Hier en nu in ver verschiet Utopische reflecties Honoursprogramma Universiteit Twente
Henk Procee (redactie)
University of Twente Honours Programme Press
Hier en nu in ver verschiet Utopische reflecties Honoursprogramma Universiteit Twente
Met bijdragen van: Sophie van Baalen René Fluit Lea Hildebrandt Yori Kamphuis Danny Kappen Katja Müller Alisha Siebold Felix van Urk Thomas Visser Maartje van de Vrugt Anne Wolf Mieke Boon Fokko-Jan Dijksterhuis Miko Elwenspoek Henk Procee
University of Twente Honours Programme Press, 2009
colofon
Inhoudsopgave
Hier en nu in ver verschiet. Utopische reflecties Honoursprogramma Universiteit Twente
Ter introductie Ontwerp: James Jansen Almelo Druk: Algrafo Almelo
Henk Procee Weg van de utopie
4
ISBN: 978-90-365-2883-2 Uitgave: september 2009
De studenten
1
Sophie van Baalen Een wereld zonder zieken
14
René Fluit Technodicee
32
Lea Hildebrandt Het dilemma van perfectie
51
Yori Kamphuis Meer maar minder geld
73
“Ik ben dus wel voor 1984, zo ongeveer” Interview met Tomas Ross door Yori Kamphuis
88
Danny Kappen Faillissement van de religie
100
Katja Müller EUtopia? Bezoek uit het verleden
119
Alisha Siebold Twee werelden
135
2
“Technisch wel, maar ethisch niet” Interview met prof. dr. Willem Verwey door Lea Hildebrandt en Alisha Siebold
149
Felix van Urk Alles onder controle
159
Thomas Visser De waarde van werkelijkheid
188
Maartje van de Vrugt Bewijsbaar onwaar
205
De opinie van de deskundige Interview met prof. dr. Ed Brinksma en prof. dr. Stephan van Gils door Maartje van de Vrugt en Sophie van Baalen
226
Anne Wolf Over recht en onrecht
237
De docenten Miko Elwenspoek Academisch onderwijs – een visie
253
Fokko-Jan Dijksterhuis Een kathedraal voor het leren
257
Mieke Boon – Een utopie voor het onderwijs
260
Ter introductie
3
Weg van de utopie Henk Procee
4
Dit boek is het tweede in de nog korte geschiedenis van het honoursprogramma aan de Universiteit Twente. Het is ontstaan in de afsluitende module van het programma met de naam ‘Synthese’. Na alle analyse in de periode daaraan voorafgaand moesten hier de losse eindjes aan elkaar geknoopt worden. Daarvoor hadden de honoursstudenten intensief kennisgemaakt met het werk van een aantal grote wetenschappers, zoals Newton, Machiavelli, Darwin en, als slijpsteen voor de wetenschappelijke geest, Freud. Daarna zijn ze gedoken in grote vraagstukken, zoals het milieuvraagstuk. Inderdaad een groot vraagstuk, met vele kanten en zonder eenduidige benaderingen. Hoe is het mogelijk daaraan wetenschap te bedrijven? Hoe doe je dat binnen een bepaalde discipline, hoe doe je dat wanneer je verschillende disciplines moet combineren? Vervolgens zijn de studenten zelfstandig hun vakgebied ingedoken, om in een individueel project een onderzoeksvoorstel te formuleren op de manier van een VENI-aanvraag. Uiteraard waaierden al die onderwerpen sterk uiteen, ieder deed iets binnen het eigen vakspecifieke domein. Na al dat uitwaaieren was het zaak weer knopen te leggen. En dat niet alleen in intellectuele zin, maar ook concreet. Het honoursprogramma behoort te eindigen met iets substantieels. Aan de studenten werd de vraag voorgelegd wat dat zou kunnen zijn. In gezamenlijk overleg hebben ze besloten wat het moest worden. Een boek dus. Ook bedachten zij wat het thema van dit boek zou moeten zijn: Utopieën. Hiermee hebben ze het zich niet gemakkelijk gemaakt. Een utopie is iets heel anders dan een wat vage voorspelling van de toekomst. Het is een al oud verhalend genre waarin het heden onder de loep wordt genomen vanuit een plek die nergens is. Soms om te waarschuwen (dystopieën als Brave New World en 1984) en soms om te stimuleren (utopieën als New Atlantis en De Zonnestaat). Om dat genre te leren kennen moesten ze niet alleen een aantal utopieën lezen (voor sommige studenten een geheel nieuwe ervaring) maar ook hun eigen vakgebied vanuit zo’n uitgangspunt beschrijven. Zo ontstonden er ongeveer evenveel subthema’s als er studenten zijn. Zo ontstonden er ook beschouwingen die niet als these maar als verhaal werden geschreven.
Het boek bevat verschillende onderdelen. Het begint al met de titel, voorgesteld door een van de studenten, waarin het uitgangspunt verwoord wordt Hier en nu in ver verschiet. Dan komen de bijdragen van de studenten, gevolgd door die van een aantal docenten. Als tussendoortjes zijn enkele interviews opgenomen die ontstaan zijn voor zover de techniek en de tijd het toelieten, interviews waarin een aantal deskundigen benaderd werden om vanuit hun visie te reageren op een aantal aan hen voorgelegde utopieën. Naast hun tekst hebben de studenten ook elk een honours curriculum vitae geschreven, zodat ook hun voorgeschiedenis tot dit boek meebeleefd kan worden. En ook al hebben ze allen hetzelfde programma met dezelfde modules doorlopen, de verwerking en beleving is per persoon verschillend. Het boek opent met een een verhaal van student technische geneeskunde Sophie van Baalen. Met op de achtergrond een aantal beroemde utopieën vraagt zij zich af wat het gaat betekenen wanneer de geneeskunde de perfectie krijgt waaraan zo hard gewerkt wordt. Het zijn uiteindelijk lastige dilemma’s waar ze ons op trakteert. René Fluit is student werktuigbouwkunde. Zijn utopie gaat niet over dat vak. Hij wilde graag een andere grote belangstelling uitleven: theologie. Dat is uitgemond in de utopie met de bijzondere titel Technodicee. Het begrip ‘theodicee’ is al een oude bekende, daaraan zijn eeuwenlang discussies gewijd, met als inzet: Als God goed en almachtig is hoe kan er dan kwaad in de wereld zijn? Diezelfde discussies laat René los op de technologie (soms is het van theologie naar technologie een kleine stap), met opmerkelijke inzichten. De psychologiestudent Lea Hildebrandt laat zich in haar verhaal inspireren door de utopieën van Huxley en Skinner.Vandaaruit schetst zij het dilemma van perfectie: als perfect kan, dan mag imperfect niet meer. Langs die lijn beschrijft zij verhalend wat de effecten zijn van neurologische en psychologische verbeteringen. Yori Kamphuis is student technische bedrijfskunde. Hij schrijft een utopie waarin teruggekeken wordt op de financiële crisis van dit moment. Zijn tekst biedt meer dan een goed verhaal. Zij biedt ook een interessante nieuwe analyse en mogelijke uitwegen. Als bedrijfskundige in de verre toekomst verplaatst Danny Kappen zich in de positie van iemand die het faillissement van de laatste kerk mag afhandelen. Wat is er gebeurd dat het zover is gekomen, vraagt hij zich. Tot zijn vele inspiratiebronnen behoort zeker de beroemde uitspraak van Karl Marx dat geloof de opium van het volk is. Is die stof niet meer nodig of wordt ze in de toekomst anders aangeboden?
5
6
De student Europese Studies Katja Müller laat via een tijdmachine een van de oprichters van de Europese Unie, Jean Monnet, terugkomen. In het gesprek met hem komt zowel het verleden als de toekomst van Europa tot leven. Voor de student psychologie Alisha Siebold vormt het gebied van de neurowetenschappen een echte uitdaging. Onder meer geïnspireerd door de utopie ‘Walden II’ verhaalt zij waartoe nieuwe neurotechnieken die nu al ontwikkeld worden kunnen leiden. En ze neemt ons mee met haar vraag of we daar blij mee moeten zijn. De student bestuurskunde Felix van Urk schrijft in de beste tradities van het genre een utopisch verhaal. Het mondt uit in een kritisch doordenken van zijn vakgebied. Wat zal er gebeuren als de bestuurskunde de politiek zou gaan vervangen? Lees en huiver. ‘Virtual Reality’ is een nieuw type werkelijkheid waaraan informatici hard werken. Thomas Visser is student informatica. Wat gaat er gebeuren wanneer de ‘echte’ en ‘virtuele’ wereld steeds meer door elkaar gaan lopen? Wat is dan nog de waarde van werkelijkheid? Dit is de centrale vraag in zijn verhaal waarin heel wat door elkaar loopt. Hoe zal het met de wetenschap verder gaan? Maartje van de Vrugt, student wiskunde, probeert een toekomst te schetsen waarin het peerreviewsysteem en de externe bekostiging extreme vormen hebben aangenomen. In haar analyse maakt ze met groot genoegen gebruik van oude teksten geschreven door onder meer Jonathan Swift en Campanella. De student Europese Studies Anne Wolf schetst in haar verhaal een nieuwe wereldorde, ontstaan door de milieuveranderingen die nu gaande zijn, die compleet anders is dan de onze. Daarin komen vragen aan de orde naar macht, rechtvaardigheid en wat een goed leven is. Ze houdt de lezer een even beangstigende als inspirerende spiegel voor. Er zijn drie interviews gehouden. Oorspronkelijk was afgesproken dat de studenten twee aan twee een interview naar aanleiding van hun favoriete utopieën zouden houden. Gezien de enorme tijdsdruk is dat voor de meesten een te ambitieus plan geweest. Wat er nog van terecht gekomen is mag als een toegift worden beschouwd. Maartje van de Vrugt en Sophie van Baalen hebben samen de rector, Ed Brinksma, en de hoogleraar wiskunde die zich ook nog eens bezig houdt met Deep Brain Stimulation, Stephan van Gils, geconfronteerd met een aantal wetenschappelijke utopieën. Dit met de vraag hoe de Universiteit Twente zich hiertoe verhoudt.Yori Kamphuis wilde wel eens weten of 1984 ooit mogelijkheid zou kunnen worden. Bij de AIVD, de opvolger vande BVD, kreeg hij geen voet tussen de deur, bij de zoon van een van de oprichters van de BVD, de
thrillerschrijver Tomas Ross wel. Dit interview mondde uit in tal van doorkijkjes in wat er nodig zou kunnen zijn aan onvrijheid om vrijheid te garanderen. Lea Hildebrandt en Alisha Siebold vroegen zich af of de neurowetenschappen ooit tot zoiets kunnen leiden als in Brave New World. Daarvoor gingen zij praten met hoogleraar cognitieve psychologie Willem Verwey. Deze ziet de soep niet zo heet gegeten als door deze utopie wordt opgediend. Wel gaat er nog een heleboel gebeuren. Het laatste deel van het boek bevat korte bijdragen van een aantal van de honoursdocenten. Aan hen werd gevraagd hun onderwijsutopie te beschrijven. Miko Elwenspoek, directeur van het honoursprogramma en docent van de introducerende module, beschrijft zijn utopie tegen de achtergrond van twee ontwikkelingen – de grootse uitdagingen die er liggen en het steeds meer samenwerken van disciplines – en komt zo tot een karakterisering van wat het onderwijs idealiter moet zijn. Fokko-Jan Dijksterhuis, docent van de module ‘Grote Wetenschappers’, heeft zich laten inspireren door een beeld, het beeld van het hoog oprijzende gebouw Cathedral of Learning van de universiteit van Pittsburgh. Dat gebouw laat bij nadere beschouwing veel geheimen kwijt, het is een modernistisch huis met vele academische woningen. Daaraan ontleent hij zijn ideeën over het ideale onderwijs. Mieke Boon, docent van de module ‘Wetenschap in de praktijk’, gaat in haar bijdrage dieper in op de aard en betekenis van utopieën. Zij combineert tegen die achtergrond wetenschapsfilosofie en wijsgerige antropologie om een idee te krijgen van wat het betekent dat mensen in het leren niet alleen hun omgeving beter leren zien, maar ook zichzelf anders gaan bekijken. Haar onderwijsutopie is een vorm van ‘filosofie van het kijken’. De docent die verantwoordelijk was voor de individuele projecten, Albert van den Berg, was door een een uiterst feestelijke gebeurtenis verhinderd een bijdrage te leveren. Hij verdween in al het geroezemis rond de Spinoza-premie die aan hem verleend werd. Vanuit het honoursprogramma zijn we er trots op dat hij een van de docenten is. Weg van de utopie. Dat is de titel van deze introductie. Ze kan drie dingen betekenen: gefascineerd zijn door de utopie, het realiseren van een utopie, en, tenslotte, het afstand nemen van utopisch denken. Deze drie betekenissen komen in alle stukken terug. Niet alleen treffen we de fascinatie aan met oude en nieuwe utopieën die vanaf Thomas Moore geschreven zijn. Ook valt te lezen hoe het genre als literair geformuleerde kritiek
7
op het hier en nu hier door de studenten bekwaam wordt toegepast. De opbrengst is dan dat er allerlei dilemma’s naar voren komen, die anders onzichtbaar waren gebleven. En tenslotte komt er een bijna unanieme afwending van de utopie te voorschijn, als ze zou betekenen dat de werkelijkheid compleet af zou zijn. Een gerealiseerde utopie is tegelijkertijd het einde van de geschiedenis. En de auteurs in dit boek blijken die prijs niet te willen betalen. Zij hebben de ambitie met hun talenten de geschiedenis mede vorm te geven.
8
De studenten
9
Honours CV Sophie van Baalen (Woerden, 1988, technische geneeskunde)
10
In februari 2008 ben ik begonnen met het honoursprogramma. Mijn opleiding, technische geneeskunde, is al een behoorlijk brede studie te noemen, maar er wordt weinig aandacht besteed aan lezen, schrijven en discussiëren. Dit hoopte ik wat meer te kunnen ontwikkelen in het honoursprogramma. Bovendien vond ik het erg interessant om wat meer te leren over de achtergrond van wetenschap. De anderhalf jaar die volgden hebben mij niet teleurgesteld. Ik heb geleerd kritisch te zijn over wat ik lees, en wat ik zelf schrijf. Het kost me ondertussen veel minder moeite en tijd om een duidelijk, gestructeerd verhaal neer te zetten op basis van gelezen literatuur. Maar, en dat is nog belangrijker, ik heb anderhalf jaar lang, samen met mijn honourscollega’s, een intensief project gevolgd en daarmee nieuwe mensen leren kennen die allemaal een brede interesse hebben en er van houden door te denken. In de eerste module, Grote Wetenschappers, hebben we naar een aantal grote wetenschappers gekeken. Daarbij was de belangrijkste vraag: ‘wat maakt deze wetenschapper een grote wetenschapper?’ Naast de inhoud van de belangrijkste theorieën van de grote wetenschappers werd ook ‘de man achter de ontdekking’ bestudeerd. Dit was iets wat mij erg interesseerde: in wat voor tijd leefde de wetenschapper? Welke impact had zijn werk op de samenleving en op het leven van de wetenschapper zelf? Maar ook: wat voor persoon was de wetenschapper, waar geloofde hij in, wat voor leven had hij? Door niet alleen naar het werk zelf te kijken maar naar het hele plaatje heb ik meer begrip gekregeven van de theorieën, maar ook van waarom juist die wetenschapper wordt beschouwd als een grote. In mijn essays heb ik daarom ook geprobeerd zowel de theorie te beschrijven als de man achter de theorie. Dit leverde essays op met titels als “Darwin: van vinkenverzamelaar naar wetenschapper”, “Bush als Machiavellistisch wereldleider” en “Frans en Freud”. Aanvankelijk had ik nog grote moeite met het schrijven van zo’n essay.Vooral het vertalen van alles wat we hadden geleerd en gelezen naar een compact essay, en deze kennis gebruiken om een eigen stelling te beargumenteren kostte veel moeite. Maar ik heb mij er met veel geduld en een grote berg koekjes doorheen weten te slaan en elke keer kon ik tevreden zijn met het resultaat. Als afsluiting van Grote Wetenschappers heb ik een essay geschreven over
11
12
Antoni van Leeuwenhoek. Deze grote wetenschapper week af van de door de anderen gekozen wetenschappers, omdat dit een ‘ambachtsman’ en een ‘observant’ was. Waar de andere wetenschappers met grote theorieën hun vakgebied hebben gevormd, blonk Van Leeuwenhoek uit in zijn precisie. Door met grote nauwkeurigheid lensjes te slijpen en preparaatjes te maken kon Van Leeuwenhoek wezentjes waarnemen die zo klein waren dat niemand ze ooit had gezien. Door dit vervolgens zeer nauwkeurig te beschrijven en kenbaar te maken heeft dit een revolutie gebracht in de biologie en, veel later, in de geneeskunde. Zo is Antoni van eenvoudige tapijthandelaar opgeklommen tot de wetenschappelijke elite. De volgende module was gericht op wetenschappelijk analyseren, articuleren en argumenteren. Met deze module heb ik mijn schrijf- en leesvaardigheden kunnen aanscherpen, mede dankzij de uitgebreide feedback die we van Mieke Boon ontvingen. In mijn eindopdracht “analyse van een wetenschappelijk artikel over malaria” heb ik geprobeerd alles wat we van Mieke geleerd hebben te verwoorden en toe te passen op een artikel over malaria. Dit was kortom de uitgelezen module om wetenschappelijke vaardigheden te ontwikkelen en iets te weten te komen over de achtergrond van wetenschap.Voor het individuele project heb ik een literatuurstudie gedaan naar de Retina Prothese. Een retina prothese is een chip in het oog dat de zenuwcellen direct kan stimuleren, zodat blinde personen weer wat kunnen zien.Voor het onderzoeksvoorstel dat we naar aanleiding van de literatuurstudies moesten schrijven heb ik mij afgevraagd hoe het zit met een patiënt die zo’n prothese geïmplanteerd krijgt. Wat ziet hij daar nou mee? Wat kan hij er mee doen en kan hij zich daar mee redden? Hoe kunnen we aanpassingen maken aan wat hij ziet (bijvoorbeeld op tv, in de krant, computer, etc.) om dit voor hem begrijpelijker te maken? Dit heeft geleid tot een prothetisch zicht simulatie systeem. Hierin zou het zicht van gezonde proefpersonen worden gereduceerd tot dat wat een persoon ziet met een retina prothese. Hiermee kunnen vervolgens allerlei tests worden gedaan. Ik heb mij tijdens dit project door een grote stapel literatuur weten te worstelen en heb daarnaast verschillende presentaties gegeven aan mijn honours-collega’s. Hierdoor ben ik vertrouwd geraakt met het lezen van literatuur, dit vertalen naar nieuwe onderzoeksonderwerpen, en in simpele bewoording uitleggen waar ik mee bezig ben geweest. Een waardevolle ervaring waar ik veel van geleerd heb, dus! Tot slot de synthese, de afsluiting van het honoursprogramma. Het heeft ons vele avonden gekost om een juist thema en een juiste vorm te kiezen voor deze afsluiting. Hierdoor hebben we onszelf aardig in tijdnood gewerkt, maar als u dit boek in handen heeft, is ook dat weer allemaal overkomen. Uiteindelijk is gekozen voor het thema Utopie. In eerste instantie
was het de bedoeling om in groepjes een opdracht uit te werken. Omdat we allemaal in een erg drukke periode met bacheloropdrachten en andere belangrijke tentamens zaten moest dit plan sneuvelen en hebben we besloten ieder een eigen utopie te schrijven. Gelukkig waren er nog een aantal mensen enthousiast over het samenwerkings-idee en hebben we ook afgesproken in tweetallen interview te maken naar aanleiding van gelezen utopieën. Samen met Maartje van de Vrugt heb ik de rector magnificus, prof. dr. Ed Brinksma en leerstoelhouder prof. dr. Stephan van Gils geïnterviewd. We hebben met hen gesproken over The New Atlantis van Francis Bacon en De Zonnestad van Tomasso Campanella. In The New Atlantis beschrijft Bacon een rigide, methodologisch systeem om wetenschap te bedrijven. Tomasso Campanella beschrijft een hiërarchisch systeem om de wetenschap te organiseren. Het waren beide interessante interviews, waarin de heren hun mening en ideëen graag met ons deelden.Voor mijn eigen utopie heb ik The New Atlantis van Francis Bacon, Gullivers reizen van Jonathan Swift en Utopia van Thomas More gelezen. Deze klassieke utopieën hebben mij geïnspireerd een verhaal te schrijven over een utopie binnen de geneeskunde: elke ziekte de wereld uitwerken. Wat gebeurt er als er daadwerkelijk nauwelijks nog iemand ziek wordt? In wat voor samenleving zouden we dan moeten leven? En is zo’n samenleving waarin onze gezondheid voor alles komt wel een samenleving waarin we graag zouden willen leven? Om deze vragen te beantwoorden heb ik het Personal Health Scan System in leven geroepen. Dit apparaat geïnspireerd op de ‘lab-on-a-chip’ systemen van Albert van de Berg (die ons bij het Individuele Project heeft begeleid) houdt dagelijks in de gaten of iemand een ziekte onder de leden heeft, en zorgt er zonodig voor dat actie ondernomen wordt. Ik heb met erg veel plezier aan de synthese gewerkt, omdat ik nu eens mijn fantasie de vrije loop kon laten en bovendien bezig was met een boek dat ik later vol trots aan anderen kon laten lezen. Dus: geniet van mijn utopie “een wereld zonder zieken”. Ik hoop dat ik u er mee aan het denken weet te zetten.
13
Een wereld zonder zieken Sophie van Baalen
14
“Wij hebben ook hulpmiddelen ten behoeve van het gezichtsvermogen die ver uitgaan boven de brillen en glazen die in zwang zijn.Tevens hebben wij glazen en middelen om volmaakt scherp kleine, minutieuze lichamen te zien, zoals de vorm en kleur van kleine vliegen en wormen, graankorrels en verontreinigingen in edelstenen, die anderszins niet waargenomen kunnen worden; en waarnemingen aan urine en bloed te doen die op andere wijze niet kunnen plaatsvinden.” (Francis Bacon, “New Atlantis”, 1626, vertaling Ruud Muschter) De wekker gaat elke morgen om 7.00 uur, in het weekend 45 minuten later. Uitslapen blijkt ongezond te zijn: uit recent onderzoek is gebleken dat het beter is voor de nachtrust om een vast ritme aan te houden. Sindsdien moet iedereen elke dag om dezelfde tijd opstaan. Sinds kort komt daar nog bij dat er elke ochtend een kleine hoeveelheid urine en bloed verzameld moet worden en in een speciaal apparaat moet worden gedeponeerd: het Personal Health Scan System. In de folder van de overheid staat: “voor de optimale scan verzamelt u deze vloeistoffen zo snel mogelijk na het opstaan, voordat u eten of drinken tot u genomen heeft, in de daarvoor bestemde buisjes. Laat het Personal Health Scan System een enkele meting doen en ga vervolgens over tot uw dagelijkse ochtendritueel. Als er een uur verstreken is, herhaalt u de meting. Als er iets mis is met uw gezondheid (dit kan zeer uiteenlopende oorzaken danwel gevolgen hebben) zal het apparaat dit direct meten. Afhankelijk van de ernst wordt er een advies gegeven, een dokter gewaarschuwd, een ambulance gestuurd of wordt het huis hermetisch afgesloten om besmettingsgevaar te voorkomen. Doordat er direct tot actie over gegaan wordt, zijn ziektes in de kiem te smoren en zullen de gevolgen dus zeer beperkt zijn.” Als gevolg van dit extra ritueel is men nog langer bezig met opstaan, waardoor de wekker nog eerder moet worden gezet… Het is omstreeks het jaar 2130. In de afgelopen honderd jaar is er veel veranderd in het dagelijks leven van de gemiddelde wereldburger. Omdat de gezondheidszorg nog onmogelijk te bekostigen viel door de meeste landen en het aantal 65-plussers over de hele wereld het aantal werkenden oversteeg, zijn de wereldleiders samengekomen om tot een gezamenlijke oplossing te komen. Er moest een snel, efficiënt en wereldwijd
systeem komen dat het aantal zieken én het aantal ziektes sterk zou verminderen. Dat hier een aantal vrijheden mee ingeperkt moesten worden werd voor lief genomen; het grootste goed van elk mens is zijn gezondheid en wie wil er nou niet de garantie dat hij gezond blijft tot aan zijn dood? De oplossing was even simpel als elegant: door ziektes zo vroeg mogelijk op te sporen kon een groot deel van de verspreiding voorkomen worden. Niet-overdraagbare aandoeningen, zoals tumoren en ontstekingen in vitale organen als de lever en alvleesklier, bleken beter te genezen naarmate ze eerder werden opgespoord. Met dank aan de vooruitgang in de tissue-engineering en reconstructive medicine waren de meeste organen te vervangen. Deze werden dan gekweekt in een lab en zo gemaakt dat patiënten geen last kregen van afstotingsverschijnselen. Hierdoor waren er geen donoren meer nodig, en kon bij elk gevaar direct begonnen worden met het maken van een geschikt orgaan. In 2020 was een grootschalig vaccinatie- en screeningsprogramma opgezet. Elke wereldburger werd tegen elke, op dat moment bekende, besmettelijke ziekte ingeënt. Dit bleek, ondanks de eenmalige hoge kosten de meest efficiënte manier om ziektes totaal uit te roeien. Elk jaar werd het programma met een aantal aandoeningen uitgebreid. Tegenwoordig, in 2130, wordt elke baby ingeënt tegen ongeveer 250 ziektes, en moet elk kind tot aan zijn vijftiende nog drie keer per jaar terugkomen voor aanvullende vaccinaties.Volwassen worden elk jaar rond oktober gevaccineerd tegen de heersende griepjes en met elke, in dat jaar ontwikkelende inenting. Hiermee worden de meeste besmettelijke aandoeningen voorkomen, hoewel het verbazingwekkend blijft hoeveel mensen elk jaar nog in bed moeten blijven met griep. Naast de overweldigende groei van het aantal inentingen wordt iedereen ook nog voor een groot aantal ziektes gescreend. Op welke aandoeningen iemand wordt gescreend is voornamelijk afhankelijk van de leeftijdscategorie waarin iemand zit. Babies en jongere kinderen worden voornamelijk gescreend op aangeboren en erfelijke aandoeningen, terwijl men vanaf zijn tienerjaren steeds meer wordt getest op verschillende soorten kanker.Vanaf het dertigste levensjaar komen daar ook hartaandoeningen bij en vanaf het veertigste levensjaar wordt men gescreend op ‘craniale’-afwijkingen. Dat wil zeggen: of iemand vergeetachtig, danwel seniel, begint te worden. Door deze intensieve screening zijn het sterftecijfer en de kosten voor de verzorging van zieken sterk afgenomen, omdat mensen niet meer echt ziek worden. Eerder werden de organen die waren aangetast door kanker, ontstekingen of andere ziektes vervangen. Nu is dat nog nauwelijks nodig, doordat de meeste ziektes kunnen worden voorkomen. Dit heeft enorm gescheeld in de
15
16
kosten, doordat er minder operaties nodig waren, minder hersteltijd in het ziekenhuis en revalidatietijd thuis (waarin iemand niet kan werken). Sinds het jaar 2110 beginnen echter ook de kosten voor de screenings en inentingen exponentieel toe te nemen. Door een doorbraak in de wetenschap, een speciaal, universeel vaccinatiemedium, kunnen veel vaccinaties die eerder niet mogelijk waren vervaardigd worden. Ook het aantal ziektes waarop gescreend kan worden, wordt steeds groter, terwijl de efficiëntie van de uitvoering van de screening en de behandelingen niet toeneemt. Kosten die worden uitgespaard door het voorkomen en vroegtijdig opsporen van ziektes kunnen onmogelijk opwegen tegen de kosten van screening en inenting. Een aantal jaren geleden werd een oude techniek weer uit het stof gehaald: de Lab-on-a-Chip, waarnaar rond 2010 korte tijd veel onderzoek werd gedaan. In die tijd was de Lab-on-a-Chip een grote belofte, omdat het met een zeer kleine hoeveelheid bloed of urine virussen, bacteriën of andere stoffen kon opsporen. De wetenschap was echter nog niet ver genoeg gevorderd om hier een efficiënt systeem van te maken dat in één keer meer dan één virus, eiwit, gifstof of mutatie in het DNA kon detecteren. Iets minder dan honderd jaar later is deze kennis er wel. Een groot onderzoekscentrum bestaande uit bijna een miljoen artsen, technici, bestuurskundigen, epidemiologen, voedingsdeskundigen en rechtsgeleerden is opgericht om in korte tijd een allesomvattend en sluitend systeem te ontwerpen rondom het zogenaamde Personal Health Scan System (PHSS). Uit de doelstellingen die de wereldregering ten tijde van de oprichting formuleerde: “er zal een systeem opgericht worden waarin de burger zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het uitvoeren van een dagelijkse screening. Uiteraard zal er een pakket maatregelen genomen worden dat garandeert dat de burger deze verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk zal nemen. Hierdoor ontstaat de unieke situatie dat elke ziekte elke dag opnieuw opgespoord kan worden. Daarvoor moet in eerste instantie een apparaat ontwikkeld worden dat gemakkelijk in gebruik is, weinig ruimte in beslag neemt, weinig productiekosten met zich meebrengt, weinig onderhoud vergt en de capaciteit heeft om elke, op dit moment bekende, aandoening te detecteren. Tevens moet er voor elke mogelijke uitslag een protocol worden opgesteld om adequaat te reageren op de gedetecteerde aandoening.” Na ruim tien jaar ploeteren door de wetenschappers is het PHSS nu bijna twee jaar volop in gebruik door de burgers en de overheid. Dit heeft voor iedereen grote gevolgen voor het dagelijks leven, hoewel deze gevolgen door iedereen anders worden ervaren.Voor de één voelt het alsof het eeuwige leven nu echt in het verschiet ligt, terwijl de ander dingen van zichzelf ontdekt die hij helemaal niet wilde weten.
Deel 1 - nierfalen “Gelukkig land, waar elk kind althans een kans heeft op onsterfelijkheid! Gelukkig volk, dat zich mag verheugen in zo veel levende voorbeelden van oudvaderlandse deugd, en zoveel meesters heeft die bereid zijn het te onderrichten in de wijsheid van alle vervlogen eeuwen! Maar onvergelijkelijk gelukkig bovenal die voortreffelijke Struldbruggs, die – bij hun geboorte al vrijgesteld van die allen-bedreigende ramp? der menselijke natuur – een vrij en onbeklemd gemoed hebben, zonder gedruktheid en zwaarmoedigheid die worden teweeggebracht door gestadige vrees voor de dood!” (Jonathan Swift Gullivers reizen, vertaling S. Davids, H.J. Paris B.V. Amsterdam 1973 p.225) 17
“Jemig, wat een lawaai! Hoe laat is het?” Het is 7.00u ’s ochtends. Dat kan ook niet anders, sinds een paar jaar hoor ik dit lawaai elke ochtend om 7.00u. Het blijkt gezond te zijn. Ik moet zeggen, na een paar maanden mis ik dat uitslapen echt niet meer. Het is alleen jammer dat stappen een stuk minder leuk is als je weet dat je over een paar uur alweer naast je bed moet staan. Sinds een paar jaar heb ik ’s ochtends dus alle tijd om rustig “The daily world journal” op mijn e-zine te lezen en koffie te drinken voordat ik mijn kinderen van bed moet halen. Hoewel, sinds een paar maanden heb ik daar eigenlijk ook minder tijd voor, omdat we tegenwoordig een beetje bloed en urine moeten ‘verzamelen’ om in het zogenaamde Personal Health Scan System te stoppen.Vooral dat van die urine was iets waar ik erg aan moest wennen. Het is nog best een toer om je eigen urine in een piepklein buisje op te vangen, en als je het niet gewend bent, voel je je er eigenlijk ook niet erg gemakkelijk bij. Ik in ieder geval niet. En voor mijn kinderen van 4 en 7 was het een hilarisch gebeuren, plassen in een potje! En dat elke ochtend. Dat het goed werkt heb ik al wel ontdekt. We hoeven niet meer 5x per jaar naar een ziekenhuis om inentingen te halen of te screenen, maar als je griep hebt gevat ziet het apparaat dat meteen en zegt het dat je beter een dagje thuis kan blijven en welke medicijnen je het beste kan nemen. Die worden direct aangevraagd en bezorgd, dus je kunt ook echt thuisblijven.Vanochtend kom ik, na bijgekomen te zijn van de schrik van het alarm (daar ben ik nog steeds niet aan gewend), meteen fit en vrolijk mijn bed uit. Zoals elke ochtend zet ik eerste het PHSS aan voordat ik de badkamer in duik. Als hij helemaal is opgestart kan ik mijn buisjes er in stoppen. Daarna loop ik direct door naar de keuken om het ontbijt en de koffie klaar te maken. Ondertussen kan het PHSS meten en rekenen. Normaal hoor ik dan ergens na het uitruimen van de vaatwasser en voordat de koffie klaar is een geruststellend melodietje dat betekent “je bent vandaag weer helemaal
18
gezond”. Terwijl ik mijn eerste slok koffie neem bedenk ik me dat het vandaag wel erg lang duurt voordat ik dit gezondheids-melodietje hoor. Als ik net wil gaan kijken of het apparaat het wel goed doet, hoor ik een hoge, harde piep. Direct komen er allemaal slaperige koppies om de hoek kijken. “Wat was dat mamma?”, vraagt mijn dochter. “Weet ik niet, lieverd, misschien dat mamma een beetje ziekjes is.” Inderdaad: in grote rode letters geeft het apparaat “LET OP: MOGELIJK BENT U BELAST MET RENALE HYPERTENSIE.” En daaronder: “herhaal de procedure.” Na de procedure herhaald te hebben geeft het apparaat weer aan dat ik waarschijnlijk leid aan “renale hypertensie”. Nog geen minuut later gaat de telefoon. “U wordt geacht zich zo snel mogelijk te melden in het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Daar wordt u verder onderzocht en wordt tot actie overgegaan met betrekking tot uw heling.” Bij het ziekenhuis aangekomen blijkt ‘renale hypertensie’ te betekenen dat er iets mis is met mijn nieren. “Dankzij het PHSS zijn we er gelukkig vroeg bij. Renale hypertensie kan leiden tot nierfalen. In het verleden zou u hier niets van gemerkt hebben totdat het te laat was. Daarna zou u aangewezen zijn op een nierdonor en als deze niet beschikbaar is, wat bij de meeste patiënten het geval is, op tenminste driemaal per week dialyse.” Gelukkig krijg ik direct medicijnen en wordt er begonnen met het produceren van een nieuwe nier die precies in mijn lichaam past. Als de medicijnen dan niet werken, ligt er al een nieuwe nier voor me klaar. Klinkt allemaal ideaal, ik maak me wel een beetje zorgen over de mogelijke operatie. Blijkbaar kan dat via mijn navel, ik vraag me af hoe ze dat doen.Volgens mij is een nier veel groter dan mijn navel. Gelukkig zou ik er geen lelijk litteken aan over houden. Een week later moet ik mij weer melden in het ziekenhuis. Ik heb me ondertussen aardig ingelezen over renale hypertensie en de mogelijk gevolgen.Vroeger moesten mensen met nierfalen drie keer per week een hele middag naar het ziekenhuis komen om hun nierfunctie te vervangen, dialyse werd dat genoemd. De functie van de nieren is gewoonlijk het produceren van urine, het verwijderen van gifstoffen en het op peil houden van allerlei essentiële zouten en hormonen in het lichaam. Een belangrijk orgaan, dus. Als je aan de dialyse bent, betekent dit meestal ook dat je haast niets mag drinken, ook al heb je dorst. Daarnaast moet je erg voorzichtig zijn met wat je eet. Er moet elke keer een dikke naald in je arm geprikt worden om bloed door te laten stromen dat gezuiverd moet worden door het dialyse-apparaat. Ik heb erg veel mazzel gehad dat mijn aandoening direct opgespoord kon worden! Ik moet er echt niet aan denken dat ik jaren lang zou moeten dialyseren, met ook nog eens het vooruitzicht dat ik op jonge leeftijd dood zou gaan. Dankzij het PHSS wist ik direct dat er iets niet goed zat. Daardoor is
meteen ingegrepen, en heb ik er eigenlijk nooit iets van gemerkt dat ik ziek was. Ik heb er alle vertrouwen in dat het de volgende keer dat ik iets mankeer op dezelfde manier zou gaan! Zo worden we nooit ziek, het lijkt wel alsof we het eeuwige leven hebben…. Deel 2 – Griep “Gij moet weten dat ‘s lands wijs vereist, dat na vandaag en morgen (die wij u gunnen om uw mannen van uw schip weg te halen), gij drie dagen lang binnensdeurs moet blijven. Doch laat dit u niet verontrusten, noch voel u aan banden gelegd, doch eerder aan uw rust en gemak overgelaten. Het zal u aan niets ontbreken; zes van onze mensen zijn benoemd om voor u alle zaken te regelen die gij elders mocht hebben.” (Francis Bacon, “New Atlantis”, 1626, vertaling Ruud Muschter) Om 7.00u gaat de wekker. Alweer.Veel te vroeg, wat mij betreft. Jammer genoeg sta ik nog helemaal onderaan de carrièreladder en moet ik elke dag weer hard werken om mezelf omhoog te werken. Ik zou over een paar jaar graag manager van mijn afdeling zijn en van daaruit doorgroeien totdat ik uiteindelijk directeur ben van het bedrijf. Dan mag ik zelf uitmaken hoe laat ik begin. Maar vooralsnog moet ik mij elke dag weer opnieuw bewijzen. Na half negen beginnen is dan dus echt not done. Vandaag is daarbij extra belangrijk omdat er een kans is dat ik een grote klant ga binnenhalen.Vol goede moed sta ik dus direct naast mijn bed. Mijn hoofd voelt wat zwaar, maar er is niets dat mij vandaag van mijn concentratie af gaat helpen. Eerst maar dat apparaat voeden met mijn urine en bloed. Als je dat vergeet, maakt het echt het meest irritante geluid. Ik had het toen het net was ingevoerd nog wel eens. Het duurt dan minstens een kwartier voor dat het weer een beetje rustig geworden is. Dat kan ik vandaag dus niet hebben. Bijna meteen nadat ik mijn verplichte lichaamsvloeistoffen op de juiste plaats heb ingevoerd gaat er op het Personal Health Scan System een soort van alarm af. Wat is dit nou? “LET OP: MOGELIJKE BESMETTING MET INFLUENZA VIRUS” staat er op het scherm. En daaronder: “quarantaine vereist.Verlaat u uw huis niet, de benodigde medicatie wordt aan huis afgeleverd.” Mooi niet, dus. Ik blijf echt niet thuis vanwege een griepje, en zeker niet vandaag! Wat denken ze zelf? Ik neem wel een extra vitaminepil. Ik ga gewoon door met m’n standaard ochtendprogramma: bakje yoghurt met muesli, kopje thee erbij, “The daily world journal” doorscrollen en scheren zodat ik er netjes uitzie. Als ik klaar ben om op weg te gaan, blijkt de deur niet open te gaan. “KAK! Wat is dit?” Ik probeer het nog eens. Dat ga je niet menen! Zou hij kapot zijn? Dat kan ik dus niet gebruiken vandaag.
19
20
Gelukkig was ik vroeg, dus nog niet echt reden tot paniek. Laat ik eens proberen of ik hem met geweld open krijg. Eerst maar het slot er uit proberen te draaien. Dat blijkt onmogelijk te zijn. Een hamer. En wat dan? Waarschijnlijk gaat dat niet lukken. Dan besluit ik de beheerder te bellen. “De deur gaat niet open? Wat heb je allemaal gedaan vandaag?” “Niets bijzonders, eigenlijk.” Opeens herinnerde ik me dat ik de melding van het PHSS. Zou het daar me te maken hebben? Dat kan toch haast niet? Maar blijkbaar wel: “Ik krijg regelmatig telefoontjes van mensen die hun deur niet open krijgen. Na even doorvragen blijkt dat ze een griepje hebben.” Belachelijk! Ik bel direct de gemeente. “WAT KRIJGEN WE NOU! Jullie gaan me toch niet werkelijk opsluiten vanwege een griepje? Ik heb wel wat beters te doen dan de hele dag sinaasappels eten! En bovendien lijkt het me juridisch niet mogelijk om mensen in hun woning vast te houden.” Maar dat kan dus wel. Meer dan vijftig jaar geleden is in de wet opgenomen dat mensen die ‘een gevaar vormen voor de volksgezondheid’ hun huis niet mogen verlaten. Sinds de invoering van het PHSS valt iedereen met een bewezen, overdraagbare aandoening hieronder. Ook mensen met een griepje. Ik dus ook. Daar ben ik mooi klaar mee. Ik bel direct naar het kantoor om te vertellen dat ik niet kan komen. Zodra ik beter ben, zal ik de belangrijke klant bezoeken. Dit bleek echter te lang te duren volgens de baas, en hij stuurde mijn collega die net binnen kwam lopen (een kwartier te laat) naar de klant toe. Nou kan ik mijn opslag wel vergeten. Het gaat me toch niet gebeuren dat mijn collega, die een half jaar korter in dienst is en altijd minstens een kwartier te laat komt er met mijn klant vandoor gaat! De volgende dag krijg ik in een conference call met het kantoor het nieuws te horen. De klant is overtuigd, mijn collega krijgt opslag en het hele bedrijf is in een euforische stemming. Er is zelfs taart gehaald en vanmiddag gaan ze met zijn allen borrelen. En dat terwijl ik in quarantaine zit in mijn eigen huis… Deel 3 – Zwanger “Bovendien heeft de kippenfokkerij daar een enorme vlucht genomen dankzij een vernuftige methode: ze laten de eieren niet door kippen uitbroeden maar houden ze met heel veel tegelijk kunstmatig op een constante temperatuur warm totdat ze uitkomen; zodra de kuikens dan uit hun schaal komen denken ze dat de boer hun moeder is en lopen hem achterna.” (Thomas More, “Utopia”, 1516, vertaling Paul Silverentand, 2008, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam)
Tevreden kom ik om 7:00u mijn bed uit rollen. Gisteravond was erg romantisch. Mijn nieuwe vriendje was weer erg lief voor me. We blijken erg veel met elkaar gemeen te hebben en kunnen het ook perfect met elkaar vinden. We zijn zelfs voorzichtig begonnen over samen op vakantie gaan in de zomer. Het lijkt wel een film zo, wat ben ik blij dat ik hem heb leren kennen! Genoeg gedroomd, eerst maar eens lekker douchen. Ik heb vandaag een lunchafspraak met mijn moeder, het wordt misschien eens tijd dat ik haar vertel van mijn nieuwe vlam. Zal ze leuk vinden, ze begint tegenwoordig steeds vaker over trouwen en kinderen krijgen.Vooral nu mijn jongere broer getrouwd is en een huis in een vinex-wijk heeft betrokken. Heel leuk voor hem hoor, maar daar ben ik nog echt niet aan toe. Ik heb nog zoveel plannen waarin ik kinderen of een hoge hypotheek echt niet kan gebruiken! Ik wil meer van de wereld zien en lange wereldreizen maken. En daar wil ik dan travel documentaries voor op e-books over maken. Bovendien bevalt mijn huidige leventje me wel. Ik ben pas begonnen met mijn eerste baan, maar ben nog lang niet van plan burgerlijk te worden! Wekelijks ga ik nog stappen met dezelfde vrienden als in mijn studententijd. Ik moet er niet aan denken elke zaterdagavond met man en kind op de bank te zitten of VR-games doen of zoiet. Lijkt me niets. Goed, eerst maar eens checken of ik nog wel gezond ben. Wat die gekke mensen van de overheid nou weer bedacht hebben! Een Personal Health Scan System, op zich wel een slim idee, je weet direct of er iets aan de hand is. Maar je hoort ook wel rare verhalen. Mensen die zijn opgesloten in hun huis omdat ze een verkoudheidje hebben, mensen die ervoor gewaarschuwd worden dat ze meer fruit moeten eten of minder wijn moeten drinken, en vervolgens in de winkel alleen nog maar fruit kunnen kopen (of hun wijn niet mogen afrekenen). Gelukkig heb ik er nog geen problemen mee gehad. Ik geef dus, zoals elke ochtend, het apparaat wat het nodig heeft en spring dan onder de douche. Na het douchen ga ik kijken of alles ok is. Dit keer brandt er naast het groene lampje ook een blauwe. Wat is dat nou? Op het schermpje staat: “LET OP: MOGELIJK BENT U ZWANGER” en daaronder: “deponeert u nogmaals een standaardhoeveelheid urine”. Dat doe ik dus, maar ook de tweede keer kreeg ik eenzelfde soort melding. Zwanger... hoe kan dat nou? Het kan maar van één iemand zijn, dat wel. Maar ik betwijfel of hij het leuk zal vinden om te horen. Trouwens, ik vind het zelf ook niet echt leuk om te horen. Eerder een grote ramp! Zwangere vrouwen hebben een weinig avontuurlijk leven: ze moeten zich houden aan een streng dieet (in de supermarkt wordt bijgehouden wat je koopt: als je iets koopt dat volgens jouw profiel niet toegestaan is, kan je het niet afrekenen) waarin niet alleen alcohol verboden is, maar ook bijna alles dat op welke manier ook de baby kan
21
22
beschadigen, zoals kaas, honing, vlees en vette dingen als chips en nootjes. Daarnaast moet er een grote hoeveelheid voedingssupplementen worden genomen die er voor zorgen dat de baby zo gezond mogelijk ter wereld komt. De vrouw waar de baby in zit voelt zich door deze pillen helemaal niet zo fit, maar dat is van minder belang. Omdat een zwangere vrouw verantwoordelijk is voor twee levens tegelijk, mag ze ook veel ‘gevaarlijke’ dingen niet doen: auto rijden, vliegen, elke vorm van sport, op trapjes staan etc. Twintig jaar geleden is hier een ‘wet ter bescherming van een ongeboren kind’ voor aangenomen. Eerst vielen hier alleen ‘extreme’ sporten onder, zoals bergbeklimmen, motor rijden en surfen. Maar in twintig jaar is het uitgebreid naar een lijst waarin elk mogelijk risico is opgenomen. Als een vrouw zich hier niet aan houdt, wordt ze opgenomen in een zogenaamd ‘zwangerenhuis’. Dat is een soort luxe ziekenhuis waarin zwangere vrouwen rustig een beetje zwanger kunnen zijn. Ze krijgen alleen eten dat goed is voor de baby en verder zijn er geen mogelijkheden om iets te doen dat gevaarlijk kan zijn voor de baby. Dagelijks doen de dames zwangerschapsgym en wordt er les gegeven over het krijgen van baby’s en het opvoeden van kinderen. Klinkt allemaal heerlijk, maar je bent dus niet vrij om te gaan en staan waar je wilt.Vroeg of laat komt elke zwangere vrouw in het zwangerenhuis terecht, want het is onmogelijk om je te houden aan alle voorschriften. Het is de kunst om zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen. De tegenstanders waarschuwden bij het aannemen van de wet al dat geen enkele vrouw meer zwanger zou willen worden. Maar de overheid vond ‘het krijgen van gezonde baby’s van groter belang voor de samenleving dan het op pijl houden van de geboortecijfers’. Bovendien zal de wetenschap het binnenkort mogelijk maken om baby’s te produceren zonder dat daar een vrouw voor nodig is. Als een stel een baby wil, wordt er van beide wat DNA afgenomen. Daarmee wordt dan een eicel bevrucht en ‘uitgebroed’ in een moderne broedmachine. Helaas is dat voorlopig nog niet mogelijk, want eigenlijk lijkt het me wel ideaal. De enige vrouwen die dan nog aan zo’n verstikkend regime worden onderricht zijn vrouwen die per ongeluk zwanger zijn geworden.Verder worden er gewoon gezonde baby’s afgeleverd aan stellen die dat graag willen. Dat maakt allemaal voor mij niet zo veel uit, want het feit blijft dat ik nu dus zwanger ben van mijn vriend met wie ik slechts twee maanden aan het daten bent. De komende maanden zal ik dus op mijn bank in de woonkamer, of misschien zelfs wel in het zwangerenhuis doorbrengen. Als een soort natuurlijke broedmachine, mijn hele leven in het teken van mijn ongeboren baby…
Deel 4 – ‘ongeneeslijk ziek’ “Zelfs als iemand aan een ziekte lijdt die niet meer te genezen is, komen ze aan zijn bed zitten, praten met hem om hem te troosten en doen al het mogelijke om zijn lijden te verlichten.Wanneer de ziekte niet alleen ongeneeslijk is maar ook uitzichtloos en ondraaglijk lijden veroorzaakt, dan komt er een delegatie van priesters en andere gezagsdragers bij de patiënt op bezoek om hem voor te houden dat hij, nu hij het leven niet meer aankan en een last is geworden voor zichzelf en voor anderen misschien wel zijn eigen dood overleefd heeft. Hij zou voor zichzelf moeten vaststellen of hij die ziekte nog langer wil laten voortwoekeren en of hij niet liever wil sterven nu het leven voor hem zo’n kwelling is geworden.” (Thomas More, “Utopia”, 1516, vertaling Paul Silverentand, 2008, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam) Om 6:30u kom ik mijn bed uit. Ik vind het heerlijk om vroeg op te staan en nog even het hele huis voor mezelf te hebben.Vooral toen de kinderen nog thuis woonden, genoot ik van de rustige ochtenden. Nu is het huis eigenlijk de hele dag wel rustig, maar ik blijf het heerlijk vinden om eerder op te zijn dan de rest van de wereld. Rustig mijn e-zine lezen en het ontbijt klaar zetten voordat mijn vrouw wordt gewekt. Dan kunnen mijn vrouw en ik daarna samen ontbijten. Toen de kinderen nog thuis woonden, ontbeten we elke ochtend met z’n allen. Het was altijd heel gezellig, maar samen met mijn vrouw ontbijten is misschien wel nog gezelliger. Sinds kort zijn we beiden met pensioen en we zijn van plan er helemaal van te gaan genieten. Toen we trouwden wisten we al precies wat we wilden: allebei carrière maken, maar ook een groot gezin. Dat het hard werken werd, namen we voor lief. Nu kunnen we tevreden terugkijken op een prachtig leven: een geslaagde carrière en een liefdevol gezin. Onze kinderen zijn allemaal goed terecht gekomen. En nu zijn we met pensioen, hebben een heerlijk leven opgebouwd en is het tijd voor de leuke dingen. We gaan bijna elke week in de stad eten en naar de bioscoop en hebben een tweede huisje gekocht in Spanje. Daar gaan we in het najaar twee maanden naar toe en verder wanneer we daar zin in hebben. Al onze vrienden zijn al langs geweest en we organiseren vaak barbecues en dinerfeestjes in Spanje. Heerlijk. Een maand geleden zijn we twee weken op survivaltocht geweest in het Amazonegebied. Geweldig om eens een totaal ander gebied te zien! Ook van de mensen die daar wonen, kunnen wij nog veel leren. Zij hebben een soort natuurlijke aanleg om gezond te leven, eten veel vruchten en worden allemaal zeker 10 jaar ouder dan wij. Vandaag is het nog extra feest, want gisteren hebben we gehoord dat één van onze
23
24
dochters gaat trouwen. We gaan dus vast kijken naar trouwjurken en het vanavond op een terras vieren. Mijn vrouw was natuurlijk helemaal happy! De eerste trouwdag van een van onze kinderen! Nu kunnen we hopelijk binnenkort ook ons eerste kleinkind verwachten. Eerst maar eens het Personal Health Scan System voorzien van zijn benodigdheden. Dan is die klaar als mijn vrouw haar bed uit komt. Wat mij betreft is het echt de uitvinding van de eeuw! Ik hoor veel klachten, maar uiteindelijk is het toch voor je eigen bestwil. Mijn gezondheid is het belangrijkst dat ik heb. Nu ik wat ouder begin te worden, let ik erg goed op wat ik eet en zorg ik voor voldoende beweging. Ik wil zo lang mogelijk fit blijven, en daar heb ik veel voor over. Dus tot nu toe heb ik weinig problemen gehad, behalve dan dat ik een keertje een beetje verkouden was en een dagje thuis moest blijven. Geen probleem, dan ga ik lekker een boek lezen of in de tuin rommelen. Maar vandaag hoor ik een hard, luid alarm afgaan. Even denk ik dat het de wekker voor mijn vrouw is, maar het is pas kwart voor zeven. Dan hoor ik dat het vanuit de badkamer komt. Het PHSS, dus. “LET OP: MOGELIJK BENT U BESMET MET EEN NOG ONBEKENDE ZIEKTEVERWEKKER” en daaronder: “neem zo snel mogelijk contact op met het dichtstbijzijnde gezondheidscentrum”. Ok, dat maar doen dan. Als ik het gezondheidscentrum bel, blijkt dat ze mijn gegevens al hebben ontvangen. Er wordt direct een ambulance naar me gestuurd, ik word geacht mijn vrouw niet aan te raken omdat ik haar mogelijk kan besmetten. Een ambulance? Dat is toch nergens voor nodig? Ik voel me prima, kan best zelf die kant op komen. Maar nee, dat is niet de bedoeling. Omdat de parasiet onbekend is, staan ze niet in voor mijn gezondheid. Nou ja, dat zal dan wel. In het gezondheidscentrum word ik aan een grote hoeveelheid tests onderworpen. De dokters die mij onderzoeken dragen allemaal een soort van marsmannenpak, om zichzelf te beschermen. Na een lange dag word ik ingelicht over mijn toestand. “U heeft een virus dat u waarschijnlijk binnen heeft gekregen bij het eten van een vrucht in het Amazonegebied. Dit virus heeft zich in de afgelopen maand schuilgehouden, verstopt zelfs, in uw lichaam en vermenigvuldigd voordat het in uw bloed terecht is gekomen en is gaan zwerven door uw hele lichaam. Het virus is vooralsnog onbekend in de moderne geneeskunde. We hebben al een aantal tests gedaan om uit te zoeken welke geneesmiddelen u mogelijk zouden kunnen helpen, maar hebben nog geen geschikt middel kunnen vinden. Uiteraard gaat hier een onderzoeksgroep mee aan de slag, zodat we niet alleen u kunnen helpen, maar ook deze nieuw ontdekte ziekte kunnen gaan aanpakken. Hierbij kunnen we u echter niets garanderen. We zullen u dus, totdat er een geneesmiddel is gevonden, behandelen als ‘ongeneeslijk ziek’. Het goede
nieuws is dat u niet besmettelijk bent en dus geen gevaar vormt voor de omgeving. U kunt dus gewoon thuis blijven wonen. Er zal echter wel wat veranderen in uw leven, nu u officieel ziek bent.” Dat wist ik al.Veel van mijn vrienden waren al ‘ongeneeslijk ziek’ verklaard.Veel ouderdomsverschijnselen worden namelijk ook gezien als een ziekte die niet te genezen is. Het is tot nu toe mijn grote angst geweest bij het ouder worden: zodra je ongeneeslijk ziek bent, is je leven eigenlijk wel zo’n beetje over. De overheid wil een gezonde samenleving en daarbij hoort, naast het zo gezond mogelijk houden van zijn burgers en zo snel mogelijk genezen van zieken, ook het wegstoppen van zieken die niet meer te genezen zijn. Sommigen mogen thuis blijven wonen, maar ze mogen eigenlijk niet meer op straat komen. Meestal onder heb mom van ‘verzorging’ wordt alles dat je wenst thuis bezorgd: de boodschappen, films, kleding, spelletjes, etc. Mocht je een keer ergens heen willen, word je geacht een speciale taxi te bellen. En dan wordt er eerst bekeken of deze activiteit wel gepast is voor ‘ongeneeslijk zieke’. Op zich is dit alles wel een rustig leventje voor iemand die echt niet zo veel meer kan en slechts het einde van zijn leven hoeft af te wachten. Maar niet voor iemand als ik! Ik voel me niet eens ziek, en bovendien is er niets over mijn ‘ziekte’ bekend, alleen dat er een virus in mijn lichaam is. Of ik hier ziek van zal worden is niet zeker, en hoe lang dit zal duren ook niet. In een samenleving die er op voornamelijk op gericht is de gezondheid van zijn burgers te waarborgen, worden mensen die daadwerkelijk ziek zijn en niet genezen kunnen worden, afgeschreven en zo ver mogelijk weggestopt. Als men de zieken niet ziet, maar alleen de gezonde mensen, heeft men het idee dat ze het eeuwige leven kunnen leiden. Slot “Zij boden het vernederendste schouwspel dat ik ooit zag; en de vrouwen waren nog afschuwelijker dan de mannen. Behalve de gewone wanstaltigheden van een buitensporig hoge leeftijd, hadden zij bovendien nog iets onbeschrijfelijk spookachtigs gekregen dat met de jaren erger werd; en bij zo’n stuk of zes kon ik algauw onderscheiden wie de oudste was, al beliep het onderling verschil niet meer dan een eeuw of twee.” (Jonathan Swift Gullivers reizen, vertaling S. Davids, H.J. Paris B.V. Amsterdam 1973 p. 231-232) Tien jaar later zijn bijna alle ziektes de wereld uitgeholpen. Desondanks zijn de ziekenhuizen en verzorgingstehuizen overbevolkt.Voor de zwangerenhuizen bestaat inmiddels een wachttijd van meer dan een jaar. De overheid is een jaar geleden begonnen
25
26
met een grootschalig project om het aantal zwangerenhuizen, evenals bejaardenhuizen te verdubbelen. De bejaardenhuizen waren al eerder in aantal verdubbeld. In de tien jaar na de invoering van het PHSS is de gemiddelde levensverwachting met nog eens twintig jaar toegenomen, naar 120 jaar. Samen met de lage geboortecijfers heeft dit ervoor gezorgd dat meer dan de helft van de bevolking de 75 is gepasseerd. Ouderdom is overheersend geworden in het straatbeeld, de ooit zo levendige pleinen en winkelstraten zijn zo goed als uitgestorven. Daarbij komt nog dat iedereen die de 100 bereikt op zijn minst vergeetachtig is, meer dan tweerderde is zelfs dement te noemen. Tijdens de wekelijkse vergadering van de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO), liepen de emoties hoog op. Een week geleden was er een evaluatie geweest van het Personal Health Scan System met alle belanghebbenden. Er waren artsen, verpleegkundigen, politici maar ook vertegenwoordigers van consumenten- en patiëntenverenigingen. De leden van het WHO hadden de wind flink van voren gekregen. Ze hadden dat eigenlijk niet verwacht. Met de beste bedoelingen en met de slimste instrumenten hadden ze de gezondheid bevorderd. En dan de ontstane situatie. De overheersende vraag bij alle aanwezigen was dan ook: Hoe heeft het ooit zo ver kunnen komen?! Een wereld zonder zieken, en toch onleefbaar… Gebruikte utopieën: Francis Bacon, New Atlantis, 1626, vertaling Ruud Muschter, 2005. Thomas More, Utopia, 1516, vertaling Paul Silverentand, Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2008. Jonathan Swift, Gullivers reizen, vertaling S. Davids, Amsterdam: H.J. Paris, 1973.
27
Honours CV René Fluit (student werktuigbouwkunde)
28
In mijn studie werktuigbouwkunde wordt niet gefilosofeerd over theologische problemen, wordt niet de genialiteit van grote denkers onderzocht, wordt geen aandacht geschonken aan retoriek en wordt nauwelijks aandacht besteedt aan het opstellen van een goede onderzoeksvraag. Het honoursprogramma van de universiteit Twente heeft mij bekleed met waardevolle kennis die ik binnen mijn studie niet vinden kan. Zo waardevol als de diepgang is in mijn studie werktuigbouwkunde, evenzo is de verbreding in het honoursprogramma waardevol. Ik denk dat de combinatie van verdieping en verbreding mij een excellente positie biedt in het bedrijfsleven, overheidsorganen of op de universiteit. Bovendien leert de geschiedenis ons dat een verbreding ruimte biedt om uit te groeien tot een grote denker: Newton combineerde de fysica met wiskunde, Darwin combineerde zijn ontdekkingsreis op de Beagle met de ideeën van Malthus en Freud combineerde zijn klinische ervaring met theoretische inzichten. Het bijzonder plezierige van het honoursprogramma is dat je zelf kan bepalen in welke richting je de verbreding zoekt. Onbewust heb ik de verbreding sterk gezocht in het theologische vlak, daar waar de wetenschap raakt aan haar rivaal waarheidsclaimer godsdienst. In de eerste module werd dit geprikkeld door een analyse van de denkers Newton, Machiavelli en Hawking. Hoe belangrijk de bijdrage van Newton is geweest aan de wetenschap, is nog steeds merkbaar in mijn eigen studie. Maar dat Newton aan het eind van zijn Principia een betoog over het bezielende medium ether houdt, heeft een diepe indruk op mij gemaakt. Ook Machiavelli, een overtuigd christen, heeft mij met zijn uitspraak ‘Van mijn vaderland houd ik meer dan van mijn eigen ziel’ en zijn ideeën uit Il principe meer dan vermaakt. De wetenschapper waarvan ik zelf heb onderzocht of hij tot de ‘grote wetenschappers’ gerekend mag worden, was Stephen Hawking. Daartoe heb
29
ik in een fysisch-filosofisch essay Einsteins uitspraak ‘Gott würfelt nicht’ en Hawkings uitspraak ‘So God does play dice with the universe” tegenover elkaar gesteld. Met voorzichtig positivisme beweert Hawking dat de geünificeerde theorie van Alles op het puntje van onze tong ligt, maar dat God heeft kunnen dobbelen in de singulariteiten zoals onder andere aan het begin van Big Bang. Ook ten aanzien van de technodicee heeft deze buitengewoon interessante uitwijding een diepe indruk achtergelaten.
30
In de tweede module bleek hoezeer grote problemen om interdisciplinaire kennis vragen: wederom schreeuwt de vraag om een antwoord in de verbreding en verdieping. Het schijnbaar uitgekookte klimaatsprobleem werd met behulp van argumentatieschema’s retorisch geheel ontbonden. Ook in deze module werd de vrijheid gegeven om binnen je eigen studie een oplossing te zoeken voor het klimaatprobleem. In de derde module heb ik een onderzoeksvoorstel geschreven met het doel de discrepantie tussen macroscopische en microscopische eigenschappen van geometrisch gefrustreerd ferromagnetisch materiaal te verkleinen. Het ging hier om het samenspel van magnetische momenten van groepen elektronen, de zogenaamde spin, dat tot een bepaald degeneratief energieniveau leidt. Dit uitstapje naar de onderzoeksgroep NanoElectronics heeft mij niet alleen inzicht gegeven in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, maar heeft mij ook veel kennis bijgebracht over meetmethodes op nano-schaal en eigenschappen van elektronen. Een verbreding! In de vierde en laatste module heb ik godsdienst en wetenschap getracht te combineren in een technodicee, wat letterlijk ‘een rechtvaardiging van de techniek’ inhoudt ten aanzien van het kwaad. Dit is een vrij nieuw concept, getuige het feit dat zelfs de zoekmachine Google geen resultaten levert voor enkel het woord ‘technodicee’. Ik ben tot het technodicee gekomen enerzijds omdat de geünificeerde theorie van Alles een vrij dubbelzinnig karakter heeft: als die theorie er zou zijn, zou dat een overwinning van de natuurkunde zijn, maar tegelijkertijd maakt het onderzoek van natuurkundigen zinloos en overbodig. Anderzijds omdat ik sterk gefascineerd ben door het morele en natuurlijke kwaad op de wereld, terwijl ik overtuigd ben van een goede bedoeling achter deze wereld. Leibniz heeft in zijn theodicee (letterlijk een rechtvaardiging van God’s bestaan ten aanzien van het kwaad) een oplossing gegeven waar ik me eindeloos over kan verwonderen: we leven in de beste wereld van alle mogelijke werelden, daar kan
kwaad wellicht ook zijn loop vinden, maar ontneemt niet Gods algoedheid en almacht. Wat Leibniz betreft leven we dus in feite al in een utopie! Deze wijsgerige gedachte is voor mij de grote stimulans geweest om de technodicee te schrijven, naast de vraag in hoeverre wetenschap een rol kan spelen in het zoeken naar een oplossing voor het kwaad. Het schrijven van het technodicee is voor mij een lange zoektocht geworden naar alle verschillende antwoorden en reflecties op het kwaad, van Epicurus tot Leibniz tot Karl Barth. Allemaal hebben ze bepaalde visies en veronderstellen ze een bepaald godsbeeld. Op een gegeven moment heb ik een streep gezet en gekeken welke wijsheden ik allemaal had verzameld, maar ontdekte tot mijn grote spijt dat inderdaad niemand een oplossing had: het kwaad is geen probleem, maar een mysterie. Uiteindelijk zijn we allemaal het antwoord schuldig!
