Hogeschool INHOLLAND, Delft Opleiding: Plattelandsvernieuwing, bachelor Variant: voltijd Visitatiedata: 20 en 21 april 2005
©NQA (Netherlands Quality Agency) Utrecht, augustus 2005
2
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 9 10 10 12 12
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
13 15 17 26 29 32 35
Deel C:
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Kengetallen Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
39 41 43 47 49 51
3
4
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
5
6
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Onderwerpen
1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Plattelandsvernieuwing van de Hogeschool INHOLLAND heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart in februari 2005, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op 20 en 21 april 2005 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: Dhr. ir. W.C.S. Heemskerk (voorzitter); Dhr. drs. Th.A.M. Reijs (domeinpanellid Plattelandsvernieuwing); Dhr. T. van Straaten (studentpanellid); Mw. drs. M.J.J. van Beers (NQA-auditor). Het panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document ‘Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties’ van de NVAO (12 mei 2003). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • Deel B: een Detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan hier uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De bacheloropleiding Plattelandsvernieuwing wordt aangeboden bij de School of Agriculture & Technology in Delft. De Schools zijn ontstaan na de fusie en de reorganisatie van Hogeschool INHOLLAND. De School of Agriculture & Technology biedt vanaf 2004-2005 zes majors aan. Propedeuse studenten beginnen vanaf september 2004 in de major-minorstructuur.
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
7
De School of Agriculture & Technology biedt de volgende majors aan: 1. Major of Business & Technology 2. Major of Informatics 3. Major of Construction & Environment 4. Major of Technical Engineering 5. Major of Life Sciences 6. Major of Marketing De bacheloropleiding Plattelandsvernieuwing maakt deel uit van de Major of Construction & Environment. De opleiding kan in voltijd gevolgd worden. De voltijd route heeft op dit moment 83 studenten. In 2003 stroomden 14 studenten in en in 2004 waren dit 8 studenten. In het jaar 2004 waren er 3,4 fte (6 docenten) onderwijzend personeel verbonden aan de opleiding hetgeen resulteert in een medewerker-student ratio van 1:24,4. De bacheloropleiding Plattelandsvernieuwing (PV) leidt studenten op tot Bachelor of Applied Science. Hogeschool INHOLLAND heeft ruim 40.000 studenten en circa 3100 personeelsleden. De hogeschool is in 2002 ontstaan na een fusie van Hogeschool Alkmaar, Hogeschool Haarlem, Hogeschool Holland en Ichthus Hogeschool/Hogeschool Delft. De bacheloropleidingen van INHOLLAND zijn ondergebracht in 15 Schools verspreid over tien vestigingen in Nederland. Richtinggevend voor de ontwikkelingen binnen de hogeschool is het instellingsplan INHOLLAND 2003-2006, getiteld ‘INHOLLAND, Grenzeloos en Dichtbij’. Dit instellingsplan bouwt voort op ‘Kiezen voor Kansen’. Deze beide documenten zijn kaderstellend voor beleidsstukken van de Schools. De missie van INHOLLAND is gebaseerd op drie focuspunten: de ontwikkeling van een onderwijsconcept gericht op de individuele student en de markt, kenniscreatie, en grenzeloos onderwijs. Op onderwijskundig gebied maakt de School een ontwikkeling door. De huidige opleidingen worden langzaam maar zeker vervangen door brede, op competenties gebaseerde bacheloropleidingen. De opbouw van deze opleidingen verloopt volgens het major-minor model. De helft van het curriculum besteden de studenten aan het gekozen majorprogramma, waarin basiscompetenties worden verworven. Daarna, of deels gelijktijdig, volgen zij keuzeprogramma's (minors) op basis van specialisatie (specialisatie minor) en differentiatie (differentiatie minor). De opleiding Plattelandsvernieuwing komt voort uit de in studiejaar 1995/1996 gestarte studierichting Groen & Landschap binnen de opleiding Plantenteelt aan de Agrarische Hogeschool Delft. In 1998 werd er in Delft naast de studierichting Groen & Landschap, de studierichting Natuur, Recreatie & Toerisme gestart. De Stichting Hoger Agrarisch Onderwijs wilde het aantal opleidingen binnen het agrarische domein verminderen en koos voor een opleiding over rurale ontwikkeling (1998). Dit leidde in 2000 tot de start van een landelijke opleiding Plattelandsvernieuwing waarvoor landelijke eindtermen zijn geformuleerd.
8
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
De opleiding Plattelandsvernieuwing richt zich op de integratie van functies, interactief besturen en de culturele beleving van de groene ruimte. Afgestudeerden kunnen werken als procesbegeleider, procesmanager, adviseur, voorlichter en beleidsmedewerker die de regie voert of ondersteunt van processen op het gebied van bestemmen, inrichten, gebruiken en beheren van de groene ruimte in het landelijk gebied, de daaraan grenzende stedelijke gebieden en in de stad. De opleiding leidt op voor multidisciplinaire functies in de vernieuwing van rurale en urbane gebieden. 1.3
Werkwijze
De visitatie van de opleidingen door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA en die hieronder wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport en de bijlagen een duidelijke basis bood voor het visitatiebezoek en dat de visitatie plaats vond op basis van het voor de opleidingen geldende domeinspecifieke referentiekader (zie facet 1.2). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport met de bijlagen in orde was bevonden (maart 2005), zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek (maart 2005). Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten, die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het visitatiebezoek concreet voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het visitatiebezoek NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleidingen (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met de School directeur, de opleidingsmanager en de programmadirecteur. Verder is gesproken met docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek is ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel zogenaamde
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
9
‘schakelmomenten’ ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden schriftelijk beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een detailrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport wordt door de opleiding accreditatie aangevraagd bij de NVAO. In het detailrapport wordt door NQA gerapporteerd op facetniveau. De opleiding heeft in juni 2005 een concept van dit rapport voor een check op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. In het onderwerprapport wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleiding als geheel gegeven. Dit rapport is in juli 2005 voor een check op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in juli 2005. Het visitatierapport is uiteindelijk in juli 2005 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels, zoals die door de NQA in het ‘Beoordelingsprotocol’ zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie ‘Handreiking voor oordeelsvorming’, een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het detailrapport. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding Alledrie de facetten zijn beoordeeld als goed. Het oordeel op het onderwerp is daarom positief.
10
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door de landelijke werkgroep Plattelandsvernieuwing zijn opgesteld. Ze weerspiegelen het niveau van de beginnende plattelandsvernieuwer. 1.5.2 Programma De facetten 2.1 en 2.6 zijn als goed beoordeeld, de facetten 2.2 t/m 2.5, 2.7 en 2.8 als voldoende. Het oordeel op het onderwerp is daarom positief. Het programma is een adequate uitwerking van de gestelde eindkwalificaties. De diverse curriculumonderdelen zijn met elkaar in samenhang gebracht. In het onderwijs wordt ruime aandacht besteed aan kenmerkende beroepssituaties. Er wordt gewerkt met competentiegericht onderwijs, wat wordt uitgewerkt in passende werkvormen. De toetsen weerspiegelen in voldoende mate het niveau en de inhoud van de leerstof. 1.5.3 Inzet van personeel De facetten 3.1, 3.2 en 3.3 zijn als voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is daarom positief. De kwaliteit en kwantiteit van het docententeam borgt in voldoende mate de uitvoering van goed onderwijs. 1.5.4 Voorzieningen Beide facetten zijn als voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is daarom positief. De opleiding beschikt over voldoende voorzieningen om het onderwijsprogramma te realiseren. Zij zijn op dit punt bezig met een verbeterslag. De studieloopbaanbegeleiding verloopt op adequate wijze. Per september 2004 heeft de opleiding de SLB verder doorontwikkeld. 1.5.5 Interne kwaliteitszorg De facetten 5.1, 5.2 en 5.3 zijn als voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is daarom positief. De opleiding heeft een gedetailleerd systeem van kwaliteitszorg. Ze zet een groot aantal evaluatie-instrumenten in van goede kwaliteit. Recentelijk is gestart met kwaliteitscirkels waarin de evaluatieresultaten nader worden besproken. De verbeteringen worden via verschillende cycli (kort, middellang, lang) doorgevoerd. De verschillende belanghebbenden worden in voldoende mate bij de kwaliteitszorg betrokken. 1.5.6 Resultaten De facetten 6.1 en 6.2 zijn beoordeeld als voldoende. Het oordeel op het onderwerp is daarom positief. Het gerealiseerde niveau sluit in voldoende mate aan op de eindkwalificaties. Het wordt in het afstudeerproject op adequate wijze vastgesteld. Werkgevers en afgestudeerden zijn over de gerealiseerde kwalificaties te spreken.
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
11
1.6
Schematisch overzicht oordelen
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet Onderwerp 1 Doelstellingen 1.1 Niveau bachelor 1.2 Domeinspecifieke eisen 1.3 Oriëntatie hbo-bachelor Totaal oordeel Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen hbo 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma 2.3 Samenhang in het opleidingsprogramma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Totaal oordeel Onderwerp 3 Inzet van personeel 3.1 Eisen hbo 3.2 Kwantiteit personeel 3.3 Kwaliteit personeel Totaal oordeel Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiele voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding Totaal oordeel Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen tot verbetering 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Totaal oordeel Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Onderwijsrendement 6.2 Gerealiseerd niveau Totaal oordeel
1.7
Opleiding Plattelandsvernieuwing Goed Goed Goed Positief Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Positief Voldoende Voldoende Voldoende Positief Voldoende Voldoende Positief Voldoende Voldoende Voldoende Positief Voldoende Voldoende Positief
Totaaloordeel
Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleidingen op de zes de onderwerpen positief scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleidingen POSITIEF is.
12
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
DEEL B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
13
14
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Facetten
Onderwerp 1
Facet 1.1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
Domeinspecifieke eisen
Goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De eindkwalificaties van de opleiding, zoals beschreven in het zelfevaluatierapport, sluiten aan bij de dertien landelijk vastgestelde eindcompetenties van de opleidingen Plattelandsvernieuwing. Deze eindcompetenties zijn vastgelegd in Kern en Profiel (2001-2002). Per competentie wordt een omschrijving gegeven en wordt de beroepsspecifieke context beschreven. Deze competenties vormen het uitgangspunt van het oude en nieuwe studieprogramma. • De landelijke eindcompetenties zijn opgesteld op basis van informatie uit het werkveld (bijeenkomsten en enquêtes), recente vacatures en publicaties. Bij het opstellen van de landelijke competenties heeft er validering door het werkveld plaatsgevonden. • De opleiding onderhoudt contacten met het werkveld en de alumni en stelt op basis van onderzoek onder het regionale beroepenveld de doelstellingen van de opleiding bij. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de competentiekaarten aangescherpt. Tijdens de ontwikkeling van de competentiekaarten heeft ook de beroepenveldcommissie van het cluster Landscape & Environment van INHOLLAND, waar de opleiding Plattelandsvernieuwing deel van uitmaakt, er naar gekeken en heeft zij hiermee ingestemd. De competentiekaarten weerspiegelen volgens hen in voldoende mate de ontwikkelingen in het werkveld. • Naast de landelijk opgestelde competenties heeft de opleiding Plattelandsvernieuwing van hogeschool INHOLLAND in 2002 ook twee specifieke competenties opgesteld voor de twee afstudeerrichtingen. Voor de afstudeerrichting Duurzaam Toerisme & Recreatie is dit ‘het maken van een analyse van toeristisch/recreatieve potenties van een gebied (rekening houdend met economische en ecologische duurzaamheid)’. Voor de afstudeerrichting Groen en Landschap is dit ‘het maken van een (ecologisch) beheerplan’. Deze competenties zijn in samenwerking met het werkveld tot stand gekomen. • Vanaf studiejaar 2004-2005 is overgegaan naar brede bachelor-opleidingen en de major-minor structuur. De opleiding Plattelandsvernieuwing valt daarmee onder de major Construction & Environment, samen met Milieukunde, Ruimtelijke Ordening & Planologie, Bos- en Natuurbeheer, Bouwkunde, Civiele Techniek en Bouw & Vastgoedmanagement. De landelijk vastgestelde eindkwalificaties zijn onderverdeeld
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
15
in domeinspecifieke competenties voor de major en beroepsspecifieke competenties voor de specialisatieminor Plattelandsvernieuwing. In een tabel in het zelfevaluatierapport heeft de opleiding de relatie tussen de landelijke competenties en de domeinspecifieke majorcompetenties inzichtelijk gemaakt. Deze domeincompetenties gelden voor alle opleidingen in deze major, gebaseerd op de overlap tussen de beroepscompetenties van de verschillende opleidingen. De context waarin de competenties aan de orde komen zijn voor elke opleiding verschillend. In de specialisatieminor komen de beroepsspecifieke competenties van Plattelandsvernieuwing aan bod.
