Directie Inwoners Het Archief Centrum voor Stads- en Streekhistorie Nijmegen Inventarisatie
Ingekomen stuk D14
Openingstijden: di t/m vr 9.00 - 17.00 uur do van 9.00-21.00 uur Mariënburg 27 6511 PS Nijmegen Telefoon (024) 329 22 80 Telefax (024) 329 22 84 E-mail
[email protected]
Aan de Gemeenteraad van Nijmegen
Postadres Postbus 9105 6500 HG Nijmegen
Ons kenmerk
Contactpersoon
14 december 2004
Datum
Datum uw brief
NA20/4.23636
Drs. W. Mastenbroek
Onderwerp
Aantal bijlagen
Doorkiesnummer
Vooronderzoek bombardement 1944
3
3292286
Geachte leden van de Raad, Hierbij informeert ons college u over het besluit betreffende het vooronderzoek naar het bombardement op Nijmegen op 22 februari 1944. Ons college gaat akkoord met de conclusie van de Begeleidingscommissie dat fundamenteel wetenschappelijk onderzoek geen zinvolle aanvulling kan zijn op reeds bestaand onderzoek. De Begeleidingscommissie adviseert een toegankelijke publicatie te laten vervaardigen, waarin het eindrapport van het vooronderzoek, de resultaten van bestaande onderzoeken en een nieuw receptiegeschiedenisonderzoek worden opgenomen. Een tweede optie van de Begeleidingscommissie is om het standaardwerk De fatale aanval van Alphons Brinkhuis opnieuw uit te geven, aangevuld met het vooronderzoek en de nieuwe receptiegeschiedenis. De Begeleidingscommissie heeft van ons college de opdracht gekregen om gedurende de komende zes maanden de externe financieringsmogelijkheden voor beide opties in kaart te brengen. Het instellingsbesluit van de commissie is hiertoe door ons college met eenzelfde periode verlengd. De commissieleden zullen de opdracht vervullen op basis van de bestaande onkostenvergoeding. Derhalve heeft ons collegebesluit geen gevolgen voor de begroting.
Nijmegen, de oudste stad van Nederland. Kijk op www.nijmegen2000.nl
423636.doc
Gemeente Nijmegen Directie Inwoners Het Archief Centrum voor Stads- en Streekhistorie Nijmegen Inventarisatie
Vervolgvel
1
Ter uwer informatie hebben wij het vooronderzoeksrapport van het NIOD, het advies van de Begeleidingscommissie en het collegebesluit als bijlage bij deze brief toegevoegd.
Met vriendelijke groet, college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Secretaris,
mevr. dr. G. ter Horst
ir. H.K.W. Bekkers
Nijmegen, de oudste stad van Nederland. Kijk op www.nijmegen2000.nl
423636.doc
Vooronderzoek bombardement Nijmegen 22 februari 1944 Annet Mooij1 November 2004
In opdracht van de gemeente Nijmegen heeft in de maanden september en oktober 2004 een vooronderzoek plaatsgevonden naar het bombardement van Nijmegen op 22 februari 1944. Dit vooronderzoek moest inzicht verschaffen in de aard en kwaliteit van het eerder verrichte historisch onderzoek naar de gebeurtenissen op deze dag en diende antwoord te geven op de vraag of nieuw wetenschappelijk onderzoek hier een zinvolle aanvulling op kan zijn. De resultaten van dit vooronderzoek zijn in de hiernavolgende rapportage neergelegd en zijn geordend rond de volgende vier vragen: 1. Hoe moeten we de beschikbare literatuur over 22 februari 1944 beoordelen? 2. Welke vragen rond het bombardement laat deze literatuur nog onbeantwoord? Zijn deze nu of in de toekomst te beantwoorden? 3. Zijn er sinds 1984, dat wil zeggen sinds de verschijning van Alfons Brinkhuis’ studie over de gebeurtenissen op 22 februari, nog relevante aanvullingen te melden, niet alleen wat betreft de bronnen en de feiten, maar ook wat betreft interpretatiekaders en historische inzichten? In hoeverre zijn deze nieuwe gegevens en inzichten reeds in literatuur verwerkt? 4. Wat is hieruit de conclusie: is een nieuwe studie over het bombardement een zinvolle aanvulling op reeds bestaand onderzoek? Deze vragen worden elk in een aparte paragraaf behandeld.
De beschikbare literatuur De literatuur over de ramp die Nijmegen op dinsdag 22 februari 1944 trof is zeer overzichtelijk te noemen. Uiteraard wordt het voorval kort vermeld in vele militair-historische naslagwerken, maar boeken en artikelen die de gebeurtenissen van die dag uitgebreid beschrijven, zijn er maar weinig. Met afstand het belangrijkst is De fatale aanval. 22 februari 1944. Opzet of vergissing? van Alfons Brinkhuis, dat in 1984 verscheen. Andere auteurs (Lammerts van Bueren (z.j.), Korthals Altes (1984)) gaan eveneens in op 22 februari maar doen dit veel beknopter. Verder schreef het toenmalige hoofd van de administratie van de Luchtbeschermingsdienst A.F. Uijen enkele artikelen, voornamelijk over de opvang na de ramp (Uijen, 1977, 1984). Ooggetuigen komen aan het woord in Van Woerkom (1994) en Driever en Van der Heijden (1984). Ten slotte is ook in de dagbladpers (De Gelderlander) diverse malen uitgebreid over de toedracht van de ramp bericht. Om de kwaliteit van de beschikbare literatuur te beoordelen, moeten we ons in de eerste plaats richten op het boek van Brinkhuis. De fatale aanval is een bijzonder goed boek. Als je bedenkt dat de auteur werkte zonder enige financiële en institutionele ondersteuning, mag je zelfs spreken van een formidabele prestatie. Brinkhuis was de eerste die zich diepgaand met de zaak heeft beziggehouden; hij heeft uit Nederlandse en buitenlandse 1
Ik wil mijn grote erkentelijkheid uitspreken jegens al degenen die vermeld staan in de lijst van geraadpleegde personen. Hun kennis en expertise, en hun bereidheid die met mij te delen, hebben mij bijzonder geholpen. Ook dank ik John Elliott die mij in korte tijd enkele documenten uit de National Archives in Washington wist te bezorgen.
1
archieven zeer veel materiaal opgediept. Daarnaast heeft hij in binnen- en buitenland veel nuttige contacten gelegd met mensen die op de een of andere wijze bij de gebeurtenissen op 22 februari waren betrokken. Het verhaal dat Brinkhuis in De fatale aanval vertelt is overzichtelijk opgeschreven, goed gedocumenteerd en komt tot een overtuigende conclusie: het bombardement op Nijmegen op 22 februari 1944 was een vergissingsbombardement uitgevoerd door de Amerikanen die in de veronderstelling verkeerden nog boven Duits grondgebied te vliegen en met Nijmegen dus een Duitse stad meenden te bombarderen. De verschillende omstandigheden die hiertoe hebben geleid, worden door Brinkhuis nauwgezet uit de doeken gedaan. Brinkhuis schetst bovendien, zij het beknopt, enkele relevante achtergronden: de stand van zaken in de luchtoorlog begin 1944, het grootscheepse geallieerde luchtoffensief waarbinnen de missies van 22 februari een plaats hadden, de tactiek en techniek van de Amerikaanse luchtmacht en de extreme druk waaronder de vliegers hun werk deden. Op 22 februari ging er veel mis, niet alleen boven Nijmegen. Brinkhuis behandelt eveneens de vergissingsbombardementen op Arnhem, Enschede en Deventer die op dezelfde dag plaatsvonden. Met meer dan achthonderd doden waren de gevolgen voor Nijmegen het ernstigst; ze komen voor deze stad dan ook het uitgebreidst aan de orde: de verwoesting van de binnenstad, de ervaringen van mensen die het meemaakten, het optreden van gemeentelijke autoriteiten na de ramp en de officiële begrafenis van de doden. In kort bestek behandelt Brinkhuis ten slotte de reacties op de fatale vergissing bij de bevelhebbers van de US Army Air Forces (USAAF) en de Nederlandse regering te Londen. De fatale aanval geeft met andere woorden een goed onderbouwd en uitgebalanceerd beeld van de tragische gebeurtenissen die plaatsvonden op 22 februari 1944. Wie toch wat wil aanmerken kan erop wijzen dat de annotatie in het boek tekortschiet. Brinkhuis heeft veel archiefmateriaal gezien, maar in zijn boek ontbreken noten waarin naar vindplaatsen en naar archief- en inventarisnummers wordt verwezen. Voor de gewone lezer is dit prettig, voor degene die zelf ook onderzoek wil doen, is dit een handicap, zij het een overkomelijke. Uit de tekst en uit de bijschriften bij foto’s en afgebeelde documenten is meestal te achterhalen waar Brinkhuis zijn materiaal vandaan heeft en waarop hij zich baseert. Achterin het boek is bovendien een lijst opgenomen van de gebruikte literatuur en de door hem bezochte archieven. Daarin zijn geen omissies aan te wijzen. Als eerste en tot dusver enige boek over 22/2 kan De fatale aanval nog altijd beschouwd worden als een standaardwerk. Voor wie meer wil weten over de achtergronden is er bovendien de nodige aanvullende literatuur beschikbaar, want behalve de toedracht van de ramp zelf is ook de organisatorische structuur en de militaire context waarin een en ander plaatsvond goed gedocumenteerd. Om te beginnen bestaat er over de 446ste Bomb Group, die het bombardement op Nijmegen uitvoerde, een afzonderlijke monografie (zie H. Jansen, 1989). Deze Bomb Group maakte deel uit van de 8ste Luchtmacht van de USAAF die vanaf 1942 in Engeland was gestationeerd. Ook hierover bestaan diverse publicaties (zie Freeman 1970, 1981). De missies van 22 februari 1944 werden verder uitgevoerd in het kader van de Operatie ‘Argument’. Dit was de tot dan toe grootste geallieerde luchtactie, die tot doel had om via een massaal bombardementsoffensief in zes à zeven dagen de Duitse vliegtuigindustrie een beslissende slag toe te brengen. Dinsdag 22 februari was de derde dag van deze ‘Big Week’ (20-25 februari 1944), waarover eveneens aanvullende literatuur voorhanden is (Zie: Murphy (1944), ‘H.J.’ (1945), Craven en Cate (1951), Infield (1974)). Ten slotte valt ook Big Week zelf weer te plaatsen in een groter verband: dat van de totale luchtoorlog boven Nederland en West-Europa in de Tweede Wereldoorlog. Hierover bestaat een schier onuitputtelijke literatuur, waaronder A. Jansen (1979-1981), Korthals Altes (1984), Bak (1986), Zwanenburg (1993).
2
Niet in al deze literatuur worden de gebeurtenissen van 22/2 afzonderlijk genoemd en besproken, maar voor zover dat wel gebeurt komen de verschillende auteurs op basis van hun eigen onderzoek tot dezelfde reconstructie van de dag als Brinkhuis. Er is dan ook nergens enige aanleiding te vinden om te betwisten dat het bombardement op Nijmegen het gevolg was van een betreurenswaardige vergissing aan Amerikaanse zijde.
