Hoe komen mensen tot geloof? Het spanningsveld tussen goddelijke soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid in bijbels perspectief Kees van Kralingen 1. Inleiding De vraag in de titel is indringend: hoe kom ik tot geloof in Jezus Christus? Hoe krijg ik deel aan het heil dat in het evangelie wordt aangeboden? Hoe wordt ik behouden? Hoe wordt de verbroken relatie met God hersteld? Dit is een zaak van levensbelang. Op deze vraag worden heel verschillende antwoorden gegeven. Ik noem enkele extreme voorbeelden. De opvatting bestaat dat dit een werk van God is, waar ik als mens niets aan bij kan dragen. God moet het doen en de Bijbel schetst de weg die God daarin met mensen gaat. Maar dit roept de vraag op hoe het dan zit met teksten die mij oproepen om te geloven en die mij uitnodigen om tot Christus te komen? Dit leidt tot een andere, tegenovergestelde opvatting. Het idee is dat ik helemaal zelf moet kiezen. Jezus biedt het heil aan via de boodschap van de Bijbel, maar ik moet zelf de keuze voor Jezus maken en Hem in mijn hart laten komen. Maar hoe moeten we dit rijmen met teksten die spreken over wedergeboorte als iets dat God zelf bewerkt? In veel bijbelgetrouwe baptistengemeenten en evangelische gemeenten kom je een soort mengvorm van deze opvattingen tegen. Een veel gehoorde benadering is dat mensen worden opgeroepen voor Jezus te kiezen, maar als zij dit gedaan hebben wordt dit aan Gods genade en aan het werk van de Heilige Geest toegeschreven. In theologische termen: veel mensen zijn arminiaans in de theorie of in de prediking, maar calvinistisch in de praktijk en in het gebed. Is dat een betere bijbelse balans? Dit is een enorm uitgebreid onderwerp. Het gaat uiteindelijk om de verhouding tussen Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid. Hoe verhouden die twee zich tot elkaar? Dat gaat veel verder dan alleen de vraag over het deel krijgen aan het heil. Dit is ook historisch een veelbesproken onderwerp. Op cruciale momenten in de kerkgeschiedenis ging de discussie over dit punt. We kunnen denken aan de strijd tussen Augustinus en Pelagius, de Reformatie, de tijd van de grote opwekkingen in de 18e eeuw en de discussie tussen George Whitefield en John Wesley, enz. Wat is de oplossing van dit vraagstuk? Heeft ooit iemand die twee zaken met elkaar kunnen rijmen? Het blijkt dat niemand ooit een volledig sluitende oplossing heeft geformuleerd. En dat kunnen we begrijpen als we bedenken wie wij zijn: beperkte, gevallen mensen met een zondige natuur. Wij kunnen God niet begrijpen. Don Carson zegt heel mooi en terecht dat de verhouding tussen Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid geen probleem is dat we moeten oplossen, maar een raamwerk dat we moeten exploreren.1 2. Doel en aanpak in dit artikel: In dit artikel wil ik dit bijbelse raamwerk proberen te exploreren en wat verder in te vullen. Mijn doel is om aan te tonen dat het vasthouden aan beide elementen van Gods soevereiniteit
1
Carson, Divine Sovereignty and Human responsibility, p. 2
1
en menselijke verantwoordelijkheid in overeenstemming is met de bijbelse gegevens. Vervolgens wil ik kort het praktische belang en de bruikbaarheid aangeven. Ik wil aan de hand van de Bijbel laten zien wat de leer was van Christus zelf en van de apostelen en hoe deze functioneerde in de jonge, nieuwtestamentische gemeente. Ik kies daarvoor de gemeente van Efeze als vertrekpunt en voorbeeld. We weten vrij veel over het ontstaan van deze gemeente (Hand. 18:19 – 21:1). Daarnaast hebben we de brief van Paulus aan deze gemeente. Men meent ook dat het evangelie van Johannes in Efeze tot stand is gekomen zodat de gemeente ook op deze wijze met de uitspraken van Jezus bekend was. Ook is er een brief aan deze gemeente in de Openbaring van Johannes. Na een korte schets van het ontstaan van de gemeente zal ik een deel uit de brief aan de gemeente van Efeze bespreken: hoofdstuk 2:1-10. Daarbij zal ik ook andere delen van de brief alsmede het evangelie van Johannes gebruiken. We proberen ons in deze gemeente te verplaatsen en te begrijpen wat het onderwijs was ten aanzien van dit onderwerp. 