Hoera? Nederland krimpt! – Delta City; innovatie of teloorgang? Verslag debat dinsdag 12 december Door Bianca Lubbers Na het rapport over krimp van Wim Derks (zie het verslag van het eerste debat in deze serie in het archief) hebben meerdere instanties het begrip krimp geanalyseerd. Recentelijk bracht het Ruimtelijk Plan Bureau de studie ‘Vele steden maken nog geen Randstad’ uit. Op 29 november verscheen het rapport ‘Krimp en ruimte’. Wat doen bestuurders van de grote steden en provincies met de uitkomsten? Is de Randstad de economische en culturele motor van Nederland BV bij een afnemende beroepsbevolking? Wat zal er dan met de regio’s gebeuren? Onder voorzitterschap van Yvonne Zonderop (oud-chef Het Betoog, de Volkskrant) discussieerden Wim Derksen (Directeur Ruimtelijk Planbureau), Henry Meijdam (voorzitter VROMraad), Paul de Beer (Bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen Universiteit van Amsterdam), Teun Jan Zanen (Partij voor het Noorden) en Wim Korf (DHV, directeur ruimte en mobiliteit) over de reactie van bestuurders van grote steden en provincie op de verwachte bevolkingsdaling. Is de Randstad de economische en culturele motor van Nederland BV bij een afnemende beroepsbevolking? Wat zal er dan met andere regio’s gebeuren? In zijn inleiding gaat Wim Derksen in op de gevolgen van demografische krimp voor de Randstad en de regio’s. Daarnaast snijdt hij de discussie over de Randstad als mogelijke zelfstandige provincie in de toekomst aan. Derksen nuanceert het beeld van een krimpend Nederland wat in debat één is geschetst. Wat betreft het aantal inwoners wordt in de periode 2005-2025 in grote delen van Nederland krimp verwacht, maar het aantal huishoudens zal slechts in een paar regio’s krimpen, zoals in Zeeuws-Vlaanderen, OostGroningen en Limburg. In de Randstad is geen sprake van krimp, hier zal lange tijd groei te zien zijn. Er tegenover staat een krimpende periferie. Er wordt door gemeenten als reactie op de krimpgedachte veelal gesuggereerd dat door demografische krimp de ruimtevraag en mobiliteit zal afnemen, dat er voorzieningen in krimpende regio’s zullen verdwijnen en dat de regionaal-economische ontwikkeling achterblijft. Derksen stelt dat we moeten oppassen met deze uitspraken, omdat bovenstaande ontwikkelingen wanneer deze zich voordoen slechts voor een beperkt deel door demografische krimp te verklaren zijn. Waarschijnlijk zal alleen de woningmarkt veel invloed van demografische krimp ondervinden. Moet er een nieuwe bestuurslaag komen voor de Randstad? Derksen betwijfelt dit. Op randstedelijk niveau is er maar beperkte samenhang tussen verschillende delen van de Randstad. Woon-werkverkeer, voorzieningengebruik en relaties tussen bedrijven bevinden zich vaak binnen het stadsgewest. Volgens Derksen is de Randstad geen deltametropool en wordt dit ook niet. Juist de diversiteit tussen de steden en stadsgewesten, de concurrentie tussen deze gebieden, is de motor van de economische groeimachine Randstad. De vraag die politici, onderzoekers en journalisten zich moeten stellen luidt als volgt: is het erg dat de Randstad groeit en de periferie krimpt? Moet de overheid hierop ingrijpen? Vaak wordt met de vinger naar de overheid gewezen, maar
overheidsingrijpen is niet zaligmakend. Zo heeft de Westerscheldetunnel in plaats van versterken van de economie in Zeeuws-Vlaanderen gezorgd voor extra leegloop van het gebied. Eén Randstadprovincie vind Derksen geen goed idee. Waar trek je de grens? Daarbij wil oprichten van een nieuw bestuur wil niet zeggen dat dit beter werkt en mensen beter met elkaar gaan luisteren. Naar één Randstad(provincie)? Zonderop vraagt zich na de inleiding van Derksen af of dé Randstad als eenheid eigenlijk wel bestaat. Wat moeten bestuurders doen met de Randstad? Volgens De Beer heeft Derksen gelijk wanneer hij stelt dat de Randstad divers is. ‘Je hebt in de Randstad iedere keer het idee dat je in een andere stad komt en dat heb je in metropolen als Parijs en Londen aanzienlijk minder.’ We moeten in de Randstad wel oppassen voor te grote concurrentie tussen steden. Deze kan leiden tot verspilling van gemeenschapsgeld en daarom moet er bij grote projecten met landelijke uitstraling wel het nodige door bestuurders worden gecoördineerd. Korf pleit juist voor een organisch ontwikkelingsproces in de Randstad met weinig invloed van bestuurders. Wat we willen met de Randstad wordt door ons allen gemaakt. Meijdam mist enerzijds het metropolitane gevoel in de Randstad. Hoe zorgen we dat de Randstad een conglomeraat met meerwaarde wordt, met nationale betekenis en internationale aantrekkingskracht? Anderzijds is de Randstad geen gebied als Greater London. Daarvoor zijn de bevolkingsvolumes in de Randstad te klein. Meijdam is het niet met Derksen’s stelling over concurrentie in de Randstad eens. ‘Ik geloof dat er in de Randstad niet echt sprake is van concurrentie, maar van complementariteit. Steden zijn meer aanvullend op elkaar dan concurrent. Den Haag ontwikkelt zich tot diensteneconomie, Utrecht is het nationale centrum voor de zakelijke dienstverlening, in Amsterdam is er sprake van havenactiviteiten met veel toegevoegde waarde, waar Rotterdam groot is in volumematige havenhandel. Wij zijn geneigd om alles op elkaar te willen laten lijken, terwijl deze stedelijke diversiteit juist een asset is van de regio.’ Zanen ziet de Randstad vooral als een zeer geconcentreerd bewoond gebied, waar goed voor wordt gezorgd door de rijksoverheid; ‘De Randstad is een fenomeen, het bestaat en er gaat ontzettend veel geld in zitten. Het rijk zorgt goed voor de verbinding van de Randstad met Europa. Terwijl bij de zweeftrein of Zuiderzeelijn vooral het idee leefde dat de Randstad als centrumgebied baat heeft bij goede verbindingen met de periferie. Het wordt een heel ander verhaal als je de lijn doortrekt naar het gebied HamburgBremen. Noord-Nederland zou naar het idee van de Partij voor het Noorden veel meer een landsdeel moeten zijn met een zekere mate van autonomie. Noord Nederland als een land in het koninkrijk der Nederlanden net zoals Curaçao of Aruba.‘Door het overstijgen van de verdeeldheid in het Noorden kunnen wij uiteindelijk meer beslissingen zelf nemen.’ De (Rand)stad in demografische transitie Er staan ons grote demografische veranderingen te wachten. Zonderop vraagt de panelleden welke ontwikkelingen in de Randstad relevant zijn. Volgens Derksen moeten we bij gebruik van het begrip Randstad onderscheid maken tussen steden en randgemeenten. ‘De grootste problemen zijn voor de steden. Met de randgemeenten gaat het beter. De stedelijke bevolking en het aantal huishoudens zal
blijven groeien en dan met name aan de onderkant, zeker als de immigratie blijft aantrekken. Er bestaat een grote kans dat de sociale achterstand in steden, ten opzichte van randgemeenten, alleen maar groter wordt. Gezinnen en geïntegreerde migranten vertrekken op den duur van de steden naar het buitengebied. Wat overblijft zijn meer en meer de nieuwe migranten en de niet-geïntegreerde allochtonen.’ Deze ontwikkeling heeft alles te maken met het relatief slechte, weinig gedifferentieerde woningbestand dat is ontstaan door vele jaren de nadruk te leggen op sociale woningbouw. Het woningbestand loopt achter en moet snel bijgesteld worden, om zo de middenklasse en anderen met meer welvaart binnen de stad te houden. Inmiddels zijn gemeenten hiermee bezig, maar het is een traag proces. Zonderop vraagt zich af wat we moeten doen voor het behouden van hogere inkomensklassen in de steden. Volgens Meijdam moeten we stad weer laten functioneren als een systeem. ‘Als je kijkt naar de ontwikkeling van steden dan hebben die een functie vervuld in de ontwikkeling van mensen (wooncarrières, werkcarrières). Dit heeft te maken met de diversiteit van steden. In de stad tref je een combinatie aan van voorzieningen, scholingsmogelijkheden, werkgelegenheid, die het mensen mogelijk maakt op te klimmen. Als je kijkt naar opbouw van steden als een ladder dan zijn er in de ladder treden gaan ontbreken. Dat zorgt dat mensen die het vermogen hebben om zich te ontwikkelen op den duur gedwongen worden om uit steden te vertrekken, omdat ze in het buitengebied wel carrière kunnen maken, daar vinden ze wel de woningen die ze zoeken. Dat maakt dat er devitalisering van de stad plaats vindt. Wij moeten, aldus Meijdam, als we met stedelijke vernieuwing verder willen komen nadrukkelijk nagaan: hoe functioneert stedelijk weefsel?’ Stedelijk beleid moet volgens Meijdam verschuiven van de nadruk op het begrip compacte stad, fysieke ontwikkeling van steden, in de richting van sociale cohesie in de stad, van de stad als sociaal ontwikkelingsmechanisme. De Beer vindt dat het probleem van de stad niet getraumatiseerd moet worden. Zolang de groepen die aan de onderkant zitten maar perspectief hebben om hoger op te klimmen geeft het niet of ze daarvoor de stad moeten verlaten of niet. Het wel of niet hogerop kunnen klimmen is in zijn ogen belangrijker dan het verlaten van de stad. Volgens Meijdam onderschat De Beer daarmee de rol van de stad in het functioneren van het Nederlands economische systeem. ‘Als de vitaliteit van steden afneemt dan hebben we geen stedelijk probleem, maar een probleem op nationale schaal.’ Zanen vertelt dat de noordelijke bestuurders graag welvarende westerlingen aantrekken. Dit gaat vaak om senioren die komen ‘drentenieren’. Hij vindt dit goed voor de ontwikkeling van het noorden, maar geeft aan dat dit wel een extra probleem voor steden schept. Harry Bosch, wethouder van de gemeente Utrecht, zit in het publiek en mengt zich in de discussie: hij vindt het verhaal over de stad te negatief, het ligt veel genuanceerder. In Utrecht valt het voor veel gebieden wel mee met de woningvoorraad en segregatie. De stad Utrecht weet ook hogere inkomensgroepen aan zich te binden. Maar, geeft hij toe; er zijn probleemwijken, zoals Kanaleneiland en Overvecht. Er is een probleem met segregatie en met wonen voor specifieke bevolkingsgroepen in de stad en er zijn concentraties van achterstand waar Utrecht fysiek en sociaal op moet ingrijpen om een meer gemengd woningbestand te realiseren. Maar Utrecht is op het gebied van segregatie wel een ander verhaal dan Rotterdam of Amsterdam.
