Deze e-note werd gerealiseerd door de Chaire Cera en Entrepreneuriat et Management en Economie Sociale in samenwerking met het Steunpunt Coöperatief Ondernemen. Chaire Cera « Entrepreneuriat et Management en Economie Sociale » Centre d’Economie Sociale HEC-Ecole de Gestion de l’Université de Liège Sart Tilman B33/boîte 4 4000 Liège Tel : +32 4 366 27 51 Fax : +32 4 366 28 51
[email protected],
[email protected] www.ces.ulg.ac.be
E-Note 2/2006
Het Steunpunt Coöperatief Ondernemen is een onderzoekseenheid aan het Hoger Instituut voor de Arbeid van de Katholieke Universiteit Leuven. Het wordt gefinancierd door Cera. Het maakt samen met de Cera Leerstoel in Sociale Economie, die gevestigd is aan het Centre d’Economie Sociale van de Universiteit van Luik, deel uit van het Cera Expertisecentrum Ondernemen. Het Steunpunt Coöperatief Ondernemen heeft tot doel door middel van wetenschappelijk onderzoek het coöperatief ondernemen in België te versterken. Twee maal per jaar geeft het Steunpunt, in samenwerking met de Cera Leerstoel, een e-note uit, waarin vanuit wetenschappelijke hoek informatie wordt gegeven over de sector van het coöperatief ondernemen in België, maar ook in het buitenland.
De e-note die hier voorligt, werd geschreven door de onderzoekers van de Cera Leerstoel, Sybille Mertens en Catherine Davister. Mertens en Davister vestigen de aandacht op een essentiële dimensie van ondernemingen in de sociale economie: hun democratische beleid. Zij stellen dat democratie een centraal element is in de definitie van de sociale economie. Daarnaast zijn zij ook van mening dat democratie binnen ondernemingen in de sociale economie meer is dan een wijze van besluitvorming. De auteurs beschrijven de democratische praktijken waarvan men veronderstelt dat ze aan het werk zijn in de organisaties van de sociale economie. Vervolgens onthullen zij verschillende factoren die de praktische uitoefening ervan belemmeren. Tot besluit benadrukken ze het belang van de ontwikkeling van de interne en externe democratische dynamiek voor de ondernemingen in de sociale economie. Zo kunnen ze immers hun praktijken in het kader van sociaal en milieuvriendelijk ondernemen beter bekend maken bij de klassieke ondernemingen en kunnen ze een model van overleg met stakeholders voorstellen dat hen kan inspireren.
Democratie en sociale economie Democratie staat centraal in de definitie van de sociale economie. De organisaties die deel uitmaken van de sociale economie (coöperaties, vennootschappen met een sociaal oogmerk, verenigingen, stichtingen en mutualiteiten) vertonen allemaal de specifieke eigenschap dat zij in principe op democratische ba-
sis beheerd worden. Afgezien van de interne toepassing van dit beleidsprincipe binnen de organisaties, kunnen democratische praktijken echter ook naar buiten toe aangewend worden. We gaan in deze e-note na of en hoe de sociale economie aan de burgers de mogelijkheid biedt om zich in te zetten voor collectie-
ve activiteiten en om deel te nemen aan maatschappelijke debatten. Indien dit zo is, vervult de sociale economie de rol van een echte democratische leerschool. De democratie binnen de sociale economie kent dus zowel een interne als een externe dimensie.