3. De gemeente in Efeze De brief van Paulus aan de gemeente van Efeze lijkt op het eerste gezicht een brief gericht aan een gezonde gemeente waar geen problemen waren. Dit in tegenstelling tot andere brieven zoals de eerste brief aan de gemeente van Korinthe. Maar, dat blijkt bij nadere bestudering toch niet helemaal waar te zijn. Paulus waarschuwt de gemeente namelijk voor risico’s die de gemeente bedreigen. Om dit te begrijpen moeten we naar de geschiedenis van deze gemeente kijken. De stad Efeze was één van de belangrijkste plaatsen in het Romeinse rijk. De stad lag op de oost-west route door het Romeinse rijk en bedreef veel handel. Efeze was een centrum van cultuur. De belangrijkste attractie was de tempel van Diana met het beeld van de godin waarvan men geloofde dat dit uit de hemel was gevallen. De tempel met dit beeld leidde ook tot een bloeiende handel in zilveren souvenirs. Paulus komt op zijn tweede zendingsreis even kort in Efeze. Hij vertrekt weer maar belooft terug te komen. Hij laat Aquila en Priscilla daar achter (Hand. 18:18-23). Paulus komt op zijn 3e zendingsreis weer terug in Efeze en blijft er ongeveer drie jaren (Hand. 19). Allereerst ontmoet hij een groepje discipelen van Johannes de Doper (Hand. 19:1-7). Waarschijnlijk hadden deze mensen nog niet van Jezus gehoord. Zij komen tot geloof en Jezus en worden gedoopt. Paulus treedt dan drie maanden lang op in de synagoge. De reactie is uiteindelijk vooral weerstand tegen de boodschap van Paulus. Hij verlegt zijn activiteit naar de zaal van Tyrannus waar hij twee jaar lang het evangelie verkondigt en dagelijks met de mensen in gesprek is. Dit trekt zoveel aandacht dat allen in Asia het woord des Heren horen (Hand. 19:10). God zegent dit werk en doet bijzondere krachten door middel van de bediening van Paulus. Op een gegeven moment lokt dit ook plagiaat uit, met desastreuze gevolgen (Hand. 19:13-16). Dit alles maakt grote indruk en velen belijden hun zonden. Er is sprake van een radicale bekering van magie tot Christus. De mensen verbranden publiekelijk een kapitaal aan toverboeken. Paulus wil dan eigenlijk weggaan, maar blijft toch nog even. Dan gebeurt er eerst nog iets anders: Demetrius en de vakbond van zilversmeden beginnen een luidruchtige demonstratie tegen deze ontwikkelingen. De reden van hun oproer is dat hun handel in souvenirs enorm terugloopt als gevolg van de bekering van de mensen in Efeze en omgeving. Het oproer wordt door het stadsbestuur gesust. Paulus vertrekt dan naar Macedonië en Griekenland, maar komt
2
op de terugweg weer in de buurt. Hij ontbiedt de oudsten van de gemeente naar Milete en houdt een ontroerende en indringende afscheidsrede. Hij waarschuwt hen voor aanvallen op de gemeente van buitenaf (grimmige wolven) en van binnenuit (mannen die verkeerde dingen gaan leren). Na een ontroerend afscheid (21:1) vertrekt Paulus. Dit alles gebeurde ongeveer in de jaren 54-57. De brief van Paulus dateert waarschijnlijk van 62 dus ongeveer 4-5 jaar na het vertrek van Paulus. De gemeente bestond dus grotendeels uit mensen met een heidense en occulte achtergrond. Zij leefden nog steeds in die cultuur die fel reageerde tegen het evangelie. Dit verklaart het doel van de brief. We lezen in Ef. 4:17-24 dat Paulus de gemeente wil versterken om hen voor afglijden te bewaren. Hij waarschuwt hen niet weer terug te vallen in de heidense leefwereld. Paulus wil de gemeente geestelijk versterken en doet dit door hen te laten zien dat hetgeen ze in Christus hebben ontvangen zoveel beter is dan alles wat de heidense en occulte wereld heeft te bieden. Dit verklaart sommige uitdrukkingen in de brief zoals ‘hemelse gewesten’, ‘mysterie’, ‘kracht’, ‘machten’, enz. Paulus sluit daarin aan bij de leefwereld van zijn lezers. De brief is een krachtige oproep om in Christus te blijven. Dit verklaart ook de indeling van de brief. Paulus laat zien wat ze in Christus ontvangen hebben (1:3-14) en hij bidt dat ze dat grondig mogen kennen en beseffen (1:15-23). Hij wijst op de totale en radicale verandering die ze persoonlijk hebben ondergaan (2:1-10). Dat leidde tot de vorming van de gemeente door de opheffing van de scheiding tussen Joden en heidenen door het kruis van Christus (2:11-22). Het doel van de gemeente is om een soort model op kleine schaal te zijn van het eeuwige Koninkrijk (3:1-13). Paulus bidt daarom dat ze de macht en liefde van Christus mogen kennen (3:14-21). De tweede helft van de brief laat zien wat dat betekent voor het leven als individuele gelovigen en als gemeente. In het laatste deel wijst hij op de wapenrusting die nodig is in de geestelijke strijd (4:1 – 6:23). 