Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam
Hoe gaat de levensloop lopen? Literatuuronderzoek naar de nieuwe levensloopregeling
Inge Groot Jaap Anne Korteweg
Onderzoek in opdracht van Reaal
Amsterdam, januari 2005
SEO-rapport nr. 781 ISBN 90-6733-283-6 Copyright © 2005 SEO Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld.
Inhoud Conclusies .............................................................................................................................................. i 1
Inleiding ...................................................................................................................................... 1
2
Theoretisch kader...................................................................................................................... 3
3
Onderzoeksvragen .................................................................................................................... 7 3.1 De levensloopregeling: wat willen werknemers?........................................................ 7 3.1.1 Bekendheid met de levensloopregeling....................................................... 7 3.1.2 Behoefte en gebruik van de levensloopregeling......................................... 8 3.1.3 Wanneer gaan mensen hun levensloopregeling inzetten? ...................... 11 3.1.4 Conclusies...................................................................................................... 17 3.2 De levensloopregeling: wat willen de werkgevers? .................................................. 18
Geraadpleegde literatuur ................................................................................................................... 21
i
Conclusies •
Het kabinet verwacht dat in 2006 1,9 miljoen werknemers zullen gaan participeren in een levensloopregeling. De verwachting van het kabinet is dat dit in 2009 gegroeid zal zijn tot 3 miljoen werknemers. Dit betekent dat dan ongeveer eenderde van de mensen die gebruik kunnen maken van de levensloopregeling daar ook gebruik van zullen maken.
•
In hoeverre deze verwachtingen uitkomen is onbekend. De uiteindelijke behoefte aan en het gebruik van de levensloopregeling zal afhankelijk zijn van antwoorden op de volgende vragen: -
Hoe ontwikkelt zich de “concurrentiestrijd” met spaarloon?
-
Wat wordt er in de CAO afgesproken over de levensloopregeling?
-
Gaan de werkgevers bijdragen leveren aan de levensloopregeling?
•
Uit verschillende studies blijkt dat de kans aanzienlijk is dat het gros van de deelnemers aan de levensloopregeling het gespaarde geld willen gaan inzetten om eerder te kunnen stoppen met werken. Het kabinet verwacht dat 80 procent van de deelnemers aan de levensloopregeling alleen zullen sparen voor het eerder kunnen stoppen met werken. Sparen voor sabbaticals, zorgverlof en calamiteitenverlof vinden mensen minder aantrekkelijk.
•
Het gebruik van vrijkomende prepensioengelden ten gunste van de levensloopregeling is grotendeels afhankelijk van afspraken die sociale partners daarover gaan maken.
•
De anticumulatiebepaling met de spaarloonregeling wordt in het algemeen als hinderlijk en schadelijk beschouwd voor de levensloopregeling.
1
1
Inleiding
Vroeger was het leven duidelijk: de man werkte en de vrouw zorgde voor de kinderen. Na 40 dienstjaren – vaak nog bij dezelfde werkgever – mocht de man met pensioen. Momenteel werken vaak zowel de man als de vrouw. In het zogenaamde ‘spitsuur van het leven’ of ‘het gezinsdal in het inkomen’ – de periode waarin mensen moeten zorgen voor kinderen en ouders en moeten denken aan hun carrière – komen mensen tijd tekort. Om tegemoet te komen aan de veranderende levensloop van mensen heeft het kabinet de levensloopregeling geïntroduceerd. De levensloopregeling is een individuele voorziening waarmee mensen verschillende vormen van verlof kunnen opnemen, zoals zorgverlof, een sabbatical, verlof voor stervensbegeleiding, ouderschapsverlof of educatief verlof. Werknemers mogen het verlof – een wijziging op eerdere voorstellen van de regeling – ook gebruiken om eerder te stoppen met werken. De overheid stimuleert het gebruik van de regeling doordat mensen gebruik kunnen maken van de ‘omkeerregel’: de inleg is aftrekbaar en de uitkering is belast. Het fiscale voordeel is overigens in veel gevallen niet groot. Het verschil tussen het aftrektarief en het uitkeringstarief is immers in veel gevallen klein. Een stimulerende werking gaat ook uit van de heffingskorting van maximaal € 183,- per gespaard jaar. Deze heffingskorting geldt in het jaar dat het geld uit de levensloopregeling wordt opgenomen. De levensloopregeling komt per 1 januari 2006 in plaats van het verlofsparen, een regeling waarmee werknemers momenteel kunnen sparen voor (langdurig) verlof en die als basis diende voor de levensloopregeling. De levensloopregeling kent op een aantal punten ruimere mogelijkheden dan de verlofspaarregeling:1 · werknemers krijgen een wettelijk recht op deelname aan de levensloopregeling. Bij de verlofspaarregeling bestaat dit recht niet; werkgevers moeten de levensloopregeling aan werknemers aanbieden. Over het opnemen van verlof moet wel overleg plaats vinden met de werkgever, tenzij het gaat om een wettelijk recht op verlof, zoals ouderschapsverlof. Iets meer dan een kwart van de werknemers kon in 2002 gebruik maken van verlofsparen. · met de levensloopregeling kan er meer verlof worden opgebouwd: werknemers mogen in de levensloopregeling 12% van het bruto jaarsalaris in geld per jaar inleggen (was 10%). Ook het maximumtegoed dat op de levenslooprekening mag worden aangehouden is hoger: er mag gespaard worden tot 210 procent van het bruto jaarsalaris 1
http://www.bureauverlofsparen.nl/page.php?page=1 (16 november 2004).
2
Hoofdstuk 1
(drie jaar verlof tegen een uitkering van 70% van een jaarsalaris).2 In de verlofspaarregeling mocht een werknemer voor maximaal 12 maanden verlof sparen. · de werknemers krijgen bij opname van het spaartegoed een heffingskorting van maximaal € 183 per ingelegd jaar. · er is een tijdelijke fiscale tegemoetkoming voor werknemers die gebruik maken van ouderschapsverlof en dit financieren via de levensloopregeling. · het spaartegoed kan ook worden aangewend voor het financieren van (deeltijd)verlof op te nemen voorafgaand aan de pensionering. · de werkgever hoeft geen belasting te betalen over de bijdrage aan het sparen voor verlof. Tegelijkertijd met de introductie van de levensloopregeling vervallen per 1 januari 2006 de fiscale faciliteiten voor VUT/Prepensioen. Ook moeten de mensen jaarlijks kiezen of zij enerzijds gebruik maken van de levensloopregeling of anderzijds van de spaarloonregeling. Ze kunnen niet gelijktijdig in een jaar voor beide regelingen sparen. De uitkering van beide regelingen kan wel in één jaar vallen; werknemers kunnen dus in een jaar geld van hun spaarloonregeling en van hun levensloopregeling ontvangen. In het licht van deze nieuwe regeling heeft Reaal een aantal onderzoeksvragen neergelegd bij de SEO. Deze vragen zijn: · Hebben werknemers behoefte aan een levensloopregeling? · Op welke momenten in de levensloop zullen de werknemers hun spaarpotje inzetten? · Hoe ziet de levensloopregeling er idealiter uit volgens werknemers? · Wat willen de werkgevers? · Gaan mensen hun prepensioentegoeden inzetten voor de levensloopregeling? Dit rapport beschrijft de uitkomsten van een literatuurstudie naar de antwoorden op deze vragen. Allereerst wordt in hoofdstuk twee ingegaan op de theorie van het consumentengedrag. Vervolgens komen in hoofdstuk drie de onderzoeksvragen aan de orde. 2
Het uiteindelijke spaarpotje kan zelfs voller zijn dan 210% van het inkomen. De heer Bakker vroeg in kamervragen wat er gebeurt als een eenmaal opgebouwde levensloopvoorziening door bijvoorbeeld een daling van het loon meer wordt dan 210% van het actuele loon. Een eenmaal opgebouwde voorziening hoeft niet te worden afgebouwd als het loon op een gegeven moment zodanig wijzigt dat die grens van 210% wordt overschreden. Ook de oprenting van het tegoed hoeft niet te worden gestaakt of afgebouwd. Als die 210% wordt overschreden, kan er geen verder tegoed meer worden opgebouwd.