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de landelijk vastgestelde eindcompetenties van de opleidingen Plattelandsvernieuwing. Deze eindkwalificaties zijn vastgesteld door de landelijke werkgroep Plattelandsvernieuwing en vastgelegd in het document Kern en Profiel (2001-2002). Het panel heeft vastgesteld dat de domeinen beroepspecifieke competenties zoals deze worden gebruikt in het nieuwe curriculum duidelijk herleidbaar zijn tot de landelijke competenties. • In het zelfevaluatierapport heeft de opleiding in een matrix de vijf Dublin-descriptoren in verband gebracht met de hbo-kernkwalificaties. Deze samen zijn vervolgens in verband gebracht met de domeinspecifieke competenties. Uit deze matrix blijkt dat de eindkwalificaties en de competenties in voldoende mate aansluiten op deze internationaal geaccepteerde aanduiding voor het bachelorniveau. • In een tweede matrix is de relatie tussen hbo-kernkwalificaties en de domeinspecifieke competenties inzichtelijk gemaakt, met daarbij voor alle studiejaren aangegeven welke hbo-kenmerken op welke wijze in de onderwijseenheden aan de orde komen. • Voor het nieuwe curriculum zijn op de competentiekaarten voor iedere competentie vier niveaus beschreven, waarbij beheersingsindicatoren zijn uitgewerkt.
Facet 1.3
Oriëntatie hbo-bachelor
Goed
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is.
16
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding Plattelandsvernieuwing gaat uit van de dertien landelijk opgestelde competenties, aangevuld met twee eigen competenties (zie facet 1.1). Het panel heeft vastgesteld dat deze competenties door het beroepenveld zijn gevalideerd en overeen komen met de benodigde competenties voor de meest voorkomende beroepen. In het laatste studiejaar is er extra aandacht voor de competenties die gerelateerd zijn aan de door de studenten gekozen functiegroepen tijdens de afstudeeropdracht en het Schoolbrede project door middel van de twee toegevoegde competenties. • De Plattelandsvernieuwer verricht verschillende soorten werkzaamheden rondom de problematiek van het landelijk gebied, die van de groene ruimte in en rond de stad en de wisselwerking tussen stad en land. Binnen functies helpen zij gewenste maatschappelijke en economische ontwikkelingen op en om het platteland te formuleren en de noodzakelijke processen ter realisatie mee te helpen opzetten en uit te voeren. De functies worden aangeboden bij gemeentelijke en maatschappelijke organisaties, landschapsbeheer, provinciale landschappen, agrarische natuurverenigingen en soortgelijke organisaties. • Het eindniveau van de domein- en beroepsspecifieke competenties is gebaseerd op het landelijk opgestelde eindniveau. Het werkveld geeft in de gesprekken aan van mening te zijn dat de afgestudeerden breed inzetbaar zijn in een startfunctie en in staat zijn zelfstandig te functioneren. De werkveldcommissie vindt de breedte van de opleiding goed naar voren komen in de set van competenties. Uit de notulen van de commissievergaderingen blijkt dat de competenties en de relaties tussen de competenties en de onderwijseenheden zijn besproken. Ook de opleidingscommissie geeft goedkeuring aan de opgestelde competenties. • De landelijke werkgroep heeft een verwachte functieverdeling gemaakt voor afgestudeerden. Deze verwachte functieverdeling komt overeen met waar de studenten van INHOLLAND na hun studie terecht komen (landelijke opleidingscompetenties, landelijke werkgroep plattelandsvernieuwing 2002).
Onderwerp 2
Facet 2.1
PROGRAMMA
Eisen hbo
Goed
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
17
Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Bestudering van het studiemateriaal door het panel laat zien dat relevante en actuele vakliteratuur (boeken, wetenschappelijke artikelen en digitale bronnen) wordt gebruikt bij het verwerven van kennis. Daarnaast wordt de student erop gewezen dat het bijhouden van vakliteratuur een noodzakelijke aanvulling is op de boekenlijst. De boekenlijst wordt ieder jaar geactualiseerd aan de hand van nieuw verschenen boeken en nieuwe onderwerpen. • Het studiemateriaal is deels afkomstig van leden van de werkveldcommissie, het innovatie- en praktijkcentrum groene ruimte, stagebegeleiders, gastdocenten, beherende instanties, kennismarkt en alumni. Door deze vele toeleverende bronnen wordt de actualiteit van het studiemateriaal gewaarborgd. Dit studiemateriaal wordt veelal gebruikt in casussen. • Bij de afstudeeropdracht wordt getoetst of een student competent is om een plan, advies of onderzoek op de juiste wijze met literatuur te onderbouwen. Het panel heeft kunnen vaststellen dat dit ook in voldoende mate in de afstudeeropdrachten gebeurt. Het panel heeft de themahandleidingen ingezien en stelt vast dat daarin de eisen geformuleerd zijn waaraan afstudeeropdrachten, maar ook waar verslagen van projecten aan moeten voldoen. • Studenten vinden dat zij voldoende gebruik maken van recente vakliteratuur (3.3, Studenttevredenheidsonderzoek (STO), 2004). De opleiding wil de studenten stimuleren om meer dan alleen het internet te gebruiken voor bronnen. Uit de gesprekken komt naar voren dat de studenten de actualiteit en praktijkgerichtheid als voldoende ervaren. Ook de werkveldcommissie vindt het programma actueel en praktijkgericht en de voorbereiding op de beroepspraktijk voldoende tot goed. De alumni vinden de actualiteit van de opleiding goed. • Door de praktijkleerlijn (jaar 2,3,4) en de ervaringsleerlijn (jaar 1) komen studenten elke periode in aanraking met de beroepspraktijk. • In alle studiejaren binnen de opleiding Plattelandsvernieuwing staan beroepsspecifieke situaties centraal. Zo zorgen projecten voor de integratie van kennis, inzicht, vaardigheden en attitude. Hierbij komen actuele vraagstukken uit de beroepspraktijk aan de orde. Bij veel projecten wordt een bezoek aan het gebied gebracht dat op dat moment in het onderwijs aan de orde is, of wordt een gastcollege verzorgd door iemand die veel met het betreffende gebied te maken heeft. Binnen de projecten voeren studenten individueel of in groepjes opdrachten uit waarbij ze de rol aannemen van beleidsmaker, ontwerper, adviseur of projectmanager. Deze rollen zijn gekoppeld aan de competenties om zo de beroepsvaardigheden te ontwikkelen. • De beroepspraktijk komt binnen onderwijseenheden ook aan de orde via excursies, een bezoek aan een boer die aan verbrede landbouw doet, een fietstocht, een tweedaagse workshop bij de academie van bouwkunst, een bezoek aan het IPCgroene ruimte in Schaarsbergen, gastcolleges en een veldwerkweek. Daarnaast worden er banden met de beroepspraktijk onderhouden via stagebieders, afstudeerders, de werkveldcommissie, PTC+Horst, de beheerders van verschillende gebieden en het agrotoerisme Ierland. In Ierland zit een docent van de opleiding, waar alle studenten gedurende één week stage lopen.
18
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
• In het oude curriculum wordt in de eerste periode van het eerste jaar direct een oriëntatie op het werkveld gegeven, in periode twee wordt dit gevolgd door een oriëntatiestage. Op deze manier hebben de studenten direct een goed zicht op het beroepenveld. In het tweede jaar lopen de studenten een confrontatiestage en in het derde jaar een tien weken durende fulltime stage. De studie wordt afgesloten met een individuele afstudeeropdracht. In het nieuwe curriculum (de huidige eerstejaars) lopen de studenten in het eerste jaar een stage van 30 dagen verspreid over twee perioden. In het derde jaar lopen zij een tweede stage van 20 weken. De studie wordt afgesloten met een afstudeerproject bij een externe opdrachtgever. • Het lectoraat ‘Integrale Voedsel- en Productieketens’ is nauw betrokken bij de differentiatieminor ‘keten en netwerkkunde’ (zie verder facet 3.1). Op dit gebied is in 2003 een kenniskring gestart. • Studenten zijn tevreden over de mate waarin ze tijdens de opleiding in aanraking komen met de actuele beroepspraktijk (3.4, STO 2004). In het gesprek geeft het werkveld aan dat de studenten niet altijd voldoende op de hoogte zijn van actuele ontwikkelingen. Zij geven hierbij wel aan dat de ontwikkelingen in het werkveld Plattelandsvernieuwing op dit moment erg snel gaan. Zij geven het advies: ‘Zorg voor goed onderwijs en ga niet met alle winden meewaaien.’
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Voldoende
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het panel stelt vast dat de opleiding op heldere wijze haar curriculum in verband heeft gebracht met de eindkwalificaties. In een matrix maakt zij inzichtelijk hoe de dertien competenties zijn toegedeeld aan de verschillende onderwijseenheden. Voor het curriculum tot 2003-2004 is dit in één matrix gedaan, voor het curriculum vanaf 20042005 is dit opgesplitst in een matrix voor de domeinspecifieke en de beroepspecifieke competenties. De domeinspecifieke eisen en de hbo-oriëntatie komen in beide matrixen duidelijk tot uiting. • Per competentie zijn beheersingsindicatoren beschreven die een indicatie zijn voor het niveau. De opleiding onderscheidt vier niveaus van beheersing, van eenvoudig naar complex. Voor ieder niveau is een specifieke beroepscontext beschreven. De beheersingsindicatoren zijn opgenomen in de themahandleidingen. De student wordt op deze wijze geïnformeerd over de leerdoelen per onderwijseenheid en het niveau dat hij aan het eind van het blok bereikt moet hebben. Het panel heeft themahandleidingen bestudeerd en constateert dat hier in voldoende mate een koppeling wordt gelegd © NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
19
• •
•
•
tussen de eindkwalificaties en de leerdoelen. In het nieuwe curriculum zijn ook relatieschema’s opgenomen in de studiegids met het verband tussen de competenties en de studieonderdelen. Vanaf het tweede jaar kunnen de studenten kiezen voor één van de twee afstudeervarianten, te weten Duurzaam Toerisme & Recreatie en Groen & Landschap. Het curriculum bestaat per jaar uit vier periodes, in totaal 16 onderwijsperiodes. De periodes zijn opgebouwd uit blokken en elk blok is gericht op één of meer competenties. In het curriculum tot 2003-2004 loopt de student stage in de tweede periode van het tweede jaar en twee keer in het derde jaar. In het curriculum vanaf 2004-2005 lopen de studenten stage in de derde periode van het eerste jaar en aan het begin van het derde jaar (20 weken). Beide curricula worden afgesloten met een afstudeeropdracht. Het accent in de opleiding ligt op de ecologie en in het bijzonder op het groen binnen de ecologie. Het panel stelt vast dat de opleiding niet het gehele gebied van de plattelandsvernieuwing omvat, te weten alle sociale-culturele, economische en ecologische aspecten. Ook het blauwe aspect (water) komt minder aan de orde in het onderwijs. Uit evaluatieonderzoek onder studenten blijkt dat zij vinden dat de leerdoelen worden bereikt (3.3, STO 2004).