De interne dimensie: een “in principe” democratisch beleid Verschillende auteurs (waaronder Desroche, 1983; Defourny & Monzon, 1992; Laville, 1994) zijn van mening dat democratisch beheer een van de werkingsprincipes is die de ondernemingen van de sociale economie van de andere ondernemingsmodellen onderscheidt. De definities van de sociale economie, die zowel in het Noorden als in het Zuiden van het land worden gehanteerd, erken-
nen dat ondernemingen binnen de sociale economie op een democratische wijze worden geleid. De reden hiervoor is dat sociale economie ondernemingen zich veelal laten inspireren door het principe “één persoon-één stem”. Ze streven dus gelijk stemrecht na. Historisch gezien is dit beleidsprincipe ingebed in de coöperatieve wijze van on-
CHAIRE Cera / STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN
dernemen (Lambert, 1974; Marée & Saive, 1983). In de coöperaties wordt democratie gezien als de manier bij uitstek om het besluitvormingsproces te organiseren. De leden van deze ondernemingen worden uitgenodigd om collectief beslissingen te nemen in het kader van algemene vergaderingen. In tegenstelling tot de klassieke ondernemingen, staan het lidmaatschap en de participatie aan
E-Note 2 / 2006
Pagina 1
Definitie van de sociale economie in Wallonië
Definitie van de sociale economie in Vlaanderen
De sociale economie omvat de economische activiteiten van voornamelijk coöperatieve ondernemingen, mutualiteiten en verenigingen waarvan de ethiek op de volgende principes is gebaseerd: (1) het doel is niet zozeer winst te maken, maar wel de leden of de gemeenschap te dienen, (2) beheersautonomie, (3) democratische besluitvorming, (4) mens en werk primeren op kapitaal bij het verdelen van de inkomsten. (www.econosoc.be)
De sociale economie bestaat uit een verscheidenheid van bedrijven en initiatieven die in hun doelstellingen de realisatie van bepaalde maatschappelijke meerwaarden vooropstellen en hierbij de volgende basisprincipes respecteren: voorrang van arbeid op kapitaal, democratische besluitvorming, maatschappelijke inbedding, transparantie, kwaliteit en duurzaamheid. Bijzondere aandacht gaat ook naar de kwaliteit van de interne en externe relaties. Zij brengen goederen en diensten op de markt en zetten hun middelen economisch efficiënt in met de bedoeling continuïteit en rentabiliteit te verzekeren. (www.socialeeconomie.be)
de besluitvorming er niet in functie van het kapitaal dat men bezit (Defourny & Develtere, 1999). In de organisatie van de sociale economie hangt het profiel van de leden af van de doelstellingen die deze ondernemingen beogen. Indien zij in de eerste plaats het gemeenschappelijke belang van hun leden nastreven (zoals dit het geval is binnen de coöperatieve vennootschappen), zullen de leden over het algemeen een gemeenschappelijke band voelen met de onderneming. Ze zullen dan werknemers zijn in een werknemerscoöperatie, verbruikers in een verbruikerscoöperatie, spaarders of kredietnemers in een spaaren kredietcoöperatie of nog, gebruikers van een sportclub. Indien de onderneming een sociale doelstelling gericht naar anderen beoogt, zal de beslissingsmacht vaak toevertrouwd worden aan verschillende categorieën van personen voor wie het nastreven van deze doelstelling belangrijk is. Deze personen worden ook wel belanghebbende
partijen of stakeholders genoemd. Bijgevolg rekenen een groot aantal verenigingen vertegenwoordigers van loontrekkenden, vrijwilligers, personen die door de activiteiten van de onderneming begunstigd worden, schenkers en soms zelfs vertegenwoordigers van overheden of ondersteunende instellingen tot hun leden. We zien deze multistakeholderbenadering meer en meer opduiken in coöperatieve vennootschappen of in vennootschappen met een sociaal oogmerk (Defourny et al., 2002). In al deze ondernemingen geeft lidmaatschap het recht om te participeren aan de besluitvorming. Deze democratische werking is noodzakelijk opdat de troeven die traditioneel met de sociale economie verbonden worden ten volle kunnen worden uitgespeeld (Levesque, 2001; Steinberg, 2004; Mertens, 2005). De democratische werking en de actieve participatie van de leden lijken immers onontbeerlijk om nieuwe sociale behoeften te identificeren, om te zoeken naar snelle oplossingen, om een aanbod te creëren
dat vraaggestuurd is en om de noodzakelijke middelen te mobiliseren. De aanwezigheid van gebruikers of van werknemers in de beslissingsorganen van de onderneming verbetert de kwaliteit van de productie, brengt de productie in overeenstemming met de verwachtingen van de gebruikers, verhoogt de betrokkenheid van de werknemers en versterkt het vertrouwen in de onderneming bij de verschillende stakeholders (Bacchiega & Borzaga, 2001; Navez & Demarche, 2001). In de werknemerscoöperaties werd de participatie van de leden reeds het meest uitvoerig bestudeerd. Steunend op de theoretische grondslagen van de theorie van de zelfbestuurde onderneming en theorieën met betrekking tot de inspraak bevorderende onderneming, is Defourny (1990) erin geslaagd om de economische performantie van 300 werknemerscoöperaties en hun concurrenten te vergelijken. De analyse brengt aan het licht dat via participatie de economische performantie van de coöperaties lijkt toe te nemen met 3 tot 5%.