31
Technodicee René Fluit
32
Op miraculeuze wijze schoof ik aan bij een drietal discussiërende, wijsgerige mannen. Ze schenen mijn plotselinge aanwezigheid in hun heftige woordenwisseling niet eens op te merken en pretendeerden dat ik er al uren stilzwijgend zat.Verdwaasd keek ik om mij heen. Ik bleek mij te bevinden op het terras van een buitengewoon chique en duur restaurant en verwonderde me niet alleen over de technische hoogstandjes waar het gehele restaurant mee bekleed was, maar nog meer over het prachtige uitzicht.Vanuit het terras keek ik uit op een tuin, gelijk een paradijs, zo schitterend en harmonieus, waarin de meest vrolijke en kleurrijke bloemen in harmonie hun overweldigende schoonheid uitstraalden en een welriekende geur van onvolprezen welbehagen verspreidden. Hoe langer ik stilzwijgend de tuin aanschouwde, hoe meer ik de harmonie begon te waarderen. Niet alleen de bloemen, maar ook de vijvers, dieren, looppaden, lampen, ja, werkelijk alles was perfect op elkaar afgestemd: het pad zodanig dat het de dieren niet verhinderde te leven volgens hun natuurlijk houding, de lampen zodanig dat het de paden uitstekend verlichtte, maar wel zo dat het de normale dagindeling van de dieren niet beïnvloedde. Het aangezicht van deze tuin overlaadde me met een gevoel van goddelijke perfectie. ‘Undemalus, wat vind jij ervan, ben je het met hem eens?’ vroeg één van de wijsgeren terwijl hij een tik tegen mijn schouder gaf. Mijn aandachtige blik op de tuin werd gebroken, ik bedacht me dat deze mannen meenden dat mijn naam Undemalus was en probeerde me te concentreren op de discussie. ‘Hoe denk jij er over? Het kan toch niet zo zijn, dat dit de best mogelijke wereld is van alle werelden, wanneer er permanent moreel en natuurlijk kwaad bestaat?’ vervolgde hij. Ik raakte verward, verward door enerzijds het gevoel van welbehagen dat deze tuin me gaf en anderzijds de ellende die ik nog in mijn geheugen gegrift stond. Maar voor ik antwoord kon geven antwoordde één van hen:
‘Agnusdei, je vragen tonen de afwezigheid aan van enige vorm van originaliteit. Hoeveel woorden zijn er niet aan het kwaad vuil gemaakt? En wat anders hebben filosofen gedaan, behalve het aandragen van rationele verklaringen voor het kwaad, om zo het kleine beetje kwaad dat volgens hen nog bestaat zodoende weg te moffelen?’ ‘Het kleine beetje kwaad…?!’ vroeg ik met ingehouden woede over zijn nonchalante houding tegenover het kwaad alsook over zijn onwetendheid over mijn ellendige en noodlottige situatie. ‘Ik kan me niet voorstellen dat alles zodanig geconstitueerd is, dat het tot de beste van alle mogelijkheden kan leiden!’ ‘Maar volgens de meest wijsgerige filosofen zou alles plaatsvinden volgens het principe van toereikende grond, al het kwaad zou noodzakelijk zijn om een hoger doel te vervolmaken.’ ‘Denkt u nu werkelijk zelf, dat het lijden van mensen, van wie elke vorm van levenswaardigheid door ziekte is afgenomen, zinvol is?’ antwoordde ik. ‘U zegt het zelf!’ En op dat moment liet het arrogante en misplaatste antwoord iets in mij knappen, oude herinneringen schoten door mijn hoofd en even had ik geen controle meer over mijzelf. Voor ik het wist had ik alle wetten der etiquette overtreden en één van de filosofen bij de lurven gegrepen en flinke rechtse verkocht. Zo hard, dat hij stijl achterover viel… ‘Begrijp je dat, Felixulpa?’ vroeg Agnusdei. Hun ogen vertoonden alle kenmerken van grote verbazing, hun monden stonden wagenwijd open en stotterend vroeg Felixulpa me: ‘Je… je komt zeker niet van hier? Of je moet van ver, heel ver weg komen… Of je bent waanzinnig geworden?’ ‘Vertel me waar je vandaan komt, en wie je bent!’ voegde Voluntasdei eraan toe. ‘Ik kom uit Heri, een belangrijke…’ ‘Heri is twee eeuwen geleden verwoest door een groot en gewelddadig leger! Stop met die onzin, grappenmaker, en vertel ons de waarheid!’ ‘Werkelijk, ik kom uit Heri, ik ben hier toevallig beland zonder dat ik het wist!’ verdedigde ik met een onschuldig gelaat. De drie met wie ik aan tafel zat keken elkaar aan en langzamerhand drong het tot hun door dat ik werkelijk de waarheid sprak. Felixulpa nam het woord en probeerde de situatie te verklaren: ‘Het is mij duidelijk dat je niet van hier bent. Het land waar je je nu bevindt is Cras en sta mij toe het één en ander uit te leggen. Ons land wordt bestuurd door de parel, de kroon van de techniek en
33
34
wetenschap: Mithras. Het begon allemaal zo’n 150 jaar geleden, toen de ontwikkeling in de wetenschap stagneerde en een geünificeerde theorie van Alles, een allesomvattende theorie, zoals eens bedacht door Stephen Hawking, niet ver meer in het verschiet leek te liggen. Daarop werd een wereldwijd congres georganiseerd waarop alleen de beste en meest prestigieuze wetenschappers die de wereld bezat, waren uitgenodigd. Wetenschappers van allerlei bekwaamheden, van godgeleerdheid tot nanotechnologie, van psychologie tot wiskunde, de één nog genialer dan de ander, kwamen samen in het berucht geworden Scientimatrix met slechts één doel: de wereld in zijn geheel te voorspellen en te besturen en daarmee de best mogelijke wereld te scheppen. Tientallen jaren lang hebben wetenschappers hun kennis uitgewisseld en gediscussieerd over de verschillende modellen en parameters. Psychologen, theologen, economen, werktuigbouwkundigen, politicologen, doktoren en geneeskundigen, allemaal gaven ze hun ideeën en kennis aan de informatici die Mithras programmeerden en zodoende als het ware leven inbliezen. En alle wereldleiders adopteerden dit veelbelovend systeem, want het voorzag de gehele samenleving van haar benodigdheden, voorspelde allerlei nuttige gegevens voor de overheid en bedrijven en nam daarmee veel werk uit handen. Zo schiepen de wetenschappers een systeem dat het besturen en controleren van het land buitengewoon vergemakkelijkte en bovendien verbeterde…’ ‘Althans, dat beweerden zij…’ viel Agnusdei in de rede, ‘… maar in de jaren erna probeerden de informatici, gesteund door alle andere topwetenschappers, steeds meer verstand, begrip en kennis in Mithras te programmeren. Mithras begon steeds meer persoonlijke informatie van alle mensen te verzamelen. Politici, van wie je het eerst zou verwachten dat ze de plichten en rechten van burgers zouden verdedigen en beschermen, juichten het idee juist het meest toe, onder het welbekende mom ‘uitzonderlijke tijden eisen uitzonderlijke maatregelen’. Opleiding, werk, inkomen, hobby’s, vrienden, bezittingen, ja, werkelijk alles werd geregistreerd, opgeslagen en verwerkt in het model dat de gehele wereld zou moeten voorspellen. De meest desastreuze stap werd echter gezet in de geneeskunde.Van elk nieuw geboren kind werd de volledige genetische code uitgelezen en opgeslagen in Mithras. Daarmee beschikte Mithras van elk individu over de karaktereigenschappen, uiterlijke kenmerken, en – niet onbelangrijk – de kans van het oplopen van bepaalde ziektes. Enkele jaren later was men zelfs begonnen met het plaatsen van multifunctionele camera’s, die uitgerust waren met gezichtsherkenning. Mithras werd daarmee voorzien in gegevens over bevolkingsdichtheid, plaatsgegevens en nog veel meer persoonlijke informatie. Echter
niet veel jaren later bleken de meest uitmuntende doktoren en informatici de kennis te hebben ontwikkeld om met de camera ook enkele basale gedachtegangen en impulsen in het neurologisch netwerk te registreren, gebaseerd op warmte en stralingsmetingen van de camera. Het verschafte Mithras daarmee onder andere kennis over een deel van het onderbewustzijn, zodat Mithras inzicht in individueel gedrag had – inzicht waar het individu zich zelf niet eens bewust van was! En naarmate de tijd vervloog was steeds een groter deel van de wereld vastgelegd met een dergelijke camera. Met deze ontwikkeling beschikte Mithras op een gegeven moment over zoveel gegevens, dat een groep elite wetenschappers modellen probeerden op te stellen die gebeurtenissen op micro-schaal koppelden met gebeurtenissen op macro-schaal. Ze vonden stochastische verbanden tussen handelingen van een grote groep individuen en natuurlijke fenomenen zoals aardbevingen, overstromingen, tsunami’s en orkanen.’ ‘Er valt nog veel meer over te vertellen’, viel Agnusdei voor de tweede maal in de rede, nu iets meer geërgerd, ‘maar je kunt je zelf ook wel voorstellen dat Mithras met al die informatie steeds meer accuraat de toekomst kon voorspellen, en zodoende uitgroeide tot het grootste machtscentrum van de wereld.’ ‘Klopt, genoeg over Mithras. Ad rem.’ vervolgde Felixulpa, ‘Je hebt net op schandelijke manier Agnusdei een rechtse verkocht. Wanneer ook jij binnen het gezag van Mithras zou vallen, zou je geweldspoging voorspeld en bestraft worden. Mithras voorkomt daarmee moreel kwaad dat zijn oorsprong vindt in de mens zelf. Maar ongetwijfeld kom jij niet van deze wereld, want anders zou je allang op hardhandige wijze overmeesterd zijn door speciale arrestatie-eenheden van Mithras. Dus vertel op, vreemdeling, wat je in je schild voert, en op welke wijze je het gezag van Mithras ondermijnt!’ ‘Weledelgestrenge Felixulpa, Agnusdei en Voluntasdei, overtuig uzelf ervan dat ik de waarheid spreek en dat ik geenszins uit ben op kwaad of onheil, noch bewust het gezag van Mithras ondermijn. U schijnt mij toe een zeer erudiet en technisch volk te zijn, zo onvoorstelbaar groot en wijs dat het mijn verstand te boven gaat. Bekommert u zich om mijn lot, minacht me niet, maar spaar me! Sta me toe me te verenigen met uw volk! Laat me daartoe mijn onbedachtzame actie verontschuldigen…’ Waarop de drie wijsgeren simultaan knikten. ‘U, weledelgeleerde Agnusdei, beweerde dat alles wat in deze wereld opgemerkt kan worden als kwaad, geschiedt volgens het principe van toereikende grond. U beweert dat
35
36
voor elk kwaad dat ik heb meegemaakt, er voldoende redenen zijn waarom dit gebeurt, dat het noodzakelijkerwijs plaats heeft moeten vinden. Echter, ik wil niet geloven, dat de pijnvolle en onmenselijke lijdensweg die mijn vader heeft moeten doorstaan, noodzakelijkerwijs plaats had moeten vinden. In wat voor een lijdzaamheid bezat hij zijn ziel! Uw woorden brachten pijnlijke herinneringen te boven die me onbewust tot deze schandelijke daad brachten.’ ‘Waarom twijfelt u aan het principe van toereikende grond, terwijl u allereerst niet weet of – indien het kwaad niet geschied was –, u in een andere geschiedenis beland zou zijn, bovendien het antwoord schuldig bent op de vraag of die geschiedenis beter zou zijn dan de huidige wereld?’ ‘Ik kan me niet voorstellen dat het kwaad noodzakelijk is. In de wereld waar ik vandaan kom werd er al over gediscussieerd. We noemde dat de theodicee. Hoe kan God, daarover spraken wij toen, verantwoordelijk zijn voor het kwaad? Want ofwel God wil het kwaad overwinnen, maar kan het niet; of hij kan het, maar wil het niet. Als God het wel wil, maar niet kan, is hij niet almachtig. Als God het wel kan, maar niet wil, is hij niet volmaakt goed. En als God het kwaad kan overwinnen, en Hij wil dat werkelijk, waarom is er dan nog kwaad in de wereld? En bovendien, als alles geschiedt volgens het principe van toereikende grond, waar is de vrije wil van de mens dan? Heeft God dan niet bewust of onbewust fouten gemaakt in de schepping? En is het niet zo, dat…’ ‘Denk toch eens aan je bloeddruk!’, antwoordde Felixulpa, die zich bezorgd maakte over mijn inmiddels rood aangelopen hoofd. Hij vervolgde: ‘Ongetwijfeld snij je een gevoelig, maar buitengewoon interessant filosofisch onderwerp aan. Het is ons gewoon, voor we hierover discussiëren, allereerst de definities helder hebben. Dus vertel op, wat versta je onder het kwaad, wat onder de vrije wil, en misschien wel het meest interessant, wat onder God?’ Deze drie definitievragen viel mij buitengewoon ongemakkelijk op mijn dak.Voorheen had ik alleen met andere christenen gediscussieerd over de oorsprong van het kwaad zonder vooraf met elkaar in overeenstemming te komen over de betekenis der termen. Ik begon met mijn idee van God. ‘Onder de eigenschappen van God versta ik de hoogste conceptie van de mens in goedheid, wijsheid, kracht en macht. Aan God ontleen ik mijn zin, doel en oorsprong van het leven. Met God kan ik een persoonlijke relatie aan, en door God kan ik uit de huidige, gebroken wereld ontsnappen en opgaan in Zijn heerlijkheid.’ ‘Vertel mij dan’, antwoordde Voluntasdei met een zeer kritische blik, ‘hoe jouw God – zo
groot en glorieus in jouw perceptie – waardig kan zijn wanneer je Hem personifieert en een naam geeft? Hoe kan een mens in dat geval ontsnappen aan noodsituaties: zouden mensen, wanneer God louter de expressie is van het menselijk verstand, van het goddelijke goede – waaronder gerechtigheid, hoop en wijsheid – niet stoppen met het liefhebben van Gods objectieve persoonlijkheid bij de ontdekking dat al het goddelijke goede niet iets persoonlijks, maar juist iets algemeens is?’ ‘Uw punt is duidelijk, maar sta mij toe’, gooide Agnusdei in de groep, ‘om deze onwetende vreemdeling aan de hand van het Schrift – want van daaruit hebben wij immers kennis van God – een beeld te geven.’ ‘Spreek, want als technoloog kunt u als geen ander het best mogelijke beeld van alle beelden scheppen!’ antwoordde Voluntasdei terstond. ‘Laat ik beginnen met een waarschuwing, want ik zal jou, Undemalus, aan de hand van de nieuwste inzichten in het Schrift op zeer overtuigende wijze jouw idee van een persoonlijke, volmaakt goede en almachtige God omverwerpen. Je komt uit een land ver weg hiervan, waar kennis over God beperkt is. Laat ik daarom beginnen bij het begin, Genesis 3:22-23’ en Agnusdei sprak uit zijn hoofd de volgende twee verzen uit: 22 Toen dacht God, de HEER: Nu is de mens aan ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven. 23 Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen. ‘Ziet u niet hoe ellendig en betreurenswaardig het lot van de mens is, afgestoten uit de tuin van Eden? Denkt u zelf ook niet, dat wanneer God niet volmaakt goed en machtig zou zijn, de mens er veel beroerder aan toe geweest zou zijn…?’ vroeg Agnusdei met licht ironische en brede grijns op zijn gezicht. ‘Denk dan toch eens na!’ riep hij uit, toen hij merkte dat zijn opmerking wel gehoord, maar niet begrepen werd. ‘Hoe sprekend kan een eeuwenoud voorbeeld zijn! Heeft Frankenstein niet gestreefd naar een schepsel van schoonheid en volmaaktheid, evenals God een perfecte schepping in gedachten had? Was het wezen dat Frankenstein gemaakt had, niet verre van volmaakt, toen het zijn eigen leven begon te leiden en daarbij zelfs dierbaren van Frankenstein vermoordde? Is de mens, door de sierlijke maar verraderlijke bekleding van de vrije wil niet evenzo onvolmaakt, zijn eigen keuzes gaan maken en zelfs
37
38
tegen de wil van God in gaan handelen? Ontvluchtte Frankenstein niet in de grootste ontzetting uit zijn laboratorium, ondanks de vriendelijkheid en glimlach van zijn wezen? Zou God niet evenzo, ondanks vele lofprijzingen, offers en gebeden van de mensheid, zich onttrekken aan zijn schepping? Was het niet zo, dat door het vele kwaad dat het wezen had aangericht, Frankenstein in zijn jacht op het monster uiteindelijk gestorven is van uitputting? Zou God op dezelfde manier niet vermoeid raken van zijn eigen verdorven schepping? Zou God dan niet vergeefs gepoogd hebben de mensheid uit te roeien, maar uiteindelijk van uitputting sterven? Wat zeg je daarvan, Undemalus?’ ‘Geenszins! God sterft noch leeft, want God was, is en zal zijn! Staat immers niet ook geschreven, dat niets de mens kan scheiden van de liefde van God?’ antwoordde ik halsstarrig. ‘Dwaas!’ riep Agnusdei uit. Ik stond op verdedigde ‘Durf je soms te beweren dat God dood is?’ ‘Ga zitten en luister aandachtig, want ik beweer niet dat God dood is, maar wel dat God stervende is. Laat me dit uitleggen aan de hand van enkele voorbeelden uit het Schrift. In Genesis 6:5-8 staat geschreven’ 5 De H E E R zag dat alle mensen op aarde slecht waren: alles wat ze uitdachten was steeds even slecht. 6 Hij kreeg er spijt van dat hij mensen had gemaakt en voelde zich diep gekwetst. 7 Ik zal de mensen die ik geschapen heb van de aarde wegvagen, dacht hij, en met de mensen ook het vee, de kruipende dieren en de vogels, want ik heb er spijt van dat ik ze heb gemaakt. 8 Alleen Noach vond bij de H E E R genade. ‘Valt niet op dat dit verhaal zich bijzonder goed laat rijmen met de vergelijking van Frankenstein en zijn monster? Valt het jullie niet op dat God, door het hele Schrift, gekwetst is door het kwaad dat voorvloeit uit de vrije wil van de mens? Simpelweg het verwijderen van kwade elementen doet de wereld niet veranderen, na Noach is de wereld er immers niet veel beter op geworden! Om het kwaad te elimineren zou de mens incapabel gemaakt moeten worden van kwade intenties. Toch bestaat volgens u de goedheid van God hieruit, dat Hij, in tegenstelling tot Frankenstein, zijn schepping een nieuwe kans biedt, toch?’ ‘Daarin hebt u gelijk,’ antwoordde ik. ‘Begrijp dan dat God een schepsel heeft gemaakt dat zo machtig is, uitgerust met de
vrije wil, dat het schepsel een bedreiging vormt voor God’s koninkrijk. Daarom heeft God in de gehele geschiedenis van de mensheid getracht de meest zwakke mensen in de maatschappij als enige te laten overleven. God heeft zelfs geprobeerd alle menselijke plannen en projecten die de identiteit van God zou kunnen schenden, te dwarsbomen. De gevaarlijke, onvoorspelbare uitkomst van de vrije wil heeft God hiermee geprobeerd te beperken. De toren van Babel is een sprekend voorbeeld van de machtige genialiteit van de mensheid’ en Felixulpa droeg Genesis 11:4-8 voor 4 Ze zeiden: ‘Laten we een stad bouwen met een toren die tot in de hemel reikt. Dat zal ons beroemd maken, en dan zullen we niet over de hele aarde verspreid raken.’ 5 Maar toen daalde de HEER af om te kijken naar de stad en de toren die de mensen aan het bouwen waren. 6 Dit is één volk en ze spreken allemaal een en dezelfde taal, dacht de HEER, en wat ze nu doen is nog maar het begin. Alles wat ze verder nog van plan zijn, ligt nu binnen hun bereik. 7 Laten wij naar hen toe gaan en spraakverwarring onder hen teweegbrengen, zodat ze elkaar niet meer verstaan. 8 De HEER verspreidde hen van daar over de hele aarde, en de bouw van de stad werd gestaakt. ‘God is verschrikkelijk bang voor de mens. Om hun onverdroten verlangen naar voorspelbaarheid in bedwang te houden stuurt Hij de meest verschrikkelijke rampen op hen af. Staat immers niet geschreven in Jesaja 45:7’ 7 Ik formeer het licht, en schep de duisternis; Ik maak den vrede en schep het kwaad, Ik, de HEERE, doe al deze dingen. ‘Heb je dan ook niet begrepen, dat God met de zondvloed de meest zwakke persoon op de aarde, Noach, heeft uitgekozen om te overleven? Noach was als enige een man naar God’s hart, omdat hij aan geloof alleen genoeg had en niet de wens had om God te doorgronden of de wereld te voorspellen. En heeft God niet hetzelfde geprobeerd met het meest zwakke volk, het volk van Abram, door hen te begeleiden naar het Beloofde Land en daarbij alle andere volken te teisteren met de meest verschrikkelijke plagen? Sterker nog, is niet het gehele Schrift van God’s wil doordrongen om de meest zwakke mens zo veel mogelijk bij te staan, getuige Mattheus 16:24?’
39
Toen zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Wie achter mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en mij volgen’.
40
‘Is het Kruis niet één van de laatste, vergeefse, meest bizarre en ongelooflijke pogingen van God om het tij voorgoed te keren, om het verlangen naar voorspelbaarheid dat voorvloeit uit de vrije wil volledig in te perken? Dat God zelfs zijn eigen Zoon gestuurd heeft, wonderen heeft gedaan om niet aan de aandacht van de mens te ontsnappen en vervolgens de mens is voorgegaan in zwakheid en zelfverloochening… De bloeduitstorting op Golgotha, een volstrekte wanhoopspoging! En was het niet Nietzsche, die dit als één van de eersten begreep? Deed hij het christendom met haar moraalomdraaiing niet af als de enige grootste onsterfelijke vloek van de mensheid, de Umwertung aller Werte? Zie je nu in, dat God vergeefs pogingen doet om de zwakheid van de mens naar boven te brengen? Zie in dat bovenal, God het kleinzielige geloof van mensen nodig heeft om te bestaan!’ ‘Uw voorstel klinkt me nogal hooghartig in de oren, want ik denk dat u met uw menselijk beperkte verstand niet kan oordelen over het goddelijke!’ antwoordde ik. ‘Dat antwoord was gebruikelijk tot aan de 21e eeuw, om daarmee discrepanties in het klassieke beeld van God weg te moffelen. Toen ik u vroeg God te beschrijven, deed u dat toch ook vanuit uw eigen verstand, waarom zou ik dan niet met mijn eigen verstand mogen oordelen? Wanneer u onder het gezag van Mithras zou leven, zou u begrijpen dat wij wel degelijk God kunnen vatten in menselijke termen. Het is zelfs zo, dat God plaats heeft gemaakt voor iets wat veel beter is, voor Mithras!’ antwoordde Agnusdei ‘Laat mij het vanaf hier overnemen’, vervolgde Felixulpa, ‘want hoewel je nog niet overtuigd bent, zul je ongetwijfeld helder hebben wat voor een beeld wij hebben van God. Begrijp goed dat de schepping van God is volledig uit de hand gelopen, geëscaleerd. De mens is, bekleed met de diepste kennis, op gelijke voet komen te staan met jouw God…’ ‘Zo niet hoger!’ voegde Agnusdei met klem toe. ‘… God is buiten gewoon jaloers op het succes van de mens, vooral jaloers op Mithras. Toen Mithras voor het eerst in werking was gesteld en men de eerste resultaten begon te bestuderen, trokken wetenschappers langzaam maar zeker de sluier om de in geheimenis gehulde God af. Men ontdekte hoe God werkte en hoe God het kwade op de wereld noodzakelijk achtte.’
‘Maar God heeft het beste met de schepping voor, God werkt het kwaad niet in de hand!’ antwoordde ik ontkennend. ‘Maar dan vraag ik u: wat is het beste?’ vroeg Voluntasdei. ‘Het beste is de weg naar volmaaktheid en volledigheid van de huidige schepping, die nu nog in zware barensweeën lijdt aan oorlog, geweld en ernstige ziektes.’ ‘Verkeerd,’ begon Felixulpa, ‘de opvatting van volmaaktheid die jij hebt is door de eeuwen heen erg veranderd. De volmaaktheid van God, zoals wetenschappers hebben ontdekt, bestaat hieruit, dat alles verloopt volgens het principe wat Leibniz had geschetst, namelijk het principe van toereikende grond. Dat is het goddelijk beleid! Dat wil zeggen, dat wanneer een kwaad bijdroeg aan het doel waar God de schepping aan onderworpen heeft, God dit kwaad toestond. En het ultieme doel van God in de gehele schepping is de maximale uitdrukking van het goddelijke in de schepping zelf.’ ‘Maar’, voegde Voluntasdei eraan toe, ‘deze vorm van perfectie in de schepping brengt veel noodzakelijk natuurlijk kwaad met zich mee. Want de Voorzienigheid heeft meer aan Zijn hoofd dan alleen de mensheid: hij moet de koers van miljoenen en miljoenen mensen, planeten en sterren in de gaten houden. Zou hij het kwaad volledig van de aarde laten verdwijnen, dan zou de orde van het universum worden verstoord, omdat het niet zou leiden tot de maximale verbeelding en uitwerking van het goddelijke. Dit is de reden dat God al zoveel misdrijven heeft begaan tegen de mensheid, omdat de misdrijven de mens dichter bij God brachten dan wanneer God ze niet zou begaan.’ ‘Dus,’ nam Felixulpa weer over, ‘heeft Mithras de taken van God overgenomen, God is afgezet, ontkroond. Mithras heeft als ultiem doel niet de maximalisering van de verbeelding van het goddelijke in de schepping, maar allereerst een maximalisering van de voorspelbaarheid van de toekomst en het tweede doel, aan het eerste gelijk, een minimalisering van het kwaad en lijden in de wereld. Het is dus per definitie zo dat wij leven in een wereld die het beste is van alle mogelijke werelden die je je maar kunt bedenken!’ Ik nam alles in ogenschouw en constateerde dat ik – op mijn onbezonnen actie na – inderdaad nog geen vleugje kwaad opgemerkt had. Ik kreeg een hevig verlangen om mijn eigen gebroken wereld achter te laten en hier, waar menselijk lijden afwezig en menselijk geluk geoptimaliseerd is, te vertoeven tot in lengte van dagen. Maar tegelijkertijd rees in mij de vraag op, waar God, het geloof, de hoop op een betere toekomst, waar de meest menseigen gevoelens gebleven waren. Want hoewel het kwaad en het lijden me dikwijls diep getroffen had, gaf het me tegelijkertijd de mogelijkheid om te genieten van het
41
42
goede. Het kwaad leek me noodzakelijk voor de euforische ervaring van geluk. Maar deze filosofen hier, zij ervoeren alleen het goede en, zo dunkt me, kennen het kwaad slechts uit de geschiedschrijving. ‘Mithras is bewonderenswaardig, zeer zeker,’ antwoordde ik, ‘maar nu God vervangen is door een meer capabele meester, wat is er dan overgebleven aan geluk en vreugde?’ ‘Geluk is simpelweg de afwezigheid van kwaad, we vinden vreugde in Mithras.’ antwoordde Agnusdei. ‘Wat bedoel je met vreugde en geluk?’ vroeg Voluntasdei. ‘Geluk ligt principieel buiten de sfeer van het maakbare, het is niet iets van hebben, maar van zijn, het is niet iets wat maakbaar is door Mithras! Nee, geluk is wat een glimlach op je gezicht bezorgt en bestaat werkelijk uit alle kleine dingen om je heen.’ antwoordde ik. ‘Dat bestaat niet in deze wereld…’ beaamde Felixulpa ‘Maar als Mithras almachtig is, zodanig dat hij al het kwaad kan voorspellen, en tegelijkertijd volledig goed is, hoe kan het dan zo zijn dat deze wereld geen geluk en vreugde kent?’ ‘Maar Undemalus, begrijp je dan niet dat wij, die vallen onder het gezag van Mithras, vreugdevol zijn? De mensen van wie de genetische code een hoop onheil voorspelt of de mensen die het meest kwaad in gedachten hebben, worden gedeporteerd naar een plek die Gehenna wordt genoemd. Deze plek staat bekend als de vernietiging van het kwaad. De mensen daar leven niet onder het gezag van Mithras, zijn ongelukkig en kwaadgezind. Er is niet veel bekend over Gehenna, en eigenlijk wordt er niet veel over gesproken.’ ‘Maar… Ik dacht dat Mithras de gehele wereld bestuurde?’ ‘Aanvankelijk zou Mithras de hele wereld besturen, maar voornamelijk hardnekkige christenen groepeerden zich onder de bende MS13 en verzetten zich tegen het beleid van Mithras. Zij verboden zwangere vrouwen om naar het ziekenhuis te gaan, zodat de genetische code van het kind niet uitgelezen werd. Daarmee werd het bestaan van de verzetsgroep voortgezet. Omdat deze verzetsgroepen het onmogelijk maakt de gehele wereld te besturen, worden ze opgespoord en verbannen naar Gehenna.’ ‘Wat?!’ vroeg ik terwijl mijn hart in mijn keel bonsde ‘Word ik dan ook niet opgespoord?’ ‘Als je wordt opgemerkt door één van de surveillance-eenheden van Mithras zul je ongetwijfeld de Gehenna in gegooid worden’, antwoordde Felixulpa koelbloedig. ‘En het gerucht gaat dat je beter met een molensteen om je nek in de zee gegooid kan worden, dan geworpen te worden in de Gehenna,’ voegde Agnusdei er droogjes aan toe. De ernst van de zaak, die bleek uit de drie bloedserieuze gezichten, beangstigde me. Mijn
angst werd echter ruimschoots overtroffen door mijn nieuwsgierigheid: ‘Wat weten jullie van de Gehenna, hoe is het daar?’ ‘Zoals je begrijpt kan Mithras het natuurlijk kwaad buitengewoon goed voorspellen. Daardoor is in de afgelopen eeuwen geen kwaad voortgevloeid uit natuurrampen zoals vulkaanuitbarstingen, overstromingen, tsunami’s, aardbevingen, hongersnoden en pandemieën. Al deze natuurrampen namen vroeger het grootste deel van sterfgevallen op hun rekening. Toen Mithras in werking was gesteld, begon de bevolking met rasse schreden te groeien. Wetenschappers noemden de enorme toename en de drukte die daaruit volgde onnatuurlijk. Ze stelden voor om de meest kwaadgezinde mensen naar de Gehenna te sturen, om zo een leefbare situatie te garanderen. Daarom wordt dagelijks van een ieder de categorische imperatief, wat de leidraad vormt van het zedelijk bewustzijn en een maat is voor iemands goede wil, beoordeeld. Op basis van deze meting worden de meest kwaadgezinde bewoners de Gehenna ingegooid, zodat de bevolkingsomvang leefbaar wordt. In de Gehenna wonen dus de wreedste mensen, het is een totale verschrikking daar!’ ‘Maar er worden dus dagelijks mensen de Gehenna ingeworpen…?’ ‘Klopt, maar alleen de meest kwaadgezinden, zodat verzekerd is dat wij in de best mogelijke wereld leven!’ antwoordde Felixulpa trots. ‘Dwazen, wat voor een bestaanszekerheid kan Mithras jullie dan verschaffen, wanneer je niet eens zeker weet of je morgen ook nog onder zijn gezag valt, omdat je wellicht de meest kwaadgezinde bent? En hoeveel meer zekerheid verschaft mijn God, de God van de zwakke mensen! Wanneer ik onder zijn gezag leef, ben ik zeker van mijn bestaan!’ Agnusdei schaterlachte, en zei ‘Maar jouw God is stervende, en Mithras is levend!’ ‘En bovendien’, vervolgde Felixulpa, ‘wordt Mithras steeds verbeterd en zijn wij niet onderhevig aan een allesvernietigende toorn die uw God wel kent!’ Die opmerkingen zetten me aan het denken. Ik keek weer naar de wonderlijke tuin en mijn oog viel op een groep konijnen met gespitste oren.Vermoedelijk omdat boven hen een kleine groep roofvogels cirkelde. Plotseling dook één van de roofvogels naar de aarde en greep met zijn stevige klauwen het kleinste konijn bij de nek en nam het weg van de groep. Hoewel het een pijnvol aanschouwen was, leek mij dit de normaalste zaak van de wereld. Toch rees in mij de vraag op, of er werkelijk geen kwaad was onder het gezag van Mithras. Ik vroeg de drie wijsgerige mannen: ‘Hoe kunt u het bestaan van technologische rechtvaardigheid verklaren ten aanzien van het kwaad in de wereld? Als Mithras goed, almachtig en alwetend is, waarom tolereert hij
43
44
dan de onuitdrukkelijke pijn van mensen in de Gehenna, de afwezigheid van geluk, en de gruwelijke machteloosheid van onschuldige dieren in deze tuin? Als Mithras bestaat, waar komt het kwaad dan vandaan? Hoe kan het zo zijn, dat de techniek en wetenschap zo ver is gekomen, maar dat er nog steeds kwaad in de wereld is?’ ‘Er wordt gespeculeerd over een duivelse macht die wetenschappers in de Gehenna uitoefenen: zij plegen aanslagen op Mithras, hersenspoelen en bespioneren de wetenschappers die Mithras programmeren.’ ‘Maar in dat geval zou Mithras niet almachtig zijn!’ antwoordde ik. ‘Maar er wordt ook beweerd dat een of andere bezielende medium, dat Newton gewoon was ether te noemen, stochastische eigenschappen geeft aan de schepping, zodat het de voorspelbaarheid van de toekomst verkleint…’ ‘Ook dan zou Mithras niet almachtig zijn…’ ‘Toch wel, want filosofen zijn het ermee eens dat wij toevallig in een omniversum zijn beland waar stochastische verbanden een belangrijke rol spelen…’ ‘Ook dan beperkt het de macht van Mithras.’ ‘Maar dan is het wellicht zo, dat Mithras apathie kent jegens ons geluk en de ellende van de kwaadwilligen in de Gehenna. De wetenschappers hebben Mithras dan zo geprogrammeerd dat ons geluksprobleem Mithras niet interesseert…’ ‘Dan vraag ik me af of Mithras algoed is…?’ ‘Dan is het misschien zo, dat de wetenschappers uit pure goedheid medelijden kregen met het kwaad zelf en het noodzakelijk achtten om de morele balans in evenwicht te houden…’ ‘Ook dan betwijfel ik of Mithras algoed en almachtig is, want dan zou het kwaad gebruikt worden als vergelding op menselijke fouten!’ ‘Dat klopt, dan hebben wetenschappers een pedagogische functie in het kwaad geprogrammeerd! Ik denk dat wetenschappers het kwaad niet voorkomen, omdat ze de onmenselijke eisen die de overheid eraan stelde beschouwden als erfzonde van de gehele samenleving. Het kwaad hebben ze geïntroduceerd als straf voor hun ondraaglijke arbeid om Mithras te programmeren!’ ‘Dus u beweert dat Mithras het kwaad heeft geschapen…’ ‘Wellicht is het kwaad noodzakelijk om een eerbetoon aan Mithras te geven: men kan alleen een eerbetoon geven als men er zelf slechter van wordt, het kwaad is een manier om het eerbetoon haar waarde te geven…’ ‘Of wellicht is Mithras onmachtig om het kwaad te voorspellen, omdat het simpelweg niet te rationaliseren is…’
‘Alle mogelijkheden die u noemt spreken ofwel de almacht ofwel de algoedheid van Mithras tegen!’ antwoordde ik. ‘Toch moet het zo zijn dat dit de beste wereld van alle mogelijke werelden is, aangezien het kwaad geminimaliseerd is!’ ‘Mocht dat zo zijn’, verdedigde ik, ‘dan moet Mithras de mens de vrije wil afnemen. De mens reduceert dan tot een marionet, waarvan alle creativiteit, dynamiek en spontaneïteit is afgenomen. Denk je niet dat Mithras dan schepsels maakt die hetzelfde lot zullen hebben als het schepsel van Frankenstein? Dat ze zich doodongelukkig voelen omdat ze eenzaam zijn, geen vriendschap, geen medeleven, geen geluk kennen?’ ‘Je noemt allemaal begrippen die alleen hun waarde hebben wanneer er kwaad en lijden zou bestaan onder het gezag van Mithras.Vriendschap, medeleven en barmhartigheid is noodzakelijk om het lijden en het kwaad te doorstaan. Het zijn christelijke waarden die eeuwen geleden golden.’ antwoordde Agnusdei. ‘Het is een vreemde wereld waarin jullie leven. Een wereld onder Mithras is niets beter dan de wereld waar ik vandaan kom!’ ‘Dwaas, waarom verkondig je slechte woorden over Mithras?’ vroeg Felixulpa. ‘Voorwaar, ik verzeker je,’, zei Agnusdei, ‘nu zul je voorgoed de Gehenna ingeworpen worden!’ En op het moment dat Agnusdei dat tegen me zei, zag ik op een afstand de opsporingseenheden van Mithras met hoge snelheid op me afkomen. Mijn spieren verstijfden, mijn hart klopte sneller, mijn ogen gefixeerd. Zwart, opeens een zwart beeld… Ik proefde zoet water in m’n mond, langzamerhand kwam ik weer bij en opende mijn ogen. Ik zag een groep schaars geklede mensen bezorgd om me heen staan, een kleine glimlach verbreedde zich op het gezicht van het kleine kind dat dicht bij met zat en de kruik rivierwater over mijn gezicht had gegooid. ‘Je leeft nog!’ zei het kind met een opgewekte stem. Nog verdwaasd en beduusd probeerde ik overeind te komen, maar iets belette me. Ik keek naar mezelf en zag dat ik hevig verminkt was. Ik miste mijn linkeronderarm, mijn linkerheup zat vol met diepe schaafwonden en met rechterbeen zag er vreemd uit. Nadat ik mijn hele lichaam in ogenschouw had genomen en het voor mijzelf vaststond dat ik geen normaal menswaardig bestaan meer kon leven, werd ik merkwaardigerwijs vervuld van een grote blijdschap. Niet om het kwaad en lijden dat mij was aangedaan – en mij
45
46
daarmee zo menselijk mogelijk maakte – maar juist om het medeleven en de vriendelijke gezindheid van de mensen om mij heen.Voor de samenleving ben ik nu volledig nutteloos, maar toch zag ik dat het kind vreugde putte uit mijn bestaan, een gegeven dat onmogelijk zou zijn onder het gezag van Mithras. Ik werd overeind geholpen en weggedragen,Vermoedelijk naar iets als een ziekenhuis. Onderweg probeerde het kind een gesprek met mij aan te gaan: ‘Waar kom je vandaan? Weet je dat je nu in Hodie bent? Wat heb je gedaan dat je hier naartoe verbannen bent? … Kom je zo meteen bij ons eten?’ ‘Wees toch geprezen met je onkunde!’ antwoordde ik. En ik ervoer het ware geluk, een euforisch gevoel van overwinning die ik nooit in Mithras had kunnen ervaren. Want ondanks het kwaad was ik in opperste staat van geluk: ik ontdekte dat het kwaad dan ook geen ‘concept’ was, maar een ervaring die alle ervaringen te buiten gaat. Ik zag in dat zowel onder Mithras als in de Gehenna het kwaad werd bestreden. Onder Mithras gebeurde dit echter preventief, waardoor menselijke eigenschappen gerationaliseerd werden en de vrije wil onderdrukt werd. Maar in de Gehenna gebeurde dit curatief, zodat de mens volwaardig mens kon zijn. Op dat moment ontdekte ik dat het kwaad in mijn eigen wereld zo slecht nog niet was.
In deze technodicee zijn ideeën verwerkt uit: Severino Boezio (524), De consolatione philosophiae. Thomas More (1516), Utopia. Leibniz (1710), Abridgment of the Theodicy. Voltaire (1759), Candide. Mary Shelley (1818), Frankenstein; or, the Modern Prometheus. Nietzsche (1882), Die fröhliche Wissenschaft W.B. Drees (1992), Schepping en orde. W. Stoker (2001), De uitdaging van het natuurlijke kwaad voor de theologie. T. L. Hettema (2006), Theologie van het kwaad. A. van der Meiden (2009), De toekomst van religie. Veel dank ben ik verschuldigd aan prof. dr. W. Stoker, hoogleraar godsdienstfilosofie aan de Vrije Universiteit Amsterdam, voor het gesprek met hem over het thema van de theodicee.
47
Honours CV Lea Hildebrandt (Psychologie, Oldenburg, 1986)
48
Toen ik na mijn eerste jaar op de UT een uitnodiging kreeg om voor het honoursprogramma te solliciteren, wist ik zeker dat ik niet zou solliciteren. Ik had altijd de visie dat alleen maar nerds in zo’n programma participeren. Bovendien vond ik mijn cijfers niet beter dan die van anderen en was ik van mening dat ik daarom niet in aanmerking kon komen voor het honoursprogramma. Integendeel, ik vond het eerste jaar van mijn studie psychologie allesbehalve gemakkelijk. Maar aan de andere kant was ik wel trots dat ik deze uitnodiging had ontvangen en zag ik het als een bewijs dat mijn inspanningen de moeite waard waren. Daarom maakte ik een fout: ik vertelde mijn ouders en vrienden van het honoursprogramma. En deze waren heel enthousiast erover. Omdat ik geen goede argumenten ertegen had, maakte ik met mezelf een deal: Ik wilde het proberen maar onder de voorwaarde dat ik altijd ermee kon stoppen als de tijdsbesteding te groot was of ik het niet leuk vond. Nu aan het eind van het honoursprogramma kan ik zeggen dat ik blij ben dat ik heb deelgenomen. Er waren meerdere momenten waarop ik nadacht om ermee te gaan stoppen, maar gelukkig heb ik het niet gedaan. Het was een goede aanvulling op mijn studie. Het is een groot voordeel van zo’n programma dat er mensen uit verschillende opleidingen zitten. Zo vond ik het vaak duidelijk dat iedereen een ander begrip van wat wetenschap eigenlijk is heeft. Dit te realiseren was voor mij al waardevol.Verder heb ik vooral geleerd om essays te schrijven en te presenteren. En ik kan zeggen dat mijn denkwijze zich heeft veranderd en ik mezelf ook als wetenschapper kan zien. De eerste module begon in februari 2008 en heette “Grote Wetenschappers”. Dit was verreweg mijn favoriete vak. We hebben teksten van Darwin, Newton, Machiavelli en Freud gelezen. Ik vond het heel interessant om de originele teksten te lezen en te proberen de vraag “wat maakt hem een grote wetenschapper?” te beantwoorden. Als eindproduct schreef ik een essay over Wilhelm Wundt als grondlegger van de psychologie. Ofschoon ik ook dit essay leuk vond zou ik nu voor een andere denker kiezen die
49
50
misschien iets minder direct bij de psychologie betrokken is. Ik heb in ieder geval hier veel geleerd, niet alleen over deze wetenschappers, maar ook om essays te schrijven en presentaties te houden. Aan de andere kant was deze module ook meteen een goede voorproef van de tijdsbesteding: tijdens deze module heb ik veel meer voor het honoursprogramma gedaan dan voor mijn studie, wat niet altijd makkelijk was. De tweede module was “Wetenschap in Praktijk”. Ofschoon ik de onderwerpen heel interessant vond had ik helaas altijd het gevoel nog niet helemaal te snappen wat de bedoeling van het vak was. De rode draad ontbrak voor mijn gevoel. Daarbij vond ik de onderwerpen zo interessant dat ik het zelf graag beter wilde begrijpen. Ten derde moesten we ons eigen onderzoeksvoorstel schrijven. Ik had voor het onderwerp “de invloed van emoties bij het kijken van televisienieuws” gekozen. Het was een goede ervaring om zelfstandig zoiets te schrijven en ik vond het onderwerp ook leuk, maar ik zou graag nog iets dieper in het onderwerp zijn ingedoken. Waarschijnlijk zou ik nu ook een ander onderwerp hebben gekozen. Ten slotte was onze laatste module de “Synthese”. Hiervoor hadden we helaas slechts twee maanden de tijd, daarom moesten we in het begin snel beslissen wat we überhaupt wilden produceren (“geen boek en iets met z’n allen”). Na enkele bijeenkomsten werd duidelijk dat het een boek zal worden met individuele essays. Het onderwerp utopie werd gekozen, waarmee ik zelf heel blij ben. In mijn utopie “het dilemma van pefectionisme” gaat over mogelijke toekomstige ontwikkelingen in de neurowetenschappen. Ik zelf studeer psychologie en ben van plan om een master in cognitieve neurowetenschappen te volgen, dus hier ligt ook mijn interesse. De (cognitieve) neurowetenschappen zijn een relatief nieuw vakgebied waar de functie van de hersenen wordt onderzocht en aan bepaalde cognitive processen zoals denken, voelen en gedragen wordt gekoppeld. In de wereld in mijn essay zijn de hersenen al goed onderzocht en het is precies bekend waar elk cognitief process in de hersenen plaatsvindt. Deze functie kan navenant worden beinvloed door chips in de hersenen te implanteren die bepaalde gebieden stimuleren of belemmeren. In dit essay wordt een dag uit het leven van een neuroloog beschreven, die in het jaar 2150 leeft. Zijn alledaagse taken zijn het aanpassen van hersenen bij de norm of zelfs bij wisselende idealen. Dit herinnert aan de hedendaagse trends in de plastische chirurgie. Als (bijna) alles over de hersenen bekend is, ontstaan er dan niet ook risico’s voor de samenleving wat betreft het kunstmatig veranderen van mensen en de controle daarover?
Het dilemma van perfectie Lea Hildebrandt
“Bliep, bliep, bliep” weerklonk het plotseling in de koude stilte van de onderzoekskamer. Pieter schrok. Hij had net een beetje tijd tussen twee patiënten gehad en was met zijn gedachten afgedwaald. Hij was moe.Vandaag was hij weer om vijf uur wakker geworden, zoals altijd. Maar hij voelde zich al sinds dagen moe. “Misschien word ik ook ziek” zei hij tegen zichzelf en dacht daarbij aan de nieuwe ziekte die twee maanden geleden voor het eerst werd geobserveerd. Hij keek op de klok. Nu was het pas negen uur, wat betekende dat hij nog acht uur moest volhouden. En zoals het bliepen hem liet weten wachtte de volgende patiënt ook al. Pieter drukte op een van de vele knoppen om de machine te laten weten dat hij klaar was voor de patiënt. Een paar seconden later opende zich een nieuw beeldscherm en hij zag een vrouw van middelbare leeftijd in een zitlift de onderzoekskamer binnenkomen. Op een andere monitor zag hij in haar map dat ze 49 was, en daarmee veertien jaren jonger dan hij zelf. Daarnaast stond er ook de naam van zijn patiënte en diverse informatie over haar maten, intelligentie, persoonlijkheid en leven. Ofschoon hij meteen wist waarom deze vrouw daar was, vroeg hij toch: “Goeden dag, mevrouw Jansen. Mijn naam is Pieter de Jong en ik ben uw behandelende neuroloog. Wat voert u hierheen?” “Ik ben nu al sinds vijf maanden werkloos. Ik probeer echt alles om een nieuwe baan te vinden maar ik word nog niet eens voor een persoonlijk gesprek uitgenodigd. Het enige wat nog aan de hand kan zijn is dat iets met mijn brainscan mis is. U weet toch hoe de huidige situatie is? Ik heb echt werk nodig en zo heb ik geen kans om werk te vinden. Toen ik werkloos werd, was het natuurlijk een zware beproeving voor mij, maar ik had geen idee dat het daadwerkelijk zo erg is. Je hoort altijd de verhalen, maar ik had echt niet verwacht dat zelfs mijn contactgroep niet meer met mij zou praten. Ik kan op hen natuurlijk niet kwaad zijn, waarschijnlijk zou ik zelf niet anders hebben gereageerd. Maar ik heb nu al maanden met niemand meer echt gepraat, en kan het niet meer volhouden.
51
Alstublieft, onderzoekt u mij en zorgt u voor de nodige aanpassingen. Ik wil eindelijk weer deel uitmaken van de maatschappij!” Pieter twijfelde niet lang: “Goed, ik zie ook al uw laatste brainscan. Schrikt u niet, de rugleuning zal nu meegeven en u wordt in een liggende positie in de brainscanner gebracht. Daar zal ik dan uw hersenen onderzoeken.” “Dank u wel, meneer de Jong!”
52
Met deze woorden veranderde ook het beeld op Pieters beeldscherm. Terwijl zijn patiënte in de brainscan3000 werd gepositioneerd gebruikte hij de tijd om even de laatste viseoscan van haar te beoordelen. Al snel zag hij dat enkele gebieden rood waren gemarkeerd. Deze kleuring gaf de afwijkingen tot het HNB, oftewel human normal brain, aan. Bij deze vrouw handelde het zich daarbij alleen om kleine afwijkingen van een doorsnee van ongeveer 2mm of enkele honderden neuronen. Het was in een gebied van de frontale cortex dat verantwoordelijk was voor het optellen van getallen. Pieter zuchtte. Waarschijnlijk was deze afwijking niet eens merkbaar in het alledaagse leven of bij het werken. Pieter werkte nu al sinds 35 jaren in de kliniek van het Ministerie voor Welzijn en Gezondheidszorg en in de laatste vijf jaren moest hij een trend observeren waarbij operaties aan het hoofd steeds normaler werden. Hij vond het eigenlijk niet erg en was er wel een voorstander van. Maar als hij nu iemand at random zou vragen of hij al een zogenoemde HO, dus een hersenoperatie, heeft gehad, zal er waarschijnlijk bijna niemand met ‘nee’ op kunnen antwoorden. Natuurlijk had hij ook zelf al enkele operaties laten uitvoeren. Daarbij ging het meestal in eerste instantie om een verbetering van zijn vaardigheden als neuroloog. Daarvoor moet hij bijvoorbeeld heel goed kunnen zien en motorisch vaardig zijn. En hij was ook heel blij dat hij met zijn werk mensen kon helpen en hun leven kon verbeteren. Maar aan de andere kant vond hij het ook verdrietig dat bijvoorbeeld deze vrouw vanwege zo’n kleine afwijking zo moest lijden. Hij begreep wel dat de werkgevers aan hun efficiëntie moeten denken en de scans niet hoeven te interpreteren. Ze zien alleen maar de rode plekken en associëren daarmee iets abnormaals. En als je geen baan hebt, dan weet natuurlijk ook iedereen in je omgeving dat er iets aan de hand is.
“Misschien is het verkeerd dat zo veel informatie over iedereen zo makkelijk verkrijgbaar is” zei Pieter iets te hard. Hij schrok zo meteen en hoopte dat niemand hem had gehoord. Hij onthechtte zich van zijn gedachten en schakelde de brainscan3000 op zijn beeldscherm in. Nu gebruikte hij ook zijn lenzen. Normaal gesproken worden de lenzen, vooral door de jongeren, altijd gebruikt, maar Pieter kon er niet echt aan wennen. Na enkele uren werd hij er nog steeds duizelig van. Maar voor de onderzoeken en operaties was het natuurlijk wel van belang. Hij drukte twee knoppen en zag het brein van vrouw Jansen virtueel en driedimensionaal voor zich. Hij kon het nu draaien zoals hij het nodig had en in laagjes verder naar binnen kijken. Hij drukte weer op enkele knoppen en zag een vergelijking met de laatste scan. Het zag er nu zo uit alsof twee hersenen over elkaar liggen. Er was natuurlijk niet heel veel veranderd maar hij kon zien dat de vrouw in de laatste maanden meer heeft gesport. De neuronale netwerken in de motorcortex, die voor de sturing van de beenspieren verantwoordelijk waren, waren versterkt. Pieter zette de microfoon aan: “Mevrouw Jansen, daar ben ik weer. Kunt u me horen en zien?” Op grond van de optredende activiteit in de auditieve en visuele cortices wacht Pieter een antwoord niet eens af: “Goed. U ziet, hoort en voelt nu een aantal dingen. In eerste instantie moet u helemaal niets doen. Later moet u dan reageren of eenvoudige opgaven oplossen, maar daarvoor krijgt u nog een instructie. Het begint nu.” Met deze woorden drukte Pieter op een andere knop en het onderzoeksprogramma werd automatisch afgespeeld. Tijdens het onderzoek observeerde Pieter de hersenactiviteit die natuurlijk ook werd opgeslagen en in real-time met de laatste scan en het HNB werd vergeleken. Na tien minuten was het onderzoek voorbij en Pieter kreeg de analyse direct op zijn lens en monitor te zien. Hij schakelde weer de microfoon aan: “Mevrouw Jansen, ik zie enkele afwijkingen bij u. Aan de linkerkant zijn er sommige netwerken die te veel vuren.Vooraan zou de activiteit iets meer kunnen zijn; de verbindingen zijn niet optimaal. Ik stel voor twee chips op de hersenen aan te brengen en daarmee een optimale functie van uw hersenen te bereiken. Wilt u deze ingreep nu laten verrichten?” “Ja, ik... ik heb geen keuze. Maar ik heb nog een verzoek. Nu ik sowieso al hier ben: zou het mogelijk zijn mijn prestatievermogen iets te verhogen? Ik zou graag in een internationale organisatie willen werken en daarvoor zou het voordelig zijn als ik iets vlotter in de vreemde talen was.” Pieter twijfelde.Vijf jaar geleden zou het brein van deze vrouw nog nagenoeg perfect zijn geweest. Maar aan de andere hand voerde hij elke dag deze operaties door, en waarom zal hij zich nu juist bij deze vrouw weigeren? Het was
53
niet eens een moeilijke operatie. Hij stemde toe: “ Ja, dat is te doen. U wordt dan nu over de operatie en mogelijke consequenties voorgelicht. U kunt in de brainscanner blijven liggen. Schrikt u niet, tegelijkertijd wordt de brainscan3000 voor de operatie voorbereid.”
54
Pieter gebruikte de minuten die hem voor de operatie bleven om een slok water te drinken. Hij dacht na over de derde operatie van de dag. Het was wel inmiddels een routine voor hem. Gelukkig kon hij gemakkelijk vanuit zijn bureau werken. Zijn computer had inmiddels een aanvraag verstuurd om de operatie te kunnen doorvoeren. Natuurlijk kreeg hij ook meteen een goedkeuring terug. Pieter vroeg zich af of überhaupt nog iemand deze aanvragen controleerde. Hij schakelde de computer in de operatie modus en kon daardoor ook niet meer door inkomende berichten worden gestoord. Hij leunde achterover in zijn stoel waarmee zijn hoofd tussen de twee ‘oren’ van de zetel was en daardoor optimaal voor de operatie kon worden gestimuleerd. Met behulp van de lenzen kon hij de operatie altijd en vanuit elke hoek zien. Hij schakelde het magnetische veld aan waardoor zijn hersenactiviteit goed kon worden waargenomen. Daardoor en door enkele sensors op zijn visuele en motor-cortex was hij in staat om de machines in de operatiekamer goed te sturen. Hij deed enkele bewegingen met de armen van de machines om de functionaliteit te controleren. Alles bewoog onberispelijk. “Mevrouw Jansen, ik ga nu met de operatie beginnen. Bevestigt u alstublieft als u er klaar voor bent.” “Ja, ik ben klaar. U kunt beginnen,” klonk het uit de luidspreker alsof de patiënte in Pieters hoofd was. Daaropvolgend verscheen het brein van de patiënte weer voor Pieter. Hij draaide de virtuele hersenen en drong door tot de eerste plek waar iets moest worden gedaan. Pieter verwijderde ten eerste enkele neuronen via de laser. Deze methode was eigenlijk niet meer actueel maar het hielp wel om de functie van de geïmplementeerde chips te ondersteunen. En bovendien waren het ook slechts enkele neuronen, het functieverlies was dus minimaal en in ieder geval door de chip gecompenseerd. Daarna legde hij de chips op voordelige locaties op de hersenen. Deze locaties waren al door de computer berekend op grond van de data van het onderzoek en waren nu blauw gemarkeerd op het virtuele brein. Pieter sloot de chips nog op de neuronen aan, waarmee deze een bron van elektriciteit hadden en dus konden functioneren. De chips bestonden uit heel ingewikkelde techniek en stimuleerden de functie van neuronen. Men kon gemakkelijk via een computer de functie van de chips programmeren. Pieter stelde de
twee chips zo in dat de juiste neuronen sterk genoeg worden gestimuleerd en andere worden belemmerd. De interfaces waren ontwikkeld om compatibel met neuronen te zijn en konden dus met neuronen synapsen vormen, de belangrijke verbindingen tussen neuronen. De chips bevestigde Pieter tenslotte nog onder de schedel. Terwijl Pieter deze operatie slechts virtueel aan zijn bureau doorvoerde, voerden de machines in de operatiekamer deze acties daadwerkelijk uit. Daarvoor werd automatisch een heel klein gat van minder dan een millimeter in de schedel geboord. Daardoor werden alle operaties met behulp van kleinste endoscopen doorgevoerd. De chips zijn slechts een paar honderd nanometer groot, dus zelfs deze kunnen makkelijk door het gat worden ingevoerd. Tijdens de operatie is de patiënte in een slaapachtige toestand en voelt geen pijn. Na zo’n operatie wordt het gat in de schedel weer met een siliconenachtige massa gesloten, waardoor het voor latere operaties weer kan worden gebruikt. De meeste mensen hebben dus al zo’n gat in hun hoofd omdat ze ooit aan hun hersenen werden geopereerd of een netchip wilden hebben, maar niet mevrouw Jansen. Gelukkig was de machine al zo geprogrammeerd dat Pieter niet ook nog het gat moest boren of sluiten. Na tien minuten was de operatie ook al voorbij. De chips waren geactiveerd en bleken goed te functioneren. Pieter liet zijn patiënte langzaam weer wakker worden. “Mevrouw Jansen, dat was het al! We moeten nu nog even dezelfde toetsen doen als eerder, maar in tien minuten bent u klaar. Hoe voelt u zich?” “Dank u wel. Ik voel me redelijk goed.” Pieter startte het onderzoeksprogramma nog eens op en observeerde wat er in de hersenen van zijn patiënte gebeurde. Tevreden stelde hij vast dat nu alles werkte zoals hij het had gepland. Hij leunde weer terug en dacht eraan dat zijn baan eigenlijk niet zo heel verkeerd was. Deze vrouw zou nu tenminste makkelijk weer een baan kunnen vinden en dat zal de kwaliteit van haar leven verbeteren. “And that,” put in the Director sententiously, “that is the secret of happiness and virtue— liking what you’ve got to do. All conditioning aims at that: making people like their unescapable social destiny.” (Huxley, p.12) Het was een uur en Pieter was op de weg terug naar zijn kamer. Hij was in de kantine geweest en had zijn collega’s ontmoet en samen gegeten. Hij vond deze dagelijkse afwisseling van achter de computer zitten steeds leuk. Het onderwerp van gesprek
55
56
was vandaag natuurlijk de nieuwe wet over hersenoperaties geweest.Vanaf begin van de volgende maand zal sterker worden gecontroleerd wat, wanneer en wie wordt geopereerd. Pieter wist nog niet goed wat hij ervan moest vinden. Aan de ene kant twijfelde hij wel of het niet te gemakkelijk was om een operatie te laten uitvoeren. Hij zelf had nog nooit een afwijzing voor een aangevraagde operatie gekregen. Aan de andere kant stond indirect in de wet dat ook de netchip voor iedereen verplicht zal worden. Pieter’s collega’s zagen daarin niet zo’n groot probleem omdat het eigenlijk voor iedereen voordelig is. Door de netchip was het voor de mensen mogelijk om altijd informatie op het internet op te zoeken. Het werd door de neuronale activiteit gestuurd en de informatie wordt op de lenzen weergegeven. Zijn collega’s hielden het voor een vooruitgang omdat zo iedereen gelijke mogelijkheden had. Daartegen vond Pieter zijn bezwaar dat deze zoekinformatie wordt opgeslaan niet meer cruciaal. “‘All right then,’ said the Savage defiantly, ‘I’m claiming the right to be unhappy.’” (Huxley, p.240) Naast dit gesprek had Pieter ook enkele aanduidingen over komende vrijdag gehoord. Wanneer hij nadere vragen stelde werden die altijd genegeerd of van onderwerp veranderd. Hij had het idee dat dit alles met zijn jubileum zou kunnen samenhangen. Hij werkte nu al 35 jaren voor het Ministerie van Welzijn en Gezondheidszorg. Niemand van zijn leeftijd werkte zo lang bij een en dezelfde werkgever. Pieter had toen geluk gehad: na zijn studie werd hij meteen gevraagd om hier te komen werken. Eigenlijk wilde hij toen niet voor de overheid werken, maar dit aanbod kon hij niet afslaan. Hij dacht dat dit een goede instap in het beroepsleven zou zijn en dat hij daarmee snel een andere goede baan zou kunnen vinden. Maar altijd wanneer hij een beetje ontevreden begon te worden maakte hij promotie. Ofschoon hij jonger was dan sommige van zijn collega’s was hij de leider van de kliniek. Als hij nu terug dacht aan de afgelopen 35 jaar, was hij best wel trots op zijn prestaties. Toen hij begon te werken werd net de methode voor de hersenoperaties verbeterd. De sturing van de machines was eerder nog niet nauwkeurig genoeg om de kleine chips in te zetten.Verder werden in zijn afdeling de siliconen ontwikkeld om de gaten weer te sluiten en later weer te gebruiken.Vroeger moest voor elke operatie een nieuw gat worden geboord. Hij was verder de eerste die een vergunning kreeg om niet alleen zware maar ook lichte criminelen te opereren. Door de steeds nauwkeuriger wordende instrumenten werd dit al sinds jaren routinematig bij
alle criminelen gedaan. Zijn kliniek stelde ook een onderzoeks- en operatieprocedure voor om misdaden te voorkomen en potentiële criminelen al bij de jaarlijkse brainscans te ontdekken. Door deze methode waren er ook bijna alle psychische stoornissen en malfuncties van de hersenen uit de wereld geholpen. Maar het favoriete onderdeel van zijn werk was het werken met kinderen. Hij was verantwoordelijk voor de onderzoeken O1 tot en met O20 en was blij als hij deze zelf kon doorvoeren. Daarvoor had hij twee middagen per week gereserveerd en vandaag was er een van. Toen hij naar zijn kamer kwam had hij al een bericht op zijn beeldscherm: een herinnering dat vandaag leerlingen uit een groep 4rs van een stedelijke basisschool voor de O17 zou langskomen. Pieter moest hier alleen de korte scans doorvoeren en de data werden automatisch door het systeem geanalyseerd en met de laatste scans vergeleken. Soms moest er wel een aanpassing gebeuren om een best mogelijke ontwikkeling te bereiken. Meestal werd bij een kleine, niet eenduidige afwijking met elektrische impulsen gewerkt. De hersenen van de kinderen waren nog zo responsief dat een operatie vaak niet eens noodzakelijk was. Nog nooit waren er problemen met de kinderen die hij had onderzocht in hun latere leven. Soms zag hij zelfs bekende namen in de krant staan waar erover werd bericht hoe succesvol zijn vroegere patiënten zijn. Het onderzoek van vandaag zou eigenlijk niet te moeilijk zijn. De kinderen waren al groot genoeg om zelf opgaven op te lossen en om niet te bang voor het onderzoek te zijn. En bovendien was het voor hem een routine: even de kinderen in de brainscan3000 stoppen, op start drukken en afwachten of de analyse iets laat zien. Meestal is bij zo’n laat onderzoek al op alle mogelijke afwijkingen gecontroleerd en gecorrigeerd. Toen Pieter zijn computer weer in de activiteitsmodus schakelde zag hij dat de kinderen al in de onderzoekskamer waren. Bij hen was Annemarie, de robot die de kinderen bezighield en ervoor zorgde dat ze het juiste deden en niets aanraakten. Ze had al het eerste kind in de scanner gelegd. Pieter moest dus bij dit soort onderzoeken eigenlijk alleen maar op enkele knoppen drukken en kijken of alles goed verliep. Natuurlijk was het de bedoeling dat hij geconcentreerd de brainscan observeerde. Maar omdat het systeem hem sowieso meteen waarschuwde als er een grotere afwijking was, kon hij zich tegelijkertijd ook met andere dingen bezighouden. Hij wilde nu de tijd benutten om de nieuwste onderzoeksrapporten uit zijn kliniek te zien. Hij startte het juiste programma op en zag voor zich een van zijn collega’s die hem nu – virtueel – vertelde wat de resultaten waren. Zijn verhaal was onderbouwd door een aantal videos over de getoonde effecten: vooral
57
de hersenactiviteit werd aangetoond. Zoals vaker de laatste tijd kon hij zich vandaag niet helemaal op het rapport concentreren. Hij keek vaak naar het beeldscherm waar hij de gehele onderzoekskamer kon zien. “Al deze kinderen...” dacht hij. Hij wist niet precies waarom hij werd afgeleid door hen en waarom hij zich zo raar voelde. Hij dacht aan zijn eigen kindertijd. Toen was de samenleving nog helemaal verschillend. Hij woonde tot hij acht was met zijn ouders samen en ook later zag hij ze regelmatig. Natuurlijk werd het over de jaren steeds minder en nu had hij al 17 jaren niets meer van hen gehoord. Daar stonden zijn eigen kinderen tegenover. 58
Hij wist dat hij de verwekker van drie kinderen was, want hij had eens de kans gehad om in zijn eigen informatiemap te kijken toen iemand uit zijn kliniek bij hem de jaarlijkse brainscan had uitgevoerd. Daarvoor wist hij slechts van twee kinderen. Deze twee waren in de vakanties ook enkele keren bij hem geweest maar het was nooit zo een verbinding als hij met zijn eigen ouders had. Zijn kinderen waren daadwerkelijk gasten en hij wist niet goed wat hij met hen moest doen. Hij had natuurlijk geen contact met hun moeders maar hij verwachtte dat het voor hen niet veel anders was. Na enkele jaren bleven de kinderen liever bij hun thuis, in de kinderhuizen. Pieter dacht dat het sowieso het beste voor hen was. Wanneer ze bij hem op bezoek waren gekomen moest hij altijd met zo veel regels rekening houden om hun optimale ontwikkeling niet te verstoren. Als ze in de kinderhuizen bleven was het dus gegarandeerd dat ze tot waardevolle leden van de maatschappij konden groeien. Maar als hij de kinderen in zijn onderzoekskamer zag moest hij wel aan zijn eigen kinderen denken. Hij vroeg zich af wat met hen was gebeurd de afgelopen jaren. “The family is an ancient form of community, and the customs and habits which have been set up to perpetuate it are out of place in a society which isn’t based on blood ties.” (Skinner, p.128) Bij de kinderen die worden onderzocht gaf het zoals verwacht weinig problemen. Slechts twee kinderen hadden afwijkingen en kregen dagelijkse stimulaties voorgeschreven. Bij een derde kind had zich een grotere afwijking gevormd en Pieter moest het opereren. Toen de rest van de groep was gescand verliet iedereen behalve dit meisje en Annemarie de kamer. Het was dus nu de tijd voor de operatie. Bij kinderen word minder vaak met chips gewerkt dan met directe verwijdering, omdat de hersenen nog niet uitgegroeid
zijn waardoor de ontwikkeling nog beter kan worden beïnvloed. Eigenlijk was het niet moeilijker om kinderen te opereren dan volwassenen. Hij kon de hersenen met behulp van zijn lenzen zo groot of klein laten afbeelden als nodig was. Bovendien waren kinderhersenen nog flexibel. Maar niettemin was hij toch altijd weer zenuwachtig. Hij keek naar de map van het kindje en zag dat ze maar acht was. Haar ontwikkeling was nog niet afgesloten maar haar brein was, zoals gebruikelijk in haar generatie, al veel perfecter dan dat van mensen van Pieters leeftijd. Hij kon zien dat de neuronale verbindingen veel sterker waren. Als hij nu deze operatie zal doorvoeren zou het meisje waarschijnlijk haar hele leven zonder problemen zijn, dacht Pieter. Maar dan dacht hij plotseling aan de vrouw die hij ’s ochtends had geopereerd. Alleen omdat iedereen HO’s liet uitvoeren stegen de eisen. De hersenen van deze vrouw golden enkele jaren geleden als perfect omdat toen iedereen graag goed wilde kunnen rekenen. Maar nu was het belangrijker om welbespraakt te zijn en hersenen zoals van deze vrouw waren niet meer gevraagd. “Hetzelfde zou waarschijnlijk ook met dit meisje gebeuren. Nu pas ik het brein zo goed als mogelijk aan, maar wat is de situatie over vijf jaar?” vroeg Pieter zich af. Hij schrok zelf van deze gedachten. Hij was altijd zo blij geweest dat hij mensen kon helpen, maar waaruit bestond zijn hulp überhaupt? Daarover had hij nog nooit nagedacht. Hij probeerde alle gedachten van zich af te schudden en zich volledig op de operatie te concentreren. Hij opende het virtuele brein van het meisje en vond ook snel de gemarkeerde afwijking en begon te werken. Plotseling vond hij het erg dat hij uit dit belangrijke onderdeel van het menselijke lichaam gewoon delen verwijderde. Hij stopte. “There was of course no way of knowing whether you were being watched at any given moment. […] You had to live—did live, from habit that became instinct—in the assumption that every sound you made was overheard, and, except in darkness, every movement scrutinized.” (Orwell, p.38) Natuurlijk gaf het systeem meteen een foutmelding. Het gebeurde bijna nooit dat een onderzoek of operatie werd onderbroken. Pieter kon zo snel alleen een verontschuldiging voor deze gebeurtenis bedenken: Hij meldde dat hij hoofdpijn had en zich zo niet kon concentreren. Daardoor hoopte hij te vermijden dat meteen iemand naar hem zou kijken. Toen hij naar de onderzoekskamer keek zag hij dat Annemarie niet wist wat ze moet doen. Deze situatie kende zij niet. Hij schakelde de microfoon aan en keek even naar de map van het meisje. “Hallo Linda. Je mag even uit de brainscanner komen. De operatie
59
60
gaat nu niet door.” Hij dacht na. Hij kon het meisje nu ook niet naar huis sturen. “Wacht even, ik kom je zo afhalen.” Pieter stond op. Hij was kennelijk zenuwachtig. Normaal gesproken stond hij bijna nooit, om nog te zwijgen van te voet te gaan. Zelfs om naar de kantine te komen was het gebruikelijk om de zitlift te nemen. Hij had ook nog nooit iemand in dit gebouw zien lopen. Maar het ging nu niet anders. Als iemand zijn zitlift in de onderzoekskamer zou detecteren was het nog erger. Helaas was de waarschijnlijkheid ook heel groot om lopend op te vallen. Maar hij moest iets doen en hij kon het meisje ook niet gewoon met een zitlift naar zijn kamer laten komen. Nooit was er een patiënt in de kamers van de artsen. Hij sloop naar de onderzoekskamer en probeerde geen zitlift tegen te komen. Na enkele minuten die hem eeuwig leken te zijn opende hij toch de juiste deur. Hij sloop naar binnen, sloot zacht de deur en ademde uit. Pas toen zag hij dat zowel Linda als ook Annemarie verbaasd naar hem keken. “Annemarie!” schoot het in zijn gedachten, “Ik moet iets met Annemarie doen, anders valt dit op.” Hij zei tegen de robot: “Annemarie, waarom ga je niet naar de andere kinderen kijken? Ik moet nog even iets aan de brainscan3000 instellen en dan ga ik verder met de operatie. Het zal nog ongeveer drie kwartier duren, maar dan kan je Linda weer komen afhalen.” Annemarie twijfelde. Ze was zo geprogrammeerd dat ze bij de kinderen in de operatiekamer moest blijven totdat iedereen klaar was. Gelukkig voor Pieter was Annemarie een AI en ze kon dus leren. Ze volgde niet strikt geprogrammeerde regels maar was in staat om zich aan de situatie aan te passen. Het kostte Pieter veel moeite en overtuigingskracht, maar uiteindelijk verliet ze wel de kamer. Nu richtte Pieter zijn attentie op het kleine meisje, dat nog steeds op de stretcher van de brainscan3000 zat. “Hoi Linda. Ik ben Pieter. Ik heb ook met jou gepraat, maar dan via de luidspreker. Eigenlijk zou ik nu een operatie aan jouw hersenen uitvoeren...” Pieter wachtte af. Hij had verwacht dat het meisje nu iets zou zeggen, maar dat deed ze niet. “Kun je me verstaan?” vroeg hij geïrriteerd. Linda knikte. Pieter wist niet goed wat hij moest doen. Ofschoon hij bijna elke dag met kinderen werkte hoefde hij bijna nooit met hen te praten.Voor hem waren het gewoon kleine volwassenen, maar nu werd hem het verschil duidelijk. Hij realiseerde zich dat hij niet langer in de kamer kon blijven zonder via de camera’s te worden gezien. “We moeten nu gaan, in orde? Mag ik je dragen, dan zijn we iets sneller?” vroeg hij. Linda knikte weer. Toen Pieter voorzichtig op haar afging strekte zij al haar armen uit. Pieter tilde haar op en was verrast dat ze lichter was dan hij voor een achtjarige had verwacht. Hij opende voorzichtig de deur en keek in beide
richtingen. Niemand was te zien. Hij liep intuïtief naar links, richting zijn kamer. Terwijl hij liep dacht hij erover na dat ze ook in zijn kamer niet lang ongezien zouden blijven. Hij vroeg zich af waarom hij zo bang was. Hij had gemeld dat hij hoofdpijn had, dus hij zou zonder grote problemen kunnen verklaren waarom zijn patiënte op zijn kamer was en hij haar niet opereerde. Bovendien was hij de leider van de kliniek. Maar hij had een brok in zijn keel. Hij wist dat hij het verkeerde deed en ergerde zich eraan dat hij niet gewoon de operatie had doorgevoerd. Nu was het te laat. Nu had hij al een aantal verkeerde beslissingen genomen en had hij het gevoel dat hij naar buiten moest. Ergens heen waar hij even kort diep kon ademhalen en rationeel kon nadenken. In plaats van naar zijn kamer ging hij richting achter-ingang om snel buiten te zijn. “En wat nu?” zei hij tegen zichzelf. Linda keek verrast maar zei nog steeds niets. Pieter bleef lopen. Hij had geen idee waar hij naar toe kon gaan. Hij had een plek nodig waar niemand hen kon zien, noch via camera’s noch door langskomende mensen. Nu kwamen ze aan bij een grotere straat. Nu was bijna niemand buiten, alleen in de langskomende vliegliften en –treinen kon hij mensen vermoeden. Enkele van die mensen zouden hen nu al moeten hebben gezien. “We gaan met de trein, dat is minder opvallend” zei hij tegen Linda en hij liep snel over een rolband richting een station. “Waar gaan we heen?” hoorde hij plotseling. Linda had iets gezegd. “We gaan naar... naar... een park.” Het was het eerste wat hem te binnen schoot. Hij stapte in de eerste trein die hij kon zien. Ze waren in het centrum van de stad, dus elke trein moest eigenlijk verder in de richting van de voorsteden rijden. Hij besloot om eerst te blijven zitten en ergens aan het eind van de lijn uit te stappen. In de voorsteden waren gewoonlijk nog enkele groenvoorzieningen, misschien was dat een goede mogelijkheid. Hij keek om en zag dat er slechts enkele mensen in de trein waren. Nu hij een beetje tot rust kwam, realiseerde hij zich wat hij eigenlijk deed: hij kidnapte een kind! Hij wist niet eens waarom hij het deed. Plotseling had hij zo’n paniek gekregen. Hij herkende zich niet meer. “Wat is er toch aan de hand met mij?” vroeg hij zich ontstemd af toen hij merkte dat Linda aan zijn mouw trok. “Waarom zijn we weggegaan uit de kliniek?” Daarop wist Pieter geen antwoord. “Kijk, ik had niet zo veel zin om je te opereren en dacht dat het leuker zou zijn om naar buiten te gaan.” “Okay.” zei Linda. Pieter was weer verrast door deze reactie. Een tijdje zei niemand een woord. “Ik had ook geen zin in de operatie” doorbrak Linda opeens de stilte. “Weet jij, ik begrijp niet waarom ik steeds weer naar een ziekenhuis moet gaan en mijn hoofd wordt onderzocht. Ik voel me überhaupt
61
62
niet ziek.” “Maar...” Pieter wilde haar verklaren waarom de onderzoeken noodzakelijk waren maar hij vond geen goede redenen. Het klopte, al zijn argumenten konden worden ontkracht door het feit dat Linda ook zonder enige operatie gelukkig kon zijn. Natuurlijk kon hij zeggen dat ze nog beter zou functioneren met deze operaties. Maar zoals hij eerder al had gedacht vroeg hij zich nu weer af of dat daadwerkelijk klopte. Linda had al een heel goede hersenfunctie vergeleken met de eisen van vijf jaar geleden of met zijn eigen hersenen. Het ging alleen nog erom het te perfectioneren. En dat werd natuurlijk bij iedereen gedaan. Daardoor stegen de eisen aan ‘het perfecte brein’ en steeds kleinere afwijkingen moesten worden veranderd. Linda’s hersenen zullen dus nooit perfect kunnen worden. “Nee, je bent niet ziek. Deze operaties worden doorgevoerd, zodat je ook niet ziek wordt”, probeerde Pieter een verklaring te geven, “en zodat je zo slim bent als jouw leeftijdsgenoten.” “Hmm... ok. Maar het is toch niet erg om eens ziek te zijn? Jan had onlangs een griep maar nu is hij weer normaal. En ik dacht altijd dat iedereen verschillend slim is. Daarom doen we toch ook verschillende opleidingen? ‘Iedereen heeft zijn talent’ zegt mijn begeleidster altijd. Ik weet nog niet wat mijn talent is. Dat is jammer, omdat iedereen al met zijn opleiding is begonnen. Ze zeggen altijd dat het bij me niet zo duidelijk is. Mijn brein kan alles” lacht Linda. “Vroeger wou ik ook graag arts worden, maar nu vind ik het niet meer leuk. Ik dacht dat het leuk was, maar je ziet er niet zo uit alsof je plezier hebt. Je loopt zelfs van je werk weg! Misschien ga ik dan liever in ferropolis werken. Ze zeggen dat ik goed technisch kan denken. Maar ik weet niet precies wat ze daarmee bedoelen, waarschijnlijk vanwege de robots...” Linda kletste door maar Pieter kon haar niet meer volgen. Hij moest erover nadenken wat zij had gezegd. Hij had geen plezier in het werk? Hoe durfde ze zoiets te zeggen? Het was het enige waar hij altijd voor 100% achter stond. Al zijn ideeën, zijn moeiten, waren in het werk gegaan. Hij kon het niet geloven. Maar dan realiseerde hij zich dat Linda maar een achtjarig kind was. Ze woonde alleen onder kinderen, dus ze had niet de mogelijkheid om passend gedrag te oefenen. “Misschien heeft ze gelijk” dacht Pieter. Iedereen wordt sowieso op grond van bepaalde eigenschappen ingedeeld en opgeleid. Waarom worden kinderen dan in het begin eerst gelijk gemaakt? Later worden dan weer operaties uitgevoerd om specifieke vaardigheden te ondersteunen, zoals bij hem de visie en motoriek of bij de vrouw van ’s ochtens het taalcentrum. “Nu doe toch niet zo stom, je weet wel dat het belangrijk is voor de effectiviteit van het systeem dat iedereen het beste functioneert. En daarvoor is het noodzakelijk om individuele verschillen te elimineren. Dan heeft iedereen de gelijke optimale uitgangssituatie en het fine-tunen kan beginnen om mensen voor een bepaalde
baan aan te passen. Door dit systeem hebben we toch veel minder problemen en vooral is er veel minder sociale onrechtvaardigheid. Iedereen heeft dezelfde kansen!” zei hij in gedachten tegen zichzelf. Om zichzelf nog verder te overtuigen dacht hij eraan dat Linda nu de vrije keuze had over haar opleiding. Maar dan herinneert hij zich dat Linda over ‘hen’ had gepraat. En hij herinneerde zich ook weer waarvoor de brainscans bij kinderen onder meer worden gebruikt:Voor het bepalen van een geschikte opleiding. Dus de kinderen hadden zelf helemaal geen keuze. Hij moest aan de robots zoals Annemarie denken, die gewoon voor de benodidge functie werden geprogrammeerd. “Community, Identity, Stability” (Huxley, p.1) “... maar Olivier is groot en daarom is hij ook sportief. Ik zelf vind kunst leuk. Ik doe graag iets aan mijn computer, maar ik vind tekenen nog steeds moeilijk” hoorde hij Linda zeggen. “Waar woon jij eigenlijk?” viel hij haar in de rede. “Waar ik woon? In het kinderhuis 32. In Noordstad. Waarom?” “Ik moet je vandaag ook nog naar huis brengen” antwoordde Pieter. Hij keek op het stadsplan in de trein en zag dat ze in westelijke richting reden. Ze waren nu ook al een behoorlijk stuk ver. Pieter keek op zijn COP en zag dat het drie uur was.Verder had hij twee gemiste oproepen van de kliniek. Hij besloot bij de volgenden station uit te stappen. “Hou je van een ijsje?” vroeg hij Linda toen ze het station verlieten. Linda knikte enthousiast. Pieter was hier al een keer met een date geweest en wist dus dat er een park met een ijssalon in de buurt was. Bij die gedachte herinnerde hij zich plotseling dat het donderdag was. Donderdag! Dat betekende dat hij vandaag een date had. Hij was vrijgezel, dus elke donderdag kreeg hij ’s avonds drie uur de vrije tijd om vrouwen te ontmoeten. Deze dates waren heel leuk voor hem, omdat hij altijd nieuwe vrouwen kon leren kennen en deze vrouwen door het systeem voor hem waren gekozen. Daardoor pasten ze sowieso al goed bij hem. Hij genoot dus van deze avonden, maar desondanks kwam er meestal geen tweede ontmoeting. Hij had in het afgelopen jaar wel twee relaties gehad, maar deze duurden ook maar enkele weken. Het was moeilijk voor hem een relatie te hebben. Hij was snel verveeld een persoon vaker te zien. Bovendien had hij het gevoel geen tijd ervoor te hebben, omdat zijn werk altijd in de eerste plaats kwam. Dus eigenlijk was het hetzelfde zoals nu, alleen dat hij elke donderdag dezelfde vrouw ontmoette. Hij had ook al langere relaties van een of twee jaren gehad, en ook met
63
vrouwen samen gewoond. Maar hij kwam toch elke dag pas om acht uur naar huis en hij was om 5:30 ’s ochtends het huis al uit. Alleen tijdens zijn studie had hij een leuke relatie gehad. Maar dat was lang geleden en daarover wilde hij nu niet nadenken. Hij dacht dat hij de date van avond beter kon afzeggen. Hij moest na het ijsje Linda naar huis brengen en dan nog terug naar de kliniek om tenminste de computer af te sluiten. Anderzijds had de computer waarschijnlijk al een half uurtje geleden een melding verzonden dat Pieter niet op zijn werkplek was.
