KIJK zo kan ‘t wel! BEROEPSCOMPETENTIES EN HANDICAP Beschrijving van een pilot die is uitgevoerd in het kader van het ESF-EQUAL-project “Kijk zo kan ‘t wel!” Hogeschool INHOLLAND
Over het ESF-EQUALproject ‘Kijk zo kan ’t wel!’
UIT ONDERZOEK BLIJKT DAT STUDENTEN MET FUNCTIEBEPERKINGEN IN HET HOGER ONDERWIJS RUIM TWEE MAAL MEER KANS HEBBEN OM TIJDENS DE EERSTE TWEE JAREN VAN HUN STUDIE UIT TE VALLEN DAN STUDENTEN ZONDER FUNCTIEBEPERKING (UITVALPERCENTAGES 47% VERSUS 22%).1 DEZE STUDENTEN MET FUNCTIEBEPERKINGEN VERLATEN HET HOGER ONDERWIJS ZONDER DIPLOMA EN HEBBEN ZO EEN EXTRA ONGUNSTIGE UITGANGSPOSITIE OP DE ARBEIDSMARKT. DE KANS DAT ZIJ NIET AAN HET WERK KOMEN EN ALS GEVOLG DAARVAN EEN BEROEP (BLIJVEN) DOEN OP EEN WAJONG-UITKERING EN/OF WAO-/ BIJSTANDUITKERING IS REËEL.
Deze bevindingen waren voor handicap + studie, expertisecentrum voor onderwijs en handicap, aanleiding om het
ESF-EQUAL-project2
‘Kijk zo kan
‘t wel!’ te starten. In het kader van dit project is een kwalitatief onderzoek naar de oorzaken van voortijdige studie-uitval onder studenten met een functiebeperking uitgevoerd en is een vijftal mogelijke oplossingen getest in de vorm van pilots.
Vier partners In dit project ‘Kijk zo kan ’t wel!’ heeft handicap + studie samengewerkt met vier partners: Christelijke Hogeschool Windesheim, Hogeschool INHOLLAND, Saxion Hogescholen en Fontys Hogescholen. De partners hebben elk zelfstandig gewerkt aan verschillende pilots. De werkverdeling
1 De Graaf e.a. ‘Nadere analyses studentenmonitor 2002; studeren met een handicap en Studieverloop in het algemeen’, Beleidsgerichte studies Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek 101, SCOKohnstamm Instituut en Stichting voor Economische Onderzoek, november 2003.
en korte inhoud van de pilots zijn als volgt: Pilot 1: Beroepskwalificaties en handicap, door Hogeschool INHOLLAND. In deze pilot is de mogelijke relatie tussen de aanwezigheid van een functiebeperking en via gekozen opleidingen te bereiken competenties voor studenten in het hoger onderwijs onder de loep genomen. Om in aanmerking te komen voor diplomering dient een student aan alle door
2 ESF-EQUAL is het programma van de Europese Unie dat is gericht op het creëren van gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt.
de opleiding gestelde vereisten voor het betreffende beroepsprofiel te voldoen. Voor studenten met functiebeperkingen kan dit barrières oproepen. Bezien wordt in hoeverre er ruimte kan zijn voor mogelijke oplossingen. De opbrengsten van deze pilot zijn gebundeld in een rapport. Dit rapport is op te vragen bij INHOLLAND, Ben Steltman (projectleider),
[email protected].
3
Pilot 2: Alternatieve leerroutes, door Saxion Hogescholen. Nagegaan is hoe het inzetten van alternatieve leerroutes oplossingen kan bieden voor het voorkomen van voortijdige studie-uitval. Dit behelst het creëren van ruimte voor studenten met een functiebeperking om de eindkwalificaties van een hbo-opleiding te kunnen bereiken via een op hun specifieke situatie toegesneden leerroute, met extra ondersteuning. In de pilot zijn mogelijkheden verkend en is voorbeeldmateriaal verzameld. Het eindrapport (met bijbehorende cd-rom) is op te vragen bij Saxion Hogescholen, Ilse-Marie Hambruch (projectleider),
[email protected]. Pilot 3: Digitale Studiemaatjes, door handicap + studie m.m.v. de overige vier partnerinstellingen. Via een speciaal daartoe ingerichte website kan een student met een handicap in contact komen met een digitaal studiemaatje en wel op een laagdrempelige en doelgerichte manier om nadere informatie te vragen die van belang is voor succesvol studeren met de handicap. Dat is de opzet van deze pilot. De aanpak en resultaten van deze pilot zijn beschreven in een verslag, dat is op te vragen bij handicap + studie, Jan Westgeest (projectleider),
[email protected] Pilot 4: Casemanagement door Fontys Hogescholen in samenwerking met Christelijke Hogeschool Windesheim. Het steeds opnieuw moeten regelen van allerhande zaken om goed te kunnen studeren kost nogal wat studenten met een functiebeperking veel energie, die beter aan de studie zelf besteed zou kunnen worden. In deze pilot is ervaring opgedaan met het inzetten van casemanagers die het regelen van allerlei randvoorwaarden om te kunnen studeren van de studenten overnamen. De uitkomsten van deze pilot zijn gebundeld in een eindverslag met dvd (gecombineerd met het eindverslag van pilot 5), op te vragen bij Fontys Hogescholen, Chris van Ommeren (projectleider),
[email protected]. Pilot 5: Draagvlakverbreding door Christelijke Hogeschool Windesheim in samenwerking met Fontys Hogescholen. In deze pilot is gewerkt aan het wegnemen van onbegrip en aan het bevorderen van een adequate bejegening van studenten met functiebeperkingen door de docenten/medewerkers aan de onderwijsinstelling. De bevindingen uit deze pilot zijn beschreven in een eindverslag (gecombineerd met het eindverslag van pilot 4) dat is op te vragen bij Christelijke Hogeschool Windesheim, Jacqueline van Lieshout (projectleider),
[email protected] Het project ‘Kijk zo kan ‘t wel!’ startte in november 2005 en is afgerond in december 2007.
4
5
Inhoud 1. Inleiding 2. De opzet 3. Het pilot-interview 4. De enquête 5. Externe consultatie 6. Conclusies en aanbevelingen
HOOFDSTUK 1
HOOFDSTUK 2
HOOFDSTUK 3
PAG. 08
PAG. 10
PAG. 14
HOOFDSTUK 4
HOOFDSTUK 5
HOOFDSTUK 6
PAG. 22
PAG. 28
PAG. 38
7
1 INleiding
8
DE GEGEVENS VOOR DEZE RAPPORTAGE ZIJN AFKOMSTIG VAN ZO’N TWINTIG PILOTINTERVIEWS BINNEN VERSCHILLENDE OPLEIDINGSDOMEINEN VAN DE HOGESCHOOL INHOLLAND, VAN ENQUÊTEUITKOMSTEN (56 RESPONDENTEN) EN VAN GESPREKKEN MET ZEVEN TOEZICHTHOUDENDE EN BELEIDSBEPALENDE INSTANTIES/PERSONEN.
In deel 1 van het voorliggende rapport wordt het kader van de pilot geschetst. Binnen dit deel worden onder andere de aanleiding, projectdoelstellingen, aanpak en uitgangspunten beschreven. Deel 2 beschrijft achtereenvolgens hoe en bij welke partijen data verzameld zijn. De data zijn afkomstig van pilot-interviews, enquêteresultaten en externe consultatie van toezichthoudende en beleidsbepalende instanties. In deel 3 tenslotte worden conclusies getrokken en aanbevelingen gegeven. De conclusies worden onder andere beschreven aan de hand van beantwoording op drie eerder opgestelde vragen. Toonaangevende conclusie is dat er op dit moment onvoldoende draagvlak bestaat bij de verschillende spelers (opleidingen en werkgevers) om het onderwerp ‘beroepscompetentie en handicap’ hoog op de agenda te plaatsen. Dit deel eindigt met een aantal aanbevelingen. Ter afsluiting van het gehele project wordt tijdens een slotcongres (3 december 2007) in een workshop aandacht besteed aan deze problematiek. In deze workshop worden de resultaten van de pilot besproken en een aanzet gemaakt met het omzetten van de aanbevelingen in concrete acties. De aanbevelingen zelf zijn, evenals de conclusie, opgenomen in deze rapportage.
9
2 De OPZET
DE PILOT ‘BEROEPSCOMPETENTIES EN HANDICAP’ RICHT ZICH OP HET VERKENNEN VAN DE MOGELIJKHEDEN OM FRICTIE TUSSEN FUNCTIEBEPERKINGEN EN EISEN DIE HET BEROEPSPROFIEL STELT AAN TE BEHALEN COMPETENTIES, OP TE LOSSEN. DE ESSENTIE VAN DE OPDRACHT VOOR DE PILOT IS ALS VOLGT VERTAALD: Verkenning en onderzoek: 1. In hoeverre zijn er mogelijkheden om studenten, die als gevolg van een fysieke of mentale functiebeperking niet aan alle (standaard)vereisten van een beroepsprofiel kunnen voldoen, functies op het niveau van hoger opgeleiden te laten vervullen binnen het beroepsdomein waarvoor zij hebben gekozen en daarvoor op te leiden in het hoger onderwijs? 2. En in hoeverre is er zowel binnen opleidingen als binnen het beroepenveld ‘speelruimte’ ten aanzien van aanpassingen in de beroepscompetenties vereist voor diplomering bij opleidingen binnen het hoger onderwijs?