De externe dimensie: een democratische leerschool Democratie binnen de sociale economie beperkt zich echter niet tot het interne beleid van de organisaties. Het geldt eveneens in de relatie van de sociale economie organisaties met de ruimere gemeenschap. Wanneer individuen deelnemen aan het beleid van een onderneming vanuit de problemen die hen raken, worden individuele belangen, ondernemingsbelangen en algemeen belang met elkaar verbonden. Of ze nu gebruikers, beroepsmensen of vrijwilligers zijn, ze nemen actief deel aan de beslissingen met betrekking tot de goederen en diensten die door de
onderneming worden geproduceerd om te voldoen aan eigen of andermans behoeften. Vanuit dit oogpunt kunnen de structuren van de sociale economie beschouwd worden als leerscholen van de democratie. Laville en Roustang (1999: 231) stellen dat sociale economie organisaties die ontstaan als een project van concrete groepen van mensen in specifieke lokale gemeenschappen, democratie in een economische werkvorm vertalen door te vertrekken vanuit de dagelijkse ervaringen van de mensen.
men de organisaties binnen de sociale economie actief deel aan maatschappelijke debatten. Dit omdat zij luisteren naar nieuwe behoeften en omdat zij alternatieve of innovatieve sociale antwoorden formuleren (Comeau, 2004). Sommigen onder hen zijn overigens van mening dat ze zich moeten inzetten voor acties tot sensibilisering en dat ze moeten lobbyen om bij te dragen aan mentaliteitswijzigingen, aan het verschijnen van nieuwe wetteksten, etc.
Deze externe uitoefening van de democratie gaat soms zelfs nog verder. Zo ne-
CHAIRE Cera / STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN
E-Note 2 / 2006
Pagina 2
Welke democratische vitaliteit? In theorie lijken de organisaties in de sociale economie op een democratische wijze bestuurd te worden en dragers van de democratie te zijn. Toch stellen verschillende auteurs zich vragen bij het effectieve karakter van deze in principe democratische praktijken. Tot op heden is er in België nog geen enkele wetenschappelijke studie gevoerd naar de democratische vitaliteit van alle ondernemingen in de sociale economie. In een recente studie over de plaats van de leden (ook wel vennoten genoemd) binnen de Belgische coöperaties, stellen Develtere et al. (2005) zich vragen over diverse aspecten van de multistakeholderbenadering. Ze brengen de kloof onder de aandacht die bestaat tussen het ideaaltype van een democratisch geleide coöperatie en de waargenomen realiteit te midden van de coöperaties. Ze aarzelen niet om in sommige gevallen van een “democratisch deficit” te spreken. Deze kloof doet zich ook voor in andere orga-
nisaties van de sociale economie. Sommigen ondernemingen binnen de sociale economie plaatsen niet alle vennoten op één en dezelfde lijn. Zij onderscheiden de actieve en passieve vennoten of wijken af van het principe “één persoon-één stem”, om meer gewicht te geven aan vennoten die meer kapitaal aanbrengen (al moet men steeds het wettelijke plafond van een maximale concentratie van 10% van de stemmen in handen van een vennoot respecteren). In andere ondernemingen binnen de sociale economie, komt het dikwijls voor dat de bestuurders niet verkozen worden door de Algemene Vergadering. Sommigen worden terecht gecoöpteerd omwille van hun professionele competenties. Maar ze vertegenwoordigen de leden dus niet. Tabet (2006: 112) stelt dit eveneens vast: “de gelijke verdeling van het stemrecht tijdens de Algemene Vergadering volstaat niet om het democratisch beleid van de onderneming te verze-
keren: de Algemene Vergadering moet zich daadwerkelijk meester maken van de strategische beslissingen en de representativiteit van leden binnen de bestuursinstanties van de onderneming dient echt te zijn”. Nog meer verontrustend is dat de leden zelf soms weinig interesse tonen in het effectief deelnemen aan het beleid van hun organisatie, zelfs wanneer ze er de mogelijkheid toe hebben. “Hoewel bij alle bestudeerde coöperaties belangrijke beslissingen in de Algemene Vergadering worden bekrachtigd, is het bij geen enkele van hen meer dan 50% van de vennoten die zich hierover uitspreekt” (Develtere et al., 2005: 59). Levesque (2001: 14) merkt dezelfde limiet op binnen de ondernemingen van de sociale economie in Quebec: “het overleg is vaak weggelegd voor enkele personen zodanig dat de Raden van Bestuur soms snel en doeltreffend zijn en de jaarlijkse vergaderingen doodse gebeurtenissen”.