Open vragen Ondanks het feit dat de oorzaken en achtergronden van de ramp inmiddels bekend zijn, resteren er nog twee niet geheel opgehelderde kwesties. 1. Het mysterie van de laagvliegers Zoals gezegd is het bombardement op Nijmegen uitgevoerd door de 446ste Bomb Group van de tweede Bomb Division van de 8ste Amerikaanse Luchtmacht. Het staat dankzij foto’s en verklaringen van vliegers onomstotelijk vast dat het bombardement is uitgevoerd vanaf een hoogte van 17.500 feet (ca. 5300 meter).2 Tegelijkertijd doet zich het vreemde feit voor dat er een groot aantal ooggetuigen is dat op het moment van het bombardement (even voor half twee ’s middags) een groep van circa veertien à zestien laag vliegende vliegtuigen heeft zien overkomen, zo laag dat sommige ooggetuigen zeggen dat zij de piloot konden zien zitten en de bomluiken open zagen gaan. Volgens in elk geval een deel van deze ooggetuigen ging het om kleine, tweemotorige toestellen, maar veel meer (type, herkomst) is er niet van waargenomen. De Amerikaanse B-24 bommenwerpers die de stad vanaf grote hoogte bombardeerden kunnen dit dus niet geweest zijn. Wie dan wel? Deze vraag is relevant omdat de aanwezigheid van laagvliegers zou impliceren dat Nijmegen niet alleen vanaf grote hoogte is gebombardeerd, maar ook nog eens vanaf geringe hoogte, waarmee het gevoelen wordt versterkt dat er ‘iets aan de hand is’ met dit bombardement en dat nog niet alles wat ermee te maken heeft boven tafel is gekomen. Brinkhuis heeft er, ook nog in de jaren na de verschijning van De fatale aanval, veel werk van gemaakt het vraagstuk van de laagvliegers tot een oplossing te brengen. Tot nog toe vergeefs. Laten we de mogelijkheden eens systematisch langslopen en kijken wat er op basis van nieuw onderzoek inmiddels over gezegd kan worden. Als kandidaten voor de laagvliegende bommenwerpers dienen zich aan: de Amerikanen, de Engelsen of de Duitsers, ofwel de USAAF, de Royal Air Force (RAF) of de Luftwaffe. *USAAF Van Amerikaanse zijde namen drie luchtmachten deel aan operatie Argument, de Achtste, de Negende en de Vijftiende. De 15de Luchtmacht opereerde vanuit Zuid-Italië en is nooit boven Nederland geweest. Deze kan verder worden uitgesloten. De 8ste had op 22/2 een groot aantal toestellen in de lucht, die vanuit Engeland vertrokken met Duitse doelen als bestemming. Aan de missie van deze dag namen drie bomdivisies deel. Eén daarvan (333 toestellen) werd vrijwel direct na het opstijgen teruggeroepen vanwege de slechte weersomstandigheden. Deze divisie is de Nederlandse kust niet gepasseerd. De twee andere lukte dat wel. De eerste Bomb Division (289 toestellen) bombardeerde de opgegeven doelen Oschersleben, Aschersleben, Bernburg en Halberstadt alsmede enkele gelegenheidsdoelen in Duitsland en keerde daarna zonder bommenlast terug. De tweede Bomb Division (177 toestellen) werd op weg naar Gotha kort nadat zij de grens met Duitsland was gepasseerd voortijdig opgeroepen naar 2
De foto die hiervoor het definitieve bewijs vormde, staat afgedrukt in Brinkhuis, 1984, p.70-71.
3
Engeland terug te keren, waarna een deel hiervan op zoek ging naar gelegenheidsdoelen en in de (weers)omstandigheden verzeild raakte die leidden tot de bombardementen op Nederlandse steden. De toestellen waarmee de 8ste Luchtmacht vloog (B-17 Flying Fortresses, B-24 Liberators, beide overigens viermotorig) waren groot en log. Vanwege de enorme risico’s die hieraan waren verbonden werden in dit stadium van de oorlog met deze toestellen nooit lage aanvallen uitgevoerd. Ook op 22/2 keken de vliegers wel uit. Nader onderzoek in Washington (door Brinkhuis in begin jaren negentig) heeft aangetoond dat van alle bombardementsgroepen van de 8ste Luchtmacht die op die dag in de lucht waren, geen enkele lager vloog dan 17.000 feet (ruim vijf kilometer).3 Daarmee valt ook de 8ste Luchtmacht af als kandidaat. Resteert nog de mogelijkheid dat de waargenomen laagvliegers behoorden tot de Negende (tactische) Luchtmacht, die vloog met de slankere, tweemotorige B-26 Marauders. In de ochtend van 22/2 werd door de Negende een aanval op het vliegveld Gilze-Rijen gedaan, wat niet uitsluit dat men diezelfde middag boven Nijmegen een andere missie uitgevoerd zou kunnen hebben, hoe onwaarschijnlijk het ook is dat een groep van de 9de Luchtmacht zich op lage hoogte ophoudt in een gebied dat op hetzelfde moment met bommen wordt bestookt door collega’s van de 8ste Luchtmacht. Er is noch in de literatuur (Rust (1970); Karter en Mueller (1973)) noch in de Duitse dagregistratie (zie het Kriegstagebuch van Gilze-Rijen) ook maar iets dat hier op wijst. Niettemin is naar deze mogelijkheid in 1994 nog nader onderzoek verricht door Adrie H. Nab en Doug McCabe van de Ohio University. Dit onderzoek werd uitgevoerd op verzoek van en in samenwerking met de afdeling voorlichting van de gemeente Nijmegen4 en Alfons Brinkhuis en vond plaats in diverse Amerikaanse onderzoeksinstellingen, waaronder het Albert F. Simpson Historical and Research Centre op Maxwell Air Force Base in Montgomery, Alabama. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat geen van de toestellen van de 9de Luchtmacht die dag lager vloog dan 14.000 feet (ca. 4300 meter) en dat geen van de toestellen die dag in de buurt van Nijmegen is geweest. De conclusie: Based on the research we have conducted there is no question that at the time (approximately 13.30) the U.S. VIII Air Force dropped bombs on Nijmegen there were no U.S. IX Air Force B-26’s in the air east of the line Antwerpen, Tilburg, Utrecht, Amsterdam.5 Het onderzoeksrapport en de achterliggende documentatie waarop de conclusie is gebaseerd, bevinden zich in het Gemeentearchief Nijmegen.6 Er is geen reden dit onderzoek over te doen. Een mogelijk vervolgonderzoek zou hooguit kunnen behelzen dat in Amerikaans archieven de namen van de piloten van de Negende Luchtmacht worden achterhaald, dat deze mensen (voor zover zij nog leven) vervolgens worden getraceerd om ze (voor zover zij nog helder van geest zijn) de vraag voor te leggen wat zij nog weten van 22/2/44. Het is niet realistisch te verwachten dat dit nog tot iets zal leiden.
3
Dit onderzoek vond plaats in opdracht en op kosten van De Gelderlander.
4
In de persoon van Margreet Janssen Reinen.
5
McCabe, 1994, p.3.
6
Collectie Brinkhuis.
4
* RAF Alle vliegbewegingen van bommenwerpers van de RAF staan geregistreerd in de volgende twee kronieken/logboeken: - Second Tactical Air Force Daily Log - Martin Middlebrook en Chris Everitt, Bomber Command War Diaries Deze bronnen laten maar één conclusie toe: het is uitgesloten dat het bij de laagvliegers boven Nijmegen zou gaan om toestellen van de RAF. * Luftwaffe Een operationele bombardementsvlucht met Duitse bommenwerpers op 22/2/44 (overdag) is vrijwel uitgesloten. Overdag waren de geallieerden heer en meester in de lucht. De luchtaanvallen op industrie en wooncentra in Engeland die de Luftwaffe vanaf begin januari 1944 in het kader van de Operatie Steinbock uitvoerde, vonden dan ook alleen ’s nachts plaats. Los hiervan hadden de Duitsers geen enkele reden om Nijmegen, of welke Nederlandse stad dan ook, vanuit de lucht aan te vallen. Het is onmogelijk dat de Duitsers een aanval op Nijmegen hadden afgestemd op het Amerikaanse bombardement (onder het motto: we vergroten de vernieling van de stad om zodoende extra schade te berokkenen aan de reputatie van de geallieerden, die de schuld van de ramp zullen krijgen), want ook voor de Duitsers was het een complete verrassing dat de Amerikanen op deze dag per ongeluk Nijmegen bombardeerden. Wat we hieruit moeten concluderen is dat Nijmegen alleen en uitsluitend vanaf grote hoogte is gebombardeerd door Amerikaanse B-24 Liberators. Als aanvullende evidentie kan nog worden aangevoerd dat het tijdsbestek waarin de bommen vielen maximaal twee minuten bedroeg.7 Het is uitermate onwaarschijnlijk dat de inslagen van bommen afkomstig van twee verschillende bombardementen, een hoog en een laag, zo exact zouden samenvallen. Deze conclusie maakt het antwoord op de vraag naar de laagvliegers een stuk minder relevant. Voor het bombardement doen zij er niet langer toe. Voor de volledigheid en voor een bevredigende afsluiting van het vraagstuk echter wel. Welke mogelijkheden blijven er na deze eerste conclusie nog over? Om te beginnen zou het nog altijd zo kunnen zijn dat in het drukke luchtverkeer op 22/2 vlak voor half twee een groep vliegtuigen laag over Nijmegen vloog, ook al leverde deze groep geen bijdrage aan het bombardement. Daarnaast is er ten slotte de mogelijkheid dat er geen laagvliegers geweest zijn, althans niet op het bewuste tijdstip op de bewuste dag. Ad 1. Alternatieve laagvliegers. Hierbij valt ten eerste te denken aan een Duitse Verlegungsflug. Hoewel de Luftwaffe zijn operationele acties tot de nacht beperkte, vonden er overdag wel verplaatsingen van bommenwerpers plaats, veelal van vliegvelden in Noord-West-Duitsland naar zgn. Absprunghafen in Frankrijk en Nederland, zoals Gilze-Rijen en Eindhoven, om vandaaruit ’s nachts Engeland te kunnen bestoken. Duitse aanvallen op Engeland vonden plaats in de nacht van 20-21, 21-22, 22-23 en 23-24 februari,8 zodat het aannemelijk is dat tussen de verschillende bases in Frankrijk, Nederland en Duitsland in deze periode, en dus ook op 22/2, heen en weer is gevlogen om het beschikbare materieel op tijd weer op de juiste plaats te krijgen. Balke (1990) maakt op 22/2 alleen melding van een verplaatsing van vliegplaats Achmer naar Zwischenahn (ongeveer van Osnabrück naar Oldenburg), dus in een heel ander 7
Volgens de nauwkeurige berekening van Thuring.
8
Zie Ramsey (red.), 1990.