Situatieschets Binnen de verschillende opleidingen van INHOLLAND is tot op heden geen inventarisatie gemaakt van ervaringen die opgedaan zijn met studenten met een beperking. Zodoende is ook weinig bekend over de vraag in hoeverre de beperking heeft geleid tot een aangepaste beheersing van de set van voorgeschreven competenties. Evenmin is duidelijkheid over de rol van de examencommissie en de afstemming die eventueel gepleegd is met externe instanties zoals de Inspectie van de Volksgezondheid en/of vertegenwoordigers van beroepenvelden/verenigingen van beroepsbeoefenaren en studentenvakbonden.
Domein De benodigde informatie zal o.a. afkomstig zijn uit verschillende domeinen: Beroeps/sectorale domeinen Juridische domeinen (civiel rechtelijk/jurisprudentie)
Afbakening Bij de pilot ‘Beroepskwalificaties en handicap’ zijn verschillende externe instanties betrokken, namelijk: Ministerie van OC&W, hbo-raad (onderwijs-
11
sectoren), georganiseerde beroepenvelden en de Inspecties Volksgezondheid en Onderwijs.
Eindproduct en eindresultaat Het eindproduct dat uit deze pilot voortvloeit, is een rapportage waarin opgenomen: - het pilot-interview - de enquête - externe consultering - conclusie en advies. Met behulp van de in de rapportage beschreven instrumenten worden beschrijvingen gegeven van typerende situaties van beperkingen van studenten die op eerste gezicht fricties vertonen met de eisen van het beroepsprofiel.
Aanpak Bij de uitvoering van de pilot zijn verschillende fasen doorlopen. In eerste instantie is een plan van aanpak (startdocument) opgesteld. Vanwege de vele bijstellingen die tijdens het doorlopen van de pilot hebben plaatsgevonden, is het plan van aanpak zelf niet opgenomen in deze rapportage. De uiteindelijke pilot begint met een verkenningsfase een brainstormfase. In deze fasen zijn naast het verzamelen van informatie en inlezen binnen INHOLLAND een aantal pilot-interviews gehouden. De doelstelling van deze interviews was tweeledig: - algemeen inzicht te verkrijgen over de in deze pilot behandelde problematiek over beroepscompetenties en handicaps - en informatie te verkrijgen om een enquête op te stellen welke over alle opleidingen binnen de hogeschool INHOLLAND en de partners uitgezet kon worden. In de consultatiefase zijn interviews gehouden met verschillende beleidsbepalende instanties. Daarnaast met instanties die een toezichthoudende taak hebben op de toelating tot of op de uitoefening van bepaalde beroepen waaraan bij wet of regelgeving bekwaamheidseisen zijn gesteld. De instanties hebben in de gesprekken hun standpunten en visies naar voren gebracht. Geëindigd wordt met de adviseringsfase om het geheel in een rapport samen te brengen en op grond van de bevindingen uit de pilot een advies 3 De conclusies en adviezen uit dit rapport moet gezien worden als een deelconclusie en -advies met betrekking tot het gehele project (‘Kijk zo kan ’t wel!’).
naar het hoger onderwijs3 over deze problematiek te geven. Gedurende het proces hebben verschillende mondelinge overleggen en (schriftelijke) rapportages plaatsgevonden. De mondelinge overleggen hebben plaatsgevonden met een interne (INHOLLAND) klankbordgroep die voor onder andere dit project in het leven is geroepen. In deze groep hadden decanen, beleidsmedewerkers en een bestuurssecretaris (met dit
12
thema in zijn portefeuille) zitting. Daarnaast kon informatie verkregen worden uit een, door handicap + studie geïnitieerde, externe klankbordgroep. Daarnaast heeft er regulier overleg plaatsgevonden met handicap + studie over zowel inhoud als de procesgang van deze pilot.
Rapportages Gedurende het project zijn verschillende schriftelijke rapportages gemaakt. Jaarlijks heeft rapportage4 plaatsgevonden ten behoeve van het Agentschap SZW, de toeziende instantie op de gang van zaken bij ESFEQUAL-projecten. Daarnaast zijn er voor de interne projectadministratie van INHOLLAND maandelijks voortgangrapportages5 geschreven.
4 Deze rapportages vormen een integraal onderdeel van de jaarrapportages van het gehele project en zijn om die reden niet opgenomen in dit document. 5 Deze rapportages dienen alleen voor de interne projectvoortgang binnen de hogeschool INHOLLAND en vormen om die reden ook geen onderdeel van dit document.
13
3 Het PILOTINTERVIEW
TOT EIND SEPTEMBER 2006 ZIJN INTERNE INTERVIEWS GEHOUDEN. HET DOEL VAN DE INTERVIEWS WAS HET INVENTARISEREN VAN DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN MET BETREKKING TOT GEHANTEERD EN GEFORMALISEERD BELEID, GEBRUIKTE DOCUMENTEN EN WERKWIJZEN VOOR WAT BETREFT HET OMGAAN MET STUDENTEN MET EEN BEPERKING BINNEN DE HOGESCHOOL INHOLLAND.
In totaal zijn bijna 20 interviews afgenomen. De geïnterviewden waren decanen, opleidingsmanagers, beleidsmedewerkers, programmadirecteuren, teamcoördinatoren, docenten/studieloopbaanbegeleiders/stagedocenten/studiebegeleiders. De interviews zijn gehouden op verschillende Schools/opleidingen en locaties van de Hogeschool INHOLLAND. Zowel de vertegenwoordiging van de uiteenlopende functies als de verschillende Schools/opleidingen geven een redelijk beeld over hoe binnen de hogeschool INHOLLAND wordt omgegaan met deze thematiek. De interviews zijn steeds gedeeltelijk volgens een tamelijk vast stramien gehouden. Er zijn open vragen gesteld waarbij ook ruimte voor eigen interpretatie is gegeven. De opbouw bestond uit vragen over de situatie over het huidige beleid (vast omschreven of naar eigen gevoel ingevuld). Ook werd de geïnterviewde de ruimte gelaten goede gedachten (in de vorm van aanbevelingen) te melden. De samenvatting van de interviews vormen de basis voor het opzetten van een enquête en de kadervorming voor externe consultatie.
Algemeen beeld Het algemene beeld dat geschetst werd tijdens de interviews, wordt hieronder puntsgewijs weergegeven: - Vrijwel iedereen is bekend met de algemene hogeschoolbeleidskaders op het gebied van studeren met een handicap. - Specifieke beleidsstukken per School/opleiding bestaan niet of men is niet bekend met het bestaan daarvan. - Bij de onderzochte Schools vormt het thema “studeren met een handicap” geen apart onderdeel van het bedrijfsplan. - Op de meeste Schools/opleidingen wordt ad hoc gehandeld op het moment dat een student met een beperking zich meldt. - Op de meeste opleidingen bestaat over dit thema geen structureel overleg met het werkveld.
15
- Een beperking staat het volgen van een aantal opleidingen niet in de weg. De Schools/ opleidingen bieden wel faciliteiten en/of individuele hulp aan. - Binnen de competenties wordt over het algemeen geen maar incidenteel wel ruimte geboden voor een alternatieve invulling/compensatie. - Als studenten een handicap hebben, wordt dit op verschillende wijzen en plaatsen geregistreerd: - centraal bij inschrijving bij studentenadministratie (vrijwillig) - (digitaal) per locatie bij de decaan - in het studentendossier - via studieloopbaanbegeleiders (SLB-ers). Combinaties hiervan zijn ook mogelijk. - De geregistreerde gegevens worden niet verder geanalyseerd. - Er is over het algemeen geen structurele training voor studieloopbaanbegeleiders op dit thema.
Specifieke beelden Hierna wordt per domein aangegeven hoe wordt omgegaan met de thematiek “studeren en een handicap”. Daar waar mogelijk gaat de beantwoording vergezeld van een aanbeveling. In een aantal interviews zijn tevens specifieke casuïstieken besproken. Ook deze zijn in de verslaglegging opgenomen.
Sociaal werk De studenten kiezen deze opleidingsrichting voor beroepen in de richting van Culturele & Maatschappelijke Vorming, Maatschappelijk Werk & Dienstverlening, Personeel & Arbeid, Sociaal Juridische Dienstverlening en Sociaal Pedagogische Hulpverlening.
Visie: - Eerst faciliteiten voor studenten met een handicap goed organiseren, daarna pas regelgeving verzorgen. - Eventueel werken met deelcertificaten, zodat studenten met een handicap die geen volledig diploma kunnen halen, wel certificaten kunnen overleggen aan het werkveld. - Om een hbo-diploma te verkrijgen dienen studenten met een beperking zonder uitzondering alle competenties te behalen. - Centraal staan de context en doelgroepgebonden competenties van de opleiding.
Aanbevelingen: - Kennismakinggesprekken (m.b.t. beperking) in het kader van SLB structureel geïnventariseerd en geregistreerd. Pas registreren als de faciliteiten voor deze groep studenten geboden kunnen worden. - Structurele analyse van de exitgesprekken bij voortijdige studiestaking
16
(voor wat betreft uitval door beperking). Ook als er sprake is van het al of niet adequate beleid van de hogeschool. - Leeromgeving aanpassen. Dan moet er regelgeving komen en het curriculum moet aangepast worden. Casuïstiek: Hardhorende student. Met deze student zijn afspraken gemaakt op teamniveau en docentniveau. De docenten maakten extra tijd vrij voor deze student, articuleerden beter; de student zat vooraan in de klas en er werd tussentijds met de student geëvalueerd. Uiteindelijk is de student vertrokken omdat de lessen te moeilijk te volgen waren.
