator). Omdat studenten in propedeutische fase nog veel behoefte hebben aan sturing en ondersteuning, wordt gedurende het eerste jaar een gestructureerd programma studieloopbaanbegeleiding (SLB) aangeboden. Tutoren ondersteunen de studenten procesmatig in tutorgesprekken en experts kennisdomeinen ondersteunen de studenten inhoudelijk. In het eerste jaar worden ook ouderavonden georganiseerd. Het programma SLB van de eerste periode van het eerste jaar richt zich op individuele leerstijlen, studiehouding, het gekozen onderwijsconcept, het programma en het werkveld. Alle SLB ers voeren in de eerste periode intakegesprekken met individuele studenten. Vanaf de start van de opleiding worden studenten geconfronteerd met hun sterktes en zwaktes, het maken van keuzes en het nemen van eigen verantwoordelijkheid. Vanaf het eerste jaar houden studenten voor SLB een portfolio bij waarin verslag gedaan wordt van de competentieontwikkeling. In de eerste periode gebeurt dit onder meer met een motivatiebrief, een CV, een zelfevaluatie bij de start en naderhand een reflectieverslag over de eerste periode die met de SLB er wordt besproken in het individuele POP-gesprek in de laatste week van de periode. In de loop van het eerste jaar en de rest van de studie worden studenten echter steeds meer 'losgelaten', om hen te begeleiden naar zelfstandigheid en zelfsturing. In de hoofdfase is de SLB er steeds meer een adviseur bij de keuze van bijvoorbeeld de differentiatieminors, een stageplaats en een afstudeeropdracht. Studenten die aan het tweede studiejaar beginnen zonder de propedeuse te hebben afgerond, worden als een risicovolle groep beschouwd. Op alle locaties volgen de SLB ers actief de studievoortgang van deze groep studenten. De opleidingen organiseren conform het Beleidsplan langstudeerders begeleiding voor studenten die langer dan vijf jaar bij de opleiding staan ingeschreven. Dit zijn veelal studenten die door een baan of andere omstandigheden uit het oog verloren zijn geraakt, maar die nog wel ingeschreven staan. Concreet houdt dit in dat op iedere locatie een docent is aangewezen om de groep langstudeerders te monitoren. Op basis van hun 42/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
studievorderingen en de persoonlijke situatie stellen de studenten in overleg een studieplan op. Door deze aanpak halen de meeste studenten alsnog hun diploma. In eerste instantie hebben deeltijdstudenten geen studieloopbaanbegeleiding in het programma, tenzij daar vraag naar is, zo bleek in gesprek met studenten. Deeltijdstudenten zijn veelal ouder en hebben in hun werksituatie reeds met soortgelijke concepten en gesprekken te maken. Uit het STO blijkt dat studenten studieloopbaanbegeleiding weinig zinvol achten voor de studievoortgang. De opleidingen FE en FSM scoren op alle locaties in 2005 en 2006 onder de norm van 3.0. Specifieke onderdelen van de begeleiding scoren wel positief in de onderwijsevaluaties. Studenten hebben tijdens de visitatie aangegeven dat zij het principe van SLB zinvol achten, maar dat de opleiding meer tijd zou moeten investeren om de doelen van SLB goed tot uiting te laten komen. Studenten verwachten scherpere feedback, gebaseerd op hun reflectieverslagen, maar zij komen er naar eigen zeggen met gesprekken die niet langer duren dan vijf minuten te gemakkelijk mee weg . Dit heeft geleid tot demotivatie aan de kant van studenten. Ook de opleidingen schrijven in het zelfevaluatierapport dat SLB nog niet altijd als zinvol wordt ervaren. De POP-toets, vergelijkbaar met een functioneringsgesprek uit de beroepspraktijk, toont nog te weinig aan hoe de competentieontwikkeling van de student zich voltrekt. De opleidingen hebben voor het studiejaar 2007-2008 het SLB-programma herzien, gebaseerd op de best practice in Amsterdam/Diemen (Positioning paper studieloopbaanbegeleiding). Uit de periodeevaluaties (2006-2007) blijkt dat studenten van de locatie Amsterdam/Diemen positief oordelen over de studieloopbaanbegeleiding. Deze good practice is inmiddels op alle locaties overgenomen. Een tiental docenten volgt bovendien de opleiding tot professioneel coach. Hiermee worden zij tegelijk in staat gesteld om naast studenten ook collega s te ondersteunen in de rol van SLB er. Tijdens de stage worden studenten begeleid vanuit de stageverlenende organisatie en vanuit de opleiding. De stagebegeleider van de opleiding komt tweemaandelijks bij de stageverlener op bezoek. Studenten, alumni en werkveld hebben tijdens het visitatiebezoek laten weten tevreden te zijn over de mate en kwaliteit van begeleiding gedurende de stageperiode. Tijdens het afstuderen worden studenten vanuit de opleiding begeleid door een afstudeerbegeleider bij het uitvoeren van het onderzoek en het schrijven van het onderzoekrapport. De begeleider heeft hierbij de rol van coach en bewaker van het niveau van de opdracht. Ook hierover hebben de studenten zich tijdens het visitatiebezoek positief uitgelaten. Op iedere locatie kunnen studenten terecht bij een studentdecaan, studentenpastor en vertrouwenspersoon voor begeleiding en ondersteuning bij zaken die niet direct verband hebben met het onderwijs of de studie. Uit het STO blijkt dat studenten over deze begeleiding tevreden zijn, behalve echter in Den Haag. De vertrouwenspersoon krijgt van de studenten aldaar een 5.1, het decanaat een 5.8 (op een 10-puntsschaal). Het beleid betreffende informatievoorziening is erop gericht opleidingsdocumenten, studiehandleidingen, formulieren, onderwijsroosters en studieresultaten digitaal beschikbaar te stellen. Bij aanvang van de studie worden de studenten geïnformeerd over de wijze waarop zij informatie van de opleiding kunnen verwachten. © NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
43/70