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
Voldoende
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding beschrijft in het zelfevaluatierapport dat zij streeft naar een optimale horizontale en verticale samenhang in het curriculum. De horizontale samenhang wordt gerealiseerd door projecten en praktijkelementen en de daarbij behorende theorie en trainingen (vaardigheden) op elkaar af te stemmen. Deze werkwijze is vastgelegd in de ontwerpeisen voor het ontwikkelen van studiemateriaal/studieactiviteiten. De opleidingsmanager, de docent coördinator en de projectleider major-minor bewaken dat de samenhang ook wordt gerealiseerd, via de monitoring van KVA’s in competentiekaarten. Ook de verschillende inspraakorganen bewaken de samenhang. • De opleiding brengt verticale samenhang aan in het programma door de competenties in het programma meerdere keren aan bod te laten komen. Binnen deze concentrische opbouw moet de student laten zien dat hij de competenties op een steeds hoger niveau beheerst. Voor de opbouw van de studieactiviteiten betekent dit een toenemende complexiteit van de projecten en een afnemende sturing door de docent. • In het oude curriculum is het programma uitgewerkt aan de hand van tien leerlijnen om de samenhang binnen en tussen onderwijseenheden inzichtelijk te maken. In het nieuwe curriculum zijn acht daarvan ondergebracht in de vijf leerlijnen volgens het didactisch concept van De Bie. De leerlijnen Internationalisering en Duurzaamheid zijn
20
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
in het nieuwe programma opgenomen in meerdere thema’s. Deze leerlijnen lopen door het gehele onderwijsprogramma, wat de samenhang moet bewerkstelligen. • Het panel stelt op basis van gesprekken met docenten en studenten en de bestudering van materiaal vast dat het programma volgens de hierboven beschreven uitgangspunten is opgebouwd. Er is een ontwikkeling waar te nemen van het verwerven van basiskennis naar verdieping, van het oplossen van eenvoudige problemen naar het oplossen van meer complexe problemen, van instructie naar het zelf vorm geven aan probleemoplossingen. • Uit evaluaties van onderwijseenheden (2003-2004) blijkt dat de studenten de samenhang ook ervaren tussen de verschillende onderdelen (score 3.5 op een vijfpuntsschaal). De samenhang tussen modulen/cursussen scoort minder hoog in de Studenttevredenheidsonderzoeken (een 2.7 in 2004). Deze lage score wordt door het management verklaard door verwarring over de gebruikte termen in de vraagstelling. De studenten gaven in het gesprek aan dat hen de rode draad van de opleiding aan het eind van de studie duidelijk wordt, omdat dezelfde dingen regelmatig terug komen maar dan in een hele andere context worden toegepast.
Facet 2.4
Studielast
Voldoende
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • In het zelfevaluatierapport beschrijft de School of Agriculture & Technology de wijze waarop zij een efficiënte studievoortgang wil bevorderen. Daartoe zijn ontwerpprincipes vastgesteld voor het programma: duidelijke visie op beroepsmogelijkheden, uitdagende doelstellingen en competenties, samenhang in het curriculum, stimulerende werkvormen, herkenbare toetsen van voldoende niveau en transparante beoordeling, evenwichtige spreiding van de studielast, deskundige begeleiding, flexibele leerroutes voor studenten die onderdelen van competenties al beheersen (vrijstellingenbeleid). • Studenten worden via diverse kanalen geïnformeerd over de studielast: de studiegids, de studiewijzer, de themahandleiding en via Blackboard. De student weet hoeveel tijd hij moet reserveren voor elk studieonderdeel. Ook krijgt hij inzicht in wat aan het eind van een onderwijsperiode van hem verwacht wordt (beheersen van competenties) en wat de eisen bij de toetsing zijn. Het panel constateert dat de opleiding de student voldoende informatie aanbiedt om zijn studie te kunnen plannen. • Een belangrijk instrument om doorstroomproblemen te signaleren en op te lossen is, aldus het zelfevaluatierapport, de studieloopbaanlijn. De studieloopbaancoach speelt daarin een spilfunctie. In het eerste jaar is deze begeleiding intensief (zie ook paragraaf 4.2).
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
21
• Er wordt in de propedeuse aandacht besteed aan het selecteren van studenten. De studenten die naar het oordeel van de opleiding niet geschikt zijn voor de opleiding, of studenten die dit van zichzelf vinden, stromen in een zo vroeg mogelijk stadium uit. Het panel constateert dat de opleiding hiervoor criteria heeft opgesteld in het OER (20042005) (minimaal 40 EC’s in het eerste studiejaar en tenminste alle onderdelen van de studieloopbaanlijn in het eerste jaar) en aan de hand van deze criteria een bindend studieadvies geeft. In het kader van het bindend studieadvies worden gesprekken met studenten gevoerd over studiekeuze en geschiktheid voor studie en beroep. • Structurele studiebelemmeringen in het programma worden gesignaleerd via evaluaties van onderwijseenheden, de opleidingscommissie en het overleg met klassenvertegenwoordigers. Uit het STO (2003 en 2004) blijkt dat de studenten matig tevreden zijn over de spreiding van de studielast (respektievelijk 2.7 en 3.1). Zij zijn tevreden over het aantal herkansingen dat wordt geboden (3.7, STO 2004), deze zijn in de laatste week van dezelfde periode gepland. Studenten (tweedejaars en ouder) vinden dat de propedeuse te doen is in de tijd die er voor staat (4.4, STO 2004). Dat geldt ook voor postpropedeutische fase volgens vierdejaars studenten (3.4, STO 2004). • In de gesprekken geven de studenten aan dat de opleiding Plattelandsvernieuwing wel wat zwaarder en uitdagender zou mogen zijn. Zij geven aan gemiddeld 20-30 uur per week te studeren. Met de invoering van de major-minor structuur in 2004-2005 wordt de lat, aldus de opleiding hoger gelegd. In het nieuwe programma worden de themahandleidingen opgebouwd volgens een nieuw format, wat inzicht geeft in beheersingsindicatoren, competenties, studiebelasting en de eisen van toetsing. Dit helpt bij het plannen van de studieactiviteiten.
Facet 2.5
Instroom
Voldoende
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Studenten zijn toelaatbaar tot de opleiding Plattelandsvernieuwing met alle profielen van de vooropleidingen havo en vwo en met mbo op niveau vier (Onderwijs examenreglement). • Het beleid omtrent de instroom is hogeschoolbreed vastgelegd in het Beleidsplan Instroommanagement. Een projectgroep geeft sturing aan de instroomactiviteiten en onderhoudt contact met toeleverende scholen, geeft ondersteuning bij voorlichtingsactiviteiten, voert vooropleidingsonderzoeken uit en monitort de studieresultaten van de instroom. Dit wordt teruggekoppeld aan de verschillende opleidingen.
22
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
• De opleiding is van mening dat het competentiegerichte onderwijs goed afgestemd is op het studiehuis. De opleiding stelt vast dat in het mbo steeds meer wordt gedaan met projectgestuurd onderwijs, waardoor de aansluiting qua werkvormen verbetert. • Voor mbo-studenten is het mogelijk om verkorte programma’s te volgen. Deze worden individueel opgesteld aan de hand van de reeds verworven competenties. Er is geen verwante mbo-opleiding, maar voor ‘groene’ mbo-opleidingen betekent dit dat er trajecten van 3 en 3,5 jaar mogelijk zijn. De examencommissie beslist of de eerder verworven competenties leiden tot vrijstellingen. • In het onderzoek naar aansluiting op de vooropleiding (2004) scoort de aansluiting qua niveau een 3.0. Ontevreden zijn de studenten over de aansluiting qua vorm en inhoud (respektievelijk 2.5 en 2.7). Dit zou met name te maken hebben met het hoge percentage mbo instroom die minder in een zelfstandige leeromgeving hebben gewerkt. Hier voldoet de opleiding nog niet aan de eigen streefnorm (3.0). • Er wordt niet gedifferentieerd tussen verschillende instromers tijdens het volgen van het onderwijs, wel is het zo dat de mbo-instromers in de praktijk vaak meer begeleiding krijgen.