Economische opleidingen Binnen deze opleidingen worden de studenten opgeleid voor functies als bijvoorbeeld financieel, commercieel en bedrijfseconomische professionals. - Alle studenten moeten voldoen aan de competenties om hun diploma te kunnen halen. - Er zijn geen voorbeelden hoe studenten zich kunnen weren in het beroepenveld. - Status hbo-diploma kan moeilijk gewijzigd worden. - Draagvlak voor specifieke benadering van problemen rond studeren met een functiebeperking is nog onvoldoende. Casuïstiek: Student met een visuele handicap. Tentamens thuis doen met een surveillant erbij. Speciale (in overleg met tentamencommissie) laptop en een apparaat dat tentamens vergroot. Als de student de competenties niet haalt, dan haalt hij zijn hbo-diploma niet. De student wil volwaardig accountant worden, maar de kans is er dat dit niet mogelijk is. Geadviseerd is om een andere studie te volgen. De verwachting is dat beroepenveld huiverig zal zijn voor een afgestudeerde met een visuele beperking.
School of Education / PABO Deze opleiding leidt op tot het beroep van leraar in het basisonderwijs. - Instroom is in principe drempelloos voor studenten met de juiste vooropleiding. Bepaalde fysieke beperkingen en dyslexie leveren wel degelijk problemen op bij het behalen van de competenties en het stagelopen. Student wordt goed geadviseerd over de haalbaarheid en wordt eventueel gelijk doorverwezen voor extra hulp bij het Expertisecentrum (zie volgende punt). - Expertisecentrum voor Orthodidactiek. Studenten met dyslexie worden hiernaar doorverwezen door studieloopbaanbegeleider of decaan. - Registratie wordt niet gekoppeld aan de financiering van het Expertisecentrum.
17
- Vooral dyslexie is een groot struikelblok voor PABO-studenten. Formeel moeten deze studenten toegelaten worden hetgeen vaak voor problemen zorgt. - Geen structureel overleg met het decanaat en geen procedures van overdracht naar studieloopbaanbegeleiders en docenten. - Er is geen mogelijkheid voor de studenten om tijdens de opleiding te kiezen voor onderbouw of bovenbouw. Studenten moeten aan de competenties voor zowel onderbouw als bovenbouw voldoen. In de onderbouw is het problematisch om met een fysieke handicap goed te functioneren, bijvoorbeeld bij vouwen, schrijfonderwijs en bewegingsonderwijs. - Student in een rolstoel kan niet functioneren in een groep 1 of 2 van de basisschool. Dit is wel vereist. - Vooraf is contact met de stageschool nodig als er een student met een beperking komt stagelopen. - Uitval vindt vaak plaats doordat de student pas in de stage tegen problemen aanloopt. - Het niet kunnen compenseren van niet haalbare competenties wordt expliciet in de voorlichting opgenomen. - Incidentele scholing voor studieloopbaanbegeleiders met betrekking tot begeleiden van studenten met een beperking en dan in het bijzonder psychische klachten. - Geschat wordt dat 1% van de studenten binnen de School een beperking heeft. De uitval van studenten met beperking is tijdens de propedeuse niet beduidend hoger, maar de stage is wel gelijk een spiegel voor het beroepsperspectief. Uitval in de hoofdfase kan nog wel voorkomen. Vooral als de student dyslexie eerder goed heeft weten te verbergen, kan dit in de eindstage tot problemen leiden. - De exitgesprekken zijn gestandaardiseerd en worden geregistreerd. Aanbevelingen: - Op iedere locatie aanwezigheid van een specialist op het gebied van hulp bij psychische problemen. - Realistisch blijven met de mogelijkheden die de hogeschool belooft.
School of Technology De studenten die een technische studie volgen, kiezen over het algemeen voor beroepen op het gebied van bijvoorbeeld bouwkunde, elektrotechniek, werktuigbouwkunde en informatica. - Er is geen extra budget voor de studieloopbaanbegeleiders voor het begeleiden van studenten met een beperking. Bijvoorbeeld geen extra tijd. - Indruk bestaat dat er geen extra uitval is vanwege de beperking. - Er vinden altijd exitgesprekken plaats, maar deze worden niet geregistreerd. - De beroepen waar deze opleiding voor opleidt, zijn zeker toegankelijk voor studenten met een beperking, ook met een fysieke beperking.
18
- Studenten moeten voldoen aan de 7 hoofdcompetenties. Subcompetenties kunnen wel vervangen worden. - Te weinig coördinatie en structuur van studieloopbaan op dit gebied. - Extra steun bij het weer oppakken van de studie of er worden bijvoorbeeld vervangende opdrachten gegeven voor studenten (met dyslexie). - Tijdens propedeuse wel uitval. In de hoofdfase is er weinig uitval en zijn er meer aanpassingen mogelijk. - De beroepen waar deze opleiding voor opleidt, zijn zeker toegankelijk voor studenten met een beperking, ook met een fysieke beperking. Aanbevelingen: - Betere voorlichting op dit punt. Bij instroom moet er goed geadviseerd worden over de haalbaarheid en juiste studiekeuze voor de student van de specifieke opleiding (IBL te talig voor dyslectici); ook bezien vanuit de vraag van de opleiding. - Meer voorlichting bij havo, vwo en in landelijke campagnes.
School of Health De opleidingen binnen deze School leiden op tot beroepen als analist, verpleegkundige mondhygiënist e.d. - Bij intake geen selectie op specifieke competenties. - Algemene tendens (hbo-V, laboratoriumonderwijs en MBRT6) is dat een algemene cultuur leeft dat als de student een bepaalde beperking heeft, hij/zij zichzelf realiseert dat dit dan niet te combineren is met het beroep
6 Medische, Beeldvormende en Radiotherapeutische technieken
van verpleegkundige, analist of MBRT-er. - Bij laboratoriumonderwijs is “experimenteren” op basisniveau een verplicht onderdeel. Als dit onderwijsdeel met een onvoldoende wordt afgerond betekent dit een BSA. Hierdoor wordt de student met een beperking al “uitgefilterd”. - Opleidingen bieden mogelijkheden voor aangepast (trager) studietraject. - Studenten kunnen gerichter aandacht krijgen bij stage. - Visuele handicaps hoeven niet altijd een beperking te zijn. Dit is afhankelijk van het beroep. - Bij hogeschoolbrede exitprocedure (o.a. exitgesprek) kan worden nagevraagd of het staken van de studie verband houdt met de beperking. De uiteindelijke reden kan opgenomen worden in het dossier van de student. Gegevens worden nog niet omgezet in acties. - Bij de beroepen in de gezondheidszorg speelt ook de wet BIG. Beroepsuitoefenaar dient hieraan te voldoen en er kan dus niet worden volstaan met het onbevoegd / onbekwaam uitoefenen van handelingen. Hierdoor kan de beroepsbeoefenaar wel bevoegd maar niet bekwaam zijn. Zo kan een competentie wel behaald worden in een schoolse situatie maar dan hoeft de beroepsbeoefenaar in de praktijk nog niet bekwaam te zijn.
19
Aanbevelingen: - Onderzoek of de student problemen ondervindt bij het uitoefenen van het beroep waar hij/zij voor opgeleid is. Eventueel opnemen in alumnibeleid. Casuïstieken: Doofheid. Drie pedagogiekstudenten die doof zijn, hebben bij elkaar in de groep gezeten. Werden ook als trio benaderd. Er is een tolk ingezet. Was soms belemmerend vanwege de algemeen beperkte communicatie. Hebben stage in doveninstituut gelopen en twee van hen zijn daar ook uiteindelijk gaan werken.
School of Communication, Media & Music Binnen de opleidingen op het gebied van de communicatie worden studenten opgeleid tot professionals die inzetbaar zijn binnen het brede werkveld van de communicatie, functies waarbij organisaties geadviseerd worden over de strategie en uitvoering van digitale communicatie- en marketingactiviteiten. Binnen de opleiding Media & Entertainment Management (MEM) wordt de student opgeleid voor een managementfunctie bij radio- of televisieomroep, filmproductiebedrijf, entertainmentbedrijf, communicatiebureau, eventcastingbureau of uitgeverij. - Eigenlijk kan alleen dyslexie een belemmering bij deze beroepen zijn, maar studenten met dyslexie kiezen alleen bij grote uitzondering voor deze opleiding. Opleidingseisen zijn immers bekend. Hierdoor ontstaat natuurlijke selectie. - Goed contact tussen studieloopbaanbegeleiders en decanaat op de locatie. - Ervaren docenten als studieloopbaanbegeleider, in ieder geval in eerste jaar. Geen structurele scholing. Zit wel impliciet in algemene scholing van studieloopbaanbegeleiders. - Aandachtspunt is dat de organisatie goed op orde moet zijn. Studenten met een beperking moeten al meer moeite doen om te studeren en om bijvoorbeeld op de locaties te komen. - De beroepen waar de opleiding voor opleidt, zijn in principe toegankelijk voor studenten met een beperking. - Beroepsperspectief is goed. - De eisen van de opleiding zijn voor allen gelijk en daar wordt niet van afgeweken. Voor psychosociale problemen kan eventueel extern verwezen worden naar een studentenpsycholoog, daar deze niet bij Hogeschool INHOLLAND aanwezig is. - Studentenpastor op de locatie kan een rol spelen in de begeleiding.