5
gebied. Nader onderzoek in Duitse archieven naar de Luftflotte 3 en het 9de Fliegerkorps, waaronder de diverse Kampfgeschwader ressorteerden, zou nog andere vergelijkbare vliegbewegingen aan het licht kunnen brengen. Daarbij moet wel worden aangetekend dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat een verplaatsing in een formatie van ongeveer vijftien toestellen midden op de dag tijdens Big Week zou hebben plaatsgevonden. En dan ook nog eens zonder dat dit zou zijn opgemerkt door de honderden aanwezige geallieerde toestellen en zonder dat dit tot luchtgevechten zou hebben geleid. Ten tweede kan het zijn dat de laagvliegers geen bommenwerpers zijn geweest maar jachtvliegtuigen.9 Net als eerder zijn er opnieuw drie mogelijkheden: *USAAF Het escorteren van de Amerikaanse bommenwerpers door jachtvliegtuigen gebeurde, vanwege de geringe actieradius van de escorterende jagers in een soort van ploegendienst. De eerste ploeg Fighter Groups verzorgde de penetration support, de tweede de target support en de derde de withdrawal support. Tijdens die support beschermden de jagers de bommenwerpers en bleven daar ook bij in de buurt. Maar als hun taak volbracht was, voerde men op de terugweg afhankelijk van wat men tegenkwam op eigen gezag nog wel eens acties uit, waarbij men naar beneden dook en van geringe hoogte treinen, vliegvelden of andere doelen beschoot (‘strafing’). Zou het mogelijk zijn dat een dergelijke Fighter Squadron van ongeveer vijftien jagers op de bewuste dag rond half twee laag over Nijmegen scheerde, wellicht zonder dat de vliegers zich realiseerden dat zij ternauwernood aan een bommenregen ontsnapten? De luchtacties van 22/2 werden begeleid door in totaal zestien Fighter Groups van de 8ste en 9de Luchtmacht. Beperken we ons tot de tweemotorige toestellen dan komen maar twee groepen in aanmerking, de 20ste en de 55ste, die beide werden ingezet voor target support en vlogen met de P-38 Lightning (– met zijn dubbele staart overigens een heel buitenissig model. Het is vreemd dat die door ooggetuigen niet herkend zou zijn). Beide groepen zijn in ieder geval op de terugweg dicht in de buurt van Nijmegen geweest, maar pas later op de dag. De 20ste noemt Münster en Wesel in haar rapporten en doorkruiste het noordelijke Ruhrgebied. De 55ste cirkelde tot ongeveer twee uur boven Hildesheim, om daarna terug te keren. ‘Nijmegen, Holland, was observed on the way out to be ablaze’, staat er in het missierapport. Nemen we ook genoegen met éénmotorige toestellen, dan komen ook de andere groepen in aanmerking. In grote lijnen zijn hun bewegingen te achterhalen met behulp van de VIIIth Fighter Command Narrative of Operations voor 22/2/44. Een deel kan op basis van route-informatie of vliegtijden worden geschrapt; van andere groepen is het duidelijk dat ze omstreeks het bewuste tijdstip in elk geval dicht in de buurt van Nijmegen waren. Het meest in de buurt komt dan de 56A Fighter Group die vloog met P-47 Thunderbolts. Deze groep verleende penetration support en escorteerde de bommenwerpers van Münster naar Höxter, vanwaaruit men om 13.26 uur de terugtocht begon. Die ging snel, om 13.45 uur passeerde deze groep volgens het rapport de Nederlandse kust. Over die twintig minuten wordt in de Narrative nog het volgende gemeld: ‘Combats down to 1.000 feet [ca. 300 m, AM] and on way out 2 pilots strafed A/D [=vliegveld] south of Nijmegen’. Dat er op 22 februari Amerikaanse jagers boven en vlakbij Nijmegen geweest zijn, is dus zeker. Dat blijkt ook uit andere bronnen.10 Maar of er uitgerekend even voor half twee een
9
Al zijn die niet in het bezit van bomluiken die geopend kunnen worden. Wel maakten de jachtvliegtuigen vaak gebruik van extra brandstoftanks die na gebruik of bij luchtgevechten werden afgeworpen.
6
heel squadron boven de stad vloog is op basis van deze informatie niet met zekerheid te zeggen. *RAF Op 22 februari 1944 gaven tien squadrons jagers van de RAF (Spitfires) extra withdrawal support aan de Amerikaanse Luchtmacht. Dat was echter later op de dag en in een andere regio (boven België), zodat de RAF ook in dit verband kan worden uitgesloten.11 *Luftwaffe Dankzij het overzicht van John Manrho van de Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945 (zie bijlage 1) kunnen we concluderen dat er slechts een zeer kleine kans is dat een groep behorend tot een van de Duitse Jagdgeschwader zich rond half twee boven Nijmegen bevond. Dan resteren nog de nachtjagers van de Nachtjagdgeschwader. Soms vlogen zij overdag naar hun eigen basis wanneer zij de nacht daarvoor door omstandigheden elders waren geland en bij uitzondering kwamen zij ook wel overdag in actie, echter nooit in de waargenomen formaties van circa veertien toestellen. Kortom, de kansen zijn bijzonder klein, maar de mogelijkheid dat een Verlegungsflug dan wel een groep jachtvliegtuigen van Amerikaanse of Duitse herkomst Nijmegen omstreeks half twee passeerde, kan niet voor de volle honderd procent worden uitgesloten. Het is mogelijk, maar niet gegarandeerd, dat nader archiefonderzoek in Amerika (Washington) en Duitsland (Freiburg) hierover meer opheldering verschaft. Een positief bewijs voor de aanwezigheid van een groep vliegtuigen zou de kwestie kunnen beslissen. Een negatief bewijs is moeilijker rond te krijgen, want het is lastig, zo niet onmogelijk, om alle kansen definitief en met volledige zekerheid uit te sluiten. Voor de Luftwaffe geldt dat een deel van het archiefmateriaal aan het einde van de oorlog verloren is gegaan, waardoor de Duitse archieven niet helemaal compleet zijn. Aan Amerikaanse zijde is het zo dat er van de missies van de Fighter Groups vaak alleen korte verslagen voorhanden, die geen volledige duidelijkheid over plaats, tijd en vlieghoogte verschaffen. Bovendien zijn de geografische aanduidingen van de Amerikanen berucht om hun onbetrouwbaarheid en bestond iedere groep weer uit een aantal squadrons, die vaak erg verspreid vlogen. Deze zouden stuk voor stuk nader bekeken moeten worden. Daarbij dringt zich de vraag op of deze inspanning nog de moeite waard is. Structurele belemmeringen zijn er niet: de archieven en archiefstukken die er zijn, zijn allemaal openbaar. Ad 2. Geen laagvliegers. Een andere, zo langzamerhand waarschijnlijker mogelijkheid is dat er op 22/2 rond half twee geen laagvliegers boven Nijmegen geweest zijn. De meeste ooggetuigenissen zijn verzameld door Brinkhuis en De Gelderlander in het begin van de jaren tachtig. Mensen werden opgeroepen hun herinneringen aan het bombardement te vertellen en in een poging het mysterie van de laagvliegers op te helderen werden in de krant silhouetten afgedrukt van vliegtuigtypes met de vraag welke van deze men als de laagvliegers van 22/2 herkende. Dit heeft een vloedgolf van reacties op gang gebracht, maar het heeft niet geleid tot een eenduidige reconstructie van wat zich heeft afgespeeld. Integendeel: de verwarring is alleen maar vergroot, omdat de oplossing van het raadsel niet dichterbij is gekomen terwijl de 10
Zie bijvoorbeeld het overzicht van Amerikaanse claims van die dag: een lijst van beschadigde en vernietigde Duitse vliegtuigen met vermelding van tijd en plaats. (USAAF European Theater World War 2 Victory Credits, 02/22/44). 11
Zie Second Tactical Air Force Daily Log; Foreman, Fighter Command War Diaries.
7
overtuiging dat er laagvliegers geweest zijn sterker verankerd is geraakt. Dit staat echter geenszins vast. Een aantal argumenten: - Er zijn ook ooggetuigen die bij hoog en bij laag volhouden dat er voorafgaand aan het bombardement géén laagvliegende vliegtuigen te zien waren. - Ondanks de vele ooggetuigen heeft niemand de waargenomen toestellen duidelijk herkend. Dat is vreemd. - Geen van de opgespoorde bemanningsleden van de 446ste Bomb Group die omstreeks half twee daadwerkelijk boven Nijmegen vloog, heeft op lagere hoogte een andere groep waargenomen. - In vroege publicaties ( Murphy, 1944; H.J. 1945) wordt niet gerept van laagvliegers. Ook zijn deze niet terug te vinden in de officiële registratie, zoals de dagrapporten van Luftkommando Süd, Gilze-Rijen, waarin wel de ‘Angriff von 12 Feindflugzeugen auf die Stadt Niymegen’ om 13.30 uur wordt vermeld.12 Het ‘Uittreksel van het dagrapport van de uitkijkpost in het Goffertstadion’ meldt op 22/2/44 zeer veel vliegverkeer. De overtrekkende en vervolgens terugkerende bommenwerpers werden geregistreerd: ‘Een eskader vliegtuigen vloog van West naar Oost, een tweede formatie van Oost naar West. Deze laatste formatie ontketende plotseling het bombardement.’ Van een ander laagvliegend eskader wordt geen melding gemaakt. - Ten slotte kunnen en moeten bij de verhalen van de ooggetuigen grote vraagtekens worden geplaatst. Ieder wetenschappelijk onderzoek naar het menselijk geheugen toont aan dat de betrouwbaarheid hiervan akelig veel te wensen overlaat. Het overgrote deel van alles wat we meemaken vergeten we en de herinneringen die we hebben, zijn notoir onbetrouwbaar en worden met de tijd steeds minder toegankelijk. Dat geldt zelfs voor de herinneringen aan gebeurtenissen die een diepe indruk maakten. Neem bijvoorbeeld de vliegramp van oktober 1992 in de Amsterdamse Bijlmermeer. Wie herinnert zich niet de schokkende televisiebeelden van het El Al vliegtuig dat zich in het flatgebouw boorde? Een jaar later gaf in een experiment meer dan de helft van ruim honderd proefpersonen desgevraagd te kennen dat zij zich herinnerde deze beelden gezien te hebben. Deze proefpersonen waren ook goed in staat om over die beelden een vraag te beantwoorden (‘Hoe lang duurde het totdat er brand uitbrak?’). Zij moeten vreemd hebben opgekeken toen zij achteraf te horen kregen dat hun herinnering onmogelijk kon kloppen: die tv-beelden zijn nooit vertoond, simpelweg omdat zij niet bestaan (Crombag en Merckelbach, 1996, 61-62). Zo kunnen mensen op grond van misleidende informatie allerlei dingen ‘weten’ die er nooit geweest zijn. En die misleidende informatie is daarvoor niet eens noodzakelijk, want ons geheugen werkt niet als een passieve waarnemer, maar als een actieve instantie die het erin opgeslagen materiaal voortdurend door elkaar husselt, ontbrekende informatie op eigen houtje aanvult en producten van de verbeelding zodanig bewerkt dat zij later tevoorschijn komen als herinneringen aan werkelijk gebeurde voorvallen. Ook herinneringen aan traumatische gebeurtenissen zijn vatbaar voor deze manipulaties. Elke keer dat ‘de herinnering bij de ooggetuige weer wordt opgeroepen, piekert de getuige er ook zelf weer over en bedenkt nieuwe verklaringen voor vooralsnog onbegrijpelijke onderdelen van de oorspronkelijke herinnering. Of hij ontleent zulke verklaringen aan de commentaren van anderen’ (Crombag en Merckelbach, 1996, 61). Wat betreft Nijmegen is het goed mogelijk dat naarmate er meer over laagvliegers werd gesproken, meer mensen dit ‘feit’ in hun herinnering incorporeerden. De herinneringen van ooggetuigen kunnen, met andere woorden, veertig jaar na dato niet als betrouwbare informatie worden beschouwd, hoe helder de beelden ook op het netvlies 12
Kriegstagebuch Nr.6 des Kdo. Flugh.Ber. 6/III Gilze-Rijen, 22.II.1944. Zie ook Zwanenburg, dl.2, z.j., p.160.
8
van de betrokkenen staan gegrift.13 Dat heeft met opzet of bedrog niets uit te staan; de vervorming van herinneringen is een proces dat simpelweg niet tegen is te houden. Het is gezien de emotionele lading van het bombardement zeer aannemelijk dat de bommenwerpers van 22/2 in de herinnering van de mensen die het hebben meegemaakt letterlijk ‘steeds groter’ zijn geworden. Verder is de kans levensgroot dat de herinneringen aan de gebeurtenissen op 22 februari vermengd zijn geraakt met de keren daarna dat er wél sprake was van laagvliegende vliegtuigen. Zo heeft de Nijmeegse bevolking in de septemberdagen van 1944 nog vele malen laagvliegende toestellen over zien komen: honderden tweemotorige Dakota’s die para’s dropten en B-24’s die laagvliegend voorraden dropten voor de para’s.