4. Deel krijgen aan het heil: de totale verandering (Ef. 2:1-10) Paulus laat in dit deel van zijn brief de Efeziërs zien hoe zij persoonlijk onderdeel van Gods plan van redding en genade geworden zijn. Dat is gebeurd door de verbazingwekkende, radicale en totale verandering in hun leven. Ze zijn van dood tot leven gewekt. Het doel is om hen te stimuleren tot de ‘wandel’ met Christus en daardoor niet terug te vallen in het heidendom. In dit gedeelte komen de beide aspecten van menselijke verantwoordelijkheid en Gods soevereiniteit prachtig samen. Menselijke verantwoordelijkheid en universele zondigheid Paulus begint met een indringende beschrijving van de mens en zijn universele zondige natuur. Dit is nodig want om te begrijpen wat de oplossing is, moet je eerst weten wat het probleem is. Paulus beschrijft het probleem heel kernachtig in vers 1 t/m 3. Hij noemt twee algemene eigenschappen van ons mensen zoals we van nature zijn: we zijn ´dood´ en we zijn van nature ‘kinderen des toorns’. Deze eigenschappen manifesteren zich in het feit dat we ons door drie dingen laten leiden en aansturen: we volgen de loop van deze wereld, de overste van de macht der lucht en de begeerten van ons vlees. Laten we eens bekijken wat dit betekent. Wij allen waren ‘dode’ mensen, zonder één uitzondering. Paulus betrekt dit op alle mensen en ook op zichzelf. Hij heeft het over ‘ook wij allen’ (zie vers 3 en 5). Dit geldt dus zowel voor Jood als heiden zonder Christus. Hij zegt dat we ‘dood’ waren. Dit is een verschrikkelijk ingrijpende illustratie: het betekent dat we machteloos waren om er iets aan te doen, of zelfs
3
om het probleem te zien. Tegelijk manifesteerde deze dood zich op een actieve manier namelijk door overtredingen (juridisch) en zonden (opstand tegen God). We leefden zonder God, zonder hoop (2:12). Dit geestelijk ‘dood’ zijn kwam ook tot uiting in het feit dat we geen gehoor gaven aan de waarschuwingen die van alle kanten op ons afkwamen. We wilden niet inzien dat er een God is ondanks het feit dat de natuur van Zijn bestaan getuigt. We luisterden niet naar de stem van ons geweten. En het allerergste was dat we ons aanvankelijk voor kortere of langere tijd tegen het evangelie verzetten toen dit goede nieuws ons bereikte. We waren ook ‘kinderen des toorns’. Je zou kunnen zeggen: zo vader zo zoon; we zijn geboren als rebellen tegen God. Dit betekent dat Gods oordeel zich wel op ons allen moet richten. Tegelijk maken we onze schuld voortdurend groter door ons actief verzet tegen God. Dit komt openbaar door de dingen waardoor we ons laten leiden in ons leven. Dat is allereerst de loop van deze wereld. We gaven ons over aan de alles doordringende invloed van deze wereld. We deden wat iedereen doet. Het is lastig om tegen de stroom in te roeien, vooral als je dood bent! We voegen ons ook naar de overste van de macht der lucht. Er zit een duivelse macht achter deze wereld: dit is een realiteit die we serieus moeten nemen. Tenslotte volgen we onze eigen, ‘vleselijke’ begeerte met lichaam en geest. Hierin komt onze verantwoordelijkheid duidelijk naar voren. We kunnen de wereld en de duivel niet de schuld geven: we zijn zelf verantwoordelijk en we willen wat verkeerd is. Een identieke visie op de mens konden de Efeziërs later ook lezen in het evangelie van Johannes. Het universele karakter van het probleem wordt in dit evangelie vaak met het woord ‘wereld’ aangeduid. Het woord ‘wereld’ heeft in sommige gevallen op z’n best een neutrale betekenis, maar in de