Op iedere locatie draagt een secretariaat/informatiepunt zorg voor de administratieve verwerking van de studieresultaten. Het front-office van het secretariaat is voor studenten het eerste aanspreekpunt voor administratieve en logistieke zaken. De opleidingen schrijven in de zelfevaluatie dat de grote en complexe organisatie en de snelle veranderingen die zij doormaken er de oorzaak van zijn dat de informatie en communicatie met studenten niet eenduidig en transparant zijn. INsite is de startpagina van de intranetsite van de hogeschool. Via INsite kunnen studenten bij BlackBoard en EDUsite, alsook bij persoonsgegevens van docenten en medewerkers. Op BlackBoard staat periodespecifieke informatie. Op EDUsite zijn onder meer het jaarrooster, toetsplanning, de OER en de geregistreerde resultaten te vinden. Ook krijgen alle studenten en docenten een e-mail account van de hogeschool. Om roosterwijzigingen te melden, wordt gebruik gemaakt van monitoren op diverse plaatsen in de gebouwen. Onderwijsevaluaties en gesprekken tussen studenten en de opleidingen hebben, aldus de opleidingen, uitgewezen dat studenten op alle locaties tevreden zijn over de informatie-uitwisseling via INsite en over de informatie in de studiehandleidingen. Uit het STO 2006 blijkt het volgende: studenten in Rotterdam en Den Haag vinden de studiegids onvoldoende duidelijk, regelingen en procedures zijn moeilijk te vinden en er zijn, volgens de Rotterdamse studenten, onvoldoende mogelijkheden om klachten in te dienen. Het tijdig beschikbaar zijn van tentamenroosters scoorde op de locaties Amsterdam/Diemen en Rotterdam voor de opleiding FSM laag, maar laat in 2006 voor de locatie Rotterdam voor zowel FSM als voor FE een voldoende score zien (3.2 en 3.5). Informatievoorziening van de Schools op EDUsite scoorde in 2006 op alle locaties voldoende (van 3.2 tot 3.5), evenals het naleven van de roosters (van 3.2 tot 3.3). De tijdigheid van de lesroosters is verbeterd, maar scoorde in 2006 nog steeds onvoldoende voor FSM op alle locaties. FE scoorde hierop 3.1 in 2006. Het panel oordeelt positief over de begeleiding van studenten tijdens hun stage en het afstuderen. SLB is tot nu toe onvoldoende geweest, maar het panel is positief over de genomen acties en over het vernieuwde SLB-programma. Het panel constateert dat het belang van SLB door de teams wordt onderkend en dat knelpunten serieus worden genomen. De kwaliteit van de informatievoorziening is een aandachtspunt van de hogeschool en wordt zorgvuldig gevolgd aan de hand van de verbeterbarometer (zie facet 5.1). Tijdens de visitatie heeft het panel met de studenten gesproken over de informatievoorziening. Studenten hebben aangegeven dat zijzelf meer kunnen ondernemen om informatie in te winnen. Op grond van genoemde kanttekeningen komt het panel tot het oordeel voldoende .
44/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Goed
Criteria - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het kwaliteitsbeleid van de opleidingen is vastgelegd in het Operationeel handboek kwaliteitsmanagement van het cluster Finance. Dit handboek is in 2006 opgesteld en in werking getreden. Het is gebaseerd op het Kaderstellend handboek kwaliteitsmanagement voor opleidingen van de Schools of Economics. Tot 2006 beschikte elke opleiding over een eigen evaluatiepraktijk, met zelf ontworpen vragenlijsten en methodieken. Kernteams zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het Operationeel handboek. Opleidingsmanagers stellen jaarlijks een evaluatieplan op waarin is vastgelegd welke aspecten met het onderwijs met welke frequentie worden geëvalueerd, hoe het evaluatieproces per locatie is georganiseerd en hoe het proces is geborgd. Vanaf het studiejaar 2006-2007 gebruiken alle locaties gesloten vragen met een 5puntsschaal. Algemene streefnorm is een gemiddelde score van 3.0 of hoger. Een lagere score of een trendbreuk (sterke stijging of daling ten opzichte van eerdere resultaten) is aanleiding voor nadere analyse. In het evaluatieplan 2006-2007 zijn de volgende evaluaties opgenomen voor de uitvoering van het onderwijs: - periode-evaluatie onder studenten (schriftelijk of digitaal, vier keer per jaar) - aansluitonderzoek onder eerstejaars (digitaal, halverwege studiejaar) - stage-evaluatie onder studenten en onder stagebedrijven (formulier, eind van stageperiode) - afstudeerevaluatie onder studenten en onder afstudeerbedrijven (schriftelijk, jaarlijks aan het eind van de afstudeerperiode) - evaluatie door docenten van onderwijsontwikkeling en -uitvoering (mondeling, na iedere periode) - alumni-evaluatie (schriftelijk, tweejaarlijks) In de studentenpanels zijn per opleiding de studenten uit verschillende jaren en groepen vertegenwoordigd. Opleidingsmanagers en coördinatoren bespreken met de studentenpanels vooral zaken die direct betrekking hebben op de onderwijsuitvoering. De centrale curriculumcommissie evalueert het ontwikkelde onderwijsmateriaal op samenhang, aansluiting op de toetsblauwdruk, studielast, opbouw en niveau. Bijstelling en doorontwikkeling vindt plaats op basis van feedback van docenten en studenten. De opleidingen zijn betrokken bij hogeschoolbrede evaluatieonderzoeken zoals het studenttevredenheidsonderzoek STO (jaarlijks, digitaal), het medewerkerstevredenheidsonderzoek MTO (tweejaarlijks, digitaal), de INHOLLAND-
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
45/70
audits volgens het INK-model, de INHOLLAND-barometer en de tweejaarlijkse accreditatiescan door het INVO (het INHOLLAND accreditatieorgaan). De INHOLLANDbarometer is door het college van bestuur ingevoerd naar aanleiding van de resultaten van STO 2005. De verbeterbarometer is een meetinstrument dat informatie genereert over de cijferregistratie, roosterwijzigingen, tijdigheid van roosters, contactmomenten, lesuitval en klachtenbehandeling. De evaluatie-instrumenten worden ontwikkeld of bijgesteld in samenwerking met beleidsmedewerkers kwaliteitsmanagement en medewerkers van de technische verwerking van de uitkomsten. De beleidsmedewerkers valideren de vragenlijsten op grond van eenduidigheid in vraagstelling, correct taalgebruik en lay-out. De uitvoering wordt ook door de beleidsmedewerkers gecontroleerd en de Schooldirecteuren ontvangen de relevante kengetallen. Naast interne evaluaties wordt ook gebruik gemaakt van instrumenten als de HBOMonitor en Keuzegids Hoger Onderwijs. Het panel oordeelt positief over het kwaliteitszorgbeleid van de opleidingen. Er wordt gebruik gemaakt van uiteenlopende, kwalitatief goede evaluatie-instrumenten die samen alle relevante aspecten van het onderwijs dekken. Ook worden heldere streefdoelen gehanteerd. Het panel beoordeelt het facet als goed .
