Nederland krimpt; de basisberoepsgerichte leerweg voorop Dennis Heijnens en Machiel Bouwmans, Actis Advies
Inleiding Om een divers en toegankelijk onderwijsaanbod in stand te houden is een stabiel leerlingaantal voor veel scholen van essentieel belang. Gezien de huidige ontwikkelingen is echter mogelijk meer maatwerk nodig. Nederland ondergaat momenteel namelijk een demografische verschuiving: er is sprake van vergrijzing en ontgroening. Uit een prognose van het CBS blijkt dat de bevolkingsomvang in de leeftijdscategorie 0-20 jaar tussen 2010 en 2025 met bijna 6% zal dalen1. Deze daling zal gevolgen hebben voor de gehele samenleving. Zo kan regionaal de economie in gevaar komen door een tekort aan toekomstig personeel. De daling zal ook ingrijpende gevolgen voor het onderwijs hebben. In een aantal zogenaamde krimpregio’s (Zuid-Limburg, NoordoostGroningen en Zeeuws-Vlaanderen) is deze ontwikkeling nu al voelbaar. In deze regio’s wordt rekening gehouden met een daling van het leerlingaantal van 15 tot zelfs 50% in 2040 (Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling, 2009). Hoewel de leerlingaantallen in andere regio’s nu nog groeien of stabiel blijven, zullen deze regio’s in de toekomst ook in meer of mindere mate met de demografische krimp te maken krijgen. Het is echter nog niet duidelijk hoe de demografische krimp zich precies verhoudt tot de daling van het leerlingaantal in het onderwijs. Naast deze demografische krimp in een aantal regio’s heeft het onderwijs momenteel ook te maken met een specifieke krimp aan de onderkant van het VO (zie het kader krimp in cijfers). Deze krimp is niet gebonden aan de krimpregio’s en er lijkt een andere oorzaak aan ten grondslag te liggen. In dit artikel gaan we in op deze krimp aan de onderkant van het VO en bespreken we oplossingen die scholen kunnen helpen om hiermee om te gaan.
1
CBS Statline, Prognose bevolking op 1 januari naar leeftijd en geslacht, 2009-2050.
1
Krimp in cijfers Leerlingaantallen in het VO Het leerlingaantal in het VO is de afgelopen jaren nagenoeg gelijk gebleven. In 2003/04 waren er bijna 900 duizend leerlingen en in 2009/2010 is dit aantal toegenomen tot zo’n 910 duizend leerlingen. Volgens de referentieraming 2010 van OCW zal het leerlingaantal in het voortgezet onderwijs tot en met 2015 toenemen. De demografische daling die vanaf 2010 in het primair onderwijs plaatsvindt, zal met circa zes jaar vertraging doorwerken in het voortgezet onderwijs. Krimp in het vmbo Landelijk hebben scholen in het vmbo te maken met een daling van het leerlingaantal van ruim 8% in de afgelopen zes schooljaren. Deze ontwikkeling staat haaks op het toenemende aantal leerlingen in het havo en vwo (een groei van respectievelijk ruim 13% en 20%). De verhoudingen wat betreft leerlingaantallen tussen het vmbo en het havo/vwo veranderen hierdoor. Jarenlang ging rond de 60% van de basisschoolleerlingen naar het vmbo en zo’n 40% naar het havo of vwo. Deze verhouding is nu 50/50 geworden. In absolute aantallen blijft het vmbo nog steeds het grootste, maar de verschillen met het havo en vwo worden kleiner. Krimp in de basisberoepsgerichte leerweg De krimp in het vmbo wordt veroorzaakt door een aanzienlijke afname van het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg: het leerlingaantal is in de afgelopen jaren met ongeveer een derde gekrompen, van ruim 72 duizend leerlingen in 2003/04 naar 49 duizend in 2009/10. Deze daling doet zich landelijk voor en geldt niet alleen voor