Decanen De decanen bekleden een belangrijke sleutelrol tussen studenten met een handicap en hun opleiding. Bij inschrijving heeft een student een mogelijk-
20
heid om aan te geven of hij/zij een functiebeperking heeft. Dan volgt uitnodiging van decanaat voor gesprek. Hierin worden aard en mogelijkheden besproken. Gegevens worden doorgegeven aan de studierichting en studieloopbaanbegeleiders (o.a. ten behoeve van bijv. tentamenduurverlenging, aangepaste toetsvorm). Visie: - ‘Alles wat de student met een beperking belemmert, moet verholpen worden’. - Er is hogeschoolbreed geen budget (begroting) voor studenten met een beperking, dit wordt per locatie betaald. - Men heeft veel te maken met psychosociale problemen. - Rol van de studieloopbaanbegeleiders is niet altijd duidelijk. Alleen bij studievoortgang is betrokkenheid zeker vereist. - Er is soms ruimte binnen de competenties. Studenten voldoen niet altijd aan de competenties. - Alle beroepscompetenties moeten door een student met een beperking behaald worden, waarbij er sprake kan zijn van vergelijkende of vervangende competenties. De wijze waarop dit gebeurt, moet wel aangepast kunnen worden. - Competenties blijven ongewijzigd. - De student met een beperking maakt meestal zelf een keuze voor een opleiding waarbij de beperking geen grote belemmering is. - Start gemaakt met registratie. Niet gekoppeld aan studentenregistratiesysteem. Cijfers nog niet bekend. - In de hoofdfase is ook meer uitval door de confrontatie met het beroep binnen de stage en het afstuderen. - Nog onvoldoende draagvlak (bij m.n. het managementteam). - Mogelijkheid voor Schools tot inzetten van een personal coach. - Mogelijkheid tot inzetten buddy’s. - Er is geen verband tussen het beëindigen van de studie en handicap. - De decaan houdt bij wat de reden van uitschrijving van studenten is. Aanbevelingen: - Een studentenpsycholoog is dringend gewenst! - Structureel overleg met de studieloopbaanbegeleiders is noodzakelijk en wordt volgend studiejaar opgezet. - Zonodig gebruik maken van studentenplatforms.
21
4 DE enquête
MET HET AFRONDEN VAN DE PILOT-INTERVIEWS IS EEN NIEUWE FASE INGEGAAN. HET IN KAART BRENGEN VAN DE HUIDIGE SITUATIE HEEFT DE NODIGE INFORMATIE GEGEVEN OM DE ENQUÊTE OP TE STELLEN. OM DE PROBLEMATIEK EN VISIES NOG VERDER IN KAART TE BRENGEN IS DEZE ENQUÊTE UITGEZET BINNEN ALLE OPLEIDINGEN VAN DE HOGESCHOOL INHOLLAND EN DE PARTNERINSTELLINGEN BINNEN HET PROJECT ‘KIJK ZO KAN ‘T WEL!’ (FONTYS, SAXION EN WINDESHEIM).
In tegenstelling tot de interviews, waar meer ruimte is gegeven voor eigen interpretaties en visies over deze problematiek, is bij de enquête voor een groot deel gebruik gemaakt van gesloten vragen. Dit maakt statische analyse beter mogelijk. Doordat een gering aantal enquêtes is geretourneerd, kunnen de uitkomsten van de enquête helaas slechts worden bestempeld als indicatief. Opleidingen is gevraagd van hoeveel procent van hun studenten bekend is dat zij een functiebeperking hebben. De genoemde percentages liggen lager dan de landelijke cijfers (12-15%)7. De afgelopen vier jaar zijn opleidingen het meest geconfronteerd met dyslectische studenten of studenten met psychische problemen. De typen functiebeperkingen die opleidingen als bemoeilijkend voor het behalen van de beroepskwalificaties of belemmerend bij het uitoefenen van het beroep zien, verschillen per sector. Functiebeperkingen die veel voorkomen, blijken niet in alle gevallen het meest belemmerend te zijn voor de (arbeids)toekomst van de student. Opvallend is dat opleidingen hun beleid op een veelvoorkomende functiebeperking als dyslexie aangepast lijken te hebben, terwijl dit in (aanzienlijk) mindere mate geldt voor de meer onbekende typen.
7 Uit de gegevens kan niet opgemaakt worden of dit percentage daadwerkelijk ook lager ligt of dat de respondenten niet of onvoldoende bekend zijn met de juiste aantallen binnen hun organisatie. Oorzaak hiervan kan zijn dat de organisatie geen structurele registratie van studenten met een beperking bijhoudt.
Methode De enquête is opgebouwd uit twee delen: - deel 1, waarin vragen zijn opgenomen over het beleid van de opleiding m.b.t. functiebeperking, de bekendheid met bepaalde typen functiebeperking en in hoeverre deze belemmerend zijn voor de arbeidstoekomst van de student. - deel 2 bevat negen casuïstieken8. Bij deze casuïstieken wordt o.a. gevraagd wat de kansen zijn voor een student met een dergelijke beperking. Uiteindelijk zijn 56 enquêtes geretourneerd. Op grond van dit beperkte aantal ingevulde enquêtes geven de resultaten geen volledig betrouwbaar
8 De casuïstieken zijn afkomstig van handicap + studie. Voor het nalezen van deze casuïstiek wordt verwezen naar deze organisatie.
23
beeld van alle opleidingen bij de deelnemende instellingen. Het resultaat is dat dit slechts beoordeeld kan worden als een eerste indruk van de stand van zaken.
Resultaten DEEL 1 Uit de ingevulde enquêtes blijkt dat het overgrote deel van de opleidingen een beroepsprofiel hanteert. Een kwart van de ondervraagde opleidingen beschikt over een beleidsdocument op het gebied van studeren met een handicap. Het gaat hierbij niet om het algemene hogeschoolbeleid op dit punt, maar een aanvullend document op School/faculteits- dan wel opleidingsniveau. Opmerkelijk feit is dat driekwart van de ondervraagde opleidingen niet over een dergelijk aanvullend document beschikt. Opleidingen is gevraagd of zij tijdens overleg met het werkveld, beroepenveldcommissies, beroepsverenigingen, werkgevers e.d. de kansen van afgestudeerden met een handicap op de arbeidsmarkt bespreken. Circa tweederde van de opleidingen (62,5%) geeft aan hier niet over te spreken, tegenover ruim een derde van de opleidingen die dat wel doen. Er bestaat geen positief verband tussen het beschikken over een opleidingsspecifiek beleidsdocument en overleg met het werkveld over het thema beroepscompetenties en het hebben van een handicap. Wel is er sprake van een negatief verband: tweederde van de opleidingen die niet over een aanvullend document beschikken, houdt ook geen extern overleg. De enquête-uitkomsten geven aan dat vrijwel alle geënquêteerden van mening zijn dat het percentage studenten met handicaps binnen hun opleidingen aanzienlijk lager is dan het landelijk gemiddelde (12-15%) dat in het uiteindelijke rapport van het Verwey-Jonker Instituut wordt genoemd. Een beperkt aantal respondenten kon de vraag met betrekking tot uitvalpercentages (in eerste en volgende jaren) beantwoorden. Een op de zeven studenten met een functiebeperking valt uit in het eerste jaar. Later in de studie valt nog slechts 4% van de studenten met een handicap uit. Algemeen kan worden gesteld dat het bij studenten met een functiebeperking vaak gaat om studenten met dyslexie of psychische problemen. Overigens is het per sector enigszins verschillend wat de belangrijkste categorieën functiebeperkingen zijn. Zo is bijvoorbeeld te zien dat dyscalculie vaak wordt geconstateerd bij economische opleidingen en dyslexie binnen de pedagogische sector veel voorkomt. Psychische en sociale beperkingen worden het meest gezien als belemmerend of verhinderend voor het behalen van de beroepskwalificaties. In de gezondheidszorg is het ontbreken van sociale vaardigheden bijvoorbeeld het meest belemmerend, terwijl het hebben van problemen met het verwerken van informatie in de technische sector als knelpunt naar voren komt.
24
Nagegaan is of een student die vanwege zijn beperking niet aan het curriculum kan voldoen, binnen de competenties een alternatief traject9 kan volgen, waardoor hij wel aan de beroepskwalificaties kan voldoen. Driekwart van de opleidingen biedt studenten de mogelijkheid tot het
9 Zie ook de pilot ‘Alternatieve leerroutes’ welke is uitgevoerd door Saxion Hogescholen
volgen van een alternatief traject. Van de 29 opleidingen die deze vraag hebben beantwoord, geven 27 opleidingen aan dat een student die vanwege zijn beperking niet aan alle competenties kan voldoen, op grond van een redelijke inschatting van zijn beroepskansen, toch een onvoorwaardelijk bachelordiploma kan ontvangen. Opleidingen is gevraagd welke functiebeperkingen als belemmerend worden ervaren bij het uitoefenen van het beroep waar de opleiding voor opleidt. Hierbij wordt het ontberen van sociale vaardigheden over het algemeen als meest belemmerend bij het uitoefenen van het beroep gezien. Voornamelijk in de sociaal agogische sector wordt dit als een probleem ervaren. Naast de vraag welke beperkingen als belemmerend worden gezien bij het uitoefenen van een beroep, is opleidingen ook gevraagd of ze afgestudeerden kennen die ondanks hun functiebeperking toch werkzaam zijn in het uiteindelijke beroep waarvoor zij opgeleid zijn. In alle sectoren zijn het in het bijzonder studenten met dyslexie, concentratieproblemen en dyscalculie die erin slagen een functie te verwerven waarvoor ze zijn opgeleid. Ook studenten met een chronische aandoening en problemen met het verwerken van informatie blijken een goede kans van slagen te hebben. DEEL 2 Op grond van het voorleggen van casuïstieken is gevraagd naar achtereenvolgens de mogelijkheid tot het behalen van kerncompetenties, het bereid zijn tot het aanpassen van het beleid en de reële kans op het krijgen van een passende baan in relatie tot het behalen van de kerncompetenties. De voorgelegde casuïstieken betroffen achtereenvolgens studenten met: - beschadiging in het ruggenmerg - groeistoornis - reumatoïde artritis - chronische ziekten - terugkerende depressie - autisme - slechtziendheid - cystic fibrosis - dyslexie Het behalen van de kerncompetenties is voornamelijk voor studenten met een beschadiging van het ruggenmerg, slechtziendheid en cystic fibrosis het grootste probleem. 60% of lager zal waarschijnlijk moeite hebben met
25
het behalen van de kerncompetenties. Voor de opleiding ‘communicatie’ wordt het behalen van kerncompetenties voor dyslectische studenten nihil geacht. De vraag in hoeverre opleidingen bereid zijn om beleid aan te passen ten behoeve van de verschillende casuïstieken, beantwoordt meer dan de helft van de opleidingen positief. Echter, veel terughoudender voor aanpassing van het beleid is men bij ‘terugkerende depressie’ en ‘autisme’. Alle opleidingen zijn bereid om beleid voor dyslectische studenten zonodig aan te passen. Als slechte vooruitzichten op een baan voor studenten met een handicap worden bijvoorbeeld genoemd een student met ruggenmergproblematiek die werkzaam wil zijn in de verpleegkunde, student met reumatoïde artritis voor een beroep in de sport- en bewegingssector, een student met terugkerende depressie die wil gaan werken in de sociaal pedagogische hulpverlening. Slechtziendheid kan een gevaar vormen bij bijvoorbeeld beroepen binnen de industriële productontwikkeling. Voor studenten met dyslexie worden alleen in communicatieberoepen problemen verwacht. In andere beroepen wordt deze student goede kansen toebedacht.