Verbleking van de democratische werking In navolging van Rosanvallon (1976) en Meister (1974), stellen Marée en Saive (1983) vast dat de democratische werking in de ondernemingen van de sociale economie vaak verbleekt. Deze verbleking heeft betrekking op de vertegenwoordiging van de leden in de besluitvormingsorganen zowel als op hun rechtstreekse participatie aan het beheer van de ondernemingen. Verschillende factoren worden naar voren geschoven om te verklaren dat organisaties die in beginsel berusten op een democratisch ideaal, dit ideaal met moeite in de praktijk kunnen handhaven. De ondernemingen in de sociale economie verliezen hun rechtstreekse democratie naarmate ze groter worden (Marée & Saive, 1983). Comeau (2004) nuanceert echter deze verklaring. Hij is van mening dat “de grote organisaties een representatieve democratie ontwikkelen omdat de rechtstreekse democratie moeilijker uit te oefenen wordt” (Comeau, 2004: 11). Ook de concurrentie die op de markten heerst, drijft de organisaties ertoe zich
aan te passen aan de praktijken van andere bedrijven en de regels van het democratisch functioneren op te offeren ten voordele van de representatie, de hiërarchie en de aanstelling van bestuurders die geen leden zijn (Marée & Saive, 1983). Deze keuze is te begrijpen vanuit de kosten die gepaard gaan met de werking van collectieve besluitvorming (Hansmann, 1996). Deze kost is des te hoger daar de leden verschillende belanghebbende partijen vertegenwoordigen en dus samen de belangenconflicten moeten bijleggen. De staatscontrole die wordt uitgeoefend op verenigingen die publieke hulp genieten, brengt eveneens risico’s op het vlak van verstarring en bureaucratisering van de structuren van de verenigingen met zich mee (Marée & Saive, 1983). Comeau (2004) constateert dat hoe meer de organisaties van de sociale economie onderworpen zijn aan organisationele verplichtingen met het oog op de publieke financiering die ze ontvangen, hoe minder zij de interne debatten noodzakelijk achten. Dit benadeelt onvermijdelijk de democratie in zijn “besluitvormings-” dimensie.
CHAIRE Cera / STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN
De socio-professionele karakteristieken van de leden oefenen ook een invloed uit op de democratische dynamieken. Davister (2006) onderstreept hoezeer een laag kwalificatieniveau van de leden van de organisatie een rem kan zetten op de werking van het democratisch beleidsproces. Deelnemen aan de besluitvorming van een vereniging of van een coöperatie vereist intellectuele zowel als sociale vaardigheden (het woord nemen in het openbaar, uitdrukken van zijn/ haar argumenten, conflictmanagement tijdens vergaderingen, etc.). Het vereiste kwalificatieniveau is niet altijd aanwezig bij bepaalde categorieën van belanghebbende partijen. Dit is vaak een hinderpaal voor de interne democratische werking van organisaties binnen de sociale economie die zich richten op de socio-professionele integratie van moeilijk te plaatsen werkzoekenden. Over het algemeen hebben deze laatsten niet het competentieniveau dat nodig is om de werking van dit ingewikkelde proces te begrijpen en voelen ze zich hierdoor niet geschikt om een positie in te nemen tijdens beslissende debatten.