2. De reactie op het bombardement van de Nederlandse regering te Londen Dit is de tweede kwestie waaromtrent nog niet alles even duidelijk is. Dat de Nederlandse regering in ballingschap vooraf op de hoogte zou zijn geweest en zelfs toestemming voor het bombardement zou hebben gegeven, kan op basis van de thans beschikbare kennis naar het rijk der fabelen worden gewezen. Dat neemt niet weg dat er op z’n minst de suggestie bestaat dat er in de documentatie van de reactie te Londen het een en ander ontbreekt. Brinkhuis maakt er bijvoorbeeld melding van dat hij geen inzage heeft gekregen in de notulen van de ministerraad. Veel heeft hij daar niet aan gemist. Ik heb die wel gezien: er wordt met geen woord gerept over 22 februari.14 Verreweg de belangrijkste bron voor de reconstructie van de reactie in Londen vormen de rapporten van marine-ataché C. Moolenburgh – de go between tussen de regering en de geallieerde strijdmachten op het punt van de luchtbombardementen. Brinkhuis baseert zich op 13
Ikzelf heb de afgelopen tijd gezocht naar zoveel mogelijk getuigenissen in verslagen, krantenartikelen, brieven en dagboeken van vlak na de ramp. Twee voorbeelden: - ‘Ik liep in de Molenstraat voor de kerk toen ik vliegtuigen zag. Toen ze boven mijn hoofd vlogen zag ik allemaal witte puntjes vallen en dacht dat het bommen waren en het was zo.’ (‘Wim’ aan zijn moeder, 25-21944. Niod: Doc II Nijmegen: 580-a-7). - Loco-burgemeester Hondius stelde met een prismakijker vanaf het dak van zijn huis ‘een formatie viermotorige bommenwerpers vast, die zich op dat moment verticaal boven mijn huis bevond en bij het kijken constateerde ik tot mijn ontzetting dat de toestellen de bomkleppen openden en bommen lieten vallen, die dan ook na enkele seconden insloegen.’ (Rapport van H. Hondius, 5-3-1944. Gemeentearchief Nijmegen (Collectie Uijen)). Zoals bij een buitengewoon emotionerende gebeurtenis als het bombardement te verwachten is, lopen de waarnemingen echter al direct uiteen. Het aantal vliegtuigen dat wordt waargenomen varieert (tussen twaalf en zestien); soms gaat het over vliegtuigen op grote hoogte, soms over duidelijk zichtbare bommenwerpers, soms over vliegtuigen die op verschillende hoogte vliegen, soms over een formatie die duikt boven de stad. Ook blijkt hoezeer men, zelfs bij de vroege getuigenissen, moet uitkijken met de betrouwbaarheid, zoals bij deze: ‘De ramp te Nijmegen op 24 febr. 1944 voltrok zich in enkele minuten. Om half twee maakte zich even voorbij Nijmegen vijftien machines los van groote formaties bommenwerpers die in oostelijke richting vlogen. Ze maakten rechtsomkeer, doken boven Nijmegens binnenstad en wierpen lukraak enkele brand- en brisantbommen op de stad, waar het luchtalarm twee minuten tevoren veilig had geblazen.’ (Niod: Collectie mr. J.M. Kielstra 187d 2g). Behalve de datum klopt hier ook niet: het duiken (vond niet plaats), het soort bommen (er werden geen brandbommen afgeworpen) en het tijdstip dat het luchtalarm veilig blies (zeker tien minuten tevoren). De suggestie (nb niet de waarneming) van laagvliegers ben ik één maal tegengekomen in een brief waarin de schrijver zich buitengewoon kwaad maakt over de ‘ploertenstreek’ van de Amerikanen: ‘Er is zelfs met mitrailleurs geschoten op de burgers op het Kelfkensbosch (het plein voor het Valkenhof), waaruit tevens blijkt dat althans een deel van de vliegtuigen heel laag gekomen moet zijn.’ De schrijver zelf was overigens geen ooggetuige, maar hij beschikte over ‘betrouwbare inlichtingen’ (Brief van 25-2-1944 van Mr. J. Zaaijer aan Ir. D.C.C. baron van Boetzelaer, werkzaam bij het departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart. Te vinden in het Nationaal Archief (2.03.01 inv.nr. 5302); ook in Gemeentearchief Nijmegen (Collectie Uijen)). 14
Nationaal Archief (NA): notulen 25 februari 1944, Ministerraad (2.02.05.02 inv.nr. 243).
9
deze rapporten en heeft bovendien Moolenburgh zelf nog in levende lijve kunnen raadplegen. De laatste schreef op Brinkhuis’ verzoek nog een apart verslag over de nagalm van het bombardement in Londen.15 Uit Moolenburghs rapportage weten we dat de gebeurtenissen in elk geval wel aan de orde zijn geweest in de Commissie Luchtbombardementen Nederland (‘bombardementen commissie’), een ministeriële subgroep die zich bezighield met de (al dan niet geplande) geallieerde luchtaanvallen op ons land. De notulen van deze bijeenkomst, die plaatsvond op vrijdag 25 februari, ontbreken: het enige wat van deze commissie in het Nationaal Archief nog te vinden is, zijn wat stukken uit 1943 en vervolgens weer notulen van oktober 1944.16 Hier is dus de vraag of er in die bombardementen commissie nog iets belangwekkends aan de orde is geweest, dat tot nog toe onbekend gebleven is. Om daar achter te komen zijn we aangewezen op omtrekkende bewegingen. Om te beginnen is het dan van belang te weten wie er zitting hadden in deze commissie. Dat waren: de Minister President (P.S. Gerbrandy) de Minister van Buitenlandse Zaken (E.N. van Kleffens) de Minister van Oorlog (O.C.A. van Lidth de Jeude) de Minister van Marine (J.Th. Furstner) de Nederlandse gezant te Londen, tevens minister zonder portefeuille, E.F.M.J. Michiels van Verduynen Als technische adviseurs waren C. Moolenburgh en M.R. de Bruyne aan de commissie verbonden terwijl ZKH Prins Bernhard het recht had aanwezig te zijn wanneer hij maar wilde. De meeste van deze mensen hebben persoonlijke archieven nagelaten, sommigen hebben dagboeken bijgehouden of memoires geschreven, allen (minus Prins Bernhard) zijn ze ondervraagd door de Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945. Wat leveren de gegevens uit deze bronnen op? - Gerbrandy Noch in zijn memoires over de oorlogsjaren noch in zijn persoonlijk archief is iets te vinden.17 - Van Kleffens Zijn memoires leveren wat dit betreft niets op.18 In zijn dagboek noteert hij op 25 februari 1944 het volgende: ‘’s middags op het Dept. gewerkt. Nijmegen, Deventer en Enschede zijn bij vergissing door de Amerikanen gebombardeerd, hetgeen door ons zeer hoog opgenomen: De Amerikanen zijn deemoedig maar het kwaad is geschied.’19 - Van Lidth de Jeude In zijn inmiddels uitgegeven dagboeken staat bij 25 februari 1944 de volgende passage: ‘Zeer ongelukkige bombardementen door Amerikaansche bommers op Arnhem, Nijmegen, Almelo enz. bij terugkeer uit Duitschland. De vliegers meenden nog op Duitsch grondgebied te zijn – dislocatie van hun juiste positie door de moffen, waarvoor de tegen-truck ook wel weer zal gevonden worden – en hebben groote schade aangericht. Consternatie in Amerikaansche kringen en ruzie met de Engelschen in luchtvaartkringen. Michiels heeft dit uitstekend opgeknapt en H.M. weten te weerhouden haar beklag bij Roosevelt in te dienen, waarvoor de USA-autoriteiten ‘als de dood’ waren. Zij zullen wel het uiterste doen om 15
Zie Gemeentearchief Nijmegen, Collectie Brinkhuis.
16
NA: Ministerraad (2.02.05.02 inv.nr.1281).
17
Gerbrandy (1946). NA: Persoonlijk archief prof. mr. P.S. Gerbrandy (2.21.068).
18
Van Kleffens, 1983.
19
NA: Collectie Van Kleffens (2.05.86 inv.nr.207).
10
herhaling te voorkomen en de schuldigen te straffen. Het blijft een moeilijke aangelegenheid, maar Michiels heeft flink van zich af gebeten. Duidelijkheidshalve moet nog gezegd worden, dat H.M. juist bezwaar maakte bij Roosevelt te protesteren, maar dat het in het diplomatieke spel van Michiels paste, te doen alsof hij Haar daarvan met de grootste moeite wist te weerhouden.’20 - Furstner In zijn persoonlijk archief is niets te vinden.21 - Michiels van Verduynen Geen relevant archiefmateriaal.22 Wat hij in zijn verhoor voor de Parlementaire Enquêtecommissie zegt, bevestigt de lezing van Van Lidth de Jeude, althans wat zijn eigen protesterende rol betreft: ‘Wij hebben natuurlijk niet gestreefd om Nederland geheel buiten de militaire actie te houden, maar waar Nederland in algemeen oorlogsverband aangevallen moest worden, omdat het in de algemeene oorlogvoering een noodzaak was, wilden we ons daar niet tegen verzetten. Maar wat we wel zeer hoopten, was, dat, indien dit onverhoopt een aanval mee mocht brengen, zoals we in Rotterdam gehad hebben, men daar de grootste voorzorgen zou nemen. U hebt zelf wel gezien van die aanval hier in het Bezuidenhout in 1944, en ik geloof, dat dit toevallig een zeer slecht opgezette – of beter gezegd uitgevoerde – actie is geweest. Op dit gebied heb ik zeer dikwijls geprotesteerd. Niet in het minst bij de Amerikanen, die toen op zekere dag dachten dat ze Rheine bombardeerden, en toen hier Arnhem, Nijmegen en Zutphen hebben gehad.’23 - Moolenburgh Zijn Londense rapporten bevinden zich in het Nationaal Archief.24 De herinneringen aan 22/2 die hij op verzoek van Brinkhuis op schrift stelde, liggen in het Gemeentearchief Nijmegen (Collectie Brinkhuis). In zijn verhoor voor de Parlementaire Enquêtecommissie licht hij zijn werkzaamheden in algemene termen toe. Nijmegen komt daarin niet expliciet aan de orde.25 - De Bruyne Hij was in relatie tot de luchtbombardementen van geen betekenis. Veel is het niet, maar het materiaal dat er is wijst in één richting: er is in regeringskringen met verontwaardiging gereageerd en dit is de Amerikanen te verstaan gegeven. Alle relevante archieven zijn verder door mij bekeken.26 Daarin bevinden zich op diverse plaatsen
20
Kersten, 2001, 1205-1206.
21
NA: Persoonlijk archief van luitenant-admiraal J.Th. Furstner (2.12.46).
22
NA: Nederlandse gezantschappen/ambassade in Londen (2.05.44) en Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief) (2.05.80). 23
De spreker vergist zich hier: in plaats van Zutphen leze men Enschede. Zie Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945. Verhoor Michiels van Verduynen, deel 5C, p.305-313, hier: 306. 24
NA: Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief) (2.05.80 inv.nr.368).
25
Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945. Verhoor Cornelis Moolenburgh, deel 8C1, p.364-369. 26
Dat zijn behalve de reeds genoemde ook de archieven van Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en Algemene Zaken (AZ): kabinet van de Minister-President (KMP) (2.03.01); het Kabinet der Koningin (2.02.14 en 2.02.18); en het Ministerie van Defensie (2.13.71).