Facet 2.6
Duur
Goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De studiepunten van de afzonderlijke studieonderdelen zijn vermeld in de studiegids van de opleiding. De totale studielast omvat in totaal 240 EC’s. • Het programma dat in september 2004 is gestart, bestaat uit een major (120 EC’s), een minor specialisatie (60 EC’s) en een minor differentiatie van 60 EC’s. In een bijlage bij het zelfevaluatierapport is nader gespecificeerd hoe de minor- en majoronderdelen zijn verdeeld over het vierjarig programma.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Voldoende
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het didactisch concept van de opleiding is vastgelegd in het document Visie op het didactisch concept. Dit document beschrijft de vijf leerlijnen zoals die sinds het studiejaar 2004-2005 zijn opgenomen in het programma en is gebaseerd op het hogeschoolbrede document Backbone INbeeld. Vóór 2004 onderscheidde de opleiding
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
23
•
•
•
•
tien leerlijnen. Acht daarvan zijn ondergebracht in de vijf leerlijnen en de leerlijnen Internationalisering en Duurzaamheid zijn in het nieuwe programma opgenomen in meerdere thema’s. De opleiding hanteert competentiegericht onderwijs sinds 1998. Het concept bevordert, aldus het zelfevaluatierapport, dat studieonderdelen in geïntegreerd verband worden aangeboden (competentieontwikkeling en integratie van onderwijs met de beroepspraktijk). Het concept biedt structuur en systematiek voor zowel de docent/onderwijsontwikkelaar als voor de student. Centraal staat dat studenten competenties ontwikkelen, die via een set van beheersingsindicatoren worden beoordeeld. Gedurende de studie dient de student de competenties op een steeds hoger niveau te beheersen. Hij dient dit aan te tonen door het opzetten en onderhouden van een portfolio. Het panel stelt vast dat deze opzet voorziet in de competentieontwikkeling. Naarmate een student verder in de opleiding komt, neemt de complexiteit toe en de sturing van de opleiding af. Het concept past aldus het panel goed bij de doelen van de opleiding (zie facetten 1.1, 1.2 en 1.3). De leerlijnen waarborgen dat integratie van kennis, houdingen en inzichten op een systematische wijze aan bod komen, steeds op een hoger niveau. Het panel constateert op basis van bestudering van materiaal dat de didactische opzet goed aansluit op de uitgangspunten van de opleiding over onderwijs en de doelen van de opleiding (eindkwalificaties). De werkvormen zijn geschikt voor het doel van de opleiding: kennis en kunde verwerven en integratie van kennis en kunde tot stand brengen. Het panel stelt op basis van materiaal vast dat er een mix van werkvormen wordt gebruikt: praktijkgerelateerde projecten, casussen en opdrachten, probleemgestuurd onderwijs, werkcolleges, instructiecolleges, workshops, trainingen, practica, stage en reflectieverslagen, bijhouden van een persoonlijk ontwikkelingsplan en actieplan. De studenten oordelen niet zo positief over de werkvormen. In het STO 2004 scoort de variatie in werkvormen een 2.8 en de aansluiting van de vorm en inhoud op de leerdoelen een 2.8 (op een vijfpuntsschaal). Ook in de gesprekken met het panel geven de studenten aan dat er weinig variatie zit in de onderwijsvormen. Dit is strijdig met wat de docenten zeggen, zij noemen de variatie juist heel groot.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voldoende
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding gebruikt, aldus een overzicht in het zelfevaluatierapport, een mix van toetsvormen die, naar de mening van het panel goed passen bij de vijf leerlijnen. Naast integrale toetsen zijn er ook instrumenten die afzonderlijk kennis en kunde toetsen. In
24
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
•
•
•
•
•
•
de studiewijzer is beschreven op welke wijze er getoetst wordt en hoe het eindcijfer tot stand komt. In het oude curriculum wordt getoetst op beheersingsindicatoren met geïntegreerde competentiegericht onderwijs (CGO)-toetsen, kennistoetsen en vaardigheidstoetsen. In het nieuwe curriculum is ook het assessment als toetsvorm voor het meten van integratie en reflectie ingevoerd. Naast summatieve is het de bedoeling dat er steeds meer formatieve toetsen komen. Op dit moment is dat nog niet zo sterk het geval. Vanaf het studiejaar 2004 – 2005 toetst de opleiding het leereffect van de studieactiviteiten meer en meer via integrale toetsen. Zij volgt de ontwikkeling van de student via de systematiek van een persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) en het vastleggen van de ontwikkelingen in een portfolio. Daarin houdt de student bij wat hij op de verschillende competenties al heeft bereikt en wat er nog gedaan moet worden. De student moet dit bewijzen met beoordelingen van het geleverde werk door de bedrijfsbegeleider, de studieloopbaancoach en gemaakte toetsen. In het portfolio geven studenten hun gehele competentieontwikkeling weer. Het panel heeft portfolio’s van studenten ingezien (eerste jaar) en constateert dat deze niet overtuigend informatief zijn over de mate waarin studenten competenties beheersen. De opleiding heeft het toets- en beoordelingsbeleid beschreven in het document ‘Competentiegericht toetsen en beoordelen’ (2004). Daaruit blijkt dat de opleiding geleidelijk aan toewerkt naar het integraal toetsen van kennis en kunde via assessments. Deze wijze van toetsen wordt bij de beoordeling van projecten, stage en afstuderen reeds toegepast. Studenten worden gestimuleerd om zelf te reflecteren op het geleverde werk wat resultaat en proces betreft. Ook medestudenten worden in de beoordeling betrokken. Via beoordelingsformulieren tracht de opleiding zicht te krijgen op het functioneren van de student en de kwaliteit van het resultaat/product. De oordelen van de student zelf, de medestudenten en de docent/begeleider over de prestaties van de student worden besproken. De docent stelt het eindoordeel vast. Het panel vindt de expliciete aandacht voor het niveau van de competenties een verbetering met de situatie van vóór 2004. Het eindniveau van de opleiding is vastgelegd in competentiekaarten en beheersingindicatoren zijn op vier niveaus gedefinieerd. De competenties worden in de loop van de jaren enkele keren getoetst. De student zal moeten laten zien dat hij de competenties op een steeds hoger niveau beheerst. De toetsing is gericht op deze competenties en de bijbehorende beheersingsindicatoren. De toetscriteria zijn beschreven in de themahandleidingen. Dit maakt het mogelijk, aldus het panel, toetsen en stage- en afstudeeropdrachten systematisch te beoordelen. Door middel van toetsmatrijzen wordt de betrouwbaarheid en de validiteit van de toets geborgd. Via de toetsmatrijzen wordt vooraf vastgesteld welke competenties of expertise aan de hand van duidelijke cognitieve of handelingscriteria wordt getoetst. Het panel heeft stageverslagen ingezien. De stages worden beoordeeld aan de hand van leerdoelen, waarbij zowel het product van de stage als de reflectie op de eigen beroepshouding wordt meegenomen. Met de invoering van major-minor zijn de competenties duidelijk gekoppeld aan de stages. Het panel stelt vast dat de studenten relevante stages lopen, maar dat niet altijd duidelijk is gesteld welke competenties aandacht krijgen in het stageverslag.
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
25
• De opleiding besteedt aandacht aan het tegengaan van meeliftgedrag in groepswerk. Dit betreft met name de projecten. Onder andere via het verstrekken van individuele opdrachten of reflectieverslagen aan studenten binnen een groep, maar ook via self-, peer-, en co-assessments of 360-graden feedback. Studenten geven aan dat het lastig is om elkaar feedback te geven, maar dat dit steeds beter gaat naar mate de studie vordert. • Het panel constateert dat de gebruikte toetsvormen overeenstemmen met de uitgangspunten van de opleiding. Zij bieden mogelijkheden om kennis en vaardigheden in combinatie te toetsen. • Zoals in facet 1.2 gemeld is, wordt het (hbo-)niveau bepaald aan de hand van de mate van complexiteit van de opdrachten. Met behulp van de competentiekaarten en de gedefinieerde niveaus is de opleiding, aldus het panel, in staat de opdrachten van te voren te beoordelen op de mate van complexiteit en hbo-niveau. De afstudeercommissie beoordeelt of de afstudeeropdracht voldoet aan het hbo-niveau en het beroepsprofiel. • De examencommissie beoordeelt of het afstudeerproject aan de hbo-kenmerken voldoet, het specifieke opleidingsprofiel en aanvullende eisen uit het beroepenveld voldoet. De toetsing van de afstudeeropdracht betreft een rapport, welke wordt beoordeeld door twee docenten en twee studenten. De studenten geven aan dat zij door hun medestudenten vaak strenger beoordeeld worden dan door de docenten. • Uit onderzoek onder studenten blijkt dat de toetsen in voldoende mate aansluiten bij de leerdoelen en de inhoud van de leerstof (score 3.2 STO 2004). In de gesprekken kwam naar voren dat de studenten minder tevreden zijn over de terugkoppeling. De verantwoordelijkheid hiervoor wordt door de docenten bij de studenten en door de studenten bij de docenten gelegd.
Onderwerp 3
Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL
Eisen hbo
Voldoende
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De docenten brengen in het onderwijs een verbinding met de praktijk aan door eigen praktijkervaring en door verschillende contacten met het werkveld (zie ook facet 2.1). • Bij de selectie van docenten is gelet op onder andere vakinhoudelijke kennis, op praktijkervaring, op competenties om de diverse docentrollen te vervullen en op ondernemerschap. De opleiding wil tevens praktijkervaring en didactische ervaring binnen het docententeam vertegenwoordigd zien. Alle docenten beschikken over inhoudelijke en didactische deskundigheid.
26
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
• Het panel heeft aan de hand van de gevoerde gesprekken vastgesteld dat de docenten voldoende relaties onderhouden met de beroepspraktijk via contacten met gastdocenten, de begeleiding van projecten en via contacten met stage- en afstudeerbegeleiders. Bij navraag door het panel en op basis van de CV’s blijken weinig docenten recente, relevante werkervaring te bezitten. Wel blijken een aantal docenten actief te zijn in nevenfuncties, waarin zij bijvoorbeeld op bestuurlijk niveau bezig zijn met Plattelandsvernieuwing. Met name de gastdocenten brengen veel relevante kennis uit het werkveld in het onderwijs in. Op deze wijze heeft de meerderheid van de docenten wel ervaring in het werkveld. Zij zijn op de hoogte van actuele ontwikkelingen door het lezen van vakbladen en het bezoeken van studiedagen/congressen/symposia. • Uit gesprekken die het panel heeft gevoerd komt naar voren dat het opleidingsmanagement, de studenten en de alumni tevreden zijn met de betrokkenheid van de docenten bij de praktijk en de mate waarin zij de actualiteit in het programma inbrengen. De studenten vinden dat de docenten voldoende praktijkervaring hebben, maar dat zij nog niet genoeg ervaring hebben met GIS (Geografische Informatie Systemen), wat in de praktijk wel belangrijk is. De opleiding geeft aan dat hier in het nieuwe curriculum meer aandacht aan geschonken zal worden. Ook zijn de studenten van mening dat de docenten niet altijd evenveel computerervaring hebben. De relevante en actuele kennis van het beroepenveld van de docenten scoort 3.2 (STO 2004). • Het lectoraat voert een analyse uit over nieuwe ontwikkelingen en bepaalt op welke ontwikkelingen al dan niet moeten worden ingegaan binnen het onderwijs. Het lectoraat is nauw verbonden met de differentiatieminor ‘keten en netwerkkunde’, maar ook voor onderzoekstechnieken biedt het lectoraat versterking. Daarnaast brengt het lectoraat praktijkontwikkelingen in het onderwijs. • Het panel stelt vast dat de ontwikkelingen in het werkveld van de Plattelandsvernieuwing zeer snel gaan, zo winnen groene diensten bijvoorbeeld terrein en zijn er nieuwe actoren. Dit maakt het noodzakelijk dat docenten voldoende ruimte krijgen om deze vernieuwingen bij te houden. Over de beschikbaarheid van deze ruimte, zie facet 3.2.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Voldoende
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Hogeschool INHOLLAND gaat uit van een docent-student ratio van 1:25 voor de technische opleidingen. De opleiding Plattelandsvernieuwing voldoet hieraan: in het jaar 2004 waren er 6 docenten (3,4 fte) verbonden aan de opleiding en hebben zij een student-docent ratio van 1:24,4.