64
“The tender sentiment of the ‘one and only’ has less to do with constancy of heart than with singleness of opportunity.” (Skinner, p.47) Pieter opende de deur van de ijssalon. Linda was al enkele minuten hier en keek naar de weergave van de verschillende ijssoorten. Ze koos uiteindelijk voor Mekoluma, die verschillende smaaksensaties na elkaar af zou geven en die natuurlijk fel roze-groen was. Ze gingen weer naar buiten en zetten zich op een bank. “Smaakt het ijsje?” wilde Pieter weten. “Jazeker, daarom heb ik het toch gekozen!” zei Linda. “Hoe vind je het eigenlijk in jouw kinderhuis?” Linda antwoordde: “Ik vind het prima. Het is mooi dat er altijd iets gebeurt en sowieso dat er vele kinderen zijn. Maar soms vind ik het een beetje te veel. Er is altijd programma, vanaf ’s ochtends zeven tot en met negen uur ’s avonds. En hoewel ik het leuk vind met de kinderen heb ik soms het gevoel dat ik ook meer tijd met volwassenen zou moeten doorbrengen. Ik vind het leuk dat we zo veel leren maar ik vind het niet leuk dat ik alles altijd op een bepaalde wijze moet doen. En dat ik zelf eigenlijk niet belangrijk ben. De beleider noemen ons vaak niet eens bij onze namen om een gevoel voor de gemeenschap te krijgen, zeggen ze.” Linda pauzeerde. “Het spijt me. Ik wilde niets slechts zeggen. Ik vind het alleen heel leuk nu om met jou hier te zitten en te praten. Zoiets kan ik anders nooit doen. En daarom dacht ik net over mijn kinderhuis na en vielen deze dingen op die ik minder goed vind. Maar dat was alleen vanuit de situatie... Sorry!” “Linda,” zei Pieter, “je moet je niet slecht voelen. Je kan me zeggen wat je denkt. Hier is niemand die ons kan horen. En ik zal ook niemand vertellen waarover we hebben gepraat. Ik voel me soms ook boos over dingen. Net in de trein bijvoorbeeld. Je hebt iets over mijn werk gezegd wat mij aan het twijfelen bracht. Ik was altijd van mijn werk en het systeem overtuigd. En nu weet ik niet meer wat ik moet denken. En nu ik hier zo
met jou praat, merk ik dat mensen verschillen. Met volwassenen kan je niet zo praten. Iedereen zegt alleen de politiek en sociaal correcte dingen, nooit wat zij echt denken. Of waarschijnlijk weet niemand meer wat hij eigenlijk denkt. Iedereen is altijd vriendelijk. Het maakt bijna niets uit met wie ik praat, ik heb het gevoel dat sowieso alle gesprekken gelijk verlopen. Ik weet echter niet wat vandaag met mij aan de hand is. Het is een rare dag. Gisteren heb ik nog uitgezien naar mijn date vandaag. Ik vond het een leuk idee om met iemand te praten. Een afwisseling. Maar als ik aan de afgelopen weken denk was het echter altijd hetzelfde. Ik heb met elk date over de goede economie en de vooruitgang van ons land gepraat en met mijn collega’s altijd over de kliniek en het werk geprezen. Nu hoor ik jou, een achtjarig meisje, en begin te twijfelen...” Linda wist kennelijk niet goed wat ze daarop moest zeggen. “Kom hier, Linda. Het wordt tijd voor jou om naar huis te gaan. Jouw begeleiders zijn waarschijnlijk al ongerust waar je bent.” “Till at last the child’s mind is these suggestions, and the sum of the suggestions is the child’s mind. And not the child’s mind only.The adult’s mind too - all his life long.The mind that judges and desires and decides – is made up of these suggestions. But all these suggestions are our suggestions... Suggestions from the State.” (Huxley, p. 28-29) Een blik op de COP verried Pieter dat het al zes uur was toen hij in de trein stapte. Hij had Linda net bij haar kinderhuis afgeleverd. Het was een beetje moeilijk geweest om niet te worden gezien, maar Linda en hij hadden op de weg een plan bedacht. Ze waren door kleinere straten naar de achterkant van het huis gelopen en hij had Linda omhooggeheven zodat ze door een geopend raam van een badkamer kon klimmen. Ze wilde haar begeleidster vertellen dat ze al met de andere kinderen terug was gekomen maar zich door de operatie niet lekker had gevoeld. Pieter hoopte dat dit plan voor haar zou werken. Hij zat in ieder geval weer in de trein. Hij wilde eerst een private en directe lift nemen om in het beginnende spitsuur niet te worden gezien. Maar toen realiseerde hij zich dat hij zich dan met zijn ID moest registreren, dus pakte hij toch de trein. Hij liet de dag nog eens de revue passeren en stelde vast dat hij had genoten. Ook de spanning in het begin was een leuke afwisseling. Hij was nog steeds bang voor de consequenties maar het gevoel van rust overwoog. “Wat zullen zij ook doen? Ik ben de leider van de kliniek en eigenlijk heb ik niks verkeerd gedaan, behalve een kind niet geopereerd. Maar dat kan gebeuren als de omstandigheden niet goed zijn. Waarschijnlijk heeft niet eens
65
66
iemand het gemerkt.” maakte hij zichzelf wijs. Hij voelde zich daardoor gerustgesteld en besloot toch nog even kort naar de kliniek te gaan om zijn spullen te halen en een dagbericht af te maken. Hij stapte bij het volgende station uit de trein en stond al snel voor de kliniek. Hij groette de portier en dacht dat deze waarschijnlijk verwonderd was dat hij nu binnenkwam. Pieter nam het rolband naar zijn kamer. Toen hij langs zijn onderzoekskamer kwam nam hij verrast waar dat er geluid uit kwam. Hij herinnerde zich dat hij de machines niet had afgesloten, dat zou hij onmiddelijk gaan doen. Toen hij bij zijn kamer aankwam stapte hij van de band en opende de deur. Het licht was aan. “Goeden dag, Pieter.” hoorde hij een van zijn drie collega’s die in zijn kamer zaten zeggen. “Wij wachten al lang op je.” “Ga zitten” zei een andere, “ik denk je weet wat op je wacht.” De derde vulde in: “jouw computersysteem is al opgestart en de operatie is voorbereid.” Pieter slikte. Hij realiseerde zich dat hij slechts een mogelijkheid had. Hij stapte naar binnen en sloot de deur.
Gebruikte utopieën in dit verhaal zijn: George Orwell, 1984, voor het eerst gepubliceerd bij Secker and Warburg (Londen) 1949. Aldous Huxley, Brave New World, voor het eerst gepubliceerd bij Chatto & Windus (Londen) 1932. B.F. Skinner, Walden Two, voor het eerst gepubliceerd bij MacMillan Publishing Company (New York) 1948.
67
Honours CV Yori Kamphuis (Leeuwarden, 1985, Technische Bedrijfskunde)
68
In 2005 ben ik begonnen aan de studie technische bedrijfskunde. Hoewel dat voor mij een ‘gebroken’ jaar is geweest doordat ik met een heupoperatie te maken kreeg, heb ik gelukkig toch het nodige van mijn studie meegekregen en op een goede manier kunnen afronden. Al snel merkte ik dat er ontzettend veel in mijn studie zit! Zo krijg je onder meer te maken met accounting, het inrichten van organisaties, zelfs een tipje van de sluier van marketing wordt gelicht, er wordt geleerd wat IT mogelijk kan doen en er wordt inzicht in logistiek gegeven. Het is dus een hele veelzijdige studie en is daarom een aanrader, denk ik. Helaas merkte ik ook dat er ontzettend veel niet in die mate in mijn studie zit waarvan ik zou willen dat dit wel het geval was. Hierbij denk ik aan bijvoorbeeld (wereld)politiek, maatschappelijke betrokkenheid, economie, onderhandelingstechnieken, talen en de actualiteit. Buiten deze onderwerpen interesseer ik me voor muziek, kunst, psychologie en ben ik me door mijn historie ook gaan interesseren voor de medische wetenschap. Door veel tijd te besteden aan allerhande nevenactiviteiten werd aan veel van deze behoeften voldaan.Voor mijzelf hield ik echter nog steeds een zoektocht naar meer uitdaging, en dat op een hoog niveau. Bovenal was ik op zoek naar medestudenten die open staan voor allerlei nieuwe ideeën, andere invalshoeken en plezier beleven aan het hierover nadenken. Kortom, medestudenten met dezelfde instelling. Toen ik de aankondiging zag dat er een honoursprogramma opgericht zou worden, heb ik mij geen moment hoeven te bedenken.Van de beslissing mij aan te melden, heb ik geen moment spijt gehad. De sollicitatie verliep soepel, en vanaf het begin van het programma heb ik erg genoten van alle discussies met mijn medehonoursstudenten. De eerste module was bijna afgelopen toen de zomervakantie begon – de presentatie van onze ‘eigen’ denker zou plaatsvinden in september van datzelfde jaar.
69
70
Mijn zomervakantie verliep echter volledig anders dan ik gedacht, verwacht en gehoopt had. Een auto-ongeluk op de tweede dag dat ik vakantie had (en binnen 24 uur nadat ik arriveerde in Kenia) gooide namelijk roet in het eten. Inmiddels kan ik uit ervaring vertellen dat het behoorlijk wat tijd en energie vergt om te herstellen van een reanimatie, hersenoperatie en negen gebroken botten. De vooruitzichten die toentertijd werden gegeven door de artsen waren verre van goed: in het kort gezegd, zou ik mijn toekomstdromen moeten vergeten en was het de vraag of ik überhaupt nog ooit zou kunnen studeren. Na twee jaar herstellen zou ik weer mogen beginnen met het af en toe volgen van een college van één vak, kreeg ik te horen. Dat beviel me niets. Ik geloofde niet dat ik er zo erg aan toe was, en het was dan ook geen leuke ervaring te merken dat ik bijvoorbeeld niet meer in stapjes van zeven kon terugtellen van honderd naar nul. Desondanks ben ik hard blijven geloven dat dit (en andere vaardigheden die ik miste, zoals muziek spelen en lopen) allemaal maar tijdelijk zou zijn. Gelukkig kreeg ik regelmatig bezoek vanuit Enschede, en ik herinner mij als de dag van gisteren dat ik van mijn ‘honoursgenoten’ allerlei puzzeltjes kreeg om mijn inventiviteit weer te stimuleren, een boekje met de titel ‘Filosofie voor in bed, op het toilet of in bad’ en een bordje met daarop ‘denken helpt’. Het bordje hangt bij mijn ouders nog steeds aan mijn bed! Eigenwijs als ik ben wilde ik het echter geen twee jaar rustig aan doen. Na overleg met mijn artsen ben ik in februari weer naar Enschede gekomen om rustig verder te gaan met studeren. Overmoedig ging ik ook één van de struikelvakken van mijn studie volgen. Dat ik maar maximaal twee uur per dag mocht studeren was nog niet goed tot me doorgedrongen, en dat vak heb ik toen ook niet gehaald. Na een gesprek met Miko Elwenspoek kreeg ik gelukkig toestemming om aan te sluiten bij de nieuwe lichting van het honoursprogramma. Ik vond het heel bijzonder om te zien dat hij me het vertrouwen schonk weer opnieuw te beginnen omdat veel anderen (waaronder de artsen) (gegronde!) twijfel aan mijn capaciteiten hadden. Het opnieuw de teksten van Newton, Darwin, Machiavelli en Freud te lezen heeft mij erg geholpen. Ook nu weer zou de afsluiting van de module na de zomer plaatsvinden. Ondanks een nieuw auto-ongeluk was ik nu wel degelijk in staat deze module af te sluiten. Ik heb geschreven over de Club van Rome. Bijzonder aan deze club is dat
het niet één ‘grote wetenschapper’ betreft, maar een hele club. Dit geeft aan welke ontwikkeling de wetenschap heeft doorgemaakt. Waar vroeger veel meer werd vertrouwd op individuen als wetenschapper vindt bijna al het wetenschappelijk onderzoek nu multidisciplinair en in grotere entiteiten plaats. Vervolgens zijn we van start gegaan met het bekijken van ‘An Inconvenient Truth’, de film van Al Gore over de klimaatproblematiek. Hoewel deze film een hele schok teweeg heeft gebracht, was het nog maar de vraag of de als ‘feiten’ gepresenteerde informatie onweerlegbaar zijn. Wat is de ‘truth’ eigenlijk? En, is deze ‘truth’ wel ‘inconvenient’? Over zijn onderwerpen en beweringen heb ik een literatuurstudie gedaan. Het was voor het eerst dat ik Science, Nature, GeoJournal en publicaties van het KNMI in moest duiken om een coherent beeld te schetsen. Bij het doorlezen van deze bronnen viel mij onmiddellijk op dat ‘de waarheid’ moeilijker vast te stellen is dan ik had gedacht. De een na de andere auteur struikelt over zijn voorganger, en er zijn duidelijk twee ‘kampen’ te onderscheiden. Mijn studie behelst zoals eerder gezegd heel veel, maar klimatologie valt hier niet onder. Desondanks heb ik deze module met ongelofelijk veel plezier afgerond. We hebben geleerd dat het mogelijk is veel te zeggen over een vakgebied dat de jouwe niet is, zolang de juiste redeneerschema’s worden gevolgd. De vakinhoudelijke verdieping heb ik gedaan op het gebied van de economie: ik heb gekeken naar hoe een Daily Financial Condition Indicator (DFCI) opgesteld zou moeten worden. Deze DFCI moet voorspellen hoe waarschijnlijk het is dat in de economie zich een ‘zeepbel’ vormt. Het leeglopen van de kredietzeepbel is een van de grote oorzaken van de huidige economische crisis. Hoewel een goede DFCI zeker niet zaligmakend is, omdat mijns inziens nog veel meer dingen moeten veranderen, kan het wel degelijk helpen. Als afsluitende module bestaat het honoursprogramma uit de synthese. Het eindproduct daarvan heb je momenteel vast, want dat is dit boek. Als thema is gekozen voor utopieën. Iedereen heeft vanuit zijn of haar interesse- of vakgebied een essay over een utopie geschreven. Net als bij de vakinhoudelijke verdieping heb ik over economie geschreven. Het resultaat hiervan is hierna te lezen. Ik hoop dat het bevalt! De conclusie is dat ik heel veel het honoursprogramma heb geleerd. Het meest waardevolle dat het honoursprogramma mij echter heeft gegeven zijn de bijzondere
71
72
mensen die ik heb ontmoet. Ik heb het voorrecht gehad om twee en een half jaar te werken met heel goede en fijne docenten. Daar ben ik heel blij mee! Het meest heb ik vanzelfsprekend opgetrokken met mijn medestudenten. Nu zie ik ze echter niet enkel meer medestudenten, maar als veel meer dan dat door de erg goede vriendschappen die ik heb gesloten. Met één van de honoursstudenten ben ik in 2008 een studentonderneming begonnen en momenteel zijn we druk bezig met het oprichten van een honoursvereniging.Via deze vereniging hopen we de onderlinge contacten levendig te houden. Aangezien ik medestudenten heb gevonden met dezelfde instelling als ik, vertrouw ik er volledig op dat deze contacten blijven bestaan. De mensen binnen honours, die zijn het mij het meest waardevol!
Meer maar minder geld Yori Kamphuis Not lack of money, but lack of happiness is the root of all evil
Hoofdstuk I Veel is er nog te doen, in de laatste twee weken. Een maand geleden leken er nog zeeën van tijd te zijn, maar inmiddels is haast al die tijd vervlogen. Nu er ook nog een afzegging van de band is gekomen, weet Daniël wat hem te wachten staat: een vervanging regelen die aan Laura’s hoge eisen voldoet. Hij zucht. Het zal niet makkelijk zijn om een andere band te vinden, die nota bene over twee weken nog beschikbaar is. Hij pakt zijn mobiele telefoon op en toets tergend langzaam het nummer van Laura in. Ze zal hier niet blij mee zijn, en Daniël is de aanwezen persoon Laura dit nieuws te brengen. Nadat de telefoon vier keer over is gegaan, neemt Laura op. “Het kan heel even Daniël, over één minuut begint de vergadering,” klinkt het haastig, maar opgewekt, “heb je nog nieuws?” “Ja. Ik ben bang dat je het alleen niet leuk vindt. De band heeft zojuist afgezegd,” antwoordt Daniël bedroefd. “Ik ga er alles aan doen om een goede vervanging te vinden, maak je geen zorgen.” Het is een paar seconden stil, dan volgt een zucht. “Het zit ons duidelijk niet mee vandaag. Gooi er desnoods extra geld tegenaan, als we maar een goede band vinden. Ik wil dat onze trouwerij perfect is.” Daniël beantwoordt instemmend. “Heb jij overigens nog suggesties of nog ideeën waar ik…” Laura valt Daniël in de rede, “schat, ik moet nu echt gaan, ze roepen me naar binnen.We praten hier na mijn vergadering verder over. Succes vandaag!” De reactie van Laura valt Daniël alles mee. Haar werk levert veel stress op en daardoor is ze de laatste tijd wat geprikkeld, maar dit heeft ze goed opgenomen. Ze heeft zich duidelijk gerealiseerd dat het ditmaal niet zijn schuld is.Terwijl Daniël denkt aan mogelijke vervangende bands, kijkt hij achteloos op zijn horloge. Kwart voor twee. “Verdomme,” vloekt Daniël hardop, “over vijfentwintig minuten moet ik mijn nieuwe pak ophalen.” Het duurt bijna een half uur om bij de kleermaker te komen door al dat drukke verkeer in de stad. Plotseling beseft hij dat het nu middag is, en dat de reistijd niet vergelijkbaar is met de
73
74
reistijd in de spits. Hij lacht hardop. Niet voor niets heeft hij een vrije dag opgenomen. De rit duurt ruim twintig minuten.Vijf minuten te vroeg, dat is niet slecht. ‘Zit toch nog iets mee vandaag,’ denkt Daniël. De kleermaker heeft vakwerk afgeleverd. Het colbertje moest nog worden vermaakt en nu zit het als gegoten. Zijn gedachten dwalen tijdens het passen van het pak af naar Laura. Hij kan haast niet wachten tot hij haar in haar jurk zal zien, over twee weken. De traditie schrijft voor dat hij haar niet voor het huwelijk in haar jurk ziet en samen hebben ze afgesproken dat ze deze traditie in ere willen houden. Het enige dat Laura aan Daniël heeft gezegd, is dat ze een witte jurk aan zal hebben. En ze zal er overweldigend uitzien in haar witte jurk – daaraan twijfelt hij geen moment. De witte jurk zal haar prachtige figuur nog beter laten uitkomen. Haar bruine haar, dat meestal losjes wappert in de wind, zal prachtig afsteken bij de bijbehorende witte sluier en is hopelijk opgestoken. Bij deze gedachten voelt Daniël spontaan een erectie opkomen, maar de kleermaker verstoort dit fantaseren. “Zwarte lakschoenen passen hierbij het beste. Ik raad u verder aan de pochet in dezelfde kleur als de jurk van de bruid te laten zijn.” “Kunt u er in dat geval een witte pochet bij doen?” antwoord Daniël. “Natuurlijk. Als u vast naar de kassa loopt zodat we af kunnen rekenen, zal ik ondertussen de pochet ophalen.” “U kunt uw pinpas doorhalen.” Nog voordat Daniël de pinpas door de betaalautomaat, voegt de kleermaker “de strip moet aan de andere kant” toe. Enkele seconden later toetst hij zijn pincode in: ‘1 – 0 – 5 – 7’. Na een halve minuut wachten valt de betaalautomaat uit. De kleermaker doorbreekt de stilte, “ah, dat gebeurt wel vaker.We proberen het gewoon nog eens opnieuw.” Dezelfde handelingen volgen, en ditmaal toets Daniël zijn pincode langzamer in: ‘1 – 0 – 5 – 7’. ‘Transactie geweigerd’ geeft het display van de automaat aan. “Hmm, dit gebeurt normaal niet. Laten we het nog eenmaal proberen. Anders is het ook mogelijk contant te betalen. Gelukkig is er geldautomaat om de hoek.”Weer speelt hetzelfde ritueel zich af. Ditmaal geeft het display aan dat de ‘verbinding verbroken’ is. “Wat raar. Kunt u geld opnemen en contant betalen?” Daniël loopt de winkel uit en ziet dat er geen rij bij de pinautomaat is. “Een geluk bij een ongeluk,” mompelt hij in zichzelf.Terwijl Daniël staan te wachten hoort hij ineens een vrouw aan de overkant van de straat gillen en piepen de remmen van talloze voorbij razende auto’s. Hij ziet een hoop troep op straat liggen, maar wat het precies is, is hem niet duidelijk. Hij rent een paar stappen in de richting van het gegil, en bedenkt dan dat zijn geld in de automaat op hem aan het wachten moet zijn.Vlug stapt hij terug naar de automaat, waar
hij tot zijn verbijstering ‘onvoldoende saldo’ leest. Hij pakt zijn pas en sprint naar het nog steeds aanhoudende gegil. Langzaamaan ziet hij dat de hoop troep niet zomaar troep is. De doordingende rode kleur laat hem beseffen dat het een hoop bloed en uit vorm geslagen vlees is. Iemand moet zijn gesprongen. Hij kijkt omhoog en ziet daar tot zijn schrik het logo van zijn bank. “Ben je dat boek nu alwéér aan het lezen?” vraagt Kim lichtelijk geïrriteerd aan Alex. “Kom liever even helpen met het uitkiezen van de bloemen voor onze eigen trouwerij in plaats van te lezen.” “Maar het is zo spannend! Ik kan me niet voorstellen dat jij dit boek niet boeiend zou vinden. Het gaat over het instorten van het oude banksysteem. Mijn overgrootvader heeft mij er vaak over verteld toen ik nog klein was.” Ook zonder dat Alex verder zou vertellen, weet Kim wat er komen gaat en moet al lachen bij de gedachte. Alex is een econoom in hart en nieren, en hij vervolgt enthousiast. “Ik weet nog precies wat hij altijd vertelde. Enkele jaren na de financiële crisis die in 2008 begon en een paar jaar aanhield, is het gehele systeem dat toen bestond ingestort.” Voor hij verder vertelt ziet hij de lach op Kim d’r gezicht en realiseert hij zich dat hij dit verhaal al talloze keren aan haar heeft verteld, om te vervolgen met een ondeugende lach. “Daarbij gaat het over een trouwerij. Ik lees dus eigenlijk heel belangrijke dingen” vervolgt hij met een knipoog. Ze glimlacht terwijl ze hem verliefd in de ogen kijkt. “Zo dadelijk komt je neefje ons helpen met het verder regelen van de bruiloft. Je weet dat hij verzot is op deze verhalen. Misschien moet je even op hem wachten.” Ze weet zeker dat ze de goede keuze heeft gemaakt om hem ten huwelijk te vragen. Over twee weken is het al zover! Een maand geleden leken er nog zeeën van tijd te zijn, maar inmiddels is haast al die tijd vervlogen. Hoofdstuk II “Ah, fijn dat je er bent, Mark,” zegt Alex als hij een indrukwekkend gestalte, die ruim een kop groter dan hij is, de transportsluis uit ziet lopen. “Goed je te zien.” “Ook fijn jou te zien, Lex. Hoe is het met mijn kleine grote neef? Ben je inmiddels al helemaal klaar voor de trouwerij?” plaagt Mark terwijl hij juist
75
daarvoor komt. “Na vandaag zijn we een heel eind verder, hoop ik!” zegt Alex, “laten we meteen van start gaan. Ik moet nog langs de kleermaker. Wil je met de transportsluis of de vliegende auto?” “Het is heerlijk weer buiten en ik heb nu al lang genoeg in de sluis gezeten. Laten we de vliegende auto nemen.”
76
Eenmaal opgestegen vliegen ze richting de kleermaker. Het is al kwart voor twee en Alex hoopt dat ze op tijd zullen zijn. Normaal duurt het ruim een half uur, maar het is opmerkelijk rustig in de lucht. Hij schiet in de lach en mompelt “dat is het voordeel van een vrije dag nemen,” in zichzelf. Het zal dik twintig minuten duren voor ze de 90 kilometer naar de kleermaker hebben afgelegd. Alex is de lievelingsneef van Mark. Niet alleen zijn ze beiden groot fan van de zojuist opgekomen sport MoFlag, vlagveroveren op een vliegende motor, maar Alex weet zoveel van economie dat Mark grote bewondering voor hem heeft. Mark staat op het punt te gaan beginnen met een studie economie en hangt aan de lippen van Alex zodra hij over economie begint te praten. Omdat het nog stil in de auto is, besluit Mark een balletje op te gooien. “Op het nieuws van gisteren was iets te zien over die rare oude bankstructuur. Dat vond ik fascinerend om te horen, maar ik schakelde helaas te laat in,” probeert Mark. Alex hapt toe en begint meteen te vertellen. “De economie is te zien als een systeem dat altijd in evenwicht is,” begint Alex. “Hè, wat maak je me nu? Daar klopt toch niets van!” reageert Mark fel. Alex vervolgt, “tja, het zal je verbazen, maar vóór de tweede grote depressie, die met de crisis van 2008 begon, dacht iedereen dat het wel zo was. Iedereen weet nu dat de economie zich op dezelfde manier gedraagt als ieder ander complex adaptief systeem. Met andere woorden, dat het dus geen systeem met een vast evenwicht is. Dat was voor de tweede grote depressie nog wel het heersende beeld. Ten onrechte zijn de regels van de fysica toegepast op de economie. Beinhocker heeft dat pas in 2006 beschreven (Beinhocker, 2006, pp. 73-74).” Ondertussen stuurt Alex soepel om een andere auto heen, om erna het verhaal te vervolgen. “Een complex adaptief systeem heeft een bepaalde duurzaamheid, efficiëntie en veerkracht. Dat geldt ook voor economie (Ulanowicz, Goerner,
Lietaer, & Gomez, 2009, p. 35). Duurzaamheid en efficiëntie spreken, denk ik, voor zich.” Mark knikt, waarna Alex vervolgt. “Veerkracht heeft misschien wel wat uitleg nodig.Veerkracht laat zien in hoeverre zo een complex adaptief systeem turbulentie aankan. Met andere woorden, in hoeverre diversiteit uitvalswegen biedt en ontwikkeling en evolutie mogelijk maakt (Lietaer, Ulanowicz, & Goerner, 2008, p. 13). In de honderd jaar voor de laatste grote depressie was men puur op efficiëntie gericht. Dat werkt extreem goed - zolang het werkt. Helaas deed het dat vaak niet. Zo waren er ongeveer 90 grote bankcrisissen in de 25 jaar voor de tweede grote depressie (Caprio & Klingebiel, 1996). Bovendien ontstaan er zeepbellen door de grote focus op efficiëntie (Lietaer, Ulanowicz, & Goerner, White Paper on All the Options for Managing a Systemic Bank Crisis, 2008, p. 17). Na de eerste grote depressie, in 1932, werd elke bankcrisis opgelost doordat regeringen de slechte leningen overnamen of banken nationaliseerden. Elke keer weer dacht men een volgende crisis te kunnen voorkomen door strengere regelgeving, intensievere controles of betere mensen. Elke keer weer bleek dat een volgende crisis niet te kunnen voorkomen. Dat was een teken aan de wand, maar veel aandacht werd hier gek genoeg niet aan besteed. ” “Waarom konden strengere regelgeving, intensievere controles of betere mensen de crisis dan niet voorkomen,” vraagt Mark geïnteresseerd. “Dat heeft alles te maken met de drang naar meer efficiëntie,” antwoord Alex. “Door hogere efficiëntie kon meer winst worden gemaakt. Dat is acceptabel zolang het niet ten koste van anderen gebeurt en dus duurzaam is. Helaas is het altijd ten koste van iets gegaan. In dit geval van duurzaamheid. Ik kan duurzaamheid het beste uitleggen door er een tegenvoorbeeld van te geven. Emo Phillips, een komiek uit de VS, zei ooit het volgende. ‘At my lemonade stand I used to give the first glass away free and charge five dollars for the second glass. The refill contained the antidote.’ Een derde glas limonade zul je nooit verkopen, dus van duurzaamheid is hier geen sprake.” “Even iets anders, heb jij je autovlieg-bewijs al?” Mark antwoordt bevestigend. “Mooi, dan schuif ik het stuur even naar jou toe, en kan ik het ondertussen even
77
78
uittekenen,” zegt Alex terwijl hij de stuurinrichting naar Mark schuift. Hij begint te zoeken in een bakje onder zijn stoel. “Er moet hier ergens een kladblok liggen.” Als het kladblok is gevonden, begint Alex met uittekenen. Niet veel later is hij klaar en vraagt het stuur weer terug. “Hier, je moet hier maar even naar kijken. Je moet het scherm van het kladblok nog even vergrendelen, anders gum je de tekening uit als je er met je vingers overheen gaat.” Mark moet lachen om het oude type kladblok dat Alex nog heeft, pakt het voorzichtig, vergrendelt deze en kijkt geïnteresseerd naar het tekeningetje dat te zien is (Figuur 1 - Duurzaamheid tegenover efficiëntie en veerkracht; naar (Lietaer, Ulanowicz, & Goerner, White Paper on All the Options for Managing a Systemic Bank Crisis, 2008, p. 15).
Figuur 1 Duurzaamheid tegenover efficiëntie en veerkracht; naar (Lietaer, Ulanowicz, & Goerner,White Paper on All the Options for Managing a Systemic Bank Crisis, 2008, p. 15) Zonder dat Alex het tekeningetje ziet kan hij het uitleggen. “Te veel veerkracht is een gevolg van teveel diversiteit en leidt tot stagnatie, terwijl te veel efficiëntie leidt tot een crash. Iets rechts van midden ligt het optimum. Wij bevinden ons nu in het venster van leefbaarheid. Maar bij de tweede grote depressie zaten ze ongeveer op het punt van de linker stip. Kun je het tot zoverre volgen?” vraagt Alex. Aan alles is te zien dat Mark van het verhaal smult. Zijn wangen gloeien rood op van enthousiasme, en zijn ogen schitteren bij de gedachte aan hoe het leven toen moet zijn geweest. “Wat versta je eigenlijk precies onder een crash en onder stagnatie,” klinkt het met enthousiasme. “Nou,” begint Alex, “bij stagnatie is er nauwelijks of geen groei of krimp van de economie. En aangezien mensen
altijd meer willen, vindt niemand zo een situatie wenselijk. Bij een crash stopt een heel systeem met werken. De twee bekendste grote crashes zijn de eerste en tweede grote depressie. Deze vonden omstreeks 1928 en 2009 plaats. Is het helder zo?”. Het blijft enige tijd stil, er wordt nagedacht. “Hoewel het logisch klinkt, weet ik niet precies over de veerkracht en efficiëntie van wat we het eigenlijk hebben,” geeft Mark eerlijk toe. “Goed dat je het zegt. Laten we eens kijken naar een lichaam. Wat is nodig voor een lichaam om in leven te blijven, behalve zuurstof,” geeft Alex een voorzetje. “Ik denk dat je energie en andere voedingsstoffen nodig hebt. En bloed transporteert deze voedingsmiddelen en energie zodat ze op de juiste plek komen,” vervolgt Mark. “Heel goed. De economie kent zijn eigen bloed. Dat is geld. Het gaat hier om de efficiëntie en duurzaamheid van geld. Ten tijden van de tweede grote depressie hadden een paar munten een monopolie, dat niet werd aangepakt door regeringen, maar juist in stand werd gehouden.” Alex kijkt vanuit zijn ooghoek naar zijn medepassagier, en ziet dat het deze nu duidelijk begint te worden. “Ondertussen zijn we bijna bij de kleermaker. Ik stel voor dat we hierover verder praten als we klaar zijn bij de kleermaker. We kunnen bij de cateraar gaan proeven wat we willen hebben op mijn trouwerij. Kim is er eerder al geweest om te proeven. Heb je zin om mee te gaan? Onderweg zullen we genoeg tijd hebben om verder te praten.” Gretig knikt Mark en Alex begint af te dalen. Deze kans krijg je niet elke dag! Goed eten is een hele verfrissing van al het astronautenvoedsel wat hij normaal eet. Dat is dan wel voedzaam en gezond, maar lekker is anders. Net voordat de deuren opengaan, zegt Mark nog iets. “Je hebt net een leuk citaat verteld om duurzaamheid uit te leggen. Maar ik heb ook een citaat voor jou! ‘Marriage is like a bank account.You put it in, you take it out, you lose interest.’ Heb je daar al eens over nagedacht,” vraagt Mark met een knipoog. De kleermaker blijkt vakwerk te hebben afgeleverd. Het colbertje moest nog worden vermaakt en gelukkig zit het nu als gegoten. Tijdens het passen dwalen zijn gedachten af naar Kim. Hij kan haast niet wachten tot hij haar in haar jurk zal zien, maar hij moet nog twee weken wachten. De traditie schrijft voor dat hij haar niet in haar jurk ziet voordat ze trouwen. Samen hebben ze afgesproken dat ze deze lange traditie in ere willen houden. Het enige dat Kim Alex heeft gezegd,
79
80
is dat ze een witte jurk aan zal hebben. En ze zal er overweldigend uitzien in haar witte jurk – daaraan twijfelt hij geen moment. De witte jurk zal haar prachtige figuur nog beter laten uitkomen – daaraan twijfelt Alex ook geen moment. Haar blonde haar, dat meestal opgestoken is, wappert tijdens hun huwelijk hopelijk losjes in de wind en zal de bijbehorende witte sluier geweldig complementeren. “Zwarte lakschoenen passen het beste. Ik raad u verder aan de pochet in dezelfde kleur als de jurk van de bruid te laten zijn.” “Kunt u er in dat geval een witte pochet bij doen?” antwoord Daniël. “Natuurlijk. Als u vast naar de kassa loopt zodat we af kunnen rekenen, zal ik ondertussen de pochet ophalen.” “Hoe wilt u betalen,” vraagt de kleermaker, “ik accepteer WIR, ROCS, IOU’s, euro’s en afhankelijk van uw beroep ook time dollars. Of een combinatie hiervan.” “Een kwart van het totaalbedrag in WIR alstublieft. Kan ik niet ook met Terra’s betalen?” vraagt Alex. “Die ben ik zeker vergeten te noemen. Natuurlijk accepteer ik die ook.” “Dan betaal ik de rest graag in Terra’s als dat kan,” vervolgt Alex. Niet veel later is de transactie voltooid, en wandelen Alex en Mark weer naar de auto.
Intermezzo WIR: het woord WIR heeft twee betekenissen. Het is de eerste lettergreep van Wirtschaftsring, dat ‘conjunctuurcyclus’ betekent en het Duitse woord ‘WIR’ betekent ‘we’, wat duidt op een gemeenschapsgevoel. De WIR is een complementaire munt en is opgericht in 1934 (Defila, 1994) De munt draagt in grote mate bij aan de stabiliteit van de Zwitserse economie waarbij het een natuurlijke anticonjuncturele werking kent (Stodder, Reciprocal Exchange Networks: Implications for Macroeconomic Stability, 2000, pp. 13-14). Dit is het geval op de korte termijn, terwijl het op de lange termijn meegroeit met het GDP (Stodder, Residual Barter Networks and Macro-Economic Stability, Scheduled). ROCS: Robust Complementary Community Currency System. ROCS is een complementaire munt, gebaseerd op wederzijdse schuldaanvaarding. Het is ontworpen om externe schokken (als een monetaire crisis) op te vangen. ROCS worden uitgegeven zodra twee partijen elkaar hebben gevonden. Hier is geen centrale autoriteit voor. Door deze zelfregulering treden onderuitgifte of inflatie niet op. ROCS worden uitgedrukt in uren. Het aantal uren waartegen verhandeld
wordt is onderhandelbaar, omdat voor de ene handeling meer training of vaardigheid nodig is, of een hoger risico heeft, dan een andere handeling (Transaction Net: ROCS - a robust complementary currency system). IOU (spreek uit op zijn Engels: “I Owe You”): Opvolger van het LETS (Local Exchange Currency Systems). LETS ontleent zijn waarde aan goederen of diensten die voor LETS garant staan. LETS is een complementaire munt, gebaseerd op wederzijdse schuldaanvaarding (Transaction Net: Local Exchange Trading Systems - LETS). In LETS geven gebruikers nieuw geld namens de hele gemeenschap, waar bij IOU iedereen een aparte, persoonlijke gemeenschap heeft met daarin enkel deelnemers (banken of de overheid kunnen ook deelnemers zijn) die worden vertrouwd. Handel met mensen buiten het individuele netwerk wordt mogelijk doordat alle persoonlijke netwerken met elkaar verbonden zijn (Fugger, 2004). Time dollars: complementaire munt, gebaseerd op wederzijdse schuldaanvaarding. Time dollars kennen een vaste ‘wisselkoers’: jouw uur = mijn uur. Omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen uren van experts of ongetrainde mensen, werkt dit systeem het beste voor nauw afgebakende gemeenschappen waarbij de vaardigheden nauwelijks uiteenlopen. Hierbij is te denken aan verzorgingstehuizen (Transaction Net: Time Dollars Service Exchange). Terra: munt die niet onderhevig is aan inflatie, maar gekoppeld is aan een bepaalde hoeveelheid commodities waardoor waardevastheid in grote mate gegarandeerd is. Geen vervanging van een nationale munt, maar complementair. Hierdoor wordt onzekerheid verkleind, de wereldeconomie gestabiliseerd (The Terra TRC White Paper).
“Is jou net iets bijzonders opgevallen bij de kleermaker,” informeert Alex bij Mark. “Nee. Behalve dat het jasje echt heel netjes zit!” antwoordt Mark. “Voor ons is het de normaalste zaak van de wereld dat we kunnen betalen met bijvoorbeeld IOU’s, WIR’s of Terra’s.Voor we bij de kleermaker waren geweest, vertelde ik je over het monopolie dat de munten binnen hun land hadden. Dat verhoogde de efficiëntie van het systeem behoorlijk, maar was niet duurzaam. Denk maar aan een boerderij: als er een ziekte komt in het enige gewas dat door de boer wordt verbouwd, mislukt zijn complete oogst. Dat is het nadeel van een monocultuur. Bij geld was hetzelfde aan de hand: er heerste een monopolie. Er was per land maar één wettig betaalmiddel, en dat betaalmiddel had per land een monopolie.
81
82
Adam Smith, grondlegger van de economie zoals men die toentertijd kende, schreef ooit ‘[..] who leave nothing behind them in return for their consumption.’ (Smith, 1776, p. 278). Iets achterlaten, impact hebben, ziet Smith dus als iets belangrijks. Sommige mensen hebben de pech in een arme situatie geboren te worden. Iets achterlaten kan in zo een geval spaargeld betekenen. In de jaren na de tweede grote depressie liep de inflatie echter op tot 20% per jaar. Dat betekent dat alle producten per jaar gemiddeld 20% duurder werden. Dat was mogelijk omdat de banken bijna oneindig veel geld konden bijmaken, waardoor de hoeveelheid geld in de economie sterk toenam. Thomas Jefferson zag grote problemen in de geldscheppende macht van banken. Hij zei ooit het volgende: ‘I believe that banking institutions are more dangerous to our liberties than standing armies. If the American people ever allow private banks to control the issue of their currency, first by inflation, then by deflation, the banks and corporations that will grow up around [the banks] will deprive the people of all property until their children wake-up homeless on the continent their fathers conquered.The issuing power should be taken from the banks and restored to the people, to whom it properly belongs.’ Doordat de hoeveelheid geld in de economie toenam, maar de rente van de bank niet meegroeide, bleef er weinig van het spaargeld over en ging de koopkracht van veel mensen achteruit. De behoefte aan waardevastheid groeide daardoor.” In de pauze die Alex laat vallen omdat hij op het verkeer in de lucht moet letten, heeft Mark de tijd om na te denken. Na enige tijd begint hij te praten. “Dus als ik het goed begrijp,” begint Mark samen te vatten, “was het voor de tweede grote depressie dus onbekend dat de economie zich als een complex adaptief systeem, zoals het klimaat, gedraagt. En dat elk land een eigen munt had, en die munt een monopolie had in dat land.” Na een kleine stilte en een bemoedigend knikje van Alex vervolgt hij. “Ik snap dat meer diversiteit tot meer veerkracht leidt in de natuur. Eerder gebruikte men munten als de WIR en Terra niet of nauwelijks, maar gebruikte iedereen de euro om mee te betalen. Er is dus meer diversiteit gekomen in de soort munten. Ik weet alleen niet of ik helemaal snap waarom deze grotere diversiteit ook in de economie tot meer veerkracht leidt.” “Nu hebben we allerlei verschillende munten. Stel je nu even voor, dat zowel mijn baas als ik helemaal geen euro’s hebben. Kan ik dan nog wat kopen? Krijg
ik dan nog betaald? Even voor de duidelijkheid, ik heb het over deze tijd,” begint Alex. Mark hoeft niet lang te denken om met een antwoord te komen. “Zelfs als je helemaal geen euro’s hebt, zou je nog steeds kunnen betalen met bijvoorbeeld ROCS of time dollars. Of LETS, als we die nog hadden. Met de opvolger van de LETS, de IOU, kan je ook nog betalen.” “Heel goed,” antwoordt Alex en praat dan verder, “ook al heb je geen geld, je kunt altijd nog jezelf aanbieden om te werken. En mijn baas betaalt mij in deze munten. Dat kan omdat deze munten bestaan op basis van wederzijdse schuldaanvaarding. Zoals mijn baas mij betaalt, kan ik met deze munten zelf ook weer wat kopen. Er kan dus handel plaatsvinden, die heel effectief is bovendien (Lietaer, Het geld van de Toekomst, 2001, p. 134)! Stel je nu de situatie voor, dat zowel mijn baas als ik helemaal geen euro’s hebben. Ditmaal zitten we echter vóór de tweede grote depressie. Kan ik dan nog wat kopen? Krijg ik dan nog betaald?” “Nou,” antwoordt Mark na enige seconden, “als jouw baas jou niet kan uitbetalen omdat hij geen euro’s heeft... Dan denk ik dat jij ook geen euro’s meer krijgt. En dat jij dus ook niets meer kunt kopen.” “Inderdaad! Het bloed van de economie stopt dan met stromen. En net als een lichaam stopt ook de economie als het bloed niet meer rondgaat.” “Dus als ik het goed begrijp,” vat Mark samen, “is het door het gebruik van complementaire munten mogelijk om de economie op gang te houden of te brengen (Lietaer, Het geld van de Toekomst, 2001, p. 278), zelfs als één van de munten haar waarde verliest. En door meer munten te hebben, wordt de monocultuur niet in stand wordt gehouden. Daardoor ontstaat een grotere risicospreiding!” Alex knikt bevestigend. De glimlach op zijn gezicht verraadt dat hij het prachtig vindt dat Mark zo geïnteresseerd is. “Hou je vast!” roep hij naar Mark en begint gretig aan de afdaling. Niet veel later staan ze bij de cateraar binnen. Ze zien eten klaargemaakt worden, genoeg om duizenden gasten van een weelderige avondmaaltijd te voorzien. De lekkerste dingen komen voorbij, en bij de twee neven loopt het water in de mond. “Dat Kim niet nog een keer wilde komen proeven!” roept Alex vol verbazing, “wat een genot om hier te zijn!”. Terwijl ze uitkijken op rijk gevulde tafels waar fruit met de mooiste kleuren een prachtig mozaïek vormt, genieten beiden volop van de heerlijke hapjes die hun voorgeschoteld worden. Als de aromatische wijn wordt ingeschonken en ze zich laten verrassen door de intense smaak, merken ze
83
op dat ze in tijden niet meer zo lekker hebben gegeten. Mark merkt op dat hij zich in geen tijden zo rijk heeft gevoeld als nu, nu hij weer eens van echt eten kan genieten. In de ruim drie uur dat Alex en Mark aan het proeven zijn, is de lijst ingevuld waarop het te bestellen eten en drinken staat. “Nu alleen nog even kijken wat Kim er van denkt,” brengt Alex voldaan uit. Mark oppert om naar huis terug te gaan en het te overleggen.
84
Als ze eenmaal weer onderweg zijn, informeert Mark weer bij Alex. “Hoe denk je dat geld zich gaat ontwikkelen,” wilt Mark weten. Alex moet even nadenken. Dan begint hij te praten. “De regeringen zijn net begonnen met het ontwikkelen van een zogenaamde HC. Dat staat voor ‘happiness coin’. De waarde van producten is uit te drukken in de hoeveelheid geluk die een product kan veroorzaken. De invoering van deze munt zal echter nog enige tijd duren omdat de hoeveelheid geluk momenteel nog niet zo goed objectief vast te stellen is. Ik verwacht dat onze regering hier binnen een paar jaar een oplossing voor heeft gevonden. Daarna zal de HC waarschijnlijk ingevoerd worden. De verwachting is dat het de kloof tussen arm en rijk sterk zal verkleinen. Daar ben ik blij mee.” De twee weken tot aan het huwelijk vliegen voorbij. Dan is het huwelijk aangebroken. Omdat de ouders van Alex gestorven zijn toen hij nog jong was, begeleidt zijn opa hem naar het altaar.Voordat hij daar alleen wordt gelaten geeft deze hem een knipoog. Hij is trots. Precies zoals de traditie voorschrijft heeft Alex Kim nog niet in haar jurk gezien. Daniel is blij dat zijn kleinzoon deze traditie voortzet. De deuren worden opgeslagen, en Alex wordt overdonderd door de schoonheid van Kim als hij haar ziet. De elegante witte jurk wappert soepel op het ritme van de muziek die wordt ingezet door de trompettisten uit de band, terwijl ze langzaam naar voren wordt begeleid door haar vader. De luchtstroom die door de openstaande deuren wordt veroorzaakt speelt met haar blonde haar alsof een paar elfjes wat plukjes haar sierlijk door elkaar heen laten bewegen.Vol bewondering ziet Alex Kim naderen. Op de vraag van de ambtenaar of beiden elkaar als wettige echtnoot nemen, antwoorden Alex en Kim allebei volmondig “ja”.
Paul slaat met weemoed het boek dicht terwijl hij bommen boven hem in hoort slaan. Gelukkig zit hij in de schuilkelder. De bombardementen lijken eindeloos te duren. Hoewel hij de tel is kwijtgeraakt, is hij er zeker van dat de gevechten al vijf weken onafgebroken duren. Al die tijd zitten hij en zijn vrouw in hun schuilkelder. Gelukkig is er licht. Paul kijkt met een tevreden gevoel naar de noodvoorraad. “Dat houden we nog wel even uit,” denkt hij bij zichzelf. Licht, frisse lucht, eten en drinken, meer heeft hij nu niet nodig. “Alex heeft gelijk gehad,” mompelt hij in zichzelf, “ze hebben die verdomde HC inderdaad ingevoerd. Dat is het begin geweest van alle ellende. Wat naïef om te verwachten dat geluk objectief meetbaar zou zijn. Dat kon niet anders dan mislopen.” “Stop eens met mopperen, joh,” antwoordt zijn vrouw, “want met mopperen los je toch niks op. Bovendien is het achteraf makkelijk praten.” Paul weet dat zijn vrouw gelijk heeft. Ze moeten wachten totdat het vechten over is. Het idee van de HC klonk zo goed: betalen met een munt die gekoppeld is aan het niveau van blijdschap of tevredenheid die het product veroorzaakt. Met het ontvangen geld kan de ontvanger van de HC zelf precies evenveel blijdschap of tevredenheid terugkopen. Het zou de kloof tussen arm en rijk ontzettend veel kleiner maken, en misschien zou deze zelfs geheel verdwijnen. Omdat geluk maar in beperkte mate van materiële zaken afhangt, zou de materiële ongelijkheid daarom niet volledig worden opgeheven. En dat zou ook niet meer hoeven, omdat het draait om geluk in het leven. Het ideaalbeeld wat de regeringen hadden is niet uitgekomen. In het geloof dat de HC de best mogelijke munt zou zijn, hebben ze alle munten vervangen door de HC. Helaas heeft de HC de hooggespannen verwachtingen niet waargemaakt. “Ik lees net dat ze voor de tweede grote depressie ook een monocultuur hadden,” begint Paul. “Dat blijkt niet gewerkt te hebben. Hebben we dan niets geleerd? Een monocultuur werkte toen niet, en nu helaas ook niet. De ‘oude rijken’ wilden hun invloed niet plots opgeven. En als ‘oude arme’ wil je de net verkregen rijkdom ook niet kwijtraken natuurlijk. Dan wordt het oorlog. Onvermijdelijk.” Zijn stem klinkt zuur en vol met woede. “Hebzucht, meer willen. Dat komt de mensheid keer op keer tegen. Waarom zou je nog waarde hechten aan materiële zaken, als je er gelukkiger op wordt?” “Blijkbaar werd niet iedereen gelukkiger van het nieuwe systeem,” antwoordt zijn vrouw droog. “En daarom hebben we nu oorlog. Als iedereen blijvend gelukkiger zou worden door de HC, zou het vast
85
hebben gewerkt. Maar geluk is niet objectief. Geluk is subjectief. Daarom is het niet mogelijk ergens een universele ‘geluksprijs’ op te plakken. George Shaw zei ooit ‘lack of money is the root of all evil’. Maar dat is niet waar denk ik. Je zou de zin aan moeten passen: ‘Not lack of money, but lack of happiness is the root of all evil’.”
timedollars/index.html Ulanowicz, R. E., Goerner, S. J., Lietaer, B., & Gomez, R. (2009, March). Quantifying sustainability: Resilience, efficiency and the return of information theory. Ecological Complexity , 6 (1), pp. 27-36.
Literatuur die mij geïnspireerd heeft:
86
Beinhocker, E. D. (2006). Origin of wealth: Evolution, Complexity, and the Radical Remaking of Economics. Cambridge, Massachussets: Harvard Business School Press. Caprio, J. G., & Klingebiel, D. (1996). Bank Insolvencies: Cross-country Experience. Policy Research Working Paper (1620), 1-60. Defila, H. (1994, September 1994). 60 Years of the WIR Economic Circle Cooperative. (Translation:, F. Almstedt, & T. Greco, Red.) WIR Magazin . Fugger, R. (2004, April 18). Money as IOUs in Social Trust Networks & A Proposal for a Decentralized Currency Network Protocol. Opgeroepen op May 28, 2009, van Ripple Project Homepage: http://ripple.sourceforge.net/decentralizedcurrency.pdf Lietaer, B. (2001). Het geld van de Toekomst. Amsterdam: De Boekerij BV. Lietaer, B., Ulanowicz, R., & Goerner, S. (2008, October). White Paper on All the Options for Managing a Systemic Bank Crisis. Berkeley. Smith, A. (1776). The Wealth of Nations. London. Stodder, J. (2000). Reciprocal Exchange Networks: Implications for Macroeconomic Stability. Engineering Management Society (EMS) Conference, IEEE, (pp. 1-16). Albuquerque, New Mexico. Stodder, J. (Scheduled). Residual Barter Networks and Macro-Economic Stability. Journal of Economic Behavior and Organization . The Terra TRC White Paper. (sd). Opgeroepen op May 28, 2009, van The Terra TRC: Trade Reference Currency: http://www.terratrc.org/PDF/Terra_WhitePaper_2.27.04.pdf Transaction Net: Local Exchange Trading Systems - LETS. (sd). Opgeroepen op May 28, 2009, van Transaction Net: Enabling Markets Online: http://www.transaction.net/money/lets/ Transaction Net: ROCS - a robust complementary currency system. (sd). Opgeroepen op May 28, 2009, van Transaction Net: Enabling Markets Online: http://www.transaction.net/ money/rocs/index.html Transaction Net:Time Dollars Service Exchange. (sd). Opgeroepen op May 28, 2009, van Transaction Net: Enabling Markets Online: http://www.transaction.net/money/
87
“Ik ben dus wel voor 1984, zo ongeveer” Interview met Tomas Ross door Yori Kamphuis
88
Een dystopie (anti-utopie) als 1984 heeft een indruk nagelaten dat toezicht en controle een gevaar zijn voor de vrijheid van het individu en de democratie. En dat terwijl controlerende instanties als de AIVD en MIVD beweren juist de democratie te beschermen tegen brute en slopende ondermijning. Over die spanning wilde ik meer te weten komen. Ik heb een verzoek tot inlichtingen gedaan bij de AIVD en Tomas Ross. Bij de AIVD kwam ik niet binnen. Daarom was het des te interessanter met Tomas Ross (pseudoniem van Willem Hoogendoorn) te spreken. Zijn vader was een van de oprichters van de BVD (de toenmalige AIVD), en hij staat zelf door publicaties, boeken en uitspraken op radio en tv opgenomen in de archieven van de AIVD. Ross is een thrillerschrijver die vele, ook bekroonde boeken op zijn naam heeft staan. Die boeken zijn gecentreerd rond het werk van de BVD en hierin worden complotten en doofpotaffaires aangeven, wordt machtsgebruik van de groten der aarde onder de loep genomen. De wereld die hij schetst speelt zich af in onze eigen maatschappij, zonder dat wij daar weet van hebben. De AIVD ontkent zich bezig te houden met beïnvloeding van of het ingrijpen in de maatschappij, en zegt dat ze geen strafbare feiten pleegt. Om deze redenen is een interview geweigerd. Begrijpelijk en ook vreemd. Immers, informatie verkregen door inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt, in ieder geval in het buitenland, toch gebruikt om de meningsvorming van het publiek te sturen. Een voorbeeld vormt de uiterst invloedrijke tekst dat ‘Saddam Hoessein over chemische en biologische wapens beschikt’. Ook al wilde de AIVD niets zeggen, Tomas Ross daarentegen zit snel op zijn praatstoel. We praten over zijn vader, de AIVD en 1984. Ik vraag door op dat schrikaanjagende boek. De grens tussen het bedenken, plannen en uitvoeren van een misdaad is vaag. In 1984 heeft George Orwell het over thoughtcrime: zodra iemand iets verkeerds denkt, is hij/zij
al strafbaar. “Het is te simplistisch om te stellen dat iemand onschuldig is omdat hij het niet heeft gedaan, ook al heeft hij concrete plannen. In het strafrecht is dat zo. [..] Het strafrecht is achterhaald, dus dat moet veranderen. [..] De grens schuift nu nog steeds op in het voordeel van de verdachte. De grens zou moeten opschuiven in het voordeel van de mogelijke slachtoffers.” Ross is niet bang om een steen in de vijver van het strafrecht te werpen. Bewijs dat op een illegale manier is verkregen, is onbruikbaar voor veroordeling. “Het niet mogen gebruiken van dit bewijs was al een frustratie van mijn vader. Waarom zouden wij dit niet mogen gebruiken? We zijn een geheime dienst! Hij zei altijd: ‘wil je mij met mijn gebonden handen vooruit sturen?’. En inderdaad: hoe kun je je werk nu doen?” Undercover gaan moet daarbij eenvoudiger worden. “Als je met uitlokking criminaliteit kunt terugdringen, moet je dat doen. Natuurlijk gaan we die kant op in Nederland. We zijn erg gericht op privacy, maar dit is niet houdbaar. Binnen tien jaar zal onder druk van de internationale ontwikkelingen en de angst voor aanslagen, undercover gaan veel makkelijker zijn.” Die angst is ”heel erg reëel, in Nederland zeker”, mede door “grote concerns, de Rotterdamse haven, de zeer strategische ligging, het lidmaatschap van de NAVO” en de open grenzen wegens het Schengenverdrag, “dat overigens voor geen meter deugt. [..] Ze zouden alle mensen moeten screenen. Het is toch voor onze eigen veiligheid? Ik vind dat geen punt.” De privacy komt dan echter sterk in het geding als onrechtmatig verkregen bewijs wordt toegestaan. Weegt veiligheid zwaarder dan privacy? “Ja. De politici die roepen dat privacy zwaarder weegt dan veiligheid zitten zelf in een zeer bevoorrechte positie. [..] Zelfs al gaan ze een keer naar een koffiehuis in een slechte buurt. [..] De mensen die dan komen om met Wouter Bos te praten vinden dat leuk. Dat zijn niet de jongens die de politiek wantrouwen, dat zijn niet de armoedzaaiers, dat zijn niet de mensen waar het om gaat. Het is naïef te denken dat je dus kijkt hebt op een wijk. Als je écht kijk wilt hebben op een wijk, kan je niet anders dan hun privacy schenden.” Privacyschending gebeurt met enige regelmaat. Een recent voorbeeld is de Hofstadgroep. “Via via verhuurde de AIVD de flat aan Samir A. Die flat hebben ze van onder tot boven volgehangen. Op die manier wisten ze er van. Mag dat? Blijkbaar wel. Daarvoor heeft de AIVD overigens niet op hun donder gekregen. Met Mohammed B. is daarna niets gebeurd, hij kon gewoon zijn gang gaan, hoewel de AIVD daar vanaf wist. Onbegrijpelijk. Van Fortuyn snap ik het nog.” Deze uitspraak roept mijn nieuwsgierigheid op.