3
2
Theoretisch kader
Keuzevrijheid van mensen wordt in de Nederlandse maatschappij als heel belangrijk beschouwd. Consumenten kunnen daarom voor steeds meer producten zelf een keuze maken, terwijl deze keuze in het verleden voor de consumenten werd gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan de keuze voor een energieleverancier of de keuze voor een ziekenfonds. Momenteel maakt de Nederlandse regering plannen om consumenten ook meer vrijheid te geven in de keuze voor hun pensioen. Het collectieve prepensioen wordt onderdeel van de individuele levensloopregeling. Consumenten kunnen zo zelf bepalen of zij willen sparen voor een vroegpensioen en zo ja in welke vorm. Maar willen consumenten deze keuzevrijheid wel? En wat voor keuze maken consumenten uiteindelijk? Economische versus psychologische theorie Bij het beantwoorden van deze vraag is er een duidelijk verschil tussen de neo-klassieke
economische theorie en de sociaal psychologische theorie. Volgens de economische theorie hebben mensen beschikking over alle informatie en maken op basis van deze informatie een rationele keuze. Des te meer keuzes des te beter: consumenten kunnen immers altijd de keuze die de overheid voor hen had gemaakt volgen als blijkt dat dit voor hen het beste is (Antonides, 1996). Als een andere optie beter uitpakt, dan hebben consumenten de mogelijkheid om daarvoor te kiezen. Een individuele regeling sluit daardoor, volgens de neoklassieke economische theorie, beter aan bij de wensen van de consumenten dan een collectieve regeling. De levensloopregeling is daarmee een verbetering ten opzichte van het collectieve prepensioen. Veel voorstanders van de levensloopregeling (zie bijvoorbeeld het ESB-dossier) maken gebruik van deze neo-klassieke theorie om het belang van de levensloopregeling aan te geven. De werkelijkheid is echter weerbarstig. Consumenten zijn geen rationeel handelende mensen. Consumenten kunnen en willen lang niet altijd een afgewogen keuze maken (Antonides, 1996). De sociaal-psychologische theorie houdt – in tegenstelling tot de neoklassieke economische theorie – rekening met deze wensen en beperkingen van consumenten. Uit de sociaal-psychologische theorie blijkt dat het helemaal niet duidelijk is of consumenten de voorkeur hebben voor een individuele regeling. Consumenten kiezen op basis van heuristieken Bij een individuele regeling moeten consumenten zelf een keuze maken. Of consumenten
ook daadwerkelijk de voor henzelf ‘beste’ keuze maken hangt af van de manier waarop consumenten informatie verwerken. Het Heuristic-Systematic Model (Chaiken, 1980) stelt dat consumenten informatie op twee manieren kunnen verwerken. Ten eerste kunnen
4
Hoofdstuk 2
consumenten de informatie systematisch verwerken. Consumenten maken dan een grondige evaluatie van alle argumenten en komen op grond daarvan tot een keuze. Een tweede manier waarop consumenten informatie kunnen verwerken is heuristisch. Consumenten maken dan geen afgewogen keuze van argumenten, maar kiezen op basis van eenvoudige vuistregels. Een vuistregel kan bijvoorbeeld zijn ‘mensen die een witte jas dragen zijn deskundig en hun advies moet ik daarom opvolgen’. Reclamebureaus maken gebruik van dit gegeven: wasmiddelen worden veelvuldig aangeprezen door zogenaamde deskundigen. Of consumenten informatie systematisch of heuristisch verwerken hangt af van drie elementen: motivatie, bekwaamheid en gelegenheid (motivation, ability en opportunity, Hoyer & MacInnis, 2003). Informatie wordt systematisch verwerkt als consumenten gemotiveerd zijn om de informatie grondig te verwerken, de bekwaamheid hebben om de informatie op deze wijze te verwerken en de gelegenheid hebben om de argumenten daadwerkelijk tegen elkaar af te wegen. Als aan één van deze voorwaarden niet is voldaan, wordt de informatie heuristisch verwerkt. Consumenten moeten informatie dus zowel willen als kunnen verwerken willen ze een op argumenten gebaseerde keuze maken en niet kiezen voor vuistregels. Op welke manier komt de keuze voor complexe producten als de levensloopregeling tot stand? Kunnen en willen consumenten wel een beargumenteerde keuze maken voor dergelijke producten? Ofwel, wordt de informatie heuristisch of systematisch verwerkt? Er zijn geen studies verricht naar de levensloopregeling zelf. Wel kunnen lessen worden getrokken uit studies naar de keuze voor vergelijkbare producten, zoals het pensioen. Benartzi en Thaler (2002) hebben met behulp van een experiment de keuze voor het pensioen onderzocht. Zij legden aan twee groepen universiteitscollega’s de keuze voor een pensioenpakket voor. De eerste groep kon kiezen tussen pakket A (een heel veilig pakket), pakket B (een enigszins veilig pakket) en pakket C (een enigszins riskant pakket). Groep twee kon kiezen tussen pakket B (een enigszins veilig pakket), pakket C (een enigszins riskant pakket) en pakket D (een riskant pakket). Wat bleek? In het eerste experiment koos nog geen 30% van de respondenten voor pakket C, in het tweede experiment – het experiment waarin pakket C het gemiddelde pakket was – koos 58% van de respondenten voor dit pakket. Mensen hebben dus de neiging om bij dit soort complexe producten voor de gulden middenweg te kiezen. Zij maken gebruik van vuistregels, de informatie wordt heuristisch verwerkt. Heuristieken zijn vaak heel nuttig bij het verwerken van informatie, maar er is een gerede kans dat consumenten niet het product kiezen dat voor hen het beste is. Met
Theoretisch kader
5
collectieve afspraken kan wellicht beter worden ingespeeld op de werkelijke behoefte van de consument. In hoeverre het naar verwachting heuristische keuzeproces van consumenten effect heeft op de vraag naar de levensloopregeling valt vooraf niet te zeggen. Dit hangt met name af van de marketingstrategieën die de aanbieders van de levensloopregeling zullen gaan gebruiken. Naast het keuzegedrag, zijn er andere aspecten die van belang zijn voor het gebruik van de levensloopregeling. Mensen wijken ook op een aantal andere punten af van de rationeel handelende consument. Voor de levensloopregeling zijn de projection bias, de temptation bias en de status quo bias van belang. De projection bias: kunnen mensen hun toekomstige nut wel goed inschatten? In de economische theorie wordt verondersteld dat de consument weet wat hij wil als hij
met pensioen is gegaan. In werkelijkheid weten mensen helemaal niet zo goed wat ze willen. Kahneman en Snell (1992) onderzochten het zicht van consumenten op hun toekomstige voorkeuren met een eenvoudig experiment. Studenten kregen gedurende acht dagen op eenzelfde tijdstip een bakje van hun lievelingsijs, terwijl hun favoriete muziek werd gedraaid. Aan het einde van de eerste sessie moesten consumenten een inschatting maken van de tevredenheid met het bakje ijs en de muziek aan het einde van de achtste dag. Consumenten bleken niet in staat om hier een goede indicatie van te geven. Dit experiment illustreert dat consumenten moeite hebben om hun voorkeuren in de toekomst goed in te schatten. De slechte inschatting van consumenten van hun toekomstige voorkeuren wordt veroorzaakt door de zogenaamde projection bias: consumenten hebben de tendens om te denken dat hun voorkeuren niet veranderen. Loewenstein, O Donoghue en Rabin (2003) laten zien dat deze projection bias er aan bijdraagt dat consumenten te weinig sparen voor hun pensioen. Te verwachten is dat het gebruik van een individuele levensloopregeling ook zal worden geremd door deze bias. Temptation: kunnen mensen zich voldoende beheersen om te sparen voor het pensioen? Sparen voor de levensloopregeling vergt een zekere mate van beheersing van consumenten.
