Hoe gaat het?
Basiswoorden:
i1
hoe het met iemand gaat
Antwoorden op de vraag: Hoe gaat het met u/je?
Zet de volgende uitdrukkingen in de juiste volgorde (positief → negatief).
positief
Het gaat wel.
negatief
Uitstekend. , Goed. , Fantastisch! , Niet zo goed. , Het gaat wel. Prima! , Hartstikke goed! , Niet zo best. , Slecht. , O, best!
k
.
i 2
Luisteren
3
Kruis aan. Hoe gaat het met de volgende personen?
z z z z
✔ Danny Astrid Mirjam Joop
z z z z
z z z z
16 zestien
H Met Danny gaat het uitstekend. H Met Astrid gaat het …
Aandacht voor: kennismaken (2), iemand voorstellen
i3
k
En u?
.
Loop door de klas en vraag uw medecursisten hoe het met hen gaat.
H Hoe gaat het met u/je? H – Prima. / O, best. / Met mij gaat het goed. / …
i4
Luisteren
k
4
.
a) Wat hoort bij elkaar? Kies bij elke dialoog de juiste beschrijving.
a. Een patiënt stelt zijn vrouw voor. b. Een vrouw stelt een nieuwe collega voor. c. Een toeriste stelt haar vriend voor. d. Een cursiste stelt een andere cursist voor.
b) Luister nog een keer. Zeggen de volgende personen ‘u’ of ‘je/jij’ tegen elkaar?
u
1. Tom en Marijke 2. Jan Hendrix en Maarten de Jong 3. René Meurs en Petra Schmidt 4. Per Rasmussen en meneer Field
17 zeventien
z z z z
je/jij
z z z z
z z z z
2
Les
Aandacht voor: kennismaken, iemand voorstellen
i 5
1
Marijke: Lieve: Tom: Marijke: Tom: Marijke: Tom:
4
Dialogen
Hallo Lieve. Hoe gaat het vandaag? Prima hoor! Marijke, dit is mijn vriend Tom. Tom, dit is Marijke. Ze komt uit Amsterdam. Hoi Marijke. Ben je hier ook op vakantie? Nee, ik werk hier. Jullie boffen met het weer, zeg! Pardon? Wat zeg je? Ik bedoel, jullie hebben geluk, het is lekker weer! Ah ja, dat klopt!
2 … Jan Hendrix: Goedemorgen! Mirjam de Vries: Goedemorgen, Jan, hoe is het met jou? Jan Hendrix: Goed, en met jou? Mirjam de Vries: Ook goed. Jan, dit is Maarten de Jong, onze nieuwe collega. Jan Hendrix: Hallo, ik ben Jan Hendrix. Welkom op de afdeling. Maarten de Jong: Dank je wel.
3 …
René Meurs: Hoe gaat het met u? Heiko Schmidt: Nou, niet zo goed eigenlijk. Meneer Meurs, mag ik u even voorstellen aan mijn vrouw, Petra. Petra, dit is dokter Meurs. René Meurs: Prettig met u kennis te maken. Spreekt u Nederlands? Petra Schmidt: Ja, een beetje. Mijn dochter woont hier in de buurt.
4 Per Rasmussen: Goedenavond, mevrouw Martin. Louise Martin: Per Rasmussen: Louise Martin: Per Rasmussen: meneer Field: Per Rasmussen:
Hoe gaat het met u? Goed, dank u. En met u? Ook goed. Mag ik u even voorstellen? Dit is meneer Field. Goedenavond, hoe maakt u het? Goed, dank u. Leert u ook Nederlands? Ik probeer het!
i6
Tom Per Rasmussen . Marijke Petra Schmidt Jan Hendrix
Wie is dat?
Zij werkt op de camping waar Tom en Lieve zijn. Hij is een collega van Mirjam de Vries. Hij is de vriend van Lieve. Hij is met haar op vakantie. Hij zit op dezelfde les als Louise Martin en probeert Nederlands te leren. Zij is de vrouw van Heiko en heeft een dochter in Nederland.
18 achttien
Aandacht voor: kennismaken, iemand voorstellen
i7
Vul in.