meeste gevallen gaat het om de wereld die in opstand leeft tegen God. We lezen in Joh. 1:10 “Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend.” En in Joh. 3:19 “Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos.” De wereld heeft behoud nodig (Joh. 3:17) omdat de wereld verloren is zonder Christus. Dit geldt universeel (Joh. 1:10; 2:23-25; 3:19, 32; 12:39-41). Mensen zijn in actief verzet; ze zijn moreel niet in staat om voor het geestelijk goede te kiezen. Dit blijkt uit allerlei uitspraken van Jezus zelf: Joh. 5:40 “en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben”, en Joh. 5:44 “Hoe kunt gij tot geloof komen, gij, die eer van elkander behoeft en de eer, die van de enige God komt, niet zoekt?” (Zie ook Joh. 3:19-21). Nog een voorbeeld vinden we in Joh. 8:43,44 “Waarom begrijpt gij niet wat Ik zeg? Omdat gij mijn woord niet kunt horen. Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid.” De mensen zijn slaven van de zonde (Joh. 8:34). Overigens heeft Paulus hierover ook geschreven in zijn brief aan de Korinthiërs (zie 1 Kor. 2:14). De menselijke verantwoordelijkheid is dus niet een soort absolute vrijheid om volstrekt willekeurige keuzes voor het goede of het kwade te maken. Mensen maken voortdurend de keuze voor het kwade, al is het alleen maar doordat ze niet naar God luisteren en Hem afwijzen. De verantwoordelijkheid van de mens is niet in tegenspraak met dit geestelijk onvermogen omdat dit laatste in feite onwil is en ons daarom schuldig stelt tegenover God. De menselijke verantwoordelijkheid duidt vooral de verplichting die mensen hebben ondanks de verkeerde keuze die iedereen maakt. Dat brengt ons bij het volgende.
4
De mens wordt geroepen om te geloven, te gehoorzamen en te komen tot Christus God roept mensen tot geloof en bekering. Dit is een initiatief van God: “Maar God……” (Ef. 2:4a). Dit gebeurde toen de boodschap van het evangelie de mensen in Efeze bereikte (zie Ef. 1:13). We hebben hierboven al gezien hoe dit gegaan is. Paulus heeft het evangelie verkondigd in het openbaar en in de huizen met grote aandrang. Hij heeft niet nagelaten de hele raad van God te verkondigen (Hand. 20:27). Hij was een gezant van Christus zoals hij elders zegt (2 Kor. 5:20): “alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen.” We vinden deze oproepen ook op talrijke andere plaatsen in de Bijbel en zo ook in het Johannesevangelie om maar even bij dit bijbelboek te blijven. Het grote doel van het evangelie is geloof, zie Joh. 20:31 “maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam.” De oproep tot geloof gaat gepaard met de belofte van eeuwig leven (Joh. 3:16; 4:13; 5:24; 6:47), van het in Christus zijn en blijven (6:53,56) en de dood niet zien (8:51). Ongeloof betekent daarentegen in het oordeel blijven (3:36). We lezen ook de expliciete aanbiedingen en uitnodigingen van Jezus zelf: de uitnodiging om tot Hem te komen, het brood des levens te eten, enz. (Joh. 6). Het gaat niet om het doen van werken, maar om geloof (Joh. 6:28,29). En in Joh. 7:37 lezen we: “En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke!” Allerlei mensen geven inderdaad gehoor aan de oproep: de blindgeborene (Joh. 9), Thomas (Joh. 20), enz. De kosmische reikwijdte van het evangelie van Gods voornemen tot redding De verantwoordelijkheid van de mens wordt ook benadrukt door de kosmische reikwijdte van de boodschap van het evangelie en van Gods voornemen tot redding. Het evangelie met het aanbod van Gods genade richt zich op de hele wereld. De Bijbel spreekt duidelijk over Gods houding van liefde die zich reddend uitstrekt naar alle mensen. Dit is overduidelijk in de bekende tekst van Joh. 3:16 “Alzo lief had God de wereld….” Maar wat betekent wereld hier? Dit betekent niet dat de hele wereld behouden wordt waarbij dan met wereld bedoeld wordt ieder mens die ooit heeft geleefd of nog zal leven. Want de wereld is duidelijk verdeeld in hen die geloven en hen die niet geloven (zie bijv. Joh. 17:9 waar staat dat Jezus niet voor de wereld bidt). Deze tekst betekent dus geen universalisme. Het is aan de andere kant