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criteria - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het kwaliteitsmanagementsysteem van de hogeschool is gericht op het doorlopen van de plan-do-check-act cyclus op alle niveaus en in alle onderdelen van de organisatie. De opleidingen stellen iedere periode naar aanleiding van de evaluaties en de gesprekken met studentenpanels een verbeterplan op. De basis voor verbetermaatregelen van de vier opleidingen van het cluster Finance zijn de uitkomsten van onderzoeken die de opleidingen zelf hebben uitgevoerd, onderzoeken van INHOLLAND en externe onderzoeken. In het Operationeel handboek is bepaald dat de opleidingen de uitkomsten van deze onderzoeken verzamelen, analyseren en indien nodig verbetermaatregelen formuleren. Het panel heeft tijdens het bezoek vastgesteld dat het Operationeel handboek sinds 2006 voor de opleidingen FSM en FE het uitgangspunt is van de interne kwaliteitszorg. Dit betekent niet dat het handboek al volledig is geïmplementeerd; daarvoor bestaat het tekort. Daarom is voor het panel de borging van het verbeterbeleid een belangrijk aandachtspunt. De systematiek van informatie verzamelen, het analyseren van gegevens, de koppeling van verbeteringen aan evaluatie-uitkomsten en streefdoelen, prioriteitsstelling en de planning van verbeteractiviteiten is bekend binnen de opleidingen.
46/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
De opleidingen beschrijven deze ook en het panel heeft voorbeelden gezien van verbeteringen, maar uitgebreide ervaring met het nieuwe systeem ontbreekt. Aan de hand van de opleidingsspecifieke verbeterplannen zijn zowel locatieoverstijgend als -specifiek verschillende maatregelen genomen. Zo is na gebleken ontevredenheid over de beschikbaarheid van computers in Rotterdam de capaciteit uitgebreid. Eveneens in Rotterdam kregen docenten een cursus timemanagement om de tevredenheid van studenten over organisatorische kwaliteit te verhogen. In Den Haag is de taakbelasting en toedelingssystematiek voor docenten inzichtelijker gemaakt. In Amsterdam/Diemen bleken wekelijks wisselende roosters niet goed uitvoerbaar en is het model van lintroostering weer ingevoerd. Daardoor kwamen de roosters op tijd beschikbaar. Locatieoverstijgend is de roostering van de hertentamens aangepast. Op instellingsniveau is in 2007 het Barometer INHOLLAND verbeterproject gestart. Studenten, met name eerstejaars, hebben laten weten dat meer contacttijd met docenten wenselijk is. Daarnaast vinden zij dat de roosters en tentamenresultaten op tijd bekend moeten zijn, dat er niet te veel onverwachte wijzigingen in roosters mogen optreden en dat eventuele klachten adequaat worden afgehandeld. Om dit te bereiken leveren schooldirecteuren elke twee weken kengetallen die worden gepresenteerd in de verbeterbarometer op internet, INsite en aan het college van bestuur. Voor acht items zijn kritische prestatie-indicatoren opgesteld. In 2001 is op locatie Amsterdam/Diemen de opleiding FSM (toen nog de opleiding Hoger Onderwijs Financiële Sector) gevisiteerd door de HBO-raad; de bevindingen zijn vastgelegd in het rapport Onderweg naar een competentiegerichte opleiding (2002). In het kader van het bestuurlijk natraject heeft de hogeschool in februari 2006 een Stand van zaken notitie opgesteld, waarin verslag wordt gedaan van de verbetermaatregelen sindsdien. De hogeschool heeft de onderwijsvernieuwingen verder geïmplementeerd, de organisatiestructuur aangepast met meer aandacht voor interdisciplinaire vakoverstijgende samenwerking, deskundigheidsbevordering van het personeel in een samenhangend personeelsbeleid geplaatst met gebruik van POP s. Het panel heeft dit tijdens de visitatie bevestigd gezien. Het panel stelt vast dat de opleidingen beschikken over een systematiek zoals vastgelegd in het Operationeel handboek die het mogelijk maakt systematisch te werken aan kwaliteitsverbetering. Ook heeft het panel vele voorbeelden gezien van verbeteringen, maar de ervaringen met de nieuwe systematiek zijn beperkt. Tegen deze achtergrond kent het panel aan dit facet het oordeel voldoende toe.