krimp-regio’s. Tegenover deze krimp staat een toename van het aantal leerlingen in de gemengde leerweg van ruim 36% (van zo’n 18 duizend in 2003/04 naar bijna 25 duizend in 2009/10). De leerlingaantallen in de theoretische leerweg zijn de afgelopen jaren redelijk stabiel gebleven. De kaderberoepsgerichte leerweg groeit tot het schooljaar 2006/07, maar vanaf dat schooljaar is een daling van ruim 6% te zien (van zo’n 60 duizend in 2006/07 naar 56 duizend in 2009/10). In onderstaande figuur is duidelijk te zien dat vooral de basisberoepsgerichte leerweg binnen het vmbo krimpt. In 2003/04 zat bijna een derde van de vmbo-leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg en in 2009/10 is dit minder dan een kwart geworden. Figuur 1. Omvang leerwegen in het vmbo in percentages
2009/10
37
2003/04
12
36
0%
10%
20%
27
8
30%
24
25
40%
50%
tl
gl
32
60%
kl
70%
80%
90%
100%
bl
De krimp is niet beperkt tot bepaalde sectoren. De sectoren techniek en economie krimpen het sterkst. In 2009/10 is het leerlingaantal in deze sectoren met bijna 40% gedaald ten opzichte van schooljaar 2003/04. De sector zorg en welzijn is met ongeveer een derde gekrompen. De krimp in de sector landbouw bedraagt zo’n 17%¹. Daarnaast neemt vooral het aantal leerlingen zonder leerwegondersteuning (lwoo) af in de basisberoepsgerichte leerweg. De verhouding van het aantal leerlingen met lwoo verandert hierdoor: in 2003/04 had zo’n 44% van de leerlingen een lwoo-indicatie, in 2009/10 is dit bijna 60%. ¹ Gegevens van de intersectorale leerweg zijn pas vanaf 2007/08 beschikbaar en worden in alle gepresenteerde cijfers daarom buiten beschouwing gelaten. Bron: CBS Statline, Voortgezet onderwijs; deelname leerling naar onderwijssoort.
Mogelijke verklaringen voor de krimp in de basisberoepsgerichte leerweg Uit het kader ‘krimp in cijfers’ blijkt dat er sprake is van krimp in het vmbo en de basisberoepsgerichte leerweg in het bijzonder. Waarom is er sprake van krimp? Veel gehoorde verklaringen zijn de algehele demografische krimp of dat de Nederlandse bevolking steeds slimmer wordt. Beide zijn geen dekkende verklaring voor de selectieve krimp in de basisberoepsgerichte leerweg. De demografische krimp is bijvoorbeeld nog niet landelijk waarneembaar, maar alleen in krimpregio’s als bijvoorbeeld Zuid-Limburg. Nederland wordt ook niet slimmer, want de Cito-scores zijn de afgelopen jaren vrij stabiel gebleven (Truijman en de
2
Vries, 2010) én het aantal leerlingen in het praktijkonderwijs en leerlingen met lwoo-indicatie blijft ook stabiel. Wat is dan de oorzaak van de selectieve krimp in de basisberoepsgerichte leerweg? Op basis van gesprekken met diverse schoolleiders zijn we tot een mogelijke verklaring van de selectieve krimp gekomen, deze verklaring wordt als volgt gevisualiseerd:
Perceptie van ouders en scholen
Adviesinflatie
(Te hoge) instroom VO
Onze mogelijke verklaring voor de selectieve krimp draait om adviesinflatie. Onder adviesinflatie verstaan we dat leerlingen minder goed hoeven te presteren om een hoger advies te krijgen dan in het verleden, als gevolg van zogenaamde opwaartse druk en onjuiste beeldvorming. De opwaartse druk en onjuiste beeldvorming zijn te associëren met de perceptie van ouders en medewerkers van vmbo-scholen. Met opwaartse druk bedoelen we dat basisscholen onder druk van ouders hogere plaatsingsadviezen geven voor het voortgezet onderwijs. Het vmbo heeft een slecht imago onder ouders maar ook onder directeuren en leerkrachten op basisscholen