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
27
• De doelstelling van INHOLLAND locatie Delft is een verdeling van vast-tijdelijk personeel van 75%-25%. De opleiding wil hiermee schommelingen in de behoefte aan personeel als gevolg van variatie in het aantal inschrijvingen, opvangen. Tevens biedt dit de mogelijkheid om gastdocenten aan te trekken. De School voldoet aan deze norm, zo stelt het panel vast. • Medewerkers zijn, aldus het zelfevaluatierapport, tevreden over de werksfeer en de omgang met studenten. Zij zijn ontevreden over de werkdruk (3.6 op een 10 puntsschaal, MTO 2004) en over de mate waarin zij zelf het werk kunnen indelen (score 5.8, MTO 2004). Het opleidingsmanagement geeft aan dat dit mogelijk komt door veranderingsprocessen, een nieuw onderwijsconcept en veranderingen in huisvesting. Om de hoge werkdruk tegen te gaan, gaat het opleidingsmanagement een taaktoedelingsbeleid voeren. Medewerkers krijgen taken toebedeeld in dagdelen in plaats van uren en zij krijgen een duidelijke verdeling in rollen. Deze rollen komen voort uit de interessegebieden die de docent in zijn IPOP gesprek aangeeft. Het aantal rollen dat een docent vervult zal verminderen. Hiermee wil de opleiding versnippering in taken verminderen. • De School voert een verzuimbeleid gebaseerd op het beleid van de hogeschool (Verzuimprotocol INHOLLAND), gericht op adequate verzuimbegeleiding, waarbij het werken aan oplossingen centraal staat. Het ziekteverzuim van de major Construction & Environment ligt boven de streefcijfers van INHOLLAND. Dit percentage was in 2004 10,9%, de richtlijn van INHOLLAND is 7,0%. Het hoge ziekteverzuim werd mede veroorzaakt doordat twee medewerkers voor een langere periode niet werkzaam waren. • De studenten met wie het panel heeft gesproken vinden dat zij voldoende ondersteuning krijgen. Zij geven wel aan dat het binnen een kleine opleiding erg lastig is wanneer een van de sleuteldocenten uitvalt.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Voldoende
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De School volgt met het personeelsbeleid het hogeschoolbrede beleid. Daarvoor maakt ze gebruik van het Performance & Competence Management en de daarvan afgeleide IPOP-cyclus. Dit plan is in mei 2004 ingevoerd en sindsdien hebben alle medewerkers een IPOP-gesprek gehad en is er een individueel persoonlijk ontwikkelingsplan opgesteld. Het panel heeft de personeelsbeleidsstukken van de Hogeschool en de School ingezien. Binnen de IPOP-cyclus worden de eigen ambities en invullingen van kerntaken besproken, daarnaast vindt jaarlijks een functioneringsen beoordelingsgesprek plaats. Afspraken die voortkomen uit deze gesprekken worden vastgelegd in het IPOP. Dit systeem schept, aldus docenten, duidelijkheid over taken en wijze van beoordeling. 28
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
• Naast vaststaande scholingstrajecten organiseert de School ook studiedagen, stelt medewerkers in de gelegenheid om cursussen te volgen, congressen te bezoeken en eigen bijdragen te leveren op basis van het scholingsplan van de School en IPOP gesprekken. Dit is vastgelegd in het scholingsplan van de opleiding. • De School wil dat docenten en ondersteuners zich specialiseren in een aantal rollen waar zij goed in zijn. Voor de docent betekent dit dat hij de rol kan aannemen van studieloopbaanbegeleider, tutor, informatieoverdrager, beoordelaar, ontwikkelaar (onderwijs en toetsen), procesbegeleider van stage en afstuderen of consultant. De docenten geven aan dat tijdens de verschillende gesprekken met het management op deze rollen wordt ingegaan. • Uit het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO 2004) blijkt dat de docenten matig tevreden zijn over de mogelijkheden voor scholing en persoonlijke ontwikkeling. Uit de gesprekken met de docenten blijkt dat in het kader van de IPOP-cyclus inmiddels afspraken worden gemaakt over scholing en training. Na de invoering van deze verbetering geven de docenten aan nu meer tevreden te zijn omtrent scholing. Het management bewaakt of de afgesproken scholingsactiviteiten uitgevoerd worden met het gewenste resultaat. • Studenten zijn over het algemeen tevreden over de docenten. Dit blijkt uit het jaarlijkse studententevredenheidsonderzoek (STO 1999-2004). Zij zijn tevreden over de bereikbaarheid van docenten en de persoonlijke aandacht (respektievelijk 3.0 en 3.1). Minder tevreden zijn zij over de organisatorische kwaliteiten van de docenten (score 2.7, STO 2004). • In de gesprekken geven de studenten aan dat de docenten goed zijn, met name inhoudelijk. De didactische vaardigheden zijn wisselend, bijvoorbeeld bij PGO constateren de studenten dat niet alle docenten dezelfde rol aannemen. • De opleiding is betrokken bij de kenniskring ‘Keten- en Netwerkkunde’, die nauw betrokken is bij het lectoraat ‘Integrale Voedsel- en Productieketens’. • Het panel constateert dat het personeel voldoende gekwalificeerd is om de noodzakelijke taken te kunnen vervullen. De docenten zijn breed inzetbaar, maar deze breedte gaat af en toe ten koste van de diepte van het onderwijs. De opleiding heeft een start gemaakt met de bijscholing voor de nieuwe onderwijskundige aanpak.
Onderwerp 4
Facet 4.1
VOORZIENINGEN
Materiële voorzieningen
Voldoende
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
29
Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding Plattelandsvernieuwing is sinds januari 2003 gehuisvest in het gebouw aan de Kalfjeslaan, te Delft. Dit gebouw deelt de opleiding met de andere opleidingen van de School of Agriculture and Technology. Binnen dit gebouw zijn de leslokalen, collegezalen en een aantal studie- en projectruimten te vinden. In het gebouw zijn daarnaast een Open Leer Centrum, een laboratorium, een servicebalie en een kantine gehuisvest. Het Open Leer Centrum is uitgerust met voldoende boeken en tijdschriften, 80 computers, een servicedesk en biedt de mogelijkheid tot het lenen van multimedia apparatuur. In het gebouw zijn werkplekken voor studenten met computers, waarvan een aantal zijn uitgerust met de nieuwste programma’s op het vakgebied. Ook is in het gebouw een aantal ruimten gereserveerd voor verschillende studentenorganisaties en verenigingen en is er beneden in het gebouw de bar ‘na-12en’. • Studenten en docenten hebben wereldwijd toegang tot het intranet van de hogeschool en de eigen documenten en e-mail door de flexibilisering van de ict-infrastructuur. • De docenten kunnen in het gebouw gebruik maken van flexplekken met pc. Deze zijn te vinden in verschillende lokalen met maximaal 16 computers. Alle docenten hebben één plank ter beschikking om hun spullen op te bergen. De geluiden onder de docenten hierover zijn zeer verschillend. In het MTO (2004) zijn de resultaten hierover negatief. In het gesprek met het panel geven sommige docenten aan dat zij het gezellig vinden, anderen vinden het juist te druk om op deze manier te werken. De opleiding heeft een paar kleinere werkruimten, waar docenten kunnen zitten die zich meer moeten concentreren. Het gebrek aan opbergruimte wordt door iedereen als storend ervaren. De opleiding zal daarom archiefruimte creëren in het gebouw. Materialen die door de docenten bewaard moeten worden, kunnen hier worden opgeslagen totdat zij vernietigd kunnen worden. • In het STO (2004) scoren de voorzieningen van de School laag. ‘Voldoende ruimten’ scoort 1.8; ‘voldoende zelfstudieruimten’ 1.4; ‘de geschiktheid van collegezalen en lesruimten’ scoort een 1.7 (allen op een vijfpuntsschaal). Als reactie op dit signaal heeft de opleiding ruimtes gehuurd bij de TU Delft sinds september 2004. In de gesprekken hebben de studenten aangegeven dat de bijgehuurde TU-ruimten het probleem nog niet voldoende hebben opgelost. Het probleem bij Plattelandsvernieuwing was voornamelijk het gebrek aan kleine ruimtes, bij de TU zijn grote ruimtes gehuurd die geschikt zijn voor de grotere colleges. De ruimte die hiervoor beschikbaar was op de Kalfjeslaan, is opgedeeld in kleinere ruimten. De behoefte aan kleinere ruimtes ontstaat door het projectmatig werken. De studenten geven in het gesprek met het panel aan dat er te weinig plekken zijn waar zij rustig kunnen studeren. Door de huur van grote ruimtes bij de TU is in het gebouw op de Kalfjeslaan ruimte gecreëerd voor kleinere ruimtes die in de zomer van 2004 zijn ge(ver)bouwd. • De studenten zijn positief over de bibliotheek aan de Kalfjeslaan (7.8 op een tienpuntsschaal, STO 2004). • Het panel concludeert dat de opleiding op dit moment krap gehuisvest is. De opleiding is bezig met nieuwbouw en zij zullen in 2008 gaan verhuizen. Het panel concludeert dat de evaluatieresultaten laag zijn, maar dat de opleiding sindsdien veel heeft ondernomen om de situatie te verbeteren. Daarom komt het panel tot het oordeel voldoende. 30
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Voldoende
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding gaat uit van het standpunt dat studenten zich staande moeten kunnen houden in een snel veranderende arbeidsomgeving. Dit betekent dat studenten vaardigheden moeten ontwikkelen waarmee ze flexibel kunnen inspelen op de ontwikkelingen in het beroep en de arbeidsmarkt. Met het instrument Studieloopbaanbegeleiding (SLB) ondersteunt de opleiding studenten in het ontwikkelen van deze vaardigheden. • De studieloopbaanbegeleiding is gestart in studiejaar 2001-2002 en loopt in deze vorm voor studenten van jaar 2, 3 en 4. De SLB-coach begeleidt de student in zijn studievoortgang door gesprekken en ondersteuning en door het stimuleren tot reflectie op de studievoortgang. • De studieloopbaanbegeleiding is doorontwikkeld in 2003-2004. Het beleid hiervoor is vastgelegd in het document Studieloopbaanbegeleiding (SLB 2003). Het panel heeft dit document ingezien en stelt vast dat daarin de uitgangspunten, doelen en de opzet van de begeleiding goed is vormgegeven en helder wordt beschreven. Met ingang van studiejaar 2004-2005 wordt de begeleiding volgens dit beleid uitgevoerd in het huidige eerste jaar. Activiteiten binnen de SLB zijn ‘oriëntatie op het beroepveld’, ‘bewustwording persoonlijke kwaliteiten en ontwikkelpunten, motivatie en ambities’, ‘oefeningen om te leren leren’, ‘opstellen van leerdoelen’ en ‘maken en bijhouden van een persoonlijk ontwikkelingsplan’. • De SLB-coaches worden getraind om de studieloopbaanbegeleiding volgens het nieuwe beleid uit te voeren, zodat alle studenten in het nieuwe curriculum een getrainde coach hebben. De input voor voortgangsgesprekken met de studenten vormen het portfolio, de studieresultaten en het POP. In de SLB wordt de nadruk gelegd op het zelfsturend vermogen van de student, het opstellen van persoonlijke leerdoelen en het schrijven van reflectieverslagen. Gesprekken over de competentieontwikkeling worden gevoerd aan de hand van een ontwikkelplan. Per jaar staan er vier studiepunten voor studieloopbaanbegeleiding. Al deze gesprekken zijn ingeroosterd. • Als uit SLB-activiteiten blijkt dat de student een verkeerde studiekeuze heeft gemaakt of zeer grote vertraging oploopt, al dan niet door bijzondere omstandigheden, wordt hij doorverwezen naar de decaan. Ook kunnen studenten worden doorverwezen naar het pastoraat (voor persoonlijke vragen en problemen), naar de studentenpsycholoog en naar de vertrouwenspersoon. • Het studenttevredenheidsonderzoek (2004) wijst uit dat studenten voldoende tevreden zijn over de studiebegeleiding (score 3.0 op een schaal van 5). Studenten zijn tevreden
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
31
over het contact met de vertrouwenspersoon (8.0) en redelijk over decanaat (6.0) (STO 2004). Dit betreft dus de oude SLB-aanpak. In de gesprekken met het panel hebben de studenten aangegeven dat de studieloopbaanbegeleiding erg veel eigen initiatief van hen vraagt. Dit is het beleid van de School, maar de studenten vinden het lastig. • Studenten worden via diverse kanalen geïnformeerd over het programma en de studie, bijvoorbeeld via de website van INHOLLAND, de intranetsite (met oa blackboard, studiegids, digitaal portfolio en de bibliotheek) en het informatiepunt (voor algemene informatie, maar ook bijvoorbeeld voor het inleveren van verslagen). De roosters worden bekendgemaakt via de I-schijf van de server. Informatie over cijfers kunnen de studenten vinden via blackboard en vanaf cohort 2004-2005 via de cijferadministratie Peoplesoft. In het gesprek met het panel geven de studenten aan dat er af en toe onduidelijkheid is over het lesrooster en de momenten van toetsinzage in de roosters. • Uit het studententevredenheidsonderzoek blijkt dat de studenten de tijdigheid van informatie niet goed vinden. In het STO 2004 scoort dit onderdeel 2.5 (op 5puntsschaal). Studenten zijn tevreden over de informatie op het intranet en de inhoud van de studiegids (score respectievelijk 3.0 en 3.2).