niet zo dat God Zijn universele doel niet bereikt, want de Bijbel zegt duidelijk dat dit wel het geval is (zie bijv. Joh. 17). De wereld is ook niet de wereld van hen die uitverkoren zijn. Zoals we hierboven al zagen betekent het begrip wereld bij Johannes de huidige morele orde van bewust verzet tegen God. Gods liefde in het zenden van Jezus moeten we bewonderen, niet omdat de wereld zo groot is, maar omdat de wereld zo slecht is; niet omdat die liefde uitgaat naar zoveel mensen maar naar zulke slechte mensen. In 1 Joh. 2:2 gaat het over de hele wereld waar groot en slecht dus samenkomen. De wereld betekent in dit verband alle mensen zonder onderscheid en dus allerlei soorten van mensen (zie bijv. Joh. 12:32 (‘allen’); Ef. 2:1122). Deze liefde van God lezen we ook al in het Oude Testament zoals bijvoorbeeld in Ezech. 33:11. Maar dan moet de vraag wel reizen: waarom geloven sommigen wel en anderen niet? Dat gebeurde ook in Efeze. Het gebeurde zelfs als resultaat op de prediking van Jezus zelf (Joh. 6:66-71): waarom gaan de meeste mensen weg, maar de discipelen niet? Wat maakt het
5
verschil? Dat brengt ons bij wat de Bijbel en ook de Efezebrief zegt over Gods werk en Gods soevereiniteit. God Soevereiniteit: “Maar God…..!!!” Hij schept en geeft geestelijk leven God zelf neemt het initiatief: “Maar God……”, zo lezen we uitdrukkelijk in Ef. 2:4. Het contrast is enorm. God laat het er niet bij zitten. Hij handelt en Zijn wil zal niet door de zonde van de mens teniet gedaan worden. De mens heeft niet het laatste woord maar God, die mensen tot geestelijk leven roept. Dit is een effectieve roep die mensen geestelijk tot leven wekt en verbindt met Christus. Zij worden zelfs één met Christus. Dit is niets minder dan een nieuwe schepping (Ef. 2:4,5,10 + 4:24). Mensen worden van dood levend. Dat is een werk van Gods Geest in het hart van mensen (zie bijvoorbeeld wat Paulus al eerder in zijn brief schreef in Ef. 1:17,18 en ook in 1 Kor. 2:6-14). Deze enorme ommekeer gebeurt ‘met’ of ook ‘in’ Christus: toen Hij werd opgewekt, werden ook wij opgewekt door dezelfde opstandingskracht (zie ook Ef. 1:19,20). We zijn aanvaard in Christus: door wat Hij gedaan heeft aan het kruis. Daardoor is er een eenheid met Christus. Paulus was in zijn brief al met deze deur in huis gevallen in 1:3 door te zeggen dat we alle (of allerlei) geestelijke zegeningen in Christus ontvangen. We zien dat ook in het herhaalde ‘in Christus’ refrein in hoofdstuk 1:3-14. We ontvangen dit geestelijke leven door Gods liefde, barmhartigheid en genade. God heeft ons liefgehad als een eenmalige daad zoals vers 4 zegt. Het is Gods barmhartigheid dat we niet krijgen wat we verdienen en Gods genade dat we krijgen wat we niet verdienen. Dezelfde dingen komen met andere woorden ook in het evangelie van Johannes aan de orde. De nieuwe geboorte: Al in het begin van het evangelie van Johannes lezen we (1:12-14) dat zij die geloven uit God zijn geboren. De geboorte uit God gaat hier voorop. Dat wordt nog duidelijker in Joh. 3:1-8 in het gesprek van Jezus met Nicodemus. Het zien van de tekenen door Jezus (3:2) moet Nicodemus leiden tot werkelijk geloof. Dit vereist niets minder dan een nieuwe geestelijke geboorte (3:3). Nicodemus stelt dan een dubbele vraag: is het een fysieke gebeurtenis en is de mens daarin zelf actief? Jezus legt dan uit dat deze geboorte bovennatuurlijk is en door de Geest bewerkt wordt. Wedergeboorte betekent dat er een nieuw levensbeginsel in ons komt dat onze totale mens in een moment verandert. Dit geeft een nieuwe gerichtheid op God. Dit is absoluut nodig zoals ook later in het evangelie blijkt waar mensen Jezus volgen en ogenschijnlijk in Hem geloven vanwege de tekenen, maar niet omdat ze zijn boodschap werkelijk begrijpen en geloven. Het komen tot Jezus als resultaat van het trekken door God: In het evangelie van Johannes spreekt Jezus nog op een andere manier over hetzelfde. In Joh. 6:25-51 spreekt Jezus in termen van het komen tot Hem: mensen komen fysiek tot Hem vanwege het teken van de vermenigvuldiging van het brood. Maar Jezus roept hen op tot geloof (6:29) en nodigt hen uit om tot Hem te komen in geloof (6:35). Ze komen echter niet vanwege ongeloof. Jezus zegt dan dat “Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” Jezus laat hierin en in het vervolg (6:38-40) de zekerheid van Gods heilsplan zien. Hij vervolgt zijn uitleg in vers 44: “Niemand kan tot Mij