E-Note 2 / 2006
Pagina 3
De participatie schijnt eveneens rechtstreeks verbonden aan het gevoel van empowerment. Volgens Comeau (2004: 12) “draagt de capaciteit van een groep om zijn standpunt te vertolken en zijn belangen te verdedigen ten opzichte van andere medespelers bij tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen spelers en dus tot het structureren van een zekere democratische dynamiek”. Davister (2006) versterkt deze idee door eraan te herinneren dat niet alle individuen dezelfde invloed hebben op de genomen beslissingen binnen de organisaties van de sociale economie. De be-
slissingsorganen van de organisaties binnen deze sector zijn immers niet vrij van elke machtsrelatie, zelfs wanneer het democratische principe “één persoon-één stem” van toepassing is. Zoals in elke sociale groep, kan een individu erin slagen de anderen te beïnvloeden, omdat hij bepaalde troeven bezit (competenties, verantwoordelijkheden, tijd doorgebracht in de organisatie, zelfverzekerd optreden, charisma, etc.). Zo kan de stichter bijvoorbeeld een doorslaggevende stem eisen door de nadruk te leggen op zijn inspanningen tijdens de creatie van en het realiseren van “zijn” project, maar ook door nadruk te leggen op het belang van
zijn netwerk bij de ondersteuning van de organisatie. Maar de stichter is niet de enige die meer kan doorwegen bij de beslissingen. Dit kan eveneens het geval zijn met de voorzitter van de Raad van Bestuur, met de directeur van de organisatie of met de verantwoordelijken van projecten die voor de werking van de organisatie van fundamenteel belang zijn. In bepaalde gevallen merken we op dat de “professionalisering” of de “technocratisering” van het beleid de macht van de managers van de organisatie (boekhouders, marketing- en financiële verantwoordelijken, etc.) versterkt ten nadele van de andere leden.
De ontwikkeling van actief burgerschap De sociologische analyses van de organisaties in de sociale economie verbinden hen met de sociale bewegingen waaruit zij ontstaan en die zij onderhouden (Develtere et al., 2005). De bijdrage van de sociale economie aan de democratische vitaliteit van de samenleving hangt af van haar capaciteit om haar autonomie te bewaren. Levesque (1991) beweert daarom dat de Staat precies het autonome karakter en innovatief vermogen van de sociale economie organisaties moet ondersteunen opdat de sociale economie haar rol in de ontwikkeling van een actief burgerschap voluit zou kunnen spelen. De analyse van de externe democratische dynamiek plaatst ook het belang van toetredingsprocessen zoals de hergroepering in een federatie of de oprichting van netwerken op de voorgrond (Comeau, 2004). De domeinen waarbinnen de sociale economie recent de maatschappelijke debatten heeft gevoed door alternatieve manieren van beleid en productie voor te stellen, zijn immers precies die domeinen die hun geloofwaardigheid hebben kunnen versterken doordat de organisaties zich verenigd hebben in netwerken. Voorbeelden hiervan zijn eerlijke handel, alternatieve financiering, de sociale inschakelingseconomie, groepspraktijken, ondernemingen actief binnen de recyclage van afval of de buurt- en nabijheidsdiensten. In het bijzonder binnen deze domeinen hebben de organisaties van de sociale economie bijgedragen aan het debat over praktijken van sociaal en milieuvriendelijk ondernemen en hebben de
ondernemingen nieuwe pistes van regelgeving aangereikt, zoals het verwerven van een label of een officiële goedkeuring (Huybrechts et al., 2006). Op het moment dat het maatschappelijk verantwoord ondernemen op de voorgrond kwam, scheen deze rol van interpellatie en participatie door de sociale economie fundamenteel. Door aan te tonen dat het mogelijk is om “anders” te produceren, zorgen de organisaties van de sociale economie ervoor dat de sociale eisen en de eisen op het vlak van milieu die de belanghebbende partijen ten aanzien van de klassieke ondernemingen stellen goed stand kunnen houden. Zo beperken ze het risico dat het maatschappelijk verantwoord ondernemen niets meer wordt dan een louter “cosmetische” opsmuk en geven ze aanleiding tot het ontstaan van een nieuw paradigma op het vlak van bedrijfsvoering.
belangen” (Frémeaux, 2006: 71). Het is onder deze voorwaarde dat de organisaties binnen de sociale economie met belangstelling gevolgd zullen worden door de klassieke ondernemingen, die vanuit het perspectief van maatschappelijk verantwoord ondernemen, van plan zijn een overlegmodel met hun verschillende belanghebbende partijen te ontwikkelen.