Onderwerp 5
Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG
Evaluatie resultaten
Voldoende
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het kwaliteitsbeleid wordt op hogeschoolniveau bepaald. De hogeschool INHOLLAND maakt gebruik van het EFQM managementmodel. In 2003 is op intranet een ‘Digitaal Kwaliteitshandboek’ in gebruik genomen. Het handboek bevat zowel INHOLLANDbrede als School-specifieke beleidsstukken op het gebied van kwaliteitszorg. Het intranet geeft ook informatie over onderzoeksresultaten en verbeterplannen. • In het zelfevaluatierapport is een overzicht opgenomen van meetinstrumenten die de opleiding gebruikt om de kwaliteit van het onderwijs of deelprocessen daarvan te meten. Hierbij worden medewerkers, studenten, afgestudeerden en het beroepenveld ondervraagd. De meeste instrumenten worden jaarlijks ingezet, het werkveldonderzoek en het alumni onderzoek is drie jaarlijks. Voor alle evaluatieonderdelen zijn streefnormen genoemd. Hierbij is de globale grenswaarde rond de 3.0 voor de evaluaties. Het panel vindt een grenswaarde van 3.0 acceptabel, maar vindt deze niet scherp genoeg gesteld doordat deze streefnorm ‘globaal’ wordt genoemd. • Elk jaar wordt een selectie gemaakt van programmaonderdelen die geëvalueerd gaan worden. Een onderwijseenheid komt minimaal eens in de twee jaar aan bod. Nieuwe programmaonderdelen of programmaonderdelen met een nieuwe docent worden vaker gedaan. 32
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
• Recentelijk zijn in het eerste jaar kwaliteitscirkels van studenten ingesteld om onderwijseenheden nader te bespreken op basis van evaluatiegegevens. Hier komt in de tweede week en in de achtste week van een blok een breed scala aan onderwerpen aan bod op het gebied van onderwijsinhoud en –proces. Door ook vroeg in het blok te evalueren, kunnen verbetermaatregelen direct worden uitgevoerd. Het panel, maar ook de studenten, oordelen hier positief over. • Naast de evaluaties van onderwijseenheden (4 keer per jaar) wordt gebruik gemaakt van studenten- en medewerkerstevredenheidsonderzoeken (1 keer per jaar), alumni onderzoek (drie jaarlijks), exitonderzoek (jaarlijks), werkveldonderzoek (drie jaarlijks) en stage en afstudeerevaluaties (jaarlijks) en extern onderzoek zoals de HBO-Monitor (jaarlijks). • Het panel constateert dat de kwaliteitszorg veelal op informele wijze verloopt. Veel zaken worden via informeel contact geregeld, wat goed verloopt, maar een gevaar is voor de borging.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • In het zelfevaluatierapport wordt uiteengezet wie verantwoordelijk is voor het uitwerken van verbeteractiviteiten naar aanleiding van evaluaties. Verbeteringen naar aanleiding van het jaarlijkse STO zijn de verantwoordelijkheid van de opleidingsmanager samen met het hoofd bedrijfsvoering. Het panel heeft rapportages van evaluaties ingezien en geconstateerd dat hierin verbeteracties zijn opgenomen. Het panel heeft aan de hand van enkele voorbeelden (zoals aanpassingen aan themahandleidingen, verandering van het toetsconcept en het inhuren van ruimte bij de TU) kunnen vaststellen dat verbeteractiviteiten ook daadwerkelijk leiden tot actie en verbetering. Hetzelfde geldt voor de medewerkerstevredenheidsonderzoeken (MTO). Ook hier worden zichtbare verbeteringen doorgevoerd • Het panel heeft kunnen vaststellen dat kwaliteitszorg op de agenda staat van het managementteam. Het panel heeft managementrapportages aan het college van bestuur ingezien en stelt vast dat er op realistische en zelfkritische wijze gerapporteerd wordt. • Eens in de vier jaar wordt een interne audit gehouden volgens het EFQM model. Het rapport van de laatste audit Bergwandelen in Delft (april 2002) toont, aldus het panel, dezelfde openheid en zelfkritische houding van de School als de managementrapporten. • Ondanks de zelfkritische houding van de opleiding geven de studenten aan dat zij weinig verbeteringen waarnemen. In het STO (2004) scoorde dit een 2.2. Het panel stelt vast dat de streefnorm (rond de 3.0) op dit punt niet wordt gehaald en concludeert
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
33
dat het verbeterbeleid nog de nodige aandacht vergt van de opleiding. Ook moet nog blijken of de verbeterplannen voor de werknemers (taaktoebedelingsbelied, IPOP, et cetera) zal leiden tot gewenste werkdrukvermindering. • Het management bespreekt de verbeterplannen die voortkomen uit de verschillende onderzoeken (onder andere periode evaluaties) met de medewerkers. • Het panel stelt vast dat de kwaliteitscirkels (zie facet 5.1) zoals deze nu gebruikt worden in het eerste jaar een stap in de goede richting zijn. Door aan het begin van een periode al te evalueren, kunnen verbeteringen nog dezelfde periode worden doorgevoerd. Daarnaast zullen studenten meer betrokken worden bij de verbeterplannen via de opleidingscommissie. Ook is er een stuurgroep ingesteld die de voortgang van verbeteracties volgt. Deze stuurgroep bestaat uit docenten, studenten en management. Er zijn hiermee meerdere goede dingen in gang gezet.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en Voldoende beroepenveld
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • In het zelfevaluatierapport wordt een duidelijk overzicht gegeven van de wijze waarop studenten, medewerkers, afgestudeerden en het beroepenveld bij de kwaliteitszorg zijn betrokken. Studenten en medewerkers zijn vooral actief betrokken bij de kwaliteitszorg door middel van evaluaties, de opleidingscommissie, stuurgroep en studentenpanels / kwaliteitscirkels. • De afgelopen jaren is de betrokkenheid van studenten bij het vervolgtraject van analyse, besluitvorming en actie, aldus het panel, slechts matig gerealiseerd. Dit blijkt ook uit de resultaten van het studententevredenheidsonderzoek (1999-2003). Naar aanleiding hiervan heeft de opleiding besloten de verbeteractiviteiten beter te gaan monitoren en betrokkenen meer bij de besluitvorming en uitvoering van verbeteracties te betrekken. Uit gesprekken met de studenten blijkt dat zij geïnformeerd worden over de uitkomsten van evaluaties van vakken en het verbeterplan wat hieruit voort komt, via email en blackboard. De eerstejaars studenten zijn zeer tevreden over de kwaliteitscirkels. • Het panel stelt op basis van het gesprek met de docenten vast dat de resultaten van evaluaties van onderwijseenheden onder medewerkers worden besproken door de docent coördinator of opleidingsmanager met het themateam of de individuele docent. Het management bespreekt de verbeterplannen die voortkomen uit de verschillende onderzoeken met de medewerkers. • Uit gesprekken met het werkveld (vertegenwoordigers van de werkveldcommissie, stage- en afstudeerbegeleiders) blijkt dat het werkveld bij evaluaties betrokken is via de stage en afstudeerevaluaties en via de werkveldcommissie. Het werkveld wordt
34
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
daarnaast ondervraagd in het werkveldonderzoek en zijn gevraagd deel te nemen aan het onderzoek naar duurzaamheid. • De taken van de werkveldcommissie zijn: adviseren over ontwikkelingen in het beroep, toetsen van de eindkwalificaties van de opleiding, adviseren over het binnenschools curriculum (elke twee jaar), toetsen van de afstudeeropdrachten (jaarlijks), toetsing van de kwaliteit van de opleiding. Uit gesprekken met leden van de werkveldadviescommissie blijkt dat het afgelopen jaar met name de inrichting van het programma en de discussie over de opleidingscompetenties op de agenda hebben gestaan. Het werkveld ziet zich zelf als een klankbord voor beleidsmakers van de opleiding en niet als vertegenwoordiger van het bedrijfsleven. De werkveldcommissie komt ongeveer drie keer per jaar bijeen en is tevreden met de huidige rol. • De alumni worden betrokken via alumnionderzoek. Dat geeft input voor het inzetten van verbeteringen (alumnionderzoek, 2004). Er is (nog) geen alumnivereniging, uit de gesprekken blijkt dat hier wel interesse voor is. Het heeft wel input gegeven voor het inzetten van verbeteringen. De opleiding is zich er van bewust dat deze groep meer gebruikt kan worden voor het versterken van de interne kwaliteit.
Onderwerp 6
Facet 6.1
RESULTATEN
Gerealiseerd niveau
Voldoende
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • Voor het verifiëren van de vraag of de eindkwalificaties ook daadwerkelijk worden behaald, gebruikt de opleiding een aantal instrumenten: het beoordelen van de hbokwalificaties door de afstudeerbedrijven, gesprekken van de studenten met de SLBcoach over het POP en bewijsvoering in het portfolio. • In het programma zijn drie drempels opgenomen voor het kunnen vervolgen van de verschillende fasen van de opleiding. Dit zijn bindend studieadvies, toestemming voor het starten met de stage en toestemming voor het starten met het afstudeeronderzoek. Deze criteria zijn opgenomen in het Onderwijsexamenreglement. • De opleiding ziet de afstudeeropdracht als een laatste ‘proeve van bekwaamheid’. De student toont aan dat hij startbekwaam is voor de uitoefening van zijn beroep. Het niveau van afstuderen wordt bewaakt via twee wegen: het niveau van de opdracht en het niveau van de uitwerking van de opdracht. Het panel heeft tien afstudeerwerkstukken ingezien (zie ook bijlage 5). Daaronder bevonden zich afstudeerwerkstukken die hoog en laag gewaardeerd zijn door de opleiding. De afstudeerwerkstukken zijn door het panel beoordeeld op aansluiting op de praktijksituatie, diepgang, gebruik van literatuur, systematische beoordeling en presentatie. Het panel constateert dat de afstudeerverslagen goed en uitgebreid zijn. © NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
35
•
•
•
•
De onderwerpen van de afstudeerwerkstukken waren sterk aan de praktijk gekoppeld, maar hadden niet allemaal een grote diepgang. Niet alle onderwerpen worden goed uitgediept, de werkstukken blijven soms wat aan de vlakte. Ook de beoordeling door werkgevers van afgestudeerden en de beoordeling door alumni (HBO-Monitor en eigen onderzoek) worden meegenomen om te bekijken of de eindkwalificaties ook daadwerkelijk behaald worden. Uit onderzoek onder begeleiders van stages en afstudeeropdrachten blijkt dat het werkveld tevreden is over het hboniveau van de studenten die afstuderen (2004). Zij beoordelen de hbo-kwalificaties voornamelijk met goed tot zeer goed. De werkveldvertegenwoordigers met wie het panel sprak, waren positief over de afgestudeerden. Zij zijn van mening dat de alumni een brede basis hebben waardoor zij bij uiteenlopende organisaties en bedrijven zijn in te zetten. De afgestudeerden hebben veel kennis van (recreatie)groen en de processen om te komen tot de ontwikkeling en aanleg van groene gebieden. Afgestudeerden met wie het panel heeft gesproken, vinden dat zij voldoende toegerust zijn voor hun eerste baan. Zij geven ook aan dat zij zelfs breed genoeg opgeleid zijn om eventueel buiten het vakgebied werkzaam te zijn. In het onderzoek onder alumni (2004) worden de behaalde competenties minimaal als voldoende en een aantal als goed beoordeeld. Relatief veel studenten komen terecht in de publieke sector en weinig in de commerciële sector. Het panel concludeert dat de opleiding afgestudeerden aflevert die voldoende gekwalificeerd zijn om als beginnend beroepsbeoefenaar aan de slag te kunnen. Uit de gesprekken blijkt dat afgestudeerden in de groene sector werkzaam zijn of zijn gaan doorstuderen (meestal WUR).