Een aanwezige in de zaal geeft aan dat bestuurders zich vaak zorgen maken over bevolkingskrimp. Maar is dit terecht? Is er een relatie tussen afname van de bevolking en welvaart? De Beer geeft daarop aan dat krimp zowel de oorzaak als het gevolg kan zijn van ongunstige economische ontwikkelingen. In Groningen trekken mensen al jaren weg naar de Randstad omdat daar de meeste banen zijn. De krimp die dit veroorzaakt kan weer leiden tot afname van het voorzieningenniveau en verdere krimp. De toename van ouderen met veel koopkracht kan een stimulans zijn voor economische ontwikkeling, terwijl een grotere inactieve beroepsbevolking minder productief is. Zanen beziet de emigratie uit Groningen in historisch perspectief. Dit gebeurt al jaren en dit komt omdat er minder banen zijn, dit heeft niet direct met krimp te maken. Meijdam kan zich voorstellen dat bevolkingsafname voor bestuurders een negatief vooruitzicht lijkt. Er is angst voor werkgelegenheidsdaling, afname van het voorzieningenniveau, daling van gemeente-inkomsten. De angst die er is ten opzichte van economische ontwikkeling in slechts bepaalde delen van het land moeten we temperen. Van een positieve economische ontwikkeling in de Randstad profiteert het hele land. Het lijkt onder bestuurders een algemene tendens om te denken dat bevolkingskrimp altijd negatief is, aldus Derksen. Krimp kan juist ook kansen bieden. Bestuurders kunnen hierdoor meer betekenen voor de eigen bewoners door bijvoorbeeld meer kwaliteit te bieden. Derksen waarschuwt bestuurders om niet te gaan concurreren om elk bedrijf of elke inwoner, want dit geeft het risico van verkwanselen van gemeenschapsgeld. Op naar meer ruimtelijke kwaliteit in de Randstad Zonderop vraagt de panelleden naar hun idee bij het begrip kwaliteit. Welke ruimtelijke kwaliteit willen we realiseren in Randstad? En hoe? Korf wil dat er anders gestuurd wordt. Er moet geen Randstadprovincie komen, maar wel krachtigere samenwerkingsprogramma’s. Verder moeten we bewust investeren in stadsvernieuwing en de door krimp veroorzaakte afname van voorzieningen in het landelijk gebied compenseren. De Beer gooit het over een andere boeg. We moeten naar zijn idee af van de dwaze doelstellingen met betrekking tot economische groei. Door de demografische ontwikkeling hebben we minder economische groei nodig. We moeten niet de nadruk leggen op groeicijfers, op kwantiteit. Dit leidt de aandacht af van een kwalitatief hoogstaande samenleving. De nadruk op kwantiteit zal ten koste gaan van kwaliteit. Wat voor soort samenleving willen we? Gaan we voor maximale groei van het nationaal inkomen, of voor denken in kwaliteit? Meijdam pleit voor nuance in het krimpdebat. Hij houdt een pleidooi voor bestuurders die het lef hebben om de positie van de gebruiker van de ruimte een centralere plek in de afweging geven dan nu. Daarnaast wil hij het aantal te bouwen woningen relativeren. De woningbehoefte is volgens hem ruimtelijk gezien op een aanvaardbare manier op te lossen. Derksen benadrukt dat we meer aan kwaliteit moeten denken. Hij ziet dit als een fantastische kans voor het rijk. Er dient volgens hem iets te veranderen in de ruimtelijke ordening. De beleidsmakers en bestuurders in de ruimtelijke ordening denken nog op een manier die niet meer klopt met de werkelijkheid. Er is in de ruimtelijke ordening nog niet geaccepteerd dat we buiten stad wonen. ‘Eigenlijk zijn het rijke stinkerds die wegtrekken, laten we die arme allochtonen in de steek en laten we die auto stinken ten koste van luchtkwaliteit.’ Maar wegtrekken uit de stad is gewoon het gevolg van welvaart en van mobiliteit, dat moet worden geaccepteerd.
Zanen besluit het debat door aan te geven dat hij de discussie over water mist in de ruimtelijke ordening. ‘Water is een groot probleem, waar we in ons hele landschap en landelijk gebied rekening mee moeten gaan houden.’