Het is eveneens in deze context dat het model van interne democratie, opgezet door de sociale economie, onophoudelijk nieuw leven moet worden ingeblazen. Dit vereist van de kant van de leiders van de sociale economie een bewustwording van de noodzaak om te investeren in alles wat de participatieve ontwikkeling van de deelnemers ondersteunt: “vorming van kiezers en verkozenen, werk maken van de overdracht van de cultuur en de waarden van de organisaties aan hun personeel en hun managers, diepgaande discussie over de doelstellingen teneinde een gedeelde consensus tussen de belanghebbende partijen te ontwikkelen over de soms tegengestelde visies en
CHAIRE Cera / STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN
E-Note 2 / 2006
Pagina 4
Bibliografie Bacchiega, A., Borzaga, C. [2001], « Social Enterprises as Incentive Structures » in Borzaga, C., Defourny, J. (eds), The Emergence of Social Enterprise, Routledge, London and New York, pp. 273295. CIDD [2006], Cadre de référence - La responsabilité sociétale des entreprises, Bruxelles. Comeau, Y. [2004], « La démocratie dans la nouvelle économie sociale au Québec », Contribution au 9ème colloque biennal du RQIIAC, Salaberry-de-Valleyfield.
verantwoord ondernemen. De plaats van de vennoot binnen de coöperatie, HIVA, KULeuven, Leuven. Desroche, H. [1983], Pour un traité d’économie sociale, Coopérative d’information et d’édition mutualiste, Paris. Desroche, H. [1976], Le projet coopératif, Les Editions Ouvrières, Paris. Frémeaux, Ph. [2006], « Démocratie », L’économie sociale de A à Z, Alternatives économiques, Hors-série pratique, n°22, pp.70-71.
Couret, F. [2002], « Principes démocratiques et décision en coopérative », Recma – Revue internationale de l’économie sociale, n°285, pp. 13-26.
Hansmann, H. [1996], The Ownership of Enterprise, The Belknap Press of Harvard University Press, Cambridge, London.
Davister, C. [2006], « La gestion des ressources humaines en économie sociale », Les cahiers de la Chaire Cera, vol. n°1, Chaire Cera, Université de Liège.
Huybrechts, B., Mertens, S., Xhauflair, V. [2006], « Les interactions entre l’économie sociale et la RSE à travers la filière du commerce équitable », Revue Canadienne de Gestion, vol. 31, n°2, pp. 63-74.
Defourny, J. [1990], Démocratie coopérative et efficacité économique, La performance comparée des SCOP françaises, De Boeck Université, Bruxelles.
Lambert, P. [1964], La doctrine coopérative, Les propagateurs de la coopération, 3ème édition augmentée, Bruxelles.
Defourny, J., Monzon-Campos, J.L. [1992], Economie sociale – The Third Sector, De Boeck, Bruxelles.
Laville, J.L. [1994], L’économie solidaire. Une perspective internationale, Desclée de Brouwer, Paris.
Defourny, J., Develtere, P, [1999], « Origines et contours de l’économie sociale au Nord et au Sud », in Defourny, J., Develtere, P, Fonteneau, B. (eds), L’économie sociale au Nord et au Sud, De Boeck et Larcier, Paris, Bruxelles, pp. 25-56.
Laville, J.L., Roustang, G. [1999], « L’enjeu d’un partenariat entre état et société civile », in Defourny, J., Develtere, P, Fonteneau, B. (eds), L’économie sociale au Nord et au Sud, De Boeck et Larcier, Paris, Bruxelles, pp. 217-238.
Defourny, J., Nyssens, M. [2006], « Defining Social Enterprise », in Nyssens, M. (ed), Social Enterprise. At the crossroads of Market, Public Policies and Civil Society, Routledge Studies in the Management of Voluntary and Non-Profit Organizations, London and New York, pp. 3-26.
Levesque, B. [2001], « Economie sociale et solidaire dans un contexte de mondialisation : pour une démocratie plurielle», Cahier du CRISES, Collection Etudes théoriques, n°ET0115.