26
27
5 EXTERNE consultatie
IN AANSLUITING OP DE ENQUÊTE ZIJN OOK EXTERNE DESKUNDIGEN GECONSULTEERD. HET DOEL VAN DE EXTERNE CONSULTATIE IS OM DE MENINGEN TE PEILEN VAN INSTANTIES DIE OP VERSCHILLENDE MANIEREN BETROKKENEN ZIJN BIJ HET HBO EN ZICH (IN)DIRECT BEZIGHOUDEN MET DE VRAAG OF HET VOOR STUDENTEN MET EEN FUNCTIEBEPERKING MOGELIJK MOET KUNNEN ZIJN OM EEN HBO-DIPLOMA TE VERWERVEN ZONDER DAT AAN ALLE BEROEPSCOMPETENTIES IS VOLDAAN?
De partijen die geconsulteerd zijn, zijn achtereenvolgens: 1. Inspecteur van het Onderwijs 2. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) 3. Beroepsvereniging Nederlandse Vereniging Medische Beeldvorming en Radiotherapie (NVMBR) 4. De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) 5. Lectoraat ‘Leren waarderen en Erkenning van Verworven Competenties (EVC)’ 6. De Commissie Gelijke Behandeling 7. Werkgeversvereniging VNO-NCW In het kort zal hieronder verslag worden gedaan van de gesprekken10. 1. Inspecteur van Onderwijs
10 Uitgebreide verslaglegging van de interviews is verkrijgbaar bij ben.
[email protected]
De vertegenwoordigers van de inspectie menen dat er eerst een brede discussie moet plaatsvinden over dit onderwerp tussen beroepenveld en opleidingen. Het onderwerp moet hierbij hoger op de agenda komen te staan. Daarnaast is van belang dat opleidingen bij de accreditatie van hun opleiding door de NVAO goed aangeven wat tot de kernkwalificaties behoort en op welke wijze studenten (en latere beroepsbeoefenaren) met een functiebeperking een soortgelijke bachelorgraad kunnen krijgen als studenten zonder functiebeperking. Het NVAO-accreditatiekader geeft hiervoor voldoende aanknopingspunten. Hoe beter bij de accreditatie van een opleiding de specifieke situaties van studenten met functiebeperking zijn meegenomen, des te beter kan de examencommissie besluiten nemen over het al dan niet toekennen van alternatieve studiepaden etc. Volgens de inspectie is het intakegesprek of intake-assessment van belang om te bepalen wat bereikbaar is voor de individuele student. Een goede
29
start en studieloopbaanbegeleiding kunnen zorgen dat een student het juiste niveau kan behalen met de juiste hulpmiddelen. De hbo-raad (en in mindere mate waarschijnlijk ook VSNU en Paepon) zouden in het sectoroverleg (VSNU: kamers) van de verschillende opleidingssoorten de discussie over bachelor- en master-graden voor studenten met functiebeperking inhoudelijk kunnen voorbereiden. Daar waar wet- en regelgeving in het geding is (bijv. BIG-wet), dienen ook het Ministerie van OCW en eventuele vakministeries (zoals VWS) een rol te vervullen. Ook de Wet Gelijke Behandeling is hierbij van belang. Maar in eerste instantie is er vooral (maatschappelijk en politiek) draagvlak nodig om wijzigingen in wet en regelgeving te bewerkstelligen. Het herinvoeren van de vrije studierichtingen in het HBO zou een mogelijkheid kunnen zijn om de keuzemogelijkheden voor studenten met een functiebeperking te vergroten. Een student met een functiebeperking kan dan studeren voor de H competenties zonder aan alle B competenties te moeten voldoen en behaalt toch een volwaardig diploma. Daarnaast zal ook de major-/minorstructuur, waarin sprake is van duidelijke differentiatie en specialisatie mogelijkheden bieden. Ook de Associate Degree, die nu in het HBO wordt ingevoerd, zou een goed aangrijpingspunt kunnen zijn, vooral voor de gevallen op bachelor- en master-niveau die wat ingewikkelder liggen. Echter de inspectie speelt bij dit alles maar zijdelings een rol, namelijk door te monitoren of de discussie en besluitvorming voldoende voortgang heeft. De inspectie merkt op dat in de keuze “Praten we vanuit de beperking of vanuit de kansen?” de tweede optie (het benadrukken van talent en ontplooiing) heeft nog te weinig aandacht gekregen. 2. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) De vertegenwoordigster van het ministerie meent dat het niet mogelijk moet kunnen zijn om een hbo- of wo-getuigschrift te verwerven zonder dat aan alle beroepscompetenties is voldaan, als beroepscompetenties hier kunnen worden opgevat als de kwalificatie-eisen van een opleiding. Een getuigschrift van het hoger onderwijs kan door een instelling alleen worden uitgereikt als aan alle kwalificatie-eisen c.q. beroepscompetenties is voldaan en daar zijn diverse voorschriften voor welke in Europees verband zijn afgesproken. De opleiding vertaalt dit in eindtermen. Een instelling kan dus geen getuigschrift verlenen als daaraan niet wordt voldaan. In overleg met het werkveld zou voor een opleiding natuurlijk wel bekeken kunnen worden of in de overeengekomen kennis en vaardigheden waartoe de opleiding opleidt, een uitbreiding of verandering kan worden doorgevoerd die mede ten goede komen aan de mogelijkheden van iemand met een functiebeperking. Daarnaast is er voor de instellingen natuurlijk de verantwoordelijkheid om zelf te bepalen hoe een student leert, hoe hij kan bewijzen dat hij aan de voor het getuigschrift noodzakelijke kwalificaties voldoet. Er staat een
30
instelling niets in de weg om daartoe verschillende leerwegen te bieden; volgens de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte zijn de opleidingen zelfs gehouden om noodzakelijke aanpassingen van het onderwijs te bieden aan personen met een functiebeperking. Dat kunnen verschillende leerwegen zijn. Er kunnen verschillende manieren zijn om te voldoen aan de vereiste competenties van de opleiding, waarbij de instelling er dus garant voor moet staan dat het getuigschrift het HBO-niveau vertegenwoordigt. Het externe kwaliteitszorgsysteem met de regelmatige accreditatie (incl. de beoordelingscriteria van de NVAO) moet aan de maatschappij en het beroepenveld waarborgen dat dit niveau ook daadwerkelijk gegarandeerd blijft. Er zijn eigenlijk twee mogelijke uitkomsten van een proces waaruit blijkt dat vastgelegde competenties niet (ook niet langs andere leerwegen) kunnen worden verworven en men op zoek gaat naar alternatieven: - toch een getuigschrift verwerven, maar dan met vervangende competenties - of zonder een getuigschrift aan het werk gaan met tentamenbewijzen die zouden aantonen dat je wel in een bepaalde situatie of deel van het beroepenveld zou kunnen functioneren. Er zou aan beide gewerkt kunnen worden. Het is aan de (gezamenlijke) instellingen om dit op te pakken. Tevens heeft men de plicht en de ruimte om met het beroepenveld afspraken te maken over de inhoud van het curriculum. Daarbij wordt in Nederland niets in de weg gelegd om opleidingen in de markt te prijzen met extra mogelijkheden en voorzieningen voor mensen met een functiebeperking. Als instelling kun je specialisaties aanbieden die voor studenten met een functiebeperking mogelijk en studeerbaar zijn en ook kunnen leiden tot een HO-getuigschrift en die ook voor studenten zonder functiebeperking toegankelijk zijn. Ook kunnen instellingen (gezamenlijk) een Associate Degree (AD) ontwikkelen waarbij in het achterhoofd moet worden gehouden dat het iets kan betekenen voor studenten met een bepaalde handicap. Algemeen beeld en conclusie vanuit het ministerie van OCW is dat niet het ministerie bepalend is maar dat opleidingen en beroepenveld samen moeten blijven garanderen dat het HO-niveau behaald wordt. Zij zullen samen moeten bekijken of er in de toekomst nog meer individueel bepaald kan worden en dit zou dan ook ten goede komen aan de kansen voor studenten met een functiebeperking voor het behalen van een volwaardig HBO-getuigschrift. 3. Beroepsvereniging Nederlandse Vereniging Medische Beeldvorming en Radiotherapie (NVMBR) Het gesprek wordt begonnen met een casus uit het verleden van een studente met een visuele handicap. Zij werd voor een van haar stages met een onvoldoende beoordeeld omdat zij, op grond van de visuele handicap, bepaalde taken (bestralingsinstellingen) niet juist kon uitvoeren.