en middelbare scholen. Vanuit het vmbo horen we vaak dat basisscholen de basisberoepsgerichte leerweg zien als een leerweg voor zorgleerlingen. Deze negatieve beeldvorming kan eraan bijdragen dat minder leerlingen zonder zorgindicatie naar de basisberoepsgerichte leerweg gaan en van de basisscholen een advies krijgen voor een hoger niveau of een dubbel advies krijgen; basisberoepsgerichte leerweg / kaderberoepsgerichte leerweg. Daarnaast horen we dat binnen het basisonderwijs niet altijd helder is wat een leerling moet kennen en kunnen om toegelaten te worden tot een bepaalde leerweg binnen het vmbo, zoals ook blijkt uit onderstaand citaat. Uitspraken medewerkers VO als het gaat om perceptie Basisscholen: “Je ziet met name bij groep zeven en acht oudere leerkrachten naar de middenbouw afdalen en je ziet nieuwere en jongere docenten in de bovenbouw komen. Deze jongen leerkrachten hebben een hbo achtergrond, maar weten totaal niet wat een juist advies is voor in het vmbo.” Keuze ouders: “Er wordt in een veel te brede range geadviseerd. Als ouders dan horen dat het advies voor hun kind basisberoepsgerichte leerweg of kaderberoepsgerichte leerweg is, dan kiezen ze voor de kaderberoepsgerichte leerweg. Daar komt de druk van ouders dus kijken. Het voorgezet onderwijs kan het verder uitzoeken.“ Imago vmbo: “Ouders zijn heel mondig en door het slechte imago van het vmbo zeggen ze: ‘laat mijn kind maar geen vmbo doen.’ Ze willen dat hun kind naar de mavo gaat, die naam is heel sexy. ‘Dan doen ze in ieder geval geen vmbo’, is de instelling. Ouders zijn ook opgevoed in andersoortig onderwijs en dat kan bijdragen aan de beeldvorming.”
Gevolgen van de krimp In het voorgaande hebben we gezien dat: a) in bepaalde regio’s het leerlingenaantal flink daalt, b) landelijk gezien een daling van het aantal leerlingen verwacht wordt en c) er sprake is van een flinke daling van het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Wat zijn de gevolgen van het dalende leerlingaantal in de basisberoepsgerichte leerweg? In het algemeen geldt dat er altijd sprake dient te zijn van kwalitatief goed onderwijs, dat toegankelijk is en waarbij leerlingen een keuze kunnen maken uit een aanbod. Dat geldt zeker zo voor de kwetsbare leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Maar wanneer er sprake is van dalende leerlingaantallen zijn er grote zorgen rond het onderwijs aan kwetsbare leerlingen. Om deze zorgen te omschrijven zoomen we in op drie belangrijke directe en indirecte gevolgen van krimp, die niet los van elkaar kunnen worden gezien. Ten eerste zullen scholen of opleidingen die te maken krijgen met teruglopende leerlingaantallen begrotingsproblematiek ondervinden. Scholen ontvangen minder geld, omdat er minder leerlingen zijn. Omdat er minder leerlingen zijn, worden de schoolgebouwen steeds leger. Ook is er minder nieuw personeel nodig en blijft het huidige personeel langer zitten. Omdat het zittende personeel gemiddeld ouder is, nemen de personeelskosten toe. Door deze ontwikkelingen stijgen de kosten van de school/opleiding en nemen de inkomsten steeds meer af. Dat is een probleem waar het schoolbestuur een oplossing voor dient te vinden: “Als het de komende drie jaar in dit tempo doorgaat, dan zal het personeel op een gegeven moment de dupe worden. Met alle gevolgen van dien, want onze vergrijzing is enorm. Dus alle jonge mensen moeten er dan uit, en die wij hebben maar een paar…. Dat begint dan allemaal te spelen en dat is lastig.”