Het geld dat opzij is gezet moet immers worden bewaard en mag niet worden uitgegeven aan allerlei verlokkingen die de maatschappij biedt. Waarom niet nu lekker op vakantie gaan en dan maar iets minder sparen voor een (pre)pensioen dat toch nog zo ver weg is? Thaler (1994) en Gul en Pesendorfer (2003) laten zien dat mensen niet altijd in staat zijn om zich in voldoende mate te beheersen en zo te sparen voor hun (pre)pensioen. Het gebruik van de levensloopregeling zal door deze bias lager zijn dan verwacht.
6
Hoofdstuk 2
Status-quo bias Consumenten hebben een sterke voorkeur voor de status-quo.3 Dit geldt ook voor financiële
producten. In Amerika is dit aangetoond met een natuurlijk experiment.4 In de staat New Yersey bevatte de standaard autoverzekeringen geen rechtsbijstandverzekering. Autobezitters konden zich desgewenst aanvullend verzekeren voor rechtsbijstand. In Pennsylvania bevatte de autoverzekering wel standaard een rechtsbijstandverzekering. Desgewenst kon de rechtsbijstandverzekering uit het pakket worden verwijderd. In New Yersey sloot 20% van de verzekerden een autoverzekering met een rechtsbijstandverzekering af; in Pennsylvania behield 75% van de verzekerden een rechtsbijstandverzekering. De status-quo bias wordt verklaard met behulp van de prospect theorie. De status-quo opgeven impliceert een verlies – je raakt bijvoorbeeld je spaarloonregeling kwijt. Daarvoor in de plaats komt de levensloopregeling, dit wordt gezien als een winst. De prospecttheorie stelt dat consumenten verliezen vervelender vinden dan dat zij winsten fijn vinden. Het opgeven van de spaarloonregeling is dus vervelender dan het daarvoor terug krijgen van een levensloopregeling (als deze dezelfde voorwaarden kent). De levensloopregeling moet dus aanmerkelijk aantrekkelijker zijn dan de spaarloonregeling willen mensen besluiten om over te stappen. Ook de status-quo bias remt het gebruik van de levensloopregeling. Op grond van de theorie is dus te verwachten dat het gebruik van de levensloopregeling zal worden geremd door de projection bias, de temptation bias en de status-quo bias.
3 4
Samuelson & Zeckhauser (1988). Johnson et al (1993).
7
3
Onderzoeksvragen
Er is reeds veel geschreven over de levensloopregeling. Toch zijn er nog cruciale elementen waar geen aandacht aan is besteed. In dit hoofdstuk wordt getracht antwoord te geven op enkele van deze vragen. Allereerst wordt in Paragraaf 3.1 ingegaan op de behoefte en een eventueel gebruik van een levensloopregeling door werknemers. In Paragraaf 3.2 wordt vervolgens vanuit het perspectief van de werkgever naar de levensloopregeling gekeken.
3.1
De levensloopregeling: wat willen werknemers?
3.1.1
Bekendheid met de levensloopregeling
De behoefte aan en het eventuele gebruik van de levensloopregeling door werknemers hangt af van de bekendheid van de levensloopregeling onder deze mensen. Alvorens de behoefte en het gebruik aan de orde komen, bespreken we daarom wat er bekend is over de bekendheid van de levensloopregeling. Kanttekening hierbij is dat de laatste tijd de levensloopregeling veelvuldig in het nieuws is geweest, waardoor mag worden aangenomen dat de bekendheid van consumenten met de regeling is toegenomen. Naar de bekendheid van de levensloopregeling bij werknemers is weinig onderzoek gedaan. Alleen in een onderzoek van Center Data is expliciet naar de bekendheid gevraagd. Center Data van de Universiteit van Tilburg heeft in opdracht van Avero Achmea onderzoek gedaan naar de pensioenwensen van werknemers. In dit onderzoek is ook gevraagd naar de bekendheid met en eventueel gebruik van de levensloopregeling. Uit dit onderzoek onder 1000 werknemers, gehouden in september 2004, blijkt dat ruim 60 procent van de ondervraagden niet of nauwelijks heeft gehoord van de levensloopregeling.5 Andere onderzoeken geven slechts een indicatie van de bekendheid van de regeling. Uit een onderzoek in oktober en november 2003 van NetPanel in opdracht van FNV onder 1400 jongeren naar het thema ‘Levensloop’ blijkt dat twee derde van de werknemers tussen de 18 en 35 jaar oud zich bezig houdt met het plannen van hun toekomst op het gebied van werk, zorg, opleiding en vrije tijd. Echter, slechts vijf procent kent de term levensloop.6
5 6
OR-Online (http://www.or-online.nl/service/enieuwsbrief/2004/39), 21 september 2004. NetPanel, Levenshoop, onderzoek in opdracht van FNV, oktober/november 2003.