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
47/70
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
FE en FSM Rotterdam: onvoldoende FSM Den Haag en Amsterdam/Diemen : voldoende
Criteria - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleidingen betrekken studenten, docenten, werkveldvertegenwoordigers en alumni bij het kwaliteitmanagement vanuit de ambitie een 'systeemgeoriënteerde organisatie' te worden volgens het INK-kwaliteitsmodel. Hoe de opleidingen dit vormgeven is vastgelegd in het Operationeel handboek. Studenten vervullen een actieve rol bij de evaluatie van het onderwijs. Ook worden zij sinds 2006-2007 via INsite en e-mail op de hoogte gehouden van verbetermaatregelen naar aanleiding van evaluaties. De opleidingsmanager heeft na afloop van iedere periode een gesprek met het studentenpanel. De input van het studentenpanel geeft een beter beeld van de achtergronden van lage scores en het studentenpanel denkt mee over verbetermogelijkheden. Het panel heeft de betrokkenheid van studenten echter niet helemaal bevestigd gezien tijdens de visitatie; studenten hebben te kennen gegeven dat zij weinig terugkoppeling ontvangen vanuit de opleiding en dat zij geen zicht hebben op evaluatieresultaten en wat ermee gebeurt. Medewerkers worden enerzijds betrokken bij de kwaliteitszorg via het MTO, kernteamvergaderingen, de examencommissie en functionerings- en beoordelingsgesprekken en anderzijds als uitvoerders van het onderwijs. Docenten hebben tevens zitting in de centrale curriculumcommissie en de opleidingscommissie (OC). Medewerkers krijgen de evaluatieresultaten toegestuurd zodra ze beschikbaar zijn. Tijdens de visitatie hebben de docenten aangegeven dat zij voldoende ruimte hebben voor eigen inbreng, ook binnen de centrale aansturing van het onderwijs. Iedere locatie kent een opleidingscommissie (OC) waarin docenten en studenten van de opleidingen zitting hebben. De OC beoordeelt jaarlijks de uitvoering van de OER en brengt gevraagd en ongevraagd advies uit aan de deelraad en directeur van de School. Daarnaast is met ingang van het studiejaar 2006-2007 een centrale opleidingscommissie ingesteld. Uitslagen en verbeteracties worden standaard door de OC besproken. Uit de notulen van de OC blijkt dat de communicatie tussen de OC en de opleidingen nog niet optimaal verloopt. In Den Haag hoorde de OC bijvoorbeeld niet dat er een nieuwe examencommissie was ingesteld (3-10-2006, tevens laatste notulen), en in Amsterdam/Diemen bleek dat de notulen van de OC niet bij het management terecht kwamen (juli 2007). Het afnemend werkveld wordt betrokken bij de kwaliteitszorg middels de stage- en afstudeerevaluaties. Daarnaast is het werkveld betrokken bij de opleidingen in vorm van 48/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
een centrale Beroepenveldcommissie (BVC) en lokale BVC s. De taken en werkwijze van de BVC s zijn vastgelegd in het Reglement beroepenveldcommissie van Hogeschool INHOLLAND. De regionale commissies komen tweemaal per jaar bijeen en geven input voor de couleur locale . Verder adviseren de regionale commissies over docentstages, gastdocenten en stage- en afstudeerplaatsen. De vier opleidingen binnen het cluster finance hebben tevens een gemeenschappelijke, locatieoverstijgende BVC. De centrale BVC bestaat uit een afvaardiging van de decentrale BVC s. De leden zijn actieve beroepsbeoefenaars op management- en directieniveau. De centrale commissie komt één à tweemaal per jaar bijeen, is betrokken bij strategische aspecten van het onderwijs en borgt de inbreng van praktijk en actualiteit in het curriculum, de afstemming van het buitenschools curriculum en de actualisering van het opleidingsprofiel. Het panel is tijdens het visitatiebezoek niet in de gelegenheid gesteld met een delegatie van de centrale BVC te spreken. Het panel oordeelt op basis van verslagen en CV s positief over de samenstelling van de centrale en decentrale BVC s. Alle werkterreinen waarop afgestudeerden actief zijn, zijn erin vertegenwoordigd. Bovendien is in de commissies behalve praktische denkkracht ook strategische denkkracht aanwezig. Een minpunt volgens het panel is de verslaglegging naar aanleiding van BVC-vergaderingen. De besluiten zijn niet helder geformuleerd, voortgangsafspraken zijn slechts in algemene termen omschreven en uit de vergaderverslagen wordt niet duidelijk dat besluiten zijn uitgevoerd. Volgens het panel is de impact van de BVC s daardoor geringer dan gewenst. In 2006-2007 hebben geen bijeenkomsten van de decentrale BVC van de locatie Rotterdam plaatsgevonden. Tijdens het visitatiebezoek is een werkveldvertegenwoordiger als lid van deze BVC gepresenteerd, maar ter plekke bleek dat hiervan geen sprake was. De nieuwe opleidingsmanager heeft inmiddels stappen gezet deze decentrale BVC nieuw leven in te blazen. De samenstelling is inmiddels rond; er hebben nog geen bijeenkomsten plaatsgevonden. De eerste bijeenkomst is gepland in januari 2008. De betrokkenheid van de alumni bij de interne kwaliteitszorg is beperkt. Docenten onderhouden informeel contact met alumni en zij worden incidenteel ingezet bij projecten, stage- en afstudeeropdrachten en gastcolleges. Meer structurele contacten zijn er nauwelijks. De locatie Amsterdam/Diemen vormt hierop een uitzondering. Het alumnibeleid in Amsterdam/Diemen bestaat uit een pilot-project gebaseerd op een adviesrapport (adviesrapport alumnibeleid INHOLLAND; Marketing & Communicatie, april 2006). Op andere locaties wordt nog geen structureel beleid gevoerd. Het adviesrapport beschrijft de doelen van het in ontwikkeling zijnde beleid, zoals netwerken, curriculumontwikkeling en de alumnus als kennisbron en gastdocent. Voorts is in 20062007 onder de afgestudeerden van de periode 2004-2006 een alumnionderzoek gehouden. Het onderzoek leverde een respons op van slechts 23%. Het panel concludeert dat medewerkers actief betrokken zijn bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. Ook de studenten vervullen een actieve rol, hoewel de terugkoppeling naar studenten aandacht verdient. Het werkveld is vertegenwoordigd in centrale en decentrale BVC s. Deze commissies zijn goed samengesteld, maar de besluitvorming en verslaglegging is ondoorzichtig. Voorts blijkt dat de locatie Rotterdam niet over een functionerende BVC beschikt. De opleiding geeft aan dat de laatste bijeenkomst heeft plaatsgevonden in maart 2006. Door ziekte en vervanging door twee interim-managers is
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
49/70
de commissie sindsdien niet meer bij elkaar geweest. Inmiddels hebben vijftien vertegenwoordigers uit de regio Rotterdam hun medewerking toegezegd voor de nieuwe commissie die vanaf januari 2008 bij elkaar komt. Tenslotte stelt het panel vast dat de betrokkenheid van de alumni beperkt is. Op grond hiervan waardeert het panel dit facet met het oordeel voldoende voor de locaties Amsterdam/Diemen en Den Haag. Vanwege het ontbreken van een functionerende BVC in Rotterdam is het oordeel voor deze locatie onvoldoende .