31
Vervolgens kon aan haar het HBO-diploma dus niet worden uitgegeven. Deze studente had, mits de werkplek daarop was ingericht of de stage bij een andere stage-instelling had plaatsgevonden, volgens de vertegenwoordigster van deze beroepsvereniging waarschijnlijk ook deze stage met een voldoende kunnen afronden en daarmee haar HBO-diploma kunnen behalen. Deze casus geeft aan dat deze studente, ondanks haar visuele handicap, binnen een organisatie (met een aanpassing op de werkplek) een volwaardig werknemer zou kunnen zijn. De visie van de beroepsvereniging in dit geval is dan ook dat deze mensen binnen het beroepenveld kunnen functioneren als volwaardig beroepsbeoefenaren. Anders ligt de situatie binnen in-service-trajecten waarbij de studenten moeten solliciteren bij een werkgever. Hierbij zijn het de werkgevers die niet altijd bereid zijn om concessies te doen. Wat inhoudt dat een aspirantstudent vaak al niet wordt aangenomen en daardoor ook de opleiding niet kan gaan volgen. De beroepen waarvoor deze beroepsvereniging de belangen behartigt, vallen onder de Wet op de Individuele Gezondheidszorg (BIG). Deze wet sluit niemand uit van de verschillende beroepen als de kandidaat maar voldoet aan de opleidingseisen. Dus dat houdt in dat als je een diploma hebt, je de beroepstitel mag dragen en een baan moet kunnen vinden. Het alleen voldoen aan de generieke HBO-competenties is dus niet voldoende. Het in dit geval niet voldoen aan de beroepsinhoudelijke competenties zou dan ook volgens de wet BIG niet voldoende zijn om het beroep uit te oefenen. Wettelijk bestaat er dus geen kader waarom gehandicapten met een diploma geen baan zouden kunnen krijgen. Wel zal een werkgever zich voornamelijk richten op de functie/taakomschrijving en de capaciteiten van de kandidaat hierop beoordelen. Het aantal werknemers met een handicap binnen deze beroepsgroep is (net als bij meerdere beroepen in de gezondheidszorg) relatief laag omdat al in een vroeg stadium in de opleiding te veel barrières worden ondervonden die vaak door de studieloopbaanbegeleider/praktijkopleider helaas alleen maar kan worden bevestigd. Het streven om de thematiek hoger op de agenda te plaatsen is afhankelijk van de bereidheid van de verschillende spelers in het veld. Als belangrijke partijen worden genoemd de werkgevers maar zeker ook de vakbonden. Hierbij pleit de beroepsvereniging dat werkgevers de criteria opstellen en uiteindelijk het vangnet vormen. Hierbij krijgen opleidingen veel betere tools in handen om studenten hier op te wijzen en de (on)mogelijkheden aan te geven. Dit brengt werkgevers en opleidingen meer op een lijn. Daarnaast zijn draagvlak van alle partijen en de wil om te investeren de belangrijkste pijlers om deze thematiek beter aan de orde te stellen.
32
4. De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) Volgens de NVAO kunnen het onderwijs en het bedrijfsleven vrij ver gaan met het scheppen van mogelijkheden voor mensen met een functiebeperking. “Wel moeten er altijd taken kunnen worden aangeboden die passend zijn. Kleine bedrijven zullen hierin waarschijnlijk minder snel slagen dan grote bedrijven. De draaglast voor elk individu in een kleine organisatie is groter en door de marktwerking gedreven gaat het kostenaspect ook meespelen. Dan gaat men daar natuurlijk eerder de onmogelijkheid van inzien dan de mogelijkheden!” Het is een soort maatschappelijke plicht voor opleidingen om mogelijkheden te creëren voor studenten met een functiebeperking. Als het goed is, is er een beroepsprofiel waar je langs verschillende wegen naar toe kunt werken, maar wel zijn er een aantal vereisten. Er zijn, meer dan vroeger, mogelijkheden voor flexibele invulling, maar de beroepsvereisten staan vast! Als een student zijn diploma krijgt, dan zal hij toch zelf zijn weg vinden daarmee. De dingen die echt niet kunnen, zal hij vervolgens ook echt niet doen. Maar feit blijft dat acceptatie van gehandicapten in het beroepenveld bij de werkgevers ligt. Daar word je geconfronteerd met je beperking. Het is dan aan de werkgever om “ja” te zeggen. De vertegenwoordiger van de NVAO vindt dat opleidingen geen hoge drempels moeten opwerpen; zij kunnen met een beetje goede wil veel mogelijk maken voor routes die leiden tot een diploma. Met uitzondering van een aantal heel specifieke opleidingen in relatie tot het specifieke van de handicap. Het overleg tussen opleidingen en beroepenveld hierover staat vaak heel ver af van de individuele casus waarover je spreekt. Men zal al gauw in algemeenheden blijven hangen en wel de bereidwilligheid wederzijds uitspreken. Maar waar het werkelijk om gaat is dat elke persoon die leeft met een functiebeperking, door het volgen van een opleiding op de arbeidsmarkt kan laten zien wat wèl kan. Wat daar als belangrijkste speelt is wat de persoon zelf wil. Het is ongelooflijk belangrijk dat, als je zelf een baan wilt en je zet je daarvoor in met alles wat je hebt, men vooral geprikkeld wordt door de enorme gedrevenheid en inzet van mensen met een functiebeperking. Dat is uiteindelijk een doorslaggevende factor om met iemand in zee te gaan, ook al weet je dat je bepaalde aanpassingen moet doen. Tegelijkertijd weet je dan dat deze persoon zo gemotiveerd is, die maakt het wel goed! Hij hoeft het niet helemaal goed te maken, want dat kan niet, maar het is inspirerend om met zo iemand te werken. 5. Lectoraat ‘Leren waarderen en Erkenning van Verworven Competenties (EVC)’ De ervaring van de lector, dhr. Duvekot, is dat het draagvlak bij de werkgevers niet groot genoeg is als het gaat om het aannemen van lastige doelgroepen, waar extra inspanning voor nodig is. Ook bij de doelgroepen zelf
33
is te weinig kennis over de mogelijkheden die er zijn. Zijn huidige werk als lector “Leren waarderen” betreft het aspect van het verwerven en waarderen van competenties in het samenspel tussen individu (doelgroep), organisatie (werkgever) en certificerende instantie (bv. hogeschool). Het moet volgens dhr. Duvekot zeker mogelijk zijn om een HBO-diploma te verwerven zonder op de traditionele manier aan alle vereiste beroepscompetenties te hebben voldaan. Mits men maar in staat gesteld wordt om te refereren aan alle vereisten van het betreffende diploma. Het denken in compensaties vind dhr. Duvekot daarom ook fout. Iemand moet op een andere manier kunnen bewijzen (bijvoorbeeld door een portfolio) dat je over de competenties beschikt. Bijna in alle opleidingen moet het mogelijk zijn om het curriculum zo aan te passen dat dit te doen is. Het gaat er in feite om een opleiding outputgericht te maken. Daarmee krijgt een (potentiële) student de kans om zelf te refereren aan de meetlat die per studieonderdeel wordt gehanteerd. De aan te leveren bewijslast kan uit andere leeromgevingen afkomstig zijn de dan de ‘traditionele’, schoolse! Daarmee blijft de meetlat dus even hoog liggen. Opleidingen moeten meer gaan denken vanuit de feitelijke waarde van het curriculum. Er vindt een cultuurverandering plaats van leren en werken en de duale opleidingen worden ook steeds meer gepropageerd. De toepasbaarheid van een opleiding is dan ook eerder aan te tonen. Op de arbeidsmarkt moet ook nog het nodige gebeuren. Het HRD of competentiemanagement moet geflexibiliseerd worden. Werkgevers zijn zich nog onvoldoende bewust van de noodzaak tot investeren in hun mensen. Er wordt onvoldoende naar creatieve oplossingen gezocht om de spaarzame beschikbare middelen en tijd vrij te spelen. En men is onvoldoende bereid om verder te kijken dan het korte termijnbelang van de organisatie. Een duobaan zou bv. als oplossing kunnen dienen voor iemand met een functiebeperking. Het gaat echter vooral over anders denken. Niet alleen in het leerproces, maar ook in het werkproces. Er is op dit moment sprake van een gedwongen aannamebeleid voor een bepaald percentage mensen met een functiebeperking, maar in de praktijk lijkt dit toch niet zo te werken. Verder speelt ook het persoonlijke aspect van een student. Een student met een heel negatieve uitstraling, of hij/zij nu wel of niet een functiebeperking heeft, heeft nu eenmaal veel minder kansen. De persoonlijke invulling van iemand met een functiebeperking speelt dus wel degelijk een rol met hoe de kansen bij leren en werken liggen. Van belang is dat leren en werken verknoopt zijn, dat je weet wat er tijdens en na de opleiding van je verwacht mag worden. Het ene beroepsdomein is smaller dan het andere en dat maakt dus ook wel degelijk een verschil. Oplossend bezig willen zijn moet van alle partijen wel de grondhouding zijn. Hier komt ook weer het “leren waarderen” om de hoek kijken. Je moet ook als werkgever meer willen doen dan traditioneel nodig