8
Hoofdstuk 3
Tabel 1
Bekendheid met de levensloopregeling
%
Bekend met levensloopregeling
Avero Achmea FNV
< 40% 5%
3.1.2
Behoefte aan de levensloopregeling
In Tabel 2 worden de aannames vermeld, die ten grondslag liggen aan de raming voor het budgettaire belang van de huidige verlofspaarregeling en de levensloopregeling. Het kabinet heeft verondersteld dat deelname aan levensloopregeling op een lager niveau zal liggen dan het gebruik van bestaande VUT/prepensioenregelingen. Bij deze veronderstelling is rekening gehouden met de volgende overwegingen: -
het individuele en vrijwillige karakter van de levensloopregeling,
-
de mogelijkheden om in het verleden niet geheel benutte fiscale ruimte in het ouderdoms- of nabestaandenpensioen alsnog te benutten om vervroegd uit te treden;
-
de mogelijkheid van een 40-deelnemingsjarenpensioen zoals afgesproken in het sociaal akkoord;
-
het feit dat er een anticumulatiebepaling met de spaarloonregeling bestaat.
Bij invoering in 2006 loopt het gemiddelde jaarlijkse gebruik van de levensloopregeling op van 1,9 miljoen deelnemers in 2006 naar 3 miljoen deelnemers vanaf 2009. Het gemiddelde jaarlijkse spaarpercentage bedraagt 7% van het modale inkomen voor de groep deelnemers die de levensloopregeling zowel zullen gebruiken voor tussentijds verlof als vroegpensioen (dit geldt voor 20% van aantal deelnemers) en 3,5% van het modale bruto inkomen voor deelnemers die de levensloopregeling alleen gebruiken voor vroegpensioen (dit geldt voor 80% van de deelnemers).7 Dankzij het anticumulatie effect met de spaarloonregeling neemt het aantal deelnemers aan de spaarloonregeling af, met 880 duizend deelnemers in 2006 en 1,5 miljoen deelnemers in 2009.
7
Behandeling wetsvoorstel Vut/prepensioen/levensloop (Kamerstukken II 2003/04, 29760), Brief Minister SZW en Staatssecretaris Financiën, 23 november 2004.
Onderzoeksvragen
Tabel 2
9
Aannames kabinet ten aanzien van levensloopregeling 2006
2007
2008
2009
Inleg per jaar (in euro’s)
1066
1066
1066
1066
Tarief bij inleg
40%
40%
40%
40%
Tarief bij opname*
36%/30%
36%/30%
36%/30%
36%/30%
Geschat aantal deelnemers
1,9 miljoen
2,3 miljoen
2,7 miljoen
3,0 miljoen
40%
40%
40%
40%
Levensloopregeling
Anti cumulatie effect met spaarloon Tarief bij inleg Tarief heffing werkgever Geschat afname aantal deelnemers spaarloon Gemiddelde in inleg in euro’s
25%
25%
25%
25%
880 duizend
1,1 miljoen
1,3 miljoen
1,5 miljoen
552
552
552
552
* Het gemiddelde belastingtarief van 30% geldt als het spaarsaldo van de levensloop wordt aangewend om verlof direct voorafgaand aan het ouderdomspensioen te financieren. Het gemiddelde belastingtarief van 36% geldt als het spaarsaldo van de levensloop wordt aangewend om verlof gedurende het werkzaam leven wordt opgenomen. De veronderstelling daarbij is dat verlof direct voorafgaand aan het ouderdomspensioen gemiddeld genomen een veel langere periode van verlof betreft dan verlof gedurende het arbeidzame leven. Indien een korte periode van verlof wordt gefinancierd en de rest van het jaar grotendeels ander looninkomen wordt genoten, zal het gemiddelde tarief over het uit te keren levensloopsaldo hoger zijn dan indien een lange periode van onbetaald verlof wordt gefinancierd en de rest van het jaar niet of nauwelijks ander looninkomen wordt genoten. Bron: Kamerstukken II 2003/04, 29760
Zijn deze aannames van het kabinet reëel? Veel onderzoekers, politici en beleidsmakers denken van wel. Zij verwachten dat mensen behoefte hebben aan een levensloopregeling. Op basis van theoretische argumenten wordt gezegd dat een levensloopregeling van cruciaal belang is.8 Theoretische argumenten waarom de levensloopregeling van cruciaal belang is zijn de volgende:9 -
knelpunten met betrekking tot beschikbare tijd;
-
meer aandacht voor onderwijs en een leven lang leren;
flexibele voorziening is nodig om inkomensfluctuaties als gevolg van tijdelijke onderbreking/vermindering van arbeidsdeelname op te vangen. Maar is dit ook zo? -
De verlofspaarregeling Het gebruik van de verlofspaarregeling was aanmerkelijk kleiner dan verwacht. Uit
SEO/AIAS-onderzoek blijkt dat 11% van de mensen die gebruik konden maken van deze regeling daar ook daadwerkelijk gebruik van maakte. Ter vergelijking: 81% van de mensen die gebruik kan maken van de spaarloonregeling maakt gebruik van deze regeling. De verlofspaarregeling was de minst gebruikte secundaire arbeidsvoorwaarde. In dit onderzoek
8 9
Zie bijvoorbeeld het ESB-dossier levensloop. K.P. Goudswaard en T.D. Riemens, ESB-dossier levensloop, 26 februari 2004.
10
Hoofdstuk 3
is ook gevraagd aan de werknemers die geen gebruik konden maken van verlofsparen of zij een dergelijke regeling zouden gebruiken. De waardering voor het verlofsparen bleek laag: maximaal 10% van de werknemers zou hun huidige arbeidsvoorwaarden willen inruilen voor een CAO met een mogelijkheid om te sparen voor verlof. 10 Ook in het buitenland is het werkelijke gebruik van de verlofregelingen niet altijd in overeenstemming met de verwachting.11 De verlofspaarregeling is echter op een aantal punten minder aantrekkelijk dan de levensloopregeling. Het geringe gebruik van de verlofspaarregeling hoeft dus niet te betekenen dat de levensloopregeling weinig gebruikt gaat worden. De levensloopregeling Uit het onderzoek van Avero Achmea en Center Data van de Universiteit van Tilburg blijkt
een derde van de respondenten zeker te willen meedoen aan een levensloopregeling. Van deze deelnemers gaat 55 procent de regeling vooral gebruiken voor de oudedagsvoorziening. 10 procent van de respondenten zegt de levensloopregeling te zullen gebruiken voor het opnemen van zorgverlof en/of een sabbatical leave. Tabel 3
Uitkomsten onderzoeken
gebruik levensloopregeling voornamelijk voor oudedagsvoorziening
Avero Achmea
FNV
33%
34%
NIBUD ?