6
komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.” De Vader trekt mensen zodat ze tot Jezus komen. Later spreekt Jezus zelf erover dat Hij mensen tot zich zal trekken in Zijn verhoging aan het kruis (12;37). Zij zullen allen door de Vader geleerd worden (6:45) en dan komen tot Jezus. Carson zegt over dit gedeelte het volgende: “Mensen kunnen niet zelf het koninkrijk realiseren (zoals de Joden dachten). Het koninkrijk is niet alleen a-politiek, maar mensen moeten leren dat redding alleen komt door Gods actie. Aan de andere kant betekent de verwerping door de mensen niet het verlies van Gods reddingsplan, maar juist de overwinning; want allen die aan Jezus gegeven zijn, zullen komen, en Jezus wist zelf vanaf het begin wie zouden geloven. Dus het presenteren van de predestinatie in de verlossing is juist geen doel op zichzelf, maar is een deel van het raamwerk dat zekerheid geeft over het onvermijdelijke van de vervulling van Gods plan van redding, terwijl dit het genadekarakter benadrukt.” 2 We zijn door de Vader gegeven aan Jezus: We leze dit met weer andere terminologie in Joh. 17: 1-5 in het gebed van Jezus tot zijn Vader. Hij benadrukt daarin Gods heilsplan en de verkiezing. Hij drukt dit uit in termen van het geven van mensen aan Christus. Dit gaat vooraf aan het schenken van eeuwig leven (17:2). Joh. 17:6-10 geeft ons verder inzicht in het plan en het werk van God: Jezus heeft de naam van God geopenbaard aan de mensen, die God de Vader Hem uit de wereld heeft gegeven (17:6). Deze mensen hebben zijn woorden aangenomen en geloofd (17:8). Dit gebed en dus ook deze woorden gelden niet alleen voor de apostelen, maar ook voor allen die later nog zullen geloven (17:20). Toch lezen we ook hier dat het doel is dat de wereld tot geloof komt (17:21). Dus Gods verkiezend handelen wordt gerealiseerd door het getuigenis en de eenheid van de gemeente van gelovigen. Verwerping Hoe zit het nu met de tegenhanger van verkiezing? Is er sprake van verwerping? Joh. 12:3741 geeft hierop een antwoord. Het is niet juist dat er een volstrekte symmetrie is tussen verkiezing en verwerping. Het is duidelijk dat God op een andere manier betrokken is op de mensen die behouden worden dan op hen die verloren zijn. De wereld die in ongeloof leeft blijft onder de toorn van God (3:36). Maar Jezus missie heeft juist als doel het redden van mensen (3:17; 12:47) op basis van Gods liefde (3:16). We moeten daarom de woorden van 12:39,40 zien als de verharding die komt vanwege herhaaldelijk negeren van de boodschap en als het uiteindelijke oordeel. Dit is een vorm van nu al gerealiseerde eschatologie.3 5. De respons en het leven als gelovige: opnieuw de balans tussen Gods soevereiniteit in ons leven en onze eigen verantwoordelijkheid 5a. Het resultaat is geloof en bekering We zien dit in wat Paulus deed in Efeze (Hand. 20:21) “Joden en Grieken betuigende zich te bekeren tot God en te geloven in onze Here Jezus.” De woorden van Ef. 2:8-10 verklaren dit verder. Deze tekst geeft duidelijk aan dat het behoud Gods gift is aan ons. We ontvangen het heil door geloof en niet op grond van iets dat wij hebben gedaan. De totale weg van behoud is Gods gave en dus ook het instrument van het geloof waardoor we het behoud ontvangen. Dit houdt heel veel in zoals Paulus al prachtig heeft omschreven in Ef. 1:3-14: de aanneming tot 2 3
Carson, Divine Sovereignty and Human responsibility, p. 185/6 Zie verder hierover Carson, Divine Sovereignty and Human responsibility, p.195-7
7