89
90
Tomas Ross maakt samen met Jeroen Pauw een nieuwe film over de moord op Pim Fortuyn, waarin alle losse eindjes die zich om de dood van Fortuyn bevinden aan elkaar worden geknoopt. Hoewel hij al een keer met de vermoorde Theo van Gogh een film over Fortuyn maakte, gaat deze film anders worden. De sleutel is dat Fortuyn tegen de order van de JSF was, waar de Verenigde Staten veel belangen in hebben. “Het nieuwe wat ik nu uitgevonden heb, heb ik met behulp van de autopsierapporten en rapporten van de technische recherche ontdekt.Volkert van der G. heeft zes keer geschoten, dat klopt. Hij schiet van een afstand van tussen de twintig en vijftig centimeter. Fortuyn heeft zes uitschotwonden aan de voorkant van zijn lichaam, en één uitschotwond aan de achterkant van zijn schedel.Volkert schiet met 9 kaliber [..]. Als je vanaf die afstand schiet is je hoofd weg. Elke wapenexpert zegt dat het niet kan. Zelfs niet van twee meter, zelfs dan liggen je hersens eruit. Er is een zevende huls gevonden, dat geeft de politie ook allemaal toe. Die is op 10 meter afstand van het lijk gevonden. Dat kan niet uit hetzelfde pistool zijn.” “De theorie is altijd geweest, al kan ik het niet bewijzen, dat ze [de AIVD] wisten dat Volkert van der G. Fortuyn zou vermoorden.Volkert werd al lang in de gaten gehouden door de AIVD. Hij werd namelijk verdacht van een moord op een milieuambtenaar in 1996, samen met een vriend van hem. Zijn milieubeweging ‘milieuoffensief ’ werd gezien als een staatsgevaarlijke en zeer radicale beweging. Ze werden in de gaten gehouden door de regionale recherche, omdat de AIVD dat zelf niet doet.Vier maanden voor de moord praat Volkert met zijn vriend Sjoerd van der W. over de telefoon. De een zegt ‘de klootzak moet dood.’ ‘Ssst’, zegt de andere stem, ‘we kunnen afgeluisterd worden.’ ‘Ik bedoel natuurlijk monddood,’ zegt de een weer. Dat staat letterlijk in de transcriptie in het onderzoeksrapport bij de commissie-Van der Haak.”Volkert werd al in de gaten gehouden, en “nu hoor je dat hij een nieuwe liquidatiepoging plant. Je ziet dat hij gaat oefenen met een pistool in de bossen in Wageningen. Je weet wat hij van plan is, en je laat hem naar Hilversum gaan. Dan hoor je in te grijpen.” Fortuyn wilde de land- en luchtmacht afschaffen. “In plaats van het te besteden aan het leger, kan het geld veel beter naar onderwijs en gezondheidszorg.” Het voorcontract voor de order voor de JSF was gemaakt, maar moest nog getekend worden. “Als Fortuyn dan plotseling de grootste partij zou zijn geworden, zou het niet doorgaan.” Dan is het heel vreemd dat Volkert binnen zes minuten is gearresteerd door de agenten in kogelvrije
vesten met aangelijnde honden. “Het politiekorps van Hilversum heeft zelf geen honden.” Er is bovendien geen doorkomen aan in Hilversum in de avondspits en bovendien hebben die agenten kogelvrije vesten aan. Die hebben standaard geen kogelvrije vesten aan, omdat elk vest ongeveer veertien kilo is. “En ‘toevallig’ staan er ook al drie auto’s van de mobiele eenheid, die op de terugweg vanuit Purmerend waren.“ Met andere woorden, dit zou geen toeval kunnen zijn. Over de reden dat de AIVD wist dat Volkert deze moord van plan was, is Ross helder. “Ze hebben hem [Volkert] getapt, en ze wisten dat hij van plan was nog wat te doen.” De extra schotwond zou betekenen dat er een tweede schutter is geweest. Die kon ontsnappen omdat “de chaos compleet was. [..] De schutter stond op het dak van een gebouwtje op zo’n tien meter afstand van de plek waar Pim werd neergeschoten.” Die schutter, verkleed als onderhoudsman, zou geregistreerd moeten zijn door de beveiligingscamera’s bij de poort van het mediapark, maar die “werkten niet op het moment dat Volkert en de onderhoudsman binnenkomen.” Net voor de moord kreeg Fortuyn bezoek van een delegatie van Lockheed (de bouwer van de JSF) en de hoge jongens van defensie. Toen hebben ze alsnog op hem ingepraat vanwege defensieorders en het belang van de Nederlandse industrie. Als Fortuyn toen ook gezegd heeft dat hij geen JSF zou aanschaffen, “zou je kunnen zeggen dat er een ‘go’ is gegeven voor de verdere operatie, wetende dat Volkert al bezig is. Het is goed mogelijk dat om het eventuele falen van Volkert op te vangen, de Amerikaanse ambassade iemand mee heeft gestuurd die ook heeft geschoten. Hij is naar Schiphol gereden en gevlogen. Simpeler kan ik het niet bedenken.” Op de vraag of de CIA achter de moord zit, antwoordt Ross, “ik denk dat het een combinatie is van Amerikanen met de AIVD of MIVD. De afluisterbanden van Volkert en zijn vriend van zo lang geleden liggen bij de AIVD. De AIVD heeft geweten dat ze een liquidatie aan het voorbereiden waren. Dat de AIVD geen strafbare feiten pleegt wil overigens niet zeggen dat de diensten met wie ze samenwerken zich ook aan de wet houden.” Ondanks dat Volkert was vrijgesproken voor een eerdere moord, werd hij getapt omdat hiervoor toch nog naar bewijs werd gezocht. Dat zou moeten worden toegestaan. “In deze moderne wereld van globalisering [.., gebeurt] het afluisteren en tappen al [.., en]
91
92
zou de politie moeten zeggen ‘laten we dat dan toestaan, en laten we zoveel mogelijk veiligheidsgaranties geven voor de privacy’.”Vast blijven houden aan het recht op privacy, is onrealistisch. “Stel dat ik per se iets van een tegenstander te weten wil komen, en ik weet dat hij een kindje heeft dat hem heel dierbaar is. Daar kan ik hem mee chanteren. [..] Zelfs dat vind ik dus toegestaan. Het is in zo een situatie ‘oog om oog, tand om tand’ [..] Ik ben niet meer moreel als de andere kant dat niet is. Precies dat bedoelde mijn vader: ‘Je kunt me niet met gebonden handen het bos in sturen want dan schieten ze mij af ’. Maar dit is een heel moeilijk vraagstuk. Moet de overheid het voorbeeld geven, ook in moreel of ethisch opzicht? Ja, dat moet ze, maar op dit terrein natuurlijk niet. Ik vind dat ethiek en moraal uitgeschakeld moeten worden in dit geval.” Een smerige oorlog kun je niet winnen door zelf netjes te zijn, maar je moet ook zelf smerig zijn. Ethische dilemma’s “Al die overwegingen die je hebt bij ethiek aan universiteiten... Dat is gelul. Salonpraat. Je hebt er niets aan in de praktijk. Je stuurt de mensen in het veld verkeerd weg, dat kan niet. Ik ben dus wel ‘voor’ 1984, zo ongeveer. Er is één voorwaarde: dat [van de gegevens] geen misbruik wordt gemaakt. En dat kun je niet controleren. Dan moet je je afvragen wat zwaarder weegt. [..] Ik vind dat bijna alles gewettigd is om terreur of misdaad tegen te gaan.”
die was paranoia. Theo wilde aantonen dat Koningin Beatrix achter de aanslag op Pim Fortuyn zit, daar wilde ik niet aan meewerken. Ik zei hem toen ‘je bent gek, je bent hartstikke gek’. Maar je moet argwanend zijn.”Vroeger waren hij en zijn broer waren lid van de PSP (Pacifistisch-Socialistische Partij).Vaak werd er lacherig gepraat over de dienst van zijn vader. Inmiddels wordt niet meer lacherig gedaan over de AIVD. “Het was en is een dienst die door de CIA zeer hoog werd, en nog steeds wordt, geacht.” Ook de Duitsers en Fransen werken heel graag met de AIVD en ze heeft heel veel deskundigheid. “De KGB was buitengewoon angstig voor de BVD, hoe gek het ook klinkt. De BVD had ze ontzettend goed in de peiling. ‘Geen makkelijk land,’ zeiden ze in de grote KGBrapporten. Ze hebben het wat dat betreft dus wel goed gedaan, terwijl wij de dienst van mijn vader maar uitlachten.Vaak zeiden we ‘noem eens één succesje’.Van Bram Peper heb ik [die] gehoord, [..] hij is minister van Binnenlandse Zaken geweest. Hij heeft mij verteld wat mijn vader zo ongeveer deed.” Een maatschappij zonder privacy is voor hem geen utopie, maar wel praktisch. Eigenlijk zouden de Nederlandse veiligheidsdiensten een grote carte blanche moeten krijgen, omdat ze dan het beste hun werk kunnen doen. De controle is dan alleen niet mogelijk. “Mijn utopie is dan ook ‘een model waarmee ik de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan controleren’. Maar de aard van het werk houdt dit tegen. Daar had mijn vader gelijk in.”
In 1984 wordt ‘Room 101’ aangehaald. In deze kamer wordt iemand met zijn ergste angst geconfronteerd, en onder deze druk knapt iedereen. Dat werpt de vraag op of martelingen te rechtvaardigen, gewettigd zijn. “Psychologische martelingen zijn te rechtvaardigen, maar lichamelijke martelingen niet. Maar iemand die staatsgevaarlijk is zo zwaar onder druk zetten dat hij bezwijkt… dit is een persoonlijke zaak. Ik ken nogal wat mensen, waaronder mijn vader, die in de oorlog zijn gemarteld. Er speelt daarom bij mij een ander motief mee. Dat motief is verklaarbaar, maar niet zuiver. Nagels uittrekken, je pik onder stroom zetten, dat zijn dingen waarvan ik denk: ‘dat moet je niet doen’. Maar als er nu duizenden levens gered kunnen worden door informatie van deze ene man los te krijgen, dan zeg je niet ‘knip ze maar, die nagels’. Ik ben dus geneigd om te zeggen, ‘het mag’. Maar ik denk dat elk redelijk mens ervoor zou kiezen om één leven te nemen om er duizend te kunnen redden.”
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten moeten zich enkel bezig houden met contraspionage. “Contraspionage is verdedigen, dat begrijp ik, en die diensten zouden carte blanche moeten krijgen om het land goed te verdedigen.” Spionage is agressie, en dat is verwerpelijk. De CIA heeft een aantal uiterst lullige dingen heeft gedaan, vooral in Afrika, wegens diamanten- en oliebelangen, militaire en politieke belangen. Daar zijn heel veel levens aan verloren gegaan. Er wordt niet meer gestreden voor de eigen veiligheid, maar voor de Amerikaanse autobezitter die de olie uit Nigeria wilde hebben. Daar ligt de grens.” Defensief is alles toegestaan, op voorwaarde dat je niet wordt afgetapt zonder dat je staatsgevaarlijk bent. Dat is moeilijk te controleren, maar in dit geval moet de bewijslast worden omgedraaid: degene die getapt wordt, “moet kunnen aantonen dat die geen staatsgevaarlijk iemand is en dat je geen contacten hebt met verboden organisaties. Dan moet je schadeloosstelling ontvangen.” Het is in ieder geval “de minste van twee kwaden.”
Ross een ‘complotdenker’ noemen doet hem vanwege de negatieve bijklank tekort. Hem wordt vaak paranoia verweten door wat hij in zijn boeken schijft. “Theo van Gogh,
“Een utopie zou zijn ‘we hebben geen veiligheidsdiensten nodig’, maar dat is praktisch gezien onzin.”
93
Deze zin blijft in mijn hoofd rondtollen. Ik leer en waardeer de waarden van democratie en vrijheid. Hier hoor ik iemand met voor mijn idee grote kennis van zaken beweren dat daarvoor een zware prijs betaald moet worden: het opgeven van transparantie en privacy. Is dat de paradox van onze vrijheid? Wie geen 1984 wil, krijgt hem misschien wel ongewild en ongezien op zijn bord.
94
95
Honours CV Danny Kappen (Bedrijfskunde, 1987, Oldenzaal)
96
Net als mijn collega’s ben ik in februari 2008 begonnen met het honoursprogramma. Een vaak gehoord argument om het programma te gaan volgen ging ook voor mij op; ik zocht een extra uitdaging naast mijn studie, ook omdat ik nog wel wat tijd over had. De mogelijkheden om deze leemte op te vullen zijn legio, maar ik zocht iets waarin ik mij op inhoudelijk vlak verder kon ontwikkelen, en tevens in aanraking kon komen met gebieden en wetenschappen die niet direct iets te maken hadden met mijn studie bedrijfskunde. Het honoursprogramma is dan de ideale keuze. De eerste module, “Grote Wetenschappers”, was direct een schot in de roos, aangezien mijn interesses onder meer uitgaan naar geschiedenis en filosofie. Het lezen van de werken van Darwin, Machiavelli, Newton en Freud bleek zeer interessant en een welkome afwisseling op het traditionele curriculum van bedrijfskunde. De vijfde wetenschapper mocht zelf gekozen worden en hierbij heb ik me gericht op Frederick Taylor, een van de grondleggers van de hedendaagse bedrijfskunde. Hij heeft in zijn belangrijkste werk “The principles of Scientific Management” een aantal principes opgesteld aan de hand waarvan werknemers aangestuurd kunnen worden. In mijn essay heb ik onderzocht in hoeverre zijn werk, dat stamt uit 1911, nog toepasbaar zijn in de hedendaagse bedrijven. Waar bij deze module de nadruk naar mijn mening lag op de inhoud en op het echt opdoen van inhoudelijke kennis, lag bij de tweede module, “Wetenschap in de Praktijk”, de nadruk op de vorm. Hoe worden essays opgebouwd, op welke manier zijn argumentaties het meest overtuigend en helder, hoe lees je wetenschappelijke artikelen; deze en andere vragen kwamen aan bod in deze module en vormde samen met de module “Grote Wetenschappers” een mooie complementariteit. In het eindessay van deze module heb ik mij gericht op het analyseren van de vorm van de argumentaties voor het toepassen van Cradle-to-Cradle, wat een nieuwe denkwijze ten aanzien van productie is. In het kort komt dit erop neer dat producten van meet af aan worden ontwikkeld om aan het einde van hun levensduur te dienen als grondstof
97
voor een ander (niet noodzakelijk hetzelfde) product. Het onderwerp an sich was hier minder van belang, het draaide meer om het analyseren van de manier van argumenten, de gehanteerde modellen en de gebruikte variabelen.
98
Waar in deze twee modules een bepaalde mate van groepswerk aan te pas kwam, was dit in de derde module veel minder het geval. Dit individuele project had tot doel een onderzoeksvoorstel te schrijven over een onderwerp binnen het eigen vakgebied. Het was voor mij een zeer uitdagende en leuke opdracht, vooral omdat het een compleet andere mindset vergde. In plaats van te analyseren wat al onderzocht was (de normale gang van zaken binnen de meeste curricula), lag hier de nadruk op wat nog niet onderzocht was. Binnen mijn vakgebied heb ik gekeken naar de formele samenwerkingsverbanden tussen bedrijven om een bepaalde strategische vooruitgang te bereiken, de zogenoemde allianties. In de literatuur naar deze allianties wordt veel aandacht besteed aan de manier waarop deze samenwerkingsverbanden ingericht moeten worden. Na samenwerkingen tussen twee partners is al veel onderzoek gedaan, maar naar samenwerkingen van drie of meer partners nog niet. Mijn onderzoeksvoorstel had als doel een onderzoek op te stellen dat hier licht op kon werpen en duidelijkheid kon scheppen in de manier waarop deze samenwerkingen ingericht moeten worden. In de vierde module werden alle losse eindjes van de andere modules aan elkaar geknoopt. Binnen het overkoepelende thema utopie heb ik mij gericht op religie. In mijn vrije tijd mag ik mij graag verdiepen in dit onderwerp. Ik reken mezelf tot de atheïsten, maar niettemin verdiep ik mij graag in religieuze onderwerpen. Als zondagsfilosoof houd ik me graag bezig met vragen als waarom mensen geloven, of er een God bestaat en wat de toekomst brengt op dit vlak. Gezien het overkoepelende thema heb ik mij verdiept in het laatstgenoemde subthema. In mijn utopie analyseer ik de gevolgen van een toenemende afkalving van de belangstelling voor kerken. Hierbij vertrek ik vanuit het standpunt van Marx, die stelt dat religie gezien kan worden als opium van het volk. Hiermee bedoelt hij in het kort dat gelovigen de toevlucht zoeken tot een religie, waarin een perfecte wereld wordt voorgesteld zonder kwaad, oorlogen, hongersnoden en natuurrampen, om op deze manier te ontvluchten aan de alledaagse problemen. Op deze manier heeft religie een soort bedwelmende werking op gelovigen, op dezelfde manier als opium dat heeft. Overigens wordt de uitspraak van Marx vaak verdraaid tot opium voor het volk, maar dit suggereerd dat het van bovenaf opgelegd wordt, terwijl Marx standpunt is dat gelovigen hier zélf voor kiezen.
Vanwaar de keuze voor Marx’ standpunt? Allereerst omdat het essay van Marx, waarin deze quote verscheen, wereldberoemd is geworden vanwege deze zinsnede alleen. Marx staat bovendien niet bekend om zijn essays ten aanzien van religie, maar vooral om zijn visie op de grote revolutie, de klassenstrijd en het voortdurende conflict tussen de bourgeoisie en het proletariaat. Niet voor niets heeft Marx dit essay geschreven voor het “Kommunistisch Manifest”, in een periode waarin Marx zich samen met Engels wel vaker bezig hield met thema’s georiënteerd op religie. Tenslotte bleken Marx’ uitspraken een uitstekend uitgangspunt voor mijn utopie. Alhoewel ik mijzelf tot de atheïsten reken is het geenszins de bedoeling een negatieve toekomstvisie van de kerken en het religieuze leven te schetsen. De utopie is zo objectief mogelijk neergezet, waarbij in het kader van de onpartijdigheid zowel van atheïstische als theologische werken gebruik is gemaakt. Beide richtingen houden er grofweg dezelfde visie op na ten aanzien van de kerken: in hun huidige vorm, met hun huidige activiteiten en met hun huidige leiderschap zal de toewijding aan de kerken alleen maar verder afnemen.
99
Het faillissement van de religie Danny Kappen
100
Met een vermoeid gezicht sta ik op vanachter mijn bureau, om alweer voor de 9e keer vandaag naar de andere kant van de kamer te sjokken voor een mok koffie. “Neem je er voor mij ook één mee, Bram”, roept Arjan. Ik draai me om en zie dat zijn hoofd nog maar net boven een stapel dossiers uitsteekt, waarvan de bodem de laatste weken nooit in zicht is geweest. Op de afdeling kerkelijke faillissementen wordt zoals wel vaker de laatste tijd overgewerkt, de rest van Tijhof Curatoren is al lang en breed naar huis. “Ik heb hier wel een hele bijzondere”, zegt Arjan, terwijl hij het volgende dossier van de stapel pakt. “Een moskee uit Sneek is failliet verklaard door de rechter. Lang geleden dat ik iets dergelijks heb afgehandeld, ik dacht dat alle moskeeën al op de fles waren. Het laatste faillissement dat ik me kan herinneren is ergens in november vorig jaar. Ook bij deze heeft surséance niet mogen baten.” . “Wat een verrassing”, mompel ik. “Ik geloof niet dat ook maar een enkele kerk of moskee het daardoor wél heeft overleefd. Ze vielen bij bosjes. De laatste moskee is inderdaad in november 2149 failliet gegaan, ik herinner me het nog als de dag van gisteren. Daar is nog een flinke ophef over geweest in de Tweede Kamer”. Op het bureau naast hem legt Arjan zijn spullen neer en sluit zijn PC af. “Ik scheid ermee uit voor vandaag, ik heb er wel weer genoeg van. Morgen is er weer een dag. Ik krijg nog ruzie met m’n vrouw als ik veel langer weg blijf ”, grinnikt hij. “Ik blijf nog nog even hier, ik wil deze zaak nog even afronden”, zeg ik. “Prima, maar werk niet te hard”, zegt Arjan. “Denk een beetje aan jezelf, de kans is nihil dat er nog iets bij die kerk te halen valt”. Na nog een half uurtje doorgewerkt te hebben is het dossier afgehandeld. Ik stop de documenten weer terug in de map, zet er een grote stempel met ‘afgehandeld’ op en loop naar de andere kant van de kamer om het in één van de archiefkasten te leggen. De muur wordt inmiddels over de hele lengte in beslag genomen door meterslange archiefkasten, met daarin de dossiers van alle faillissementen die we de afgelopen tien jaar hebben afgehandeld. Zeker 75% hiervan bestaat uit faillissementen van kerken en moskeeën. Tien
jaar geleden hebben we hier een aparte afdeling voor opgezet en vijf extra mensen in dienst genomen om de hoeveelheid werk aan te kunnen. Ik loop terug naar mijn bureau, trek de onderste lade open en haal er achter een stapel papier een fles whiskey vandaan. Ergens heeft het zo zijn voordelen om afdelingshoofd te zijn, niemand kijkt vreemd op als je een keer een avondje overwerkt en al helemaal niemand haalt het in z’n hoofd in je la te snuffelen. Ik bewaar altijd een flesje om even na te kunnen genieten als ik weer een dag faillissementen heb afgewikkeld. Ook vandaag had ik het hard nodig, het is en blijft een droevige business waar vrijwel altijd alleen maar verliezers uitkomen. Ik neem een gemakkelijke houding aan en leg mijn voeten op mijn bureau. Zoals ik wel vaker deed als de avond wat vorderde begon ik mijn ervaringen van de dag te overpeinzen. De afgelopen weken is bij mij het besef gegroeid in wat voor krankzinnige wereld we eigenlijk leven. Wie had 30 jaar geleden durven denken dat de populariteit voor kerken dermate zou afnemen dat de kerkgenootschappen bij bosjes failliet zouden gaan? De mensen lijken zich niet meer aangetrokken te voelen tot de kerk en hebben de afgelopen jaren massaal de kerk gemeden. Het aantal kerkdiensten is alleen maar afgenomen, waar je vroeger nog wel eens zag dat mensen met kerst naar de kerk gingen en alleen de zondagdiensten meden is dat ook al lang verleden tijd. Niet alleen het kerkbezoek is ingestort, ook het trouwen in de kerk is al lang passé. Ik kan me herinneren dat ik 38 jaar geleden nog voor de kerk getrouwd ben, maar zelfs toen zag je al een trend dat men de kerk meed en alleen op het stadhuis elkaar het ja-woord gaf.Volgens mij was ik zelfs een van de laatsten die voor de kerk trouwde. Niet dat ik zelf zo gelovig ben, integendeel zelfs, maar mijn vrouw stond erop. Nadat ik mijn whiskey had opgedronken ging ik maar eens op huis aan, de klok stond inmiddels al aan de verkeerde kant van 12 uur. De volgende ochtend stond ik om 9 uur weer op en besloot om die dag thuis te blijven werken, ik had nog genoeg werk liggen waar ik de fysieke dossiers niet voor nodig heb. Na me wat opgefrist te hebben loop ik naar beneden, waar ik van mijn vrouw gelijk de krant van die dag in handen gedrukt krijg. “Nog even en je bent werkloos”, zegt ze op een verontrustende toon. De krant kopte in koeieletters “Laatste kerk vraagt surséance aan”, met daaronder “veldslag onder kerken nadert einde”. “In de wijde omgeving was al geen enkele actieve kerk meer te bekennen, maar dat er nog maar één over is komt voor mij echt als een volslagen verrassing”, gaf ik aan. Ik ging achter mijn bureau zitten, zette mijn laptop aan en logde in op het netwerk van Tijhof. Waar ik al bang voor was bleek gebeurd te zijn: mijn hele inbox zat vol met mails van bezorgde mensen. Blijkbaar stond in het
101
102
krantenartikel de naam van Tijhof vermeld, zeker 30 mails hadden een boodschap met iets in de trant van ‘het huis van God mag niet verdwijnen’ en ‘red ons’. Ook op het werk was er blijkbaar de nodige onrust ontstaan, aangezien er veel bezorgde mailtjes van mijn medewerkers tussen zaten. Enkelen vreesden zelfs al voor hun baan, maar de meesten vroegen zich toch af wat we hier nu in vredesnaam mee moeten beginnen. Om de crisis proberen te bezweren plande ik voor de volgende ochtend direct een spoedoverleg in. Tot die tijd raadde ik mijn collega’s aan even wat anders doen en deze zaak in ieder geval even links laten liggen, het laatste wat ik nu wilde waren mensen die overhaast zouden reageren en wellicht domme dingen zouden doen. Nadat mijn vrouw naar haar werk was gegaan werkte ik nog een uur door aan een dossier dat al een tijdje op de plank lag, maar ik merkte dat ik mijn aandacht er slecht bij kon houden en me moeilijk kon concentreren. Na nog eens een uur wat aangeprutst te hebben besloot ik maar met een sterke bak koffie voor de TV te gaan zitten, in de hoop daar een beetje afleiding te kunnen vinden. Na wat zinloos heen en weer gezap langs wat thuiswinkelprogramma’s (waar is de tijd gebleven dat die verboden waren) zette ik de TV maar uit. De laatste tijd vraag ik me wel vaker af in wat voor krankzinnige situatie we eigenlijk leven. De belangstelling voor de kerk loopt al terug zolang ik me kan herinneren, maar dat ze allemaal failliet zouden gaan had ik nooit voor mogelijk gehouden. De huidige generatie vindt deze situatie redelijk normaal, ze hebben de ‘oude’ wereld in ieder geval niet meegemaakt. Het contrast met de huidige generatie is dan ook treffend, vooral met Arjan. Die hebben de wereld voordat de kerken bij bosjes een faillissement aanvroegen niet meegemaakt, en ze weten dan ook niet beter. Ik begin al aardig op leeftijd te komen, en hoe ouder ik word, hoe meer ik me begin af te vragen hoe het ooit zover heeft kunnen komen. Mijn ogen gleden langs de boekenkast en vielen op het boek “Einleitung zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie” van Karl Marx, waarvan de oorspronkelijke versie uit 1844 stamt. Ik pak het boek uit de kast en blader er wat doorheen, totdat ik op de pagina uitkom waar een ezelsoor in is gevouwen. Ik kan me herinneren het boek lang geleden eens gelezen te hebben, vanwege de bijzondere alinea die in het boek is te vinden: “De religieuze ellende is tegelijk de expressie van de werkelijke ellende en het protest tegen de werkelijke ellende. De religie is het gejammer van de verdrukte creatuur, het sentiment van een harteloze wereld, zoals zij het vernuft is van een vernuftloze toestand. Zij is het opium van het volk”
Ik heb het altijd een zeer fascinerende alinea gevonden, en het is juist deze alinea waar het essay zo beroemd om is geworden. Hierin probeert Marx een verklaring te vinden waarom mensen geloven, al is dat iets wat iedereen voor zichzelf moet bepalen.Volgens Marx zien mensen religie primair als een toevluchtsoord. Door zich te verdiepen en te geloven in een hemel of het hiernamaalse probeert men de ellende van alledag te ontvluchten. Marx stelt dan ook dat de mens niet gelukkig is, maar lijdt, en gekweld wordt dooor zijn eigen leven. De lijdende mens wil door te geloven verbloemen dat het eigen bestaan zinloos, uitzichtsloos en onbevredigend is. Religie heeft op deze manier een bedwelmende werking, het zorgt er immers voor dat men niet rechtstreeks geconfronteerd wordt met de ellende van de werkelijkheid. Om de vergelijking compleet te maken heeft ook opium een bedwelmend effect en vandaar de zinsnede ‘religie is opium van het volk’. De gevolgen van religie zijn volgens Marx groot. Door zich af te wenden van de ellende van alledag sluit men de ogen voor de problemen die in de wereld spelen. Hierbij valt te denken aan sociale problemen als de ongelijke verdeling van gelden in de samenleving of economische problemen als recessies en depressies. Dergelijke problemen komen in het hiernamaals niet voor, het is als het ware de perfecte wereld. Het bedwelmende effect van die andere wereld heeft tot gevolg dat men de daadwerkelijke problemen niet onder ogen ziet en ze dus ook niet aan kan pakken of er een oplossing voor probeert te bedenken. Het essay is een stuk minder bekend geworden dan Das Kommunistisch Manifest. Samen met Das Kapital wordt dit als Marx’ belangrijkste werken beschouwd, maar deze zijn een (groot) aantal jaren na het essay over Hegel’s rechtsfilosofie verschenen. In het geval van Das Kapital is het grootste deel zelfs na zijn dood pas gepubliceerd. In deze werken schrijft Marx uitgebreid over de strijd in de samenleving tussen de arbeidersklasse (de proletariërs) en de bourgeosie. In deze samenleving heerst de bourgeoisie en buit volgens Marx de proletariërs noodzakelijkerwijs uit. Dit is een normale situatie en ontstaat doordat het proletariaat de vruchten van de eigen arbeid niet kan plukken. Het profijt van de arbeid komt dus niet toe aan de arbeiders. Deze situatie kan alleen eindigen als de proletariërs gezamenlijk in opstand komen tegen hun onderdrukte positie en een revolutie ontketenen.Volgens Marx zou het proletariaat dan de wereld overnemen en de heersende klasse in de maatschhappij worden. Niet voor niets heeft Het Communistisch Manifest de ondertitel “Proletariërs, verenigt u”. Alleen dan kan de klassenstrijd tot een einde worden gebracht.
103
Waar het Manifest volstaat met termen als klassenstrijd, proletariaat en bourgeoisie, vinden we deze in het essay over Hegel’s rechtsfilosofie nergens terug. In die zin zou je kunnen stellen dat het essay pre-Marxistisch is, zonder verwijzingen naar de grote revolutie. Marx was toentertijd dan ook van mening dat de religie een bewelmende werking had voor alle groepen in de samenleving, zowel voor het proletariaat als voor de bourgeoisie. De bedwelmende werking is volgens Marx iets wat voor iedere gelovige opgaat en dus niet beperkt blijft tot een bepaalde klasse.
104
Ik heb me lange tijd afgevraagd waarom men tegenwoordig de kerken massaal mijdt. Blijkbaar heeft de religie zijn bedwelmende werking verloren. Of dit goed of slecht is laat ik even in het midden. Echt een antwoord heb ik hier nooit op kunnen vinden, maar ik zie wel grote verschillen met vroeger. Toen functioneerde de kerk als een soort buurtgemeenschap. Mensen konden er terecht voor raad en advies, maar blijkbaar hebben ze dat nu niet meer nodig of zoeken ze het niet meer bij deze kerken.Via het bijzonder onderwijs vervulde de kerk vroeger ook nog een soort sociale functie voor de bevolking. Nadat in 1917 het confessioneel en openbaar onderwijs bij grondwetswijziging aan elkaar gelijk gesteld waren, zag je dat het confessionele onderwijs sterk op kwam zetten. De scholen stonden hoger aangeschreven dan hun openbare equivalenten en dit had tot gevolg dat zelfs mensen met een niet-religieuze achtergrond voor deze scholen kozen. Impliciet nam men de religieuze voorkeur voor de school hiermee voor lief. Ik heb zelf nog op een katholieke school gezeten, al was het weliswaar een van de laatsten.Via de school bouw je toch een zeker sociaal netwerk op. Ook kom je meer in aanraking met de kerk dan op de openbare scholen. Je zag nog wel eens een kerk van binnen op een van de excursies, en traditionele gebeurtenissen als de Heilige Communie en Het Vormsel hoorden er een beetje bij. Met de teloorgang van de kerk nam tevens de belangstelling voor de confessionele scholen af. Tegenwoordig kennen we alleen nog maar openbare scholen, scholen met een religieuze voorkeur zijn vrijwel nergens meer te vinden. Zij kennen bovendien de traditionele gebruiken van deze scholen niet, waardoor de jeugd niet meer in aanraking komt met de kerk, en zo langzaamaan de connectie met de kerken verloor. De financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs is vele jaren geleden al afgeschaft, waardoor deze trend alleen maar in een stroomversnelling is geraakt. Ik zat mezelf af te vragen wat de oorzaken voor deze stroomversnelling waren (iets waarover ik al langer mijn hersens breek), maar ik kon de vinger niet op de zere plek leggen.
Moe van m’n geprakkezeer zette ik de tv aan, wat met mijn nieuwe TV gebeurt met het simpele spraakcommando ‘TV aan’. Rechtsbovenin riep ik het journaal op en zette het volume wat harder. Op dat moment was er net een reportage op over het op handen zijnde faillissement van de kerk waarvan we vandaag de surséance-aanvraag binnen hadden gekregen. De afgelopen maanden was het verhaal rondom de kerken een beetje weggezakt, maar door de aankondiging van het laatste faillissement is het onderwerp weer actueel geraakt. Na een aantal interviews werd er aandacht besteed aan de vraag hoe het zover heeft kunnen komen, en wat de achterliggende gedachten hiervoor zouden kunnen zijn. In de reportage werd een oud boek aangehaald van ene John Hicks, die de teloorgang van de kerken al geruime tijd geleden had voorspeld. Deze Britse theoloog stelde dat de kerken steeds verder van hun oorspronkelijke missie en doel zijn afgeraakt. Vroeger waren de kerken bestemd om de klassieke waarden als eenheid uit te dragen, omdat, zoals Hicks dat zo mooi verwoordde, de kerken ‘in de geest van de opgestane heer de Christelijke gemeenschap in stand hielden’. In zijn boek waarschuwt Hicks al voor de gevaren als de kerken teveel van hun oorspronkelijke doelstellingen afwijken. Dat is al vrij snel begonnen en de afgelopen 50 jaar heb ik dat zelfs met mijn eigen ogen kunnen zien. Het streven naar eenheid heeft steeds meer plaatsgemaakt voor het streven naar macht, en kerken zijn veranderd in menselijke machtsstructuren, met de paus en het Vaticaan als hoogtepunt. Deze hebben de kerken overheerst en in plaats van de waarheidswoede van de gelovigen te stillen hebben zij zich bezig gehouden met het verwerven van bezittingen en het vergroten van hun macht. De kerk stelde dus haar eigen doelstellingen op en liet hiermee het streven naar waarden als eenheid varen. De kerken dienden hiermee niet de gemeenschap als geheel, maar zetten zichzelf op een voetstuk en waren meer bezig zichzelf te verrijken in plaats van de gemeenschap als geheel te dienen. Hiermee is de kerk steeds verder af komen te staan van waar zij oorspronkelijk voor bedoeld was. Volgens Hicks is dit een van de belangrijkste oorzaken van de teruggelopen belangstelling voor de kerken. Door mijn werk heb ik me vaak afgevraagd waarom de belangstelling voor de kerken terugliep, maar vanuit dit standpunt had ik het nog nooit bekeken.Vanuit het standpunt van Hicks gezien zou je ook kunnen zeggen dat de kerken het min of meer aan zichzelf te danken hebben dat niemand meer de kerken aanhangt.Verbaasd over deze nieuwe inzichten haalde ik mijn tablet weer tevoorschijn en logde in op de digitale bibliotheek.
105
Gelukkig zijn ook alle oude geschriften gedigitaliseerd, papieren boeken lezen we al 30 jaar niet meer. Eigenlijk heeft ook niemand daar meer behoefte aan, dankzij de moderne tablets kun je zeer snel en eenvoudig alle boeken downloaden die je wilt lezen. Het lezen zelf is niet vervelender of lastiger dan het lezen van een normaal boek, en voor mij was het een ideale mogelijkheid eens van mijn enorme boekenvoorraad af te komen. Ik tikte ‘religie als opium van het volk’ om te kijken wat ik allemaal over dit onderwerp kon vinden en kwam, naast een aantal artikelen over Marx’ essay, uit op een oud boek van Dick Pels, dat dezelfde titel droeg als Marx’ beroemde quote. Ik klikte door naar het boek en de samenvatting en begon te lezen. 106
Na een uurtje lezen was ik al heel wat wijzer geworden. Weliswaar zijn de oorzaken voor de afkalvende toewijding moeilijk aan te duiden, maar er was uit zijn werk wel het een en ander te halen dat de juiste kant opwees. Hij schrijft dat godsdienst een allesomvattend iets is dat een groot houvast moet bieden aan de mensen die erin geloven. De waarheden die verkondigd worden zijn eeuwig en bewezen door openbaringen, kruizigingen en wederopstandingen. Gelovigen hebben de behoefte deze waarheid te omarmen en hiermee een soort eenheid te scheppen. Pels noemt dit niet voor niets een waarheidswoede. Bij deze waarheidswoede, de behoefte aan eenheid en de allesomvattendheid hoort een gemeenschap waarbinnen deze waarden behouden en verkondigd kunnen worden. Hiervoor waren de kerken bestemd, maar zoals het werk van de Britse theoloog al liet zien zijn de kerken steeds verder van dit oorspronkelijke doel af komen te staan. Het streven naar eenheid en het opbouwen van een gemeenschap heeft plaats gemaakt voor het streven naar macht. Onderaan het artikel vond ik onder het kopje ‘gerelateerde artikelen’ een link naar een oud geschrift van G.J. Heering, getiteld De Zondeval van het Christendom. Ik opende de samenvatting en las hem door om te kijken wat er precies in stond. Het was een aangename verrassing. Blijkbaar heeft deze predikant veel invloed gehad met dit boek. Hierin analyseert hij de machtsstructuren binnen de kerken, het streven naar die macht en de gevolgen hiervan.Volgens Heering is de belangrijkste oorzaak van de teruggelopen aanhang van de kerken te zoeken in de vervagende grenzen tussen de kerk en de staat. De oorsprong hiervan stamt uit de 4e eeuw na Christus, toen het christendom onder leiding
van Constantijn de Grote staatsgodsdienst werd. Daarvoor stond men uiterst kritisch tegenover de staat en wilde men er eigenlijk niets mee te maken hebben, onder andere vanwege de legitimatie van geweld en de rechtvaardiging van oorlog door deze staat. In de eeuwen voordat het Christendom staatsgodsdienst werd stond men zeer afwijzend tegenover geweld en weigerden de Christenen religieuze oorlogen te voeren, zoals dat in de eeuwen na Constantijn de Grote wel het geval was. Het meest treffend zien we dit waarschijnlijk aan het feit dat een Christen nooit in het leger mocht, en mocht een soldaat zich willen bekeren tot het Christendom, hij dan eerst uit het leger moest stappen. In de jaren na Constantijn de Grote zien we een kentering optreden in dit beeld. Het Christendom heeft de kritische houding tegenover de staat, het geweld en het leger laten varen. Langzaamaan zien we dan ook dat men oorlogen begint te rechtvaardigen, allereerst door het rechtvaardigen van het gebruik van geweld als zelfverdediging. Augustinus kan gezien worden als een belangrijke denker op dit gebied. Hij stelde dat oorlog in principe iets kwaads was, maar gerechtvaardigd kon worden als men het goede (de vrede) op het oog had. Hieruit valt af te leiden dat men met geweld het eigendom mocht verdedigen, indien men hierop door anderen aangevallen werd. Het was echter nog uit den boze om uit naam van de religie aanvallen op andere landen of gebieden uit te voeren, bijvoorbeeld om hen te bekeren. Na een aantal eeuwen zien we dat men ook deze visie laat varen, onder andere te zien aan de vele kruistochten die zijn uitgevoerd om andere volkeren te bekeren tot het Christendom. Een treffend voorbeeld van de vervagende grenzen tussen kerk en staat zien we volgens Heering in 754, wanneer koning Pepijn III de opkomende bevolkingsgroep Longobarden verslaat in Noord-Italie. Het veroverde land gaf Pepijn III aan de Paus, waarmee de kerk zelf een staat werd, met alle bijbehorende perikelen. Het gebied kennen we vandaag de dag als het Vaticaan. Ik probeerde me voor te stellen hoe de situatie vroeger geweest was, het Christendom dat verspreid was over heel Europa, met haar aansturing en zetel vanuit en in het Vaticaan, tegenwoordig heeft het nog slechts een symbolische functie. Echt veel valt er namelijk niet meer aan te sturen... Met het verval van het Christendom tot staatsgodsdienst kwamen veel mensen de kerk binnen die in eerste instantie weinig hadden met religie. Zij conformeerden zich niet aan de oude regels van het Christendom, maar aan de nieuwe visie waarin geweld werd gelegitimeerd en oorlogen waren gerechtvaardigd. Deze nieuwe, grote groep religieuzen
107
108
kon verantwoordelijk gesteld worden voor de veranderingen die zijn opgetreden binnen het Christendom. Heering zegt dat dit als de zondeval van het Christendom gezien kan worden, aangezien zij hiermee verwijderd raakten van hun eigenlijke opdracht en verloren aan geloofwaardigheid. Bijna 200 jaar geleden voorspelde hij dat dit een onhoudbare situatie was en dat men ooit een keer de gevolgen van deze ontwikkeling moest gaan merken. Hij voorspelde een teruglopende belangstelling voor kerken. Ik schrok een beetje toen ik dit las, paradoxaal genoeg is het namelijk precies dat wat is uitgekomen. Het heeft een aantal grote gevolgen gehad.
aanhangen, maar de waarheid in zichzelf zoeken. Men zoekt naar God in zichzelf, het geloven is daarom veel meer op het individu gericht in plaats van op de gemeenschap. De eenheid is ver te zoeken en volgens Pels moeten godsdiensten hier niet meer naar streven. Er is een mindshift nodig in de manier waarop de klassieke godsdiensten hun geloof uitdragen. In plaats van te streven naar eenheid en een allesomvattende waarheid moet men accepteren dat er verschillen bestaan in de manier waarop men naar God kijkt en de wijze waarop men gelooft. De verschillen moeten omarmd worden, in plaats van te trachten ze weg te werken.
Allereerst hebben kerken zich niet geprofileerd op basis van hun boodschap, maar op basis van de persoon die aan de top staat. Dit is nog wel het mooiste te zien aan de paus, waar je vroeger alleen ex-kardinalen van minimaal 65 jaar op deze post zag, was de laatste paus een charismatisch persoon van 28. Ik herinner me de reclamespotjes nog goed waarin hij propaganda maakte voor het Christendom, waarbij hij met een vlotte babbel uitlegde wat Christendom allemaal te bieden had voor de mensen. De kerken waren veranderd in goede marketingmachines, met efficiënte campagnes en gladde verkooppraatjes.
Ik klikte verder in het boek om te kijken wat voor lering ik er nog meer uit kon trekken. Deze secularisatie hangt volgens Pels samen met de individualisering van de samenleving. In deze samenleving worden bestaande sociale verbanden steeds minder belangrijk en komen individuen steeds meer op zichzelf te staan. De actoren in deze maatschappij zijn in staat zelf hun omgeving te kiezen. Niet langer heeft men instituties als kerkgenootschappen nodig om sociale verbanden met de omgeving te leggen. In een geïndividualiseerde samenleving is men niet langer afhankelijk van anderen bij het maken van deze keuzes. In een individualistische samenleving staat de keuzevrijheid van de actoren dan ook centraal. Men bepaalt zelf met wie men verbanden aangaat en contacten legt. De kerk vervult dus geen belangrijke sociale functie voor het individu. Niet langer wil het individu ergens bijhoren, men heeft het niet meer nodig om zich vast te houden aan een waarheid die voor iedereen zou moeten gelden. De individualistische mens heeft daarom geen kerk nodig die hem van deze eenheid kan voorzien. Hij of zij heeft hier echter een hekel aan en wil helemaal geen omgeving opgedrongen krijgen waar hij of zij niet voor heeft gekozen.
Met een paar muisklikken sloeg ik het document met mijn in de haast bij gekrabbelde wijzigingen op en opende het boek Religie als opium van het volk weer. Het stelt dat er nog een ontwikkeling gaande is in de samenleving, die eveneens een van de oorzaken is van de teruggelopen belangstelling voor de kerken. Er is namelijk sprake van een toenemende secularisatie in de maatschappij, een waarin de verdeeldheid weer terug komt. Harvey Cox heeft lang, lang geleden een boek geschreven genaamd The Secular City waarin hij deze situatie analyseert. Hij schrijft, net als Dick Pels, dat de verdeeldheid weer terug is in de samenleving. In de samenleving zijn we het volgens hem in toenemende mate niet met elkaar eens. We gaan als het ware steeds meer onze eigen weg en de eenheid is verdwenen. Dit heeft grote consequenties voor de godsdiensten die gerekend kunnen worden tot de klassieke openbaringsgodsdiensten, schrijft Pels. Deze godsdiensten streven naar een eenheid, iedereen moet op dezelfde manier denken en op dezelfde manier met God omgaan. De waarheidswoede resulteert in een allesomvattende waarheid die breed gedragen moet worden onder de gelovigen. Door de secularisatie zien we een toenemende verdeeldheid waarin de mensen niet langer dergelijke massale waarheden
Hiermee had ik voor mezelf aardig op een rijtje wat de oorzaken waren van de faillissementen van de kerken. De secularisatie en de individualisering van de samenleving hebben er samen met het machtsstreven van de kerk voor gezorgd dat gelovigen massaal de kerk hebben verlaten. Om weer terug te gaan naar het essay van Karl Marx: blijkbaar heeft men de opium niet meer nodig. De bedwelmende werking van de religie is verdwenen. Hoe maakt men de ellende van het dagelijkse bestaan dan dragelijk? Heeft men nog opium nodig, en op welke manier? Dit zijn vragen die ik me de laatste tijd vaak afvraag.
109
110
Als ik heden ten dage om me heen kijk denk ik dat men dat nog steeds nodig heeft. De bekende Duitse filosoof Ludwig Feuerbach heeft lang geleden al een boek geschreven wat in deze richting wijst.Volgens hem geloven mensen in een God omdat ze een projectie van een ideale mens nodig hebben.Volgens hem is God een almachtige, ideale persoon die geen fouten maakt en geen zonden kent. Door vergiffenis te vragen voor de zonden probeert men zich te identificeren met en af te meten aan deze ideale persoon. De mens heeft deze projectie nodig om zo een ideaalbeeld te hebben waar men zich aan af kan meten en vergiffenis aan kan vragen.Volgens Feuerbach is dit streven een impliciete karaktereigenschap van de mens en hij of zij zal het daarom nooit los kunnen laten. Dit is ook het beeld dat ik tegenwoordig in de maatschappij zie, al zie ik wel veel verschillen. De individualisering en secularisatie hebben hun invloed gehad op de manier waarop mensen geloven en met religie omgaan. Dit heeft vervolgens weer een grote invloed gehad op het kerkelijke leven en uiteindelijk geleid tot de faillissementen. Allereerst heeft de secularisatie tot gevolg gehad dat de scheiding tussen kerk en staat groter is geworden. Deze ontwikkeling heeft ertoe geleid dat kerken minder macht nastreven, maar in plaats daarvan zich richten op het inhoudelijk verkondigen van het geloof. De kerk plaats zich minder op een voetstuk en profileert zich niet langer als almachtige die gehoorzaamd moet worden. Blijkbaar zijn mensen meer bereid om te luisteren naar de kerk als ze niet het idee hebben deze te moeten gehoorzamen. De individualisering heeft ertoe geleid dat het geloof hedendaags veel meer gericht is op het individu dan op de samenleving. Geloven is iets persoonlijks geworden, met een sterke nadruk op het ego. In dit opzicht bemoeien kerken zich minder met de levens van de mensen en streven ook geen eenheid meer na. Men zoekt naar God in zichzelf en zien hierbij meer een ondersteunende in plaats van een voorschrijvende functie voor de religie. Met deze ontwikkelingen zien we ook een nieuwe manier van religiebeleving onder de mensen. Men is niet langer lid van de grote, onpersoonlijke kerkgenootschappen, maar van kleine gemeenschappen die elk een ander soort religie uitdragen en zich allemaal op een andere manier profileren. Geloven is geëvolueerd tot een hele bewuste keuze, waarbij het individu voorop wordt gesteld.
Is dit een positieve ontwikkeling? Enerzijds wel. Zowel voor de kerken als voor de samenleving. Niet langer is lidmaatschap van de kerk een vanzelfsprekendheid. Doordat de financiële gelijkstelling tussen openbaar en confessioneel onderwijs een tijd geleden is afgeschaft is het confessionele onderwijs een stuk duurder geworden dan het openbare. De ouders die hun kinderen niet naar een openbare school sturen doen dit dus heel bewust vanuit een religieuze achtergrond. Waar men vroeger vaak de kinderen naar de dichtstbijzijnde school stuurde, en het hierbij niet zoveel uitmaakte of het een confessionele of openbare school was, zie je nu dat mensen hier veel bewuster over nadenken. Toetreding tot de kerk is niet langer een automatisme, maar een bewuste keuze met een grote mate van vrijheid. De gelovigen zijn als het ware meer gemotiveerd om het gedachtegoed van de religie over te nemen. Anderzijds zie ik echter veel veranderingen in de maatschappij waarvan ik me afvraag of dat de juiste zijn. Het verdwijnen van de belangstelling voor de kerken en hiermee de afkalvende belangstelling voor de ‘oude’ godsdienst is goed terug te zien in de samenleving. Met het oude godsdienstige leven doel ik op de geborgenheid en de allesomvattendheid van het oude kerkelijke leven. Het nieuwe kerkelijke leven met de kleine kerkgemeenschappen biedt niet langer de geborgenheid en het gemeenschapsgevoel zoals dat vroeger het geval was. De gemeenschappen slagen er waarschijnlijk wel in eenheid binnen hun eigen aanhang te bewaren, maar de verbondenheid tussen de gemeenschappen onderling ontbreekt volledig. Marx stelde een aantal eeuwen geleden dat de religie, die voor deze verbondenheid zorgt, opium is van het volk. De religie fungeerde als verlosser, iets waar mensen zich in konden verdiepen om zo te ontkomen aan de alledaagse problemen. Religie is in die zin iets massaals, waar grote groepen mensen in geloven, en waardoor men als het ware van hetzelfde opium gebruik maakt. De huidige kleine gemeenschappen zijn echter niet in staat dit te bieden. Je zou kunnen zeggen dat mensen heden ten dage dit opium niet meer nodig hebben, maar daar geloof ik niet in en zoals de samenleving er nu uitziet krijg ik nog gelijk ook. Mensen zullen altijd een soort opium nodig hebben, een soort toevluchtsmiddel om te ontkomen aan de problemen waar ze normaliter mee te maken hebben. Je zou
111
het kunnen zien als een teken van zwakte, ik zie het liever als een middel om het leven leefbaar en aangenaam te maken. Dat de huidige godsdienst niet in staat is dit opium te bieden wil daarom niet zeggen dat men het opium niet nodig heeft, maar naar andere manieren op zoek gaat om het te kunnen verkrijgen.
112
Alhoewel Marx het zoeken naar opium alleen als analogie aanhaalde zien we het tegenwoordig heel duidelijk beeldend terug. Ik las laatst een artikel in de digitale krant waarin de noodklok werd geluid over het hoge gebruik van pijnstillers, spierverslappers, kalmeringsmiddelen en andere opium vervangende middelen, met een ontwikkeling die verbazingwekkend gelijk liep aan de afkalvende belangstelling voor de kerk. Ongewild komen de mensen weer teveel in aanraking met de bekende maatschappelijke problemen, waar men eigenlijk helemaal niet mee geconfronteerd wil worden. Waar men vroeger religie kon gebruiken om hier aan te ontkomen is dat nu niet meer mogelijk, wat voor allerhande vormen van depressiviteit en psychische problemen leidt. De medicijnen hiertegen zijn een ideaal en tegelijk eenvoudig middel om hieraan te ontkomen. Zo probeert men tevens het leven dragelijker te maken en zo als mens wat minder te lijden. Het verkrijgen van dergelijke medicijnen is tegenwoordig ook een stuk makkelijker geworden. Door de enorme vergrijzing is de gezondheidszorg voor het belangrijkste deel gedigitaliseerd. Het spreekuur van de huisartsen is iets van de vorige eeuw en de nood moet wel heel hoog aan de man zijn wil je de huisarts nog in levende lijve zien. Het gros van de consulten gebeurt via internet met een High Definition webcam, waarmee 90% van de gezondheidsklachten wel gediagnostiseerd en behandeld kunnen worden. Medicijnen bestel je eenvoudig via de online apotheek, welke doorgaans dezelfde dag al bezorgd worden.Voor het gros van de pijnstillers heb je bovendien niet eens een recept nodig en kun je tot op zekere hoogte zelf bepalen hoeveel je wilt bestellen. In je profiel wordt wel bijgehouden hoeveel en welke medicijnen je gebruikt en deze zijn wel weer gebonden aan bepaalde grenzen. Boven deze grenzen moet een arts goedkeuring geven, maar deze grenzen liggen zo hoog dat iemand zonder problemen verslaafd kan raken aan de pijnstillers. De grenzen zouden wel lager gelegd kunnen worden, maar dan zou de betreffende arts zich moeten verdiepen in het dossier van de patiënt om vervolgens de aanvraag goed of af te keuren. Aangezien er al jaren een groot gebrek aan artsen is en de werkdruk gigantisch is, is het ook niet reëel dit te veranderen. Een verslaving is zo opgelopen, en als ik het artikel mag geloven gebeurt dat ook veelvuldig.
Men blijft klaarblijkelijk het opium nodig hebben; dat de godsdienst het niet kan bieden heeft er simpelweg toe geleid dat men op zoek gaat naar andere manieren om dit te bereiken. Het is te simpel om te stellen dat er direct verandering in deze situatie moet komen. Het stoppen met leveren van pijnstillers via internet zal er simpelweg toe leiden dat men naar andere vormen van opium op zoek gaat. Wel ben ik de eerste om toe te geven dat de situatie verre van ideaal is. Dat zie ik niet alleen zie aan de op hol geslagen thuiszorgapotheken, maar ook aan de verslavingszorg. Deze viert al enkele jaren hoogtij, zo is in 10 jaar tijd het aantal patiënten dat behandeld wordt verdrievoudigd, veelal patiënten met verslavingen aan zware pijnstillers. Een deel van de grootgebruikers krijgt na verloop van tijd wel door dat dit niet de ideale oplossing is. Het gros krijgt problemen thuis of op het werk en tracht van de verslaving af te komen, meestal door professionele hulp elders te zoeken. Een nog groter deel echter leeft voort en zoekt naar middelen om aan de ellende van alledag te ontkomen. De gevolgen van deze ontwikkelingen zijn groot, evenals de betekenis ervan. Men kan niet zonder een vorm van opium en de huidige religies zijn onvoldoende in staat die te bieden. Het betekent tevens dat men blijft zoeken naar middelen om het lijden te verzachten. De gezondheidszorg kan als een middel hiervoor worden gezien, maar het is natuurlijke verre van ideaal, gezien de grote gezondheidsschade die het uiteindelijk op kan leveren. De gezondheidszorg is niet de oplossing, dat is een zekerheid. Wat zou dan wel het beste zijn? In mijn ogen is dat nog altijd de terugkeer naar de klassieke manier van godsdienst bedrijven, voordat de individualisering werd ingezet. Alleen is dat een oplossing die niet meer werkt.Voor de toekomst ben ik daarom zowel pessimistisch als nieuwsgierig. Opeens schrok ik wakker, blijkbaar was ik in slaap gesukkeld. Ik keek op mijn horloge en zag tot mijn verbazing dat het al 8 uur was. Ik gooide de deken van me af (m’n vrouw zal die wel over me heen hebben gelegd toen ze van haar avonddienst terug kwam), en friste me snel even op om richting mijn werk te gaan. Ik had immers om 10 uur een crisisoverleg gepland met mijn collega’s over de aanvraag van surséance door de laatste nog in leven zijnde kerk. Met een somber gezicht stapte ik de deur uit, waren de kerken maar nooit failliet gegaan, dan zag de wereld er een stuk beter uit.
113
Voor dit verhaal heb ik onder meer gebruik gemaakt van: Delfgaauw, B. & Brongersma, E. (1987), De (on)redelijkheid van geloof. Kampen: Kok Agora. Hick, J. (1968), Het hart van het Christelijk geloof. Baarn: Ten Have. Nederlands Gespreks Centrum. (1983), Geloofsbeleving. Baarn: Bosch & Keuning. Ossewaarde, M.R.R. (2006), Maatschappelijke Organisaties. Amsterdam: Boom Onderwijs. Pels, D. (2008), Opium van het Volk. Amsterdam: De Bezige Bij.
114
115
Honours CV Katja Müller (Berlijn, 1987, European Studies)
116
Ik weet nog precies hoe het was toen ik mijn ‘sollicitatiegesprek’ voor het honoursprogramma had met Miko Elwenspoek. Ik was verschrikkelijk opgewonden. Ik had me goed voorbereid, bij mij zelf nagegaan wat voor soort vragen hij kon stellen en welke antwoorden ik daarop zou kunnen geven. En toch had ik mijn Duits- Nederlandse woordenboek mee (die ik overigens ook tijdens de eerste module altijd mee naar iedere bijeenkomsten nam zonder hem veel te gebruiken). Snel merkte ik dat Miko een heel aardig mens was voor wie ik überhaupt niet bang hoefde te zijn. Ik had verwacht dat hij mij vragen over mijn studie zou stellen. Maar meteen in het begin zei hij dat hij ook Duitser was en dat hij niets afwist van gamma-vakken. Daarom vroeg hij naar mijn hobby’s en kletsten wij over waterpolo en badminton, over de Nederlanders in het bijzonder en algemeen, gewoon over dit en dat, en vooral of ik genoeg tijd naast mijn studie had. Hierover was ik eerst een beetje verbaasd maar later heb ik opgemerkt dat ik aan het honoursprogramma toch behoorlijk veel tijd moest besteden. Desondanks had mijn eigen studie altijd prioriteit. Soms kon ik dus ook de interne deadlines niet echt halen, maar toch was het altijd duidelijk voor mij: Jij moet dit gewoon goed afronden! Op de middelbare school heb ik geprobeerd een vergelijkbaar extra-programma te volgen, wat met een dubble diploma ‘International Baccalauréat – Abitur’ toegekend wordt. Helaas was ik in die tijd nog niet ver genoeg en heb ik het opgegeven. Met het honoursprogramma heb ik mij zelf kunnen bewijzen dat ik uiteindelijk toch een belasting kan behappen. Naast mezelf iets bewijzen had ik natuurlijk ook nog andere doelen in mijn hoofd. Dat waren in hoofdzaak de volgende: 1. 2.
Nederlands leren mensen uit andere studies leren kennen
117
3. mijn tijdmanagement verbeteren 4. uitvinden of een wetenschappelijke baan iets voor mij is.
118
Punt 1 het Nederlands leren, nou ja. Ik kan mezelf duidelijk maken zonder veel problemen. Maar er zijn nog steeds mensen die ik niet goed kan begrijpen omdat zij zo snel praten. Punt 2 is het beste punt. Na twee jaren bijna wekelijks bij elkaar komen om met elkaar te werken leer je vooral de manier van denken van de andere studies. Dat is echt leuk. Aan de laatste twee punten kon ik helaas niet echt voldoen. Maar ik heb in plaats daarvan ook heel veel andere dingen geleerd die ik mij niet had gerealiseerd. Ik weet nu een heleboel over Machiavelli, Darwin en Freud. Newton begrijp ik nog steeds niet echt, maar de poging mij voor natuurkunde te verrukken is al op de basisschool mislukt. Meer dan inhoudelijk heb ik, denk ik, belangrijke technieken geleerd, bijvoorbeeld presentaties houden voor een algemeen publiek, stukjes schrijven waaronder een onderzoeksvoorstel in het eigen project, verschillende analysetechnieken, redeneerstijlen, enzovoort. Allemaal heel nuttig ook voor mijn eigen studie. De vrouwenquota in het honoursprogramma is vergeleken met de vorige jaargang al redelijk verhoogd - ik ben een onverwoestbare feministe wat men ook aan mijn themakeuze voor het individueel project kon zien: Emancipatie in Turkije. Maar nog steeds behoor ik tot vier minderheden. Ik ben een gamma. Mijn studie is in het Engels. Ik ben in het eerste jaar met het honoursprogramma begonnen. En ik ben een Duitse. In mijn studie is het juist andersom, daar zijn de Nederlanders in de minderheid. Uiteindelijk maakt dat niet uit zolang men elkaar maar waardeert. Wij zijn toch allemaal Europeanen! In zijn Erasmuslezing maakt Hans Achterhuis het onderscheid tussen een utopie die een buitenstaandersperspectief inneemt in tegenstelling tot de dystopie die meestal vanuit een binnenperspectief is verteld, omdat iemand die het zelf doorleeft het best de misstanden aan de kaak kan stellen. Dus volgens hem zou ik eigenlijk alleen maar een dystopie over de Europese Unie kunnen schrijven, want het is moeilijk iemand te vinden die meer ‘inwonend’ in Europa is dan een Duitse die in Nederland Europese Studies studeert en voor haar minor naar Tsjechië gaat. Maar ik wilde toch graag proberen om mijn tekst optimistisch te houden. In tijden van de wereldwijde economische crisis en het democratisch deficit in de EU is er al pessimisme genoeg.
EUtopia? Bezoek uit het verleden Katja Müller
Ik ben op weg naar de bibliotheek om informatie over de klimaatopwarming voor ons project politieke analyse te zoeken. Nog eventjes naar het toilet om mijn waterfles te vullen. Het is zo warm vandaag dat je veel moet drinken. Op weg naar het toilet zie ik iets raars bij de bagagekluisjes met die lelijke tronies die waarschijnlijk zijn geschilderd door enkele AKI studenten uit de jaren 68 in kennelijke staat. De lucht in de smalle gang is aan het trillen, wat niet kan komen door de hitte. Dat gebeurt alleen als het buiten over de 30 graden is, maar toch... Ik kijk er dus iets nauwkeuriger naar en kan niet geloven wat ik zie: een klein mannetje die als een lampje met los contact verschijnt en weer verdwijnt. Uiteindelijk blijkt hij volledig op zijn plek gearriveerd te zijn. Hij is misschien 20 cm groot, heeft een zwart pak aan met vlinderstrikje, heeft een bril en een kale knikker en hij vloekt zachtjes in het Frans. Dat herinner ik nog van mijn uitwisseling naar Versailles op de middelbare school. Hij komt mij bekend voor, maar ik weet niet waarvandaan. “Zut alors! Waar ben ik nu weer beland? Oh, mijn excuses mademoiselle, ik heb mij nog niet eens voorgesteld. Ik ben Jean Monnet.” Nu ben ik echt verbaasd, rechtsstreeks sprakeloos. Is dat DE Jean Monnet? De ‘founding father’ van de Europese Unie? Hoe kan dat nou? Hij moet toch tenminste al 30 jaren dood zijn. “Deze verduivelde tijdmachine! Albert heeft hem weer fout ingesteld. Maar mag ik vragen welke jaar wij nu hebben en waar ik mij bevind?” Opeens wordt ik heel opgewonden. Als studente European Studies heb ik nu de kans om met de echte Jean Monnet te praten! Ik kijk hem nog steeds met heel grote ogen aan. Duizend vragen komen mij in de zin. “Wie is deze Albert?” vraag ik hem simpelweg. “Albert Einstein bedoel ik, ken je die?” “Die Albert Einstein, die ook de atoombom heeft uitgevonden?” “Atoombom? Albert heeft niets met wapens te maken. Hij is gewoon natuur-
119
120
wetenschapper. En zelfs een overtuigt pacifist, zoals ik ook. Hij is een goede vriend van mij.” “Waar kennen jullie elkaar van?” “Wij kennen ons door de Volkenbond waar hij vanaf 1922 in de commissie voor de geestelijke samenwerking meedeed. Ik was in die tijd secretaris-generaal. Ik wilde met zijn hulp proberen in het verleden te reizen om de eerste wereldoorlog tegen te houden. Eigenlijk was het de bedoeling om naar het jaar 1914 in Sarajevo te gaan en daar de moordaanslag op Frans-Ferdinand te voorkomen. Nu is er weer iets misgegaan met de tijd-ruimte afstelling. Waarschijnlijk heeft Albert gewoon de knop in de foute richting en een beetje te ver gedraaid, de deugniet.” “Wow, een tijdmachine! Maar waarom is daarover niets bekend?” “Dat weet ik ook niet goed. Hij heeft dit prototype pas onlangs gebouwd. Albert is ook niet iemand die met zijn ideeën te koop loopt. En zoals je hebt gezien is dit ding ongelooflijk onbetrouwbaar. Ik moet je overigens vragen mij aan niemand te laten zien. Albert zegt dat het onnodige beroering veroorzaakt als ik te veel mensen tegenkom.” “Dat kan denk ik.” “Maar nu is het mijn beurt om vragen te stellen. Hier ziet het er zo curieus uit. Welke jaar hebben wij nu eigenlijk? Wil je mij een beetje rondleiden?” Opeens realiseer ik me hoe raar deze man die uit een heel andere tijd komt mij en zijn nieuwe omgeving moet vinden. Ik wil hem zoveel mogelijk helpen, hem alles laten zien zodat hij deze kennis kan gebruiken voor de bewonderingswaardige weg waarvoor hij gekozen heeft. Graag leid ik hem rond, maar beter zonder veel aandacht te trekken. Ik zet hem in mijn handtas, en probeer zijn eruit stekend hoofd met mijn halsdoek te verstoppen. Dan leg ik Monnet uit dat wij in het jaar 2009 in de bibliotheek van de Universiteit Twente in Enschede zijn. Ik waarschuw hem dat er inmiddels veel gebeurd is. Uiteindelijk moet ik vermijden dat deze belangrijke kleine man een beroerte krijgt. Gesprek met Monnet
vak ooit zou bestaan! Jij leert waarschijnlijk over de geschiedenis van Europa, over de Grieken en Romeinen, de oorlogen, toch?” “Nee, helemaal niet. Sinds de oprichting van de Europese Kolen en Staal Gemeenschap door u en meneer Schuman in 1951 is er veel meer gebeurd wat Europa betreft. Wij hebben nu een Europese Unie met vier hoofdinstellingen zoals het Europese parlement waarvan de verkiezingen net geweest zijn met helaas altijd minder participatie. Sinds 1979 worden de gedeputeerden namelijk direct door het Europese volk gekozen. Er is ook de Europese Raad en de Europese Commissie en natuurlijk de Europese Rechtbank in Luxemburg.” “Wacht even, wacht even. Niet zo snel. Wil je mij oude man dat nog een keertje uitleggen. Ik snap dat niet helemaal.” “Ja, u hebt gelijk. Zelfs tegenwoordig snappen mensen de EU niet meer. Je hebt zelfs een eigen studie nodig om er een beetje van te begrijpen. Weet u wat? Ik kan u dat ook alles op Internet laten zien. Dan wordt het misschien iets begrijpelijker.” “Wat is nu internet alweer?” “Dat is een wereldwijd netwerk met informatie waarop men greep kan krijgen middels een computer. Zonder dit zou vandaag niets meer kunnen functioneren. Ook mijn studie niet. Alles gaat via Internet, rooster, opdrachten inleveren, inschrijven voor tentamens, etc.” Gelukkig vinden wij een lege studieruimte. Ik zet mijn laptop aan en zet Monnet op de tafel. “Hier, dit zijn foto’s van het Europees Parlement in Brussel. Wij hebben er onlangs een studiereis naartoe gemaakt. Oh ja, dat ben ik bijna vergeten. Ik wilde u toch iets over mijn studie vertellen. European Studies is nog redelijk nieuw. Men kan het verglijken met bestuurskunde op Europees niveau. Wij leren over de verschillende aspecten van Europa in sociologie, rechten, economie en politiek, hoe de Europese Unie werkt, wat zij doet en ook over de problemen die er bestaan. Daarvan zijn er namelijk een heleboel.” “Welke problemen?”
“... Dat noemen jullie dus bibliotheek? Raar. Niemand zoekt hier naar boeken. In plaats daarvan zitten de studenten voor deze licht gevende vierkante kasten als gekken te typen. Hoe heb je die dingen genoemd? Kom-pota?” “Computer.” “En jij zei, jij bent European Studies studente? Het was altijd mijn droom dat zo’n
“De voortgang in de Europese integratie wordt op dit moment geremd door het zogenoemde democratisch deficit. De redenen hiervoor zijn al vaak onderzocht door politicologen onder anderen door Simon Hix. Een momentje, ik zoek hem even op. Ja hier staat het. Hix zegt dat er in de EU een gebrek is aan concurrentie over het politieke leiderschap, dat volgens hem een cruciaal deel van de democratie uitmaakt. Meer
121
122
competitie in de Europese politiek begeleid door een verandering in het gedrag van de politieke elite zou volgens hem kunnen leiden tot: - stimulering van politieke innovatie - stimulering van coalities tussen instellingen - meer coherentie tussen verschillende politieke gebieden - stimulering van media aandacht voor de EU en de meningsvorming daarover - stimulering van een Europese identiteit - verhoging van legitimiteit. Zijn voorstel is om het Europees Parlement de president van de Commissie te laten kiezen. Daardoor is er meer belangstelling voor de verkiezingen te prikkelen. De mensen denken namelijk dat hun stem niet veel verandert in de politiek en dat ze daarom ook net zo goed thuis kunnen blijven. Maar als er een echte verkiezingsstrijd plaats vindt over Europese onderwerpen dan kan Europa de mensen misschien bereiken.” “Ik kan het niet geloven dat er nu zelf wetenschappers met het Europees project bezig zijn!” “Nou ja. Niet om het te bevorderen, gewoon om het de bestuderen. De vaart van integratie moet wel aan de politici overgelaten blijven. “Dat ben ik niet met jou eens. Zonder mij zou Schuman nooit de EGKS hebben gestart. Hij was de uitvoerder maar ik was altijd de ideeëngever. En ik ben geen politicus.” “Dat is precies een van de problemen die wij tegenwoordig hebben. Helaas ontbreekt het ons aan iemand zoals u. Wij hebben geen visionair die bescheiden op de achtergrond blijft en alleen voor de zaak actie voert.” “Er moeten toch bekwame mensen zijn met goede ideeën.” “Alleen gaan die meestal niet in de politiek...” “Er zijn ook andere auteurs die als oorzaak voor de Europa vermoeidheid de complexiteit van politieke processen in de EU noemen. De oplossing ligt volgens hen voor de hand: meer transparantie voor de burgers en eenvoudigere procedures. De EU zit dus een beetje in een vicieuze cirkel.Voor hervormen is publieke support nodig maar voor meer publieke support moet de EU hervormd worden. Om uit dit dilemma te komen moet er iets gebeuren.” Opeens klopt er iemand aan de deur. “Katja, met wie ben jij aan het praten of voer je soms zelfgesprekken?” Oh je, dit is Molina. Ik had met haar om 14.00 uur afgesproken om te sporten. Dat ben ik helemaal vergeten. Net voordat zij haar hoofd door de deur steekt kan ik Monnet achter de laptop stoppen en mijn sjaal over hem gooien. “Ik was met mijn ouders aan het telefoneren en ik moet wel nog iets belangrijks met hen bepraten. Dat kan nog een tijdje duren. Ga maar alvast. Ik kom later.”