11
documenten over het bombardement op Nijmegen en de andere getroffen steden, maar deze werpen geen nieuw licht op de zaak. Bij deze Nederlandse verontwaardiging moet wel de kanttekening worden gemaakt dat geallieerde vergissingen wel vaker voorkwamen en dat bovendien de afhankelijkheid van Nederland tegenover de geallieerden aanzienlijk was. Moolenburgh en Michiels van Verduynen wonden zich waarschijnlijk oprecht op, maar uit alles blijkt dat de ministers eind februari 1944 toch vooral door de dreigende crisis in eigen gelederen in beslag werden genomen (er waren op dat moment drie ministers die dreigden op te stappen). Of Prins Bernhard een rol heeft gespeeld, en zo ja: welke, is niet te achterhalen. Koningin Wilhelmina kreeg in elk geval wel met de zaak te maken. Toen zij op de middag van 23 februari 1944 de Amerikaanse gezant in Londen A. Drexel Biddle ontving, werd deze door de eveneens aanwezige Michiels van Verduynen op het gebeuren aangesproken, wat zeer pijnlijk was omdat deze Biddle op dat moment nog van niets wist. Dit kon gebeuren omdat Moolenburgh via zijn contacten bij de RAF al op de ochtend van 23/2 gehoord had van het bombardement en vervolgens ook Michiels van Verduynen op de hoogte had gesteld. Dit voorval leidde tot de ‘consternatie in Amerikaansche kringen en ruzie met de Engelschen in luchtvaartkringen’ die Van Lidth de Jeude in zijn dagboek noemt. Het is de vraag of Wilhelmina zich verder nog met de afhandeling van de zaak heeft bemoeid. Daar bestaan geen duidelijke aanwijzingen voor. Brinkhuis is er niettemin stellig over: ‘Koningin Wilhelmina eiste een verklaring [van de Amerikanen, AM] voor deze blunder en die is er ook gekomen. Helaas is het nooit bekend geworden wat deze schriftelijke verklaring precies inhield.’27 De bron voor deze mededeling blijft helaas in het duister. Misschien eiste zij zo’n verklaring en is die er gekomen, misschien ook niet. De suggestie dat hierin iets zou staan dat uit alle macht verborgen moet blijven, moet echter van de hand worden gewezen. In haar persoonlijke brieven maakt Wilhelmina verder geen melding van de bombardementen op Nijmegen, Arnhem en Enschede en de politieke en diplomatieke nasleep daarvan.28 Hoe hoog de kwestie uiteindelijk werd gespeeld, is dus niet geheel duidelijk, maar gevreesd moet worden dat nieuw onderzoek op dit punt niets nieuws meer aan het licht brengt.
What’s new? De verschijning van De fatale aanval in 1984 was niet het einde van iedere studie naar het bombardement en daarmee verwante onderwerpen. Wat is er sindsdien aan relevante kennis en inzichten bijgekomen? 1. Over de dag zelf. Sinds 1984 is er ook door anderen nog een aantal reconstructies van de gebeurtenissen op 22/2 gemaakt. Deze hebben echter de strekking van Brinkhuis’ boek ongemoeid gelaten (min of meer gelijktijdig was Korthals Altes (1984). Zie verder Jansen (1989); Zwanenburg (1993); Thuring en Hey (2005)). Daarnaast is er door toenemende aandacht en herdenkingsactiviteiten en dankzij oproepen in de media veel materiaal bijgekomen dat betrekking heeft op de ervaringen van degenen die het bombardement hebben meegemaakt. Bart Janssen begon in 1994 met het verzamelen van foto’s en levensverhalen van de mensen die bij het 27
Brinkhuis, 1984, p.139.
28
Mondelinge mededeling van haar biograaf, Cees Fasseur.
12
bombardement zijn omgekomen. Dit is uitgegroeid tot een collectie van circa driehonderd verhalen van nabestaanden en ooggetuigen. Janssen is bezig hiervan een boek samen te stellen, dat in februari 2005 bij de SUN zal verschijnen (werktitel: De pijn die blijft). 2. Over de context. Een gevaar dat op de loer ligt bij de geschiedschrijving van 22/2 is dat zowel het bombardement zelf als de Londense reactie erop worden behandeld en beoordeeld als geïsoleerde incidenten. Een relevante aanvulling is derhalve gelegen in de kennis die beschikbaar is gekomen (en binnenkort beschikbaar zal komen) over het grotere verband waarbinnen een en ander plaatsvond. Zo zal begin volgend jaar een Nederlandstalige brochure verschijnen van Thuring en Hey over Operatie Argument en Big Week. De auteurs schetsen hierin uitgebreid de aanloop naar Operatie Argument en geven een nauwgezet en volledig overzicht van alle gebeurtenissen die in Big Week hebben plaatsgevonden. Behalve het militaire is ook het politieke kader inmiddels nader ingekleurd, want over de buitenlandse politiek van Nederland in de oorlogsjaren en de verhouding tussen de Nederlandse regering en de geallieerden op het punt van de luchtbombardementen is/komt aanvullend materiaal beschikbaar. Korthals Altes (1988) schreef een interessant artikel over de houding van de Nederlandse regering in Londen tegenover de luchtaanvallen op ons land.29 De politieke invloed en reactie op de geallieerde bombardementen komen tevens aan de orde in de serie Documenten betreffende de buitenlandse politiek van Nederland die wordt uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. De twee laatste delen over de oorlogsjaren zullen in december a.s. worden gepresenteerd. 3. Nieuwe inzichten over het belang van receptiegeschiedenis. De verwerking van ingrijpende of traumatische gebeurtenissen heeft niet alleen te maken met de aard en de ernst van die gebeurtenis zelf. Ook de opvang na de ramp, de reacties op het gebeuren in breder sociaal, maatschappelijk en politiek verband zijn hierop van grote invloed. Recent historisch onderzoek naar de terugkeer en opvang van getroffen groepen na de Tweede Wereldoorlog (onder andere van de Stichting Onderzoek Terugkeer en Opvang) heeft dat opnieuw duidelijk gemaakt. In het verlengde hiervan kan met recht worden betoogd dat het feit dat het bombardement van 1944 vandaag de dag nog velen in Nijmegen bezighoudt niet alleen te maken heeft met de feitelijke ervaring op 22 februari 1944 maar evenzeer met wat er daarna is gebeurd. In de bestaande literatuur over het bombardement op Nijmegen is dit inzicht nog op geen enkele manier verwerkt: de naoorlogse geschiedenis van het bombardement is een nog vrijwel onontgonnen terrein. Kwesties als de golfbeweging in de maatschappelijke aandacht voor het bombardement, de houding van de gemeentelijke autoriteiten en de rol en betekenis van geruchten zijn nog nooit aan nader onderzoek onderworpen geweest. De betekenis die de ramp in het huidige Nijmegen nog heeft, is echter sterk gekleurd door die naoorlogse geschiedenis, zozeer dat het de vraag is of zinvol onderzoek naar het bombardement überhaupt nog mogelijk is zonder deze geschiedenis erbij te betrekken. 4. Nieuwe invalshoeken in de studie van de luchtoorlog. Ten slotte een wat afgeleid punt, dat voor de gebeurtenissen op 22/2 van geen enkel direct belang is. Wel echter voor de hedendaagse onderzoeker die een bijdrage wil leveren aan de geschiedschrijving van de geallieerde luchtoorlog. Wie de ontwikkelingen in dit vakgebied beziet, stuit in de recente literatuur op nieuwe invalshoeken. Veel meer dan vroeger wordt 29
Dit artikel bestrijkt de periode tot mei 1943. Het aangekondigde vervolg over de periode vanaf juni 1943 is er door het vroegtijdige overlijden van Korthals Altes niet meer gekomen.
13
thans de vraag gesteld naar nut en noodzaak van het strategisch bombarderen en naar de morele toelaatbaarheid van de luchtaanvallen op Duitse steden met het doel de mensen murw te maken en het moreel van de Duitse bevolking te breken (zogeheten morale bombing). Heeft deze systematische verwoesting het einde van de oorlog bespoedigd, of speelde wraak, interne machtstrijd in de militaire top en blind doorgaan op een eenmaal ingeslagen weg eveneens een rol?30 In de naoorlogse periode is de aandacht gaandeweg verlegd van strategische en militaire aspecten van de luchtoorlog naar de meer menselijke aspecten, waardoor ruimte ontstond voor dit soort vragen, eerst in de Engelstalige literatuur, nu na circa zestig jaar ook in Duitsland, waar het aan de orde stellen van deze kwestie tevens het karakter van een taboedoorbreking had.31 De grotere aandacht voor de gevolgen van de bombardementen voor de burgerbevolking heeft de kloof tussen Duitsland en andere getroffen landen verkleind. Een gezamenlijke herdenking van de geallieerde bombardementen behoort nu tot de mogelijkheden.32
Conclusies en aanbevelingen De conclusies van het bovenstaande kunnen als volgt worden samengevat: Met betrekking tot het bestaande onderzoek luidt de conclusie dat dit afdoende en van goede kwaliteit is. Over de dag zelf is voldoende kennis voorhanden. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat deze kennis voor de Nijmeegse bevolking en andere geïnteresseerden bijzonder slecht beschikbaar is. Een grote hoeveelheid Engelstalige en Duitse vakliteratuur bevindt zich in gespecialiseerde bibliotheken. Het enige boek dat specifiek ingaat op de gebeurtenissen van die dag en dat ook gericht is op een groter publiek, De fatale aanval van Brinkhuis, is niet meer in de handel. Zelfs antiquarisch is het uitverkocht. In deze situatie komt in 2005 een lichte verbetering door de verschijning van een nieuw boek met verhalen van ooggetuigen en nabestaanden (Janssen) en een Nederlandstalige publicatie over Operatie Argument (Thuring en Hey, uitgegeven door het Bevrijdingsmuseum Groesbeek). Deze laatste publicatie is echter geschreven van en voor specialisten en zal, net als eerdere brochures van de Historische Commissie, niet geschikt zijn om een groot publiek te bedienen. Dit betekent dat iemand die in 2005 een boekwinkel in Nijmegen inloopt omdat hij wat meer van de geschiedenis van zijn stad wil weten, alleen kan worden geïnformeerd over de slachtofferkant (Janssen, 2005). Met betrekking tot de vraag of nieuw onderzoek als een zinvolle aanvulling kan worden beschouwd, luidt het antwoord: Nee, voor zover het gaat om de toedracht van het bombardement. Sinds de verschijning van De fatale aanval staat vast dat het bombardement op Nijmegen een vergissingsbombardement is geweest. Aan die conclusie valt niet meer te tornen. Het is niet uit te sluiten dat er hier of daar nog wat nieuw materiaal wordt gevonden, maar dat zal het bestaande beeld niet meer veranderen. Wat betreft de twee open vragen geldt dat nader 30
Voor een recente bijdrage aan de discussie zie Buruma, 2004.
31
Zie in het bijzonder het werk van Friedrich, 2002.
32
Zie bijvoorbeeld de tentoonstelling in het Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945 (Groesbeek) in de eerste helft van 2004: ‘Bommen op ons huis. Bombardementen op Nijmegen, Arnhem en de Niederrhein’.
14
onderzoek naar de laagvliegers mogelijk is, maar dit kan eigenlijk niet meer als zinvol worden beschouwd. Nader onderzoek naar de reacties op het bombardement in Londen is evenmin vereist. Ja, voor zover het gaat om de receptiegeschiedenis van het bombardement. Op dit punt is nog geen enkel onderzoek gedaan en dit kan dus zonder enig voorbehoud als een zinvolle aanvulling worden beschouwd. Aanbevelingen Uit de geconstateerde slechte beschikbaarheid van kennis over 22/2 vloeit voort dat de verschijning van een toegankelijke publicatie over het bombardement aanbeveling verdient. Daarbij kan men al dan niet gehoor geven aan de conclusie over de wenselijkheid van nieuw onderzoek op het gebied van de receptiegeschiedenis. Al met al dienen zich drie mogelijkheden aan: 1. Een heruitgave van Brinkhuis (1984). 2. Een Brinkhuis-plus: de oude tekst voorzien van een nieuwe inleiding en een epiloog over de naoorlogse geschiedenis van het bombardement. 3. Een toegankelijke publicatie, gebaseerd op bestaand onderzoek en aangevuld met nieuw receptie-onderzoek naar de naoorlogse jaren. Ook de literatuur van na 1984 kan hierin worden verwerkt.