55%
-
-
opnemen zorgverlof/ouderschapsverlof
10%
-
25%
sabbatical leave/studieverlof
10%
-
33%
Bron: Avero Achmea, FNV, NIBUD
Uit het onderzoek van NetPanel in opdracht van FNV onder jongeren blijkt dat twee derde van de werknemers tussen de 18 en 35 jaar oud zich bezig houdt met het plannen van hun toekomst op het gebied van werk, zorg, opleiding en vrije tijd. Uit het onderzoek blijkt ook dat bijna twee derde van de ondervraagden de levensloopregeling een goede regeling vinden. Slechts 34 procent van de ondervraagden geeft echter aan daadwerkelijk te zullen gaan sparen met een levensloopregeling.12 Het NIBUD heeft ook een onderzoek gedaan naar de levensloopregeling.13 Uit dit onderzoek blijkt dat consumenten niet graag tijd of geld sparen als ze nog niet weten of ze daar later ook gebruik van gaan maken. Mensen zijn eerder geneigd te sparen voor verlof als het om een concreet doel gaat. Een derde wil sparen voor bijvoorbeeld studieverlof of een
10
11 12 13
J.A.C. Korteweg, K.G. Tijdens en J.M. de Winter, Keuzemogelijkheden in CAO’s, OSA-rapport A202, december 2003. zie studie Nyfer. NetPanel, Levenshoop, onderzoek in opdracht van FNV, oktober/november 2003. NIBUD, Meningen over de levensloop, Utrecht, oktober 2004.
Onderzoeksvragen
11
sabbatical. Voor verlof dat misschien nodig is, zoals zorgverlof en ouderschapsverlof, wil slechts een kwart verlofsparen. Ook één op de drie 50-plussers zegt 10% van hun loon te willen afstaan om een jaar eerder met pensioen te kunnen. Verlofsparen wordt dus pas interessant als men zeker weet het nodig te hebben. Uit de verschillende onderzoeken blijkt dus dat naar verwachting ongeveer een derde van de mensen die van de regeling gebruik kunnen maken aangeeft ook gebruik van de levensloopregeling te zullen maken. Dit komt overeen met de aanname van het kabinet dat tussen de 1,9 en 3 miljoen mensen (ongeveer een derde van de beroepsbevolking) gebruik zal maken van deze regeling.
3.1.3
Wanneer gaan mensen hun levensloopregeling inzetten?
Prepensioen De levensloopregeling zal naar verwachting vooral gebruikt worden voor (pre)pensioen en in
mindere mate voor andere vormen van verlof, zoals ouderschapsverlof en zorgverlof. Hiervoor zijn meerdere argumenten. Ten eerste blijkt het voordeel van de levensloopregeling relatief beperkt te zijn bij kortdurend verlof. Ten tweede beschikken oudere werknemers naar verwachting over meer financiële ruimte om te sparen voor verlof dan jongere werknemers. Ten derde wordt bij de bestaande regelingen veel meer gespaard voor (pre)pensioen dan voor andere vormen van verlof.14 Dit blijkt uit de CPB-notitie naar de effecten van het Wetsvoorstel. Verondersteld is dat een bedrag ter omvang van een kwart van de huidige premies voor prepensioen en VUT via de levensloopregeling onder de omkeerregel wordt gebracht. Een deel van de werknemers zal de levensloopregeling gebruiken voor financiering van vervroegde uittreding; andere werknemers zullen de regeling gebruiken voor extra verhoging van hun (pre)pensioen of voor vermindering van de belastingdruk. Gezien de ervaringen met spaarloon en lijfrente (met name de basisaftrek die gold tot 2003) is het aannemelijk dat vooral werknemers met hogere inkomens en/of veel vermogen van de regeling gebruikmaken. Hiermee kunnen zij in een deel van de gevallen het inkomen tegen een lager marginaal tarief laten belasten en/of forfaitaire rendementsheffing ontlopen. 15 Uit de Emancipatie-Effectrapportage op de Levensloopregeling uitgevoerd door het SCP blijkt ook dat de levensloop vooral gebruikt zal worden voor het prepensioen. De wens om voor het vijfenzestigste jaar te stoppen met werken leeft sterk onder werknemers. Vanwege de relatief lange periode waar het om gaat, biedt sparen via de levensloopregeling bovendien
14 15
CPB notitie, Effecten wetsvoorstel VUT/prepensioen/levensloop, 8 november 2004. CPB notitie, Effecten wetsvoorstel VUT/prepensioen/levensloop, 8 november 2004.
12
Hoofdstuk 3
een groot financieel voordeel. Hier zullen in elk geval de hogere inkomens van de maatregel kunnen profiteren16 en zijn mannen en vrouwen die de regeling niet hebben gebruikt voor het financieren van zorgverlof in het voordeel.17 Volgens Karel Noordzij, directievoorzitter van PGGM, is de levensloopregeling dan ook meer geworden tot een gekunstelde constructie die mensen gaan gebruiken om eerder met pensioen te gaan, dan een regeling die mensen in staat stelt om wat rustiger door het spitsuur van het leven te komen. “Van de wezenlijke intentie om in de spitsuren van het leven, bijvoorbeeld als de kinderen naar school gaan, er even tussenuit te kunnen of korter te gaan werken, blijft niets meer over. Het is bovendien een heel dure constructie zoals het kabinet het nu voorstelt. Individuele levensloopregelingen zijn twee keer zo duur als een moderne collectieve regeling.”18 Gaan mensen hun prepensioentegoeden inzetten voor de levensloopregeling? “Er komt een ministeriële regeling waardoor afkoop van prepensioenrechten wordt
toegestaan. Het is aan sociale partners zelf om te bepalen of zij binnen die regeling de mogelijkheid daadwerkelijk willen gebruiken en zo ja voor welke doeleinden. Ik zie geen aanleiding om de bestemming van de afkoop te beperken tot alleen het ouderdomspensioen en de levensloop, zoals onder andere verzocht door mevrouw De Vries en mevrouw Verburg. Het staat de sociale partners vrij – ik deel in dit opzicht de visie van de heer Bakker – om zelf in alle wijsheid te beslissen. Er werd gesproken over betuttelende regelgeving, waarbij alleen afkoop voor consumptie niet is toegestaan. Dat lijkt mij te behoren tot de categorie overbodige regels. Ik heb geen behoefte aan een motie met een dergelijke strekking. De afbakeningsproblematiek is natuurlijk heel groot, met name omdat bij de bestemming van bepaalde zaken niet kan worden aangehaakt bij wettelijke definities. Ik voel er niets voor om daarvoor nieuwe definities te maken.” 19 Bovenstaand citaat van Minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft de spanningen weer over het vrijkomen van de prepensioengelden.20 Werknemers kunnen dan kiezen of zij deze spaarpot bewaren en blijven sparen voor vervroegde uittreding, of dat zij deze spaarpot opnemen en naar eigen inzicht uitgeven. Bijvoorbeeld door de gelden in de
16
17 18 19
20
De heffingskorting van 183 euro om het gebruik van de levensloopregeling bij de lage inkomensgroepen te stimuleren is hierin niet meegenomen. SCP, Een EER voor de Levensloopregeling, 2004. Trouw, 29 september 2004. Antwoord van Minister De Geus op vragen over gebruik prepensioenrechten, TK 2004/2005, 28e vergadering, 25 november 2004. Het amendement dat de bestemming van de afkoop beperkt tot alleen het ouderdomspensioen en de levensloop is aangenomen, dus de eventueel vrijkomende pensioengelden mogen niet ‘geconsumeerd’ worden.