Zij vertrekt mompelend: ”De jokkebrok, bellen zonder koptelefoon...” Poeh, dit was op het nippertje! Een seconde later en zij zou Monnet ontdekt hebben. “Waar waren wij? Oh ja, bij de problemen van de EU. Ik persoonlijk denk ook dat vaak daar de communicatie fout loopt. Politici op regionaal en landelijke niveau vertellen lobbyisten en burgers ‘Dat moeten wij nu zo doen omdat Brussel ons dat voorschrijft’. En dan komt altijd het beroemde voorbeeld van de ‘verordening over de kromte van de komkommer’. Hierbij vergeten zij dat de EU niet alleen supranationaal is maar ook een intergouvernementeel deel heeft. Dat betekent eigenlijk dat deze beslissingen niet allen door een abstracte bureaucratie in Brussel worden genomen maar ook dat de lidstaten deze gezamenlijk nemen en de verplichting zijn aangaan om ze echt in te voeren. Het juiste antwoord zou dus zijn: ‘Dat hebben de lidstaten waaronder ook onze regering besloten en dus doen wij dat.’ Sommige politieke wetenschappers zeggen ook dat de EU iets supranationaler geworden is door de uitbreiding van de meebeslissingsprocedure die de macht van het Parlement versterkt, door de vervanging van eenparige stemming door gekwalificeerde meerderheid in de Europese Raad en door de selectie van de Commissarissen. Dat betekent een grotere rol voor de meerderheid in plaats van consensus. Maar U bent toch een van de ‘Founding Fathers’. Kunt U mij vertellen wat naar Tweede Wereldoorlog uw visie was?” “The experience of each person is a new beginning. Only institutions grow wiser; they store up the collective experience and, from this experience and wisdom, men subject to the same laws will gradually find, not that their natures change but their behaviour does.” (Henri- Frédéric Amiel, 1883) “Natuurlijk, maar daarvoor moet ik een beetje afwijken. Op 9 mei 1950, in overeenstemming met kanselier Adenauer, heeft mijn vriend Robert Schuman, die toen minister van Buitenlandse Zaken was, de beroemde Schumanverklaring gehouden in naam van de Franse regering.Voorbereid door mij, hield deze verklaring in dat de gehele Franco-Duitse kolen en staalproductie onder een gemeenschappelijke Hoge Autoriteit zou worden geplaatst, vrij voor toetreding van andere Europese landen. Ik heb toen voor hem de tekst geschreven die hij op de radio moest zeggen. Ik weet die nog vandaag uit mijn hoofd: ‘Door de consolidatie van grondleggende productie en de instelling van een nieuwe Hoge Autoriteit, wiens beslissingen Frankrijk, Duitsland en andere landen die
123
124
zich willen aansluiten gaat binden, representeert dit voorstel de eerste concrete stap naar een Europese federatie, en is het noodzakelijk voor het behoud van vrede’. Het principe dat eronder ligt is gemakkelijk: Iedere persoon die geboren wordt moet wat ervaringen betreft opnieuw beginnen en heeft sowieso een beperkte levensduur. Instellingen kunnen kennis zogezegd ‘opslaan’.” Ik twijfel of men dat zo kan zeggen: “Maar als de mensen anders handelen dan de instellingen graag willen? Ik denk niet dat zij vandaag nog zo invloedrijk zijn. Er zit een grote kloof tussen Europese instellingen en het volk.” “Instellingen reguleren relaties tussen mensen. Zij zijn de echte grondvesten van een civilisatie.” “Gaat u maar door. Sorry hoor, voor de interruptie.” “In ieder geval hebben na de radiouitzending Duitsland, Italië, België, Luxemburg en Nederland spoedig positief gereageerd. Zo wordt de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal geboren, die de basis zoude leggen voor verdere integratie. In 1952 werd Schuman dan ook de president van de Hoge Autoriteit –” “Later wordt dan de EGKS opgenomen in de Europese Economische Gemeenschap. Maar wij hebben geleerd dat de EGKS veel supranationaler was dan de EEG omdat in de eerstgenoemde de rol van de hoge autoriteit veel belangrijker was.” “Ja, dat klopt. Het idee was eigenlijk heel simpel: Ik noem zoiets de samenhang van het probleem veranderen. Om animositeiten te voorkomen moest men gewoon soevereiniteiten fuseren. Dit was toen mogelijk omdat de staal en kolen-sector een belangrijk maar toch heel specifiek deel van de economie van de lidstaten uitmaakte (‘low politics’), die dus veel eerder bereid waren om hun soevereiniteit af te geven dan bijvoorbeeld tijdens de mislukte poging om in 1954 de Europese Verdedigings Gemeenschap op te richten (‘high politics’).” “There will be no peace in Europe if the States rebuild themselves on the basis of national sovereignty, with its implications of prestige politics and economic protection (...). The countries of Europe are not strong enough individually to be able to guarantee prosperity and social development for their peoples. The States of Europe must therefore form a federation or a European entity that would make them into a common economic unit.” (Jean Monnet, 1943) “Dat is het principe van het functionalisme: Men begint de integratie met een klein idee waar het gemakkelijk is om toestemming voor te krijgen en dan zijn er ‘spill- overs’ naar andere bereiken.”
“Ja. Mijn opdrachtgevers hebben mij altijd verweten in de oplossing de omvang van mijn missies te vergroten. Zoals het klinkt heeft zich deze eigenschap van mij een beetje op de Europese Unie overdragen. Dat vind ik leuk. Maar mijn droom was sowieso altijd om een Verenigde Staten van Europa te creëren, die een oorlog niet alleen economisch onmogelijk maar ook ondenkbaar zou maken. Ik wilde dus vooral vrede en economische opbloei middels een Europese Federatie bereiken...” “Helaas, of eerder gelukkig, is vrede voor ons in Europa heel vanzelfsprekend geworden. Misschien wel daardoor zien de mensen nu ook niet meer de nettowinst door de economische integratie. De verschuiving in de politieke agenda van de opbouw van een gezamenlijke markt die tot 1995 afgesloten zou zijn naar een sociale en economische hervorming is voor de meeste mensen niet prettig. Ze voelen dat vanuit Brussel de koude wind van de globalisatie blaast.Voor hen betekent dat een soort samenzwering, waarbij de EU door markten open te gooien de werkplekken van de gewone burgers vernielt. De EU heeft nog steeds geen bevoegdheid om via herverdeling de betrokken mensen te helpen. Deze taak wordt traditioneel door de nationale regeringen uitgevoerd, die mooi de lastige opdracht om te hervormen aan de EU overlaten en zichzelf ‘groothartig’ kunnen voordoen. Al komen de laatste tijd de nationale staten de sociale taken ook niet meer zo goed na als vroeger. Maar terug naar uw utopie. Uw doelen werden natuurlijk vooral gemotiveerd door de tijd waarin u opereerde. Juist na de oorlog waren vrede en wederopbouw de meest urgente kwesties voor de mensen. Uw concrete doelen van economische welvaart en vrede zijn nu bereikt in Europa. Desondanks is de Europese Unie nog steeds geen federatie en er wordt zelfs gezegd dat Europa zich in een diepe crisis bevindt.” “Hoezo?” “Het begon eigenlijk met de oorlog in Irak in 2003. President Bush van de VS, die geloofde dat Irak massavernietigingswapens had en die in de president Saddam Hussein een bedreiging zag, heeft de Europese Staten toen opgeroepen om de VS in een oorlog tegen Irak te ondersteunen. Het was een grote teleurstelling voor hem maar ook voor de EU dat de EU geen gezamenlijk positie in een zo belangrijk onderwerp kon innemen. Iedere land besloot voor zichzelf in hoeverre zij aan deze oorlog wilden meedoen. Een gemiste kans voor een gezamenlijke verdedigingspolitiek die al sinds 1954 geprobeerd wordt maar die nog steeds niet echt bestaat. Een andere grote mislukking was natuurlijk het Verdrag van de Europese Grondwet. In 2004 wordt deze door referenda in Frankrijk en Nederland, twee van de oprichtende
125
126
staten van de EG, afgewezen. De redenen hiervoor zijn veelvoudig maar het grootste bezwaar hadden de burgers, denk ik, omdat zij het te moeilijk vonden te begrijpen wat in dit 474-pagina lange document staat. De lengte wordt verklaard doordat dat dit verdrag alle vroegere verdragen zou vervangen. Maar volgens mij heeft het geen zin om mensen over de technische dingen die zij niet kunnen overzien te laten stemmen. Zij werden niet genoeg geïnformeerd over wat erin staat en hebben daarom met nee gestemd. In plaats van het hele verdrag had men een referendum kunnen houden over de Charta van grondrechten en deel I waar de doelen van de EU worden vastgelegd. Begin juni 2009 waren er weer Parlementsverkiezingen in de EU. Maar helaas gaat de participatie steeds meer omlag. Dit keer was een diepterecord met in Nederland 37 en in Duitsland 43 procent van de kiesgerechtigden net zoals het EUwijde gemiddelde. Natuurlijk kan men dat ook relatief zien. In de Verenigde Staten zou zo’n mate van participatie heel gewoon zijn.Vergelijkt men het met het begin van de Europese Gemeenschap, dan is de participatie meer dan 20 procent geslonken. Tijdens de eerste verkiezingen in 1979 lag zij nog bij 65 procent. Ik heb met veel mensen erover gepraat. Zij geloven dat het geen verschil maakt of zij gaan stemmen of niet... Maar wat denkt U zelf, moet men de EU eigenlijk met het ideaal van de democratie vergelijken of met de democratie zoals zij tegenwoordig op nationaal niveau beoefend wordt?” “Ca alors, wat een moeilijke vraag! Mmmhh... Wat bedoel je met ideale democratie?” “De moderne definitie van democratie is een regeringsvorm, waarin een constitutie fundamentele rechten garandeert, waar vrije en faire verkiezingen plaatsvinden, en waar de rechtbanken onafhankelijk zijn. Maar ik bedoel eerder wat mensen als ideale democratie in hun hoofden hebben.” “Na een momentje nadenken zegt Monnet: “Jij kent toch zeker het citaat van Winston Churchill: “No one pretends that democracy is perfect or all-wise. Indeed, it has been said that democracy is the worst form of government except all those other forms that have been tried from time to time.” (Winston Churchill)
Daar ben ik heel erg met hem eens. Er bestaat geen ideale regeringsvorm. Natuurlijk vind ik het mooi als mensen de EU als een soort utopie van democratie zien en dat zij er dus hoge verwachtingen van hebben. Maar tegelijk andere kant moeten zij de EU als geheel benaderen. Wij hebben de EU ook niet zo bedacht dat zij als zelfstandige democratie kan werken. De lidstaten in het geheel zijn de EU. Bovendien zou ook niemand op het idee komen om de federale regering van de VS of van Duitsland los van de staten en de Bundesländer te zien. Dat grijpt alles in elkaar en is moeilijk te scheiden. Dus eigenlijk is het onterecht als men de EU isoleert van de nationale democratieën, en haar met een ideale democratie vergelijkt. Want dan meten wij met twee verschillende maten. En als ik jou juist heb begrepen blijkt democratievermoeidheid niet alleen een probleem te zijn bij de EU maar is het dat ook op nationaal niveau.” EU - meer dan vrede en economie “Maar toch is Europa nog veel meer dan alleen economische welvaart en vrede. Op vele gebieden zijn wij al verder dan U en Uw medestrijders zich waarschijnlijk konden verbeelden. Er zijn vier belangrijke vrijheden gerealiseerd: vrije beweging van goederen, kapitaal, dienstverlening, en personen. Europa betekent inmiddels ook democratische participatie en representatie in het Europese Parlement, dat door veranderde procedures de laatste tijd meer en meer macht heeft gekregen. Europa heeft nu een gemeenschappelijk valuta. Het heeft amper merkbare binnengrenzen dankzij het Schengen-verdrag. Het European Credit Transfer- system en het Erasmus programma versterken de mobiliteit van studenten. Transnationale samenwerking in het kader van de Eurogio’s maken grensoverschrijdend wonen en werken gemakkelijker.Verder zorgt de EU ook ervoor dat mensen hulp krijgen tijdens hun verblijf binnen andere staten van de EU. Zo kan men de kosten voor een noodzakelijke ziektebehandeling van zijn nationale ziekteverzekering terugkrijgen. Een van de belangrijkste doelen is de bescherming van de consument zoals de nieuwe wettelijke beperking van roaming tarieven door de EU voor mobiele telefoons laat zien. Daardoor is dus bellen vanuit het buitenland veel goedkoper geworden. Ook in zaken van milieubescherming gaat de EU aan de slag. Zo is er de emissiehandel opgezet om CO2 uitstoot te beperken en zo de klimaatverwarming te vertragen. Daarnaast stelt de EU minimum milieustandaarden op waaraan de industrie moet voldoen. En natuurlijk niet in de laatste plaats, geeft de EU Europa een stem naar buiten.”
127
“Jij vertelde net dat er zoveel problemen in de EU zijn. Is het vandaag voor jou nochtans een utopie?” Mijn utopie van de EU
128
“Een utopie is Europa bij lange na niet. Om een utopie te worden zouden voor mij de volgende dingen gerealiseerd moeten worden: Het zou ideaal, zijn, als iedereen zijn eigen identiteit kan behouden maar tegelijkertijd ook een sterke Europese identiteit heeft. In de praktijk blijken multipele identiteiten mogelijk, als men bijvoorbeeld naar de VS kijkt, waar de mensen zich met hun staat identificeren en tegelijkertijd zich Amerikanen voelen. Ironischerwijze zou terrorisme hiervoor een kans kunnen bieden omdat de perceptie van een uiterlijke bedreiging het samenhorigheidsgevoel versterkt. Meer identificatie met de EU zou tot een positievere houding tegenover de EU in de bevolking leiden, en uiteindelijk ook op meer participatie neerkomen. Om de Europese identiteit meer te bevorderen moet er pan- Europese media in alle talen komen, waar de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de EU uitgelegd worden zodat iedereen zij kan begrijpen. Op dit moment is het beste dat we hebben een transnationaal voorbeeld: het Duits-Franse televisiestation ARTE. Er komt een Europese president, indirect gekozen door het volk en rechtstreeks door het Europese Parlement, als symbool voor de EU. Maar de EU behoudt ook ten dele haar intergouvernementeel karakter. Alle staten hebben even veel macht. Zij hebben hetzelfde gewicht bij de onderhandelingen over de vormgeving van de EU, ongeacht hun grootte. Geen staat blokkeert hervormingen uit eigen belang en daarom worden tijdens de compromisvorming nieuwe wetten ook niet verspoeld tot dat zij niet meer effectief zijn. In het Europese parlement zijn de partijen echte effectieve Europese partijen. Tijdens de verkiezingsstrijd beconcurreren ze elkaar op Europese onderwerpen. Heel anders dan nu, waar ze vaak of de nationale belangen behartigen, of als losse parlementaire groepen opereren om de nationale regering haar fouten in te peperen. In een utopie moeten de levensbehoeften van iedereen bevredigd zijn. Niemand moet honger leiden. Iedereen heeft een woonplek en een ziektekostenverzekering. Wat de distributie van geld betreft moet iedereen een basisinkomen van de overheid krijgen, dat zo hoog is dat het de basisbehoeften van de mensen afdekt. Dit basisinkomen vervangt
werkloosheidsuitkeringen en pensioenen en überhaupt alle staatsondersteuning. Mensen die meer willen, dus in luxe leven of hun hoge levensstandaard van nu willen bijhouden, moeten gaan werken.” “Jij wilt dus graag de verzorgingsstaat versterken. Denk jij dat wij dan nog genoeg mensen hebben die gaan werken?” “Het zouden waarschijnlijk minder zijn dan nu. Maar wij hebben vandaag ook niet meer zoveel arbeiders nodig. En computers en machines gaan in de toekomst nog veel meer arbeidsplaatsen vervangen. Maar vooral denk ik dat Europa veel socialer moet worden zodat de mensen voelen dat Europa hun zekerheid biedt in het geval van ziekte, werkloosheid en ouderdom.” “Je bent studente. Wat moet er in het onderwijssysteem worden veranderd?” “Jonge mensen moeten overall in de EU kunnen studeren zonder veel bureaucratische rompslomp. Diploma’s moeten erkend worden. Men moet zijn studiefinanciering mee kunnen nemen naar het buitenland en vooral moeten buitenlandse studenten behandeld worden zoals de anderen, ook wat korting betreft in musea of in het openbaar vervoer. Er moeten Engelse opleidingen aan iedere universiteit komen. Wij moeten eindelijk ons achterstand met de VS wat onderzoek betreft inhalen en de topacademici aantrekken en houden.” “En deze slimme mensen waar halen wij die vandaan? Uit de ontwikkelingslanden? Sluit dan een utopie in Europa een utopie voor de hele wereld niet uit?” “Zoals de wereld op dit moment functioneert klopt dat. Rijkdom in Europa kan alleen bestaan dankzij de armoede in andere plekken van de wereld. Maar als de natuurlijke hulpbronnen overal gelijkmatig verdeeld zijn hoeft niemand in armoede te leven. En als het model van de EU zich over de hele wereld verspreidt dan zou die tegenspraak tussen een utopie op EUschaal en op wereldschaal ook geen probleem meer zijn want dan wordt meteen de hele wereld tot een utopie.” Een gedenkwaardig afscheid “You asked me ‘Isn’t the United States of Europe just a utopia?’ I think that for any large human undertaking to succeed there is always the element of a dream.” (Jean Monnet, 1972)
129
130
“Jij hebt gelijk, bij iedere utopie hoort een beetje dromen. Dat ben ik heel erg met je eens. Ik houd van de Grieken, weet je. Daarom wil ik graag met hen ook afsluiten. Ik moet namelijk straks terug. De tijdmachine laat alleen een verblijf van 90 minuten in het verleden of in de toekomst toe. Anders moet ik hier blijven en ik ben toch nog zoveel in mijn eigen tijd van plan om te doen. In ieder geval kan ik voor mijn eigen tijd zeggen en dat geldt denk ik ook nog voor vandaag: Europa is een ‘sui generis’, een enig geval. Europa heeft al een ‘kratos’ (een institutioneel gebouw). Wat nog ontbreekt, is het ‘demos’, een Europees volk, mensen die als Europeanen denken en niet alleen als deel van hun nationale gemeenschap. Maar helaas kunnen democratische instellingen en een Europese identiteit niet in een nacht gefabriceerd worden.” Monnet vraagt me hem te brengen naar de plek waar hij eerder verscheen. Daar springt hij van mijn arm. Hij draait zich nog een keer om voordat hij weer verdwijnt, en zegt “Maar denk jij niet dat het gevaarlijk wordt als er maar EEN juiste idee voor de toekomst voor Europa is en EEN Europese identiteit? Wat wordt er dan van de democratie? En is pluralisme niet juist een belangrijke waarde in Europa, een waarde die ons van de anderen onderscheidt? ...” Zijn stem wordt zachter en zachter en ik kan alleen nog het word ‘dystopie’ van zijn lippen aflezen.
In deze utopie zijn ideeën verwerkt uit onder meer: Hix, Simon. (2008), What’s Wrong With the European Union and How to Fix It, Polity Press. Wells, H.G. (1895), Tijdmachine. Brinkley D. & Hackett C. (1991), Jean Monnet:The Path to European identity. MacMillan Schwan, Gesine over het thema ‘Kritiek op Europa’. (18 April 2009). http://www.youtube.com/watch?v=VMU3xJmR2wU
131
Honours CV Alisha Siebold (Essen, 1986, Psychologie)
132
Toen ik tijdens het tweede jaar van mijn studie een uitnodiging kreeg om voor het honoursprogramma te solliciteren, was ik heel verbaasd. Ik had tot op dit moment alle tentamens gehaald en mijn cijfers waren ook ok, maar dat waren de cijfers van de meeste anderen ook. Bovendien had ik op school een van de slechtste eindexamen gedaan wat ook de reden ervoor was om in Nederland zonder de eis van een bepaalde numerus clausus te gaan studeren. Anders had ik geen kans gehad om psychologie te kunnen studeren. Om al die redenen was ik zeker dat ik niet in aanmerking zou komen voor dit programma en besloot ik niet te gaan solliciteren. Ook mijn vrienden en mijn familie waren ervan overtuigd dat het niet goed zou zijn te solliciteren. Ik zou nauwelijks tijd hebben voor mijn vrienden en mijn vader was bang dat ik mij met dit programma zou overwerken. Hijzelf werd ziek van een overbelasting door zijn werk. Hoewel ik een lui mens ben en slechts dat doe wat werkelijk noodzakelijk is, wilde ik mij zelf toch iets bewijzen en ik dacht dat het programma een kans was om mijn grootste zwakte, het presenteren, te overwinnen en beter Nederlands te leren.Verder maakt het programma een goede indruk op een CV. Ik was heel besluiteloos maar heb uiteindelijk ervoor gekozen om te solliciteren omdat ik dacht dat ik het zou berouwen als ik het niet had gedaan. Ik dacht echter: “Ok, je gaat solliciteren en als je niet wordt toegelaten dan moet je geen slecht geweten hebben.” Dus was ik ook niet voorbereid bij het interview. Echter ben ik nu blij dat ik toch werd aangenomen en dat ik de 1,5 jaar heb meegedaan. Ik heb kennis gemaakt met een aantal aardige en interessante mensen die allen door hun studie een iets andere visie hebben op de wereld en op wat wetenschap betekent. Ik heb geleerd op verschillende manieren te denken, ik denk dat mijn Nederlands iets beter is geworden en dat ik zekerder ben in het schrijven van essays en in het maken en voordragen van presentaties. Hoewel ik niet maar slechts een keer heb nagedacht met het programma te stoppen, vooral voor het schrijven van een essay, ben ik blij dat ik tot het eind heb deelgenomen. Al in al waren de 1,5 jaren heel waardevol voor mij en ik had ze niet willen missen.
133
134
Mijn essay bij het eerste module, “Grote Wetenschappers”, ging over de psycholoog en behaviorist B.F. Skinner, die onder andere het principe van de operante conditionering heeft bedacht, dat in grove lijnen werkt door beloning en straf. Mijn motivatie voor Skinner was vooral dat hij een mens was die altijd op zoek was naar een praktische oplossing voor een probleem. In het algemeen heeft hij geprobeerd het gedrag van mensen op wetenschappelijke manier te kwantificeren, controleren en manipuleren. Voor het individuele project heb ik mij bezig gehouden met het onderwerp chronische pijn. Mijn voorstel heet “Emotionele operaties en geassocieerde veranderingen in de tijd in chronische pijnpatiënten”. Hierbij wilde ik bij mensen die vanwege rugpijn hun arts consulteren een aantal psychologische en emotionele testen, zoals de Strooptaak, in bepaalde afstanden over de tijd afnemen. Daardoor verwachtte ik dat het aan de hand van veranderingen in de prestatie op de toetsen mogelijk is te bepalen wanneer een acute pijnconditie overgaat naar een chronische. Een vroege opsporing leidt tot betere uitkomsten dan een latere opsporing omdat het een vroege en effectieve behandeling mogelijk maakt. Dit voorstel te schrijven vond ik heel moeilijk omdat het veel zelfstandig werk over een grote tijdsperiode betekende. Dit heeft mij aan de grenzen gebracht van mijn zelforganisatie omdat het verre van makkelijk was naast de regulaire studie de tijd en motivatie voor het schrijven van het voorstel op te brengen. Echter was het een leuke ervaring zelf al tijdens de bachelor een voorstel te schrijven en het heeft mij meer zekerheid gegeven in het schrijven van wetenschappelijke teksten. In het laatste module “Synthese” hebben wij ervoor gekozen om gezamenlijk een boek uit te brengen waarin iedereen een utopie schrijft. In mijn utopie “Twee Werelden” gaat het over een voorstelbaar leven met neurowetenschappelijke ontwikkelingen in de toekomst. De cognitieve neurowetenschappen, wat ook onderdeel was van mijn bachelorstudie in psychologie, houden zich onder andere bezig met hersenonderzoek, vooral de interne mentale processen van de mens, zoals visuele verwerking, geheugen en probleemoplossing en hun interactie met technologie. In mijn utopie hebben de mensen een chip in hun hersenen geïmplanteerd die het alledaagse leven vergemakkelijkt maar die tegelijk vragen oproept van het belang van controle, moraal en ethische bezwaren. Verder wordt er duidelijk gemaakt dat deze toekomst niet zo onrealistisch blijkt - echter minder ontwikkeld dan in mijn utopie - omdat er vandaag de dag al organisaties zijn die commercieel handelen met hersenchips, BrainGate genoemd. Dus moeten wij ons afvragen: “Hoe utopisch zijn onze utopieën eigenlijk?”
TWEE WERELDEN Alisha Siebold
Een ongerust gefluister ging door de rijen. De mensen in de kleine kerk konden het niet begrijpen. Waarom was de pastor er niet? De mis had twintig minuten geleden moeten beginnen. Hopelijk is hem niets overkomen, dacht Maja. Het is de laatste tijd wel vaker voorgekomen dat de overheid sommige pastors had laten “verdwijnen”. De bloedige oorlog tussen de Kerk en de wetenschap is nu bijna tien jaar over maar onder de oppervlakte gaat het gevecht nog steeds verder. “Mama, mogen wij ook?” Maja werd door haar kinderen uit haar gedachten gehaald. Ze knikte ja in de richting van de kinderen Tim en Kira, die naast haar op de bank zaten en rusteloos heen en weer gleden. Gelukkig sprongen ze op en liepen naar het midden van de gang waar al een aantal kinderen bezig waren met tikkertje. De deur van de sacristie ging open en opeens was er een doodse stilte in de kerk. Iedereen staarde zich blind op de man die met een haastige stap naar binnen kwam. Het was de pastor. Maja haalde diep adem en wenkte haar kinderen om terug te komen. Onzeker keek de pastor op naar zijn gemeente, die hem vol verwachting bekeek en op een verklaring voor zijn vertraging wachtte. “Hmmm, het spijt mij, lieve gemeenschap, dat jullie moesten wachten, maar nu kunnen wij beginnen.” Volgens gewoonte deed hij de mis en verliet daarna spoedig de kerk. Maja verliet de kerk met haar kinderen en was in gedachten verdiept over de pastor. Waarom was hij te laat? Hij woont direct naast de kerk. Is het misschien toch wat ik al dacht? Hij lijkt ook ‘s ochtends vaak uitgeput voordat hij de mis begint. Maar, nee, dat kan niet. Het is niet mogelijk dat iemand ontsnapt aan...” “Mama, waar gaan wij naar toe? Gaan wij niet naar huis?” Maja schrok op uit haar gedachten. Ze waren al aan het eind van de straat en hadden hun huis gemist. “Oh, natuurlijk gaan wij naar huis. Ik ben vandaag een beetje overstuur.” “Nothing confuses our evaluation of the present more than a sense of history-unless it’s a sense of destiny.” (p.224 uit Walden Two)
135
136
“Ik moet beter opletten. Ik denk dat ze mij verdacht vinden. Ze hebben vanochtend zo vreemd naar mij gekeken toen ik te laat was.” De pastor nam een slokje koffie en keek naar zijn vrouw. “Ik ben zo vaak moe. Ze zien dat er iets mis is.” “Soms wens ik dat je normaal bent. Wij raken steeds meer in de problemen. Je moet begrijpen dat het voor ons niet mogelijk is om te verslappen. Je moet ook een beetje op je gewicht letten. Het zijn precies deze kleinigheden die je kunnen ontmaskeren,” zei zijn vrouw. “Misschien moet je stoppen de mis te doen. Als het vaker gebeurt dat je je verslaapt, dan wordt het wel gevaarlijk voor je. De overheid ziet mensen die op de ouderwetse manier leven niet graag. In het bijzonder mensen die een openlijke functie hebben en bovendien nog iemand van de kerk. Denk aan de oorlog. Dat zou een grote provocatie voor hen zijn”. “Dat kan ik niet. Je weet dat. Pastor zijn betekent alles voor mij. Het is mijn roeping.” “Dan moet je wel nadenken over een implantatie. Ik begrijp sowieso niet waarom je ouders je dit hebben aangedaan. Ze hadden toch moeten weten dat een leven zonder brain-gate moeilijk is en problemen brengt met de overheid.” “Mijn ouders hadden gelijk. Ik zou nooit mijn leven willen laten controleren door een geïmplanteerde chip in mijn hersenen. Mijn leven wordt bestemd door God en niet door een implantaat!” “Wat is er mis mee? Brain-gate heeft geen controle over je leven. Je hebt zelf de controle over de dingen die worden gecodeerd op de chip.” “Dat is precies wat ik bedoel. Hoe kunnen ze zeggen dat jezelf de controle over je leven hebt? Je weet toch helemaal niet hoe het is om zonder brain-gate te leven. De chip wordt kort na de geboorte geïmplanteerd. Je weet dus nooit wat precies de invloed ervan op je gedachten en gevoelens is. Wie zegt dat het niet mogelijk is dat de chip je op een zodanige manier heeft veranderd dat je denkt dat je zelf kan beslissen maar in werkelijkheid je gedrag op een bepaalde manier stuurt? Met name zo stuurt dat je een bepaalde code intypt en dat je denkt dat je het zelf zo wilt?” “Marc, dat is onzin en dat weet je ook! De chip is ontwikkeld om menselijk leed te voorkomen en het leven te vergemakkelijken en niet om gedachten, gevoelens en gedrag te controleren!” “Dat weet ik wel, maar de chip biedt wel de mogelijkheid voor misbruik door derden.” “The discrepancy between man’s technical power and the wisdom with which he uses it has grown conspicuously wider year by year.” (p.273)
BOX 1: BRAIN-COMPUTER INTERFACE Een brain-computer interface (BCI) is een apparaat voor directe communicatie tussen de hersenen en een extern apparaat. De ontwikkeling van BCIs had tot doel menselijke cognitieve of sensomotorische functies te vergroten of te repareren, zoals bij mensen met paralyse. Onderzoek naar BCIs is begonnen in de jaren 1970. Onderzoek naar invasieve BCIs (BCIs die tijdens een neuro-operatie direct geïmplanteerd worden in de grijze stof van de hersenen - de substantie van het centraal zenuwstelsel waaraan bij uitstek de hogere cognitieve functies zijn verbonden) heeft gestreefd naar het repareren van beschadigde visie en het verlenen van nieuwe functionaliteit aan geparalyseerde mensen. Sinds het begin van het onderzoek naar BCIs is het veld enorm gegroeid, in het bijzonder in de richting van neuroprothetische applicaties. Deze hebben tot doel beschadigde visie, gehoor of beweging te herstellen. Door de grote mate van plasticiteit van de hersenen worden signalen van de geïmplanteerde prothese als adaptatie van de hersenen gehanteerd zoals natuurlijke sensor- of effectorkanalen, dus zoals natuurlijke zenuwen. De eerste neuroprothese bij een mens werd na jaren van dieronderzoek geïmplanteerd in de jaren 1990. In het jaar 2003 is een onderzoeksteam aan de universiteit van Southern California begonnen met een onderzoek naar een neurochip die gemodelleerd is naar een kunstmatige hippocampus, een subcorticale structuur die behoort tot het limbisch systeem. Het speelt o.a. een belangrijke rol in spatiële navigatie en het lange termijn geheugen, met name bij het encoderen van ervaringen.Voor de hippocampus werd gekozen omdat het de meest geordende en gestructureerde gebied van de hersenen is en het meeste onderzoek werd gedaan naar deze structuur van de hersenen. De neurochip is bedoeld als een prototype voor de ontwikkeling van hogere hersenen protheses.
In het jaar 2248 behoort de licentie voor brain-gate de staat toe. Brain-gate heeft de grootte van een munt, kan via een extern apparaat worden aangestuurd en wordt na de geboorte bij alle kinderen geïmplanteerd. Het wordt ingezet voor een aantal verschillende doeleinden.Zo zijn er alle persoonlijke gegevens opgeslagen wat een uitbreiding van
137
138
controle voor de overheid betekent en een grote mate aan criminaliteit voorkomt. Verder heeft het een medisch doel en een commerciële toepassing. Het is in staat om vele ziekten te voorkomen en, indien nodig, te genezen, die een belasting vormen voor de betrokkenen en hun families, maar ook een financiële belasting zijn voor de overheid. Bij verlamde mensen wordt de chip op een zodanige manier gecodeerd dat neuronen in de hersenen ervoor zorgen dat de beschadigde zenuwen duurzaam gestimuleerd worden om de activiteit te herstellen. Totdat dit het geval is, kunnen de verlamden de chip gebruiken om via gedachten externe apparatuur aan te sturen en prothesen te gebruiken. Ook kan zo obesitas en eraan gerelateerde klachten voorkomen worden. Met behulp van het externe apparaat is het mogelijk precies aan te geven hoeveel vetten, eiwitten, koolhydraten, vitaminen, enzovoorts, nodig en gezond zijn. Wanneer het maximum bereikt is, stimuleert de chip de afgifte van het hormoon leptine, dat een gevoel van verzadigd-zijn veroorzaakt. Waar het maximum ligt kan iedereen vanaf de leeftijd van 18 jaar zelf bepalen. Het aantal te dikke mensen is vanaf die tijd tot nihil gedaald omdat er in tegenstelling tot uitingen van vergelijkbare mensen in het verleden niemand in de populatie lijkt te zijn die ervoor kiest om ‘dik’ te zijn.
BOX 2: BEWEGING BCIs die de focus leggen op motorprothesen hebben of tot doel om beweging in geparalyseerde mensen te herstellen of om apparaten te verschaffen die geparalyseerde mensen helpen met een prothese te bewegen, door een verbinding aan te brengen tussen de hersenen en computers of robotische armen of andere lichaamsdelen. Onderzoek aan de universiteit van Emory in de VS heeft in het jaar 1998 voor het eerst geleid tot een hersenimplantaat in een mens dat signalen van een kwaliteit produceert die voldoende zijn om beweging te kunnen simuleren. Hun patiënt was in staat om langzamerhand te leren om een computercursor te sturen. In 2005 kreeg de eerste mens een kunstmatige hand die wordt gestuurd door middel van een BCI als onderdeel van het eerste 9 maanden durende trial van Cyberkinetics Neurotechnology’s BrainGate chip-implantaat. Een 96-electrode brain-gate implantaat in de rechter precentrale gyrus (een gebied van de motorcortex die verantwoordelijk is voor bewegingen van de arm) verleende de mogelijkheid om een robotische arm aan te sturen door middel van gedachten over het bewegen van de hand.
Het is zes uur. Maja heeft het avondeten klaar gezet en de input van haar kinderen gecontroleerd. “Hendrik, hoe is het zonder brain-gate te leven?” Hendrik, de man van Maja kijkt verbaasd van zijn bord op. “Hoe kom je erop?” Hendrik lacht. “Dat weet niemand. Sinds 2090 is de brain-gate verplicht en hoewel wij nu heel ver zijn met de levensverlengende medicijnen, ken ik niemand die 158 jaar oud is. Wij kunnen trots zijn op onze ontwikkelingen. Ik kan me niet voorstellen hoe moeilijk het geweest moet zijn zonder brain-gate te leven.” Tim heeft gespannen geluisterd. “Papa, vertel iets over het verleden. Hoe hebben de mensen toen televisie geleefd?” “Hmm, volgens mij kenden zij dat niet. Ze hebben televisie gekeken. Ze zaten voor een soort kast waarop mensen waren afgebeeld.” “Maar dat is toch niet realistisch. Hadden ze überhaupt geen lenzen?” wilde Kira weten. “Toch, die kenden zij toen maar ze werden niet gebruikt om te communiceren en TV te leven. Ze waren slechts bestemd om de visie te verbeteren van mensen die problemen hadden met hun ogen. Dit hebben wij natuurlijk niet nodig omdat afwijkingen van de optimale dioptriewaarde gecorrigeerd worden door middel van brain-gate. Er waren ook mensen die helemaal geen visie hadden. Dat heet dan blind, denk ik.” “Blind? Hoe kan iemand geen visie hebben? Dat is toch niet mogelijk”, zegt Kira. “Toch wel. Sommige mensen zijn door ziekten of ongelukken blind geraakt. Een aantal mensen werd zelfs al blind geboren. Dit gebeurt ook vandaag nog, maar wij hebben het aan brain-gate te danken dat er geen blinden meer zijn. Door de implantatie van de chip kort na de geboorte worden door een heel complexe procedure de zenuwen in de ogen gestimuleerd om visie mogelijk te maken. Ook andere genetische afwijkingen worden door brain-gate opgespoord en kunnen worden behandeld.” “Het lijkt dat de mensen toen een moeilijk leven en veel last door ziektes hadden”, zegt Maja en denkt opeens aan de pastor. “Ja, dat klopt, maar wij zijn er nog steeds niet aan het eind van de ontwikkelingen. In mijn afdeling zijn wij permanent bezig met de verbetering van braingate en de ontwikkeling van een nieuwe, betere chip. Op dit moment doet mijn team onderzoek naar de oorsprong van bewustzijn. Misschien zal het straks mogelijk zijn om verschillende stadia van bewustzijn door middel van brain-gate te induceren.” “Dat lijkt me een interessante taak te zijn.
BOX 3: VISIE In 1999 hebben onderzoekers het patroon van de neuronale activatie gedecodeerd om beelden te reproduceren die katten konden zien. Het onderzoeksteam maakte
139
gebruik van een reeks elektrodes geïmplanteerd in de thalamus van katten die verantwoordelijk is voor de integratie van alle sensorische input van de hersenen. De onderzoekers doelden op cellen in de laterale geniculate nucleus van de thalamus die inkomende signalen van de retina decodeert.Tijdens het bekijken van verschillende films werden bij de katten de vuringen van de neuronen opgenomen. Op basis van deze opnames hebben de onderzoekers de signalen gedecodeerd om filmpjes te genereren van datgene wat de katten hebben gezien. Op die manier waren ze succesvol in het reconstrueren van herkenbare scènes en bewegende objecten. Op dit onderzoek lijkende experimenten werden ook doorgevoerd met mensen. 140
Op het gebied van de wetenschap van de visie wordt gebruik gemaakt van directe hersenimplantaten om niet-aangeboren blindheid te genezen. Dobelle’s eerste prototype van een functionerend herseninterface om visie bij mensen te herstellen werd al in 1978 geïmplanteerd. Een simpel-reeks BCI bestaande uit 68 elektrodes werd geïmplanteerd op de visuele cortex bij de blinde patient “Jerry” en was succesvol in het produceren van phosphenen, de sensatie van het zien van licht. Het hele systeem bestond uit cameras die gemonteerd waren op een bril om signalen te kunnen zenden naar het implantaat. In het begin was Jerry in staat om grijze schaduwen te zien in een beperkt visueel veld. Door de ontwikkeling sindsdien en de verkleining van de elektronica was Jerry in staat om simpele taken met behulp van zijn kunstmatig oog zonder hulp uit te voeren. In 2002 werd Jens Naumann, die ook op volwassen leeftijd blind was geworden, de eerste in een reeks van 16 betalende patiënten die de tweede generatie implantaten van Dobelle kreeg. Hij markeerde daarmee een van de vroegste commerciële toepassingen van BCIs. Dit implantaat maakte een beter gebruik van phosphenen in een coherente visie mogelijk. Jens was in staat zijn onvolmaakt herstelde gezichtsvermogen te gebruiken om langzaam over het parkeerterrein van het onderzoeksinstituut te rijden.
“A society which functions for the good of all cannot tolerate the emergence of individual figures.” (p.222) „Marc, je moet opstaan! Het is bijna drie uur. Je moet er snel vandoor gaan!” De pastor lag op het sofa en deed een dutje. Omdat hij geen brain-gate heeft, heeft hij meer behoefte aan slaap. Brain-gate is in staat de essentiële en vitale fasen van de slaap te induceren door een bepaald ritme van de hersenactiviteit bij te houden. Precies dit
ritme zorgt ervoor dat mensen de nodige ontspanning en rust vinden die nodig is om de activiteiten en gedachten van de dag te kunnen verwerken.Verder is het ritme verantwoordelijk voor de REM-slaap, de actieve fase van de slaap, waarin ook het dromen plaatsvindt. Op die manier is het mogelijk dat mensen slechts drie tot vier uur aan slaap nodig hebben. Marc draaide zich langzaam om en keek verslapen naar zijn vrouw. “Je hebt toch een afspraak met de familie de Jong. Ben je dat ...aehh... vergeten? Dat is het woord, toch? Ik ben er nog steeds niet aan gewend! Wij zijn nu veertig jaar gehuwd maar ik vind het nog steeds raar. Het is zo een raar gevoel te weten dat je niet opeens wakker bent, maar een momentje nodig hebt. Ik kan mij helemaal niet voorstellen hoe dat aanvoelt. En ook je geheugen. Je vergat vroeger toch niet zo veel dingen. Ik krijg het benauwd. Als het nog erger wordt met de tijd, dan vergeet je misschien nog mijn naam.” “Daarover hoef je niet bang te zijn! Het was toen normaal dat het geheugen van mensen slechter werd naarmate ze ouder werden. Dat is een heel natuurlijk proces bij mensen zonder brain-gate. Ik heb geen extra declaratief geheugen dat alles opslaat wat ik zie, hoor en beleef, en later kan oproepen. Echter, er waren toen sommige mensen die zo veel dingen hebben vergeten dat ze niet alleen en zonder hulp konden leven. Maar dat was niet normaal. Het was een ziekte die Alzheimer heette, geloof ik. Die mensen hadden een probleem met hun korte-termijn geheugen. Ze hadden bijvoorbeeld een pot met aardappelen op het vuur staan en waren dat een minuut later vergeten. Maar zo erg is het bij mij niet.” “Er waren toen een aantal rare ziektes. Ben je toch niet een beetje bang dat je een van deze ziektes zal krijgen zonder brain-gate!” “Altijd deze discussie over brain-gate! Je ziet toch dat het zonder de chip ook wel goed gaat. Bovendien zal ik liever eerder sterven dan niet een leven in zelfbeschikking te kunnen leiden. Ik moet nu weg. Wij kunnen er later nog wel over praten. De familie De Jong zit al te wachten.” Marc gaf zijn vrouw een kus en verliet de woning. Met een haastige stap liep hij de straat langs, door het park naar het huis van familie De Jong aan de andere kant van de wijk. De familie De Jong had een aantal weken geleden bij een ongeluk hun zoon verloren. Sinds de overheid een maximum bepaald had voor de toevoeging van dopamine voor zelfregulatie van emoties heeft de moeder veel uit de gesprekken met de pastor kunnen halen en sinds het eerste gesprek met hem een week geleden is ze bijna hersteld. Nog maar drie maanden geleden was het iedereen toegestaan om zijn emoties onbeperkt te reguleren door via het externe apparaat een zelf bepaalde hoeveelheid hormonen zoals dopamine, aan te sturen. Echter, nogal wat
141
mensen hebben met de hoeveelheid gelukshormonen overdreven en verkeerden in een permanent staat van hallucinatie. De overheid heeft daarom besloten in te grijpen en per individu een hormoonmaximum laten berekenen dat niet mag worden overschreden.
142
Het gesprek met mevrouw De Jong was positief verlopen. Ze leek de dood van haar zoon te hebben aanvaard en had, tevreden, verteld dat ze voor de eerste keer niet het maximum dopamine had moeten instellen om de dag zonder depressieve stemming en huilbuien te doorstaan. “Ik weet niet waarom, maar u bent de enige die begrijpt hoe ik me voel. De gesprekken met u zijn altijd een grote opluchting voor mij. Ik hoop dat u volgende week ook nog tijd voor een gesprek heeft!” “Dank u mevrouw De Jong. Zeker zal ik ook volgende week nog eens langskomen. Tot dan.” Marc liep in gedachten verdiept door de wijk. “Wat is er met de mensen gebeurd sinds brain-gate? Is het wel een goed idee om de emoties zelf te kunnen beïnvloeden door hormonen te reguleren? Dat betwijfel ik zeer. Het moet toch wel een doel hebben dat men ook negatieve emoties ervaart zoals verdriet. Je moet toch alle emoties af kunnen reageren om je hoofd vrij te hebben voor andere dingen en opnieuw te kunnen beginnen. Is het voor mensen met brain-gate überhaupt mogelijk positieve emoties zo te ervaren als ik dat doe? Zonder negatieve emoties kan je toch geen positieve emoties ervaren. Het is geen wonder dat al die negatieve emoties mevrouw De Jong te boven gaan, als ze nooit heeft geleerd met droefenis om te gaan.” “Hallo meneer de pastor.” Marc schoof de gedachten van zich af en keek op. Hij was al in het park. Hij keek naar alle richtingen maar kon niemand zien. “Hier zijn wij!” Achter de struiken zaten twee kinderen. Ze hielden kleine ronde bolletjes in hun handen. “Ah, hallo Tim en Kira. Wat doen jullie twee hier in het park?” “Onze vader is nog bezig in het instituut en onze moeder heeft ons naar buiten gestuurd om te spelen.” “Wat hebben jullie daar?” “Oh, zijn die bolletjes niet mooi? Ze waren in dit doosje.” Tim haalde een klein gekreukeld doosje uit zijn broekzak. Ik weet niet wat het is. Het lijkt er al lang te hebben gelegen.” Marc bekeek het doosje. In grote letters stond er “Formoline”. Opeens was hij heel benieuwd. Formoline was een tablet dat mensen innamen om het gewicht te reduceren toen er nog geen brain-gate was die het gemakkelijk te beheersen maakte. “Waar hebben jullie dat vandaan?” “Wij hebben ze gevonden in een kast bij het oude huis. Daar waren nog veel meer oude dingen. Een soort klok met twee gouden hoeden rechts en links. Heel rare dingen dus.” “Jullie mogen daar niet naartoe gaan. Dat is heel
gevaarlijk. Het is beter als ik deze tabletten meeneem voordat jullie die per ongeluk slikken. Daarmee kunnen jullie beter niet spelen.” Marc nam het doosje en wreef het schoon. De kinderen gaven hem de tabletten en hij verpakte ze zorgvuldig in het doosje, dat hij snel in zijn broekzak liet verdwijnen. “Zo, ik moet nu verder. Ik heb nog heel wat te doen,” zei hij opgewonden. “Meneer pastor,” zei Kira, “vertelt u nu onze moeder dat wij bij het oude huis waren?” “Als jullie beloven er niet meer naar toe te gaan, dan zal ik dit geheim houden.” “Wij beloven het”, zeiden Tim en Kira tegelijk. De pastor liep haastig weg. Toen de kinderen niet meer in zicht waren sloeg de pastoor af naar een klein paadje dat naar het oude huis leidde. Hij klom door de uiteengevallen muren van het oude gebouw een keek rond naar het kastje maar er was niets behalve rotzooi, oude houten balken, resten van de muren en flodders. Hij stapte op een steile lange trap naar boven. Halverwege zag hij door het plafonnetje, dat van gaten voorzien was, de kast in een hoek staan. Bovenop stond het rare ding dat de kinderen hadden beschreven, de wekker. “Oh, ik dacht het toch”, riep Marc enthousiast. “De tabletten en nu ook nog de wekker. Nu heb ik twee problemen in een dag opgelost. Ik kan het niet geloven”, dacht hij. Onrustig stapte hij op de laatste trede, maar die zakte door zijn gewicht in elkaar. De pastor raakte uit evenwicht en viel neer, precies op de scherpe kant van een muurrest. “Give me the specifications and I’ll give you the man.” (p.274) “It’s a primitive principle of control.” (p.283) Het is 3 uur ochtends. Bij Maja en Hendrik rinkelt de telefoon. Hendrik neemt op. “Hmm.., ja...., ja ik ben op weg.“ „Wat is er aan de hand?”, vraagt Maja slaperig. “Ik moet naar het ziekenhuis. De pastor had een ongeluk en er is iets mis met zijn braingate.” “Jezus, de pastor. Wat is er gebeurd? Maakt hij het goed?” “Ik weet ook nog niet precies wat er gebeurd is en wat de problemen zijn. Ik bel je later. Probeer nu nog een beetje te slapen. Ik moet nu weg. Het klonk dringend.” Marc werd wakker. Hij keek verward rond. „Waar ben ik? Wat is er met mij gebeurd?“, vroeg hij zich af. Hij lag in een bed met wit dekbedovertrek. Hij was de enige in de karig ingerichte kamer. Langzaam probeerde hij zich op te richten om een betere indruk van zijn omgeving te krijgen, maar hij voelde zijn benen niet. Meteen naam hij het dekbed weg en bekeek zijn benen. Behalve een aantal blauwe plekken en schaafwonden was er
143
144
niets mis. Hij voelde een groot verband rond zijn buik. Langzaam kwam zijn herinnering terug. “Ik was bij familie De Jong. Op de weg naar huis heb ik de kinderen van Maja gezien en toen...”Verder kwam hij niet. Een dof geluid van stemmen drong tot hem door. Door de jaloezie voor de deur van de kamer zag hij twee mensen staan die aan het praten waren. De ene stem herkende hij opeens. Het was zijn vrouw. “Mevrouw Snelder, kunt u dit verklaren? Waarom, denkt u, was het niet mogelijk voor de artsen om de verlamming van uw man te behandelen?” “Ik heb er geen verklaring voor.” “Dat kunt u mij niet wijsmaken. U weet het net zo goed als ik dat doe.” De man zei nog iets, maar zo zacht dat Marc het niet kon verstaan. Marc schrok innerlijk op. Meer dan het feit dat hij verlamd was, was hij ontzet dat de artsen blijkbaar hadden uitgevonden dat hij geen brain-gate heeft. “Wat zal er nu met mij gebeuren? Wat als de overheid het te weten komt?” “Maja, stel je voor, de pastor heeft geen brain-gate!” Hendrik was weer thuis en vertelde zijn vrouw over de rare gebeurtenissen van die nacht. “Wat is er met hem. Maakt hij het goed?”, wilde Maja weten. “Maja, heb je het niet gehoord? De pastor heeft geen braingate!”, zei Hendrik ontzet. “Ja, dat dacht ik al. Is hij gezond?” “Hij is verlamd. Eigenlijk is dit geen probleem voor NORMALE mensen. Maar waarom wist je dat al?” “Hij gedroeg zich soms zo vreemd. Hij was afgelopen week te laat bij de mis, hij ziet er vaak uitgeput uit, en heb je nooit zijn dikke buik gezien? Maar zeg, wat betekent het voor mensen zonder brain-gate verlamd te zijn? Wat moet hij tegen de verlamming doen?” “Maja, er bestond toen geen mogelijkheid om verlamde mensen te genezen. Het enige wat ze toen deden was de mensen een soort rijdende stoel geven waarmee ze konden bewegen.” “Het is nu geen goed moment om grapjes te maken. Een rijdende stoel. Hoe wil je met een rijdende stoel in je omgeving terecht komen?” “Serieus. Zo was het toen. Ze hadden de mogelijkheden nog niet die wij door middel van brain-gate hebben geschapen om verlamde mensen te genezen. Er was maar geen manier om deze mensen te helpen, behalve de poging om het leven te vergemakkelijken met behulp van deze stoel. De enige kans voor de pastor om te genezen is de implantatie van een chip. Echter heb ik geen ervaring met de implantatie bij een volwassene. Ik ken niemand die zonder brain-gate leeft. Hij is in zekere zin een fenomeen. Ik zou graag een onderzoeksproject aan hem wijden. Het zou interessant zijn om te zien hoe brain-gate een volwassene gaat beïnvloeden die een ouderwetse ontwikkeling heeft meegemaakt.Verder kunnen wij de nieuwe generatie brain-gate bij hem toetsen.” Hendrik was enthousiast over het idee een
reeks onderzoeken met de pastor te beginnen. “Hendrik, wij moeten de pastor helpen. Het doel is hem te herstellen en niet hem als proefkonijn te misbruiken.” Maja was geschokt door de visie van haar man. “Hij is een goed mens. Ik weet niet waarom, maar ergens heb ik het gevoel dat ik hem al heel lang ken en dat wij op een bepaald manier met hem verbonden zijn. Ook bij de kinderen zie ik dat. Ze lijken altijd ontspannen en gelukkig wanneer ze met hem gepraat hebben. Gesprekken met hem zijn altijd zo geruststellend. Wij moeten hem gaan helpen. Er moet toch een andere mogelijkheid zijn om hem te helpen zonder een implantaat. Er zal wel een goed reden bestaan voor het feit dat hij geen brain-gate heeft. Denk je dat hij, na jarenlang zonder de chip de te hebben geleefd en de moeite te hebben genomen om het voor iedereen te verhullen, nu na een ongeluk er voor zou kiezen een chip te laten implanteren? Hendrik je moet iets ondernemen.” Hendrik lag nog lange tijd wakker in bed en dacht na. Hij kwam tot de conclusie dat het nu tijd werd om iets te doen. “De pastor lijkt een mens die je kunt vertrouwen. Maja en de kinderen zijn erg op de pastor gesteld. Het is nu echt tijd om schoon schip te maken.” “The fact is, we not only can control human behavior, we must.” (p.241) - Do we really have to? In het ziekenhuis lag Marc nog steeds in bed. Zijn vrouw zit naast hem. Nadat de eerste schok verdwenen was, hebben ze, zoals Hendrik en Maja, de hele ochtend niet geslapen en over de mogelijkheden gepraat die er nu voor Marc bestaan. Terwijl Marc besloten heeft alles in het werk te stellen om de implantatie van brain-gate te voorkomen is zijn vrouw bezig hem te overtuigen de operatie de ondergaan. “Marc, begrijp je niet in welke situatie je bent? Je bent verlamd, wat betekent dat je zonder brain-gate nooit weer kunt bewegen.“ „Ja, dat weet ik wel. Maar ik ben nog steeds dezelfde. Er is niets bij mij veranderd behalve dat mijn bewegingsmogelijkheden nu beperkt zijn.” “Maar heb je er nog niet over nagedacht? Je mag niet meer werken. Je mag niet meer naar buiten gaan. Niemand mag je zien. Je bent praktisch overleden voor de maatschappij. Als iemand meekrijgt dat je verlamd bent dan zal opeens de overheid lucht ervan krijgen. Je bent niet geregistreerd. Je hebt nu geen existentie meer voor de overheid. Stel wat zal gebeuren wanneer ze uit zullen vinden dat je geen brain-gate hebt?” “Dat maakt nu ook niets meer uit. Dat weten ze sinds gisteren sowieso. Of denk je dat de artsen zoiets zullen gaan verhullen?“ “Volgens mij is de enige die het tot nu toe weet de hersenonderzoeker. Ik
145
denk niet dat hij iets aan iemand anders heeft verteld. Hij was er zeer op bedacht dat niemand hoorde wat hij tegen mij zei. Hij begreep alleen maar niet dat je met alle geweld weigert om een implantatie te ondergaan.”
146
De discussie werd onderbroken. De deur ging open en Hendrik kwam binnen. Hij leek heel ongerust en gespannen. Nerveus keek hij nog eens de hal rond voordat hij de deur dicht deed. “Oh, mevrouw Snelder, goed dat u er ook bij bent. Ik moet met jullie praten. Het is een heel gevoelig onderwerp en het is absoluut noodzakelijk dat u niemand gaat vertellen wat ik u nu ga uitleggen. Het zal ook in de zin van uw man zijn maar niet in de laatste plaats omdat u mijn vrouw zo aan het hart ligt. Er bestaat een mogelijkheid voor u om uw bewegingsvermogen te herstellen maar daartoe is het noodzakelijk een braingate te implanteren.” “Dat zal ik nooit toelaten”, zei Marc boos. “Ik dacht dat u ons iets nieuws kwam vertellen!” “Marc, laat de man toch uitpraten.” “Meneer Snelder, u begrijpt blijkbaar niet de ernst van de situatie voor u. De mogelijkheid bestaat om de brain-gate uit te zetten wanneer hij geïmplanteerd is.” “Ja bij doden,” zei Marc ontzet. “Ja, dat is wat de overheid iedereen wijs wil maken. Het is mogelijk de chip uit te zetten zonder daarbij te overlijden. Er is echter een kleine modulatie aan de chip noodzakelijk voordat hij wordt geïmplanteerd. Het is niet slechts mogelijk de chip naar eigen wil uit te zetten maar ook aan de overheidscontrole te ontsnappen. Alle door de overheid opgelegde maxima en de overheidsgecontroleerde instellingen bestaan niet.” “Ik laat mij door u niet voor de gek houden.” “Meneer Snelder, dat zou ik in een dergelijk situatie zeker niet doen. Mijn hele familie heeft een dergelijke chip. Kijk naar mijn litteken. Mijn vrouw heeft dezelfde.” Hendrik schoof zijn haar opzij en een lang en dun litteken verscheen die niet op een gewoonlijke nerf leek. “Het is bijna 15 jaar geleden dat ik deze chip heb laten implanteren. Ik heb een team samengesteld van buitengewone hersenonderzoekers. Wij hebben gezamenlijk besloten om aan de overheidscontrole te ontsnappen en hebben vijf jaar lang onderzoek gedaan naar een mogelijkheid ervoor. 15 jaar geleden was het dan zover en een voor een heeft zich door de anderen laten opereren en de gemanipuleerde chip laten implanteren. Ik heb in overleg met mijn team besloten om ook u deze mogelijkheid te bieden. Het is ook de enige mogelijkheid want voor de overheid bestaat u anders niet. Laat u geen chip implanteren dan is het niet mogelijk u te herstellen en bent u gedwongen om voor de rest van uw leven onder te duiken.” “Waarom doet u dit voor mijn man?” „Ten eerste omdat mijn vrouw veel met u en uw man opheeft. Ten tweede zal hij waarschijnlijk de enige zijn zonder brain-gate.Voor mij
en mijn team is dat een ongelofelijk mogelijkheid om met een volwassene onderzoek te doen. Ik verwacht dat de invloed van de chip bij zijn leeftijd een heel ander invloed zal hebben dan bij pasgeborenen, want de hele ontwikkeling is bij hem al afgesloten, en structuren en mechanismen zijn al gevestigd. Het zal interessant zijn de veranderingen te onderzoeken.Verder zijn wij op dit moment bezig met de ontwikkeling van een nieuwe generatie van brain-gate en kunnen deze bij uw man voor het eerst gaan implanteren.” “Wat betekent dat nu precies?”, wilde Marc weten. “Het blijkt dat er geen andere kans bestaat dan een operatie.” “Het betekent dat u in principe gaat leven zoals u dat tot voor kort heeft gedaan. Wij kunnen de chip bij u compleet uitzetten. U hoeft maar een aantal keren per week naar het instituut te gaan waar wij en aantal testen kunnen doorvoeren. Voor deze tests is het alleen maar noodzakelijk de chip te activeren. Daarnaast kunt u echter beslissen of u de chip uitzet of niet. Ik geef u nog twee dagen de tijd om erover na te denken. Langer is niet mogelijk voor de artsen om te verhullen dat u geen brain-gate heeft. Het is aan u te beslissen.” Hendrik verliet het ziekenhuis opgelucht maar ook nadenkend. “Ik hoop dat Maja gelijk heeft en ik op de pastor en zijn vrouw kan vertrouwen.” Hij ging naar huis om nu ook Maja de waarheid over haar litteken te vertellen. “Wat ga je doen?” “Ik ga het doen! Ik ga de chip van Hendrik laten implanteren.” “Het is ongelofelijk. Hendrik en jij zijn zo verschillend maar jullie hebben zo veel gemeen...”
BOX 4: TOEKOMST VAN DE COGNITIEVE NEUROWETENSCHAPPEN Het wordt verwacht dat de cognitieve neurowetenschappen in het 21e eeuw een centrale positie zullen innemen binnen de neurowetenschappen en het is al begonnen dramatische stappen te maken binnen het veld van de cognitieve psychologie. In dit gebied is een aantal onderzoekers bezig met het herstructureren van hun onderzoek om gebruik te maken van ideeëen en methoden van de neurowetenschappen. Het interessante van toekomstig onderzoek binnen dit veld komt door een aantal nieuwe en belangrijke methoden.Van doorbraken in brain imaging studies zoals functional magnetic brain imaging (fMRI) en andere gerelateerde technieken wordt verwacht dat ze een grotere spatiële en temporele resolutie van hersenactiviteiten verlenen. Een ander belangrijk gebied van methodische vooruitgang is de mogelijkheid om
147
148
genetisch veranderde hersenen te creëren, in het bijzonder in kleine zoogdieren en ongewerveld levende wezens, en het gelijktijdig exploreren van de consequenties van de veranderingen voor hun functies. Deze methoden hebben al een punt bereikt waar het mogelijk is een organisme op een normale manier te laten ontwikkelen en daarna een gebied-specifiek gene-knockout te induceren waarbij een mogelijkheid geschapen wordt om bijvoorbeeld het effect van de verandering op synaptische plasticiteit van een bepaald hersengebied te onderzoeken. Doorbraken worden in vele andere gebieden van de cognititeve neurowetenschappen verwacht, zoals bij de opname van neuronale activiteit, functional imaging, en computational modeling benaderingen. Samen zullen deze methoden leiden tot een dieper begrip van hoe de hoogste vermogens en vaardigheden van de menselijke geest voortvloeien uit de onderliggende fysische en chemische processen in de hersenen. Het ultieme doel voor toekomstig onderzoek is het in kaart brengen van alle functies en gebieden van de hersenen en hun onderliggende mechanismen van informatieoverdracht. Dit zal onder andere leiden tot een beter begrip van de diagnose en behandeling van bepaalde ziekten en stoornissen, de ontwikkeling van nieuwe applicaties voor mensen met bewegingsproblemen, inzichten krijgen in het lichaam-geest probleem en het mogelijk verbeteren en optimaliseren van menselijke prestaties. De gebruikte citaten zijn uit de utopie “Walden Two” van B.F. Skinner (1948).
“Technisch wel, ethisch niet” Interview met professor Willem Verwey door Lea Hildebrandt en Alisha Siebold Prof. dr. ing. Willem Verwey is vanaf het jaar 2003 hoogleraar en afdelingshoofd bij de faculteit Gedragswetenschappen van de UT. Sinds februari 2006 is hij hoofd van de afdeling Cognitieve Psychologie en Ergonomie. Wat houdt dat vakgebied in? We hebben ons daarop goed voorbereid. 149
De focus van de cognitieve psychologie ligt vooral op onderzoek naar de interne mentale processen van de mens, zoals visuele verwerking, geheugen, probleemoplossing, en de mechanismen van taal. De cognitieve ergonomie houdt zich vooral bezig met de fit tussen mens en machine, op grond van de mogelijkheden en beperkingen van beide, de taak en de omgeving. De nadruk in dit vak ligt op het ondersteunen van cognitieve processen bij de interactie met technologie. Omdat bij het uitvoeren van elke menselijke taak cognitieve processen een rol spelen, houdt de cognitieve ergonomie zich in principe bezig met het analyseren van elke voorstelbare taak. Taken die een complex karakter hebben of waarbij fouten fatale consequenties kunnen hebben staan hier vaak centraal. De eerste gebieden waarnaar de cognitieve ergonomie onderzoek deed waren kernreactoren, luchtverkeersleiding en anesthesie. In de afgelopen jaren werd ook onderzoek gedaan binnen domeinen van het bankwezen, kantoorwerk en vrijetijdsbesteding.Voorbeelden van applicaties zijn het ontwerpen van een software interface dat makkelijk te besturen is of het ontwerpen van een vliegtuigcockpit of controle systeem van een kernreactor op een zodanige manier dat catastrofale fouten kunnen worden voorkomen. Waar liggen cognitieve psychologen en ergonomen wakker van? Wat kunnen we in de toekomst van hen verwachten? Zien zij de risico’s die beschreven worden in (dys)topieën zoals Walden II en Brave New World? Met deze vragen zochten wij professor Verwey op in zijn kamer in Cubicus. En we kregen het over virtual reality, humanoide robots, DNAtechnologie en ethiek. Door de recente vooruitgang in de informatietechnologie kunnen vandaag de dag mentale processen bij het uitvoeren van complexe taken met behulp van software en
150
simulatoren worden bestudeerd. Zoals we zelf tijdens een excursie konden zien, staat in het gebouw van TNO (Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek) in Soesterberg een nieuwe generatie simulator met de naam “Desdemona”. Deze grote simulator is in staat om over alle mogelijke assen te roteren en in elke richting te bewegen. Verschillende voertuigen zoals schepen, auto’s en vliegtuigen kunnen hiermee worden gesimuleerd. Dit kan nuttig zijn om piloten te trainen zonder dure vliegtuigen te riskeren of om de menselijke cognitie en het gedrag van mensen in spannende situaties te bestuderen. Bij simulatoren is het van belang dat de situaties zo realistisch mogelijk worden gerepresenteerd. Dit gebeurt normaal gesproken door een soort virtual reality te gebruiken, waar de gebruiker de omgeving kan manipuleren. Een bekend voorbeeld van een virtual reality omgeving is het onlinespel Second Life. Hierbij kan de gebruiker de rol van een virtuele persoon, een avatar, aannemen die dan in een virtuele onlinewereld leeft. In deze tweede wereld kunnen net als in de echte wereld kennis met anderen worden gemaakt, huizen gebouwd en boodschappen gedaan. Ook kunnen de avatars werk zoeken. In het geval van Second Life had deze virtual reality trouwens ook gevolgen voor de echte wereld: zo werd er reclame gemaakt voor gewone producten en ook werden er al colleges gegeven. Hierbij speelt de toegenomen kwaliteit van de grafische weergave en de snelheid van de computers natuurlijk een belangrijke rol. Het is te verwachten dat computers en daardoor ook het internet nog verder gaan verbeteren. Zal dan niet ook een virtuele wereld veel reëler worden en door sommige mensen als een alternatief voor de “echte” wereld worden aangezien? Verwey is ervan overtuigd dat er in ieder geval nog veel gaat gebeuren met virtual reality als medium: “De kwaliteit van [virtuele] interactie met andere personen wordt steeds beter [...], dus op een gegeven moment zal je waarschijnlijk ook wel een virtuele representatie van de andere persoon hebben die ook echt op die persoon lijkt.” Daardoor zou het dan wel mogelijk kunnen zijn om zich in een virtuele omgeving thuis te kunnen voelen. Maar dat een virtual reality een alternatief voor het echte leven zal worden, denkt hij niet. “Daar waar het functioneel is zal zo’n internetachtige virtual reality presence ook zeker gebruikt worden. [...] Ik denk dat mensen eigenlijk wel heel conservatief zijn. Mensen zijn kuddedieren, die willen toch samen met andere mensen in de buurt allerlei dingen doen. En zeker wat recreatie en ontspanning betreft gaan mensen nog steeds met elkaar sporten.Volgens mij verandert dat ook niet, gewoon omdat het een behoefte is.” Hetzelfde geldt volgens Verwey ook voor zogenaamde humanoids, robots die niet meer te onderscheiden zijn van mensen qua uiterlijk en qua cognitieve vaardigheden en
gedrag. Het zou waarschijnlijk technisch mogelijk kunnen zijn in de toekomst om de mens op deze manier “na te bouwen”, maar dit zal toch niet gebeuren omdat het niet zinvol is.Verwey gaat veeleer ervan uit dat robots in de toekomst voor de ondersteuning van mensen zullen worden gebruikt, zodat bijvoorbeeld ouderen langer autonoom thuis kunnen wonen. Deze robots hebben echter niets te maken met humanoids, ze zijn dus niet bedoeld om op mensen te lijken maar hebben bijvoorbeeld de vorm van een soort stoel met bepaalde features die nuttig zijn om ouderen hun alledagse leven te vergemakkelijken. Volgens Verwey is er echt geen behoefte aan een robot die precies op een mens lijkt. Als vergelijking noemt hij dat mensen in de jaren 60 ervan overtuigd waren dat auto’s in de toekomst zouden vliegen. Dit zou vandaag de dag technisch ook wel mogelijk kunnen zijn, maar de behoefte ontbreekt: “Het zijn natuurlijk twee dingen. Wat technisch mogelijk is wil natuurlijk niet zeggen dat het ook uiteindelijk echt gaat komen. Vliegende auto’s zijn er nooit gekomen terwijl we die technisch toch best wel kunnen maken. Alleen is het er nooit van gekomen omdat het gewoon te veel geld kost. [...] De technische beperkingen worden steeds minder en het is uiteindelijk steeds meer een kwestie van: wat wil je?” Deze vraag beantwoordt hij ook meteen zelf: ”Volgens mij veranderen mensen niet zo heel veel. We hebben in ons DNA onze gedragsmechanismen meegekregen, en die zullen zich wel een beetje aanpassen, maar onze menselijke behoeftes en emoties die zullen niet zo veel veranderen – tenzij er aan mensen zelf gesleuteld gaat worden. Dat het DNA aangepast wordt.” In utopieën zoals Brave New World wordt precies dat gedaan: mensen worden gekweekt om een bepaalde opgave te kunnen vervullen.Vaak is dit noodzakelijk om de maatschappij in deze verhalen goed te laten functioneren. Ook het toekomstige onderzoek naar stamcellen zal hier van invloed kunnen zijn, denkt Verwey. Op de vraag of er ook veranderingen in de hersenen, zoals implantaten, in de toekomst mogelijk zullen zijn om de mens te veranderen, antwoordt hij dat dit tot op zekere hoogte al gebeurt. Parkinsonpatiënten krijgen bijvoorbeeld al elektrodes geïmplanteerd om de tremoren te onderdrukken. Maar niettemin voorziet hij niet dat er doelgerichte veranderingen – die vergelijkbaar met huidige schoonheidsoperaties zijn – van de hersenen gaan komen. “ Het brein is zo complex en heel erg gedistribueerd. Als je ergens over nadenkt zijn alle mogelijke delen van het brein betrokken. [...] Ik geloof dat het technisch niet mogelijk
151
152
is.” Als er al gedragsmanipulaties gaan plaatsvinden dan zal dat niet door implantaten of chips in de hersenen zijn, volgens Verwey. Mogelijk kunnen ontwikkelingen binnen de biotechnologie en DNA-onderzoek daaraan wel een bijdrage leveren.
Tegenhouden van zaken die ethisch bedenkelijk zijn of dingen waarvoor nu nog de tijd niet is gekomen. “Uiteindelijk zijn het onze ethische normen die bepalen of we bereid zijn om in te gaan grijpen in ons eigen zijn, ons eigen DNA.”