Bijlagen: 1. Overzicht activiteiten van Luftwaffe-eenheden op 22 februari 1944 (John Manrho).
15
Verantwoording Ten behoeve van dit vooronderzoek is materiaal geput uit drie verschillenden bronnen. Literatuur Literatuuronderzoek voorzag in: - Informatie over het bombardement op Nijmegen, Operatie Argument en de luchtoorlog in West-Europa. - Logboeken, kronieken en war diaries van USAAF, RAF en Luftwaffe. - Monografieën over diverse Amerikaanse, Engelse en Duitse bombardements- en jachteenheden. - Biografieën, dagboeken en memoires van personen in Londen die met de geallieerde luchtaanvallen op ons land te maken hadden (Koningin Wilhelmina en de leden van de zgn. bombardementen commissie). De geraadpleegde titels zijn opgenomen in de literatuurlijst. Ik heb hiervoor gebruik gemaakt van: de Universiteitsbibliotheek Amsterdam alsmede de bibliotheken van het Gemeentearchief Nijmegen, de Sectie Luchtmachthistorie (Den Haag), het Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945 (Groesbeek) en het Niod (Amsterdam). Archieven In vergelijking met de tijd (begin jaren tachtig) waarin Alfons Brinkhuis zijn onderzoek verrichtte, is de situatie wat betreft archiefonderzoek eenvoudiger geworden. Ten eerste zijn er meer bronnen uitgegeven. Zo zijn de vliegbewegingen van zowel de Bomber Command als de Fighter Command van de RAF in gepubliceerde War Diaries te raadplegen zonder dat er nog archiefonderzoek aan te pas hoeft te komen. Ten tweede is de archiefwereld overzichtelijker geworden vanwege de concentratie van materiaal. Zo hoeven bijvoorbeeld het Instituut voor Maritieme Historie en het Centraal Archieven Depot (ministerie van Defensie) niet langer afzonderlijk bezocht te worden. Het relevante materiaal (respectievelijk de rapporten van marine-attaché C. Moolenburgh en het archief van het departement in oorlogstijd) is inmiddels overgebracht naar het Nationaal Archief. Ook in het buitenland is de situatie vereenvoudigd. Toen Brinkhuis in het begin van de jaren negentig op verzoek van De Gelderlander Washington bezocht voor een vervolgonderzoek, kon hij in de National Archives alleen materiaal over de 8ste Luchtmacht bestuderen. Spullen van de 9de Luchtmacht bevonden zich toen nog in het Albert F. Simpson Historical and Research Centre op Maxwell Air Force Base in Montgomery, Alabama (huidige naam: Air Force Historical Research Agency). Mensen van de Ohio University verrichtten hier in 1994 een apart onderzoek. Voor de huidige onderzoeker is al het materiaal in origineel dan wel op microfiche in Washington te raadplegen. In Duitsland is het archief van de Luftwaffe na de eenwording geconcentreerd in het Bundesarchiv/Militärarchiv in Freiburg. In diverse archieven raadpleegde ik de volgende collecties: * Gemeentearchief Nijmegen - Collectie Brinkhuis - Collectie Uijen * Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (Amsterdam) - Doc II 580 (Nijmegen); Doc II 116A (Bombardementen, geallieerde) - Collectie Mr. J.M. Kielstra (187d) - Collectie Dagboeken en Egodocumenten - Ministerie van Oorlogvoering 1943-1945 (218)
16
- Ministerie van Oorlog 1940-1945 (226a) - Bureau Inlichtingen, Londen 1940-1945 (226b) - P.S. Gerbrandy 1940-1945 (236a) - F.S. Roosevelt (217) - Verslag van de Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 * Nationaal Archief (Den Haag) - Ministerraad (2.02.05.02) - Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk (AOK) en Algemene Zaken (AZ): kabinet van de Minister-President (KMP) (2.03.01) - Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief) (2.05.80) - Ministerie van Defensie (later Oorlog) in Londen (2.13.71) - Kabinet der Koningin (2.02.14 en 2.02.18) - Nederlands Gezantschap/ambassade in Londen (2.05.44) - Nederlandse vertegenwoordiger bij de gezamenlijke stafchefs in Washington (2.12.36) - Persoonlijk archief prof. mr. P.S. Gerbrandy (2.21.068) - Persoonlijk archief van luitenant-admiraal J.Th. Furstner (2.12.46) - Archief van E.N. van Kleffens (2.05.86) * National Archives Washington - Mission Folders van de 20ste en de 55ste Fighter Group - De VIIIth Fighter Command Narrative of Operations voor 22/2/44. Deskundigen Een aantal van de door mij geraadpleegde deskundigen verschafte niet alleen mondelinge informatie maar stelde tevens (archief)documenten en ander materiaal ter beschikking. * Harold Jansen: - Mission Data en Report of Operations (22/2/44) van de 446ste Bomb Group. - Dagevaluatie (Critique – Mission 22 February 1944) van de Headquarters 20th Combat Wing (waartoe behoorden de 93ste, de 446ste en de 448ste Bomb Group). - USAAF European Theater World War 2 Victory Credits (22/2/44). - History of the 20th Fighter Group (22 February 1944). * Gerrit Zwanenburg: - Kopie van het Kriegstagebuch van Luft Kommando Süd (Gilze-Rijen) van 22 februari1944. - Correspondentie met de Air Historical Branch van de RAF uit mei 1981, waarin op verzoek van Zwanenburg de gebeurtenissen van 22/2/44 zijn gereconstrueerd. Deze reconstructie (op basis van de USAAF’s Combat Diary) strookt volledig met wat Brinkhuis in 1984 zou schrijven, en Zwanenburg zelf in 1993. * Rob van den Nieuwendijk: Kopieën van de rapporten van Moolenburgh uit het Instituut voor Maritieme Historie (thans aanwezig in het Nationaal Archief). * Een aantal leden van de Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945 (Peter Grimm, Ivo de Jong, John Manrho en Jaap Woortman) verleende belangrijke hulp door op basis van eigen kennis en bronnenmateriaal het probleem van de laagvliegers tot klaarheid te brengen. De correspondentie per e-mail die hierover is gevoerd, bevindt zich in mijn bezit. De gevolgtrekkingen zijn in dit rapport verwerkt (zie in het bijzonder bijlage 1). * G. Thuring verleende inzage in een nog te verschijnen brochure over Operatie Argument waarin de gebeurtenissen in Big Week van dag tot dag worden gereconstrueerd. Op verzoek zette Thuring bovendien een aantal argumenten uiteen die de overtuiging schragen dat er van laag vliegende toestellen op 22/2/44 geen sprake kan zijn.
17
Literatuur Bak, Leendert, Het vuur van de vergelding. De geschiedenis van de luchtoorlog boven West-Europa 1939-1945. Baarn 1986. Balke, Ulf, Der Luftkrieg in Europa. Die operativen Einsätze des Kampfgeschwaders 2 im Zweiten Weltkrieg (Teil 2). Koblenz, 1990. Brinkhuis, Alfons E., De fatale aanval. 22 februari 1944. Opzet of vergissing? Weesp, 1984. Buruma, Ian, The destruction of Germany (bespreking van Jörg Friedrich). The New York Review of Books, Vol.51 nr.16 (21 oktober 2004). Craven, Wesley Frank en James Lea Cate (red.), The Army Air Forces in World War II. Vol.3: Europe: Argument to V-E Day January 1944 to May 1945. Chicago etc., 1951. Crombag, H.F.M. en H.L.G.J. Merckelbach, Hervonden herinneringen en andere misverstanden. Amsterdam, 1996. Driever, Jan en Marilou van der Heijden, Voorbij maar niet vergeten. Herinneringen van Nijmegenaren aan de Tweede Wereldoorlog. Nijmegen, 1984. Fasseur, Cees, Wilhelmina – Krijgshaftig in een vormeloze jas. Amsterdam 2003 [2001]. Foreman, John, Fighter Command War Diaries. Walton-on-Thames, 2002. Freeman, Roger A., The mighty Eigth: units, men and machines. A history of the U.S. 8th Army Air Force. Londen, 1970. Freeman, Roger A., Mighty Eigth War Diary. Londen etc., 1981 Friedrich, Jörg, De brand. De geallieerde bombardementen op Duitsland, 1940-1945. Amsterdam, 2004 [2002]. Gerbrandy, P.S., Eenige hoofdpunten van het regeeringsbeleid in Londen gedurende de oorlogsjaren 1940-1945. Den Haag, 1946. ‘H.J.’, Hoe de Luftwaffe vóór D-dag werd uitgeschakeld. De Nieuwe Eeuw (31 maart 1945). Infield, Glenn, Big Week! Los Angeles, 1974. Jansen, Ab A., Sporen aan de hemel. Kroniek van een luchtoorlog 1943-1945. Baarn, 1979-1981, 3 dln. Jansen, Harold E., The history of the 446th bomb group. Rijswijk, 1989. Karter, Kit C. en Robert Mueller, The Army Air Forces in World War II. Combat Chronology 19411945. Alabama, 1973. Kersten, A.E. (bew.), Londense dagboeken van Jhr.ir. O.C.A. van Lidth de Jeude. Band 2: januari 1943-mei 1945. Den Haag, 2001. Kleffens, E.N. van, Belevenissen (deel 2: 1940-1958). Alphen aan den Rijn, 1983. Korthals Altes, A., Luchtgevaar. Luchtaanvallen op Nederland 1940-1945. Amsterdam, 1984.
18
Korthals Altes, A., ‘Londen’ en de luchtaanvallen op ons land. Bulletin 1939-1945, nr.124 (8 april 1988), 2-10. Lammerts van Bueren, A, De verwoesting van een oude keizersstad. Oorlogsrampen over Nijmegen 1940-1945. Nijmegen z.j. McCabe, Doug, Research Report Accidental Bombing incident Nijmegen, 22 February 1944. (1994). Gemeentearchief Nijmegen, Collectie Brinkhuis; ook aanwezig bij de Sectie Luchtmachthistorie in de documentatiemap ‘Nijmegen’). Middlebrook, Martin en Chris Everitt, Bomber Command War Diaries. Leicester, 1996 [1985]. Murphy, Charles J.V., The unknown battle. Life (16 oktober 1944). Ramsey, Winston G. (red.), The blitz then and now. Vol.3: May 1941 - May 1945. Londen, 1990. Rust, Kenn C., The 9th Air Force in World War II. Fallbrook, 1970. Second Tactical Air Force Daily Log (band januari-april 1944). Thuring, G. en J.A. Hey, Operation ‘Argument’, 19-26 februari 1944. De luchtaanvallen op de nazivliegtuigindustrie in de ‘Big Week’. (Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945, Historische Brochure nr.8). Ongepubliceerd manuscript, te verschijnen in 2005. Uijen, A.F., 22 Februari 1944. Kanttekeningen en aanvullingen. Numaga, 24 (1977) nr.1, 7-15. Uijen, A. F., De hulpverlening na het bombardement van Nijmegen op 22 februari 1944. Numaga, 31 (1984) nr.3, 62-78. Woerkom, M. van, En toen vielen de bommen. Herinneringen aan het bombardement op Nijmegen 22 februari 1944. Nijmegen, 1994. Zwanenburg, Gerrit J., En nooit was het stil … Kroniek van een luchtoorlog. Koninklijke Luchtmacht, z.j. [1993], deel 2.