3
Een tweede belangrijk gevolg van het dalende leerlingaantal is dat er opleidingen zullen zijn met steeds kleinere leerlingenaantallen. Minder inschrijvingen leiden tot kleinere opleidingen, die hierdoor te duur (kunnen) worden. Dure, technische opleidingen zullen bijvoorbeeld steeds minder rendabel gaan worden. Voor veel scholen geldt namelijk dat beroepsgerichte vakken alleen kunnen worden aangeboden bij een minimum aantal leerlingen. Een mogelijk gevolg is dat er in de toekomst steeds meer brede opleidingen aangeboden zullen worden, waardoor er minder vakmensen opgeleid worden. Docenten kunnen in mindere mate ‘hun’ vak geven. Wanneer er meer brede opleidingen zijn, heeft dat gevolgen voor de regionale economie, het derde punt waar we stil bij willen staan. Regio’s zijn gebaat bij vakmensen. Deze vakmensen moeten een gedegen opleiding krijgen, die bij voorkeur in de regio te volgen is. Wanneer er minder leerlingen zijn, zullen de kosten van de school stijgen en moeten er keuzes gemaakt worden. Dat kan gevolgen hebben voor het onderwijsaanbod in de regio. Wanneer bepaalde opleidingen of scholen worden gesloten heeft dat op termijn altijd effect op de regionale economie. Volgens sommigen is er echter geen direct verband tussen brede opleidingen en verslechtering van economische perspectieven in de regio: als het mbo goede beroepsopleidingen aanbiedt en het vmbo leerlingen daar goed op voorbereidt, is er – in principe – niets aan de hand. Dat neemt niet weg dat de vrees bestaat dat er door brede opleidingen een tekort aan vakmensen kan ontstaan: “Als je kijkt naar de ontwikkelingen in bepaalde vakrichtingen: over tien jaar zijn er geen vakmensen meer. Dan is er geen metselaar meer, geen elektricien; dat beangstigt mij.”
Om de gevolgen van krimp te verhelderen, schetsen we een portret van een fictieve school. We zagen eerder dat de krimp zich het sterkst voordoet in de sector techniek. Deze sector is in zes schooljaren met bijna 40% gedaald. Dit heeft grote gevolgen voor het aanbod van techniek op scholen. Daarom richt het portret zich op deze sector. Fictief schoolportret Schooljaar 2003/2004 Een vmbo-school biedt in de basisberoepsgerichte leerweg techniek aan in de richtingen bouw, voertuigen-, metaal- en elektrotechniek. In deze leerweg kiezen 60 leerlingen voor techniek: 15 leerlingen kiezen voor bouw, 14 voor voertuigentechniek, 16 voor metaaltechniek en 15 voor elektrotechniek. Schooljaar 2009/2010 Door voor de school onduidelijke redenen is het aantal leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg steeds kleiner geworden. In dit schooljaar kiezen er nog maar 36 leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg voor techniek. Voor de richting bouw kiezen dit schooljaar 15 leerlingen, 16 leerlingen kiezen voor voertuigentechniek, 3 leerlingen voor metaaltechniek en 2 leerlingen voor elektrotechniek. Het is voor de school niet meer rendabel om alle vakrichtingen aan te blijven bieden. De schooldirectie heeft er daarom voor gekozen om in plaats van vier verschillende richtingen, alleen nog maar techniek breed aan te bieden. Gevolg daarvan is dat de leerlingen niet voor die techniekrichting kunnen kiezen, die zij voor ogen hadden. Ook de docenten hebben moeite met techniek breed. Ze kunnen hun vak niet meer uitoefenen zoals ze dat gewend waren. Er zijn zorgen dat er in de toekomst geen vakmensen meer zijn in de regio. De schooldirectie neemt de onvrede onder de leerlingen en docenten serieus, maar vraagt zich af hoe ze de wens van de leerlingen en docenten tegemoet kunnen komen en de sector techniek daarnaast betaalbaar kunnen houden.
Maatregelen Regio’s zijn gebaat bij goed opgeleide vakmensen. Scholen dienen daarom kwalitatief goed, divers en toegankelijk onderwijs aan te bieden. We hebben gezien dat het leerlingaantal in de basisberoepsgerichte leerweg al sterk is gedaald en dat landelijk gezien het leerlingaantal in de toekomst zal gaan dalen. Wat voor maatregelen kan een school/opleiding hier tegen nemen? Denken aan maatregelen betekent dat je eerst een beeld krijgt van de eigen situatie. Het beantwoorden van vragen als ‘hoe ziet de regionale krimp er op dit moment uit?’ en ‘wat is de regionale verwachting ten aanzien van het leerlingenaantal: blijft deze stabiel of is sprake van een daling in de komende jaren?’ helpt bij het verkrijgen van een overzichtelijk beeld. Daarnaast dienen scholen helder te hebben wat hun kwaliteiten zijn. Welke beroepsgerichte programma’s lopen goed en welke lopen minder goed, welke beroepsgerichte programma’s worden moeilijker om vol te houden als er minder leerlingen zijn? Op basis van een dergelijke analyse kan een school nagaan waar haar kwaliteiten liggen en waar de risico’s liggen. Daarnaast kan de school stilstaan bij een vijftal verschillende strategieën die van pas kunnen komen in tijden van krimp. We zullen deze achtereenvolgens toelichten.