34
is. De vraag is hoe flexibel je wilt en kunt zijn. De verantwoordelijkheid ligt bij student, docent en werkgever gezamenlijk. Als er belemmeringen zijn in de uitvoerbaarheid van een competentie dan moet de opleiding en de werkgever dat in alle redelijkheid proberen op te lossen. De student kan met zijn portfolio bewijzen aan welke competenties hij allemaal kan voldoen. Dit portfolio moet ook outputgericht gemaakt worden. Niet alleen de minimumeisen van de opleiding maar alles wat je formeel en informeel hebt opgedaan aan kennis, vaardigheden en attitude moet met bewijzen in het portfolio te vinden zijn. In een dergelijk portfolio mag ook duidelijk onderkend worden wat iemand beslist niet kan! 6. Commissie Gelijke Behandeling Gesproken is met de voorzitter van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Deze commissie is opgericht in 2003 om toe te zien op de naleving van wetgeving op dit gebied. Tijdens het gesprek verwijst de voorzitter regelmatig naar jaarverslagen van de commissie waarin casuïstieken en oordelen worden beschreven. In zijn rol van vertegenwoordiger van de commissie heeft hij decanen gesproken die geconfronteerd worden met uitval van mensen met een functiebeperking, in het bijzonder in het beroepsonderwijs, omdat er niet aan alle competenties voldaan kan worden die door onderwijs en werkveld worden opgesteld. Hij constateert dat ook wat betreft de nodige aanpassingen nog wel eens het een en ander ontbreekt. Bij de commissie is nog geen zaak over deze problematiek voorgelegd. Wel is er een zaak voorgelegd in verband met een stage (jaarverslag CGBH, 2005). In de optiek van de commissie moeten studenten altijd toelaatbaar zijn als ze aan de instroomeisen voldoen en mag een functiebeperking in principe geen drempel zijn (jaarverslag CGBH, 2005). ‘Een student met een handicap zal wellicht niet alle competenties kunnen verwerven die bij de studie horen. In dat geval moet goed worden nagegaan of de bewuste vaardigheid echt onontbeerlijk is voor de opleiding’ (jaarverslag CGBH, 2006). Wel moet binnen alle redelijkheid gehandeld worden. Zo wordt in het jaarverslag van 2006 ook beschreven dat ‘wanneer een onderwijsinstelling na een zorgvuldig begeleidingstraject tot het oordeel komt dat een opleiding niet passend is voor een student, deze niet langer aanspraak kan maken op aanpassingen die het studeren mogelijk maken’. Maar naast alleen verwijzen naar de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling en de (toekomstige) werkgever moet de student zelf gedurende de gehele opleiding en het vinden van een baan ook zijn/haar steentje bijdragen om aan te tonen dat het wel mogelijk is aan de eisen te voldoen, maar dan op een andere manier. Werkgevers moeten zich richten op het individuele niveau. Is het werk uit te voeren door degene die solliciteert? Die differentiatie zal hij altijd moeten betrachten. De mening van de voorzitter van de commissie wordt hier alleen maar in versterkt dat de differentiatie nog meer geaccepteerd
35
moet en kan worden. Mensen voldoen niet aan het eenheidsbeeld. Niet iedereen is lang, blond en heeft blauwe ogen. Wel moet er een garantie zijn dat iemand met een HBO-diploma een bepaald werk- en denkniveau heeft. Verder is het ook aan de gehandicapte zelf om aan te geven waar zijn sterke en zwakke punten zitten en dat kan hij met zijn portfolio. Dat geldt niet alleen voor mensen met een functiebeperking! Algemeen concluderend verbiedt de WGBH/CZ ongelijke behandeling vanwege een handicap of chronische ziekte binnen het beroepsonderwijs. De onderwijsinstelling en het werkveld zullen altijd eerst moeten onderzoeken wat de feitelijke situatie is van een student en niet uit mogen gaan van stereotypering. Naast de fysieke toegankelijkheid moet er aandacht zijn voor het (op maat) haalbaar maken van de beroepscompetenties.” Tenslotte wordt gewezen op belangrijk citaat dat opgenomen is in het voorwoord van het jaarverslag van de commissie “Aan de gelijkebehandelingswetgeving zal het niet liggen: die draait om respect voor verschil. Sterker nog: om het recht op anders zijn!” (Castermans, 2006). 7. Werkgeversvereniging VNO-NCW Bij het VNO-NCW is gesproken met de secretaris sociale zaken van het VNO-NCW. Zij houdt zich ook bezig met sociale zekerheid en reïntegratie en heeft meegeschreven aan het SER-advies over de Wajong-regeling. Daarnaast heeft de secretaris onderwijszaken van het VNO-NCW mede input gegeven aan het gesprek met deze instantie. De secretaris pleit ervoor om in een vroeg stadium in de studie of zelfs voorafgaand aan de studie (bijvoorbeeld bij een intake en bij open dagen) veel aandacht te besteden aan goede advisering op dit gebied. “Kijk in een eerder stadium naar wat mensen wel of niet kunnen en of de keus voor een bepaalde opleiding reëel is. Voorkomen is immers beter dan genezen!”. Dan zouden er minder problemen zijn tijdens de studie en aan de uitstroomkant waar de pilot ‘Beroepscompetenties en handicap’ op gefocusseerd is. Belangrijk hierbij zijn ook de andere pilots binnen het project ‘Kijk zo kan ’t wel!’. De secretaris van deze werkgeversvereniging vindt dat je studenten tijdens hun studie (bijvoorbeeld tijdens hun stage) al moet voorbereiden op mogelijkheden en moet begeleiden in de oriëntatie op het beroepenveld. Wel is het hierbij essentieel om te weten waar en wanneer zich precies problemen voor zouden kunnen doen. Elke afzonderlijke situatie zou goed benoemd moeten kunnen worden alvorens naar oplossingen te gaan zoeken. Het standpunt wordt verdedigd dat een student een diploma krijgt op grond van wat hij/zij kan. Een diploma geeft een werkgever houvast over wat voor opleiding een (aankomend) werknemer heeft gedaan, aan welke competenties hij voldaan heeft. Het moet helder zijn waar iemand wel of niet aan heeft voldaan. Er kan niet ongelimiteerd aan het diploma gewij-
36
zigd worden voor wat betreft het invullen en wijzigen van competenties. Deelcertificaten kunnen hierbij een optie zijn. Wettelijke regelingen / wijzigingen zijn hierbij niet direct noodzakelijk. Onderling overleg tussen werkgevers en opleidingen ligt meer voor de hand. Deze “tussengraad” Associated Degree (AD) zou een oplossing kunnen zijn maar moet wel duidelijkheid verschaffen wat de toegevoegde waarde is voor deze doelgroep. Er moet wel rekening worden gehouden met het feit dat het een doelgroep is die zeer divers is. Zo kan een student met een bepaalde handicap wel alle competenties voor de kwalificatie van AD halen terwijl iemand met een andere handicap dat niet kan en zodoende deze titel niet alsnog kan behalen. In die zin biedt de AD dan dus geen oplossing. Puur vanuit werkgeversbelang is het belangrijk om te weten wat iemand wel of niet kan. Het is wel belangrijk voor een werkgever om te weten of er eventueel bepaalde aanpassingen moeten komen op de werkplek of in de organisatie van het werk. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de werknemer om dit bijvoorbeeld te melden bij de sollicitatie. De secretaris wijst er tenslotte op dat er veel onderzoek gedaan is naar succesvolle reïntegratie van zieken en arbeidsongeschikten. Deze successen vallen of staan bij motivatie en bereidheid van zowel werknemer als werkgever. Het UWV gebruikt reïntegratie- of jobcoaches die nu op de algemene arbeidsmarkt worden ingezet. Wellicht is het ook mogelijk dat deze coaches al ingezet worden bij een stage om zowel de student als de werkgever te ondersteunen. Daarnaast noemt zij als belangrijk onderdeel in de gehele problematiek rond arbeidsmarkt en werknemers met een handicap, dat het van groot belang is om een beroep te doen op uitgebreide netwerken. In het HBO zou dat wellicht ook op sectoraal niveau kunnen zijn. Zij noemt hierbij dat “warme overdracht” vaak beter verloopt. Daarbij vormt draagvlak door alle partijen een zeer belangrijk onderdeel om de problematiek ruimer onder de aandacht te kunnen brengen.
37
6 CONCLUSIES en aanbevelingen
DE TIJDENS DE PILOT VERZAMELDE INFORMATIE LEGT DE BASIS VAN DE HIERONDER BESCHREVEN CONCLUSIES. WEL MOET OPGEMERKT WORDEN DAT IN HET BIJZONDER DE RESPONS OP DE ENQUÊTE LAAG IS, ZODAT DE UITKOMSTEN HIERVAN NIET REPRESENTATIEF GENOEMD KUNNEN WORDEN VOOR DE STAND VAN ZAKEN IN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS IN HEEL NEDERLAND. OM DEZE REDEN ZIJN BIJ DE ANALYSE VAN DE ENQUÊTE OOK GEEN SIGNIFICANTIENIVEAUS GEHANTEERD EN WORDEN DE UITKOMSTEN ALLEEN KWALITATIEF BESCHREVEN. DE CONCLUSIES KUNNEN DAN OOK ONDER GEEN BEDING GEËXTRAPOLEERD WORDEN.