Onderzoeksvragen
13
levensloopregeling te storten. Hoeveel mensen overwegen dit? Uit het onderzoek van Towers Perrin blijkt dat 45% van de Nederlandse werknemers de keuze zou willen hebben om het geld bestemd voor hun prepensioen aan iets anders te besteden dan aan het prepensioen. 43% van de werknemers wil die keuze niet en 12% heeft geen mening. 39% van de werknemers zou vervolgens ook gebruik van die keuze maken en 39% niet. Falco Valkenburg, partner bij Towers Perrin: “Het draagvlak voor de plannen van het kabinet lijkt er te zijn, maar ons onderzoek laat duidelijk zien dat de keuze om het geld bestemd voor prepensioen aan iets anders te kunnen besteden individueel zou moeten zijn.” Tabel 4
Waar zou u uw vrijkomende prepensioengelden aan besteden? (max 2 antwoorden) %
Oudedagspensioen
58%
Levensloopregeling
25%
Extra verlofdagen
5%
Sparen
30%
Kredieten afbetalen
17%
Consumptieve bestedingen
8%
Opknappen huis
9%
Weet niet/Geen antwoord
7%
Bron: Towers Perrin
Uit het onderzoek blijkt verder dat Nederlanders ‘verstandig’ met het geld willen omgaan (Tabel 4). De ruime meerderheid van de werknemers zegt het geld te willen besteden aan oudedagspensioen (58%), levensloopregeling (25%), sparen (30%) of het afbetalen van kredieten (17%). Slechts 8% van de werknemers kiest voor consumptieve bestedingen.21 Ouderschapsverlof Op verzoek van de Tweede-Kamerfracties van PvdA, SP, GroenLinks en ChristenUnie
heeft het CPB een analyse uitgevoerd naar de effecten van het wetsvoorstel VUT/prepensioen/levensloop. Hieruit blijkt dat de tijdelijke ouderschapsverlofkorting deelname aan de levensloopregeling in de jaren 2006 tot en met 2009 aantrekkelijk maakt. Het kabinet veronderstelt bij de bepaling van het budgettaire beslag van de levensloopregeling dat 65 duizend werknemers gemiddeld 35 werkdagen de ouderschapsverlofkorting zullen ontvangen. Dit aantal werknemers ligt iets lager dan het aantal werknemers dat in 2003 ouderschapsverlof heeft genomen; dit waren 73 duizend mensen. Bij een deel van deze werknemers wordt het ouderschapsverlof (gedeeltelijk) doorbetaald. Van Luijn en Keuzenkamp (2004) hebben laten zien dat momenteel 27% van
21
http://www.opf.nl/?action=newsPage&event=read&id=638
14
Hoofdstuk 3
de werknemers in aanmerking komt voor een onbetaalde ouderschapsverlofregeling22. 7% van de werknemers geeft aan daar ook daadwerkelijk behoefte aan te hebben (gehad). 2% van de werknemers heeft deze regeling in de twee jaar voorafgaand aan het onderzoek ook daadwerkelijk gebruikt. Tabel 5
Aannames kabinet ten aanzien van levensloopregeling 2006
2007
2008
2009
3,79
3,79
3,79
3,79
Ouderschapsverlofkorting Hoogte ouderschapsverlofkorting per uur Gemiddelde verlofduur Aantal personen met ouderschapsverlof
280
280
280
280
65 duizend
65 duizend
65 duizend
65 duizend
Bron: Kamerstukken II 2003/04, 29760
De introductie van de ouderschapsverlofkorting maakt het voor werknemers die nu niet in aanmerking komen voor doorbetaling aantrekkelijker om ouderschapsverlof op te nemen. Het vervallen van de afdrachtskorting betaald ouderschapsverlof voor werkgevers zet bestaande cao-afspraken over doorbetaald ouderschapsverlof mogelijk onder druk. Indien de nieuwe korting niet opweegt tegen het effect van een eventuele versobering of afschaffing van de doorbetaling, wordt het opnemen van verlof voor deze werknemers minder aantrekkelijk. Per saldo zal de opname van ouderschapsverlof naar verwachting tijdelijk toenemen. Bij de bepaling van het budgettaire beslag is verondersteld dat niet iedereen met ouderschapsverlof deelneemt aan de levensloopregeling.23 Uit de Emancipatie-Effectrapportage op de Levensloopregeling, uitgevoerd door het SCP, blijkt dat de tijdelijke ouderschapsverlofkorting een impuls kan geven aan het gebruik van de levensloopregeling en opname van ouderschapsverlof door met name mannen. Indien het kabinet het gebruik van ouderschapsverlof wil ondersteunen en de zorgparticipatie van mannen wil stimuleren, verdient deze korting een structureel karakter, aldus het SCP.24 Overige verlofvormen Naast het prepensioen en het ouderschapsverlof kan de levensloopregeling worden ingezet
voor andere verlofvormen, zoals studieverlof of zorgverlof. Voor deze vormen van verlof kon ook reeds worden gespaard met de verlofspaarregeling. Het gebruik van de regelingen verschilt. Waarom hebben sommige werknemers in een bepaalde situatie wel behoefte aan een regeling en andere niet? Het SCP heeft deze vraag beantwoord. In Tabel 6 zijn de
22 23 24
Iemand heeft recht op ouderschapsverlof indien hij een kind heeft van 0-8 jaar. CPB notitie, Effecten wetsvoorstel VUT/prepensioen/levensloop, 8 november 2004. SCP, Een EER voor de Levensloopregeling, 2004.
Onderzoeksvragen
15
resultaten van hun onderzoek weergegeven.25 Daar is aangegeven van welke regelingen werknemers gebruik mogen maken, of werknemers ook behoefte hebben om deze regeling te gebruiken en of ze deze regeling ook daadwerkelijk gebruikt hebben. Het blijkt bijvoorbeeld dat 38% van de werknemers in 2002 recht had op verlof voor onverwachte situaties. Ongeveer 90% van de rechthebbenden (dus 34% van de totale werknemerspopulatie) gaf aan daadwerkelijk behoefte te hebben aan deze regeling. Wederom ongeveer 90% van deze mensen (in totaal 31% van de werknemerspopulatie) heeft dit verlof daadwerkelijk opgenomen. Ook het verlof voor kortdurend zieken wordt relatief veel gebruikt door mensen die er gebruik van kunnen maken. Het gebruik van loopbaanonderbreking of ouderschapsverlof is juist relatief laag. Tabel 6
Rechthebbende, behoefte en gebruik
Soort verlof Verlof voor onverwachte situaties
% Rechthebbende
38% waarvan behoefte waarvan gebruik
Verlof voor kortdurend zieken
Rechthebbende waarvan gebruik Rechthebbende waarvan gebruik Rechthebbende waarvan gebruik Rechthebbende waarvan gebruik Rechthebbende
3% 17% 6% 14% 4% 27%
waarvan behoefte waarvan gebruik Korter werken en stoppen met werken
5%
100% waarvan behoefte
Ouderschapsverlof
11%
100% waarvan behoefte
Loopbaanonderbreking
13% 7%
waarvan behoefte Sparen voor verlof
31% 15%
waarvan behoefte Verlof voor langdurend zieken en stervenden
34%
Rechthebbende
7% 2% 100%
waarvan behoefte waarvan gebruik
33% 14%
Bron: SCP, Werkt verlof?