Gebruik de uitdrukkingen uit de dialogen.
vragen hoe het met iemand gaat
reactie
voorstellen
reactie
informeel
formeel
informeel
formeel
2
Les
i 8
Rollenspel
Maak groepjes van drie cursisten. Schrijf een dialoog op als op pagina 18. Speel de situatie na.
In het zieken huis
Bij de Nederlandse les
Op een camp ing Op kantoor
?
19 negentien
k
.
Aandacht voor: kennismaken, iemand voorstellen
i 9
i 10
Wat hoort bij elkaar?
Vul in.
Kies bij elk plaatje de juiste tekst.
jij hebt vriendin komen zij zijn hij/zij is vakantie werk jullie hebben nieuw gaan vriend oud
, Prettig met u kennis te maken. , Hoe is het met Jannie en Toon? , Hoi, hoe gaat het ermee? , Goed. En met u? Hoe gaat het met u?
Mevrouw van Straten, dit is mijn man.
Uitstekend. Ze zijn met vakantie.
Hugo, dit is mijn vriendin Els.
i 11
k.
Luisteren
5
a) Zijn de volgende personen vrienden, kennissen of kennen ze elkaar niet?
vrienden kennissen kennen elkaar niet Mevrouw Oost en meneer Huizen
Saskia en mevrouw De Ven
Adriaan en Hella
Erik en meneer Zandstra
z z z z
z z z z
z z z z
b) En hoe gaat het met hen? Luister nog een keer.
Het gaat niet zo goed met haar. Mevrouw Oost ....................................................
Adriaan .........................................
Het gaat goed met hem. Meneer Huizen ....................................................
Hella .........................................
Saskia ....................................................
Erik .........................................
Mevrouw De Ven .................................................... Meneer Zandstra …......................................
20 twintig
Een stapje verder: ‘je/jij’ of ‘u’?
i12
Wat hoort bij elkaar?
Kies bij elke tekst de juiste foto.
z z z z
‘Ik zeg tegen vrienden, bekenden en andere jonge mensen gewoon ‘je’! Tegen oudere mensen die ik niet ken, zeg ik natuurlijk ‘u’. Ja, en tegen mijn oma zeg ik ook ‘u’!’
‘Automatisch ‘je’ en ‘jij’ zeggen vind ik niet correct. Mijn generatie zegt liever ‘u’, soms ook tegen familie. Ik zeg alleen ‘je’ als ik iemand goed ken.’
‘Op kantoor zeggen alle collega’s ‘je’ en ‘jij’ tegen elkaar. Ook tegen nieuwe collega’s die zich met hun voornaam voorstellen. Dat is bij ons normaal.’
‘Bij ons in het ziekenhuis zeggen de collega’s ‘je’ en ‘jij’ tegen elkaar. Maar tegen mijn patiënten zeg ik natuurlijk ‘u’.’
2
Les
1 Mevrouw Huf, docente
i13
2 Elly de Ridder, arts
3 Ed Paré, administratief medewerker
4 Maaike Heemstra, studente
En wat vindt u? Zeggen we ‘u’ of ‘je/jij’ in de klas? Geef uw mening. Geef ook een argument voor uw mening. Gebruik de volgende woorden:
vriendelijk onvriendelijk
leuk
beleefd
onbeleefd
mening
argument
Ik vind ... beter Ik ben voor ... , want Ik ben tegen ... Dat vind ik niet
het/dat is ... het/dat klinkt ...
21 eenentwintig
k
.
Extra: de getallen
0123456789 i 14
0 nul
1 een 2 twee 3 drie 4 vier 5 vijf
21 eenentwintig 22 tweeëntwintig 23 drieëntwintig 24 vierentwintig enz.
k.
1 – 100
6 zes 7 zeven 8 acht 9 negen 10 tien
6
11 elf 12 twaalf 13 dertien 14 veertien 15 vijftien
16 zestien 17 zeventien 18 achttien 19 negentien 20 twintig
30 dertig 70 zeventig 40 veertig 80 tachtig 50 vijftig 90 negentig 60 zestig 100 honderd, honderd (en) één enz.
i 15
Luisteren ©
7
Kruis aan. Welke getallen hoort u?