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding beschrijft in het zelfevaluatierapport dat instroom, doorstroom en uitstroomgegevens belangrijke indicatoren zijn voor het bepalen van de mate van succes van haar onderwijsinspanningen. De opleiding beschrijft in een overzicht twaalf kengetallen die de School gebruikt voor het meten van de efficiëntie van studieonderdelen, propedeuse en hoofdfase, studieduur van uitvallers, studieduur van gediplomeerden, et cetera. Het panel constateert dat de kengetallen een breed terrein beslaan van het onderwijsproces en onderwijsresultaten. • Het streefcijfer voor de gemiddelde verblijfsduur van afgestudeerden en studiestakers is respectievelijk 4,2 en 1,35 jaar. De gemiddelde verblijfsduur van afgestudeerden beweegt zich de afgelopen jaren (1998-2003) tussen de 3,86 en de 4,08 jaar. Hiermee
36
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
voldoet de opleiding aan het streefcijfer. De gemiddelde studieduur van studiestakers voldoet alleen tussen 1995 en 1998 aan de norm, daarna ligt de gemiddelde studieduur hoger dan 1,35 jaar. Mede doordat het een kleine opleiding is, trekt één langer studerende student, dit cijfer sterk omhoog. De opleiding heeft maatregelen genomen om mensen met een verkeerde studiekeus hierop te attenderen en te begeleiden, zoals intensivering van de studieloopbaanbegeleiding; de regel dat studenten niet langer dan twee jaar over de propedeuse mogen doen; en studenten moeten minimaal 40 punten halen in het eerste jaar. • De opleiding hanteert als streefcijfers voor de uitval in het eerste jaar maximaal 20%, uitval in de postpropedeuse mag maar 5% bedragen. De uitval in de propedeuse ligt voor de cohorten 1995-2003 drie van de negen cohorten hoger dan het streefcijfer (cohort 1997 36%, 1999 23% en 2002 56%). De hoge uitval in 2002 heeft mogelijk te maken met verkeerde verwachtingen van deze groep studenten. De uitval in de postpropedeuse haalt tussen 1995-2003 vijf keer de streefcijfers niet (1995, 1997, 1998, 1999, 2001). Door de kleinschaligheid van de opleiding kan één student de uitval erg veel veranderen in de rendementen. • Het streefcijfer voor het opleidingsrendement bedraagt 70%. Dit wordt gehaald in 1995, 1996 en 1998, maar niet in 1997 (55%) en 1999 (66%). • Het panel constateert dat de opleiding gegevens verzamelt conform de beleidsuitgangspunten van de School, maar dat niet alle streefcijfers worden behaald. Door de kleinschaligheid zit de opleiding bijvoorbeeld met twee uitvallers na het eerste studiejaar al boven het streefcijfer. In bijlage 4 (kengetallen) wordt een vergelijking gegeven met de andere opleidingen Plattelandsvernieuwing.
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
37
38
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
39
40
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
41
42
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Voorzitterskwaliteiten
X
Auditorkwaliteiten
X
X
X
Relevante werkvelddeskundigheid
X
X
X
Onderwijskundige kennis en kennis van het hoger onderwijs
X
X
X
Kennis en/of ervaring ten aanzien van relevante internationale ontwikkelingen werkveld
X
X
Panellid NQA: Mw. drs. M.J.J. van Beers
Panellid student: Dhr. T. van Straaten
Vereiste deskundigheid volgens NVAO
Panellid domein Plattelandsvernieuwing: Dhr. drs. Th.A.M. Reijs
Deskundigheden panelleden
Panellid, voorzitter: Dhr. ir. W.C.S. Heemskerk
Bijlage 2:
X
X
De heer Heemskerk Ingezet vanwege zijn ervaring als voorzitter in visitatietrajecten in het landbouwkundig onderwijs, zijn relevante werkvelddeskundigheid en kennis van internationale ontwikkelingen. Heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Heeft vanuit eerdere visitaties kennis van de accreditatiesystematiek. Heeft vanuit opleiding en werkervaring ruime (internationale) kennis van het (hoger) onderwijs en onderwijsprocessen. Opleiding: De heer Heemskerk studeerde Tropische Plantenveredeling aan de Landbouw Universiteit te Wageningen en volgde een ICRA post-graduate cursus te Wageningen.
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
43
Werkervaring: Sinds 1988 is de heer Heemskerk werknemer bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam. Sinds 2000 voert hij als consultant korte missies uit naar Afrika, Azië en Zuid-Amerika op het gebied van Farming Systems Approach en Organisatieontwikkeling in landbouwkundig- en milieuonderzoek en voorlichting. Hij heeft internationale deskundigheid door 25 jaar ervaring in de derde wereld in met name Afrika en deels in Zuid-Amerika en Zuidoost Azië, op basis van lange (20 jaar) en korte uitzendingen (gedurende in totaal 5 jaar) op het gebied van plattelandontwikkeling in het algemeen en in het bijzonder gemeenschapsontwikkeling, klant gedreven rurale dienstverlening, en organisatie en institutionele ontwikkeling in publiek en privaat landbouwkundig onderzoek en voorlichting, alsmede de rol van boerenorganisaties in deze dienstverlening. Hij was trainer in talloze workshops in Afrika en begeleidde studenten in Nederland. De heer Heemskerk bouwde in de loop der tijd expertise op over tropische plantenteelt, tropisch landgebruik en organisatie- en institutionele ontwikkeling van plattelandsdiensten en de innovatiebenadering in de landbouw. Overige werkzaamheden: Heeft onderwijskundige ervaring opgedaan bij de educatie en begeleiding van capaciteitsontwikkelingsprogrammas voor medewerkers van Afrikaanse plattelandsontwikkelingsorganisaties. Is begeleider van studenten in Nederland bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). De heer Reijs Ingezet vanwege zijn domeindeskundigheid. Heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Heeft vanuit eerdere visitaties kennis van de accreditatiesystematiek. Heeft vanuit opleiding en werkervaring ruime (internationale) kennis van het (hoger) onderwijs en onderwijsprocessen. Opleiding: De heer Reijs studeerde Wiskunde aan de TU Eindhoven en Algemene Econometrie. Werkervaring: De heer Reijs is momenteel senior adviseur bij de afdeling Economie en Ruimte van TNO Inro. Relevante werkervaring uit het verleden is onder andere: mede schrijver van 4e Nota over de ruimtelijke ordening (het beleid over het landelijk gebied wordt hierin mede verwoord); Inhoudelijk secretaris commissie Duijvensteijn (Tweede Kamer): evaluatie ruimtelijk beleid (oa landelijk gebied); Ondersteuning bij besluitvorming betreffende reconstructiegebieden in Noord Brabant: Gemert Bakel en de Hilver; Ondersteuning Deltaraad (overleg Rijk met 3 provincies Zeeland, Noord Brabant, Zuid Holland) met betrekking tot de verzilting van het landelijk gebied en de effecten op de sociaal en economische ontwikkeling van het platteland; Scenario ontwikkeling landelijk gebied Zuid Nederland 2050; Produkt marktcombinaties bij een veranderende positie in het landelijk gebied in Noord Brabant; Colleges aan onder andere Universiteit van Amsterdam over afwegings- en prioriteringstechnieken voor (ruimtelijke) investeringen. Overige werkzaamheden: De heer Reijs heeft de bevoegdheid om les te geven in (ruimtelijke) economie en ruimtelijke ordening zowel stedelijk als landelijk gebied. Tevens penningmeester van algemeen bestuur begeleidingsdienst in Amsterdam voor basis en middelbaar onderwijs van 1980 – 1992. Lid van Dagelijks bestuur van ‘Bijzonderwijs’ in Amsterdam zuidoost.
44
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Heeft internationale deskundigheid via onderzoeken uitgevoerd voor de EU en het bijhouden van internationale literatuur. Lid van denktank programmamanagement: groep van personen, die activiteiten ontwikkelen oa symposium over programmamanagement. Lid van de werkgroep omgevingsplanning van de bond voor Nederlandse planologen en stedenbouwkundigen (relatie ruimtelijke planning in Nederland en in Europa). Lid van Joella: bijeenkomst van verkeers- en vervoersdeskundigen in Nederland. De heer van Straaten De heer van Straaten is vijfdejaars student Ruimtelijke ordening en Planologie aan de Hogeschool van Utrecht. Tevens heeft hij zijn propedeuse Bouwkunde behaald. Hij is ingezet als studentlid in het panel en heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. De heer van Straaten is actief geweest in de opleidingsraad van zijn studie van 2000 tot 2003 en in studiejaar 2001-2001 bestuurslid geweest van de Algemene Utrechtse Studenten Roeivereniging Orca. Mevrouw van Beers Ingezet als NQA-auditor. Zij heeft ervaring als NQA-auditor en als student-panellid bij meerdere visitaties. Heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Opleiding: 1997-1998 1998-2004
Bio-farmaceutische wetenschappen, Rijksuniversiteit Leiden Psychologie, Universiteit Utrecht
Werkervaring: 2004 Gezondheidspsycholoog bij Emotional Brain, Almere 2005 Auditor NQA Relevante ervaring: 1998-2004 Actief in studenteninspraak, onder andere faculteitsraad en helpdesk medezeggenschap. Lid Advies Commissie Kwaliteit Onderwijs, UU 2000-2001 Bestuurslid Stichting Onderwijs Evaluatie rapport
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
45
46
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Visitatie Plattelandsvernieuwing - INHOLLAND op 20 en 21 april 2005 Woensdag 20 april 2005 Tijdstip Programmaonderdeel 13.00 – 13.30 uur Ontvangst bij de opleiding
Deelnemers Opleidingsmanagement
13.30 – 17.30 uur
Voorbereidend overleg panel Bestudering materiaal ter inzage
Visitatiepanel
17.30 – 18.15 uur
Gesprek met werkveld en stagebegeleiders (Dhr. Reijs en mw. van Beers)
Vertegenwoordigers werkveld, en stagebegeleiders
17.30 -18.15 uur
Gesprek met alumni (Dhr. Heemskerk en dhr. van Straaten)
Alumni (max. 3 jaar afgestudeerd)
18.15 – 19.00 uur
Overleg panel
Visitatiepanel
Donderdag 21 april 2005 Tijdstip Programmaonderdeel 8.30 – 9.30 uur Opleidingsmanagement
Deelnemers Opleidingsmanagement
9.30 – 10.30 uur
Studenten
representatieve groep studenten, verspreid over opleidingen (in geval van cluster), studiejaren, varianten, vooropleiding
10.30 – 10.45 uur
Pauze
10.45 – 11.45 uur
Docenten
11.45 – 12.45 uur
Rondleiding
12.45 – 13.30 uur
Lunchpauze
13.30 – 17.00 uur
Materiaalbestudering, paneloverleg
visitatiepanel
17.00 – 18.00 uur
Tweede gesprek met opleidingsmanagement en beknopte terugrapportage
Opleidingsmanagement
representatieve groep docenten: verspreid over opleidingen (in geval van cluster), vakken, specifieke taken (bijv. begeleiding / stagebegeleiding), varianten et cetera
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
47
48
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Bijlage 4:
Kengetallen
Hieronder worden in een tabel de kwantitatieve rendementen van de opleiding Plattelandsvernieuwing van INHOLLAND vergeleken met de landelijk gemiddelde cijfers. Tabel 1: Gegevens Opleiding Plattelandsvernieuwing versus landelijk gemiddelde (LG). 2000 2001 2002 2003 Percentage diploma Opl. behaald na 5 jaar LG 11,7 35,8 43,6 Gemiddelde studieduur van Opl. gediplomeerden 14,5 38,9 LG uitstroomcohort jaar X (in maanden) 8,3 13,0 12,4 15,5 Gemiddelde studieduur Opl. studiestakers in maanden 8,1 14,4 13,7 14,7 LG van het uitstroomcohort in jaar X (in maanden) Bron: website HBO-raad. Vanwege de korte bestaansduur van de opleiding zijn er nog geen cijfers over rendementen na vijf jaar. De gemiddelde studieduur van gediplomeerden ligt iets boven het landelijk gemiddelde, maar is mede door de verkorters minder dan vier jaar. De gemiddelde studieduur van studiestakers ligt rond het landelijk gemiddelde. Tabel 2: Gegevens Opleiding Plattelandsvernieuwing, hogeschool INHOLLAND (instroomcohort eerste keer hogeschool) en het landelijk gemiddelde. 2000 2001 2002 2003 Percentage uitval na 1 jaar Opl. 9,4% 6,5% 46,7% 30,0% 18,6% 27,3% 20,8% 21,0% LG Bron: website HBO-raad. Het uitvalpercentage na 1 jaar ligt in 2002 en 2003 boven het landelijk gemiddelde. De hoge uitval in 2002 wordt toegelicht in facet 6.2. Tabel 3: Gegevens Opleiding Plattelandsvernieuwing en totaal landelijk (TL). 2000 2001 2002 2003 Aantal inschrijvingen 32 73 95 123 Opl. 97 214 316 445 TL Instroom 36 36 18 14 Opl. 92 121 143 155 TL Aantal behaalde diploma’s* Opl. 22 26 26 22 26 80 TL Bron: website HBO-raad en opleiding.