Bij een groot aantal bekende utopieën zoals Walden Two van Skinner of Animal Farm van George Orwell spelen overheidscontrole en klassemaatschappijen een centrale rol. Zal dit ook in de toekomst een belangrijke rol kunnen innemen, gelet op de toenemende mate van (gen) manipulatie? Verwey kijkt ietwat verstoord bij deze vraag. Kennelijk moet hij niet zo veel van deze utopieën hebben. En dat blijkt.Volgens hem worden de mensen in utopieën vaak als een stomme massa weergegeven die zich snel en gemakkelijk laten manipuleren. Bij Skinner’s Walden Two gebeurt dit vooral door middel van het principe van operante conditionering. “Daar heeft Skinner nogal overdreven.” Gedragscontrole en manipulatie door middel van operante conditionering zal volgens Verwey niet mogelijk zijn. In zijn ogen zijn mensen bijlange geen stomme massa die gemakkelijk beïnvloed kunnen worden. Ook meent hij dat een regime zoals dat van Hitler in het Derde Rijk vandaag de dag en ook in toekomst onmogelijk zal zijn. Dit ligt vooral aan de verbeterde communicatie en de groeiende opleiding en kennis onder de bevolking. Iedere vorm van manipulatie zal volgens hem direct in de kiem worden gesmoord. Als voorbeeld noemd hij de tegenwoordige tumulten in Irak. Er is geen sprake van een stomme masse, integendeel door het toenemende belang van globale communicatie en informatieoverdracht verwerven individuele mensen meer macht en steun om zich tegen manipulaties te kunnen verweren. Ook de censuur van de Chinese regering acht Verwey daardoor niet meer lang houdbaar.
Wij kwamen met vele vragen. Hebben wij nu de antwoorden? De toekomst wordt anders dan we kunnen bedenken, maar waarschijnlijk toch minder anders dan sommige utopieën ons suggereerden. En dat dank zij de nuchterheid van een hoogleraar die zelf gepassioneerd aan die ontwikkelingen bijdraagt.
“Technisch wel, ethisch niet.” Deze uitspraak vat de mening van Willem Verwey samen. In de toekomst zal technisch veel mogelijk zijn wat betreft virtuele werelden en kunstmatige intelligentie. Maar de mens heeft zijn behoeften en dat zijn onder ander de directe, persoonlijke contact met andere mensen, geborgenheid, liefde en vrijheid. Dit leidt onder andere ertoe dat ook in de toekomst het denken niet gaat veranderen. Er zal nog steeds sprake zijn van leven in gezinnen en opvoeding van kinderen binnen de familie. Wat betreft de technische vooruitgang van hersenonderzoek, het leven binnen virtuele omgevingen, en de ontwikkeling van humanoiden zijn het precies deze menselijke behoeften, die genetisch vastgelegd zijn, die volgens Verwey zullen leiden tot een ethische norm die “ons besef moet zijn om bepaalde ontwikkelingen tegen te houden.”
153
Honours CV Felix van Urk (Bestuurskunde, Hengelo, 1988) Anderhalf jaar confrontatie met mijzelf
154
Toen ik na een jaar lang in de Verenigde Staten te hebben doorgebracht mijn studie Bestuurskunde begon aan de Universiteit Twente verwachtte ik dat de échte intellectuele uitdaging van mijn leven nu zou gaan beginnen. Hoewel zeer nuttig en daarnaast wel degelijk bijzonder interessant viel de studie op “uitdagend” gebied tegen. De prikkel om tot het gaatje te gaan ontbrak simpelweg.Vanwege de tot op dat moment onverzadigde behoefte aan intellectuele uitdaging, en de mogelijkheden om intensief kennis te maken met de op dat moment voor mij vrij onbekende wetenschappelijke methoden besloot ik me aan te melden voor het honoursprogramma. Uitgaande van mijn vermogen om de essentie van discussies bloot te leggen, gecombineerd met enthousiasme en sterk analytisch vermogen achtte ik mezelf geschikt genoeg om het te proberen. Miko Elwenspoek, die indertijd over de toelating van studenten tot het programma ging besloot me toe te laten tot de groep, en zo begon mijn honours-avontuur. Grote Wetenschappers: over politiek, apen en afschrikwekkend rekenwerk De module grote wetenschappers bood ons de kans onder begeleiding van Fokko Jan Dijksterhuis (die soms de indruk wekte iedere wetenschapper die ook maar iets bijzonders had gepresteerd te kennen) een viertal ‘grote’ wetenschappers of denkers te bestuderen: Charles Darwin, Niccolo Machiavelli, Isaac Newton en Sigmund Freud. Dit werd gedaan aan de hand van de belangrijkste werken van deze wetenschappers en werd afgesloten met een essay per wetenschapper. Bij het allereerste essay was het gelijk raak: een flinke dosis kritiek over precisie en wetenschappelijke onderbouwing van claims. Naast frustratie over het feit dat ik graag beter werk had afgeleverd, besefte ik me dat dit juist de reden was dat ik me had aangemeld: ik wilde preciezer worden in mijn denken en in mijn analyseren.Vanwege het samenkomen van studenten vanuit vele achtergronden werd ik tevens (tijdens het nader bestuderen van Newton’s Principia) geconfronteerd met mijn gebrekkige kennis van Wis- en Natuurkunde. Met
155
156
ondersteuning van mijn medestudenten lukte het me de principes van centripetale, centrifugale en nog veel meer krachten onder de knie te krijgen. Aan het eind van de rit kreeg ieder van ons de kans zich te buigen over een wetenschapper of denker naar keuze. Ik besloot om te gaan schrijven over Immanuel Kant, aan de hand van zijn werk en een gesprek met Henk Procee. Hoewel dit wellicht te hoog gegrepen was heb ik deze kans als nuttig ervaren. Door gaandeweg door de module heen steeds meer te leren van het schrijven en van de discussies in de klas (sommige van mijn medestudenten bleken akelig scherpzinnig te zijn) kreeg ik het gevoel boven mezelf uit te stijgen. Dit is dan ook wat ik me met name zal herinneren aan de module Grote Wetenschappers: het gevoel naar een hoger niveau getild te worden. Wetenschap in de praktijk: de slijpsteen van het programma Binnen het honorsprogramma was er geen module die mij meer heeft veranderd dan de module Wetenschap in de praktijk.Vanwege de sterke nadruk op wetenschappelijk redeneren, argumenteren en analyseren leek het een vette kluif voor me te worden, aangezien dit is wat me het meest grijpt binnen het volgen van een universitaire opleiding. Niettemin was dit de module waar de meeste “klappen vielen”. De gedrevenheid van Mieke Boon om tot in het kleinste detail zo precies mogelijk te redeneren en dit ook te vragen van haar studenten was confronterend en daardoor bijzonder leerzaam. Ik voelde me als een jongetje dat zich net bij de selectie van zijn voetbalclub had gevoegd en dat als gevolg van goede en zware training naar het niveau werd begeleid waar hij wilde komen. De zeer gedetailleerde feedback die per opdracht werd gegeven dreef me er toe constant mezelf af te vragen waar nog gaten zaten in mijn redenering en analyse. Dit is iets wat ik sindsdien ben blijven doen bij iedere paper die ik schrijf. Het schrijven van de slotopdracht op basis van een wetenschappelijk artikel was een taak die ik in mijn studie en schoolloopbaan nog niet eerder was tegengekomen. De module wetenschap in de praktijk heeft me kennis laten maken met zuiver wetenschappelijk redeneren, en ook voorzien van ervaring met het zelf uiteenzetten van een juist onderbouwde redenering. De daadwerkelijk te produceren eindopdracht bestond uit het analyseren van een wetenschappelijk artikel. Alleen al het juist interpreteren van de opdracht bleek voor mij ingewikkeld genoeg. Het leerproces als gevolg van alle gemaakte opdrachten inclusief de eindopdracht is zoals hierboven beargumenteerd is van onschatbare waarde geweest voor mij.
Individueel Project: een kijkje in de keuken van de wetenschapper Tijdens het individuele project, dat qua studiepunten het leeuwendeel van het programma vormde, kregen we de kans dat te doen waar ik het meeste plezier en uitdaging aan beleef: iets creëren. We waren zelf verantwoordelijk voor het onderwerp, de verzameling van de literatuur, en details van het door ons te schrijven onderzoeksvoorstel dat de eindopdracht vormde. Het uitpluizen van theorieën en onderzoeken over Sociale Interventie (het hoofdonderwerp waarbinnen mijn onderzoeksvoorstel viel) onder inhoudelijke begeleiding van Ringo Ossewaarde en algemeen wetenschappelijke begeleiding van Albert van den Berg, was een intensieve maar interessante ervaring. Het daarna bedenken van een onderzoeksvraag, en het opstellen van een bijpassende methodologische werkwijze voelde voor mij als de bekroning op de twee voorgaande modules, waarbij ik steeds preciezer leerde zijn door gedetailleerde en onderbouwde kritiek. Uiteindelijk heb ik geschreven over de mogelijke invloed van basisscholen op de uiteindelijke studiekeuzen van middelbare scholieren afkomstig uit achterstandswijken. Het wederom tegenkomen van mezelf (ik kwam er telkens opnieuw achter dat mijn voorstel nog niet waterdicht genoeg was, en besef zelfs na afronding dat volledige waterdichtheid onmogelijk is met mijn huidige kennis) en de schat aan literatuur die ik heb bestudeerd beschouw ik als de voornaamste ervaringen die ik aan de module Individueel Project heb overgehouden. Synthese: hoe zou de wereld eruit zien als… Vanwege het vrije karakter van de synthese –waarin het geleerde binnen het honoursprogramma nog eens wordt geëvalueerd- mochten wij als studenten zelf de aard van de opdracht bepalen. Uiteindelijk werd besloten om een utopie te schrijven waarin een extreem wereldbeeld wordt beschreven waarin ons vakgebied werd verwerkt. Het voordeel hiervan was dat we ons dienden af te vragen wat nou eigenlijk de vooronderstellingen van onze vakgebieden waren en welke functie het vakgebied in de wetenschap en de rest van de wereld vervult. Ik heb uiteindelijk een utopie, of liever gezegd een dystopie, geschreven die volgens mij mogelijk zou ontstaan wanneer er geregeerd wordt vanuit de Bestuurskunde (de studie die met name de uitvoerende macht bestudeerd) in plaats van vanuit de politiek in een democratie (de wetgevende macht). Nauwkeuriger gezegd, wordt in deze dystopie niet alleen besloten hoe beleid vormgegeven moet worden, maar ook wat en waarover besloten moet worden vanuit het perspectief van de uitvoerende macht. De wetgevende macht, en het parlementaire
157
stelsel zoals we dat kennen worden van tafel geschoven omdat men zonder deze remmen op efficiënt regeren beter af is, zo vindt de regering in mijn dystopie. Doordat we deze specifieke eindopdracht hebben gekozen, heb ik met behulp van de synthese niet alleen hetgeen dat ik binnen het honoursprogramma heb geleerd kunnen evalueren, maar ook datgene wat ik binnen mijn studie Bestuurskunde heb geleerd. Dit zie ik als de grote bijdrage van de synthese binnen het honoursprogramma.
Alles onder controle Felix van Urk
Hoofdstuk 1
158
Anderhalf jaar honoursprogramma: conclusie Het honoursprogramma is voor mij de enige plek geweest waar ik mezelf met hoge regelmaat ben tegengekomen (uiteraard kom ik mezelf ook tegen in mijn studie, maar vergeleken met de frequentie waarmee dit binnen het honoursprogramma gebeurde is dit onvergelijkbaar). Het gevolg hiervan is dat de impact die het heeft gehad op mijn vaardigheden en inzicht voor mijn gevoel groot is geweest. Daarnaast heb ik de kans gekregen met gedreven studenten uit verschillende vakgebieden samen te werken, te discussiëren en bovenal te lachen. Al dit moois, dat voortgevloeid is uit die ene beslissing me aan te melden, neemt niemand me meer af.
Justin Gerritsen gaapte. Het was het laatste collegeblok van vandaag, en hij had de laatste 20 minuten Roland al meervoudig vernederd met galgje. Tijdens het theoriegedeelte van tuinieren kon hij zich nooit al te lang concentreren. Hij begreep slecht waarom er überhaupt een theoriegedeelte van een dergelijk vak moest zijn en nog slechter waarom hij dit soort vakken volgde. Galgje spelen tegen Roland bood niet al te veel soelaas, aangezien deze nooit verder kwam dan woorden met twee lettergrepen als ‘matig’ en ‘normaal’. Zijn gebrek aan creativiteit had een keer zelfs geleid tot het gebruiken van zijn eigen naam. Daarnaast verweet hij Justin constant vals te spelen door eigen woorden te verzinnen zodra er ook maar een woord verscheen waarvan hij nog niet eerder gehoord had. “Maar waarom gebruiken we ons eigen veldje niet voor alle soorten groenten die we zelf willen eten?” vroeg een klasgenoot aan meneer Meijer, de docent tuinieren. “Ik heb geen tijd voor dit soort onzinnige vragen” antwoordde Meijer. “Kan iemand Marlinde uitleggen waarom het nuttig is om slechts één groente per veldje te kweken?” Roland stak zijn hand op. “Ja, Roland?” “Het is veel efficiënter om per veldje te planten.Verschillende soorten groenten hebben verschillende soorten middelen nodig. Groenten door elkaar planten is daarom een slecht idee.” “Je komt een eind in de buurt, Roland” sprak meneer Meijer. “Je moet er alleen nog aan toevoegen dat ‘zelf willen’ hierdoor helemaal niet meer aan de orde is. Het is slechts van belang dat we efficiënt met onze middelen omgaan”. Marlinde schaamde zich zichtbaar voor de vraag die ze had gesteld, aangezien ze allen wisten dat efficiëntie alles was waar het om draaide. In ieder geval voor hen, aangezien zij De Arbeiders waren, en in principe geen reden hadden om zelf iets te willen. Justin vroeg zich soms af waarom hij eigenlijk een arbeider was. Ja, natuurlijk, hij wist dat het door de selectieprocedure kwam. Net als bij alle anderen werden zijn capaciteiten bij zijn geboorte keurig vastgesteld. Op dat
159
160
moment leek hij zeer geschikt om met zijn handen te werken. Dat bleek ook te kloppen: Justin was een vent van twee meter geworden die ongewoon sterk was voor zijn leeftijd. Wanneer bleek dat je zou gaan beschikken over een dergelijk lichaam was er geen discussie over het feit dat je een arbeider zou worden. Toch vroeg hij zich af waarom hij niet geselecteerd was op basis van zijn intellect. Hij geloofde dat hij tot meer in staat moest zijn dan tuinieren. Wanneer hij dergelijke zaken met Roland besprak gaf deze altijd hetzelfde aan: “niet zo zeuren, je weet toch dat jouw plek in de samenleving op deze wijze leidt tot verhoging van de effectiviteit?”. Justin moest hem gelijk geven en besloot er dan ook maar niet meer over na te denken. Net toen hij een nieuw spelletje galgje met Roland wilde inzetten ging de bel: ze waren vrij. “Ga je nog stappen vanavond?” vroeg Roland. “Nee, dat ben ik niet van plan. Ik ga vanavond iets gezelligs met Elsa doen” zei Justin “Oeeeh, Elsa” grapte Roland terwijl hij er een slijmerig gezicht bij trok. “Ach doe normaal man. Het feit dat ze jou niet ligt betekent toch niet dat ik haar niet leuk kan vinden?” reageerde Justin geërgerd. “Bespaar me je rare idealen over vrijheid man!”. Justin had deze discussie talloze malen met Roland gevoerd. Elsa behoorde tot Het Bestuur. Het Bestuur was de verzamelterm voor degenen die op basis van intellectuele capaciteiten geselecteerd waren om uiteindelijk vorm te gaan geven aan de samenleving. Hoewel het niet verboden was (de wet ‘verbod op associatie met andere selecties’ was al ruim 50 jaar geleden opgeheven), accepteerde de samenleving het niet wanneer een arbeider met een bestuurder omging. Justin begreep heel goed waarom: het spreken met elkaar over ideeën en opvattingen leidde over het algemeen tot verwarring, wat er voor zorgde dat beide partijen niet meer in staat waren zich honderd procent te concentreren op hun werk. Het efficiëntieverlies daarvan was onacceptabel. Het gemak dat het ‘nemen van de vrijheid’ om een partner uit een andere selectie te kiezen woog niet op tegen de schade die je de samenleving ermee aan kon doen. Dit gold eigenlijk voor alle vrijheid. Of zoals De Vormgevers het altijd zeiden: “wanneer iedereen het doet zijn we weer terug bij af, en hebben 150 jaar hervorming geen zin gehad”. Niettemin kon Justin het niet helpen dat hij dolverliefd op Elsa was geworden. Het prettige gevoel van ‘thuis zijn’ dat ze hem gaf, gezamenlijk met de intellectuele uitdaging die hij nooit had kunnen vinden binnen zijn vriendengroep (die wel degelijk tot dezelfde selectie als Justin behoorden) waren voor hem magisch. Die combinatie van twee factoren had niemand anders, zo vond Justin. Bij zijn ouders, die beiden tot De Uitvoerders
behoorden, voelde hij zich nooit geheel thuis. Hij wist dat hij niet de enige was: het gezin had sowieso weinig betekenis in de huidige samenleving aangezien ouders en kinderen soms tot andere selecties behoorden en elkaar daardoor vaak weinig te zeggen hadden. Toch vond hij het ergens jammer dat hij met de mensen met wie hij de meeste tijd spendeerde (hij vroeg zich soms af waarom hij überhaupt nog tijd met ze doorbracht) nauwelijks een connectie voelde. Bij zijn vrienden voelde hij zich wel degelijk thuis. Hij was van jongs af aan opgegroeid met Roland en de rest, en kon zich niet voorstellen dat hij ooit zonder hen kon. Intellectuele uitdaging kon hij echter nooit bij hen vinden. Het hebben van deze behoefte tot uitdaging was voor zijn selectie niet efficiënt en werd dus ook niet serieus genomen door zijn vrienden en zijn docenten. Elsa was tot nu toe de enige persoon die hij was tegengekomen waarbij hij beide factoren had kunnen vinden. Het maakte hem gelukkig dat er iemand was die hem begreep, en die hij begreep. Elsa geloofde net als hij dat de efficiëntie van hun werk niet in gevaar zou komen wanneer ze hun werk en hun relatie strikt gescheiden zouden houden. Hij was inmiddels aangekomen bij haar huis. “Hoi Justin” sprak Lourdes van Meerdijk, Elsa’s moeder, zonder enige emotie. “Dag mevrouw Van Meerdijk” antwoordde Justin net zo emotieloos. Hij had nooit het idee gehad dat het Elsa’s moeder iets kon schelen hoe het met Elsa of hem ging. Zowel Lourdes als haar man hadden hun functie binnen De Vormgevers al lang geleden vervuld en leden nu aan het verschijnsel waar alle Ex-Vormgevers aan leden: onverschilligheid. Ze hadden hun taak in het leven vervuld en waren dus niet meer van nut voor de maatschappij. In tegenstelling tot De Uitvoerders en De Arbeiders waren leden van Het Bestuur al vroeg klaar met werken. Ze waren nooit getraind voor ander werk dan het dienen van De Vormgevers of het daadwerkelijk besturen van het land. Het zou zeer inefficiënt zijn wanneer ze ander werk zouden gaan doen, pijnlijk inefficiënt, en daarom leefden uitgewerkte leden van Het Bestuur hun leven uit. “Ha Justin” zei Elsa even lieflijk als altijd toen hij haar kamerdeur opende. “Dag schat” antwoordde Justin. “Hoe gaat het met je project?” Elsa was al maanden bezig met het afsluitende project van de opleidingsfase voor Het Bestuur. Ze onderzocht de mogelijkheden tot het omscholen van oud-Vormgevers. “Goed!” antwoordde Elsa. “Ik heb het zo weten te herformuleren dat mijn docent het niet meer te provocerend vindt”. Elsa’s docent had meervoudig aangegeven het idee dat omscholen van oud-Vormgevers aan de orde zou kunnen komen als zeer provocerend te beschouwen. Elsa had hem weten te overtuigen dat het naast het helpen van zin geven
161
aan het leven van Ex-Vormgevers ook bij kon dragen aan de efficiëntie, daar nietsdoen uiteindelijk inefficiënter was dan iets doen. “Ik ben alleen wel heel moe nu” “Dan kunnen we wat mij betreft ook wat leuks gaan doen” zei Justin. “We hebben immers beiden nog een kwart van onze wekelijkse vrije tijd over”. “Dat is goed schat” Zei Elsa. Justin genoot altijd van de momenten van vrije tijd met Elsa. Het vooruitzicht dat ze vanavond de hele avond samen zouden zijn maakte hem prettig licht in zijn hoofd. Hoofdstuk 2 162
“Iedereen legt zijn Personal Communication System neer, en kijkt voor zich.” Justin zuchtte. Ze hadden tentamen Bestuurlijke Geschiedenis. Het was het enige volledig theoretische vak dat zijn selectie volgde. De Vormgevers hadden lang geleden bepaald dat het zelfs voor de arbeiders essentieel was om te weten waarom de wereld zo bestuurd werd als hij werd, en waarom een arbeider essentieel was voor de efficiëntie van de samenleving. Hij had zich zoals gewoonlijk goed voorbereid en zou zoals gewoonlijk weer de maximale score gaan halen. Het was het gevolg van een goed intellect dat de gevolgen ondervond van een nog beter lichaam. Hij dacht aan alle fijne momenten die hij de dag ervoor met Elsa had beleefd. Ze hadden uren gepraat over vrijheid en andere idealen die in tijden ver voor hen belangrijk waren geweest. Hij had Elsa er niet van weten te overtuigen wat hij in steeds grotere mate begon te geloven: dat vrijheid wel degelijk een goede deugd was en wellicht belangrijker dan een efficiënt georganiseerd systeem. Elsa had gezegd hem goed te begrijpen, maar het niet met hem eens te zijn. Ze gaf aan dat vrijheid door de mens altijd misbruikt was als ideaal. Ze wees hem er tevens op dat het efficiënt organiseren van de samenleving er voor had gezorgd dat er voor het eerst geen oorlog meer was op de wereld in 2089, en dat men zonder De Vormgevers er nooit in was geslaagd overbevolking in de wereld tegen te gaan. Justin moest haar gelijk geven. Het was nog maar 75 jaar geleden dat men voor het eerst oorlog had weten uit te bannen. Het was nog maar 100 jaar geleden dat de dichtst bevolkte gebieden ter wereld een verdrag op geboortecontrole hadden ondertekend. Daarnaast was het adequaat oplossen van problemen sowieso een verdienste van het Nieuwe Besturen. “Justin, kijk je voor je?” waarschuwde meneer Holstege. De klas keek op. “Ja, sorry meneer” antwoordde Justin. Hij wist dat hij zich moest concentreren op de vragen.
“Geef aan waarin het Nieuwe Besturen van onze tijd voornamelijk verschilt van de Democratie in de twintigste en eenentwintigste eeuw. Gebruik de begrippen volk, besluitvorming, efficiëntie en opinie” stond er op zijn vragenblad. Een makkie, vond Justin. Hij vroeg zich af waarom hij dit soort vragen iedere keer weer tegenkwam. “In de democratieën van de twintigste en de eenentwintigste eeuw lag de nadruk bij besluitvorming op de wijze waarop deze tot stand kwam. Het was van groot belang dat (ten minste) de meerderheid van het volk achter een genomen beslissing stond. De opinie van het volk werd dan ook als doorslaggevend beschouwd. In het Nieuwe Besturen staat de besluitvorming zelf centraal. Het gaat er nu om ‘wat’ besloten wordt. Het beleid wordt getoetst aan de wetenschap en is dus onafhankelijk van de opinie. De besluitvorming wordt dan ook automatisch gesteund door het volk.” Justin wist zeker dat hij deze vraag goed had. Hij kende het boek van Bestuurlijke Geschiedenis uit zijn hoofd. Op naar de volgende vraag. “Welke twee dingen waren in een democratie nodig die we nu niet meer nodig hebben?” luidde vraag twee. Alweer een eitje dacht Justin. Moeiteloos schreef hij de antwoorden op. “Verkiezingen en verantwoording door het bestuur” Hij vroeg zich af of het tentamen nog uitdagend zou worden. Hij had meneer Holstege altijd als een van de strengste docenten beschouwd, die soms haast passieloos leek te zijn over zijn eigen vakgebied. Weinig stimulerend vond Justin hem, maar dat vond hij ook niet nodig aangezien het vak toch dodelijk eenvoudig was. Vraag drie: “Lever kritiek op het Nieuwe Besturen” Justin schrok zich rot. DIT KAN NIET MOGELIJK ZIJN!! dacht hij. Kritiek leveren op het Nieuwe Besturen was uit den boze. Justin was voor zover hij wist de enige die ooit enige kritiek geuit had op het Nieuwe Besturen of De Vormgevers, en zelfs hij wist dat dit voor een groot deel met zijn eigen onvrede over zijn selectie te maken had. Hoe kon het zijn dat meneer Holstege deze vraag stelde? Justin wist zich geen raad. Wanneer hij de kritiek die hij wel degelijk op het systeem had zou uiten zou hij gegarandeerd een onvoldoende krijgen voor het vak. De superioriteit van het Nieuwe Besturen was immers de belangrijkste les van het vak. Net voordat hij besloot de vraag over te slaan bedacht hij zich. Als de vraag gesteld wordt kan ik net zo goed antwoorden, besloot hij. Hij schreef zijn kritiek op in de daarvoor bestemde ruimte. Hij zou er later wel achter komen welke gevolgen het zou hebben. Op het moment dat hij zich dit bedacht ging de bel en was het tentamen voorbij. Hij verliet als laatste het klaslokaal en zijn blik kruiste die van Holstege. Hij vond dat Holstege op een vreemde manier naar hem keek, alsof hij wist dat Justin
163
164
daadwerkelijk kritiek geuit had op het Nieuwe Besturen. In het gangpad naar de hal stootte Roland Justin aan. “Zag je vraag drie?” zei Roland. “Mooi dat ik daar geen antwoord op wist. Het is vast een strikvraag geweest. Het Nieuwe Besturen is het meest effectieve en efficiënte systeem van besturen dat ooit bestaan heeft. Holstege verliest zijn baan als hij die vraag serieus heeft bedoeld. Maar hem kennende heeft hij dat niet.” Justin had er nu al spijt van dat hij de vraag serieus had genomen. Holstege deed dit soort dingen inderdaad vaker, om vervolgens aan te geven dat niemand punten van kritiek zag op het Nieuwe Besturen. Roland zag Justin aarzelen. “Je hebt hem toch niet serieus beantwoord he?” “Nee”, loog Justin. Hij wilde niet dat Roland wist wat voor een stomkop hij was geweest. “Jammer. Ik had graag eens gezien dat jij een keer in de problemen kwam op school.” Grapte Roland. De twee vrienden fietsten samen naar huis. Over twee dagen hadden ze een belangrijke voetbalwedstrijd. Zowel Roland als Justin speelden op het hoogste amateurniveau dat er voor de jeugd was. Dat was op zichzelf niets bijzonders voor De Arbeiders. De hele competitie bestond uit jongens van deze selectie, als gevolg van het feit dat zij nou eenmaal atletischer gebouwd en beter fysiek ontwikkeld waren. Ondanks zijn niveau ambieerde Justin geen carrière in het voetballeven. Hij wist dat hij nooit goed genoeg zou worden om verlaat tot de sportselectie toe te treden. Roland had een grote kans dit wel degelijk te bereiken. Hij was een stuk beter dan Justin. Hij was eigenlijk een stuk beter dan iedereen die Justin kende, bedacht deze zich. Het zou dan waarschijnlijk ook niet lang meer duren voordat hij door de Sportvormgever benaderd zou worden om zich alsnog tijdelijk op proefbasis te voegen bij de voetbalafdeling van de Sportselectie. Dit was in vele opzichten formidabel, aangezien de Sportselectie dagelijks fulltime trainde, en amateurs als Roland en Justin maximaal vijf uur per week. De Sportselectie was één van de meest elitaire selecties die er waren. Alleen de baby’s met de allerbeste fysieken werden na hun geboorte hiervoor geselecteerd. Dit kwam doordat de functie van professionele sport vermaak was, en er maar een handjevol sporters voor nodig waren om deze functie te vervullen. Ieder niveau onder het niveau van deze sporters mocht slechts een maximaal aantal uren per week beoefenen (afhankelijk van het niveau), aangezien de functie van amateursport ontspanning was, en er al lange tijd geleden nauwkeurig berekend was hoeveel ontspanning nodig was om maximaal efficiënt te kunnen participeren in de samenleving. Justin genoot ervan om samen te voetballen met Roland. De passie die ze er beiden voor hadden was één van de belangrijkste gronden van hun vriendschap. Ze
konden uren napraten over gespeelde wedstrijden en Justin geloofde dat voetbal het enige was waar Roland echt van binnenuit voor leefde, ook al zei hij altijd dat hij zijn leven als arbeider dankbaar zou vervullen. Ze naderden Justin’s huis. “Ik zie je morgen, ouwe gabber!” riep Roland hem na. “Ik zie je!” riep Justin terug. Eenmaal thuis pakte Justin zijn Personal Communication System erbij. “3 gemiste oproepen” las hij. Hij herkende het nummer niet. “Het zal wel” mompelde hij. Als het belangrijk was dan zou hij wel opnieuw gebeld worden. “Justin, eten!” riep zijn moeder. “Ah, lekker” dacht Justin. Hij had honger als een paard en snelde naar beneden. Hoofdstuk 3 Elsa was klaar met haar project. Ze had de maximale score behaald voor haar stuk over de mogelijkheden tot omscholen van Ex-Vormgevers. De docent had haar aangemoedigd het werk op te sturen naar De Vormgevers omdat hij mogelijkheden zag voor daadwerkelijke uitvoering van het plan. Elsa wist het niet. Ze was altijd zeer onder de indruk geweest van wat De Vormgevers gepresteerd hadden en vroeg zich af of het in haar ogen slechts bescheiden uitgewerkte idee wel indruk zou maken. “Ik geef je een extra bonus bovenop je score als je het toch doet” zei meneer Joosten. Dit was genoeg om Elsa zover te krijgen dat ze besloot het dan toch maar op te sturen. Ze wist dat het halen van hoge studieresultaten voor Het Bestuur de belangrijkste maatstaf was om toegelaten te worden tot de Opleiding tot Vormgever. Ambitieus als ze was kon ze zich niet meer herinneren wanneer ze besloten had dat het haar ultieme doel zou worden. Ze wist in ieder geval dat wanneer je eenmaal aan werd genomen bij de Opleiding tot Vormgever, de meest prestigieuze opleiding van het land, je gegarandeerd Vormgever zou worden. En dat was wat Elsa het allerliefste wilde: Vormgever worden. Ze had een schat aan ideeën die ze wilde uitvoeren, waarvan haar project een goed voorbeeld was, en wist dat ze in deze maatschappij daarvoor moest doordringen tot het allerhoogste niveau. Het college van Vormgevers, dat bestond uit drie mannen en drie vrouwen, nam met behulp van de staf alle beslissingen die er genomen dienden te worden. Dit deden ze op basis van wekelijks onderzoek van het Bestuurlijk Onderzoeksbureau. Zo wisten ze wat van belang was en konden ze altijd adequaat en doelgericht ingrijpen om problemen binnen de maatschappij te voorkomen. Elsa vond dit systeem het grootste goed dat het Nieuwe Bestuur de wereld had gebracht. Niet meer eindeloos debatteren op basis van verschillende visies op de wereld. Gewoon de feiten
165
166
volgen en adequaat ingrijpen. Ze wilde er onderdeel uitmaken, van die geoliede machine die ieder probleem zo precies wist op te lossen. Ze kon zich ook niet voorstellen dat ze genoegen kon nemen met een functie als Uitvoerder. Hoewel ze deze selectie op geen enkele wijze minachtte, evenmin als dat ze dat met De Arbeiders deed, vond ze het gebrek aan dynamiek in het werk dat beide selecties verrichten veel te groot.Vervolgens dwaalden haar gedachten af. Ze dwaalden af naar Justin, de jongen waar Elsa geen genoeg van kon krijgen. Ze wist heel goed dat hij tot De Arbeiders behoorde en dat er van hem hele andere dingen verwacht zouden worden dan van haar, maar ze kon het niet helpen dat ze zich bij hem veel prettiger voelde dan bij eigenlijk iedere jongen uit haar eigen selectie. Ze wist dat wanneer ze Vormgever wilde worden ze hem uiteindelijk zou moeten opgeven. Die gedachte zette ze gauw uit haar hoofd. Er zal vast wel een oplossing voor komen, vertelde ze zich zoals altijd wanneer ze op dit dilemma kwam in haar gedachten. Ze besloot zich maar weer te concentreren op haar ambitie. Ze pakte haar PCS en maakte aanstalten om naar het verzendstation te lopen.Vanuit een geheel elektronisch bestuurd verzendstation konden met behulp van een PCS grote bestanden snel verstuurd worden. Op de gang kwam ze haar zusje Mariël tegen. Elsa zei niets tegen haar en Mariël evenmin tegen Elsa. Mariël was geselecteerd voor De Uitvoerders en door hun verschillende belevingswereld werd er niet van hen verwacht dat ze veel met elkaar spraken. Soms deed het Elsa verdriet dat ze nooit dezelfde band kon krijgen met haar zusje die veel van haar klasgenoten wel hadden. Deze hadden allemaal zusjes uit Het Bestuur en hadden logischerwijze veel meer contact. Elsa’s ouders hadden ook weinig contact met Mariël. Zij waren immers Ex-Vormgevers en het was niet efficiënt wanneer zij zich te veel met haar zouden bemoeien. Zo zou ze in de war raken, dat wist Elsa maar al te goed, en in de war zijn moest in de samenleving te allen tijde worden voorkomen. Toch wist Elsa dat ze wel degelijk van haar zusje hield. Ze kon onmogelijk niet houden van een persoon die ze altijd nabij zich had gevoeld. Het was alleen niet aan de orde om veel met Mariël te communiceren. Elsa liep naar buiten, naar het verzendstation. Toen ze bij het apparaat aankwam aarzelde ze nog even. Zou ze haar project opsturen? Op dat moment nam een vorm van vastberadenheid beslag op haar. Ze klikte op verzenden en las “bestand verzonden” op het scherm. Nu maar afwachten, dacht Elsa.
Hoofdstuk 4 RAAK! De bal hing in de touwen. “Roland Freriksen scoort weer mensen, hij scoort weer! Arbeiderskracht staat met 3-2 voor!” schreeuwde de hysterische commentator. Justin was buitenzinnig van vreugde. Met nog maar een paar minuten te spelen had Roland hun team op voorsprong gezet. Het was zijn derde doelpunt al, en dat tegen de kampioen van vorig jaar! Roland zelf probeerde bescheiden te blijven. Justin wist heel goed waarom Roland, die anders zo uitbundig zijn doelpunten vierde, dit deed. Het was niemand ontgaan dat de Sportvormgever op de tribune zat. Zijn aanwezigheid had een extra zware lading gegeven aan de wedstrijd, die sowieso al van groot belang was. Door deze wedstrijd te winnen had Arbeiderskracht een grote kans dit jaar de titel te veroveren. De scheidsrechter floot af. Een enorme golf geluid rees omhoog uit de kelen van de fans en het team van Arbeiderskracht. Roland werd uiteraard uitgeroepen tot man van de wedstrijd.Volgens Justin kon de titel Speler van het Jaar hem ook niet meer ontgaan. Wat wilde je met meer dan tweederde van het totale aantal doelpunten van het team op je naam. Terwijl Roland de felicitaties in ontvangst nam zag Justin de Sportvormgever onafgebroken en met een strakke blik naar Roland staren. Hij kan gewoon niet meer om Roland heen, dacht Justin. Hij had gelijk. Net op het moment dat Roland en Justin na het douchen het sportcomplex wilden verlaten stapte de Sportvormgever op hen af. “Roland Freriksen?” zei de man. “Ja dat ben ik meneer” antwoordde Roland beleefd. “Mooi” Justin vond het altijd vreemd dat De Vormgevers zichzelf nooit bij hun naam noemden. “Misschien kunnen we even alleen praten?” opperde de Vormgever terwijl hij vanuit zijn ooghoek naar Justin keek. Justin begreep de hint, zei Roland en de man gedag en fietste weg. Terwijl hij naar Elsa’s huis fietste was Justin in zijn gedachten bij Roland. Hij hoopte vurig dat Roland toegelaten zou worden tot de Procedure van Herselectie. Justin wist dat zijn vriend daarvoor nog een lange weg te gaan had, aangezien hij daarvoor eerst uitzonderlijk succesvol door de proefperiode moest komen. Justin had in zijn hele leven nog maar drie keer een Procedure van Herselectie meegemaakt binnen de Sportselectie. Niettemin had hij positieve verwachtingen voor Roland. Het was in de wijde omgeving bekend dat Roland niet alleen de allerbeste was, maar ook erg vermakelijk en efficiënt voetbalde. Zijn stijl kwam eigenlijk heel erg overeen met die van de spelers van de voetbalafdeling van de Sportselectie, vond Justin. Hij stond inmiddels voor Elsa’s voordeur.
167
168
“Hoi Justin” groette Lourdes van Meerdijk even kil als altijd. “Dag mevrouw Van Meerdijk”. Justin voelde zich altijd ongemakkelijk bij deze vrouw. Hij besloot om zoals altijd flink door te lopen naar Elsa’s kamer. “Hoe ging je voetbalwedstrijd?” vroeg Elsa hem terwijl ze goed en wel met een warme kop thee in haar kamer zaten. “Goed, we hebben gewonnen. Roland is benaderd door de Sportvormgever” antwoordde Justin. “Geweldig! Dat vind ik echt fantastisch voor hem!” Dit was waar Justin het meest van hield: Elsa’s enthousiasme met betrekking tot andere mensen. Hij vertelde over hoe de wedstrijd gegaan was. Over hoe Roland ver boven het team uitstak en over de reactie van de Sportvormgever op zijn doelpunten. Justin had namelijk constant gekeken naar de man waar de hele wedstrijd naar zijn mening om draaide. Hij vertelde dat hij zelf ook uitstekend had gespeeld maar dat hij de passie en het niveau van Roland niet genoeg kon prijzen. Terwijl hij vertelde realiseerde hij zich dat Elsa zelf ook een behoorlijke prestatie had geleverd. “Ik heb het gisteren opgestuurd” antwoordde Elsa nadat hij haar had gevraagd wat ze met haar project had gedaan. “Ik ben benieuwd wat ze er van vinden”. “Ik ook” zei Justin. Hij vond dat Elsa een groot risico had genomen. De Vormgevers stonden er om bekend dat ze kritiek niet snel accepteerden. Wie eenmaal kritiek uitte op het systeem werd weliswaar niet meer vervolgd (na de hervormingen van 50 jaar geleden werd ook de Wet tegen bedreiging van Het Nieuwe Besturen afgeschaft), maar kon vergeten ooit nog een functie binnen Het Bestuur te vervullen. Zo was nu eenmaal de ambtelijke cultuur. Justin wist hoe graag Elsa naar de Opleiding tot Vormgever wilde, en maakte zich zorgen. Ook al stelde Elsa slechts een verbetering van het huidige systeem voor, haar idee impliceerde wel degelijk verandering. Binnen de maatschappij, met name binnen De Vormgevers zelf, heerste de opvatting dat alleen zij belezen genoeg waren en over een staf beschikten die goed genoeg onderzoek deed om wenselijke veranderingen te genereren. Justin zelf vond het feit dat Elsa’s idee zo goed was het bewijs dat deze veronderstelling niet klopte, maar wist niet goed hoe hij dit duidelijk moest maken aan zichzelf laat staan aan anderen. “Als ze het goed vinden vergroot dat mijn kansen om toegelaten te worden tot De Opleiding enorm” droomde Elsa hardop. “Zeker weten” antwoordde Justin. Hij wilde niets laten merken van zijn zorgen.
Waarschijnlijk zou het wel goed komen. In tegenstelling tot hem was Elsa fanatiek aanhanger van Het Nieuwe Besturen. Dat kon ook niet anders met zulke ouders besefte hij. Zijn Personal Communication System gaf aan dat iemand hem verbaal wilde spreken. Het was Roland. “Ha Roland”. Zei Justin. “Ik mag mee met de voetbalafdeling!” Roland’s stem sloeg over van enthousiasme. Justin lachte. “Ik had niet anders verwacht, je verdient het” vertelde hij zijn vriend. “Ja maar toch, het zijn echt de allerbesten van de allerbesten. Nu moet ik zorgen dat ik er permanent bij kom” zei Roland met een trillende stem van enthousiasme. “Je kunt niet meer dan je uiterste best doen” zei Justin. Hij had precies hetzelfde gevoel als hij zojuist met Elsa had gehad. Het systeem van de Sportselectie was niet gebouwd op dromen van het individu. Het doel van professionele atleten was het stimuleren van amateurs om ook te sporten, en met behulp hiervan een gezonde richting te geven aan hun vrije tijd. Het nastreven van persoonlijk belang werd als niet van toepassing beschouwd. Het al dan niet uitvoeren van een Procedure tot Herselectie hing van veel meer af dan Roland’s talent.Voor het toelaten van Roland moest namelijk een andere speler de Sportselectie verlaten. De herselectie van deze persoon moest ook efficiëntieverhogend zijn, of tenminste minder verlagend dan de verhoging die tot stand kwam door Roland’s selectie. Als er al een verhoging kwam door het selecteren van Roland. Daarnaast moest hij binnen de Sportselectie ook nog uitgekozen worden door een club. Roland raasde gewoon door: “Volgende week ga ik mee op trainingskamp met de professionele tak van Arbeiderskracht!” Dit leek Justin een logische stap aangezien Roland de spelers van de lokale voetbalafdeling van de Sportselectie goed kende, en zij hem. “Aan het eind van het kamp krijg ik te horen of ik toegelaten wordt tot de Procedure van Herselectie.” “Mooi” zei Justin, die enthousiast probeerde te klinken tegen zijn vriend. “Nou goed, ik moet weer gaan. Ik moet me melden bij de hoofdtrainer van het profteam!” riep Roland door zijn PCS. “Ok, ik zie je maandag weer” antwoordde Justin. “Die jongen gaat een zware week tegemoet” zei Elsa. Haar eigen vader had ooit hetzelfde meegemaakt als Roland. Hij leek een goede indruk achtergelaten te hebben bij de Sportvormgever, en was dichter bij een herselectie gekomen dan ieder ander die Justin kende.Vlak voor het definitieve bericht werd hij bij een beroving in zijn nek geslagen. Hij had zijn benen nooit meer voor honderd procent onder controle.
169
Hoofdstuk 5
170
Martin van Leiden wreef over zijn hoofd. De werkweken van 80 uur begonnen zijn tol te eisen, en hij zat al dagen met hoofdpijn op zijn werk. Niet dat hij het er niet voor over had; hij had zijn leven niets anders gewild dan Vormgever van Bestuurlijke Zaken worden.Vanaf het moment dat hij was geselecteerd tot het Bestuur bleek al dat hij uitzonderlijk potentieel had. Toen hij eenmaal was toegelaten tot de opleiding tot vormgever stortte hij zich volledig op zijn doel. Hij moest en zou de portefeuille van Bestuurlijke Zaken – binnen het Nieuwe Besturen verreweg de belangrijkste bemachtigen. Gezien zijn resultaten, inzicht en bovenal loyaliteit was er geen andere keuze en kon hij direct na het afronden van zijn opleiding aan de slag. Hij keek naar de portretten van oud-Vormgevers die in zijn kantoor hingen. Hij bewonderde hen, vooral diegenen die van de flierefluiterdemocratie een efficiënt functionerende wereld hadden gemaakt. Dat waren de gouden jaren, vond Van Leiden, de jaren waarin men eindelijk begon in te zien dat idealen als vrijheid wellicht natuurlijk klonken, maar de mensheid de kans verschaften zichzelf en de wereld kapot te maken. Hij vond de vroegere naam van de Vormgevers, Bestuurskundigen, bijzonder. Hij wist dat het Nieuwe Besturen gebaseerd was op delen van deze vroegere universitaire wetenschap van het bestuur en zijn functioneren. Hij wist daarnaast dat ook de Bestuurskunde een onderdeel was van de democratie, en had er daarom een niet al te hoge pet van op. Niettemin leidde de denkwijze die studenten indertijd werd aangeleerd voor enkelen van hen (zij werden de eerste echte Vormgevers, ook al noemden ze zichzelf niet zo) tot genoeg inspiratie om de democratie in twijfel te trekken. Zij konden het eenvoudig niet verkroppen dat ze, mits ze genoeg kennis vergaarden (waar ze heilig van overtuigd waren), belemmerd konden worden in het implementeren van zeer adequate en efficiënte oplossingen. “Vrijheid is de prostituee van egoïsme”. Dat was de slogan waarmee de laatste democratische verkiezingen werden gewonnen door het Nieuwe Besturen. Daarna werd de democratie, met overeenstemming van een groot deel van het volk, afgeschaft. In eerste instantie werd het Nieuwe Besturen verkettert door minderheden als “een dictatuur” en “een schandaal”. Later zag vrijwel iedereen in dat het uiteindelijk om het resultaat ging, en niet om de methoden.Van Leiden was trots op zijn werk. Hij was trots op zijn opleiding, waar hij zich de voor het Nieuwe Besturen essentiële aspecten van de oorspronkelijke Bestuurskunde had eigen gemaakt, met daarnaast vakken die later door verscheidene Vormgevers waren toegevoegd. Hij was trots op wat hij (hij was pas
28) nu al voor de samenleving had bereikt. Hij was trots op zichzelf. Hij wist dat hij het goed deed, aangezien hij één van de populairste Vormgevers was sinds tijden. Kritiek was er nauwelijks. Ja, je had mensen als Willem Aeldeman, een gestoorde gek die nadat hij fervent voorstander was geweest van het Nieuwe Besturen besloot de oorspronkelijke studie Bestuurskunde te raadplegen en toen tot de conclusie kwam dat het Nieuwe Besturen helemaal fout zat.Van Leiden vond dat soort mensen achterlijk. Het was volgens hem nogal wiedes dat het Nieuwe Besturen niet overeenkwam met de oude Bestuurskunde, die een product was van de democratie. Het Nieuwe Besturen had met politiek niets te maken, terwijl Bestuurskunde deze factor altijd meenam in afwegingen. Het concept politiek vond Van Leiden belachelijk. Het uitvechten van standpunten in het openbaar op basis van meningen! Wat had een opvatting nou met besturen te maken? Hij zag opvattingen eigenlijk lijnrecht tegenover feiten. Aangezien beslissingen gemaakt dienden te worden op basis van feiten, was het inmengen van opvattingen een doodzonde. Aangezien besturen van alles te maken had met beslissingen, waren opinies en besturen onverenigbaar. Martin van Leiden werd wakker uit zijn dagdroom. Hij nam nog een medicijn tegen zijn hoofdpijn. “Kom op Martin, je doet het voor de hele wereld” zei hij tegen zichzelf. Hoofdstuk 6 Justin zuchtte. Een nieuwe dag op school. Roland zou de komende week niet aanwezig zijn. De school had van de Sportvormgever persoonlijk een brief ontvangen waarin stond dat onderzocht zou worden of Roland in aanmerking kwam voor een Procedure van Herselectie, dus zat Justin nu alleen bij Bestuurlijke Geschiedenis. “Jullie hebben de toets goed gemaakt, er is maar één onvoldoende” zei meneer Holstege tegen de klas. Daar heb je het al dacht Justin. “Het doet me ook deugd dat iedereen mijn strikvraag doorhad en hem dan ook niet beantwoord heeft”. Ho eens even, dacht Justin. Hij had die vraag wel degelijk beantwoord. Wilde Holstege hem soms sparen? “Als ik je naam noem kom je naar voren en krijg je het antwoordblad met daarop je cijfer.” Het leek een eeuwigheid te duren. “Mulder, Harmsen…. Gerritsen.” Ah nu zal je het hebben zei Justin. De onvoldoende was nog niet gevallen en hij voelde de bui al hangen. “Wederom perfect jongen” zei meneer Holstege. Justin zag de maximale score op
171
172
het formulier staan en kon het nauwelijks geloven. Meneer Holstege wenkte dat hij dichterbij moest komen staan. “Ik wil je na de les zien in mijn kantoor. Je weet donders goed waar het over gaat en het is heel belangrijk dat ik je spreek.” Justin wist niet wat hij ermee aan moest. Holstege leek wel degelijk kwaad, maar had Justin geen enkele aftrek gegeven. De straf die hij zou krijgen zou waarschijnlijk zwaarder uitpakken. De rest van de les kon Justin zich nauwelijks concentreren. Waarom had hij nou zo nodig zijn kritiek op het Nieuwe Besturen moet uiten? Alsof de wereld daar iets mee opschoot. Hij was de enige in de wijde omgeving die af en toe kritiek op het systeem leverde en kon zich eigenlijk helemaal niet voorstellen dat een ander systeem ook echt beter kon zijn dan het huidige. Hij werd weer eens verlost door de bel. Ze hadden nu een half uur pauze, maar Justin had er helemaal geen behoefte aan. Hij kon maar beter meteen naar het kantoor van Holstege gaan, dan was hij tenminste van het onzekere gevoel af. “Ga zitten Justin” zei meneer Holstege nadat Justin zijn kantoor binnen was gestapt. “Oh wacht. Zou je de deur even dicht kunnen doen?” Justin deed de deur dicht, en ging zitten. “Je hebt wel lef jongen. Je hebt wel lef ” zei Holstege. “Heb je echt kritiek op het Nieuwe Besturen of wilde je gewoon baldadig doen?” “Nou ik ben wel degelijk van mening dat het Nieuwe Besturen geen ideaal systeem is” zei Justin. “Ik besef echter wel dat het niet gepast is om dit te uiten.” “Dan wil ik je graag uitnodigen om morgenavond bij mij thuis te komen eten” zei Holstege. “We kunnen hier niet praten, dus ik kan alleen vertellen dat ik het met je eens ben en dat ik je aanraad morgenavond bij me te komen eten. Wat zeg je ervan?” Justin knikte. Hij wist niet precies wat hij ervan moest denken dat een leraar, deze starre leraar nog wel, hem uitnodigde in zijn huis. “Ik zal er zijn” zei Justin. “Mooi” antwoordde Holstege. “Ga dan nu maar van je pauze genieten” Justin verliet het kantoor. Hij was verbaasd en opgelucht.Verbaasd omdat hij dit niet had zien aankomen, en opgelucht dat er op zijn school tenminste iemand was die zijn mening deelde. Kon het zijn dat het systeem echt wel vatbaar was voor verbetering? Was het mogelijk dat de zo vervloekte democratie uit het verleden misschien toch niet zo slecht was, zoals Justin zelf dacht? Stel dat het allemaal waar was, wat moest er dan gedaan worden? Allerlei vragen spookten door zijn hoofd. Eén ding was in ieder geval duidelijk:
de geheimzinnige wijze waarop Holstege had gesproken beloofde een spannende wending in zijn leven. Eén waar hij al lange tijd onbewust naar op zoek was geweest. Al tobbende bewoog hij zich richting de schooltuin. Tuinieren begon en hij wilde niet te laat komen. Hoofdstuk 7 Roland kon goed merken dat het niveau hoger lag. Zijn eerste training met de professionele tak van Arbeiderskracht was redelijk verlopen. Dit frustreerde hem, want redelijk was niet goed genoeg om in aanmerking te komen voor de herselectie die hij voor ogen had. Hij had behoorlijk mee kunnen komen, en had zelfs een paar keer gescoord. Hij wist ook dat het feit dat hij mee kon komen al een uitzonderlijke prestatie was. Hij wist alleen ook dat ‘goed genoeg’ zijn geen reden was tot herselectie. Hij moest zodanig goed zijn dat hij het efficiëntieverlies als gevolg van zijn verloren plek bij De Arbeiders kon compenseren door een efficiëntiewinst binnen de Sportselectie. Daarnaast moest het Efficiëntiesaldo (dat was de officiële term zoals de Sportvormgever hem had uitgelegd) van hem het negatieve saldo van de speler die de Sportselectie moest verlaten (het saldo van deze speler was per definitie negatief omdat hij voor niets anders was opgeleid dan voetballen) overstijgen. Hij moest dus beter presteren dan redelijk. Hij maakte zich nog niet al te veel zorgen. Zijn uiterste best doen was uiteindelijk alles wat hij kon doen en daarnaast was hij er een meester in om zijn tegenstanders snel door te krijgen en daar goed op in te spelen. Het zou dus nog wel op gang komen, zo verwachtte hij. De groep was niet op hem gesteld. Het elitaire karakter van de Sportselectie zorgde ervoor dat ze niet konden geloven dat iemand uit een andere selectie het presteerde om met hen mee te voetballen op hun niveau. Ook dat zou nog wel loslopen, bedacht Roland zich. Hij moest uitgaan van zijn eigen kracht, en gewoon zijn hoofd koel houden. Hij wilde niets liever dan toetreden tot de voetbalafdeling van de Sportselectie.Van kinds af aan had hij al zijn vrije tijd besteed aan voetballen, voor zover dat toegestaan was. Gelukkig was het maximum per week voor hem al vanaf zijn zesde het hoogste voor amateurvoetballers: vijf uur. Het duurde niet lang voordat hij was komen bovendrijven. Hij kende ook niemand die buiten de vijf uur om ook constant over voetbal nadacht en acties in zijn hoofd bedacht, zoals hij dat deed. De meeste spelers van niveau waren zoals Justin; ze beleefden plezier aan voetbal en vanwege hun atletische bouw en goede conditie (als arbeider kreeg je die automatisch) waren ze er behoorlijk goed in.Voor
173
174
Roland ging voetbal veel verder. Het was de manier voor hem om zijn leven in te richten. School had hem nooit zo veel geïnteresseerd. Hij was er ook niet zo goed in maar dat werd dan ook niet van hem verwacht als Arbeider. De enige Arbeider die wel een bolleboos was naar zijn mening was Justin. Roland had eigenlijk nooit begrepen waarom hij niet direct geselecteerd was voor de sportselectie. Naar zijn mening wisten de Vormgevers alles. Hoe kon het dan mogelijk zijn dat ze zijn talent, want dat had hij zeker, over het hoofd hadden gezien? Hij besloot er niet te veel meer over na te denken. Morgen begon de tweede dag trainen, en moest hij fit zijn om boven de rest uit te stijgen. Hij draaide zich om en viel in slaap. In zijn dromen zag hij zichzelf tussen alle sterren in de profcompetitie voetballen. Hij speelde in de spits, zijn favoriete positie. Hij hoorde de honderdduizenden mensen in het stadion joelen: “Fre-rik-sen, Fre-rik-sen!” De bal werd hem toegespeeld, het geluidsniveau in het stadion nam toe. Er kwam een verdediger op hem afgelopen. Eén korte beweging opzij met zijn voet en hij was er voorbij. Nog een verdediger: een dubbele schaar en het was gebeurd. Hij kon de keeper al vanuit zijn ooghoeken zien. Instinctief voelde hij de slidingtackle van opzij aankomen. Hij hoefde alleen nog maar de bal iets naar voren te spelen en over het been heen te springen. De verdediger vloog met een noodvaart onder hem door. Hij wist dat hij nu vlak bij het doel was, dat kon hij met zijn ogen dicht nog voelen. Nu schieten dacht hij. Nog geen halve seconde later lag de bal in het net en ontplofte het stadion. Hij was de held. Dit was alles wat hij ooit gewild had…. Hij werd wakker van het fluitje van de trainer. Het was ochtend, en over een uur zou de training weer van start gaan.Vol goede moed zat hij aan zijn ontbijt. Dit zou zijn dag worden, hij wist het zeker… Hoofdstuk 8 Meneer Holstege had een mooi groot huis, vond Justin. Hij stond voor het portier en belde aan. “Benieuwd wat er gebeurt…” mompelde hij. Meneer Holstege deed zelf open. “Ah Justin, je bent er!” zei hij zichtbaar blij. “Kom binnen jongen”. Justin volgde Holstege zijn huis in. “We hebben meerdere mensen verzameld” zei Holstege. Er zaten ongeveer vijftien mensen in de nauwelijks verlichte kamer. Justin herkende niemand van hem en wist niet goed wat nou precies de bedoeling was. Gaf meneer Holstege misschien een feestje? “Dames en heren, dit is Justin. Met afstand de slimste jongen van alle Arbeiders die ik les geef.”
“Hoe weet je of we hem kunnen vertrouwen, Marcel?” vroeg een wat oudere man met helderblauwe ogen die Justin vaag herkende. Justin realiseerde zich dat hij de voornaam van meneer Holstege niet eens wist. “Oh hij is zeker te vertrouwen” antwoordde meneer Holstege. “Vertel ze anders even wat je hebt opgeschreven bij je tentamen Justin”. Justin aarzelde. Hij vond het al spannend genoeg om het op zijn tentamenblaadje op te schrijven, laat staan het zo op te dreunen voor een groep mensen die hij nog nooit had gezien. “Het maakt niet uit Justin, je bevindt je hier onder gelijkgestemden” moedigde Holstege hem aan. Justin wist nog precies wat hij had geschreven. “Mijn voornaamste punt van kritiek op het Nieuwe Besturen is het gebrek aan respect voor de wensen en kwaliteiten van het individu. Het lijkt alsof toevalligheden dwangmatig worden uitgeschakeld om zo optimale efficiëntie te creëren. Daarbij wordt vergeten dat de grootste prestaties die de mens heeft geleverd altijd min of meer het gevolg waren van de toevallige briljantheid van het individu. Daarnaast wordt vergeten dat het in de aard van de mens zit zijn eigen geluk na te streven. Het afnemen van dit essentiële recht is er naar mijn mening de oorzaak van dat we sinds het invoeren van het Nieuwe Besturen weliswaar alle tot dan toe niet op te lossen problemen hebben opgelost, maar nauwelijks vooruitgang hebben geboekt.” Justin wachtte af. “Briljant…” zei de oude man die zo even gesproken had met duidelijk te onderscheiden ontroering in zijn stem. “En dat voor een arbeider…” stamelde een vrouw rechts naast hem. “Justin is de enige jongen van zijn leeftijd die ik zover heb kunnen krijgen zijn ideeën op papier te zetten” zei meneer Holstege. Toen duidelijk werd dat Justin het niet nog steeds niet begreep legde meneer Holstege hem de hele situatie uit. Hoe de vraag om kritiek op het Nieuwe Besturen die hij had gesteld helemaal geen strikvraag was, en hij vele malen had geprobeerd een dergelijke reactie uit te lokken bij Justin, omdat hij wist dat deze rondliep met twijfels over het Nieuwe Besturen en de Vormgevers. Hoe de groep die nu in Holstege’s huis was een verbond was dat samenkwam om te praten over mogelijke verbeteringen van het Nieuwe Besturen. “Marcel, vertel hem nu gewoon wat we eigenlijk willen en wat we hem willen vragen.” Zei de oude man weer. “Mijn naam is Willem trouwens. Willem Aeldeman.” “Al goed, al goed” zei meneer Holstege enthousiast. En vervolgens met ingetogen, bijna fluisterende stem: “We willen een aanslag plegen, Justin, op de Vormgevers.” Justin geloofde zijn oren niet. Hij keek zichtbaar verbijsterd, want meneer Holstege probeerde hem direct gerust te stellen. “Geen moordaanslag of iets dergelijks, we willen slechts een
175
176
schrikeffect creëren. Als gevolg daarvan gaan mensen nadenken.Vervolgens verspreiden we pamfletten. We willen terug naar de democratie, Justin.” “Maar wat heb ik daarmee te maken?” vroeg Justin, die de behoefte op voelde te komen Holstege’s huis zo snel mogelijk te verlaten. “Alles, jongen, alles!” sprak Willem Aeldeman. “Jij moet het doen Justin, jij moet het doen!” Marcel Holstege nam het woord weer. “Je weet toch dat binnenkort de Vormgevers allemaal bij ons op school komen?” Natuurlijk wist Justin het. Elsa had hem wel honderd maal verteld hoe jaloers ze was dat de Vormgevers Justin’s school hadden uitgekozen voor hun jaarlijkse schoolbezoek, dat ze volgens Justin alleen maar hielden om bejubeld te worden. “Ja” zei Justin. “Ik draag jou voor om voor Bestuursgeschiedenis een presentatie te houden. Alle camera’s van vele zenders zullen op je gericht zijn. Dan sla je toe. Je krijgt de bommen van ons.” Justin wist niet wat hem overkwam. Hoe konden ze nou van hem verwachten dat hij van de een op de andere dag zijn toekomst op het spel zou zetten? Met bommen nog wel!! “En wat als ik niet wil?” vroeg hij. “Met willen heeft het NIETS te maken!” riep Aeldeman uit. “Ik wist het, Marcel, ik wist dat hij nee zou zeggen! Wat moeten we nu, hij weet nu alles!” “Rustig, Willem” probeerde Holstege Aeldeman te kalmeren. “Juist wij geloven erin dat vrije wil nog steeds een grote rol speelt. Als Justin niet wil dan doet hij het niet.” “Als hij het niet doet leg ik hem om.” Zei Aeldeman op een pijnlijk gevoelloze toon. Ik moet hier weg, dacht Justin. En snel ook! “Willem doe toch niet zo extreem!” Het was duidelijk dat Marcel Holstege zich niet op zijn gemak meer voelde. Al zijn enthousiasme van zojuist leek verdwenen. “Justin als je niet wil dan laat ik je gaan.” “Daar komt niets van in!” schreeuwde Aeldeman.Vervolgens liep hij naar Justin. “Jij begrijpt het niet jongen! Je hebt de kans om voor altijd geschiedenis te schrijven. Je kunt aan de basis staan van een afrekening met de meest bedroevende periode in de geschiedenis wat de regering betreft! Als je deze kans weigert dan komt het je duur te staan. Je zou immers een verrader zijn.” Justin zag tot zijn verbijstering dat Aeldeman een pistool had getrokken. “Het is vele malen belangrijker dan je denkt!” “Geef me de tijd om er over na te denken” was alles wat de van angst verlamde Justin kon uitbrengen. “Ik zal volgende week beslissen”
“Zo mag ik het horen, zei Aeldeman weer even rustig als dat hij aan het begin gesproken had toen Justin binnenkwam. “Ik moet nu alleen gaan. Ik heb met mijn vriendin afgesproken” zei Justin, die niets liever wilde dan weggaan. “Het is goed Justin, denk er maar rustig over na” zei meneer Holstege, die zich zichtbaar schaamde voor het feit dat Justin dit had moeten ondergaan. “Het lijkt me verstandig als je hier met niemand over spreekt.” “Heel verstandig” beaamde Willem Aeldeman. Justin knikte. Hij deed de voordeur open en liep weg. Hij kon nog steeds bevatten wat hij zojuist meegemaakt had. Hij wist dat ondanks het feit dat hij het niet eens was met de wijze waarop het Nieuwe Besturen haar invloed had op zijn land, maar een aanslag plegen? Dat ging hem veel te ver. Hij besloot dat hij Elsa er beter niets over kon vertellen. “Dag schat!” zei Justin. Goddank kon hij nu even ontspannen. Dat had hij altijd als hij bij Elsa was. Tot zijn verbazing huilde Elsa. “Wat is er? vroeg Justin. De angst bekroop hem dat het met Elsa’s project te maken had. “Ze waren niet gediend van mijn voorstel” snikte Elsa. Ze vertelde hem vervolgens dat het secretariaat van de Vormgevers had aangegeven dat dezen haar “felle kritiek” allerminst hadden kunnen waarderen. Dat het een schande was dat ze na vijftien jaar te zijn opgeleid binnen Het Bestuur met zulke idiote ideeën kwam aanzetten. Dat ze zich genoodzaakt voelden haar van haar opleiding te verwijderen. “Maar dat betekent dat je…” “…. de rest van mijn leven moet slijten zoals mijn ouders!!” Elsa was helemaal gebroken. Justin wist niet wat hij moest zeggen. Zijn vriendin, het meisje waarvan hij zoveel hield, één van de beste studentes van Het Bestuur, moest al haar ambities vaarwel zeggen. Wanneer je immers van je opleiding was verwijderd, had een Procedure van Herselectie geen zin meer. Je was eenvoudigweg klaar. Om verder efficiëntieverlies te voorkomen werd je verwijderd uit de actieve maatschappij. Hij werd woedend terwijl hij eraan dacht. Hoe konden ze zich zo vergissen? Zijn Elsa was gewoon gemaakt om uiteindelijk te besturen. Ze was een van de fanatiekste aanhangers van het systeem dat haar zojuist als verschoppeling had bestempeld. Hij knuffelde zijn vriendin. Eenmaal bedaard kwam er weer duidelijk te onderscheiden geluid uit Elsa. “Wist je trouwens dat Willem Aeldeman bij ons in de stad is gesignaleerd?” vroeg Elsa, nog steeds snikkend. Justin voelde het bloed uit zijn gezicht wegtrekken. “Nee, wie is dat?” vroeg hij. “Aeldeman is de meest uitgesproken criticus van het Nieuwe Besturen!” zei Elsa. “Ik heb
177
178
het altijd een verschrikkelijke vent gevonden, maar voor het eerst hoop ik dat hij aanhang krijgt” voegde ze eraan toe. Ze moest eens weten wat voor vent het is, dacht Justin. “Kijk maar, het is op het nieuws.” Wat ze toen zagen was niet wat Elsa tegen Justin had gezegd. “WILLEM AELDEMAN OVERLEDEN” vormde de headline. Justin wilde uitroepen dat hij Aeldeman dezelfde avond nog had gesproken en dat het dus onmogelijk kon zijn dat hem iets overkomen was. Ze luisterden naar de nieuwslezer. “Willem Aeldeman is zojuist om het leven gekomen bij een schietpartij tussen hem en de politie. Aeldeman verzette zich hevig bij zijn arrestatie, en moest worden uitgeschakeld…” Elsa zette haar PCS uit. “Alsof je het over de duivel hebt” zei ze. “Ja precies, zei Justin” Hij wist niet wat hij ervan moest denken. Ergens was hij bijna opgelucht dat Aeldeman dood was. Ergens vond hij er ook een luchtje aan zitten. Hij wist dat hij Holstege moest bellen. Hij kon het onmogelijk bij Elsa thuis doen en moest dus een smoes verzinnen. “Ik besef plotseling dat ik mijn vader had beloofd te helpen met het verbouwen van onze zolder” verzon hij slim. Ze hadden inderdaad een verbouwing, en hij moest zo nu en dan helpen. Toevallig niet vandaag, maar dat kon Elsa niet weten. “Euh, OK, goed” stamelde Elsa terug. “Ik zal je vanavond bellen, schat!” riep Justin die al naar beneden liep. Hoofdstuk 9 Justin racete naar huis. Hij wilde Holstege vanuit zijn eigen kamer bellen. Hij voelde zijn PCS trillen in zijn zak. Daar heb je het al, dacht hij. ROLAND PROBEERT CONTACT MET U OP TE NEMEN gaf het scherm aan. Justin was zo benieuwd naar Roland’s verhaal (hij verwachtte dat het met zijn Procedure van Herselectie te maken zou hebben) dat hij besloot op te nemen. “Dag Roland, zei hij hijgend.” “Ik wordt niet hergeselecteerd Justin” klonk het nauwelijks verstaanbaar aan de andere kant van de lijn. “WAT?!” schreeuwde Justin uit. Eerst zijn vriendin en nu zijn beste vriend. Hoe was dit mogelijk? Roland deed al huilende zijn verhaal. Zijn tweede training was ontzettend goed gegaan. Hij had meerdere malen gescoord en was ook binnen de voetbalafdeling van
de Sportselectie de allerbeste speler geweest. Na afloop was de Sportvormgever op hem afgestapt. Roland was vol goede moed het gesprek in gegaan en verwachtte goed nieuws. De Sportvormgever had aangegeven dat ze hem niet zouden herselecteren. Hij als Arbeider, de hardste werkers van het systeem zo had de Sportgever gezegd, zou toch moeten begrijpen dat het efficiëntieverlies dat zou optreden als gevolg van het Herselecteren van de speler die de Sportselectie moest verlaten onacceptabel was. Dat hij zijn eigenbelang niet in de weg mocht laten staan van het belang van de publieke zaak. Dat de unieke wereld die ze met zijn allen hadden opgebouwd nooit geschapen had kunnen worden als eigenbelang en de zogenaamde “vrijheid” om dit na te streven zouden blijven bestaan. De Sportvormgever had gezegd te vertrouwen dat Roland zijn beslissing zou accepteren en dat hij verwachtte dat Roland een uitstekende arbeider zou worden, die een voorbeeld kon zijn voor anderen. “Dat is alles wat hij zei, kun je dat geloven?” Roland was volslagen overstuur. Justin kneep zo hard in zijn stuur dat het bloed uit zijn handen trok. Hij was razend. Hij wist niet wat hij tegen zijn vriend moest zeggen. “We hebben morgen vrij, zullen we het er dan rustig over hebben?” Het was het beste dat Justin kon verzinnen. “Ik wil het helemaal nergens meer over hebben” antwoordde Roland wanhopig. Justin kon horen dat alle hoop uit zijn vriend geslagen was door wat de Sportvormgever tegen hem gezegd had. Hij wist wat hem te doen stond. Hij zei zijn vriend gedag en fietste in een noodvaart naar huis. “Marcel Holstege” klonk het aan de andere kant van de lijn. “Hallo meneer Holstege, met Justin” “Justin! Ik probeerde je al te bereiken! Heb je het gehoord van Willem?” Justin vertelde meneer Holstege wat hij op televisie had gezien. “Het is misschien maar beter zo, zie je? Willem is altijd degene geweest die geloofde dat geweld de oplossing was. De rest is niet zo, weet je. Het enige wat wij willen is provoceren. We willen aangeven dat er geschikte alternatieven zijn voor het Nieuwe Besturen. Dat er ook een mogelijkheid is waarbij het individu wel geluk kan nastreven en zijn leven kan inrichten zoals hij dat zelf het liefste doet. Daar moet je het toch mee eens zijn? We zijn nu van plan de Vormgevers te ontvoeren. We willen ze niets aandoen, maar slechts met ze praten. Gewoon met ze praten en ze dwingen te luisteren.Vervolgens delen we onze ideeën met hen. We willen gewoon dat er GEHOORD wordt wat we denken.” Holstege drukte Justin op het hart dat zijn taak simpel zou zijn. Hij zou de wacht houden
179
op de plek waar ze de Vormgevers zouden gijzelen. Er zou geen bloed vloeien, maar hij moest beseffen dat levenslange isolatie van de maatschappij hoogstwaarschijnlijk zijn lot zou zijn na afloop. “Doe je mee?” vroeg Holstege Justin dacht aan zijn visie op het Nieuwe Besturen. Hij dacht aan de gebroken dromen van zijn beste vriend en zijn vriendin. Hij dacht aan de matige band die hij had met zijn ouders. Hij dacht aan de gebrekkige voldoening die hij haalde uit zijn gedwongen positie binnen De Arbeiders. “Ik doe het” 180
Epiloog In dit verhaal zitten meerdere elementen die beter tot hun recht komen wanneer ze nader worden toegelicht. In deze epiloog zal ik dan ook ingaan op een aantal personages, de functie van bepaalde dialogen en met name de algehele gedachte achter mijn tekst. Dat deze hoofdgedachte geïnspireerd is op verscheidene boeken van andere schrijvers zal een ervaren lezer wellicht niet ontgaan zijn. Situatie De situatie waarin het verhaal zich afspeelt is die situatie die ontstaat, wanneer nog slechts vanuit de redeneerwijze die bij Bestuurskunde hoort wordt bestuurd. Als gevolg van het verdwijnen van morele opvattingen en democratische instituties ontstaat dan een vorm van dictatuur. Bestuurskundigen worden getraind om problemen helder te doorzien en adequaat op te lossen. Dit doen zij met behulp van verschillende wetenschappelijke stromingen. De Bestuurskundige is daarom uitstekend geschikt voor de uitvoerende macht. Hij dient echter (in welke machtspositie hij zich ook bevindt) in iedere omstandigheid gecontroleerd te worden door de wetgevende en de rechtsprekende macht. Het lijkt soms dat wanneer men simpelweg de “meest adequate” oplossing voor een probleem heeft gevonden, deze oplossing ook de beste is. Wanneer de bestuurskundige het voor elkaar krijgt deze oplossing te vinden (een situatie die in de realiteit zelden voorkomt maar die in het verhaal vrijwel altijd opgaat) zal hij geneigd zijn deze te implementeren. Daarbij wordt echter nog niet direct gelet op overige effecten die deze oplossing teweeg brengt. Hoewel de bestuurskundige aangeleerd wordt dat hij mogelijke effecten zorgvuldig dient te bestuderen, kan men zich altijd vergissen. Precies daarom bestaat de trias politica.