15/50 89/98 13/33 70/17 88/80 19/90 60/16 44/40
k
.
i 16
Luisteren ©
8
Van welk spoor vertrekt de trein?
naar
vertrek spoor
Rotterdam 10.55 Maastricht 11.05 Groningen 11.25 Keulen 11.15 Zandvoort 15.10 Parijs 11.24
i 17
Hoe gaat het verder?
1 — 3 — 5 — … 6 — 12 — 24 — … 11 — 22 — 44 — … 98 — 87 — 76 — 65 — … …
22 tweeëntwintig
s) (+ = en / plu 22 + 16 = … aal) m / er (x = ke 3 x 5 = … oor) d ld ee (: = ged 99 : 3 = … ) in (– = m 75 – 23 = …
Extra: de getallen
i18
k
Maak een adressenlijst.
.
Schrijf de namen, adressen, telefoonnummers en e-mailadressen van de medecursisten op.
H Hoe heet u/je? H – (Ik heet) … H Kunt u/kun je dat even spellen? H – Ja, … H En wat is uw/je adres? H – Mijn adres is … H Kunt u/kun je dat even spellen? H – Ja, … H Wat is uw/je mobiele nummer? H – Mijn mobiele nummer is 06-39344594.
Hebt u/heb je ook een vast nummer? – Nee, ik heb geen vast nummer. / Ja, dat is 035-3484239 En wat is uw/je e-mailadres? – Dat is
[email protected] En zit je ook op Facebook? / Hebt u ook een Facebookaccount?
HH
naam
H H
adres
i19
mobiel nummer
Van wie is dat nummer?
Neem uw adressenlijst. Vraag aan de medecursisten: Van wie is dat mobiele nummer?
H 06-78195498. Van wie is dat mobiele nummer? H – Dat is mijn nummer/het nummer van …
23 drieëntwintig
2
Les
e-mailadres
k
.
Nederland – anderland
i 20tenWat ziet u op de foto's? Welke activiteidoen mensen in uw land ook? 24 vierentwintig
Samenvatting Grammatica
Personaal pronomen
zijn
hebben
singularis 1 ik 2 je/jij u 3 hij ze/zij het
ben bent bent is is is
heb hebt hebt/heeft* heeft heeft heeft
pluralis 1 we/wij 2 jullie u 3 ze/zij
zijn zijn bent zijn
hebben hebben hebt/heeft* hebben
Personaal pronomen: niet subject singularis 1 me/mij 2 je/jou u 3 hem haar het
Met mij gaat het goed. Hoe gaat het met je?
Ik geef haar mijn e-mailadres.
pluralis 1 ons 2 jullie u 3 ze/hun Hij geeft hun het adres. (indirect object) ze/hen We zien hen bij de Nederlandse les. (direct object en na prepositie)
*De officiële vorm bij 'u' is 'hebt'. In de spreektaal hoort u echter vaak 'heeft'.
Possessief pronomen singularis 1 mijn 2 je/jouw uw 3 zijn haar pluralis 1 ons/onze 2 je/jullie uw 3 hun
Verba auxiliari adres
kantoor collega
Negatie Cees rookt niet. → bij een verbum
mogen moeten
singularis 1 ik 2 je/jij u 3 hij ze/zij het
mag mag mag mag mag mag
moet moet moet moet moet moet
pluralis 1 we/wij 2 jullie u 3 ze/zij
mogen mogen mag mogen
moeten moeten moet moeten
Preposities met, van
Interrogatieve pronomina Wat? Wie?
Ik heb geen auto. → bij een substantief
Idioom Informeel Formeel Hoe gaat het (ermee)? / Hoe is het met je/jou? Prima …, dit is … Hoi/Dag. Sorry? (Wat zeg je?) Spreek je Nederlands? Dank je wel. / Bedankt.
Hoe gaat het met u? / Hoe maakt u het? Goed, dank u. Mag ik u even voorstellen? Prettig met u kennis te maken. / Leuk u te ontmoeten. Hoe maakt u het? Pardon? (Wat zegt u?) Spreekt u Nederlands? Dank u wel.
Uitstekend!
We zijn op/met vakantie. Jullie boffen (met …)! Het is lekker weer!
25 vijfentwintig
2
Les