1. In het algemeen achten velen het niet verantwoord om aan een student die als gevolg van een fysieke of mentale functiebeperking niet aan alle vereisten van een beroepsprofiel kan voldoen, toch een einddiploma van de gevolgde hogere opleiding te verstrekken. Zowel uit de pilot-interviews, de enquête als de interviews met extern geconsulteerden komt naar voren dat het onderwijs transparante (en harde) eisen stelt aan de te behalen competenties. 2. Daar staat tegenover dat werkgevers wel mogelijkheden zien om studenten die als gevolg van een fysieke of mentale functiebeperking niet aan alle vereisten van een beroepsprofiel kunnen voldoen, op hbo-niveau functies te laten vervullen binnen het beroepsdomein waarvoor zij hebben gekozen en waarvoor zij zijn opgeleid. Uit de verkregen informatie blijkt dat er voor deze groep kandidaten heel goede beroepsperspectieven worden verwacht in het beroepveld waar hun opleiding in eerste instantie op was gericht. Men tekent daar wel bij aan dat er dan duidelijke afspraken gewenst zijn over wat de betreffende werknemer wel of niet kan en/of dat aangegeven wordt waar bijv. werkaanpassingen nodig zijn en ook dat in zulke gevallen geen sprake is van gediplomeerde werknemers ondanks de verwachte acceptabele kansen op een baan. 3. De vraag in hoeverre het beroepenveld ‘speelruimte’ ziet ten aanzien van aanpassingen in de beroepscompetenties vereist voor diplomering bij opleidingen binnen het hoger onderwijs, kan (nog) niet beantwoord worden. Het beroepenveld heeft op dit moment nog onvoldoende zicht op de effecten van competentiegericht onderwijs en de uitstromende
39
studenten (de eerste studenten die volledig competentiegericht zijn opgeleid, stromen pas sinds kort uit). En zeker over de positie van de student met een handicap hierin is nog onvoldoende kennis van zaken. De uitvoerders van de pilot hebben de conclusie getrokken dat we in Nederland aan deze vraag kennelijk nog niet toe zijn en dat deze vraag moet blijven liggen tot een later tijdstip. Tijdens de uitvoering van deze pilot is wel een algemene tendens te bespeuren met betrekking tot besprekingen van opleidingen met het werkc.q. beroepenveld. Naar voren is gekomen dat er op veel plaatsen nog geen of onvoldoende overleg is met het werkveld over deze problematiek. Intussen bestaat er bij veel opleidingen wel de bereidwilligheid om opleidingsbeleid aan te passen ten gunste van specifiek de student met een handicap. Het verloop van de gehele pilot heeft zich gekenmerkt door het zeer moeizaam verkrijgen van gegevens (lage respons enquête), de aanwezigheid van weinig specifieke kennis over de thematiek, het onvoldoende op de hoogte zijn van daadwerkelijke cijfers en kennis van de stand van zaken m.b.t. de thematiek binnen de eigen organisatie en van gevoerd beleid. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat de thematiek ‘beroepscompetenties en handicap’ nog te laag op de agenda’s van de opleidingen en werk-/beroepenveldcommissies staat. Het is zelfs de vraag in hoeverre kan worden uitgesloten dat beroepscompetenties als een te gemakkelijk excuus (kunnen) worden gebruikt om studenten met een functiebeperking van diplomering in het hoger onderwijs te weerhouden. Voor de aandacht voor het thema studeren met een functiebeperking op de ‘werkvloer’ in het hoger onderwijs geldt overigens grotendeels nog 11 Deze conclusie is te trekken uit vergelijking van de onderzoeken rond studeren met een handicap, die verricht zijn door het VerweyJonker Instituut in 2001 en 2005.
hetzelfde.11 (Hierop is in het kader van het project ‘Kijk zo kan ’t wel!’ de aparte pilot ‘Draagvlakverbreding’ gericht.) Toch verdienen deze onderwerpen nadrukkelijk aandacht, ook vanuit maatschappelijke wenselijkheid. Jongeren met een functiebeperking kunnen met werk op het juiste niveau in een belangrijke maatschappelijke behoefte voorzien, nog afgezien van hun eigen gevoelens m.b.t. hun positie. Verdere discussie over beroepscompetenties in relatie tot functiebeperkingen is dus van groot belang en verdient een open vizier. Dat maakt de eerste verkenning in deze pilot wel zichtbaar.
Aanbevelingen Hieronder worden enkele aanbevelingen gedaan waarmee de verschillende actoren een doorstart kunnen maken in de discussie over de toestroom van studenten of afgestudeerden met een handicap naar de arbeidsmarkt.
40
De aanbevelingen zijn tot stand gekomen zowel op grond van de getrokken conclusies als op basis van de sfeer van de gesprekken met verschillende partijen. 1. Op grond van vooral de eerste conclusie is het aan te bevelen dat opleidingen, zonodig in overleg met het werkveld, kritisch naar de opgestelde competentieprofielen (blijven) kijken. Bij deze screening dient men zich niet alleen uit opleidingsoverweging maar vooral vanuit de beroepsinhoudelijke visie af te vragen of alle individuele competenties zinvol zijn voor het gevraagde beroep(sprofiel). Daar waar mogelijk zou het herschrijven of vervangen van competenties een reële kans bieden voor gehandicapte studenten om alsnog het hbo-diploma te behalen. Hierbij kan worden aangetekend dat (wettelijk) geregistreerde beroepen (bijv. binnen de wet BIG) deze weg ook kunnen doorlopen maar dat dan enkel gezocht kan worden naar de ruimte (en alternatieven) die binnen de wettelijke kaders mogelijk zijn. 2. De tweede conclusie geeft aan dat werkgevers zich veelal bereidwillig opstellen om werknemers met handicaps mogelijkheden te bieden voor een passende functie op hun niveau. Opleidingen zijn hiervan nog onvoldoende op de hoogte en houden zich bij het opleiden voornamelijk uitsluitend aan een, niet altijd meest actueel (en soms standaard-), beroepsprofiel. Hoewel arbeidsintensief zou geregeld contact tussen opleiding en werkveld (bijv. naar aanleiding van individuele casuïstiek) uitkomst kunnen bieden. Voor zulke individuele gevallen kan in onderling overleg gekeken worden naar alternatieve leerroutes (zie pilot ‘Alternatieve leerroutes’ binnen dit project) om te komen tot een oplossing waarbij de student toch een hbo-diploma kan behalen. 3. Zowel binnen de verschillende opleidingen als tussen opleidingen en beroepenveld bestaat nog onvoldoende draagvlak om over de thematiek te praten. Het verdient aanbeveling om draagvlak te creëren dan wel te versterken. Gedacht kan worden om dit thema als vast bespreekpunt op de agenda te plaatsen. Bijvoorbeeld bij het werkveldoverleg of overleg met beroepenveldcommissies. Ook het organiseren van een themadag over ‘Beroepscompetenties en handicap’, waarbij zowel opleiding als werkveld zijn uitgenodigd (en bijdragen leveren), valt hier te overwegen. 4. Het verdient aanbeveling om een onderzoek te starten over de waardering en acceptatie door het werkveld van studenten die competentiegericht zijn opgeleid. Essentiële aanvulling hierbij is dat in het kader van deze pilot de kansen van de competentiegericht opgeleide student met een handicap hierin worden meegenomen.
41
5. Op dit moment wordt, als een student met een handicap zich aandient, nog te veel op ad-hoc basis naar oplossingen gezocht. Het is aan te bevelen om al in een vroeg stadium (bijvoorbeeld bij kennismakinggesprekken) in het kader van de studieloopbaan structureel te inventariseren en te registreren wat de kansen en (on)mogelijkheden voor deze student zijn. Mogelijk vergemakkelijkt een op te zetten databank inzicht in deze groep studenten en de begeleiding hiervan. 6. Per specifiek beroepsdomein zou opleidingsbeleid opgesteld moeten worden. Zolang de geringe kans van de student met een handicap op de beroepenmarkt slechts beperkt blijft tot informele en ad-hoc besprekingen, zal het nimmer voeten in de aarde krijgen binnen de opleiding. Het evalueren (en eventueel bijstellen) van het ingestelde beleid is hierbij een wezenlijk onderdeel. 7. Betere voorlichting (open dagen e.d.) op dit thema is dringend gewenst. Bij instroom moet er goed geadviseerd worden over de haalbaarheid en juiste studiekeuze voor de student van de specifieke opleiding. Meer voorlichting bij havo, vwo en in landelijke campagnes is nodig, juist m.b.t. de relatie tussen studiekeuze en handicap. Bij studie- en beroepskeuze speelt het betrekken van de handicap een belangrijke functionele rol. 8. Onderzoek in hoeverre de afgestudeerde met een functiebeperking problemen ondervindt bij het uitoefenen van het beroep waar hij/zij voor opgeleid is, is eveneens gewenst. Het is te overwegen dit eventueel op te nemen in alumnibeleid. 9. Binnen de onderwijsinstelling is structureel overleg tussen en met studieloopbaanbegeleiders over deze problematiek noodzakelijk voor het afstemmen van een goede begeleiding van de student met een handicap. Moge dit rapport bijdragen aan de totstandkoming van de noodzakelijke discussies.
42
43
Colofon Dit is een uitgave in het kader van het ESF-EQUAL-project ‘Kijk zo kan ‘t wel!’. handicap + studie, expertisecentrum voor onderwijs en handicap Postbus 222 3500 AE Utrecht 030 -275 33 00 www.handicap-studie.nl www.onderwijsenhandicap.nl Christelijke Hogeschool Windesheim www.windesheim.nl Fontys Hogescholen www.fontys.nl Hogeschool INHOLLAND www.inholland.nl Saxion Hogescholen www.saxion.nl december 2007 Grafisch ontwerp twee PK, Utrecht www.tweepk.nl
44