Men herstelt de “vergissingen” van een andere partij. In dit verhaal is langzamerhand het (onjuiste) beeld ontstaan dat wanneer men een nauwkeurige oplossing voor een probleem vindt, men gelijk heeft. Hierdoor is een automatisch mandaat ontstaan voor ‘De Vormgevers’ die voor gevoelens en dromen geen oog hebben. Dit beeld en met name de gedachte dat dit beeld onjuist is en ook altijd onjuist zal zijn vormen de hoofdgedachte uit het verhaal. Inspiratie over verschillende wijzen waarmee omgesprongen kan worden met de machtsverhoudingen binnen de trias politica heb ik opgedaan middels het lezen van Patterns of Democracy door Arend Lijphart. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat Lijphart patronen binnen democratieën bespreekt en verschillen ertussen vergelijkt. Ik heb er vervolgens zelf verkozen om een aantal zaken in het extreme te trekken, daar ik dit noodzakelijk achtte voor mijn verhaal. Het kan de lezer opgevallen zijn dat ik (voor een deel onbewust) de situatie die ontstaat op een vergelijkbare manier heb weergegeven als in Aldous Huxley’s Brave new World. Naast dit alles staat vrijheid van het individu en hoe er binnen een systeem mee om wordt gegaan in grote mate centraal in dit verhaal. Voor ideeën rondom vrijheid heb ik mij voor een deel laten inspireren door Ayn Rand (waar ik het overigens slechts in beperkte mate mee eens ben). Tenslotte heb ik het boekje “Policy” van Colebatch gebruikt om inspiratie op te doen over de strijd tussen “perfect” beleid enerzijds, en het waarborgen van het publieke maar ook individuele belang anderzijds. De essentie van het beschreven systeem in dit verhaal is dat men geen rekening meer houdt met het individuele belang met als redenering dat efficiënt regeren van groter belang is. Personages De belangrijkste rol in het verhaal wordt vervuld door Justin Gerritsen. Hij is de persoon die scherp genoeg is om bepaalde patronen in “Het Nieuwe Besturen” te doorzien die samen naar zijn mening een kwalijke zaak vormen. Het is dan ook hij die zowel de onjuiste vooronderstellingen van zijn tijd als de kritiek die hij erop heeft (de hoofdgedachte uit de tekst) weet op te schrijven tijdens zijn tentamen. Om ons geheugen op te frissen plaatsen we de relevante passage nogmaals hieronder: “In de democratieën van de twintigste en de eenentwintigste eeuw lag de nadruk bij besluitvorming op de wijze waarop deze tot stand kwam. Het was van groot belang dat )ten minste) de meerderheid van het volk achter een genomen beslissing stond. De opinie van het volk werd dan ook als de waarheid beschouwd. In het Nieuwe Besturen
181
staat de besluitvorming zelf centraal. Het gaat er nu om ‘wat’ besloten wordt. Het beleid wordt getoetst aan de wetenschap en is dus onafhankelijk van opinie de waarheid. De besluitvorming wordt dan ook automatisch gesteund door het volk.” Justin is hier in feite mijn spreekbuis. Het gevaar van een regering die zuiver vanuit de Bestuurskunde (als methode om problemen op te lossen) redeneert schuilt in het bovenstaande.
182
De twee belangrijkste overige personages zijn Roland Freriksen en Elsa van Meerdijk. Bij hen gaat het niet zozeer om hun analytisch vermogen maar met name om hun gevoelens en dromen. Beiden hebben ze dromen en zijn ze competent en gedreven genoeg om deze in onze tijd waar te kunnen maken. Binnen “Het Nieuwe Besturen” hebben ze echter geen schijn van kans. Deze situatie is dan ook wat Justin ertoe beweegt uiteindelijk te gaan protesteren.
183
Honours CV Thomas Visser (Hengelo (O), 1988, Technische Informatica)
184
Het bleek een goede studiekeuze te zijn geweest, Technische Informatica. Ik verdiepte me graag in de materie en het ging me goed af. Zo goed zelfs, dat ik in aanmerking kwam voor het honoursprogramma. Eind 2007 besloot ik te solliciteren en ik werd toegelaten. Mijn motivatie om te solliciteren was toen, en ik citeer mijn motivatiebrief, om “vakgebiedoverstijgend op wetenschappelijk niveau bezig te [willen] zijn met onderwerpen die mij al veel langer boeien [en bij mijn studie niet aan de orde komen]”. Naast mijn studie, mijn strijkkwartet, studentassistentschap en ander werk, heb ik in een ruime anderhalf jaar het programma gevolgd en volbracht. Ik zal een beknopte beschrijving van mijn ervaringen en werk tijdens het honoursprogramma geven. De eerste module was voor mij een module van vele eerste keren. Ik kwam voor het eerst in de Universiteits Bibliotheek, ik schreef voor het eerst een wetenschappelijk essay, en voor het eerst had ik een bijeenkomst zonder docent die toch waardevol bleek. In mijn eerste wetenschappelijk essay, getiteld “Darwin blijkt the fittest”, schreef ik over de evolutietheorie, zoals Darwin die in On the Origin of Species publiceerde, en over de invloed van zijn werk op de samenleving van toen en nu. Het was ontzettend leerzaam en tegelijkertijd was het eindresultaat een enorme motivatie om meer te leren en meer te schrijven. Machiavelli volgde Darwin op. Zijn werk was provocerend en boeiend, maar de moeite die ik als technicus met het analyseren van zijn politieke theorieën had, is in mijn essay “Machiavelli, “with or against us?”” terug te zien. Newton lag mij meer. We lazen stukken uit zijn Principia en ik schreef over hoe Newton heeft geholpen de grens van het voorstelbare te verleggen van de maan tot de grens van het heelal met de onvoorstelbare leegte. Na Newton bestudeerden we Freud. We kwamen tot de conclusie dat hij, ondanks zijn grote invloed op de psychologie, weinig wetenschappelijk te noemen was. Desalniettemin zeer boeiend om te lezen. Ter afsluiting van deze module heb ik mij verdiept in Noam Chomsky, een belangrijke hedendaagse taalwetenschapper, die veel invloed heeft gehad op de huidige visie op taal en de ontwikkeling daarvan.
185
186
Bij Mieke Boon leerde ik argumenteren en precies formuleren. De waarde van het weglaten van woorden heb ik toen ingezien. Ze gaf ons een aantal ‘gereedschappen’ waarmee we wetenschappelijke literatuur konden analyseren en de modellen van wetenschappers konden begrijpen. Zo zijn we met het klimaatprobleem aan het werk gegaan. Ik heb in een beschouwelijk essay Al Gore en de zijnen tegenover zijn tegenstanders gezet. Na een denkbeeldige discussie waarin de beide kampen stellingen poneerden en die van het andere kamp probeerden te weerleggen, kwam ik tot de conclusie dat Al Gore niet genoeg grond heeft voor zijn beweringen en dat wij, mensen, waarschijnlijk niet de oorzaak zijn van de huidige temperatuurstijging. Tijdens de domeinverkenning heb ik mij verder verdiept in de taaltechnologie, een vakgebied op de grens tussen informatica en taalkunde. De keuze van het vakgebied was een logisch gevolg van mijn keuze voor Noam Chomsky als eigen denker in de eerste module en de onderwerpen die tijdens mijn studie aan bod kwamen. Met behulp van fragmenten uit “2001: A Space Odyssey” (Stanley Kubrick, 1968) en “The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy” (Garth Jennings, 2005) heb ik mijn mede-Honoursstudenten de mogelijkheden en onmogelijkheden van de huidige taaltechnologie gepresenteerd. In mijn onderzoeksvoorstel heb ik uit dit enorme en fascinerende vakgebied een heel klein probleem uitgekozen: het accentueren van tekst voordat het door een tekst-naarspraak programma wordt uitgesproken. Juiste accentuatie vergroot de efficiëntie van de communicatie omdat in het benadrukken van woorden informatie kan worden uitgedrukt die niet in syntax of woordkeuze kan worden gevangen. In het voorgestelde onderzoek wordt de kans dat een woord is geaccentueerd uitgedrukt in de hoeveelheid nieuwe informatie dat het woord bevat. In de zin “Eet een appel, of wat ander fruit” is de kans dat fruit moet worden geaccentueerd laag, omdat het woord door het eerdere noemen van “appel” minder nieuw is. De computer dient dus in staat te zijn het verband tussen appel en fruit te zien en er mee te kunnen rekenen. Het onderzoek zou een theorie voor deze verbanden opleveren. In de laatste module, de synthese, hebben we binnen de enorme vrijheid die ons
werd gegeven een thema en een vorm gekozen waarmee we onze deelname aan het honoursprogramma wilden afsluiten. We kozen voor een utopie als reflectie op ontwikkelingen binnen je vakgebied in de vorm van een kort verhaal, per student. Ik heb de huidige technologische stand van zaken op het gebied van Virtual Reality en Brain Computer Interfaces geëxtrapoleerd tot tientallen jaren na nu. Ik stel mij voor dat wij ons dan geheel kunnen wanen in een gesimuleerde wereld, dat onze hersenen niet van onze zintuigen, maar van een computer door zullen krijgen wat we zien, voelen, horen en ruiken, en dat de bewegingen die onze hersenen aan ons lichaam opdragen niet tot echte beweging leidt, maar door een computer worden vertaald naar beweging in een simulatie. Een simulatie die amper van echt te onderscheiden is, waar we ons tussen gesimuleerde mensen wanen en waar alles is zoals we willen dat het is. In mijn verhaal staat de spanning tussen simulatie en werkelijkheid centraal. De hoofdpersoon, Ben, heeft een gesimuleerde vriendin die opbiecht te zijn vreemdgegaan. Hij is verdrietig en voelt zich verslagen. Wat is dan nog het verschil tussen simulatie en werkelijkheid, als beiden hem dezelfde hevige gevoelens kunnen geven?
187
De waarde van werkelijkheid Thomas Visser
188
“Ik heb iemand ontmoet”, zei ze. De met schuldgevoel doordrenkte woorden kwamen plotseling en raakten Ben hard. Meer hoefde ze niet te zeggen. Hij keek op en zocht voorzichtig naar haar ogen. Ze keek terug, dat was ze hem verschuldigd, en uitleg, dat zou ze hem geven als hij wilde. De weinig rationele grond, als hem dat zou helpen. Ze wachtte op tranen, verwensingen en woede, maar Ben zweeg. Hij zweeg voor vijf minuten terwijl haar blik wanhopiger werd, bang voor wat de stilte doorbreken zou. Ben stond op. Hij was verdrietig en boos op zichzelf, dat hij het zo ver had laten komen. En hij was boos op haar, maar tegelijkertijd wist hij ook dat ze er niks aan kon doen. Het was vooral dat het onverwacht was, onverwacht waar alles zo voorspelbaar zou moeten zijn. De ironie, hij zou er nooit om kunnen lachen. Janne lag opgekruld in het raamkozijn, hij had net nog tegen haar aangelegen. Tegen een achtergrond van een grote stad en een op gang komend nachtleven lag ze daar pijnlijk prachtig te wezen. Maar het voelde allemaal zo dood en het deed hem niks meer. Hij gaf er even niet meer om, zelfs niet om de continuïteit. Hij liep richting de deur, maar nog voordat hij die had geopend was hij vertrokken. Zijn ogen moesten wennen aan het echte licht. Langzaam kwam hij overeind uit de comfortabele stoel. De deur schoot van het slot. Hij stond op en trok in één beweging zijn jas aan en de deur open. Hij liep de gang op en schoot een man in pak aan. De man werkte hier. Ben gaf hem zijn sleutel zodat hij het nummer erop lezen kon. “Zet maar uit” zei hij kort. “Zet maar uit en gooi het allemaal maar weg.” Die avond wist hij het niet voor zijn vrienden te verbergen. Hij zat met Jonathan en Werner aan hun vaste tafel in hun vaste café. Normaliter dronken ze op het goede leven maar vanavond wilde ze dat hun zichtbaar aangeslagen vriend besparen. Ze hadden hem de kans gegeven uit zichzelf te komen met wat hem was gebeurd, maar toen er zes lege glazen op tafel stonden vond Jonathan dat de stilte doorbroken moest worden. Hij vroeg, en Ben antwoordde. Ben vertelde, deels verdrietig, deels boos, en ook uitte hij
zijn verbazing over dat hij het niet aan had zien komen. Hij wendde zich tot Werner en naderde even heel dicht de pijnlijke kern van zijn relatie met Janne. “Eigenlijk zou het toch om mij moeten draaien? Eigenlijk zou zij om mij moeten draaien. Janne en haar hele wereld.” Werner knikte voorzichtig, niet wetend wat zijn vriend als antwoord wilde horen. Hij begreep zijn vriend en voelde met hem mee, maar hij wist ook dat de fascinatie voor zijn vak uitermate gevoelloos kon overkomen. “Je hebt het altijd over hoe je kunt maken wat je wil, dat je gelukkig kunt maken wie dat wil.” “We kunnen veel”, zei Werner bescheiden en hij knikte. “Hoe, en waarom ik?”, en een stilte volgde. “Het is net als koken.” zei Werner. Hij hield van simpele analogieën waar de complexiteit van zijn werk in te vangen was. “Van een simpel recept met een paar ingrediënten weet je van te voren hoe het smaakt.” Jonathan beaamde dat. “Maar van een recept met tientallen ingrediënten en een bereiding pagina’s dik weet je niet hoe het smaakt, ik in ieder geval niet.” Hij kwam subtiel op voor zijn vakgebied. “Ieder gesimuleerd mens is zo’n recept. We willen nieuwe smaken, soorten, diversiteit. We streven naar willekeur en dat gaat ten koste van het deterministische. We hebben het vrijwel onder controle, maar het gaat soms zijn eigen leven leiden. De kans is klein, maar zeker niet afwezig.” Werner was steeds hoger en harder gaan praten en hij hapte naar adem. “Fascinerend” zuchtte hij tenslotte. Hij keek snel weg en hoopte dat hij zo Ben voor zijn licht misplaatste opwinding kon behoeden. Ben had het gevoel dat hij iets moest zeggen om het te relativeren. Om te laten zien dat hij wist dat het maar om een simulatie ging. Maar een simulatie.Vond hij dat? Jonathan wel, wist Ben. Hij had verbaasd en licht spottend gereageerd toen Ben een half jaar geleden met Janne een relatie begon. Over dat het niet echt was en toch echt niks voor hem was. Maar Ben was verliefd en vond dat niet, of zag het niet. Zijn gevoelens hadden een brug tussen simulatie en werkelijkheid geslagen en Ben was aangekomen op het punt dat hij elk verschil tussen beide werelden ontkende. Zijn gevoelens van verliefdheid hadden plaats gemaakt voor verdriet en woede, hij wist het niet te relativeren. Hij had zich deze middag werkelijk misselijk gevoeld de uren nadat hij Janne voor het laatst had gezien. Hij kon het niet meer relativeren. Nog in gedachten verzonken schudde Ben zijn hoofd. Het trok de aandacht van
189
190
Werner en Jonathan. Terwijl voor alledrie nog een glas van hetzelfde werd geserveerd herhaalde Ben zijn laatste gedachte hardop. “Er is gewoon geen verschil”, zei hij. Met die woorden wakkerde hij een inmiddels klassieke discussie aan. Ben voegde zich bij een grote groep voorstanders die, zoals hij, heel gelukkig waren met wat ze in hun gesimuleerde wereld hadden. Het andere kamp had zwaar te verduren gehad, vooral in de periode na de introductie van de nieuwe technologie. Een voortdurende stroom van prominente politici, wetenschappers en bekende acteurs en schrijvers had zich toen openlijk geuit over hun gebruik van simulaties. Het was een verleiding, gelijk aan die van alcohol of drugs, die je moet kunnen weerstaan, volgens Jonathan. Hij was buiten de stad opgegroeid in een familie waar het gebruik van simulaties niet ter sprake kwam. Het was vooral binnen de rijkere kringen, waar theater, opera en toneel nog hoog werd geacht, dat simulaties als een lagere vorm van vermaak werden weggezet. In de grote steden hadden in die zelfde tijd overal vestigingen van Utopia hun deuren geopend. Jonathan behoorde tot een minderheid, een nee-schuddende minderheid. Hij drukte zijn lippen op elkaar en bewoog zijn kin iets naar voren zodat hij afwijzend keek. “Natuurlijk is er verschil. Ik heb het je eerder uitgelegd en ik zal het je weer uitleggen. Je houd jezelf voor de gek. Je was gelukkig met iets dat niet bestaat en nu zit je bij de pakken neer om iets wat niet bestaat. Je waande je in een wereld die als enig doel had om jou te plezieren. Een wereld waar het niet regent als je buiten loopt en een stad die pas ontwaakt nadat jij in alle rust wakker bent geworden. Te mooi, Ben. Te mooi. Schoonheid die je pas echt kunt waarderen als je in onze echte wereld volledig bent natgeregend en midden in de nacht wakker wordt van lawaai op straat. De echte wereld, waar je soms moet wachten totdat iets goeds je toekomt, waar je leert wat geduld en hard werken is.” Ben zei verontwaardigd dat hij heel goed wist wat hard werken was. “Wat is dat verschil dat jij maakt voor mij waard als ik geen verschil voel? Als ik hier fluitend over straat ging omdat ik Janne net had gezien, wat doet dat onderscheid dat jij maakt er dan toe? Het voelt hetzelfde Jonathan. Ik ben niet op de vlucht voor de realiteit. Integendeel, ik ben hier graag. Maar ik heb het toevallig daar goed getroffen.” “Toeval? Toeval bestaat daar niet Ben, dat is het grote gebrek. Het maakt die wereld tot één groot arrangement.” Ben liet zich niet van zijn stuk brengen. “Ik ben hier graag.” herhaalde hij. “Maar ik ben ook graag even weg van hier, voor ontspanning en m’n rust” “Ontspanning en rust die je hier niet kunt krijgen?” onderbrak Jonathan hem. Ben dacht aan Janne en zei alleen maar “Soms, ja.”
“Alleen de lusten, niet de lasten.” zei Jonathan, en meer niet. Ben wist niet wat hij moest zeggen. “Je vriendin is bij je weg gegaan en jij bent meteen vertrokken, voor het onaangename gevlucht.” Het had Jonathan al de hele avond dwars gezeten. “Zelfs voor zielenleed is een oplossing: een druk op de knop en het is weg. Je komt haar niet meer tegen, geen volgende vriendjes, geen wanhoopsdaden. Je kunt gewoon vergeten en verder gaan.” Jonathan had dat niet kunnen doen toen Fleur na een lange relatie een jaar geleden met hem brak. “Is dat waar het om gaat?” Met ‘het’ bedoelde Jonathan het leven, hij gebaarde en stelde zich er zelf heel veel van voor. Ben moest Jonathan gelijk geven, al deed hij dat slechts stilzwijgend. Werner onderbrak zijn twee discussiërende vrienden. De discussie hielp Ben geenszins en Jonathan zou alleen nog feller worden. Ze dronken hun glas leeg en besloten naar huis te gaan. De volgende dag besloot Ben terug te gaan, naar Janne. Om te praten of, hij wist het eigenlijk niet. Na zijn werk liep hij met grote stappen door de drukke straten. Het regende, normaal voldoende reden om even de zon op te zoeken in zijn eigen wereld. Nu begaf hij zich, gedreven door verdriet en hoop, richting Utopia. Utopia was een staatsbedrijf, om twee redenen: de inkomsten uit de simulatie-belasting en het er op kunnen toezien dat het gebruik van simulaties voldeed aan alle wet- en regelgeving. Bijna dagelijks was Ben na zijn werk naar het met neon verlichte pand afgereisd. Buiten stond, zoals altijd, een rij van dagjesmensen. Mensen die incidenteel iets in een simulatie beleven wilden. Bij de kassa koos je dan, als van een menu, het arrangement dat je wilde. De simulatie was dan simpel en diende maar een doel, het vervullen van een fantasie, wens of droom. Ben noemde het oppervlakkig. Hij was vaste klant en had zijn eigen simulatie die pauzeerde als hij vertrok en hervatte als hij besloot terug te gaan. Dat tweede zou nu een probleem worden. Bij de klantenservice legde een vrouw met vriendelijke lach, die hem herkend had, uit wat de situatie was. Ben keek minder vriendelijk. Hij had gister niet nagedacht en onder invloed van zijn emoties de opdracht gegeven zijn wereld te verwijderen. Er was geen simulatie om naar terug te keren. Ben keek verslagen en de vrouw trok het zich aan. Ze vroeg om zijn geduld en liep naar een collega. Even later kwam ze terug met een oplossing. “We hebben een back-up van uw simulatie, vorige week gemaakt. Het is het beste wat we u kunnen bieden.” Ben begreep het en
191
192
bedankte haar. De vrouw wees hem naar zijn kamer, de rest van de procedure was hem bekend. Anders dan normaal was hij zenuwachtig, hij had een raar gevoel in zijn maag. Hij ging in de diepe stoel zitten en sloot zijn ogen. Na een moment van duister en een tintelend gevoel door zijn hele lichaam vertelden alle zintuigen hem van een andere wereld. Hij bevond zich in het appartement dat Janne en hij enkele maanden geleden hadden betrokken. Het voelde niet zo vertrouwd meer als normaal. Hij keek om zich heen en probeerde te herinneren waar hij ergens was, in de tijd. Meer dan een paar dagen voordat Janne met hem zou breken kon het niet zijn. In de slaapkamer trof hij haar in bed. Ze was zojuist wakker geworden en glimlachte slaperig naar hem. Ze groette hem goedemorgen. “Je bent al helemaal aangekleed”, merkte ze op. Ben had zich helemaal niet voorbereid op het liegen dat zou volgen. “Ik was al even wakker en heb al wat werk gedaan.” Ze vond hem een harde werker, ze zei het zo lief. “En wat ga jij vandaag doen?” vroeg Ben haar. “Ik heb zo college.” Ze keek op de klok en schrok overeind. De rest van de ochtend had ze haast en Ben haastte met haar mee, al wist hij niet wat hij geloven kon. Een uur later trokken ze de deur achter zich dicht en beneden namen ze afscheid. Janne vertrok richting de universiteit en Ben in de richting van waar hij zijn werk had bedacht. Bij gewoonte liep hij zo snel mogelijk een zijstraat in om uit het zicht van zijn, voor nu even weer, vriendin te zijn. Het voelde als tijdreizen en het maakte de situatie nog onwerkelijker. De vorige keer was hij vanaf hier vertrokken en naar zijn echte werk gegaan. Nu besloot hij Janne te volgen. Hij liep half onopvallend en met versnelde pas in de richting waarin Janne was vertrokken. Het was druk op straat, maar niemand keek op of om. Ze zouden hem pas opmerken en aanspreken als hij initiatief zou tonen: on-demand interaction. Het was een instelling van zijn simulatie die hij op momenten als deze kon waarderen. Al snel had Ben Janne weer in zicht. Hij volgde haar tot aan de universiteit. Ze ging gewoon naar de universiteit, dacht hij, en hij schaamde zich voor zijn gedrag. In zijn gedachten had ze hem naar de andere man geleid. Janne stond stil op de trappen voor het hoofdgebouw en keek om zich heen. Ben bukte onnodig, hij stond te ver van haar weg om herkend te worden. Maar andersom wist hij heel goed wie ze was van de figuren op de trap. Ze keek zijn kant op en hij keek naar haar. Haar interesse ging echter niet uit naar hem, maar naar de man die nu vlak bij haar liep. Ben vond het meer een jongen dan een man, een paar jaar jonger dan hijzelf. De jongen liep richting Janne en ze kuste hem. Niet één, maar twee keer. Het deed Ben pijn. Een lieve kus, geen korte maar een volle kus. Hij wilde er niets van weten en alles tegelijk. Zonder nadenken
begon hij te rennen in de richting van Janne en de jongen. Hij stormde de trap op en duwde toevallige voorbijgangers ruw opzij. Zijn schouder beukte die van de jongen, die om zijn as begon te draaien en even recht in de ogen keek van de vriend van het meisje dat hij zojuist had gekust, al wist hij dat niet. Nog voordat Janne kon omkijken was Ben vertrokken. Het bleef langer donker dan normaal. Het gaf hem de gelegenheid op adem te komen en langzaam weer de controle over zijn lichaam in de stoel over te nemen. Bens wangen waren nat. Zijn lichaam had gehuild. 193
Ben besloot zijn vrienden verder voor zijn emoties te sparen. Het lag hem beter om te zwijgen over de hele situatie dan te liegen over dat hij het had losgelaten. Over de jongen en wat hij had gedaan toen hij Janne met hem zag, sprak Ben niet. Hij zag Jonathan en Werner weer op zaterdagochtend. Met enige regelmaat trokken ze een weekend weg uit de stad, naar een buitenhuis van de ouders van Jonathan. Dit weekend wilde Ben niet alleen de drukte van de stad maar ook zijn turbulente emoties even vergeten. Ze troffen elkaar op het station, waarvandaan Jonathan een coupé voor vier personen had gereserveerd in de eerstvolgende trein richting het oosten. Hij, Ben, Werner en Karlijn, een vriendin die hij had uitgenodigd. Sinds Jonathan een jaar geleden vrijgezel was geworden, bracht hij regelmatig een meisje mee. Karlijn hadden ze een keer of twee eerder gezien. Ze zag er mooi uit, vond Ben, en was leuk samen met Jonathan. “Van mij” gebaarde hij toen ze op het station aankwamen, anticiperend op zijn twee vrijgezelle vrienden. Ben glimlachte beleefd dat hij het begreep, het interesseerde hem niet. De trein vertrok op tijd en kwam geruisloos op gang. Ze gleden het station uit en lieten enkele minuten later ook de buitenwijken achter zich. Op topsnelheid doorkruisten ze het landschap. Het gaf Ben rust. Hij zag het land aan zich voorbij schieten en hij hoefde er niks mee. In het begin van de middag kwamen ze aan op de plek van bestemming. Ze stapten uit op een klein station aan de rand van het dorp. Het was een minuut of tien lopen naar het huis. Jonathan en Karlijn voorop, Ben en Werner volgden. Ze lachte regelmatig hardop. “Welkom”, zei Jonathan toen hij de voordeur van het slot had gedaan en de deur voor zijn vrienden open zwaaide. “Doe alsof je thuis bent”, zei hij, voornamelijk tegen Karlijn, “en aarzel niet te vragen als je wat zoekt of nodig hebt”. Ze bedankte hem en ging zitten in de bruine stoel bij het raam, de anderen volgde haar voorbeeld. Zo zaten ze daar en
194
dronken ze een beetje, totdat Jonathan opstond en besloot dat het tijd was voor eten. Samen met Karlijn kookte hij met wat er in huis was een goede maaltijd. Het smaakte hen. Toen Karlijn het toetje serveerde, ging Jonathans telefoon. Hij bekeek het display, zag wie hem belde en liep naar de gang. Even later kwam hij terug met de mededeling dat hij helaas terug naar de stad moest. Hij deed aangeslagen en zei iets over een tante in het ziekenhuis en dat hij morgen weer terug zou zijn. Ben en Werner wisten niet van het bestaan van een tante, ze dachten aan Fleur. Als zij belde, nu nog, zou Jonathan op komen draven. Of Karlijn hem geloofde wisten ze niet, maar ze besloot te blijven. Zo kwam het dat ze met z’n drieën achterbleven in een huis dat niet van hen was. Werner met zijn vriend die hij met rust wilde laten en een meisje waar hij geen raad mee wist. Ben met een meisje dat hij wel mocht en een vriend die hij met rust probeerde te laten. Karlijn met twee vrienden van een jongen die ze mocht maar wiens vrienden ze amper kende. De gedeelde grond was beperkt. “Wijntje dan maar?” zei Werner alsof hij een oplossing aandroeg. Ze knikten. Karlijn vertelde over zichzelf, over hoe ze was opgegroeid in de stad en nu studeerde. Over hoe ze Jonathan had ontmoet, op een lezing die zij had georganiseerd en hij had gegeven. Na Karlijn vertelde Werner en Ben vulde aan wanneer hij te bescheiden was. Werner was goed in wat hij deed, en met een kleine aanmoediging kon hij dat wel laten merken. Het fascineerde Karlijn. Ze was zelf één keer in een simulatie geweest.Voor haar zestiende verjaardag had ze als een vogel gevlogen door een in de avond verlichte stad, een vrij gebruikelijk verjaardagscadeau. Ze had het mooi gevonden maar was ook bang geweest te vallen en voor wat er dan zou gebeuren. “Hoe voelt dat?”, ze keerde zich tot Werner, “Doodgaan.” Hij keek op en probeerde een glimlach te onderdrukken. Hij vertelde graag. “In een simulatie kun je niet doodgaan, omdat je geen echt lichaam hebt. Je hebt geen hart dat kan stoppen of organen die het kunnen begeven. Als het systeem een mogelijke dood gedetecteerd heeft, wordt er een geforceerde logoff in actie gezet. Je wordt direct uit de simulatie gehaald, om te voorkomen dat je voelt hoe doodgaan voelt.” “Heb jij dat wel eens gevoeld?” vroeg ze aan Werner. “Nee, nee!”, hij herhaalde de woorden. “Gelukkig niet. Maar tijdens de ontwikkeling van het mechanisme zijn er mensen geweest die het wel hebben ondervonden.” Karlijn kon zich er niets bij voorstellen. “Het is ingewikkelder dan je denkt. Het gevoel van doodgaan verschilt niet zo veel van andere hevige prikkels. Sommige van die prikkels willen mensen in een simulatie wel kunnen ervaren. Het kwam voor dat mensen tijdens skydiven werden weggehaald, of
tijdens bepaalde fantasieën.” Ben en Karlijn knikten. Het verschil tussen seks en een kogel door je borst werd door Werner van tafel geveegd. “Dat er zoveel mensen zijn die voor dat soort zaken uit de werkelijkheid wegvluchten.” Ze kon er niet bij. Ben wist niet of hij zich aangesproken moest voelen. “Als ik op straat een man passeer vraag ik me soms af welke fantasie hij voor twee tientjes ‘s avonds beleeft.” Eigenlijk wilde ze het niet weten. “Er is heel veel mogelijk.” zei Werner zonder in detail te treden. “We ontwikkelen regelmatig nieuwe arrangementen,” - met ‘we’ bedoelde hij het bedrijf waar hij werkte “om aan te sluiten bij de wensen van de klant.” “Word het allemaal niet steeds gekker?” Ze hoorde wel eens wat op het nieuws. “Er is veel mogelijk.”, herhaalde Werner zichzelf, “Maar we hebben juristen in dienst om altijd zeker te zijn dat wat we aanbieden wettelijk is toegestaan.” Werner klonk zakelijk, maar Karlijn vond het schokkend. “Vergeet niet”, zei hij verzekerd, “dat we enorm veel mensen blij maken met gewone dingen. Neem jouw vliegervaring, of een potje perfect tennis in een overvol stadion, of iets anders.” En hij keek heel kort naar Ben. “Wat?” vroeg Karlijn. Ze had de blik gezien. Werner zweeg, Karlijn herhaalde haar vraag. Ben stamelde, de wijn hielp een beetje. “Ik heb voor een paar maanden een vriendin gehad, in een simulatie. Ik was moe en voelde me verslagen. Laten we zeggen dat het niet mee zat. Ik ben er niet trots op, maar een half jaar geleden ben ik naar Utopia gegaan. Ik heb daar een arrangement gekozen en ben voor het eerst in mijn leven een simulatie in gedoken. Het was een luxe suite in een duur hotel. De champagne stond koud en er lag een vrouw op het bed. Ze was schaars gekleed en wenkte me. Toen besefte ik dat ik een nieuw dieptepunt had bereikt. Ik voelde me vies en schaamde me diep. Ik wilde weg. Ik rende de kamer uit, de gangen door, de trappen af en het hotel uit. Op straat kwam ik tot rust. Ik heb rond gezworven, zeker een uur. Toen heb ik Janne ontmoet. Ze werkte als serveerster in een klein café. Ze schonk me koffie en ik ben blijven zitten, tot mijn tijd op was en ik moest vertrekken. Ik nam een abonnement bij Utopia en kwam de volgende dag terug om haar weer te zien.” Karlijn was stil. “Was dat zo sneu?”, zei hij, zichzelf op een weegschaal leggend. Karlijn vond het ergens wel romantisch. “Gezien de situatie, je hebt er het beste van gemaakt.” Ben knikte en hij schonk hun glazen opnieuw vol. Werner gebaarde ‘nee’, hij vond
195
196
het tijd om naar bed te gaan. Hij liet Karlijn en Ben samen achter, met de wijn bij het raam en het uitzicht. “Waarom heb je het gedaan?” vroeg ze. Ben vroeg het zich af. “De omstandigheden”, zei hij. “Ik was aan het ontwennen van mijn leven als student en aan het wennen aan mijn werk. Maar dat vlotte niet. Het maakte me weinig gelukkig. Ik had behoefte aan een verzetje. Het pakte alleen anders uit.” Ben gebaarde dat ze de rest wel kon aanvullen. “En waarom ben je bij Janne gebleven?” “Ze was mijn vriendin. Waarom bleef ik bij mijn vriendin? Voor dezelfde redenen die in het echt gelden, denk ik.” Ben gebruikte zelden het woord ‘echt’ als tegenovergestelde van Janne. “Voor mij was er geen verschil, ik had niet het gevoel iets te missen.Verliefd zijn overkomt je, en mij overkwam het daar.” Karlijn lachte en gaf hem gelijk. Ze namen beiden een slok uit hun glas. “Een van de meest romantische momenten met Janne had ik onmogelijk in onze werkelijkheid kunnen beleven. Wil je weten wat?” Karlijn knikte. “We lagen op een winteravond op de bank, tegen elkaar aan. Het was heerlijk warm. Ik was tevreden en gelukkig, ze was me alles waard. Toen heb ik haar mijn testvraag gesteld.” De vraag was ontworpen als een mechanisme om ten alle tijden een simulatie van de werkelijkheid te kunnen onderscheiden. Het antwoord was alleen bekend bij de eigenaar van de simulatie en alle bewoners van die wereld. Bij het stellen van de vraag zouden alle gesimuleerde mensen geforceerd antwoord geven. “Het grootste compliment wat ik haar geven kon.” “En? Wat gebeurde er?” vroeg Karlijn. “Ze schoot rechtop, gaf antwoord, en kroop weer, alsof er niets was gebeurd, tegen mij aan”. Ben en Karlijn lachten beiden. “Wat was je vraag?” Ben aarzelde. “Ik vroeg haar naar de waarde van werkelijkheid.” Ze keek op. “En het antwoord?” Ben glimlachte en hield het voor zichzelf. Karlijn schonk bij. Gelach en gepraat, tot middernacht. Het was even voor middernacht toen ze elkaar in de ogen keken. Het duurde langer dan iemand normaliter in de ogen van een vriendin van zijn vriend kijkt. Ben zou later de wijn de schuld geven. Maar hij dacht echt wat te voelen en het overviel hem. Hij sloot zijn ogen en bewoog zijn lippen langzaam richting van die van Karlijn. Ze schrok op en deed een stap naar achter.
“Wat doe je?” zei ze met verheven stem. Ben had zijn ogen geopend. Hij stamelde wat en vroeg zich hetzelfde af. “Sorry.” Ben haalde zijn schouders op. Hij stond op en wenste haar welterusten. Karlijn bleef alleen achter. Ze bracht haar handen naar haar voorhoofd en zuchtte diep. Het was een rare dag geweest. Ze zocht voorzichtig een leeg bed en dook onder de dekens. In de kamer naast haar viel Ben langzaam in slaap. De volgende ochtend kwam Jonathan terug, zoals beloofd. Hij trof Karlijn en Werner ontbijtend aan. Werner had een eitje gekookt. Over hoe de avond was afgelopen had ze Werner niks verteld. Een uur eerder had hij geconstateerd dat Ben al was vertrokken. Hij had de eerste trein terug naar de stad genomen. Hij zou zijn vrienden in onvoorstelbaar andere omstandigheden pas weer zien. In de stad aangekomen was Ben naar huis gegaan. Hij had een warme douche genomen. De ruimte vulde zich met stoom en Ben huilde mee met de druppels water. Hij dacht aan Janne en Karlijn en de jongen, met wie het allemaal begonnen was. De onmacht, het verdriet en de woede. Met volle kracht sloeg hij zijn vuist tegen de tegelmuur. En nog een keer. De pijn was een welkome afwisseling van zijn ellende. Direct onder de douche vandaan plofte hij op het bed. Hij bleef liggen totdat hij was opgedroogd. Rust vond hij niet, dus hij pakte zijn jas en ging naar buiten. Hij had behoefte aan Janne, de Janne van voor dit alles. Toch besloot hij naar Utopia te gaan. Hij wachtte in de bibliotheek van de universiteit totdat Jannes colleges waren afgelopen. Bladerend door wat boeken bracht hij zijn tijd door. Niks van wat hij las bleef hangen. Hij liep onrustig heen en weer en verborg zijn tranen niet. Om de vijf minuten keek hij om naar de klok boven de deur. Uiteindelijk zou de klok half drie bereiken. Op de gang zag hij Janne die zich behendig door de mensenmassa richting de uitgang begaf. Ben was minder voorzichtig. Bovenaan de trap buiten de hoofdingang keek hij uit over grasvelden met daarachter de flats en kantoorgebouwen. Op het grasveld liep Janne, hand in hand met de jongen. Ben volgde. Zijn rechterhand deed pijn, maar hij zag er niks aan. De wond was verdwenen, maar de pijn was gebleven en overstemde nu de prikkels van de simulatie. Het maakte hem misselijk. De jongen ging Janne voor bij de deur van een appartementencomplex. Daar was zijn huis. Ben bleef staan op de stoep aan de overkant van de weg en keek hoe Janne en de jongen de trap tot de derde verdieping namen. De vooral uit glas bestaande wand van
197
198
het gebouw verhulde hun intimiteiten niet. Ben wilde het niet meer zien en dat het ophield. Hij snikte hardop en vloekte bij elke pas. Op zijn weg naar de deur botste hij tegen een politieagent. Zonder na te denken rukte hij het pistool van de riem van de agent. Ben beefde van angst, voor zichzelf, maar richtte gedreven door woede het wapen op de agent. “Liggen!” schreeuwde Ben en de agent gehoorzaamde. De diender was van bemiddelend karakter, maar het hielp niet. Ben schoot het slot van de deur van het complex los. Hij stormde de trap op, zes trappen tot de derde verdieping. Hijgend stond hij voor twee deuren, de verdieping telde twee appartementen. Ben koos zonder reden links en opende de deur, opnieuw door het slot kapot te schieten. Gegil klonk uit het appartement. In de woonkamer trof hij Janne aan. Ze keek hem bang aan en begon te snikken. Ben wilde haar troosten en rende naar haar toe. Hij drukte Janne tegen zich aan. Ze voelde het pistool in de hand die haar rug streelde. “Waarom, Janne? Waarom?” zei Ben hardop huilend. “Je doet me pijn.” Met zijn vrije hand gebaarde hij naar zijn hart. Een deur achter Janne en Ben opende. Hij sprong op en richtte het pistool op de deur. De jongen kwam tevoorschijn, met in zijn handen een stuk hout, een tafelpoot, in de aanslag om Ben een klap toe te dienen. Hij wilde zijn meisje beschermen. Ben vond niet dat Janne zijn meisje was en beval de jongen zijn wapen op de grond te gooien. Hij gehoorzaamde. Ben liep met voorzichtige stappen richting de jongen. Af en toe keek hij om naar Janne, die ineengedoken op de bank zat. Zou ze spijt hebben? Hij wilde haar hoe dan ook terug, maar de jongen stond hem in de weg. Ben was hem tot dichtbij genaderd. In zijn blik las Ben angst en aarzeling, alsof hij de trekker niet zou overhalen. Zijn lichaam wilde inderdaad niet en trilde hevig, Janne huilde en smeekte hem te stoppen, maar hij kon niet meer terug. “Wat is de waarde van werkelijkheid?”, kreeg Ben met moeite over zijn lippen. Het antwoord kwam van Janne en de jongen tegelijk en nam zijn laatste twijfel weg. Hij zou gaan schieten en wat was begonnen in een simulatie ook daar afmaken en achter zich laten. Hij keerde zijn hoofd af en sloot zijn ogen. Ben spande zijn wijsvinger om de trekker, maar hij werd plotseling overvallen door een ongekende mengeling van prikkels. In de verte hoorde hij een man zijn naam roepen. Zijn zicht werd troebel, het voelde alsof aan zijn lichaam werd getrokken. Toen zette een gedwongen vertrek in. Nog voordat Ben weer kon zien, kwam zijn maag in opstand. Hij schoot naar voren de stoel uit en gaf over op de grond. Daar wende hij langzaam aan de werkelijkheid. Even later werd hij overeind geholpen door twee mannen in politie-uniform.
“U bent meneer Rosieu, Ben Rosieu?” Ben knikte naar de man met de stem die net ook zijn naam had geroepen. “Op basis van uw gedrag en de simulatie-als-indicatie wet verzoeken wij u mee te gaan naar het bureau. Als u meewerkt, verloopt het een stuk prettiger.” Ben dacht er niet aan niet mee te werken. Hij gaf zich over aan wat er gebeuren zou. Op de gang stond een man in Utopia-pak met een ongemakkelijk gezicht en sleutels in zijn hand. De mensen in de gang keken hem na, tot op de straat, waar hij een auto in werd geholpen. De man bracht Ben thee en nam zelf koffie. Hij ging op de stoel tegenover Ben zitten. Op de tafel tussen hen legde de agent een stapel papieren: Bens dossier. In de hoek achter de agent stond zijn collega tegen de muur geleund, hij had nog niets gezegd. “Zo”, begon de eerste man. “Ik heb hier voor mij een logboek van uw handelen dat heeft plaatsgevonden een half uur voordat we u hebben laten vertrekken.” De man scande de eerste pagina’s. “Het achtervolgen van een vrouw, neigend naar obsessie, het stelen van het dienstwapen van een agent en vervolgens het wapen gebruiken om een persoon te bedreigen. Heeft u vaker de behoefte tot dit soort acties?” “Nee meneer” “Ik heb graag dat u eerlijk tegen me bent, meneer Rosieu. Ik heb hier een samenvatting van uw gedrag van afgelopen week” - hij schoof het blad naar Ben - “en daar zien wij staan dat u een vrouw hebt achtervolgd. Even kijken..” De agent vergeleek het nummer met het nummer op het andere blad. Janne was 0032847. “Dezelfde vrouw meneer Rosieu. Ja. En verder zien we notitie van een agressieve uitlating jegens een jongeman. Dezelfde man, meneer Rosieu?” Ben schudde ja. “Het was een wanhoopsdaad”, zei Ben. Zijn stem klonk zacht en schokkerig. “Pardon?” zei de agent. Een wanhoopsdaad, legde Ben uit. Hij vertelde kort over Janne. Het interesseerde de man weinig. “U heeft ongetwijfeld uw redenen. Het is niet aan ons om die te beoordelen, de rechter zal daar later op terug komen.” De rechter, Ben schrok. “Luister Ben, mag ik Ben zeggen? Wij zijn hier om een risicoassesment te maken. Ik heb hier een formulier” - de man wees op een formulier, Ben kon het niet lezen - “en ik kan u indelen in drie categorieën: geen risico, geen onmiddellijk risico, onmiddellijk risico.”
199
200
“Uw gedrag is een categorie drie: het veroorzaken van een levensbedreigende situatie. Maar uw gedrag pleit ook voor u. U verloor het verschil tussen werkelijkheid en simulatie niet uit het oog.” Ben knikte. “Goed”, zei de agent en hij stond op. “We gaan in overleg en komen zo bij u terug.” Ze liepen de kleine ruimte uit. ‘Zo’ bleek een uur in politiejargon. De mannen kwamen terug, ze roken naar eten. Ben had ook honger gekregen, het zou al wel avond zijn. Zijn tijdsbesef was verdwenen, de dag had als twee dagen gevoeld. “Ben, We hebben besloten.” De man klonk goed gehumeurd. Ben wilde alleen maar dat het snel over zou zijn. De man ging zitten en pakte het formulier. Hij mompelde en schreef her en der wat op. “Mag ik weg?” vroeg Ben zwakjes. De man stak zijn hand op, als teken van dat hij stil moest zijn. “Even wachten, Ben. Even.” Hij schreef wat laatste dingen op. “Goed. Ben. Het formulier is ingevuld. Ik heb het ingevuld.” De man zwaaide met het blaadje. “We hebben je ingedeeld in categorie, even kijken...” Ben verdacht de agent inmiddels van bewuste plagerij. “Een categorie twee, Ben, je bent een twee. De baas ging akkoord” - hij wees naar boven - “Dat betekent dat de rechter op een later tijdstip uitspraak zal doen over een verdere straf. Dat kan zijn dwangtherapie, sociale dienstplicht, beschermd wonen...” “Kan ik dan nu gaan?” onderbrak Ben de man. “Ben!” riep de man en Ben schrok. “Meewerken, weet je nog.” Ben gaf zich over en de man praatte nog zeker een kwartier, toen lieten ze hem gaan. Op twee voorwaarden: dat hij voorlopig geen gebruik van simulaties zou maken en het land niet zou verlaten. Bij de ingang van het politiebureau trof hij Werner en Karlijn. Werner sloeg een arm om Ben heen en vroeg bezorgd naar hoe het met hem ging. Ben bleef onzeker op een kleine afstand van Karlijn staan, maar ze stak haar hand uit en streek bemoedigend over zijn bovenarm. Werner had gehoord van wat Ben was overkomen via een collega. Ze waren onderweg terug naar de stad toen ze het hadden gehoord en waren direct naar het bureau gereisd. De stap over de drempel de straat op voelde voor Ben als de eerste stap in de realiteit na het voorval in de simulatie. Eerst eten en dan naar huis. Ze aten gedrieën bij een goedkoop restaurant, daarna bracht Werner Ben naar huis. Daar zakten ze samen op de bank.
“Waar is Jonathan?” vroeg Ben. “Bij Fleur”, was het antwoord en Werner keek afkeurend. “En Karlijn?” “Jonathan heeft het haar vanochtend verteld.” “Hoe reageerde ze?” “Beduusd. Maar hij gaf haar weinig kans om te reageren. Hij bleef niet eens ontbijten.” Zo was Jonathan het afgelopen jaar. “Maar”, zei Werner, zijn aankondiging van vertrek aankondigend, “ik ga je met rust laten” Ben bedankte en Werner vertrok. Hij viel op de bank in slaap en werd de volgende avond pas wakker. Een week later had hij Karlijn te eten. Hij had gekookt en kreeg weer zin in het leven. Ze maakte hem aan het lachen, voor het eerst weer sinds die avond in het buitenhuis. Ze aten zijn eten en dronken haar wijn en voor het te laat werd, bracht Ben Karlijn naar huis. Op de stoep voor haar deur vroeg hij haar nog een keer uit en dat wilde ze. Toen vroeg hij haar of ze de waarde van werkelijkheid wist? Ze haalde haar schouders op. Ze wist het niet. Gelukkig. Ze wist het niet.
Deze tekst is geïnspireerd door ideeën uit: - The Thirteenth Floor, 1999. Een film van Josef Rusnak, gebaseerd op Simulacron-3, 1964, geschreven door Daniel F. Galouye. - Minority Report, 2002. Een film van Steven Spielberg. - The Matrix, 1999. Een film van Larry en Andy Wachowski. en gebaseerd op ontwikkelingen, zoals te lezen in: - “Computer Animations and Virtual Worlds”, 2009.Volume 20, Issue 2-3 van The Journal of Visualization and Computer Animation. - BCI for Games: A‘State of the Art’ Survey, 2009. Een artikel door Anton Nijholt, verschenen in de proceedings van de 7th International Conference on Entertainment Computing (ICEC).
201
Honours CV Maartje van de Vrugt (Technische Wiskunde, 1988, Amersfoort)
202
Sinds het collegejaar 2006/2007 studeer ik Technische Wiskunde aan de Universiteit Twente. Ik ben nu 20 en wordt 18 december 21 jaar.Voordat ik in Enschede kwam wonen, heb ik mijn hele leven in een klein dorpje in de buurt van Amersfoort gewoond, genaamd Achterveld. Wanneer u dit leest, heb ik zowel mijn Bachelor Technical Mathematics als het honoursprogramma afgerond. In september 2009 ben ik begonnen aan mijn Mastertrack Industrial Engineering and Operations Research. In het begin van mijn tweede studiejaar werd ik geattendeerd op het honoursprogramma van de UT. Ik had wel wat tijd over naast mijn studie en besloot te gaan kijken bij de lunch. Mijn interesse werd getrokken door het eerste vak, Grote Wetenschappers. Aan het eind van het eerste jaar van mijn studie had ik namelijk het vak Grote Denkers gehad. Dit vak – gegeven door Fokko Jan Dijksterhuis – ging over grote ontdekkingen in de geschiedenis van de wiskunde. Ik vond dit vak ontzettend leuk en toen ik zag dat Grote Wetenschappers ook door Fokko Jan gegeven werd, was mijn keuze eigenlijk al gemaakt. Ik solliciteerde voor het honoursprogramme, schreef een overenthousiaste brief over het eerste vak, en voegde aan het eind de regel toe dat de rest van het programma me ook wel leuk leek. In februari 2008 begon Grote Wetenschappers en ik vond het vak net zo leuk als ik me had voorgesteld. De ‘eigen wetenschapper’ waarover ik een essay geschreven heb, was L.E.J. Brouwer. Brouwer behoorde tot de grootste wiskundigen die Nederland heeft voortgebracht. Hoewel het erg lastig was te bevatten wat Brouwer allemaal bedacht heeft aan wiskunde, vond ik het erg leuk om een klein onderzoekje naar zijn werk te doen. Nu ik alles afgerond heb, kan ik gemakkelijk bekennen dat ik vooraf van plan was om na het eerste vak te stoppen met honours. Omdat ik na de zomervakantie wel weer zin had om mijn mede-honoursstudenten te zien, ging ik toch naar het eerste college van het tweede vak: Wetenschap in de Praktijk. Ik vond het college zo leuk dat ik besloot dit vak nog af te maken. Normaal gesproken heb ik er niet zo veel moeite mee om goede
203
204
argumenten te geven, maar bij dit vak – gegeven door Mieke Boon – bleek dat een logische argumentatie opbouwen alles behalve eenvoudig was. Na Wetenschap in de Praktijk wilde ik ook niet stoppen, omdat het Individuele Project me veel te leuk leek om te laten schieten. Mijn onderzoeksvoorstel gaat over Zorgpaden, aaneenschakelingen van afdelingen in een ziekenhuis waar patiënten langs moeten. Ik kreeg een plek tussen de PhD’s van de leerstoel Stochastische Operations Research en mijn begeleider werd Richard Boucherie. Het was een ontzettend leerzame en leuke tijd, waarin ik kennis maakte met alle PhD’s en hun onderzoeken. Onder begeleiding heb ik voor dit vak een onderzoeksvoorstel geschreven dat in februari 2010 ingediend zal worden.Voordat ik met honours begon had ik nooit gedacht dat ik het zelfs maar in overweging zou nemen om na mijn Master nog te promoveren. Nu denk ik daar toch anders over, zeker als ik weet dat er een kleine kans is dat mijn onderzoeksvoorstel gehonoreerd wordt. Als afsluiting van honours hebben we ervoor gekozen om een eigen utopie te schrijven. Mijn utopie gaat over een minister die in het jaar 2150 het beleid in de wetenschap moet hervormen. Dit beleid zorgt er namelijk voor dat er weinig nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen gedaan worden. Mijn idee voor deze dystopie – want ik denk dat je het geen utopie kunt noemen – kwam van één van mijn mede-honoursstudenten. Zij heeft een keer opgemerkt dat het zo tegenstrijdig was dat een nieuw wetenschappelijk idee alleen geïntroduceerd mag worden wanneer ze gestoeld is op bestaande ideeën. Zodoende is het haast onmogelijk een volledig nieuw idee te introduceren. Op deze tegenstrijdigheid heb ik mijn dystopie gebaseerd en ik heb er nog enkele eigen ideeën aan toegevoegd. Ik wens u veel leesplezier met wat er komen gaat!
Bewijsbaar onwaar Over logische bewijsvoering en het kopen van ontdekkingen Maartje van de Vrugt Elke keer als ik terugdacht aan het kamerdebat van vorige week, liepen de rillingen over mijn rug.Van woede wel te verstaan. “Thomas, adapteer jij de wetenschap even aan de eisen van deze tijd?” De woorden spookten al een week door mijn hoofd. Ze hadden geen flauw idee van de hoeveelheid werk waarmee ze me opgezadeld hadden. Alleen omdat het bij hun eigen ministeries niet goed ging, moesten er bij de kleintjes maar grote veranderingen doorgevoerd worden. Nooit was er enige aandacht voor het Ministerie van Ontwikkeling, alleen als de burgers het oneens zijn met het beleid. Ik had goed nagedacht over mijn plan van aanpak. Hoewel ik het eerst erg somber inzag, bleek dit dé mogelijkheid om voor eens en voor altijd naam te maken. Misschien zat er nog wel een bonus op mijn salaris voor me in. Ik had mezelf de komende week vrij gepland en dan zou ik met een week een plan op tafel hebben om de wetenschap weer van de 22ste eeuw te maken. Misschien hadden de ministers wel gelijk en was er op het gebied van de wetenschap tussen 2050 en 2150 in Nederland vrij weinig gebeurd. Maar ja, wat moet je dan? Als Minister van Ontwikkeling was mijn taak toezicht houden op de wetenschap. Er stond nergens in mijn contract dat ik het aantal wetenschappelijke ontdekkingen per jaar constant moest houden of iets in die trant. Mijn plan was helder en duidelijk: eerst moet ik uit zien te vinden wat er mis is met de huidige gang van zaken, vervolgens moet ik het archief in om te onderzoeken hoe de wetenschap ingericht zou kunnen worden en tenslotte most ik de ideeën samenvoegen en een systeem bedenken waardoor de wetenschap weer aan de maatstaven van deze tijd voldoet. Dan zou ik vol trots een steengoed plan presenteren. Dit plan zou direct uitgevoerd worden en binnen een paar jaar zijn vruchten afwerpen. Iedereen zou mijn werk waarderen en ik zou een dikke bonus krijgen. Tenminste, dat hoopte ik. Ik zette alle kanalen waarop men mij kon storen op stil en ging aan de slag. De stand van zaken Voor het eerste deel van mijn plan van aanpak hoefde ik alleen bij mezelf te rade te
205
gaan. Alle wetenschappelijke ontwikkelingen vielen namelijk onder mijn ministerie. De takenlijst van mijn ministerie had ik nu al zo vaak gezien, dat ik hem uit mijn hoofd kende;
206
1. Het Ministerie van Ontwikkeling ziet er op toe dat de wetenschappers naar prestatie beloond worden. 2. Het Ministerie van Ontwikkeling ziet er op toe dat er geen artikelen gepubliceerd worden die onwaar zijn. 2a. Een artikel wordt als ‘waar’ beschouwd wanneer deze wordt onderbouwd door tenminste honderd artikelen en/of het artikel door tenminste honderd vooraanstaande wetenschappers geschreven is. 2a’. Het Ministerie van Ontwikkeling bepaalt ieder jaar welke Nederlandse wetenschappers tot de vooraanstaande wetenschappers behoren. 2b. Indien er meer dan tien publicaties zijn die één of meerdere delen van het artikel tegenspreken, wordt het artikel als ‘onwaar’ beschouwd. 3. Wetenschappelijke artikelen mogen alleen in Scientific Development gepubliceerd worden, mits er toestemming is van het Ministerie van Ontwikkeling. 4. … En zo kon ik nog wel even door gaan. Hier leek niets mis mee, dit systeem was er al lang voordat het mijn ministerie werd. Hoewel, nu ik er over nadacht had ik het e-zine al een tijdje niet meer gezien. Of was ik echt zo vergeetachtig als men beweerde? Ik tikte met mijn wijsvinger mijn notebook van de energiesparende stand en zei met luide stem: “de laatste editie van Scientific Development”, en op het scherm verscheen de bekende voorpagina van het e-zine. Deze uitgave had ik al een keer gelezen, het was een themanummer over het kouder worden van het klimaat op Aarde. Nederland dreigde volgens de groep van honderd wetenschappers binnen tweehonderd jaar haar subtropische klimaat in te moeten ruilen voor een zeeklimaat met gure herfst en koude winter. Ik wist nog goed dat ik dit gelezen had, maar dat was zeker een tijd terug. Ik zei tegen mijn notebook: “pagina 2”, en zag de tweede pagina met alle gegevens over deze uitgave. Januari 2150 stond er, onderaan de pagina. Het was nu mei. Dat betekende dat er drie maanden geen wetenschappelijke ontdekkingen gepubliceerd waren. Hoewel Scientific Development maandelijks uit zou moeten komen, wist ik dat de uitgave voor deze uitgave niet in december geweest was. “De voorlaatste editie van Scientific Development”,
zei ik hardop. Wederom verscheen de voorpagina van het e-zine op mijn scherm. “Pagina 2”, en daar vond ik mijn bevestiging; hij was van oktober 2149. Blijkbaar viel het aantal wetenschappelijke ontdekkingen de laatste tijd tegen. Toen ik echter een overzicht opvroeg van alle publicaties van het e-zine, kwam ik tot de ontdekking dat er 600 edities geweest waren sinds het ontstaan van Scientific Development. Dit betekende dat er in de honderd jaar dat het e-zine bestond slechts 600 keer wetenschappelijke ontwikkelingen te melden waren. Een kleine rekensom leerde me dat dit neerkwam op een gemiddelde van zes per jaar. En dat terwijl vooraf gedacht werd dat er maandelijks een editie zou verschijnen. Waar kon dit aan liggen? 207
Kon dit te wijten zijn aan de invoering van het Ministerie van Ontwikkeling? Met het herverdelen van de ministerposten in 2130 was mijn ministerie in de plaats gekomen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Immers was de ontwikkelingssamenwerking overbodig geworden toen men alle ontwikkelingslanden geschoold had zodat ze hun eigen voedsel en water konden produceren. De bestuurszaken werden door de Europeseen Wereldministers geregeld, mensenrechten waren over de gehele wereld op een redelijk niveau; het Ministerie van Buitenlandse Zaken was overbodig geworden. Met de invoering van het nieuwe ministerie werd er ook een nieuw systeem voor wetenschappelijk onderzoek ingevoerd, wist ik nog uit mijn schooltijd.Voor 2130 was het stelsel om subsidie aan te vragen voor wetenschappelijk onderzoek dusdanig ingewikkeld geworden, dat het de overheid onnodig veel geld kostte. Dezelfde onderzoeksvoorstellen werden bij meerdere instanties ingediend, omdat de kans op honorering bij iedere instantie beneden de 5% lag. De subsidie-instanties zeiden toen dat dit percentage zo laag was doordat er steeds meer aanvragen ingediend werden. Mede hierdoor en doordat de subsidieverstrekkers geen tijd meer hadden om bij elkaar te controleren aan welk voorstel subsidie gegeven werd, kon één onderzoeksvoorstel meerdere subsidies binnenhalen. Daar bovenop kwam dat de overheid van alle medewerkers van de subsidie-instanties het salaris moest betalen. Het subsidiesysteem was hoogst inefficiënt geworden. Rond het jaar 2130 liepen voor het eerst de overheidstekorten op naar ontoelaatbare hoogten. De overheid kon alle AOW-uitgaven niet meer betalen. Logischerwijs koos de toenmalige regering ervoor om de subsidies aan wetenschappelijk onderzoek af te schaffen. Wetenschappers werden bij bedrijven in dienst genomen, zodat de overheid de salarissen niet meer volledig hoefde te betalen. Slechts de uren dat de wetenschappers lesgaven, konden gedeclareerd worden bij het hiervoor gevormde Ministerie van Ontwikkeling, zoals in het eerste punt van de takenlijst beschreven was.