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Voldoende
Criteria - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleidingen toetsen in de afstudeerfase of de studenten de vereiste kwalificaties voor het niveau van een startbekwame beroepsbeoefenaar hebben. Aan de hand van de afstudeeropdracht worden studenten in de gelegenheid gesteld om de ervaringen die zij tijdens de opleiding hebben opgedaan te verbinden met het werken (en leren) in de praktijk. In de afstudeerfase werkt de student aan een praktijkvraagstuk voor een organisatie of bedrijf. De student ontwikkelt de nodige competenties zoveel mogelijk integraal tijdens het oplossen van het praktijk- en kennisvraagstuk. Het traject bestaat uit vijf onderdelen: het verwerven van een onderzoeksopdracht, het schrijven van een onderzoeksvoorstel, het doen van onderzoek, het schrijven van een onderzoeksrapport en het presenteren en verdedigen van het onderzoeksrapport. Het panel heeft vooraf aan het visitatiebezoek een set afstudeerwerkstukken bestudeerd. Het betrof alle beschikbare FE-afstudeerscripties (zes in totaal), een selectie van tien scripties van de voltijdse vorm FSM (vier uit Amsterdam/Diemen, vier uit Rotterdam en twee uit Den Haag en acht afstudeerscripties van de deeltijdse vorm FSM (Diemen). Bij de beoordeling heeft het panel gelet op de Dublin descriptoren, de relevantie en niveau van de vraagstelling, de onderzoeksmethoden, de resultaten en conclusies en het gebruik van literatuur. Het panel is van mening dat de afstudeerscripties van de opleiding FE voldoende niveau hebben. De scripties hebben een goede structuur en opbouw in het onderzoek. Studenten doen veel deskresearch waarbij gebruik wordt gemaakt van relevante databanken die via de opleiding beschikbaar zijn. Dit is, aldus het panel, ook passend voor het beroep van de fiscaal econoom. Het panel miste een verantwoording van de gekozen onderzoeksopzet in de scripties. Verder stelt het panel vast dat de vraagstelling soms weinig is uitgewerkt en dat de vraagstelling niet wordt ingebed in een bredere context.
50/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Het panel oordeelt in grote lijnen eveneens positief over het niveau de FSMeindwerkstukken. De gekozen onderzoeksopzet is adequaat, maar ook hier ontbreekt veelal een verantwoording. Ook is de probleemstelling niet altijd even scherp, waardoor ook de conclusies soms aan scherpte verliezen. Voorts is het panel van mening dat sommige scripties erg beschrijvend zijn en dat de diepgang voor verbetering vatbaar is. Verder stelt het panel vast dat weinig gebruik wordt gemaakt van statistische analyses. Voor beide opleidingen geldt dat de mate waarin gebruik wordt gemaakt van literatuur en van bronvermeldingen in de tekst wisselend is. Wel worden de onderzoeksresultaten helder beschreven en zijn de conclusies doordacht. Het taalgebruik is de scripties is doorgaans redelijk; de kwaliteit van Engelstalige samenvattingen is doorgaans zeer matig. Ten aanzien van de scripties van de deeltijdstudenten heeft het panel de indruk dat deze studenten veel interne publicaties raadplegen. De onderzoeken zijn nogal intern gericht met weinig benchmarks. Er wordt weinig van buiten naar binnen gedacht. Het panel heeft van een vertegenwoordiging van het werkveld vernomen dat de afgestudeerden voldoende zijn toegerust om als beginnend beroepsoefenaar te functioneren. Wel is er sprake van verschillen tussen studenten, waarbij opvalt dat sommige studenten moeite hebben kennis toe te passen. Verder is de kennis van zaken rond debet en credit soms beperkt. Voorts vindt het werkveld dat de taalvaardigheden van afgestudeerden soms tekortschieten. De werkveldvertegenwoordigers schrijven dit toe aan hiaten in de vooropleiding. Het vernieuwde opleidingsprogramma is meer gericht op het wegwerken van deficiënties en heeft dan ook het vertrouwen van het werkveld, zo is tijdens het gesprek gebleken. De alumni zijn terugkijkend op de studie tevreden over de gerealiseerde kwalificaties. Zij zijn naar eigen zeggen in staat als beginnend beroepsbeoefenaar aan de slag te gaan. Ook zijn de alumni als starters in staat om hun vakkennis verder aan te vullen met beroepsspecifieke zaken zoals schadeverzekeringen, kredieten, beleggingen en aansprakelijkheid. Zij zijn van mening dat de opleiding hieraan meer aandacht had moeten besteden. Uit evaluaties onder de afstudeerbegeleiders in het werkveld blijkt dat de begeleiders van oordeel zijn dat de studenten een professionele houding hebben en een bijdrage hebben geleverd aan de kennisontwikkeling van de organisatie. Uit de HBO-Monitor blijkt voor FSM Amsterdam/Diemen dat 63% van de afgestudeerden de opleiding voldoende basis vindt om te starten op de markt. 83% is tevreden met de huidige functie, 78% heeft voldoende carrièremogelijkheden, 79% vindt het functieniveau passen bij de opleiding en 89% vindt de opleiding voldoende aansluiten bij het werk. De locaties Rotterdam en Den Haag hadden op het moment van het onderzoek geen afgestudeerden uit 2003-2004. Hetzelfde geldt voor FE Rotterdam. Het panel concludeert dat de afgestudeerden over het algemeen zich de beoogde eindkwalificaties hebben eigen gemaakt. Zij kunnen zonder problemen aan de slag in het werkveld. Met name vanwege de kanttekeningen die door de afgestudeerden zijn geplaatst en de opmerkingen van het panel ten aanzien van de afstudeerscripties komt het panel tot het oordeel voldoende .