Geraadpleegde personen Frank Keverling Buisman (Directeur Gelders Archief) Alfons E. Brinkhuis (Auteur van De fatale aanval) Remieg Aerts (Hoogleraar Politieke Geschiedenis, Radboud Universiteit Nijmegen) Rolf de Winter en Erwin van Loo (Hoofd resp. medewerker van de Sectie Luchtmachthistorie van de Koninklijke Luchtmacht) Wim Mastenbroek (Gemeentearchief Nijmegen) Bart Janssen (Auteur van boek met ooggetuigenverslagen, te verschijnen in februari 2005) David Barnouw (NIOD) Wiel Lenders (Directeur Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945) Frank van den Bergh (Historisch documentalist Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945) T. van Woerkom (Amateur-historicus en vertolker van de opvatting dat Nijmegen opzettelijk werd gebombardeerd) G. Thuring (Historische Commissie van het Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945) Rob van den Nieuwendijk (Militair historicus op het gebied van luchtaanvallen) Gerrit Zwanenburg (Auteur van En nooit was het stil …)
19
Harold E. Jansen (Auteur van The history of the 446th bomb group) J. Hey (Historische Commissie van het Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945) Marijke van Faassen (Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, project ‘Documenten betreffende de buitenlandse politiek van Nederland’ over de jaren 1940-1945) Peter Grimm, Ivo de Jong, John Manrho, Jaap Woortman (Leden van de Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945) Cees Fasseur (Biograaf van koningin Wilhelmina)
20
Advies Begeleidingscommissie Bombardement Nijmegen 1944
Beraadslagingen van de commissie De leden van de Begeleidingscommissie Bombardement Nijmegen 1944 zijn in 2004 viermaal in vergadering bijeen geweest. 1. Op 17 juni 2004 heeft de Begeleidingscommissie in enge zin (met alleen de wetenschappelijke experts van het NIOD en de Koninklijke Luchtmacht) een voorbespreking gehouden over de wetenschappelijke en organisatorische uitgangspunten van het vooronderzoek. 2. Op 18 juni 2004 zijn de door de wetenschappelijke experts geformuleerde uitgangspunten in de voltallige Begeleidingscommissie besproken. • Het NIOD toonde zich bereid om de uitvoering van het vooronderzoek op zich te nemen; de commissie heeft het vooronderzoek vervolgens aan het NIOD gegund. • De op 17 juni besproken uitgangspunten zijn verwerkt in een onderzoeksopzet die op 17 augustus 2004 schriftelijk door het NIOD werd geaccepteerd. Naast de wetenschappelijke criteria waaraan de onderzoeksrapportage diende te voldoen en de door de onderzoeker te volgen procedures bevatte de onderzoeksopzet de onderzoeksvragen die in het collegevoorstel van 21 april 2004 (nr. 1.2) waren geformuleerd. 3. Op 1 oktober 2004 is het concept-verslag van de door het NIOD aangezochte onderzoeker, Dr. Annet Mooij, in de Begeleidingscommissie besproken. De commissie concludeerde tijdens deze bespreking dat: • Onderzoek in Amerikaanse en Britse archieven niet opportuun is, aangezien deze bronnen als voldoende onderzocht kunnen worden beschouwd en verder onderzoek niet zal leiden tot fundamenteel nieuwe inzichten. • De resterende onderzoekstijd zou worden besteed aan enerzijds het overzicht van bronnen van de bij het bombardement betrokken personen, organisaties en partijen en anderzijds aan de mysterieuze ‘laagvliegers’, die ten tijde van het bombardement zouden zijn gesignaleerd. • Er een wetenschappelijke uitdaging ligt in het aspect van de receptiegeschiedenis van het bombardement. 4. Op 5 november 2004 is het eindverslag van Dr. Annet Mooij in de Begeleidingscommissie besproken. De commissie concludeerde tijdens deze bespreking dat: • Het rapport diende te worden aangevuld met een overzicht van de queeste, waaruit blijkt wat het werkplan was en in welke volgorde het onderzoek heeft plaatsgevonden. • Het rapport diende te worden aangevuld met een overzicht van bronnen van de bij het bombardement betrokken personen, organisaties en partijen, inclusief de bronnen die niets hebben opgeleverd. • Dat er nauwelijks ooggetuigenverslagen bestaan van vlak na het bombardement over laagvliegers. • Dat onderzoek in Duitse archieven naar de vraag of de laagvliegers mogelijk Duitse toestellen waren, niet opportuun is.
Adv-Begeleidingscie.doc
1
Vragen gesteld door college B&W Na de beëindiging van haar beraadslagingen, kan de Begeleidingscommissie op de onderzoeksvragen die in het collegebesluit dd. 21 april 2004 zijn geformuleerd, als volgt antwoorden: 1. Er moet worden achterhaald of er reeds eerder onderzoek naar het bombardement is gedaan. Wij weten dat dit zo is, maar hoe intensief en grondig is dit gebeurd? En zijn de bronnen en feiten altijd goed geïnterpreteerd? De Begeleidingscommissie is tot de conclusie gekomen dat er reeds eerder en grondig onderzoek is gedaan naar het bombardement en dat het merendeel van de auteurs veelal onafhankelijk van elkaar tot dezelfde conclusies is gekomen. Met name Alphons Brinkhuis heeft in 1984 met zijn publicatie De fatale aanval een gedegen onderzoek afgeleverd, alhoewel hij zich in het geval van de laagvliegers wellicht teveel heeft geconcentreerd op de veronderstelling dat het hier geallieerde vliegtuigen betrof. De literatuur over het bombardement van na 1984 wijkt niet af van de in eerdere publicaties getrokken algemene conclusies. 2. Zijn alle bronnen, die overgeleverd zijn, in de onderzoeken betrokken? Zijn alle bronnen (volledig) openbaar? Waren ze dat ook ten tijde van eerder onderzoek? Zijn er nog nieuwe bronnen te traceren? In het onderzoeksrapport is als bijlage opgenomen een verantwoording van de geraadpleegde literatuur, archieven en deskundigen. Hieruit (en uit de analyse van Dr. Annet Mooij in het rapport) blijkt volgens de Begeleidingscommissie dat de bronnen uit de Verenigde Staten, GrootBrittannië en Duitsland als voldoende onderzocht beschouwd mogen worden. In Nederland zijn geen tot dusver onbekende bronnen aangetroffen die nieuw licht op de zaak werpen. Naar mening van de Begeleidingscommissie is voldoende onderzocht of er nog niet getraceerde bronnen bestaan. De commissie is ervan overtuigd dat als er nog onbekende bronnen bestaan, deze zullen passen in het bestaande wetenschappelijke kader en de huidige visie op het bombardement niet meer zullen veranderen. 3. Kan de reeds bekende informatie (en mogelijk de nieuw getraceerde informatie) worden geherinterpreteerd als wij die houden tegen de op dit moment bekende context (bijvoorbeeld over het functioneren van de bevelvoering) van de Tweede Wereldoorlog? Er is in de ogen van de Begeleidingscommissie geen aanleiding om de reeds bekende informatie te herinterpreteren in het licht van de op dit moment bekende context van de Tweede Wereldoorlog. 4. Komen er naar verwachting in de toekomst nog bronnen in de openbaarheid die meer licht op deze kwestie kunnen werpen? Er is naar mening van de Begeleidingscommissie geen reden om aan te nemen dat er in de toekomst nog bronnen in de openbaarheid komen, die meer licht op de gebeurtenissen op en rond 22 februari 1944 kunnen werpen. Er zijn geen als geheim of vertrouwelijk geclassificeerde documenten gevonden die pas in de toekomst openbaar worden. 5. Wat is de verwachting van de uitkomst van het vooronderzoek en een eventueel vervolgonderzoek en wat zijn de kosten die daarmee gemoeid zijn?
Adv-Begeleidingscie.doc
2
De Begeleidingscommissie verwacht dat als er een fundamenteel wetenschappelijk vervolgonderzoek wordt opgestart, de voornaamste bevindingen niet anders zullen zijn dan de conclusies die Brinkhuis en de andere auteurs reeds eerder hebben getrokken. Financiering van een dergelijk onderzoek is niet opportuun.
Conclusie Naar aanleiding van het vooronderzoek van Dr. Annet Mooij en de conclusies van haar onderlinge beraadslagingen is de Begeleidingscommissie de mening toegedaan dat het starten van een allesomvattend en fundamenteel wetenschappelijk vervolgonderzoek niet opportuun is. Wel is er een duidelijke behoefte aan informatie over deze gebeurtenis en de impact ervan op de bevolking. Hierin kan nu niet worden voorzien, aangezien het meest complete onderzoek, De fatale aanval van Alphons Brinkhuis, in de boekhandel en ook antiquarisch uitverkocht is. Tevens meent de Begeleidingscommissie dat er op één bepaald aspect van het bombardement een kans ligt voor wetenschappelijk onderzoek. Het betreft de ‘receptiegeschiedenis’, waarmee de commissie doelt op het omgaan in Nijmegen met de gevolgen van het bombardement in de 60 jaar die sinds 22 februari 1944 zijn verstreken. Enerzijds is dit terrein tot nu toe onderbelicht geweest en zijn hierover tot op heden geen wetenschappelijke publicaties verschenen. Anderzijds is er in Nijmegen meer afstand tot het verleden ontstaan, waardoor het bombardement en de gevolgen ervan openlijker en beter bespreekbaar zijn geworden. Er bestaat een grote behoefte aan informatie bij de Nijmeegse bevolking; de commissie is ervan overtuigd dat in die behoefte kan worden voorzien door middel van het uitvoeren van een onderzoek naar de receptiegeschiedenis over de periode 1944-2004.
Advies De Begeleidingscommissie adviseert het college B&W om een onderzoek te laten verrichten naar de receptiegeschiedenis van het bombardement en dit onderzoek in te bedden in een publicatie die tevens een beeld geeft van de gebeurtenissen op 22 februari 1944. De commissie ziet hiertoe twee mogelijkheden. 1. Een toegankelijke publicatie over de gebeurtenissen van en na het bombardement gedurende de periode 1944-2004, waarin opgenomen het voorliggende vooronderzoek, de bestaande onderzoeken naar het bombardement en een onderzoek naar de receptiegeschiedenis. 2. Een heruitgave van De fatale aanval, aangevuld met de resultaten van het voorliggende vooronderzoek en een onderzoek naar de receptiegeschiedenis. Van deze twee keuzes leeft bij de Begeleidingscommissie een duidelijke voorkeur voor optie nr. 1. Ad 1. Tijdens het vooronderzoek is de commissie gebleken dat De fatale aanval van Alphons Brinkhuis kan worden beschouwd als het standaardwerk over het bombardement. De publicatie dateert echter uit 1984 en is qua vormgeving en vraagstelling verouderd, niet in de zin van achterhaald, maar in de zin van gedateerd. Na Brinkhuis hebben zich nog diverse auteurs met het bombardement beziggehouden. Een toegankelijke publicatie met bronvermelding zou enerzijds alle tot op heden verrichte onderzoeken tot een synthese kunnen bundelen; zodoende zal in deze publicatie de laatste stand van zaken van de
Adv-Begeleidingscie.doc
3
wetenschap in beeld worden gebracht. Anderzijds zal het kunnen dienen als inbedding voor het vooronderzoek en het onderzoek naar de receptiegeschiedenis, waarmee de publicatie naar een hoger wetenschappelijk niveau wordt getild. Zoals gezegd is er nog niet eerder onderzoek naar de receptiegeschiedenis verricht. De Begeleidingscommissie is ervan overtuigd dat een toegankelijke publicatie met bronvermelding de Nijmeegse burger zal aanspreken en eventuele andere onderzoekers, die nader onderzoek willen plegen, van een onontbeerlijke handleiding zal voorzien. Ad 2. Een andere optie is om De fatale aanval van Brinkhuis opnieuw uit te geven. Het valt te betreuren dat Brinkhuis zijn onderzoek niet heeft geannoteerd, maar tijdens het vooronderzoek is herhaaldelijk gebleken dat het hier gaat om een gedegen historisch onderzoek, waarvan de conclusies op dit moment nog niets aan geldigheid hebben ingeboet. De Begeleidingscommissie is van mening dat deze publicatie, die zoals gezegd niet meer in de handel en zelfs niet meer bij antiquariaten verkrijgbaar is, een groter lezerspubliek verdient. Om de heruitgave van Brinkhuis een modern en wetenschappelijk cachet te geven is het verder onontbeerlijk dat de heruitgave dient te worden aangevuld met de resultaten van het vooronderzoek en met onderzoek naar de receptiegeschiedenis van het bombardement zoals reeds onder ad 1 is vermeld. De Begeleidingscommissie concludeert uit het vooronderzoek dat een onderzoek naar de receptiegeschiedenis, de wijze waarop men in Nijmegen is omgegaan met de gevolgen van het bombardement, enerzijds wetenschappelijk van aard is en anderzijds van groot belang ter informering van de Nijmeegse bevolking.