2004 102 506 8 179 -
* In 2000 is de opleiding Plattelandsvernieuwing landelijk gestart. De opleiding heeft de gediplomeerden vanaf studiejaar 2000 allen geteld als afgestudeerden van de opleiding Plattelandsvernieuwing, ook de afgestudeerden van de opleiding Groen & Landschap.
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
49
50
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
Bijlage 5:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
1. Beleid en Kwaliteit 1.01 Beleidsdocumenten (onderwijs) - Instellingsplan 2003-2006 & document ‘Kiezen voor kansen’ (2003) - Backbone INbeeld (onderwijsconcept) - Projectplan Major-Minor SoA&T en SoT (2004) - Didactisch concept SoA&T en SoT (2004) - Beleidsdocument ‘Competentiegericht toetsen en beoordelen’ (2004) & format Toetsmatrijs - Handboek toetsvormen - Peer-assesment - Plan van aanpak internationalisering (2005) - Notitie Leerwegenbeleid INHOLLAND (2004) - Visiedocument ‘Interactie met de beroepspraktijk’ (2005) - Stagebeleid 1.02 Studievoortgangsregistratiesysteem - Uitdraai ‘Volg +’ - Uitdraai ‘Peoplesoft’ - Handleidingen Peoplesoft StudentVolg Systeem 1.03 Ontwikkeling/ historie Opleiding Plattelandsvernieuwing - Studierichting Groen en Landschap (1995) - Project Kern en Profiel: Opleiding Rurale ontwikkeling (1998) - PV: profilering en marktbenadering (1999) - Landelijke opleidingscompetenties PV (2002) - Studiegids en studiewijzer 2003-2004 - Studiegids 2002-2003 1.04 Actuele ontwikkelingen - Toetsen - SLB - Sustainable Tourism - PDCA-cyclus - Toegepast onderzoek 1.05 Beleid Kwaliteitszorg - Methode voor kwaliteitsverbetering van het Hoger onderwijs naar het EFQM-model - Kwaliteitszorg INHOLLAND, kaderstellend document (2004) - Kwaliteitszorg School of Agriculture & Technology (concept) (2005) - INHOLLAND positiebepalingen (2004) - Procedure Module-evaluaties 1.06 Recente evaluaties en meetinstrumenten - Vragenlijsten module-evaluaties. - STO-resulaten (incl. vragenlijst) (2003-2004) - STO-verbeterplan (2003-2004) - MTO-resultaten (2003-2004) - MTO-verbeterplan (2003-2004) - Resultaten aansluiting vooropleiding, eerste jaars BA (voorjaar 2004) (incl. vragenlijst) - Evaluatie SLO-stage (2004-2005) (incl. vragenlijst) - Verbeterplan SLO-stage
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
51
- Alumni- en werkveldonderzoek (najaar 2004) (incl. vragenlijst) - Pilot effectmeting CGO 1.07 Kwaliteitszorg: Zelfevaluatie & Audits - Zelfdiagnose Unit Hogeschool Delft (2001) - Auditverslag ‘Bergwandelen in Delft’ (2002) 1.08 Resultaten Module evaluaties en overzicht Verbeterplannen 1.09 Reglementen en recente notulen commissies - (Examen-, Opleidings-, Toets- Beroepenveldcommissie en Kwaliteitskring.) 1.10 Personeelsbeleid - Brochure HRM werkplan - Document ‘Kiezen voor professionals’ - Memo ‘taaktoedelingsbeleid’ - Handleiding PCM - Scholingsplan SoA&T - Format IPOP - Format formulier functioneringsgesprek - Format beoordelingsformulier - Competenties Onderwijsgevend Personeel (in ontwikkeling) - Ingevuld IPOP, functionerings- en beoordelingsformulieren (anoniem) 1.11 Studiegids Plattelandsvernieuwing 2004-2005 1.12 Formats onderwijseenheden 2004-2005
2. Voorlichting 2.01 Studeren bij Hogeschool INHOLLAND Informatie voor toekomstige studenten 2.02 Welkom bij INHOLLAND Delft 2.03 Informatie en voorlichting vanuit het decanaat 2.04 Informatie Brochure opleiding Plattelandsvernieuwing 2.05 Rede Lector ir. Woody Maijers. Keten- en netwerkinnovatie: een innovatie voor een duurzame concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en een uitdaging voor de kennisinfrastructuur 2.06 Brochure Lectoraat Integrale Voedsel- en Productieketens
3. Onderwijs Informatie over onderwijs is in twee delen inzichtelijk: via ordners en archiefmappen. Hierin is te vinden: • Ordners: Themahandleidingen, opdrachtbeschrijvingen, inhoud onderwijs (bijvoorbeeld pgo-taken en tutorhandleidingen en Algemeen Beroepsvaardigheids Trainingen), tentamens en beoordelingsformulieren • Archiefmappen: Producten van onderwijs, zoals projectverslagen en stagerapporten, dictaten & boeken.
52
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
3.01 3.02 3.03 3.04
Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4
Themahandleidingen Themahandleidingen Themahandleidingen Themahandleidingen
3.10
Jaar 1
Blok 1
3.11 3.12
Jaar 1 Jaar 1
Blok 1 Blok 2
3.13 3.14
Jaar 1 Jaar 1
Blok 2 Blok 3
3.15 3.16
Jaar 1 Jaar 1
Blok 3 Blok 4
3.17
Jaar 1
Blok 4
3.20
Jaar 2
Blok 1
3.21 3.22
Jaar 2 Jaar 2
Blok 1 Blok 2
3.23 3.24
Jaar 2 Jaar 2
Blok 2 Blok 3
3.25 3.26
Jaar 2 Jaar 2
Blok 3 Blok 4
3.27
Jaar 2
Blok 4
3.30 3.31 3.32
Jaar 3 Jaar 3 Jaar 3
Blok 1 Blok 1 Blok 2
3.33 3.34 3.35 3.36
Jaar 3 Jaar 3 Jaar 3 Jaar 3
Blok 2 Blok 2 Blok 3 en 4 Blok 3 en 4
- Oriëntatie - Fysische geografie (regio’s) - Fysische geografie (landschapsfactoren) Archiefmap bij 3.10 - Omgeving (plannen) - Omgeving (beleid) - Plattelandsontwikkeling Archiefmap bij 3.12 - Stage 1 - Meervoudig Ruimtegebruik - Beheer en gebruik Archiefmap bij 3.14 - Stage 1 - Natuur en Milieu (gebiedsanalyse) - Natuur en Milieu (ecologie) Archiefmap bij 3.16 - Woonomgeving - Veranderd landgebruik Archiefmap bij 3.20 - Recreatie & Toerisme - Bestemmen, Ontwerpen, Inrichten & Beheren I - Confrontatiestage Archiefmap bij 3.22 - Duurzaam Toerisme I - Bestemmen, Ontwerpen, Inrichten & Beheren II - Communicatie Archiefmap bij 3.24 - Landschap in delen - Onderzoeksmethodieken Archiefmap bij 3.26 - SLO- stage Archiefmap bij 3.30 - Recreatie en groenprojecten - Integraal Waterbeheer Archiefmap bij 3.32 Archiefmap bij 3.32 - Grote stage Archiefmap bij 3.35
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing
53
3.40
Jaar 4
Blok 1 en 2
3.41
Jaar 4
Blok 1 en 2
3.42 3.43 3.44 3.45 3.463.48
Jaar 4 Jaar 4 Jaar 4 Jaar 4 Jaar 4
Blok 1 en 2 Blok 1 en 2 Blok 1 en 2 Blok 3 en 4 Blok 3 en 4
- Capita Selecta - Funktie en Rol - Schoolbreed project - Waterspectrum - Recreatie & natuurbeheer Archiefmap bij 3.41 Archiefmap bij 3.40 Archiefmap bij 3.40 en 3.41 - Afstudeerproject Archiefmap bij 3.45
4. Studieloopbaanbegeleiding / persoonlijke ontwikkeling 5.01 Achtergrondinformatie Studieloopbaanbegeleiding en opdrachten 5.02 Opdrachten studiejaar 4 6. Selectie van gebruikte tijdschriften 7. Management rapportage 7.01 Instroom & werving 2005 8. Afstudeerscripties Biodiversiteit & toeristische keurkenmerken – de vergeten rol van biodiversiteit binnen toeristische keursystemen – P. van Beek (2003) Ecologisch groenbeheer – M.C. van Leeuwen (2004) Groenbeheerplan Schollenar – W. Ploeg (2003) Tussen kikkers en kakkers – R. Cleverings (2004) De poort van Lopikerwaard – S. Scholten (2003) Een ecologisch lint langs Delft en de rijksweg A13 – L. Bleeker (2002)\ Samenhang en samenwerking – S. Koole (2003) Polderpark Cronesteyn: nieuw beheerplan – M. Gaemers (2004) Evaluatie van het Ringvaart-West – M. Smits (2004) Tijdnood in het land van Wijk en Wouden – T. Drenth (2002)
54
© NQA - visitatie Hogeschool INHOLLAND, opleiding Plattelandsvernieuwing