Defourny, J., Adam, S., Simon, M. [2002], Les coopératives en Belgique, un mouvement d’avenir ?, Ed. Luc Pire, Bruxelles. Develtere, P., Meireman, K., Raymaekers, P. [2005], Coöperatief en maatschappelijk
Mertens, S. [2005], « Une explication théorique à l’existence des coopératives agréées et des sociétés à finalité sociale en Belgique », Revue Non Marchand. Management, droit et finance, vol. n°16, pp. 13-27. Mertens, S., Bosmans, P., Van de Maele, C. [2006], Entrepreneuriat coopératif. Coup de projecteur sur une économie humaine, Conseil National de la Coopération, Bruxelles. Navez, F., Demarche, J.M. [2001], «Quelques éléments prospectifs en matière de démocratie et de fiscalité dans la Société à Finalité Sociale», Revue NonMarchand. Management, droit et finance, vol. n°8, pp. 117-145. Steinberg, R. [2004], The Economics of Nonprofit Enterprises, The International Library of Critical Writings in Economics, Edward Elgar Publishing, Cheltenham. Tabet, I. [2006], « Gestion démocratique », L’économie sociale de A à Z, Alternatives économiques, Hors-série pratique, n°22, pp.112-113.
Marée, M., Saive, M.A. [1983], Economie sociale et renouveau coopératif. Définitions et problèmes de financement, Travaux de recherche du CIRIEC, n°83/07, Liège. Meister, A. [1974], La participation dans les associations, Les Editions Ouvrières, Paris.
CHAIRE Cera / STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN
E-Note 2 / 2006
Pagina 5
Sybille Mertens (°1969) is doctor in de economische wetenschappen, projectleider aan het Centre d’Economie Sociale van de Universiteit van Luik en coördinatrice van de Chaire Cera. Haar voornaamste onderzoeksdomeinen zijn : de statistieken van het verenigingsleven en van de sociale economie, de economische theorieën toegepast op de sociale economie evenals het management in de organisaties van deze bijzondere sector (marketing, financiën en bestuur). Ze doceert aan de HEC-Ecole de Gestion van de Universiteit van Luik een cursus over ondernemen en management in de sociale economie.
Catherine Davister (°1978) is licentiate in de sociologie. Belast met onderzoeksopdrachten aan het Centre d’Economie Sociale van de Universiteit van Luik, sinds vier jaar, situeren haar werkzaamheden over het management in de sociale economie zich in het kader van de Chaire Cera. Haar huidige aandachtsvelden zijn: het human resources beleid binnen de sociale economie en het maatschappelijk verantwoord ondernemen van ondernemingen.
CHAIRE Cera en Entrepreneuriat et Management en Economie Sociale CONTACT Voor meer informatie omtrent deze e-note kunt u terecht bij Chaire Cera « Entrepreneuriat et Management en Economie Sociale » Centre d’Economie Sociale HEC-Ecole de Gestion de l’Université de Liège Sart Tilman B33/boîte 4 4000 Liège Tel : +32 4 366 27 51 Fax : +32 4 366 28 51
[email protected],
[email protected] www.ces.ulg.ac.be Op deze website kunt u een elektronische versie van deze e-note downloaden. U vindt er eveneens een Franstalige versie van deze e-note. De vertaling werd verzorgd door Inne Wyns van het Steunpunt Coöperatief Ondernemen (HIVA-K.U.Leuven).
STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN CONTACT Het Steunpunt Coöperatief Ondernemen is een onderzoekseenheid aan het Hoger Instituut voor de Arbeid van de Katholieke Universiteit Leuven, gefinancierd door Cera. Het Steunpunt Coöperatief Ondernemen heeft tot doel door middel van wetenschappelijk onderzoek het coöperatief ondernemen in België te versterken. Twee maal per jaar geeft het Steunpunt, in samenwerking met de Cera Leerstoel, een e-note uit, waarin vanuit wetenschappelijke hoek informatie wordt gegeven over de sector van het coöperatief ondernemen in België, maar ook in het buitenland. Voor meer informatie omtrent het onderzoek over de coöperaties in België of over de e-notes kunt u terecht bij het Steunpunt Coöperatief Ondernemen Hoger Instituut voor de Arbeid K.U.Leuven Parkstraat 47 3000 Leuven Tel: + 32 16 32 33 28 Fax: + 32 16 32 33 44
[email protected] Op de website www.cooperatiefondernemen.be vindt u meer info over het Steunpunt Coöperatief Ondernemen. U vindt er tevens een Franstalige versie van deze e-note.
CHAIRE Cera / STEUNPUNT COOPERATIEF ONDERNEMEN
E-Note 2 / 2006
Pagina 6