Mogelijke vervolgopdracht De reikwijdte van de receptiegeschiedenis is in de ogen van de Begeleidingscommissie dermate beperkt, dat het niet past in het wetenschappelijk onderzoeksprogramma van de Radboud Universiteit Nijmegen. Het NIOD en het Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945 hebben te kennen gegeven dat het receptiegeschiedenisonderzoek goed in hun onderzoeksveld past, maar dat de financiën hiervoor elders moeten worden gezocht. Voor de Sectie Luchtmachthistorie heeft het onderwerp te weinig binding met haar onderzoeksveld. Het is aan de gemeente Nijmegen of ze voor het onderzoek naar de receptiegeschiedenis een of meerdere instellingen de opdracht geeft, danwel aan een individuele onderzoeker. Wanneer een of meer instellingen gezamenlijk het onderzoek gaan uitvoeren, is het aanbevelenswaardig dat deze instellingen dan ook de selectie van de onderzoeker en de wetenschappelijke begeleiding voor hun rekening nemen. Het college B&W dient er rekening mee te houden dat het vervaardigen van een toegankelijke publicatie (optie 1) ongeveer 18 maanden in beslag zal nemen; de heruitgave met aanvullend receptiegeschiedenisonderzoek (optie 2) zal ongeveer 8 maanden duren. Indien het college B&W besluit om het advies van de Begeleidingscommissie op te volgen, is de commissie bereid om als vervolgopdracht •
De financieringsmogelijkheden voor beide opties te onderzoeken: - een toegankelijke publicatie over 1944-2004 met de huidige stand van de wetenschap, het vooronderzoek en een onderzoek naar de receptiegeschiedenis óf
Adv-Begeleidingscie.doc
4
-
•
een herdruk van Brinkhuis aangevuld met het vooronderzoek en een receptiegeschiedenisonderzoek Een of meerdere geschikte onderzoeksinstellingen, een onderzoeker en een uitgever te selecteren en zowel wetenschappelijk als organisatorisch te begeleiden.
Ter afsluiting zij hier nogmaals vermeld dat de Begeleidingscommissie haar voorkeur uitspreekt voor advies 1, het laten vervaardigen van een toegankelijke publicatie met bronvermelding.
Nijmegen, 3 december 2004
De voorzitter van de Begeleidingscommissie Bombardement Nijmegen 1944,
Prof. Dr. F. Keverling Buisman
Adv-Begeleidingscie.doc
5
Bijlage Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, bijeen in zijn vergadering van 13 juli 2004, overwegende dat het stadsbestuur een krachtig signaal wil afgeven door het laten verrichten van een fundamenteel vooronderzoek naar het bombardement van Nijmegen op 22 februari 1944, besluit: 1. in te stellen een commissie als bedoeld in artikel 84 van de Gemeentewet, 2. vast te stellen de navolgende regeling omtrent de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van deze commissie. Regeling Begeleidingscommissie (Voor-)onderzoek Bombardement Nijmegen 22 februari 1944 Artikel 1 Begrippen Deze regeling verstaat onder: a. het college: het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen; b. de raad: de gemeenteraad van Nijmegen; c. het bombardement: het bombardement op Nijmegen dat plaatsvond op 22 februari 1944 Artikel 2: Taak 1. De commissie heeft tot taak het college van advies te dienen over de vraag of een fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar de gebeurtenissen op 22 februari 1944 een zinvolle aanvulling kan zijn op reeds bestaand onderzoek. 2. Deze commissie is genaamd: Begeleidingscommissie (Voor-)onderzoek Bombardement Nijmegen 22 februari 1944. Zij wordt in deze regeling aangeduid als ‘Begeleidingscommissie’. Artikel 3: Samenstelling De Begeleidingscommissie bestaat uit minimaal 5 en maximaal 7 leden, benoemd door het college. De commissie kent één in functie benoemd lid, te weten de voorzitter. Artikel 4: Ambtelijk secretaris 1. De Begeleidingscommissie wordt bijgestaan door een door het college aan te wijzen ambtenaar die tevens als secretaris optreedt. 2. De secretaris fungeert als projectleider van de projecten en heeft in de vergaderingen van de Begeleidingscommissie een adviserende stem.
Artikel 5: Informatieverstrekking en communicatie 1. De Begeleidingscommissie is bevoegd om, voor zover dit nodig is, van burgers (en instellingen) ontvangen brieven te beantwoorden. 2. De secretaris wijst een beleidsambtenaar aan als aanspreekpunt voor de communicatie met de Begeleidingscommissie.
Artikel 6:
Advisering
1
1.
De Begeleidingscommissie geeft inhoud aan de onderstaande projectdoelstellingen:
I.
Onderzoeken of er voldoende bronnen beschikbaar zijn om in de nabije toekomst een wetenschappelijk onderzoek te kunnen verrichten. a. Zij formuleert en stelt de definitieve onderzoeksopzet vast voor het vooronderzoek b. Zij selecteert (een) geschikte onderzoeker(s) of een onderzoeksinstelling voor het uitvoeren van het vooronderzoek c. Zij rapporteert over de resultaten aan het college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen met als portefeuillehouder de burgemeester
II.
Indien het resultaat onder I positief is, zal de Begeleidingscommissie de volgende zaken aanleveren: a. de formulering van de wetenschappelijke onderzoeksopzet voor het vervolgonderzoek; b. de selectie van een of meerdere onderzoekers; c. een globale kostenberekening en suggesties t.a.v. mogelijkheden voor financiering
2. De begeleidingscommissie brengt haar advies uit binnen 6 maanden na het raadsbesluit.
Artikel 7: Werkwijze 1. De Begeleidingscommissie maakt gebruik van de expertise en het netwerk van haar leden. 2. De Begeleidingscommissie kan onderzoek laten plegen in o.a. de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Nederland. Hiervoor kunnen deskundigen worden aangetrokken.
Artikel 8: Vergaderingen en geheimhouding 1. De Begeleidingscommissie komt minimaal 4 maal bijeen om het vooronderzoek te realiseren. 2. De secretaris belegt de vergaderingen. Hijj draagt er zorg voor dat de oproepingen ruimschoots vóór de vergaderingen aan de leden worden verzonden. De oproepingen vermelden datum, tijd, plaats en te behandelen onderwerpen onder toezending van alle relevante stukken. 3. De vergaderingen vinden plaats op Het Archief Nijmegen, Centrum voor Stads- en Streekhistorie Nijmegen. 4. De vergaderingen van de Begeleidingscommissie zijn besloten , tenzij de commissie in voorkomend geval anders beslist.
Artikel 9: Evaluatie Tijdig voor het einde van een zittingsperiode van de raad brengt de Begeleidingscommissie aan het college verslag uit van haar werkzaamheden. Het college legt dit verslag, zo nodig voorzien van zijn standpunt, voor aan de raad.
Artikel 10: Faciliteiten Het college stelt op basis van een door de Begeleidingscommissie ingediende begroting faciliteiten en financiële middelen ter beschikking om de activiteiten van de Begeleidingscommissie mogelijk te maken. Artikel 11:
Slotbepalingen
2
1. Deze regeling wordt aangehaald als ‘Regeling Begeleidingscommissie (Voor-) onderzoek Bombardement Nijmegen 22 februari 1944’. 2. Deze regeling treedt in werking op de dag na de bekendmaking. Aldus door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen vastgesteld in zijn vergadering van 13 juli 2004.
3
Collegevoorstel Advies: Niet openbaar
Onderwerp
Vooronderzoek naar bombardement 22 februari 1944
Programma / Programmanummer
IBW-nummer
Externe betrekkingen / 2320
n.v.t.
Portefeuillehouder
G. ter Horst Samenvatting De Begeleidingscommissie Bombardement heeft vastgesteld dat fundamenteel wetenschappelijk onderzoek geen zinvolle aanvulling kan zijn op reeds bestaand onderzoek. De commissie geeft twee adviezen, ten eerste het realiseren van een toegankelijke publicatie, waarin het eindrapport van het vooronderzoek, alle bestaande onderzoeken naar het bombardement en een nieuw receptiegeschiedenisonderzoek worden opgenomen. Ten tweede de herdruk van De fatale aanval van A. Brinkhuis, gecombineerd met het vooronderzoek en de nieuwe receptiegeschiedenis. De commissie biedt aan om in de komende zes maanden voor beide adviezen de externe financieringsmogelijkheden in kaart te brengen. Het Archief stelt voor om de resultaten van het vooronderzoek en De fatale aanval zowel in papieren als digitale vorm zo snel mogelijk beschikbaar te stellen aan de burgers.
Directie/afdeling, ambtenaar, telefoonnr.
Voorstel om te besluiten We adviseren u om te besluiten:
Directies
1. 2.
3.
4.
5.
6.
7.
Akkoord te gaan met de conclusie van de Begeleidingscommissie dat fundamenteel wetenschappelijk onderzoek niet opportuun is. De resultaten van het vooronderzoek en het voorliggende collegebesluit bekend te maken tijdens een perspresentatie en een publiekspresentatie zoals geformuleerd in paragraaf 6. Om Het Archief de opdracht te geven om het rapport vooronderzoek aan geïnteresseerden beschikbaar te stellen, zowel in papieren als digitale vorm (bijvoorbeeld door publicatie via de website). Om Het Archief de opdracht te geven om uit te zoeken hoe de publicatie De fatale aanval op korte termijn aan een groot publiek beschikbaar kan worden gesteld (bijvoorbeeld door publicatie via de website en in papieren vorm). Om de Begeleidingscommissie de opdracht te geven om, conform de oorspronkelijke opdracht, de externe financieringsmogelijkheden voor beide adviezen uit te werken. Hierbij dient de commissie er uitdrukkelijk rekening mee te houden dat het gemeentelijk budget nihil zal zijn. Hiermee wordt tegelijkertijd het instellingsbesluit van de commissie geacht met zes maanden verlengd te zijn. Om de Begeleidingscommissie opdracht te geven om, als het onderzoek financieel haalbaar blijkt te zijn, een geschikte onderzoeksinstelling, onderzoeker en uitgever te selecteren. Om de Raad na de perspresentatie per brief te informeren over de resultaten van het vooronderzoek en het voorliggende collegebesluit.
¨ Besluitvorming aan de Raad ¨ Formele advisering van de Raad Besluit B&W d.d. 14 december 2004
X Conform advies ¨ Aanhouden ¨ Anders, nl.
nummer: 1.41
NA20, W. Mastenbroek, 2286 Datum ambtelijk voorstel
18 november 2004 Registratienummer
4.23636
Paraaf akkoord
Datum
Verantwoordelijke directie: Controller DIW R. van Wamel mw. drs. C.C. van de r Woude, NA00
Directeur R. Doedel
Paraaf
Datum
Procescoördinatie
Gemeentesecretaris
Portefeuillehouder
CollegevoorstelBomb2 1dec_.doc