zonen/kinderen van God, de verlossing door zijn bloed, de vergeving van zonden, het recht op een erfenis, en de Heilige Geest als onderpand van deze erfenis. In andere bewoordingen schrijft Paulus hier ook over in 1 Kor. 1:30: wijsheid van God: rechtvaardigheid, heiliging en verlossing. Dit alles ontvangen we in Christus. Deze gave van God heeft een tweeledig doel. Allereerst is het een demonstratie van Gods genade (Ef. 2:7) die door blijft gaan in de komende eeuwen. Dit geeft zekerheid ook voor ons die in deze ‘toekomende eeuwen’ leven. Tegelijk heeft deze gave ook een doel voor het hier en nu: het doen van goede werken, of zoals Paulus het ook uitdrukt ‘een nieuwe wandel’. Deze nieuwe wandel staat in schril contrast met onze eerdere, natuurlijke wandel die in vers 1 is genoemd. We doen deze goede werken niet om behouden te worden, maar omdat we behouden zijn. Levensheiliging is zowel gave als opdracht zoals Paulus elders schrijft: Filip. 2:12,13 “Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.” 5b. God houdt ons vast God houdt ons vast in dit nieuwe leven. Ook hier zien we zowel Gods zekere belofte alsook de opdracht aan ons om met Christus verbonden te blijven. We kunnen bijvoorbeeld denken aan Joh. 15:1-8 waarin Jezus de discipelen maant om ‘in Hem’ te blijven. Tegelijk lezen we ook de belofte dat we niet uit Gods hand kunnen vallen: Joh. 6:37; 10:27-30; 17. 6. Praktische toepassing We gaan nu weer terug naar de oorspronkelijke vraag: hoe komen mensen tot geloof? Op basis van het bovenstaande kom ik tot de volgende punten: Er is in de praktijk heel veel variatie. Hierin komt ook de veelkleurige wijsheid van God openbaar. We zien dit al direct in het NT. Diverse mensen komen op heel verschillende manieren tot geloof. Zie hoe dat bijvoorbeeld al een op één plaats en in één hoofdstuk gebeurt: Hand. 16; de slavin, Lydia, en de gevangenbewaarder. Toch zijn er essentiële aspecten die altijd aanwezig zullen zijn bij mensen die tot geloof komen. Mensen zullen altijd overtuigd worden van de realiteit van God en van het feit dat Hij er is en dat wij niet om Hem heen kunnen. Ook ontstaat er in enige vorm het besef dat onze relatie met God er niet is, of in ieder geval niet goed is, en dat deze relatie hersteld moet worden. Daarbinnen is er variatie: sommige mensen worden overtuigd door de heiligheid, rechtvaardigheid en grootheid van God; anderen meer door de liefde en goedheid van God. Mensen zullen overtuigd worden van hun zondigheid en van de noodzaak tot vergeving en herstel. We hebben een probleem dat absoluut opgelost moet worden. Ook hierin is variatie: sommigen zullen last krijgen van concrete zonden; anderen meer van hun zondige aard. De kern is dat mensen Jezus nodig krijgen. Het volgende punt is de overtuiging dat alleen Jezus Christus de oplossing geeft door Zijn lijden en sterven aan het kruis. Het is cruciaal dat mensen beseffen dat ze het probleem van zonde en schuld niet zelf kunnen oplossen en daarmee vastlopen. Christus heeft alles volbracht. Daarin zit ook de bevrijdende kracht van het evangelie: dat we zelf niet alleen niets
8
meer kunnen doen, maar ook niets hoeven bij te dragen, en dat we Zijn genade voor niets mogen ontvangen. Het geloof omvat twee aspecten. Ten eerste dat we Gods boodschap in het evangelie kennen en voor waar houden. Het tweede aspect is dat we daarop ons vertrouwen stellen: op Jezus alleen. Vervolgens leidt dit tot bekering: een verandering van levenshouding. Deze nieuwe levenshouding leidt niet direct tot een perfect christelijk leven, maar wel tot een begin van verandering bijvoorbeeld het breken met concrete zonden. Op al deze punten is vervolgens veel verdieping en groei mogelijk en nodig. Er is zo geweldig veel te ontdekken in Christus en wat Hij voor ons gedaan heeft. 