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
51/70
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Bij de vaststelling van de streefcijfers hebben de opleidingen gekeken naar de landelijke cijfers en trends van de financiële opleidingen zoals die door de HBO-raad worden gepubliceerd. De volgende streefcijfers worden gehanteerd: een diplomarendement na 5 jaar van minimaal 40%; een gemiddelde studieduur van afstudeerders van maximaal 4,5 jaar; een uitval in de propedeuse van maximaal 40%; een uitval na 3 jaar van maximaal 45% en een uitval in de hoofdfase van maximaal 10%. De opleidingen hebben geen streefcijfer geformuleerd voor de verblijfsduur van studiestakers. Het panel vindt de streefcijfers duidelijk, maar niet bijzonder ambitieus. Het rendementsbeleid van de opleidingen richt zich op het geven van realistische voorlichting, op de kennismaking met het beroepenveld in het eerste studiejaar, op goede begeleiding in propedeuse en hoofdfase en op specifieke begeleiding van langstudeerders . Verder worden studenten die met studieachterstand aan de hoofdfase beginnen in het tweede jaar actief gevolgd door SLB-docenten. Wanneer de studieachterstand aan het eind van het jaar niet is ingelopen, ontvangen deze studenten alsnog een negatief bindend studieadvies. De opleiding FSM realiseert de volgende rendementen: - diplomarendement na 5 jaar: 49,3% (cohort 2001, voltijd); - gemiddelde studieduur afstudeerders: 4,4 jaar (voltijd) en 3,0 jaar (deeltijd); - gemiddelde uitval propedeuse: 26,4% (voltijd); 20,8% (deeltijd); - gemiddelde uitval na 3 jaar: 47,6% (voltijd); 35,9% (deeltijd); - gemiddelde uitval hoofdfase: niet beschikbaar. Het diplomarendement van de opleiding FSM is vanaf cohort 1999 toegenomen van 18,3% tot 49,3% voor cohort 2001. Deze trendbreuk wordt veroorzaakt doordat studenten vanaf 2001 niet langer een gezamenlijke propedeuse met de Vrije Universiteit volgen en na de propedeuse niet meer kunnen doorstromen naar de academische opleiding Bedrijfskunde. De uitval in de propedeuse laat over de jaren heen een stijging zien, maar blijft onder het landelijk gemiddelde. De uitval na 3 jaar laat een stijging zien. Deze stijging wordt volgens de opleiding veroorzaakt door een verschuiving van vwo-instroom naar meer mbo-instroom. De opleiding FE realiseert de volgende rendementen: - diploma na 5 jaar: niet beschikbaar; de opleiding is in 2002 gestart; - gemiddelde studieduur: idem; - gemiddelde uitval propedeuse: 40,3%; - gemiddelde uitval na 3 jaar: 42,9%; - gemiddelde uitval hoofdfase: niet beschikbaar. De uitval in de propedeuse ligt in de jaren 2002, 2003 en 2004 boven het landelijk gemiddelde, maar gemiddeld wordt de eigen streefnorm gehaald. Veel studenten zijn
52/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
overgestapt naar de opleiding Accountancy. Verdere gegevens over het gerealiseerde rendement voor de opleiding FE zijn niet in het zelfevaluatierapport opgenomen. De opleidingen schrijven in de zelfevaluatie dat de etniciteit van de studenten een rol speelt bij de uitval. Het lectoraat Grootstedelijk onderwijs en jeugdbeleid heeft in 2007 onderzoek gepresenteerd waaruit blijkt dat de uitval van allochtone studenten hoger is dan bij autochtone studenten. Cijfers van de HBO-raad bevestigen dat. Tijdens de visitatie heeft het management aangegeven dat de studiekeuze van allochtone studenten in aanzienlijke mate door de ouders wordt bepaald, terwijl de studie vervolgens niet bij de studenten blijkt te passen. Daarnaast geven beide opleidingen aan dat de uitval in de propedeuse voor een aanzienlijk deel wordt veroorzaakt door het verwachtingspatroon bij studenten van de inhoud van de studie (zie ook facet 2.5). Uitval onder deeltijdstudenten wordt vooral veroorzaakt door de relatief zware combinatie van werken, privé en studeren. De voorlichting en de gesprekken in het kader van studiebegeleiding zijn met name hierop gericht. De opleidingen schrijven in de zelfevaluatie dat de lage instroom zorgen baart. Een intern communicatieplan en verbeterde contacten met toelevende scholen moeten het beeld over het voetlicht brengen dat de opleidingen kwalitatief goed zijn. Het panel concludeert dat de rendementsgegevens van de voltijdse opleiding FSM in grote lijnen aan de streefnormen voldoen. Wel is de uitval na drie jaar aan de hoge kant. Voorts ontbreken gegevens over de uitval in de hoofdfase. Voor de deeltijdse opleiding FSM geldt dat de rendementsgegevens, voor zover beschikbaar, aan de streefnormen voldoen. De rendementen van de opleiding FE voldoen eveneens aan de streefnormen, hoewel actuele rendementsgegevens niet voorhanden zijn. Het panel beoordeelt het facet als voldoende .