Uit het rapport Werkt verlof? van het SCP blijkt dat naarmate men ouder wordt de behoefte aan verlof voor langdurig zieken, loopbaanonderbreking, korter werken en
25
In dit onderzoek is aan de werknemers gevraagd of er in twee jaar voorafgaand aan het onderzoek een situatie heeft voorgedaan waardoor zij rechthebbend waren voor de betreffende verlofregeling, zo ja, of ze er behoefte aan hebben gehad en of ze er in die twee jaar ook daadwerkelijk gebruik van hebben gemaakt.
16
Hoofdstuk 3
ouderschapsverlof afneemt. Daarnaast blijkt dat vrouwen en hoger opgeleiden meer behoefte hebben aan loopbaanonderbreking en korter werken dan mannen en lager opgeleiden. Hoger opgeleiden hebben ook meer behoefte aan verlof voor langdurend zieken. Ook is de behoefte aan korter werken groter naarmate het nettohuishoudensinkomen hoger is. Bij de meer acute en urgente situaties (calamiteiten en kortdurend zieken) blijken achtergrondkenmerken geen rol te spelen. Zoals verwacht neemt de behoefte aan verlof toe naarmate men meer uren per week werkzaam is, maar dit geldt niet in alle gevallen. Alleen bij onverwachte situaties, kortdurend zieken en verlofsparen is dit effect zichtbaar. Bij onverwachte situaties en bij kortdurend zieken speelt ook de aanwezigheidscultuur een rol. De omvang van het bedrijf blijkt in twee typen situaties van belang te zijn, namelijk bij verlofsparen en bij ouderschapsverlof. In grotere bedrijven bestaat hieraan meer behoefte. Werknemers die positiever staan tegenover het uitbesteden van zorgtaken hebben ook meer behoefte aan verlofsparen. De gerichtheid op betaald werk blijkt geen invloed te hebben op de behoefte aan verlofregelingen, maar alleen op de behoefte aan korter werken. De werkambitie heeft zowel invloed op de behoefte aan verlof voor langdurend zieken, als op die van korter werken. Burn-outklachten komen in twee gevallen als belangrijk naar voren, namelijk bij de behoefte aan verlofsparen en aan loopbaanonderbreking. De tijdsbeleving blijkt vaker een rol te spelen en daarvan vertonen de verschillende onderzochte elementen (vrije tijd onder druk, combinatiedruk en het ervaren van combinatieproblemen) het vaakst een samenhang met de behoefte aan verlof. Tabel 7
Verlof-behoefte uitgesplitst naar een aantal kenmerken
Verlofregeling
Samenhangende kenmerken
Verlof voor onverwachte situaties
Behoefte neemt toe met de leeftijd
Verlof voor kortdurend zieken
Behoefte hangt samen met cultuur op het werk en met tijdsdruk hierdoor
Verlof voor langdurend zieken en stervenden
Jongere werknemers en alleenstaanden hebben meer behoefte
Sparen voor verlof
Behoefte groter naarmate werkzaam in groter bedrijf, meer uren per week werkzaam, positief staan tegenover uitbesteden zorg, meer burn-outklachten hebben, meer problemen hebben met combineren werk en privé.
Loopbaanonderbreking
Behoefte is groter bij vrouwen, hoger opgeleiden, jongere werknemers, alleenstaanden, mensen met thuiswonende kinderen tot 17 jaar en werknemers met een lager huishoudinkomen
Ouderschapsverlof
Behoefte neemt eerst toe met de leeftijd en later af (het grootst bij 28-40jarigen); behoefte neemt toe naarmate omvang bedrijf groter is, hogere combinatiedruk wordt ervaren en de mensen die onlangs combinatie werk en privé-problemen hebben gehad.
Korter werken
Vrouwen, hoger opgeleiden en jongere werknemers hebben een groter behoefte
Bron: SCP, Werkt verlof?
Uit de Emancipatie-Effectrapportage op de Levensloopregeling, uitgevoerd door het SCP, blijkt dat het gebruik van de levensloopregeling voor de financiering van zorgverlof (zorg
Onderzoeksvragen
17
voor kinderen of mantelzorg) vermoedelijk bescheiden zal zijn. Het financiële voordeel is meestal gering. Het zullen naar verwachting met name vrouwen en onder hen de hogere inkomensgroepen zijn die de levensloopregeling daarvoor zullen inzetten.
3.1.4
Conclusies
In de voorgaande paragrafen is de beschikbare literatuur op een rijtje gezet om vier van de vijf onderzoeksvragen te beantwoorden. Deze vragen zijn: · Hebben werknemers behoefte aan een levensloopregeling? · Op welke momenten in de levensloop zullen de werknemers hun spaarpotje inzetten? · Gaan mensen hun prepensioentegoeden inzetten voor de levensloopregeling? · Hoe ziet de levensloopregeling er idealiter uit volgens werknemers? De beantwoording van deze vragen is complex. Door te kijken naar de behoefte en het gebruik van regelingen nu hebben we een indicatie proberen te geven van de potentiële groep gebruikers. Hoe groot deze groep werknemers is, valt echter nu niet goed te zeggen. Verwacht wordt dat ongeveer een derde van de beroepsbevolking gebruik zal maken van de levensloopregeling. Het precieze gebruik hangt echter van verschillende factoren af. Antwoorden op vragen als ‘hoe ontwikkelt zich de “concurrentiestrijd” met spaarloon?’, ‘wat wordt er in de CAO afgesproken over de levensloopregeling?’ en de vraag of werkgevers gaan bijdragen aan de levensloopregeling zullen erg bepalend zijn voor het uiteindelijke gebruik van deze regeling. Daarnaast zal het precieze gebruik ook afhankelijk zijn van de producten die uiteindelijk op de markt komen voor de levensloopregeling. Ook zal het gebruik van de levensloopregeling afhangen van de mogelijkheid tot thuiswerken die een werknemer heeft. Indien een werknemer de mogelijkheid heeft om thuis te werken, zal ons inziens de behoefte naar bepaalde vormen van verlof afnemen. Daarnaast speelt de sector waarin een werknemer werkzaam is een grote rol op het eventuele gebruik van de levensloopregeling. Daarbij komt dat het niet altijd als positief wordt gezien dat een werknemer er een tijd(je) tussen uit is geweest.26 De economische term “wage penalties” doet hier opgeld; kosten als gevolg van het opnemen van verlof, bijvoorbeeld in de vorm van lagere loonsverhogingen. Ook zou het kunnen zijn dat werkgevers hun gedrag op de arbeidsmarkt veranderen, door bijvoorbeeld huiverig te zijn bij het aannemen van mensen met een vol spaarpotje.
26
Financieele Dagblad, 22 november 2004.