7. Conclusies De leer van Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid is volledig bijbels. We mogen beide elementen niet tegen elkaar uit spelen. Deze leer vinden we ook prachtig verwoord in de reformatorische belijdenisgeschriften zoals de Londense baptisten geloofsbelijdenis van 1689. Andere benaderingen zoals we die vinden in het arminianisme van de opvattingen van Wesley, Finney enz., maar ook in allerlei hypercalvinistische opvattingen verlaten deze bijbelse balans. Deze bijbelse benadering heeft geweldige waarde. De menselijke verantwoordelijkheid om te geloven wordt onderstreept door Gods liefde die gericht is op behoud van de wereld, door het kruis en de opstanding van Christus, de aankondiging van het uiteindelijke oordeel en het belang om te volharden. Christus en Zijn woord verwerpen is daarom het ergste dat iemand kan doen. Aan de andere kant helpt de leer van Gods genadige verkiezing om iedere menselijke aanspraak op verdienste ongedaan te maken, en om aan te tonen dat Gods reddingsplan niet kan falen en dat individuele gelovigen daar hun geloofszekerheid aan mogen ontlenen. Dat helpt de gelovigen ook om verdrukking en lijden te ondergaan. Gods genadige soevereiniteit in Christus is de enige, ultieme grond van ons behoud. Deze leer laat het licht van Gods genade zo helder schijnen tegen de donkere achtergrond van onze zonde. Daarom zegt Johannes ook dat het een en al genade is wat we ontvangen: “Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade” en is het refrein in Ef. 1 “tot heerlijkheid van Zijn genade.” In tegenstelling tot wat veel mensen denken is deze leer juist een geweldige stimulans tot het verkondigen van het evangelie. Je bent zelf niet uiteindelijk verantwoordelijk voor de uitkomst want de grote God die zijn heilsplan zal volvoeren staat er achter en staat daar garant voor. Dit gaf ook de kracht aan evangeliepredikers en zendelingen zoals Whitefield en Carey. Literatuur: • • •
• • •
Carson, D.A., Divine Sovereignty and Human Responsibility. Biblical Perspectives in Tension (Eugene: Wip & Stock, 20022) Carson, D.A., The Difficult Doctrine of the Love of God (Wheaton: Crossway, 2000) Carson, D.A., How Can we Reconcile the Love and the Transcendent Sovereignty of God? In: Huffman, D.S., Johnson, E.L., God Under Fire (Grand Rapids: Zondervan, 2002), p.279 Lloyd-Jones, D.M., God The Holy Spirit (London: Hodder and Stoughton, 1997) Nicole, R., Our Sovereign Saviour. The Essence of the Reformed Faith (Fearn: Christian Focus, 2002) Packer, J.I., Evangelism and the Sovereignty of God (Leicester: IVP, 1961) 9
•
Waldron, S.E., A Modern Exposition of the 1689 Baptist Confession of Faith (Darlington: Evangelical Press, 19952)
Appendix: Hoe moeten we het evangelie van genade in de prediking verkondigen? Enkele hoofdpunten: We moeten beide elementen zoals ze zich in het woord van God aandienen verdisconteren. We moeten ook zien dat de Bijbel zowel spreekt over Gods reddende liefde die gericht is op heel deze wereld en tegelijk ook spreekt over Gods verkiezende liefde die zich richt op degenen die Hij aan Jezus heeft gegeven. Als God alle mensen zonder uitzondering op gelijke wijze lief zou hebben zou dit het hele idee van verkiezing tot iets absurds maken. Als God alleen bepaalde mensen lief zou hebben en alle anderen zou haten, dan zou dit de prediking van het evangelie van zijn kracht beroven: Gods liefde voor de wereld maakte dat hij zijn Zoon zond en dat de wereld daarom geen excuus heeft. De prediking van Jezus zelf omvat ook beide elementen. Zie bijvoorbeeld zijn gesprekken met de Joden in Joh 6 waarin zowel de uitnodiging en oproep tot geloof klinkt, alsook de ondubbelzinnige verkondiging van Gods genadige verkiezing en reddingsplan dat Hij zal uitvoeren. Ook het belang van wedergeboorte moet genoemd worden. Een ander voorbeeld vinden we in Matt. 11:16-30. We moeten daarin wel wijs zijn en daarin de Bijbel nauwkeurig volgen. De bedoeling van het onderwijs over verkiezing is juist om gelovigen te bemoedigen. Daarom staat hier juist veel over in het gebed van Jezus tot zijn Vader in Joh. 17, wat weer volgt op Joh. 16:33 “Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen.” De boodschap van de zekerheid van Gods heilsplan is juist een stimulans om het evangelie te verkondigen en resultaat te verwachten. De verkondiging dat Gods werk in ons nodig is en ook zeker tot voltooiing zal komen (Filip 1:6), geeft juist ook bemoediging in de strijd die vaak gepaard gaat met het tot geloof komen. We moeten mensen met alle vrijmoedigheid uitnodigen om tot Christus te komen. God biedt zijn genade aan alle mensen aan zonder enig onderscheid.
10