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
53/70
54/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
55/70
Bijlage 1:
56/70
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
57/70
58/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
59/70
60/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
61/70
62/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden Fiscale Economie en Financial Service Management Hogeschool INHOLLAND
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
Studentgebonden deskundigheid Visitatiedeskundigheid
Panellid NQA: Mevrouw E.J. Stolp
Panellid: De heer L.W. Velt
Relevante werkvelddeskundigheid
Panellid student De heer De heer R.R.P. Stigter . Panellid NQA: De heer drs. G.J.H. Vermeulen
Panellid: De heer drs. H.M.H. Reumkens
Deskundigheid cf. Protocol VBI s; 22 augustus 2005
X
X
X
X
X X
X
X
Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden: Panellid de heer drs. H.M.H. Reumkens De heer Reumkens is ingezet als panellid vanwege zijn onderwijsdeskundigheid, onder meer door zijn grote ervaring op het gebied van in-company managementopleidingen en zijn domeindeskundigheid en ervaring in het hoger onderwijs op het gebied van financiële en zakelijke dienstverlening. Ook is de heer Reumkens vakdeskundig, vertrouwd met de meest recente ontwikkelingen en vertrouwd met lesgeven, beoordeling en toetsing (minstens op niveau van de te beoordelen opleiding) en domeindeskundig op het gebied van international business and management studies, Management, Economie en Recht. Daarnaast is de heer Reumkens deskundig op het gebied van maatschappijleer en personeel en arbeid. Hij heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining voor accreditatie in het hoger onderwijs en is voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd. Opleiding: 1967 1974 1974 1981
Gymnasium A, diploma 1974, Bisschoppelijk College Roermond Sociale Pedagogiek en Andragogiek, KU Nijmegen, doctoraalexamen november 1981
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
63/70
1982
1983
1987
1988
1993
Eerste-graadsopleiding Docent Maatschappijleer, Katholieke Hogeschool Tilburg. Diploma 1984 Postdoctorale opleiding Opleidingsadvisering en management , Tilburgs Instituut Academische Studies (TIAS), certificaat Aanvulling postdoctorale opleiding TIAS. Mastertitel: Master of Learning and Development (MLD)
Werkervaring: 1981 1983 Invalbanen Sociale Academies Arnhem, Eindhoven (docent) en havo Eindhoven (maatschappijleer). 1983 1990 N.V. Interpolis te Tilburg, Opleidingsfunctionaris: 1990 1993 Coördinator managementopleidingen: Opzetten en (laten) uitvoeren managementopleidingen. 1994 N.V. Interpolis te Tilburg, Manager facilitair bedrijf, kantoor Roermond. Tevens controlefunctionaris. Rechterhand locatie-directeur. 1995 1997 N.V. Interpolis te Tilburg, Manager Opleidingen: Verantwoordelijk voor opleidingsafdeling: ontwikkeling en uitvoering verzekeringsopleidingen voor medewerkers van lokale Rabobanken. 1997 2000 N.V. Interpolis te Tilburg, Manager Opleiding en detachering 2000 heden Rabobank Nederland: Verantwoordelijk voor de ontwikkeling en uitvoering van managementopleidingsprogramma s voor de Rabobank en opleidingsprogramma s voor Rabobank Nederland. Voorzitter Governing Board European Training Programme (samenwerkingsverband Europese coöperatieve banken).
De heer L.W. Velt De heer Velt is ingezet als panellid vanwege zijn auditdeskundigheid door zijn ervaring als voorzitter van de landelijke stuurgroep Master accounting & Auditing (NOvAA en 7 hogescholen) en zijn onderwijsdeskundigheid, verkrgen door zijn ervaring als docent pedagogische academie, onderwijzer, directeur basisschool, docent MEAO, docent HEAO en directeur van een academie met twee vestigingsplaatsen (Deventer en Enschede). Door zijn opleiding en werkervaring heeft de heer Velt kennis van de accreditatiesystematiek in het hoger onderwijs. Hij is vertrouwd met de meest recente ontwikkelingen in het vakgebied en met lesgeven, beoordeling en toetsing ten minste op het niveau en de oriëntatie van de te beoordelen opleiding en beschikt daarnaast tevens over relevante werkveld-deskundigheid in de vakgebieden accountancy, bedrijfseconomie en fiscale econmie. Voor deze visitatie is de heer Velt aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visistatie en accreditatie en over de werkwijze van NQA Opleiding: 1971 - 1974 1980 - 1984 1984 - 1986 1986 - 1987
Pedagogische Academie Monseigneur Hoogveld, opleiding tot onderwijzer, inclusief hoofdakte MO-A boekhouden MO-B Handelswetenschappen Belastingdienst opleidingscentrum
Werkervaring 1974 - 1980
Onderwijzer lagere school
64/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
1980 - 1983 1983 - 1986 1986 - 1988 1988 - 1998 1994 - 1998 1998 - heden
Directeur lagere school Leraar mbo Controlerend ambtenaar belastingdienst (RijksAccountantsDienst) Docent Opleidingscoördinator Directeur academie financien, economie en management
Panellid student De heer R.R.P. Stigter De heer Stigter is ingezet als student panellid. Hij is eerstejaars student Master Accounting & Finance aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, na de bacheloropleiding Accounting & Finance met goed gevolg te hebben voltooid. De heer Stigter beschikt over studentgebonden deskundigheid met betrekking tot studielast, onderwijsaanpak, voorzieningen en kwaliteitszorg bij opleidingen Accounting & Finance. Hij is qua leeftijd en vooropleiding representatief voor de primaire doelgroep van deze opleiding. De heer Stigter is individueel geïnstrueerd over accreditatie in het hoger onderwijs en de werkwijze van NQA. Opleiding: 1988 1996 1996 2002 2004 2005 2002 2006 2006 heden
Basisschool, Open Vensters te Vlaardingen (afgerond) Havo, N&T + Economie 1 & Biologie, Spieringshoek te Schiedam (afgerond) Half jaar, Modules, University of Luton in London Luton, England (afgerond) Bachelor, Bedrijfseconomie, HES te Rotterdam (afgerond) Master, Accounting & Finance, Erasmus Universiteit te Rotterdam (heden)
Werkervaring: 2001 2003 2002 heden 2003 heden 2005 2006