18
Hoofdstuk 3
Wanneer de levensloopregeling wordt gebruikt is ook nog ongewis. Het afschaffen van het fiscale voordeel voor de VUT/prepensioenregelingen en de wetenschap dat veel mensen eerder dan hun 65e jaar willen stoppen met werken maakt de kans aanzienlijk dat de levensloopregeling gebruikt zal gaan worden om eerder te stoppen met werken. Uit de Emancipatie-Effectrapportage van het SCP blijkt dat de betekenis van de levensloopregeling groter is voor mogelijkheden van vervroegde pensionering (met name van hogere inkomensgroepen) dan voor het combineren van arbeid en zorg. De emancipatiedoelen van het kabinet worden door de maatregel dus nauwelijks naderbij gebracht. Of werknemers hun prepensioentegoeden gaan inzetten voor hun levensloopregeling hangt voor een groot deel af van de afspraken die door sociale partners gemaakt gaan worden over wat de werknemers met dat geld mogen doen. Met de aanname van de motie van De Vries c.s. is de kans dat de prepensioentegoeden worden ingezet in de levensloopregeling vergroot. Over de door werknemers geprefereerde vormgeving van de levensloopregeling is weinig bekend. Wel is uit verschillende hoeken kritiek geuit op de verplichte keuze tussen het spaarloon en de levensloopregeling.27 De uiteindelijke vormgeving van het levensloopproduct door de aanbieders zal voor een groot deel bepalend zijn voor het welslagen van de regeling.
3.2
De levensloopregeling: wat willen de werkgevers?
De levensloopregeling heeft ook effecten voor de werkgevers. De levensloopregeling regelt dat iedereen moet kunnen sparen voor verlof. De regeling geeft echter geen recht op opname van het verlof.28 Werkgevers en werknemers moeten daar onderling afspraken over maken.Wat willen de werkgevers? Vlak voor het overeengekomen akkoord op 5 november stelt coördinator sociaal beleid A. van Delft van MKB-Nederland dat zij vrezen dat werknemers de verruimde levensloopregeling vaak zullen gebruiken om tussentijds verlof op te nemen. “Wij zijn daarom alleen bereid om premie bij te dragen als de levensloopregeling gebruikt kan worden om eerder uit te treden.” De organisatie voor het midden- en kleinbedrijf eist dat het kabinet
27
28
Zie bijvoorbeeld Lans Bovenberg en Ab Klinkmoet in het Financieele Dagblad 17 november 2004 en Richard Weurding, directeur Verbond van Verzekeraars, in het Financieele Dagblad van 19 oktober 2004. Voor sommige vormen van verlof, zoals ouderschapsverlof, geldt wel een wettelijk recht op verlof.
Onderzoeksvragen
19
in de regeling een onderscheid maakt tussen sparen voor tussentijds verlof en het sparen voor vroegpensioen.29 Het AWVN, de werkgeversorganisatie die betrokken is bij het merendeel van de CAOonderhandelingen, pleit sterk voor een levensloopregeling. Echter verwacht zij dat, zolang de anticumulatiebepaling niet geschrapt wordt, het spaarloon het vaak zal winnen van de levensloopregeling. Dit zal dan ook de feitelijke invoering van de levensloopregeling sterk beïnvloeden.30 Ook het VNO-NCW had graag gezien dat het anticumulatiebeding geschrapt zou worden uit het wetsvoorstel.31 De rol van de sociale partners zal ook hier groot zijn. Wordt via CAO’s vastgelegd dat werkgevers gaan bijdragen aan de regeling of gaan werkgevers dat uit zichzelf doen? Hoe wordt de levensloopregeling ingepast in de CAO-onderhandelingen?
29 30 31
Volkskrant, 4 november 2004. Het Financieele Dagblad, 11 november 2004. http://www.vno-ncw.nl/web/servlet/nl.gx.vno.client.http.StreamDbContent?code=1088.
21
Geraadpleegde literatuur Antonides, G. (1996). Psychology in economics and business. Dordrecht: Kluwer Academic Publishers. Benartzi, S. & Thaler, R.H. (2002). How much is investor autonomy worth? The Journal of Finance, 57 (4): 1593-1616. Bovenberg, L. & A. Klinkmoet (2004), Het Financieele Dagblad, 17 november 2004 Bureau Verlofsparen, http://www.bureauverlofsparen.nl/page.php?page=1, 16 november 2004 Chaiken, S. (1980). Heuristic versus systematic information processing and the use of source versus message cues in persuasion. Journal of Personality and Social Psychology, 45, 752-766. CPB (2004), effecten wetsvoorstel VUT/prepensioen/levensloop, Den Haag Delft, A. van, (2004), Volkskrant, 4 november 2004 Johnson, E.,Hurley, J., Meszaros, J. & Kunrenther, H. (1993). Framing, probability distortions and insurance decisions. Journal of Risk and Uncertainty 7: 35-51. Goudswaard, K.P. & T.D. Riemens, ESB-dossier Levensloop, 26 februari 2004, blz. d3-d6 Gul, F. & Pesendorf, W. (2004). Self-control, revealed preference and consumption choice. Review of Economic Dynamics, 7: 243-264. Hoyer, W.D. & MacInnis, D.J. (2003). Consumer Behavior Boston: Houghton Mifflin Company Kahneman, D. & J. Snell (1992). Predicting a Changing Taste. Journal of Behavioral Decision Making. 5: 187 – 200. Korteweg, J.A.C., K.G. Tijdens & J.M. de Winter (2003), Keuzemogelijkheden in CAO’s, OSArapport A202, Tilburg Loewenstein, G., Donoghue, T.O. & Rabin, M. (2003). Projection bias in predicting future utility. The Quarterly Journal of Economics, 118: 1209-1248. Luijn, H. van & S. Keuzenkamp (2004), Werkt verlof?, SCP, Den Haag Noordij, K., (2004), Trouw, 29 september 2004
22
NetPanel (2003), Levenshoop Nibud (2004), Meningen over de levensloop, Utrecht Nyfer (2003), Even pauze in de levensloop, Breukelen OR-Online, http://www.or-online.nl/service/enieuwsbrief/2004/39, 21 september 2004 Samuelson, W. & Zeckhauser, R. (1988). Status quo bias in decision-making. Journal of Risk and Uncertainty 1: 7-59 SCP (2004), Een EER voor de Levensloopregeling, Den Haag Strop, J.H. (2004), Het Financieele Dagblad, 22 november 2004 Thaler, R.H. (1994). Psychology and Savings Policies. The American Economic Review. 84 (2): 186 – 192. Towers Perrin (2004), http://www.opf.nl/?action=newsPage&event=read&id=638 Tweede Kamer, Kamerstukken II 2003/04, 29760, brief Minister SZW en Staatssecretaris van Financiën, 23 november 2004 Tweede Kamer (2004), ongecorrigeerd stenogram, TK 2004/2005, 28e vergadering VNO-NCW, http://www.vno-ncw.nl/web/servlet/nl.gx.vno.client.http.StreamDbContent?code=1088 Weurding, R. (2004), Het Financieele Dagblad, 19 oktober 2004
Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam Roetersstraat 29, 1018 WB Amsterdam Telefoon: 020 525 1630, Telefax: 020 525 1686 E-mail:
[email protected]