4
Ten eerste kunnen scholen streven naar uitbreiding van het leerlingenaantal door profilering, bijvoorbeeld door het aantrekkelijker maken en beter verkopen van het aanbod. Het voordeel van deze strategie is dat het imago van de school en de basisberoepsgerichte leerweg zal verbeteren. Dit kan tot een grotere instroom van leerlingen uit het basisonderwijs leiden. Het zal wel enige inspanning van de school vereisen en profilering heeft de grootste kans op succes wanneer de strategie schoolbreed wordt ingezet, getuige het volgende citaat: “Onze afdeling is groeiende. De school doet daar ook weer heel veel aan: goede promotie en zelfprofilering. We hebben natuurlijk een regionale functie. Elke afdeling doet er wel wat aan. Techniek bouwt bijvoorbeeld samen met het ROC een huis. We doen ook heel veel aan buitenschools leren. Als we leerlingen kunnen inzetten bij grote diners, doen we daar ook aan mee. Dan laten we ons gezicht ook weer zien. Je moet je laten zien.”
Een tweede strategie is het zoeken naar school-interne combinaties. Wanneer er minder leerlingen naar de basisberoepsgerichte leerweg gaan kan de school er bijvoorbeeld voor kiezen om groepen van het derde en vierde leerjaar vmbo samen te voegen. Ook de groepen leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg kunnen bijvoorbeeld voor een groot deel van de onderwijstijd gecombineerd worden. Voordeel van deze strategie is dat de school een toegankelijk aanbod in stand kan houden voor een beperkte groep leerlingen. Een nadeel van deze strategie is dat er keuzes gemaakt dienen te worden en dat er dan minder werkgelegenheid voor docenten zal zijn omdat er groepen gecombineerd gaan worden. We hebben van verschillende scholen gehoord dat ze deze strategie nu al toepassen om dalende leerlingaantallen op te vangen. Het volgende citaat is hier een voorbeeld van: “Wij hebben nu in het derde leerjaar één basis/kader groep. Dat heeft gevolgen voor de programmering. Dat is de keuze die je moet maken, anders heb je een veel te kleine groep. En deels wordt de keuze intersectoraal, want dan heb je meer leerlingen bij elkaar. Wij hebben bijvoorbeeld techniek op onze school en straks krijgen we twee stromen; commercie in dienstverlening en commercie in technologie.“
Een derde mogelijke strategie voor scholen is het zoeken naar afstemming in de regio. Bijvoorbeeld tussen vmbo-aanbieders in een regio. Dat kan via een Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO). Wanneer de leerlingaantallen dalen is het niet rendabel om alle opleidingen op alle scholen in de regio in stand te houden. In overleg met andere scholen kan ertoe besloten worden dat bepaalde scholen bepaalde opleidingen aanbieden. Zo kan het voor dure opleidingen interessant zijn om deze te clusteren op een beperkt aantal locaties in de regio. Het grote voordeel van deze strategie is dat er in de regio sprake blijft van maatwerk: leerlingen kunnen die opleiding kiezen die bij ze past en hoeven daarvoor niet ver te reizen. Een nadeel van deze strategie is dat scholen niet meer alle uitstroomprofielen kunnen aanbieden en dus een deel van het aanbod, waar misschien al jaren mee gewerkt wordt, dienen af te staan. Verschillende scholen hebben de noodzaak van deze strategie reeds ingezien en gaan met elkaar in overleg: “De ROC’s hebben te maken met veel VO-scholen. Zo langzamerhand moet je echt bij elkaar gaan zitten en goede afspraken maken over wat je aanbiedt op welke plek. De eerste gesprekken zullen deze week gaan plaatsvinden tussen de VO-scholen en op heel korte termijn komen daar de mbo-scholen bij. Je zult het met elkaar moeten doen in de wijde regio. Ook het mbo heeft daarin een verantwoordelijkheid, maar als VO-school zul je daar nu echt intensief afspraken moeten gaan maken.”