TNT Post V&W (Catering uitzendbureau) Rent a Butler (Catering uitzendbureau) PriceWaterhouseCoopers (Accountants) CSR Academy (Adviesbureau op gebied van MVO)
Panellid de heer drs. G.J.H. Vermeulen (NQA-auditor) De heer Vermeulen is ingezet als NQA-auditor. Hij heeft ruime ervaring met visiteren in bijna alle sectoren van het hbo. Hij heeft bij Lloyd s auditcursussen gevolgd. Verder heeft hij ruime ervaring als onderzoeker op het gebied van onderwijs en arbeidsmarkt. Opleiding: 1969 1976 1976 1983
Atheneum B Doctoraal Psychologie KU Nijmegen
Werkervaring: 1980 1982 1984 1990 1990 1995 1995 2003
Studentassistent Bureau Studentenpsychologen Technische Hogeschool Eindhoven Onderzoeker ITS Nijmegen op het gebied van onderwijsongelijkheid en -kansen Beleidsonderzoeker B&A Groep Den Haag Beleidsmedewerker kwaliteitszorg HBO-raad; secretaris en projectleider diverse visitatiecommissies Vanaf jan. 2004 NQA, auditor en accountmanager
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
65/70
Cursussen: 1991 1998 2003 2003
Cursus beleidsonderzoek en -advies Cursus INK EFQM-auditor Thymos cursussen Verzakelijking en Adviesvaardigheden Training Auditor Hoger Onderwijs NQA i.s.m. Lloyd s Register
Panellid mevrouw E.J. Stolp (NQA auditor) Mevrouw Stolp is ingezet als NQA-auditor. Zij is bekend met het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en is verder ingewerkt binnen de werkwijze van NQA. Mevrouw Stolp heeft vanuit haar opleiding en ervaring kennis van organisatorische, didactische en onderwijskundige processen. Opleiding: 1999 2003 2003 2005
Eerstegraads Docent Beeldende Vorming Autonome Beeldende kunst
Werkervaring: 2001 2006 SKON, Groepsleidster naschoolse opvang; beleidvorming opvang van 7plusser en projectleider Implementatie van beleid bij collega-vestigingen 2005 2006 Zelfstandige beroepspraktijk voor beeldende kunst 2007 heden NQA, junior auditor
66/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Bezoekprogramma NQA Finance donderdag 13 september FE/FSM Tijdstip
Programmaonderdeel
Deelnemers
8.15
Ontvangst visitatiepanel
Opleidingsmanagement, Frans Bijma, Jan van Mook
8.30 uur
Afstemming praktische zaken met secretaris NQA
Frans Bijma
8.30
Ontvangst door opleidingsmanagement Materiaalbestudering
10.00
8.30 uur
10.00 uur
10.15 uur
10.15-11.00 uur
Toelichting bij studiehandleidingen FE/FSM Boardroom (3de verdieping) Intern overleg panel
Yvonne Leegstra
11.00
11.45 uur
Gesprek met opleidingsmanagement Boardroom (3de verdieping)
Opleidingsmanagement
11.45
12.30 uur
Gesprek met studenten
Bijlage 1
12.30
13.15 uur
Lunchpauze Ruimte 3.01 of boardroom
Visitatiepanel
13.15
14.00
Gesprek met docenten Boardroom (3de verdieping)
Bijlage 2
14.00
14.45 uur
Gesprek met werkveld en afgestudeerden Boardroom
Bijlage 3
14.55
Afstemming over vervolg visitatiebezoek Frans Bijma met secretaris NQA Digitale presentatie bibliotheek Petra Hofstede
15.00 15.30-17.00 uur
Eventuele extra gesprekken Materiaal bestuderen Intern paneloverleg
17.00
17.30 uur
Tweede gesprek met opleidingsmanagement en afronding
17.30 18.00
18.00
Afsluitend paneloverleg Afscheid en vertrek
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
Opleidingsmanagement, Frans Bijma
Opleidingsmanagement, Frans Bijma, Jan van Mook
67/70
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
Overzichtslijst stukken die voor het visitatiepanel op 13 september 2007 ter inzage lagen: Hoofdstuk II Achtergrond en context van de opleidingen Instellingsplan 2006-2010 Samen werken aan de kennis van morgen Overzicht beleidsnotities Schools of Economics Agenda s en besluitenlijsten opleidingsteams Financial Services Management en Fiscale Economie, respectievelijk clusterteam Finance, Opleidingscommissies, Examencommissies, Toetscommissies, Beroepenveldcommissies Strategisch en tactisch toetsbeleid Reglement Beroepenveldcommissie, agenda s en verslagen Plan van aanpak onderwijsontwikkeling CV s van dhr. Mohamed (Logica-CMG) en mw. Zevenbergen (VCR Zevenbergen) Hoofdstuk III Doelstelling van de opleiding (NVAO onderwerp 1) Opleidingenconcept van de Schools of Economics Backbone, onderwijsconcept van Hogeschool INHOLLAND Hoofdstuk IV Programma (NVAO onderwerp 2) Checklist onderwijskwaliteit: student en docenthandleidingen Checklist toetskwaliteit: inhoud Onderzoek aansluiting vooropleiding Voorbeelden van portfolio s van studenten Hoofdstuk V Personeelsmanagement (NVAO onderwerp 3) Overzicht gastcolleges 2006-2007 Brochure Performance & Competence Management Handleiding PCM Handleiding PCM-gesprekken met onderwijsgevende medewerkers Formulier IPOP Formulier functioneringsgesprek Beoordelingsformulier ten behoeve van onderwijsgevend personeel PDCA-cyclus voor de introductie van nieuwe medewerkers Scholingsplan Beschrijving cursus didactische bevoegdheid voor hbo-docenten, Onderwijscentrum VU Voorbeeld van businessplan School of Economics 2006-2010 Hoofdstuk VI Voorzieningen (NVAO onderwerp 4) Producten- en dienstengids Facilitaire Zaken Businessplan Samen de kennis van morgen faciliteren Beleidsvisie van de bibliotheek INHOLLAND 2005-2009. Guide Servicedesk@INHOLLAND Notitie Bibliotheek en de Finance opleidingen, januari 2007 Beleidsplan langstudeerders Brochure informatie over studeren in het hbo
68/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)
Hoofdstuk VII Kwaliteitsmanagement (NVAO onderwerp 5) Operationeel handboek kwaliteitsmanagement van het cluster Finance Kaderstellend handboek kwaliteitsmanagement voor opleidingen van de Schools of Economics Barometer INHOLLAND verbeterproject Evaluatieplan 2006-2007 Verbeterplan Visitatierapport Een veelbelovend product Stand van zaken notitie HOFS naar aanleiding visitatierapport (februari 2006) Reactie NVAO op stand van zaken notitie HOFS (2007) Adviesrapport alumnibeleid INHOLLAND STO-resultaten FE en FSM 2004-2007
© NQA - visitatie opleidingen FE en FSM Hogeschool INHOLLAND
69/70
Bijlage 5:
Domeincompetenties
De domeincompetenties zijn te vinden op de website van de HBO-raad: www.hbo-raad.nl
70/70
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleidingen FE (vt) en FSM (vt, dt)