De vierde strategie is om te kijken naar samenwerking met het mbo, zoals nu bijvoorbeeld bij VM2 en het Vakcollege gebeurt. De vmbo-school kan bijvoorbeeld de basisberoepsgerichte opleiding met direct daaraan gekoppeld een mbo niveau 2 opleiding verzorgen. Eén team verzorgt dan op de vmbo-locatie vanuit één concept één leergang vmbo-mbo en het mbo examineert. Dat kan positieve effecten hebben voor zowel het vmbo als het mbo: binnen het vmbo is sprake van schaalvergroting en het mbo ziet een grotere instroom in niveau 3 tegemoet. Een nadeel van deze strategie is dat deze een intensief samenwerkingstraject vergt tussen het vmbo en mbo waarin sprake dient te zijn van geven en nemen. Maar wanneer het vmbo en mbo hun wederzijdse verantwoordelijkheid nemen, dan is het mogelijk, zoals blijkt uit onderstaand citaat: “Als ik naar mijn school kijk dan is VM2 de redding geweest. Ik moet mijn mensen aan het werk houden. Als ik zeven leerlingen voor elektrotechniek heb, vijf voor bouw en zeven voor voertuigen, dan moet er op andere plekken een grote groep leerlingen ontstaan. Door VM2 heb ik een mbo-deel. Dat deel voeg ik toe aan de afdelingen zodat die groepen groter worden. Zoals ik het nu doe is het zeer efficiënt.”
De vijfde en laatste strategie is het sluiten van het betreffende aanbod. Wanneer afdelingen niet meer rendabel zijn en er op regionaal niveau goede afspraken kunnen worden gemaakt, kan het wijs zijn om bepaalde opleidingen of zelfs een hele school te sluiten. Dit is de meest rigoureuze
5
stap en wordt vaak als laatste interventie gebruikt. Sommige scholen hebben van deze strategie gebruik gemaakt, in combinatie met eerder genoemde strategieën: “Vroeger hadden we een grote klas basisberoepsgerichte leerweg en een grote klas kaderberoepsgerichte leerweg. Nu hebben we één klas voor beide leerwegen. Die is gemengd. We hebben ook afdelingen moeten sluiten. Ik zie wel voordelen in techniek breed, want die leerlingen hebben een breder perspectief. Zonder techniek breed hadden we nu geen brood meer gehad, want er was niemand die voor bouw/ techniek koos. We hebben voor de hele technieksector nu 100 leerlingen. Dat gaat nog net.”
Deze strategieën staan niet op zichzelf. Scholen hanteren meerdere strategieën om te overleven en om hun aanbod in stand te kunnen blijven houden. Het is voor afzonderlijke scholen belangrijk om zicht te krijgen op hun eigen situatie. Elke situatie is uniek en scholen kunnen daarom baat hebben bij verschillende (combinaties) van strategieën om met de krimp om te gaan. Bovenstaande maatregelen spelen echter niet alleen in de basisberoepsgerichte leerweg, maar ook op regionaal niveau. Scholen zijn wellicht eerder geneigd om voor strategieën te kiezen die voor henzelf het beste uit kunnen pakken. Dit zal echter tot hevigere onderlinge concurrentie leiden, waar uiteindelijk niemand baat bij heeft. Op regionaal niveau is het daarom aan te bevelen samenwerking te zoeken bij teruglopende leerlingaantallen. Het is een gezamenlijk probleem en dat kan beter gezamenlijk aangepakt worden. Ook afspraken tussen scholen en het bedrijfsleven over het opleidingenaanbod kunnen ervoor zorgen dat een regio in ieder geval alle belangrijke opleidingen aanbiedt, zodat de regio altijd maatwerk kan blijven bieden. De vraag is, gelet op de gevolgen van krimp, of de school haar aanbod blijft verzorgen met alle mogelijke gevolgen van dien of dat er door de school wordt gekeken naar oplossingen. Het is daarbij aan te bevelen om oplossingen te zoeken in de regio, om ook in de toekomst maatwerk te kunnen blijven bieden.
6