208
Zou het echt hieraan liggen? De edities van Scientific Development werden niet alleen gevuld met Nederlandse bijdragen bedacht ik. Misschien lag de oorzaak nog verder terug in de tijd. Ik wist namelijk dat er ongeveer honderd jaar voor de reorganisatie in Nederland een belangrijke internationale reorganisatie binnen de wetenschap doorgevoerd werd. Uit onderzoek was gebleken dat onderzoekers wereldwijd vaak resultaten publiceerden die in tegenspraak waren met de resultaten van andere onderzoeken. Er was een groeiend aantal wetenschappelijke tijdschriften, waardoor het in het Papieren Tijdperk erg lastig was om van alle ontwikkelingen op de hoogte te zijn. Na de digitalisering werd het gemakkelijker om alle artikelen rond een onderwerp op te zoeken, maar vaak ontbrak de tijd die allemaal door te lezen en te onderzoeken wie van de wetenschappers er gelijk had. Hier moest natuurlijk op internationaal niveau iets aan gedaan worden, maar welke reorganisatie het beste was, moest nog onderzocht worden. Uiteindelijk bedacht een select genootschap wetenschappers uit allerlei wereldlanden een vernuftig systeem om te achterhalen welke artikelen niet waar waren. Het genootschap had bedacht dat de wetenschappers op internationale conferenties vaak door lange discussies de waarheid boven tafel kregen. Over de uitkomsten van deze conferenties werd vervolgens een artikel geschreven waar alle aanwezige wetenschappers achter stonden.Verder onderzoek wees uit dat er tussen de vijftig en tweehonderd wetenschappers op internationale conferenties aanwezig waren, waarbij het gemiddelde op honderd aanwezigen lag. Er werd besloten dat verslagen van conferenties waar tenminste honderd wetenschappers aanwezig waren in ieder geval de waarheid bevatten. Het genootschap eiste wel dat deze honderd wetenschappers vooraanstaande wetenschappers waren; ze moesten een goede naam hadden binnen hun vakgebied. Het genootschap van wetenschappers voelde zich bezwaard om alleen conferentieverslagen als waarheid te bestempelen; er kon immers niet maandelijks een internationale conferentie voor tenminste honderd man georganiseerd worden. Daarom mochten ook individuele artikelen geschreven worden, mits er minimaal honderd wetenschappers achter het artikel stonden. Dit betekende dat er naar honderd artikelen gerefereerd moest worden voordat het artikel als waarheid beschouwd kon worden. Hieraan zat wel een gevaar; wetenschappers konden in hun oude gewoonten terugvallen wanneer er zowel minimaal honderd wetenschappers voor als tegen waren. Het genootschap wilde de eis stellen dat er geen enkel artikel mocht bestaan dat het te publiceren artikel tegensprak. Dit leek echter een onmogelijke opgave, omdat er al vele artikelen geschreven waren die niet aan de “100-norm” voldeden. Er werd besloten dat
10% bewijslast tegen het artikel voldoende was om het af te keuren. Dit kwam dus neer op minimaal tien artikelen tegen. In de aanbevelingen van het selecte genootschap stond dus de nieuwe “100-norm” beschreven; artikelen naar aanleiding van conferenties waar tenminste honderd vooraanstaande wetenschappers aanwezig waren en artikelen met minimaal honderd artikelen voor en tien artikelen tegen mochten als waarheid beschouwd worden, mits de voorstanders vooraanstaande wetenschappers waren. In het jaar 2046 werd de nieuwe internationale maatstaf ingevoerd. Bovendien moesten alle wetenschappelijke publicaties in één digitaal tijdschrift gepubliceerd worden, zodat de wetenschappers de ontwikkelingen gemakkelijker bij konden houden. Iedereen die iets wilde publiceren in dit tijdschrift werd gecontroleerd door een commissie. Deze commissie bestond uit internationaal gerespecteerde wetenschappers. Aangezien in Nederland de onderzoekers na 2130 niet meer door de overheid gesubsidieerd werden, moesten de Nederlandse artikelen twee keer door een controle. Nederlandse inzendingen moesten namelijk vanaf 2130 eerst gecontroleerd worden door de overheid voordat een artikel ter controle naar de commissie ging. Op deze manier kon de regering toezicht houden om de diversiteit en kwaliteit van de Nederlandse onderzoekers te waarborgen. (Dit werd vastgelegd in de taakomschrijving van het nieuwe ministerie.) Hoewel aan het nieuwe systeem niets verkeerd leek te zijn, was het wel opvallend dat de doelstelling van een maandelijkse uitgave van alle publicaties niet gehaald was. Dit betekende echter niet direct dat het Nederlandse systeem niet werkte. Wetenschappers konden natuurlijk ook in andere landen slechte zaken doen. Ik pakte de laatste editie van Scientific Development er nog eens bij en las de lijst van onderzoekers door die een artikel gepubliceerd hadden. Er stonden geen Nederlandse onderzoekers tussen. Ik riep de voorlaatste editie nog een keer op. Geen Nederlanders. Die daarvoor dan. Geen Nederlanders. Een angstig voorgevoel bekroop me. Zouden we niets bijdragen aan de wetenschap? Ik liet mijn notebook een lijst maken van alle publicaties ooit gedaan. Dit vulde dat meer dan veertig pagina’s op mijn scherm. Ik ging naar het eind van de pagina’s zodat ik de meest recente publicaties in beeld had. Tot mijn schrik zag ik dat er de laatste twintig jaar slechts vijf Nederlandse publicaties in het magazine stonden. Het zag er naar uit dat na het jaar 2130 het aantal Nederlandse bijdragen zeer sterk verminderd waren. Dat duidde er toch echt op dat het ministerie geen goede zaken had gedaan. Was er iets mis met het systeem? Een verschil tussen
209
210
Nederland en de andere wereldlanden was de wijze van financiering. In andere landen werden wetenschappers nog wel gefinancierd door de overheid, in Nederland door het bedrijfsleven. Ook werden in Nederland de artikelen eerst gescreend door het ministerie voordat ze naar Scientific Development doorgestuurd werden. Zou dit echt zo veel uit maken? Was het ministerie zo streng met selecteren van artikelen dat er niets ingestuurd werd naar Scientific Development? Ik opende de dataverbinding met de medewerker die ging over het controleren van artikelen. “Zeg Christiaan, hoe veel artikelen krijg jij dagelijks binnen van de Nederlandse wetenschappers?” “Dagelijks, meneer?” “Ja, dagelijks, Christiaan. En vlot een beetje!”, riep ik geërgerd tegen mijn notebook. Ik had immers niet de hele dag de tijd. “Nou, de laatste tijd krijg ik helemaal niets meer, meneer.Volgens mij heb ik zelfs het laatste jaar helemaal niets meer gehad.” Argwanend vroeg ik: “En Christiaan, heb je enig idee hoe dit komt?” “Nou ja, misschien kan het komen doordat ik te veel heb afgewezen in mijn eerste paar jaren hier bij het ministerie, meneer.” “HOEZO te veel afgewezen?!” “Nou meneer, ik kreeg steeds dezelfde soort artikelen binnen, ziet u. Naar de eerste heb ik nog onderzoek gedaan, maar de onderzoeker schreef dat hij een bewijs had voor zijn stelling en dat deze bewijzen eigendom waren van de Koninklijke TNO en niet vermeld mochten worden in het artikel. Nogal logisch dat ik dat heb afgewezen, toch? Daarna bleven ze maar artikelen insturen die leken op dat artikel. Ze vermeldden namelijk allemaal dat er een bewijs was en dat het bewijs een geheim was. Ik snapte niet waarom ze het nog probeerden en heb ze allemaal afgewezen. Na die drie jaar heb ik eigenlijk niet zo veel meer ontvangen. Ja een enkeling nog, maar het systeem kende die personen helemaal niet als wetenschappers. Bovendien kon ik over deze inzendingen heel eenvoudig wel 20 artikelen vinden die de resultaten tegenspraken! Belachelijk dat deze mensen het wilden proberen, toch meneer?” “Ja, ronduit belachelijk Christiaan. Bedankt voor je toelichting.” En ik verbrak de verbinding. Deze bewijzen waren eigendom van de Koninklijke TNO had Christiaan gezegd. Wetenschappers stuurden artikelen in, maar hun werkgevers wilden de resultaten geheim houden. Natuurlijk, dat was het! Bedrijfsgeheimen. Dat ik daar nog niet eerder aan had gedacht! Maar hoe was dit op te lossen? Er was geen geld om de
wetenschappers subsidies te geven. Bedrijven verplichten tot een aantal publicaties per jaar? Maar dan zouden ze ook de bedrijfsgeheimen niet prijsgeven. Ik kwam er niet uit en wilde ook geen tijd verliezen. Hoe verder? Het archief Waar moest ik beginnen met zoeken? Wat wilde ik eigenlijk zoeken? Hoe kon ik het systeem in Nederland zo omvormen dat er weer wetenschappelijke publicaties van Nederlandse bodem kwamen? Ik had geen flauw idee. Als overheid geen geld uitgeven aan wetenschappelijk onderzoek, maar toch veel wetenschappelijke publicaties genereren. “Dat is een utopie”, zuchtte ik hardop. Onmiddellijk lichtte het scherm van mijn notebook op.Verbaasd keek ik naar de lijst met utopieën die het apparaat voor me gevonden had. Blijkbaar had ik hem niet op de energiebesparende stand gezet. Terwijl ik mijn notebook uit wilde schakelen, viel mijn oog op één van de utopieën in de lijst. De heerser van de Zonnestad is bekend met alle takken van wetenschap. Er stond iets in over wetenschap. Waarom ook niet? Misschien bestond er wel een utopie over een wetenschappelijk systeem dat me op ideeën kon brengen. Ik opende Campanella – De Zonnestad en las de samenvatting. Toch handig dat alle bibliotheken van de wereld gedigitaliseerd waren. Bij dit digitaliseren was er van ieder werk een samenvatting gemaakt. Ook het vertaalprogramma werkte perfect, waardoor alle werken ter wereld binnen handbereik lagen. De samenvatting leerde me dat er in De Zonnestad een heel systeem met officieren was. De heerser noemde men Zon en de drie officieren direct onder de Zon heetten Pon, Sin en Mor. Dit waren de officieren van Macht, Wijsheid en Liefde. Macht was bevelhebber over het leger, Wijsheid ging over de wetenschappen en Liefde regelde het matchen van mannen en vrouwen en de voortplanting. Het systeem van onderwijs was in de stad zo efficiënt dat je binnen twee dagen een heel vakgebied onder de knie kon hebben. Alle bezit was gemeenschappelijk, zowel mannen als vrouwen werkten mee in de stad en op het platteland. In de samenvatting niets over wetenschap, maar toch had degene die het werk gedigitaliseerd had er iets over in de verwijzing gezet. “Wetenschap”, zei ik tegen mijn notebook. Onmiddellijk sprongen er stukjes tekst in beeld met het woord wetenschap. De Wijsheid gaat over alle wetenschappen. Hij heeft evenveel officieren onder zich als er wetenschappen zijn: zo zijn er de Astroloog, de Kosmograaf, de Meetkundige, de Logicus, de Rhetoricus, de
211
Grammaticus, de Medicus, de Fysicus, de Politicus en de Moraalfilosoof. Hij heeft één enkel boek waarin alle wetenschappelijke kennis staat opgetekend en waaruit hij voor laat lezen aan het volk, zoals dat ook bij de Pythagoreeërs gebeurde. (pg 63)
212
Ik vond het opmerkelijk welke wetenschappen ze ten tijde van de Zonnestad kenden, want van de meesten had ik nog nooit gehoord. Het was duidelijk dat de Zonnestad een goed georganiseerde hiërarchie had. Er was een heel stelsel van officieren en onderofficieren en dit systeem scheen goed te functioneren. De Zon wist alles, ook van alle wetenschappen. De andere officieren wisten veel over een kleiner kennisgebied. Het leek me onmogelijk om zo veel kennis te bezitten, laat staan alle kennis in de hele Zonnestad, maar zoals al bleek uit de samenvatting was ook het onderwijs van de Zonnestad uitzonderlijk; ze hadden één boek met al hun kennis en ze hadden veel aanschouwelijk onderwijs omdat de kennis op de stadsmuren getekend was. Ik las even verderop: Als ze tien jaar zijn, verdiepen ze zich allemaal in vakken als wiskunde, geneeskunde en dergelijke; ze discussiëren voortdurend met elkaar en willen allemaal de beste zijn. Uiteindelijk zal degene die de beste resultaten bereikt in een bepaald vak of in een bepaalde tak van wetenschap benoemd worden tot officier. (pg 68) Ik vond het opmerkelijk dat ‘de beste resultaten’ leidden tot officierschap. Misschien hadden mensen met iets mindere resultaten wel veel betere skills om een leider te zijn. Hoe vaak was het niet gebleken dat een leider ten minste een charismatische persoonlijkheid moest hebben om een goede leider te zijn? Hier schenen de Zonnemensen zich niet druk over te maken. De inwoners van de Zonnestad leken me wel erg intelligent, dus misschien kon ik iets opsteken van hun ideeën over wetenschap. Even verderop vond ik een passage die me aan het denken zette: Wij weten ook dat iemand die zich met maar één tak van de wetenschap bezighoudt, noch die wetenschap noch de andere werkelijk beheerst; en dat zo’n eenzijdig georiënteerd iemand, die zijn kennis uit de boeken heeft gehaald, traag van begrip en dom is. (pg 70)
Hierin zaten twee onderdelen die ik beide vreemd vond; kennis kon blijkbaar niet alleen uit boeken gehaald worden en iedere wetenschapper moest op minstens twee vakgebieden actief zijn. Ik kon niet bedenken hoe kennis anders dan uit teksten verkregen moest worden en besloot dit onderdeel te negeren. Het tweede onderdeel kon ik echter wel begrijpen. Tegenwoordig heerste namelijk de opvatting dat je efficiënter kon werken als je helemaal op één onderwerp gefocust was. Wanneer wetenschappers echter op verschillende vakgebieden zouden gaan werken, waren ze misschien creatiever in het bedenken van nieuwe theorieën. Op elk vakgebied zouden dan meerdere wetenschappers werken die allemaal actief waren in verschillende andere vakgebieden. Dit zou de wetenschap misschien ten goede kunnen komen! Toen ik verder in het boekje zocht, kwam ik tot mijn spijt geen prikkelende ideeën over wetenschap meer tegen. Ik vond het nog wel grappig om te lezen dat ze een “Boek der Helden” hadden, waarin alle mensen die iets voor de Zonnestad betekend hadden, opgeschreven werden. Ook dit was slim van de Zonnemensen, omdat algemeen bekend was dat mensen graag – zij het met mate – beloond worden voor hun werk. De Zonnestad had me echter wel op ideeën gebracht; wetenschap moest een structuur hebben (met duidelijke ‘machthebbers’), wetenschappers moesten zich op meerdere vakgebieden richten en er moest een soort beloningssysteem komen. Misschien waren er nog meer utopieën in de lijst die me op ideeën konden brengen… Toen ik De Zonnestad afsloot, zag ik een stukje lager op de pagina wederom het woord wetenschap. “Een verslag over hun wetenschappelijke ontwikkeling…” De tekst hoorde bij Jonathan Swift – Gulliver’s Reizen. In de samenvatting zag ik dat dit een verhaal was van een zeevaarder die een lange reis over de wereld maakte en daarbij allemaal verschillende landen aan deed.Van elk land beschreef de man de bijzonderheden van de inwoners, het land, het bestuurlijke systeem en de wetenschappen die er centraal stonden. Bij deze utopie had ik dus een behoorlijk aantal kansen om een goed idee tegen te komen, het waren immers vijf wetenschappelijke systemen die beschreven werden. In de inhoudsopgave stonden korte teksten bij de hoofdstukken die weergaven wat er beschreven werd. Ik ging naar het eerste hoofdstuk over wetenschap, dat aangeduid werd met: “Hoofdstuk VI. De bewoners van Lilliput, hun wetenschappen, wetten en gewoonten, de opvoeding van hun kinderen. De wijze waarop de schrijver in dat land leeft.” Dit hoofdstuk speelde zich dus af in het land Lilliput, een land waarin alleen hele kleine mensjes leefden.
213
Ik zocht naar de term wetenschap, maar vond alleen: Ik zal op het ogenblik maar weinig zeggen over hun wetenschappen, die gedurende vele eeuwen op elk gebied gebloeid hadden; maar hun wijze van schrijven is zeer eigenaardig…(pg 57)
214
Hier had ik niks aan. De volgende reis die beschreven werd ging naar Brobdingnag, een land waar enorme reuzen woonden. Hoewel ik anders verwachtte, waren deze reuzen zachtmoedige mensen die het niet ambieerden om heersers te worden over de wereld. Althans dat maakte ik op uit een beschrijving van de reactie van de heerser toen hij hoorde welk verwoestend effect buskruit kon hebben. Over wetenschappen in Brobdingnag stond er het volgende: De wetenschappelijke kennis van dit volk is zeer gebrekkig. Zij omvat slechts moraliteit, geschiedenis, dichtkunst en wiskunde, waarin zij, dat moet worden toegegeven, uitblinken. Maar dit laatste vak is geheel aangepast aan het nut, dat men er in het dagelijks leven uit trekken kan, zoals de verbetering van de landbouw en technische doeleinden, zodat men er bij ons weinig waarde aan zou hechten.Voor begrippen als werkelijkheid, abstractie en bovenzinnelijkheid bleken zij volkomen ontoegankelijk te zijn. (pg 147) Verder trok ik de conclusie dat de reuzen mensen van weinig woorden waren, omdat hun wetten uit zeer weinig woorden bestonden, hun bibliotheken niet erg vol stonden en hun (schrijf)stijl “helder, fors en vloeiend, maar niet bloemrijk (is), want zij vermijden hardnekkig overbodige woorden te gebruiken of verschillende uitdrukkingen voor eenzelfde begrip te bezigen.” (pg 149) Net als de schrijver van het boek vond ik de wetenschappelijke kennis van de reuzen erg beperkt. Geschiedenis kende ik wel als vak op school, maar niet als wetenschap. Er viel immers niets meer over vroeger te ontdekken, omdat dit allemaal al bekend was. De termen moraliteit en dichtkunst kende ik wel, maar wederom niet als wetenschap. Wiskunde klonk in ieder geval bekend; ik kende een vak op de middelbare school dat toegepaste wiskunde heette. Met toegepaste wiskunde leerde je bijvoorbeeld de snelheid van algoritmes, de sterkte van constructies of de stroomsnelheid van water berekenen. Naar mijn weten was dit ook geen wetenschap, er werd immers niets nieuws ontdekt. Het verhaal van de reuzen kon me dus ook niet veel verder helpen.
Het volgende land dat de schrijver aandeed, was Laputa; een zwevend eiland. In dit land woonden ronduit aparte mensen. Hun hoofden waren naar rechts of naar links gedraaid, hun ene oog was naar binnen gekeerd, het andere keek recht naar boven. De bedienden hadden ballonnen gevuld met erwten of kiezelsteentjes. Deze ballonnen waren bedoeld om de Laputianen uit hun gedachten te halen zodat ze konden luisteren wanneer iemand anders wilde spreken. De Laputianen hielden zich zo intens met bespiegelingen bezig, dat zij nooit konden spreken of aan gesprekken met anderen deel konden nemen zonder eerst door een tik op hun spreek- of gehoororganen wakker geschud te worden. Hun denkwereld en zinsbouw bestond grotendeels uit wiskunde en muziek en zelfs hun eten werd in vormen uit de wiskunde en de muziek gesneden. Ik dacht dat deze mensen ontzettend slim moesten zijn. Ze dachten in ieder geval ontzettend veel na. Muziek was voor creatieve mensen, dus ze moesten wel creatief zijn. Ik kon me niet voorstellen dat iemand kon nadenken met behulp van wiskunde, maar wist wel dat wiskundige berekeningen universeel waar waren. Immers gold in elk land ter wereld dat 1+1 twee was. De wereld van de Laputianen moest perfect geweest zijn. Uit een passage in hoofdstuk II leerde ik echter iets anders: Hun huizen zijn slecht gebouwd, de muren schuin, in geen enkel vertrek bevindt zich een rechte hoek; deze gebreken ontstaan doordat zij voor toegepaste meetkunde, welke zij als grof mechanisch verafschuwen, een grote minachting aan de dag leggen. Hun aanwijzingen zijn te ingewikkeld voor het verstand van hun werklieden, waardoor onophoudelijk fouten gemaakt worden. En ofschoon zij op papier handig genoeg zijn in het hanteren van liniaal, potlood en passer heb ik toch in het dagelijks leven nooit een onhandiger en onpractischer volk gezien, noch een, dat zo traag en verward denkt over alle onderwerpen, uitgezonderd wiskunde en muziek. (…) Fantasie, verbeeldingskracht en vindingrijkheid zijn hun ten enenmale vreemd, zij bezitten zelfs geen woorden om deze begrippen aan te duiden, het gehele bestek van hun gedachten en verstand wordt slechts door de beide genoemde wetenschappen begrensd. (pg 181) Dit klonk nogal overdreven, waarom zouden mensen die alleen met muziek en wiskunde in hun hoofd bezig waren onophoudelijk fouten maken? Werklieden konden soms de opdrachten niet helemaal volgen, dat klonk logisch, maar waarom maakten ze zelf fouten? Waarom waren mensen die in termen van wiskunde en muziek dachten niet vindingrijk? Ik kon de antwoorden niet bedenken en las verder;
215
De mensen leven voortdurend in onrust, zij genieten nooit een minuut innerlijke vrede, maar hun verwarring spruit voort uit oorzaken, die de rest van het mensendom weinig deren. Hun bezorgdheid ontstaat door hun vrees voor allerlei veranderingen, die bij de hemellichamen zullen plaatsvinden. Bijvoorbeeld, dat de aarde, door de voortdurende nadering van de zon, in de loop der tijden door deze zal worden vernietigd of verzwolgen. (pg 182)
216
Hierna werden nog meer oorzaken genoemd waardoor de aarde zou kunnen vergaan, maar deze waren nóg verder gezocht. De Laputianen hielden zich zo veel bezig met het vergaan van de wereld, dat er weinig tijd over bleef om over alledaagse, laat staan over wetenschappelijke dingen na te denken.Volgens mij kon een beschaving die het woord vindingrijkheid niet kende ook geen wetenschappelijk onderzoek doen. Een onderzoeker moest toch juist fantasie- en vindingrijk zijn zodat er ‘out-of-the-box’ gedacht werd. Zonder dit vermogen kon je toch nooit iets nieuws bedenken? Daarom was het idee van Campanella om als wetenschapper te specialiseren op meerdere vakgebieden juist zo’n goed idee. De Laputianen werden helemaal vrij gelaten qua denken, ze konden nadenken over wat ze maar wilden. Dit had tot gevolg alleen een hoop wereldvreemde mensen die in hun eigen gedachten verzonken waren. Het leverde weinig wetenschappelijk onderzoek op en een vervelende staat om in te leven. De wereld van de Laputianen was duidelijk geen utopische wereld. Wetenschappers mochten dus misschien niet hélemaal vrijgelaten worden in hun denken, omdat ze anders verzonken zouden raken in hun eigen wereldje. De schrijver verliet het eiland Laputa en daalde af naar Lagado, de hoofdstad van Balnibarbi. De man die hem ontving woonde op een goed uitziend landgoed en in een goed onderhouden huis. De rest van het land zag er echter slecht verzorgd uit, met lege akkers, in lompen gehulde inwoners en vervallen huizen. Het bleek dat enkele inwoners van Balnibarbi vroeger lessen hadden gevolgd bij de Laputianen en dat deze inwoners geheel verstrooid terug waren gekomen. Ze richtten een hogeschool op voor uitvinders en wilden nieuwe methoden voor land- en woningbouw, nieuwe instrumenten en werktuigen voor alle beroepen en fabrieken ontwikkelen. Hiermee wilden ze bereiken dat een man het werk van tien man kon doen, een paleis in een week tijd gebouwd zou kunnen worden en wel van materialen die eeuwig duurzaam zouden zijn, alle vruchten tot rijpheid gebracht konden worden op een tijdstip dat voor hen het best uit zou komen en de oogst verhonderdvoudigd zou worden. Hoewel dit aanlokkelijk klonk, was er nog
niets van deze ontdekkingen uitgevoerd. De inwoners leefden in vervallen huizen, zonder kleding en voedsel en gingen vol passie door met ontdekken. De persoon die de schrijver ontving was echter erg ouderwets; hij vond de oude methoden prima en werd daardoor minachtend aangekeken, alsof hij een vijand van de wetenschap was. Opmerkelijk genoeg zag het landgoed van deze man er goed verzorgd uit, stonden de akkers vol gewassen en was zijn huis in prima staat. Toch werd hij gezien als staatsvijand, wat op mij een rare indruk maakte. Ik was benieuwd naar de hogeschool waarover de schrijver het had. De inwoners van Balnibarbi leken absurd te denken en hun hogeschool zou wel eens hilarische onderzoekers kunnen hebben. Ik bladerde snel door. De academie van Lagado, zoals de hogeschool genoemd werd, overtrof al mijn verwachtingen. Er waren ruim duizend ingenieurs aan de slag, de ene met een nog absurder onderzoek dan de andere. Zo was er iemand die ijs wilde laten oxideren tot buskruit, blinden waren bezig met het mengen van verf en een sterrenkundige wilde de jaarlijkse en dagelijkse bewegingen van de aarde en de zon in overeenstemming brengen met de toevallige windrichtingen. Bij de theoretische wetenschappen was een machine ontwikkeld die een volledig beeld van alle kunsten en wetenschappen in de wereld moest geven. De machine bevatte allemaal losse woorden die, na draaien aan een bepaald rad, in een zekere volgorde sprongen.Volgens de onderzoeker was op deze manier alle wetenschappelijke kennis te beschrijven. Ik bedacht me dat Campanella op eenzelfde idee was gekomen. In de zonnestad was er immers één groot boek dat alle wetenschappelijke kennis bevatte. Nu was dat idee nogal achterhaald, alle kennis ter wereld lag binnen handbereik na de digitalisering. Je kon nu immers met één commando je notebook een lijst met wetenschappelijke artikelen, boeken en andere teksten laten maken. Hierna las ik een beschrijving van taalkundigen die hun eigen landstaal wilden verbeteren. Het eerste voorstel was woorden met veel lettergrepen in te korten en werkwoorden en lidwoorden weg te laten. Het tweede voorstel was om alle woorden weg te laten en te communiceren via voorwerpen die je liet zien aan de gesprekspartner. Consequentie was dat de spreker altijd allerlei voorwerpen bij zich diende te dragen waarover hij het zou kunnen hebben. Hierover stond in Swift:
217
En dit voorstel zou zeker aangenomen en ten uitvoer gebracht zijn tot heil en gemak van de mensheid als de vrouwen en het gepeupel niet gedreigd hadden met een opstand, als men hen niet vrij liet de taal van hun voorvaderen te spreken; het gepeupel is nu eenmaal een voortdurende onverdraagzame vijand van de wetenschap! (pg 202)
218
Dit sloeg echt alles en ik besloot niet meer verder te lezen over de Balnibarbi. Het was af en toe in de geschiedenis gebleken dat het volk niet achter de wetenschappelijke ontdekkingen stond, zoals bij Galilei en Darwin het geval was geweest, maar een onverdraagzame vijand? Uiteindelijk waren de wetenschappelijke theorieën toch geaccepteerd, dus onverdraagzaam leek me wat ver gezocht. Uit het verhaal van de Balnibarbi viel me ook iets anders op: blijkbaar moest je als volk niet té gedreven zijn om wetenschappelijke ontdekkingen te doen, want als je erin doorsloeg konden er hele rare dingen gebeuren. Swift had in dit verhaal duidelijk zijn afkeer voor de wetenschap naar voren laten komen, via de ouderwetse man die alles bij het oude wilden laten en daarmee wel een goed gevulde akker en een stevig huis had. De reis van Gulliver werd voortgezet en het land van de Houyhnmnmns werd bezocht. In dit land leefden behaarde, volgens de schrijver lelijke wezens die Yahoo’s genoemd werden. Later bleken dit een soort oermensen te zijn. De Houyhnmnmns waren paarden die erg geleerd waren. De schrijver zei hierover: Over het geheel was de houding van deze dieren zo ordelijk en verstandig, zo scherpzinnig en oordeelkundig, dat ik tot de overtuiging kwam, dat het tovenaars moesten zijn, die om een of andere reden van gedaante verwisseld waren. (…) Ik kwam in een ruim vertrek met een effen lemen vloer, een ruif en rog, die de gehele lengte aan een zijde innamen. Er waren drie hengsten en drie merries, zij aten niet, maar sommigen van hen zaten op hun zitvlakken, waarover ik mij zeer verbaasde. Nog meer verwonderde ik mij toen ik enkele andere bezig zag met huishoudelijk werk. Zij zagen er uit als gewone paarden; maar dit bevestigde toch mijn eerste veronderstelling, dat een volk, dat in staat was redeloze dieren zoveel beschaving te leren, alle andere volkeren ter wereld in wijsheid ver moest overtreffen. (pg 249, 251) Uiteindelijk bleken in deze wereld de paarden juist de beschaafde inwoners te zijn en waren de mensen, de Yahoos, de redeloze dieren. De Yahoos waren niet leergierig – waren zelfs niet in staat iets te leren – en niet beleefd en bovenal niet zindelijk. Ik vond het interessant hoe Swift de mens in deze wereld beschreef en las even verderop:
Voor zover ik kon nagaan waren de Yahoos de meest hardleerse dieren, hun bekwaamheden reikten niet verder dan het voorttrekken of dragen van lasten. Toch meen ik, dat dit gebrek hoofdzakelijk uit een koppige, onwillige geaardheid voortkomt, want zij zijn sluw, boosaardig, verraderlijk en wraakzuchtig. Zij zijn sterk en krachtig, maar lafhartig van aard en dientengevolge brutaal, kruiperig en wreed. (pg 292) En hoe redelozer de Yahoos beschreven werden, des te deugdzamer was de beschrijving van de Houyhnmnmns; Bij hen is ook recht nooit een onzeker begrip, zoals bij ons, waar men door redeneren beide zijden van een kwestie aannemelijk kan maken, maar ben hen is geen twijfel mogelijk, zoals dat ook behoort, als de waarheid niet vertroebeld wordt door hartstocht en eigenbelang. (pg 293) Ik las even verderop dat de edele paarden geen alfabet kenden en al hun kennis dus berustte op overlevering. Geschiedenis hadden ze nauwelijks, omdat ze erg op zichzelf leefden. Ze hadden immers geen handel met andere volken. Hoewel ze nauwelijks ziekten kenden, hadden ze uitstekende medicijnen. Sterrenkunde hielden ze zich nagenoeg niet mee bezig, maar ze blonken uit in poëzie. Ik bedacht me dat er iets raars aan dit verhaal zat; hoewel de kennis die de paarden hadden door overlevering doorgegeven werd, kenden ze geen woordenwisselingen. Iets kon maar op één manier waar zijn en iedereen kon dat bij de Houyhnmnmns blijkbaar precies op deze manier onthouden. Medicijnen en poëzie bleken de enige wetenschappen waarmee de Houyhnmnmns zich bezighielden, hoewel ik er moeite mee had de laatstgenoemde als wetenschap te beschouwen. Er werden bij poëzie inderdaad nieuwe dingen uitgevonden; bekende woorden werden in een nieuw verband gezet en dan was er een nieuw gedicht ontdekt. Toch paste dit niet bij het beeld dat ik van wetenschap had. Wetenschap moest helpen de natuur verklaren en begrijpen. Door middel van wetenschappelijk onderzoek dat controleerbaar en reproduceerbaar was, werd de natuur ontrafeld. Poëzie paste hier voor mijn gevoel niet bij. Nadat Gulliver drie jaar bij de paarden gewoond had, beschouwde hij het mensenras als ondergeschikt, wreed en van nature slecht. Naar mijn mening zou het leven bij de paarden op een gegeven moment vervelen, al was het alleen al omdat er geen vooruitgang in zat. Er werd geen enkele wetenschappelijke ontdekking gedaan. De
219
schrijver wilde zelfs beweren dat er geen enkel probleem of onrecht in die wereld was. Ik trok de conclusie dat dit verhaal me niet verder ging helpen met mijn eigen probleem, omdat de ideeën achter dit verhaal – geen problemen, woordenwisselingen en onrecht in de wereld – nooit op deze aarde werkelijkheid zouden kunnen worden. Bovendien kenden de Houyhnmnmns geen echte wetenschap en de Yahoo’s al helemaal niet. Recapitulatie
220
Na het lezen van de tweede utopie besloot ik dat ik mijn tijd hieraan niet meer wilde verdoen. Doordat ik de boeken zo leuk vond om te lezen, schoot het werk niet echt op. Wel had nu ik een lijstje met do’s and don’ts; - wetenschappers moeten op meerdere vakgebieden specialiseren - duidelijke organisatie van het wetenschappelijk onderzoek creëren - er moet een beloningssysteem komen voor ontdekkingen - wetenschappers niet helemaal vrijlaten in hun denken - niet doorslaan in gedrevenheid om ontdekkingen te willen doen Ik moest een andere tactiek bedenken, maar wist niet goed hoe. Er was wel iets dat aan me knaagde nadat ik de utopieën gelezen had; wiskunde werd vaak genoemd als wetenschap, terwijl dat bij mijn weten geen wetenschap was.Voor zo ver ik me kon herinneren verschenen er nooit wiskundige publicaties in Scientific Development. Was dit ooit anders geweest dan? Waren er vroeger wel wiskundige publicaties? Omdat ik toch geen andere ideeën had om mijn onderzoek voort te zetten, ging ik op zoek naar wiskunde. Ik riep op mijn notebook de Encyclopedia Historica op en ging op goed geluk naar het jaar 2000. Toen ik zocht op ‘wiskunde’ kreeg ik niet minder dan 10.000 hits. Dit kon nog lang gaan duren. Ik verfijnde mijn zoekopdracht naar ‘wiskunde wetenschap’ en de helft bleef over. Ik probeerde ‘eisen wiskunde wetenschap’ en de eerste hit bleek een artikel over de wiskundige publicaties in die tijd. Ik las dat iedereen een nieuwe stelling, theorie of regel mocht bedenken en publiceren, mits deze logisch en onomstotelijk bewezen werd. Dit was tegenwoordig ook zo; iedereen mocht publiceren, mits er minimaal honderd artikelen vóór de stelling pleitten en maximaal tien tegen. Iedere stelling die een wetenschapper op schreef, moest op deze manier onderbouwd zijn. Wanneer een wetenschapper een geheel nieuwe stelling wilde publiceren, had hij/zij goedkeurig nodig van de overheid – zoals iedere publicatie – en bovendien van ten minste honderd
wetenschappers die internationaal als betrouwbare wetenschappers gezien werden. Dit was naar mijn mening een logisch en onomstotelijk bewijs te noemen. Toen ik echter verder las, bleken de mensen rond 2000 daar anders over te denken. De bewijzen hoefden geen artikelen als backing te hebben, ze moesten gegrond zijn op de axioma’s van de wiskunde. Ook mochten stellingen van andere wiskundigen gebruikt worden, zolang deze hun stellingen ook gegrond hadden op de axioma’s. De wiskundigen hoefden rond 2000 dus in het ergste geval maar één artikel aan te voeren als bewijs en toch was iedereen het blijkbaar me ze eens. Dit leek bijna op de wereld van de Houyhnmnmns! Er hoefde echter maar één persoon te komen die kon bewijzen dat de axioma’s niet waar waren en wég was de hele wiskunde. Dit leek de wiskundigen rond 2000 echter niet te deren. Het artikel vermeldde verder dat deze manier van bewijzen leveren in de gehele wetenschap toegepast werd. In de andere vakgebieden werd de bewijsmethode nog uitgebreid met experimentele resultaten als bruikbare backing. De precieze opstelling van het experiment moest bij publicatie wel vermeld worden, zodat andere wetenschappers de resultaten konden controleren. Toch bestonden er – vooral in de sociale wetenschap – veel publicaties die elkaar tegenspraken. Zo las ik bijvoorbeeld dat er in het jaar 2000 (ten minste!) twee theorieën waren die een relatie tussen gedrag en emotie beschreven. De ene beweerde dat een mens altijd gedrag vertoonde ná een emotie en de andere theorie zei dat er een emotie volgde ná een bepaald gedrag. Deze theorieën stonden lijnrecht tegenover elkaar en dat werd in die tijd blijkbaar goed gekeurd! En zo waren er nog vele andere voorbeelden. Ik vroeg me af hoe het in hemelsnaam zo ver had kunnen komen, aangezien de artikelen voordat ze gepubliceerd werden gecontroleerd zouden moeten worden. Inderdaad las ik even verderop dat er bij elk journal wel een systeem van reviewers was. Elk artikel werd door enkele andere wetenschappers gelezen en becommentarieerd. Wanneer deze reviewers niets absurds zagen, kon het ingezonden artikel geplaatst worden. Dit leek me geen strenge en zelfs een behoorlijk subjectieve selectiemethode. Bovendien zag ik dat in het jaar 2000 elke onderzoeker zonder enige moeite alle ideeën, gegrond of niet, op Internet kon zetten. Daar was de wetenschap ook begonnen met verslonzen. De mensen konden in journals en op internet lezen dat een bepaalde stelling waar was en een paar maanden later kon er een artikel verschijnen dat lijnrecht tegenover de stelling stond. Dat zou hetzelfde gevoel opleveren als wanneer er nu ontdekt werd dat de zon toch om de aarde draait. De wetenschappers waren op deze manier nog bijna
221
vijftig jaar door gegaan, totdat in 2046 de internationale hervorming van de wetenschap was.Vlak voor de 100-norm werd élke uitspraak van een wetenschapper door iedere andere wetenschapper en door het niet-wetenschappelijke deel van de wereldbevolking in twijfel getrokken. Na de hervorming was het tenminste duidelijk welke uitspraken waar waren en welke niet.
222
Ik las verder in de Encyclopedia en vond tot mijn schrik dat er veel wetenschappelijke journals rond het jaar 2000 maandelijks verschenen. Een overzicht van de titels van alle journals paste niet eens in tien pagina’s! Dat waren ontzettend veel artikelen en dan waren de artikelen op internet niet eens meegeteld. Hoewel bij deze artikelen natuurlijk een deel onwaar was, was het voor mij duidelijk dat er rond 2000 veel meer wetenschappelijke artikelen gepubliceerd werden dan nu het geval was. Toen ik zocht op publicaties van Nederlandse onderzoekers was ik helemaal overtuigd; de hervormingen waren misschien niet zo goed geweest als men eerst dacht. Het was voor mij duidelijk dat het bewijzen van een stelling met het nieuwe systeem veel lastiger was dan met het oude systeem. Wanneer wetenschappers met het systeem van 2000 iets wilden bewijzen, hoefde dat slechts met axioma’s en artikelen/stellingen van anderen – die dan ook weer op de axioma’s gegrond waren – ‘logisch’ bewezen te worden. Wetenschappers van toen hoefden veel minder tijd te steken in het zoeken naar backing in vergelijking met de wetenschappers van tegenwoordig. De 100-norm had dus veel wetenschappelijke ontdekkingen - en zelfs de wiskunde in zijn geheel - om zeep geholpen. Wiskunde was in de loop der jaren aangepast aan het dagelijks nut, net als bij de Brobdingnag gebeurd was. Gevolg was dat er geen enkele nieuwe wiskundige stelling ontwikkeld was de laatste honderd jaar. Ik wist eigenlijk niet goed wat de wetenschappelijke wereld had aan nieuwe wiskundige stellingen, maar toen wiskunde nog een wetenschap was, werden er in ieder geval meer artikelen gepubliceerd. Ik bedacht opeens dat het misschien wel onmogelijk was nieuwe dingen te ontdekken als je ze eerst moest bewijzen met honderd artikelen of de goedkeuring van honderd betrouwbare wetenschappers. Behalve dat het ontzetten veel werk was om dit bewijs rond te krijgen, kon het gebeuren dat er gewoonweg niet genoeg mensen overtuigd waren van de nieuwe theorie. In dat geval kon het best zijn dat de ontdekking waar was, maar kon ze toch niet gepubliceerd worden.
Een utopisch wetenschapsbeleid Ik speelde met de gedachte hoe het zou zijn als we het oude bewijssysteem weer in zouden voeren. Het wiskundige systeem van bewijzen rond het jaar 2000 werkte in principe prima; zolang de stelling gegrond was op een logisch controleerbaar bewijs en er geen tegenvoorbeelden gevonden konden worden, was de stelling waar. De uitbreiding van deze methode naar andere vakgebieden moest geen problemen opleveren, mits de resultaten verkregen uit experimenten aangevoerd konden worden als bewijslast. Met de nieuwe manier van publiceren – alle artikelen in één e-zine – konden reviewers écht toezicht houden en alle onderzoeksresultaten controleren voordat ze gepubliceerd zouden worden. Wetenschappers zouden zodoende nooit meer dezelfde fout als vroeger kunnen begaan. Hiermee was de helft van mijn probleem al opgelost! Kleinigheidje hierbij was dat wetenschappers over de gehele wereld in moesten stemmen met mijn idee. Daar dacht ik later nog wel over na; nu de hervorming van het Nederlandse systeem, zodat de Nederlandse onderzoekers meer gingen publiceren. Ik had al bedacht dat de Nederlandse onderzoekers meer onderzoek deden - en daardoor ook meer artikelen schreven - toen ze nog subsidie kregen van de overheid. Er schoten ineens allemaal gedachten door mijn hoofd. Het moest wel zo zijn dat wetenschappers die onder contract stonden bij een bedrijf alleen onderzoek deden naar problemen waarmee dit bedrijf zat. De oplossingen van deze problemen waren óf bedrijfsgeheim óf niet interessant/algemeen genoeg om te publiceren. Er was ook een kans dat de norm van honderd artikelen/wetenschappers niet gehaald werd. Nederlandse wetenschappers kregen misschien niet eens tijd van hun baas om internationale conferenties te bezoeken. Misschien was het nog erger; het kon zijn dat doordat de wetenschappers in Nederland geforceerd waren zich te verdelen over de Nederlandse bedrijven, ze niet meer konden samenwerken. Het systeem van Campanella - waarbij wetenschappers van meerdere vakgebieden kennis hebben en hierdoor creatiever zijn – kon hierdoor minder goed toepasbaar zijn dan ik gehoopt had. Misschien sloeg onze wereld wel door in de richting van de wereld van de Laputianen; alle wetenschappers leven in hun eigen denkwereld. Het zat er dik in dat wetenschappers de publicaties van anderen niet konden lezen, omdat de werkgever het te duur vond om daar tijd aan te besteden. Dit had tot gevolg dat het niveau van de wetenschap erg
223
224
achteruit ging. Maar hoe kon dit, zonder het hele subsidiestelsel weer op te bouwen, opgelost worden? Er moest een soort beloning staan op publicaties, zodat bedrijven maar al te graag een wetenschappelijk onderzoek op wilden zetten. Ik dacht aan het Boek der Helden van de Zonnemensen. Tegenwoordig zou alleen een naam in een boek zetten niet meer zo goed helpen, dacht ik. Maar wat nou als ik dit idee een beetje van deze tijd maakte? Een beloningssysteem voor wetenschappelijk werk… Wetenschappers en de bedrijven waarbij ze werkten konden hun naam en hun artikel in een database laten zetten als er iets ontdekt was. Wanneer andere mensen deze ontdekking nodig hadden, bijvoorbeeld als bewijs voor hun eigen ontdekking, moesten deze mensen aan de ontdekkers een x bedrag betalen. Er vanuit gaande dat de internationale wetenschappelijke wereld mijn eerste idee zou accepteren, was dit een geniaal plan! Wetenschappers zouden namelijk graag iets willen ontdekken voor het bedrijf, zodat er geld binnen zou stromen elke keer dat de ontdekking gebruikt werd. Andere Nederlandse wetenschappers zouden eerst alle artikelen uit het buitenland over dit onderwerp lezen, zodat de het geld van het kopen van een Nederlandse ontdekking uit zouden sparen. Uiteindelijk zou dit systeem toch over de hele wereld ingevoerd worden, omdat buitenlandse wetenschappers natuurlijk ook geld wilden krijgen voor hun ontdekkingen. Dit maakte het werk van de onderzoekers alleen maar efficiënter, omdat ze dan voor hun bedrijf minder geld kostten. De overheid kon bij elke transactie een mooi deel transactiekosten opstrijken, wat gebruikt kon worden om enkele wetenschappers fundamenteel onderzoek te laten doen. Hiervoor moeten er namelijk wel mensen door de overheid betaald worden volgens mij, omdat geen enkel bedrijf het nut van fundamentele, ontoepasbare onderzoeken in zou zien. Dit zou misschien de wiskunde weer terug brengen als wetenschap. Op deze manier konden nieuwe dingen in het bedrijfsleven en in de wiskunde ontdekt worden en zouden de Nederlandse onderzoekers weer gaan publiceren. Ik bedacht me dat er ook een kleine kans was dat dit systeem de Nederlandse tak van wetenschap de laatste nekslag zou kunnen geven. Wanneer het systeem namelijk niet door het buitenland over genomen zou worden, zouden de Nederlandse wetenschappers overbodig worden. Maar als we niets aan het wetenschapsbeleid in Nederland zouden doen, zou de Nederlandse wetenschap toch al uitsterven. Het was dus het proberen waard. Om mijn ideeën voor een nieuw beleid in te kunnen voeren, moest ik ze voldoende onderbouwen. Ik had nog een week om minstens honderd artikelen voor mijn standpunt
te zoeken. Wanneer ik dit standpunt met succes verdedigd had in de kamer, kon dat hele werk misschien zelfs afgeschaft worden.Voorlopig kon dat echter nog niet, waardoor ik nog heel hard moest werken om mijn bewijsmateriaal rond te krijgen. Ik vond dat ik technische bewijzen – zoals het aantal gepubliceerde artikelen voor en na de hervorming – ook als bewijzen aan mocht voeren. Het standpunt tegen mijn voorstel voor hervorming was slechts verschenen in de aanbeveling opgesteld door het selecte genootschap wetenschappers, dus ik zou kunnen bewijzen dat er geen artikelen tegen verschenen waren. Met een beetje geluk had ik de honderd artikelen voor mijn standpunt over vier dagen rond, dan had ik nog genoeg tijd om mijn praatje voor de rest van de ministers voor te bereiden… Deze tekst is onder meer gebaseerd op ideeën uit: Campanella, T. (1989), De Zonnestad. (Vertaald door Paul van Heck). Baarn: Ambo, oorspronkelijk 1602. Swift, J. (1953), Gulliver’s Reizen (vertaald door Rie Kramer). Bilthoven: H. Nelissen, oorspronkelijk 1726.
225
De opinie van de deskundige Interview met prof. dr. Ed Brinksma en prof. dr. Stephan van Gils door Maartje van de Vrugt en Sophie van Baalen
226
De afgelopen honoursweken hebben we bijna geheel besteed aan het schrijven van een eigen utopie. Op basis van een bestaande utopie hebben we een eigen verhaal geschrijven, het liefst met betrekking tot het eigen vakgebied. Dit hebben we in koppels van twee gedaan, waardoor we elkaars utopie konden becommentariëren en verbeteren. Nu we onze eigen teksten afgerond hebben, leek het ons interessant om de bestaande utopieën voor te leggen aan deskundigen. In ons geval betreft het The New Atlantis van Francis Bacon en De Zonnestad van Tomasso Campanella. Bacon beschrijft interessante ideeën over de methodologie in wetenschap en Campanella beschrijft een uitgebreid hiërarchisch systeem dat in wetenschap toegepast zou kunnen worden. We hebben er daarom voor gekozen om over hiërarchie te praten met de man die aan het hoofd van de UT-hiërarchie staat, rector magnificus prof. dr. Ed Brinksma. Ook wilden we een deskundige mening over de methodologie zoals in The New Atlantis beschreven is en de hiërarchie binnen het wetenschappelijke onderzoek. Hiervoor hebben we een gesprek gehad met prof. dr. Stephan van Gils, leerstoelhouder bij de afdeling Technische Wiskunde, professor non-lineaire analyse, verbonden aan onderzoeksinstituut MIRA en betrokken met onder andere onderzoek naar Deep Brain Stimulation (een veelbelovende remedie voor de ziekte van Parkinson). De ideeën voor het interview en antwoorden op de vragen zijn in dit artikel verwerkt. ,,Vanuit het standpunt dat je de wetenschap voor de maatschappij wilt laten werken, zijn de gammawetenschappen eigenlijk onmisbaar.” In The New Atlantis beschrijft Bacon uitvoerig zijn Salomon’s House; een organisatie die geheel gericht is op wetenschappelijk onderzoek. De doelstelling van Salomon’s House omschrijft Bacon als volgt: The End of our Foundation is the knowledge of Causes, and secret motions of things; and the enlarging of the bounds of Human Empire, to the effecting of all things possible. We legden deze doelstelling voor aan onze rector magnificus, waarna hij beschreef dat
de Universiteit Twente uit drie zuilen bestaat; Science, Engineering en Social Science. Science richt zich op het verwerven van fundamentele kennis, de engineers ontwerpen daadwerkelijke producten en social science richt zich op het integreren van de nieuwe technieken in de maatschappij. De UT denkt veel in ketens; alle vakgebieden willen samenwerken om de wetenschappelijke ontdekkingen ook in de praktijk toe te passen. De doelstelling van Salomon’s House kunnen we, volgens Brinksma, interpreteren als het bruikbaar maken van de wetenschap voor de maatschappij. Deze interpretatie van de doelstelling past goed bij de UT. Brinksma vervolgt: “Vanuit het standpunt dat je de wetenschap voor de maatschappij wilt laten werken, zijn de gammawetenschappen eigenlijk onmisbaar. Juist als je de omzetting wilt maken van wetenschappelijk inzicht naar maatschappelijk effect, dan zie je dat je naast de klassieke ingenieur ook steeds meer de gammawetenschappen, de social sciences, nodig hebt. Om de aansluiting tussen de menselijke gebruiker, of omgeving, of organisatie en de technologische oplossing in orde te maken heb je deze mensen nodig. Plato dacht dat de meest voortreffelijke filosofen (wetenschappers) ook het land moesten besturen, het idee was dat pieken in verschillende kwaliteiten samenvallen bij mensen. Dus wetenschappers moest je de leiding van het land geven en dan kwam alles wel in orde. Inmiddels weten we wel dat dit helemaal niet het geval is. De manier waarop bèta gamma nodig heeft, heeft er alles mee te maken met dat, als je de ingenieurs hun gang laat gaan, dan ligt er een prachtige oplossing die door niemand gebruikt kan worden. In die zin is voor een universiteit juist het overgaan naar een ander denkkader heel belangrijk.” ,,Binnen AJAX heb je ook maar één Johan Cruijff.” In De Zonnestad wordt uitvoerig gesproken over het stelsel van officieren en onderofficieren dat in de stad bestaat. Opperbevelhebber is de Zon, hieronder staan de officieren Pon, Sin en Mor, officieren van achtereenvolgens Macht (het leger), Wijsheid (onderwijs en wetenschap) en Liefde (voortplanting en landbouw). Onder Sin staan een aantal officieren, voor elke tak van wetenschap één. Iedereen die in een bepaald vak of een bepaalde tak van wetenschap de beste resultaten bereikt, zal benoemd worden tot officier. Binnen de UT is er ook een hiërarchie te ontdekken, waarin de rector magnificus, leerstoelhouders, onderzoekers en PhD’s een rol spelen. Stephan van Gils ziet als leerstoelhouder op vele manieren de hiërarchie terug. Als wetenschapper werk je altijd binnen een groter programma, vindt Van Gils. “Dat is heel herkenbaar, er zijn maar heel
227
weinig onderzoekers die zo verschrikkelijk goed zijn dat ze na honderd jaar nog steeds heel bepalend zijn voor hun vakgebied.Voor vrijwel iedereen geldt dat hij een heel klein onderdeeltje is van een groot geheel, en in die zin is bijna iedereen officier over zijn hele kleine onderdeeltje.” Slechts een handjevol wetenschappers steken volgens Van Gils boven de officieren uit. “De Zonnen zijn gemakkelijk aan te wijzen, die zijn iets baanbrekender dan de anderen. Dat zijn de bevelhebbers. Binnen een afdeling geldt dit ook, net als binnen de onderzoeksinstituten. Dat kan je op alle niveaus doen. Ik bedoel, binnen Ajax heb je ook maar één Johan Cruijff”, zo stelt Van Gils. ,,Er is een duidelijke wetenschappelijke pikorde.” 228
Ed Brinksma is het met Stephan van Gils eens dat de toonaangevende wetenschappers eenvoudig aan te wijzen zijn binnen een vakgebied. “Wanneer het echt om de wetenschap gaat, voelen wetenschappers zich niet beloond door hoge plekken in de formele hiërarchie, maar in de informele hiërarchie, die gewoon de ‘wetenschappelijke pikorde’ heet.Wetenschappers in een bepaald vakgebied weten doorgaans heel goed hoe die eruit ziet. Mensen werken ervoor om op die plek te komen en de erkenning te krijgen van hun collega’s. Het belangrijkste voor wetenschappers die bezig zijn met wetenschap is: nemen collega’s die ik serieus neem mij ook serieus?” Campanella stelt ook dat alleen degene met de beste resultaten heerser wordt in zijn vakgebied. Stephan van Gils denkt dat de hiërarchie onder de wiskundige wetenschappers ook op deze manier geregeld is. Hij zegt hierover: “Degene die het meest bepalend is, is over het algemeen leerstoelhouder.Wanneer dit niet zo is, wordt de meest bepalende onderzoeker vanzelf wel ergens anders leerstoelhouder. Dat zit wel goed in de organisatie. Ik kan dat natuurlijk niet zeggen voor alle vakgebieden, maar ik heb het idee dat zeker de wiskunde redelijk democratisch is en dat de kwaliteit van mensen wordt gewaardeerd. Onafhankelijk van de status die ze op dat moment hebben. Met andere woorden: alle mensen die echt goed zijn die komen er ook.” De rector magnificus zegt hierover (half lachend): “Hopelijk is er heel weinig van de hiërarchie van Campanella terug te zien op de UT. De hiërarchie heeft vooral met het management te maken, die is voorwaarden scheppend. Iemand kan een inhoudelijk goede wetenschapper zijn en ook een uitstekende manager, maar dat is functioneel niet zo ingericht. De hiërarchie dat ik als rector boven de decanen sta en boven de wetenschappelijk directeuren en die sturen de wetenschappers weer aan, geldt voor de wetenschappers op de werkvoer, niet als wetenschappelijke hiërarchie. Ik ben voor hen niet een betere wetenschapper omdat ik rector ben. ‘You retired into management’ is eerder het vooroordeel.Wetenschappers tolereren het management als noodzakelijk kwaad om de machinerie werkende te houden.”
Wanneer we de eigenschappen die Campanella stelt aan een heerser moderniseren, komen de eisen neer op een heerser die interesse heeft voor alle vakgebieden binnen de wetenschap. Immers moest een heerser in De Zonnestad alle kennis over alle vakgebieden bezitten. Campanella bedacht dit uit een naïef idee dat kennis eindig was en dat mensen in enkele dagen alle kennis in een vakgebied konden leren. Wanneer we de heerser van Campanella dus moderniseren, moet het iemand zijn met een hele brede interesse, iemand die actief betrokken wil zijn met de ontwikkelingen in allerlei vakgebieden. Iemand met brede interesse zou immers in De Zonnestad eenvoudig àlle kennis kunnen vergaren. Wanneer we deze stelling aan prof.dr. Brinksma voorleggen, geeft hij schoorvoetend toe dat hij dan waarschijnlijk wel aan de eisen van Campanella zou voldoen. “Nou, dat is dan heel mooi! Maar ik proef vooral dat andere nog. Bij Campanella lijkt het als het ware alsof je een verzadiging van kennis kan hebben zodat je een totaal overzicht hebt. De werkelijkheid is eerder omgekeerd: hoe meer je weet hoe minder je weet. Daar past vooral bescheidenheid in. Maar als je het terugbrengt tot het feit dat je een brede belangstelling moet hebben voor de vakken die leven op een universiteit, dan denk ik dat ik die wel heb. Dan kan ik aan dat criterium in deze verwaterde vorm wel voldoen. ” “Dit past bij onze identiteit en het maakt ons sterker.” Francis Bacon legt in The New Atlantis uit dat alle wetenschappers volgens dezelfde methodologie te werk moeten gaan.Volgens Van Gils is Bacon te beperkend met zijn strenge systematiek. “Zo strikt als in Bacon is het natuurlijk niet. Als je wetenschappers te veel in een keurslijf stopt, krijg je een eenheidsproduct en dat is juist datgene wat je niet wilt.Wel degelijk is er een systematiek, maar deze is niet allesbepalend. (…) Juist vrijheid en creativiteit laten zich niet altijd vatten in volstrekte systematiek”. Dit zijn volgens Van Gils juist belangrijke onderdelen van een onderzoek. De leerstoelhouder haast zich te zeggen dat er toch enige mate van systematiek nodig is, omdat elke onderzoeker binnen een onderzoeksinstituut moet werken. Dit instituut stelt eisen aan de manier waarop onderzoek wordt gedaan en welke vragen er gesteld worden. Ook zijn er binnen de UT bepaalde eisen; er wordt veel aandacht besteed aan de toepassingen van een onderzoek. Doordat deze eisen gesteld worden, worden de doelstellingen van het onderzoek anders en is het meer gericht op de toepasbaarheid. Volgens Van Gils is dit goed, want “dit past bij onze identiteit en maakt ons sterker”. De rector magnificus van de universiteit is het met Stephan van Gils eens dat het college
229
230
van bestuur geen eisen stelt aan de methodologie van de Twentse onderzoekers. “In de tijd van Francis Bacon was de maatschappij veel chaotischer en gebeurden er veel meer rampen.Toen was het idee van een strakke planning en die door te kunnen voeren: als dat maar zou kunnen, dan zouden de resultaten vanzelf komen.Tegenwoordig leven we natuurlijk in een andere maatschappij waarin, in de Westerse wereld, het onder controle hebben en volgens methodische plannen werken eigenlijk de standaardsituatie is. Dan zie je juist dat een sterkte top-down planning niet de manier is waarop we werken.Wat van top-down wordt doorgegeven is de structuur die voorwaarden scheppend is, waarin je grofweg de onderwerpen waaraan gewerkt wordt en de financiële kaders plant. De creativiteit die nodig is om tot een oplossing te komen is sterk verbonden met vrijheid. Uiteindelijk gaat het er om een balans te krijgen: aan de ene kant moet je om de creativiteit te bereiken veel vrijheid geven, maar ongebonden vrijheid leidt ook niet tot resultaten. Je moet aan de andere kant dus ook wel eisen stellen.” ,,Wetenschapsmanagement is eigenlijk net zoiets als de kleuterjuf bij de zandbak.” Brinksma vervolgt zijn verhaal met het statement: “Wetenschapsmanagement is eigenlijk net zoiets als de kleuterjuf bij de zandbak” met de bijbehorende uitleg: “Je moet af en toe vragen of er nog genoeg zand en speeltjes zijn en de kinderen tevreden houden, en dan zijn ze lekker bezig. Veel meer invloed kan je er toch niet op uitoefenen. Proefondervindelijk is gemerkt dat de kwaliteit van wat er uitkomt zo het hoogst is.” In The New Atlantis wil Bacon de wetenschappers dwingen om systematisch te denken. Om wetenschap te kunnen beoefenen, aldus Bacon, moeten we “de haastige en slordige werkwijze van het alledaagse denken” vervangen door systematische datavergaring.Volgens Bacon verloopt kennisvergaring via inductie. Dat wil zeggen: wetenschappers verzamelen steeds meer gegevens en kunnen op grond daarvan steeds algemenere uitspraken doen. Volgens Stephan van Gils zou onderzoek volledig gebaseerd op inductie tegenwoordig niet denkbaar zijn. Tegenwoordig worden deductie en inductie namelijk door elkaar gebruikt om de modellen die gemaakt zijn te toetsen aan de werkelijkheid. Hierbij heeft de onderzoeker het doel van het onderzoek duidelijker voor ogen dan bij Bacon het geval was. “Je kunt oneindig veel data krijgen. Dat is nu nog meer het geval dan het vroeger was. Het heeft alleen maar zin om die dingen te doen waar je vervolgens iets mee kunt. Het heeft geen zin om gewoon maar een beetje naar data te kijken en dan eens te zien wat voor wetten er uit afgeleid kunnen worden.”
De rector magnificus denkt zelfs dat er geen utopische methodologie is die hij wetenschappers aan kan raden. “De essentie van de wetenschappelijke methode is een sceptische twijfel – zoals in het gedachtegoed van Popper – en die mag je ook over methodologie hebben. Je ziet dat een bepaalde aanpak een periode productief is, totdat je de grens bereikt hebt. Op dit moment gaat de methodologie van vorige eeuw, van hoogspecialisme, over in het idee van multidisciplinariteit. En dat gaat in de komende tijd veel opleveren. Het enige waarin ik geloof is dat je met enige regelmaat de heersende methodologische aanpak ter discussie stelt om te kijken of hij nog wel voldoende nieuwe dingen brengt.” De rector gelooft dus dat de methodologie van onderzoekers steeds vernieuwd moet worden, maar dat wetenschappers te allen tijde sceptisch moeten blijven ten opzichte van hun onderzoek en resultaten. Stephan van Gils heeft wel een utopie op zijn vakgebied; een perfecte samenwerking tussen zijn eigen vakgebied en medisch specialisten. Het onderzoek van Van Gils wordt namelijk gedreven door in gesprek te zijn met mensen van andere vakgebieden. “Wij werken in feite aan hun vragen. Dat vind ik ook belangrijk. Daar proberen we natuurlijk wel aspecten uit te halen die op zich interessant zijn in de wiskunde.” De doelstelling van het onderzoek verandert hierdoor; het lange-termijndoel wordt bijvoorbeeld het verbeteren van het uitlezen van EEG’s. Een nauwe samenwerking tussen wiskundigen en neurologen is van groot belang. Het is een utopie van Van Gils dat er een brug kan worden geslagen tussen deze vakgebieden waarmee de samenwerking op een hoger niveau gebracht kan worden. “Het geeft dus meer aan waardoor de vraagstelling gedreven wordt, dan de manier waarop je probeert om tot antwoorden te komen. Dus ik geloof niet dat er in de methodologie veel moet veranderen.” “Ik ben meer degene die modelleert, maar die staat hier niet bij.” Francis Bacon geeft in zijn utopie een opsomming van de verschillende taken die binnen de wetenschap uitgevoerd moeten worden. Deze arbeidsverdeling is beschreven in het kader.Volgens Bacon zouden deze taken door verschillende personen moeten worden uitgevoerd. Volgens Stephan van Gils is er tegenwoordig niet (meer) zo’n strikte taakverdeling, alle onderzoekers moeten juist iets van alle eigenschappen hebben. Het is vooral belangrijk dat iedereen een Interpreter is: elke onderzoeker moet zijn onderzoek in simpele bewoording kunnen formuleren en uitleggen. Een bepaalde taak komt bij de ene
231
onderzoeker wel meer terug dan bij de andere, een voorbeeld is dat een leerstoelhouder meestal een nieuw onderzoek bedenkt, en dat PhD’s dit onderzoek uitvoeren. Bij de vraag in welke taak Van Gils zichzelf het best herkent, moet de lijst eerst goed bestudeerd worden. Uiteindelijk kiest hij voor een combinatie van Pioneer, Compiler en Interpreter. “Ik ben meer degene die modelleert, maar die staat hier niet bij.”
232
Arbeidsverdeling van Bacon: Merchants: verzamelen boeken en instrumenten. Pioneers: ontwerpen nieuwe experimenten. Compilers: geven de resultaten van experimenten weer in tabellen. Benefactors: denken na over praktische toepassingen van de resultaten. Inoculaters: voeren de experimenten uit. Interpreters: interpreteren de resultaten.
Ook Ed Brinksma ziet deze strikte taakverdeling als verouderd. Hij redeneert dat wetenschappers van tegenwoordig van al deze rollen iets op zich hebben genomen, de ene taak meer dan de andere. “Tegenwoordig hebben de wetenschappers zelfs meer taken dan Bacon voorzien kon; ook met het economische en ethische aspect van een onderzoek moeten wetenschappers tegenwoordig rekening houden. In de tijd dat Bacon zijn boek schreef, leefde dit helemaal niet. Daarom zien we dit niet terug in de arbeidsverdeling zoals in New Atlantis.” Na afloop van deze twee interessante interviews, kunnen we Prof.dr. Stephan van Gils beschrijven als opvolger van Johan Cruijff en Prof.dr. Ed Brinksma als kleuterjuf bij de zandbak. Duidelijk is geworden dat de utopieën van zowel Bacon als Campanella in een modern jasje gestoken moeten worden, willen we ze nog steeds kunnen vergelijken met onze universiteit. De strenge methodologische eisen van Bacon zijn niet terug te vinden op de UT, omdat het de creativiteit van de onderzoekers te veel beperkt. Wel is het idee van Bacon dat wetenschap toepasbaar moet kunnen zijn en de maatschappij moet dienen overgenomen.Vergeleken met de utopie van Campanella lijkt de gehele wetenschappelijke staf van de UT te bestaan uit officieren, met een enkele Sin ertussen, en heeft de rector magnificus een lastige positie tussen Zon en Sin in.
233
Honours CV Anne Wolf, (European Studies, 1986, Ottawa/Canada)
234
Toen ik voor het eerst van het honoursprogramma hoorde was mijn belangstelling direct geprikkeld. Ik wist direct: Dit programma wil ik volgen! Ik vond de opbouw van het programma heel interessant. Het gaf mij de kans iets over grote wetenschapper en wetenschap in het praktijk te leren. Ook kon ik in het kader van een individueel project, waar een onderzoeksvoorstel werd geschreven, en de module ‘synthese’, waarbinnen wij dit boek schreven, mijn eigen interessen verder ontwikkelen en creatief zijn. Ook al is mijn studie, European Studies, heel breed georientëerd, het is, zoals de naam European Studies al aantoont, tot Europa beperkt. Het honoursprogramma bood mij de mogelijkheid mijn kennis boven Europa uit te ontwikkelen. Bovendien was het honoursprogramma uitsluitend in het Nederlands. Dit bleek mij, als Duitse, de perfecte kans om mijn Nederlands te verbeteren, aangezien mijn studie helemaal in het Engels is. Ook was ik benieuwd om mensen van andere studies te leren kennen. Ik besloot daarom voor het honoursprogramma te solliciteren – een besluit waarvan ik later nooit spijt heb gekregen. Wat ik aan het programma nu retrospectief het leukst vind en het meest zou missen zijn de medestudenten en vrienden die ik in het programma heb gemaakt. Maar ook zouden mij de vele uren discussie en onderwijs door Miko Elwenspoek, Fokko Jan Dijksterhuis, Mieke Boon, Barend van der Meulen, Henk Procee en Albert van der Berg ontbreken. Ik denk dat deze mensen mij dingen geleerd hebben, die mij altijd weer ten goede komen en die ik in mijn studie zelf nooit had kunnen leren. Newton Darwin, de evolutietheorie, Freud, het klimaatprobleem, etc. - dat zijn boeiende onderwerpen die ik door het honoursprogramma kon leren kennen. Wat betreft mijn wens door het honoursprogramma mijn Nederlands te verbeteren moet ik bekennen dat het nog steeds niet perfect is, maar desondanks heb ik in deze anderhalf jaar een boel nieuwe dingen geleerd.
235
236
Hoewel het honoursprogramma mij kennis gaf die boven mijn studie uit ging, begreep ik snel dat de verkregen inzichten ook voor mijn eigen studie van nut zouden zijn. Zo leerde ik teksten te analyseren en goed gestructureerd te schrijven en presentaties te geven. En ook de kennis die ik door de verschillende modules kreeg was handig voor mijn studie. Een voorbeeld: Als afsluiting van de module ‘grote wetenschappers’ schreef ik een essay over Adam Smith en zijn begrijp van liberalisme, iets wat mij later in mijn studie weer ten goede kwam. Ook leerde ik in de module ‘wetenschap in praktijk’ meer over de Europese positie met betrekking tot de opwarming van de aarde. In het individueele project besloot ik over de opname van Turkije in de Europese Unie te schrijven, waar ik nu van plan ben mijn bacheloropdracht over te schrijven. Als afsluiting van het honoursprogramma besloten wij in het kader van de module ‘synthese’ een eigen boek te schrijven over het onderwerp ‘utopie’. Na veel nadenken besloot ik een utopie te schrijven die over Europa, het klimaatprobleem, machtverdeling en (on)recht handelt. Wij hebben het jaar 2210, de wereld zit in een klimaatcatastrofe. Smith, een commissaris van de Europese Unie, heeft de moelijke taak om een oplossing voor het immigratieprobleem te vinden omdat duizenden mensen proberen Europa binnen te dringen – mensen op zoek naar een beter leven, mensen die moeten verhuizen omdat ze door het klimaat niet meer in hun eigen natie kunnen leven. Voor Smith is het vanzelfsprekend dat hij alles moet proberen om de Europese Unie tegen de volksverhuizingen te beschermen. Dat het beste voor de Europese burgers het enige is wat telt. Maar als zijn helicopter na een bezoek aan de Chinese agent voor immigratiezaken neerstort, vindt hij zich plotseling in een leven die zijn oude principes en meningen op de kop zet.
Over Recht en Onrecht Anne Wolf
Het was het jaar 2210, April 10, een hete, grijze dag. Het kantoor in het zwarte huis was op een persoon na verlaten. De grote kantoorstoel, waarop meneer Xing gisteren de dag mijmerend doorbracht stond nog in precies dezelfde positie als de dag daarvoor. Alles bleek onveranderd in de grote, kale ruimte. Ook deze dag zat Xing gespannen te mijmeren in zijn kantoor. En toch hing er een spanning in de lucht die gisteren nog niet zo urgent was geweest. De doodse stilte in het kantoor, die alleen door het regelmatige geluid van de regendroppels onderbroken werd, was niet uit te houden. Er zou iets gebeuren. Buiten het stalen huis werd Smith ontvangen door meneer Xing, die hem naar zijn kantoor bracht. Smith zag er vaal en zenuwachtig uit. Hij droeg een zwart pak, dat hem te groot was en op zijn voorhoofd parelden zweetdruppels. Hij keek Xing niet in zijn ogen toen die hem verzocht om op een stoel plaats te nemen.Voordat Xing plaats nam in de grote leren kantoorstoel tegenover Smith vergewiste hij zich ervan dat de grote, zware deur van het kantoor op slot zat. Xing keek met zijn zwarte ogen naar de vale man, die zijn blik echter niet beantwoordde, maar het kantoor bestudeerde. In het kantoor was, behalve een tafel tussen hem en Xing en de stoelen waarop ze zaten, alleen een plakkaat op de muur te zien was. Op het plakkaat was een groot portret van een Aziaat te herkennen, die breed door het kale kantoor glimlachte. Onder zijn beeld stond met brede, rode letters: ‘Meneer Yang – Voor Een Wereld – Voor Ons Leven’. Smith bestudeerde het plakkaat nadrukkelijk en zijn lippen vormden stomme woorden, terwijl zijn blik over de slogan dwaalde. Langzaam, na enkele minuten zwijgen, doorbraak hij de stilte. ‘De Europeanen geloven niet in Yang’s worden. Ze geloven niet dat China Europa helpen kan. Ze hebben geen vertrouwen in China. En ze wantrouwen Yang. Ze zijn boos en willen antwoorden op hun vragen. Ze willen geen coöperatie.’ ‘Maar coöperatie is absoluut noodzakelijk. Hoe anders kunnen wij ons beschermen?’
237
Nu was het Xings blik die door het kantoor dwaalde. Hoe kunnen wij ons beschermen? Dit was de vraag die Xing al weken door zijn hoofd spookte. Dit was de vraag die hij wekenlang in zijn kantoor had bestudeerd zonder een antwoord te vinden. Soms maakte dit hem verdrietig, soms werd hij boos. Dan dacht hij aan de onrechtvaardigheid waarvoor hij nu een oplossing probeerde te vinden; een oplossing voor een catastrofe die tweehonderd jaar geleden al werd voorgespeld. Al toen wisten de mensen dat de uitstoot van broeikasgas de bron van de opwarming van de aarde is.
238
‘Hoofdoorzaak van de klimaatverandering is het door mensen geproduceerde broeikasgas CO2, dat vrijkomt bij energieopwekking uit fossiele brandstoffen. CO2 houdt de aarde warm door warmtestraling die normaal vanaf de aarde het heelal in zou reizen terug te kaatsen naar het oppervlak.’ Intergovernmental Panel on Climate Change, 2007 De mensen wisten toen al dat door hun gedrag de aarde opwarmt. En nu is er op aarde een catastrofe, waarvoor geen oplossing meer lijkt te bestaan. Een ramp die geen winnaars kent, maar alleen verliezers – grotere en kleinere verliezers. En toch wisten de mensen al tweehonderd jaar geleden dat hun gedrag tot een globale ramp zou leiden. Pas vorige week las Xing een bericht uit een krant uit 2007 dat toen al liet zien welke problemen de opwarming van de aarde voor de mensen zou brengen. ‘[...] De stijging van de temperatuur en het zeeniveau zal ... leiden tot enorme volksverhuizingen, zowel binnen landen als over de grenzen heen. De impact van droogte en het wegsmelten van gletsjers zal die tendens nog versterken. [V]olksverhuizingen op die schaal [zullen] vrijwel zeker leiden tot verhoogde regionale spanningen en harde maatregelen van de rijke landen om immigranten tegen te houden. [D]e volksverhuizingen [gaan] de veiligheidsexperts voor de grootste problemen [stellen]. De regio met de grootste risico’s is zuidelijk Azië, waar India met een massale inwijking van migranten uit het laaggelegen Bangladesh te maken zal krijgen. De verwachte terugval in voedselproductie en drinkwater, gecombineerd met een toename van conflicten binnen en tussen landen, zullen meer mensen uit Afrika en zuidelijk Azië aanzetten tot migratie. Het rapport waarschuwt ook voor een golf van islamitische inwijkelingen in Europa, die tot verzet bij de Europese
bevolking en radicalisering van de moslimpopulatie kan leiden [...]’ Mondiaal Nieuws, 6 November 2007 Dus in 2007 was het al bekend dat volksverhuizingen een van de problematische consequenties van de opwarming van de aarde was, en ze wisten ook van de grote problemen die een volksverhuizing met zich meebrengt. Maar er is niets gebeurd totdat de ramp compleet was. Er is niets gebeurd totdat iets moest gebeuren wilde de mensheid overleven. Natuurlijk waren er ook al eerder pogingen om het klimaat te beheersen, maar die waren of halfslachtig, of slecht georganiseerd. Bijvoorbeeld het Kyotoprotocol, dat aangaf hoeveel CO2-emissie een natie mag uitstoten. Het was ook mogelijk met broeikasgassen te handelen om te concentratie te minimaliseren. Maar omdat landen zoals China het protocol niet hadden ondertekend, was het gedoemd om te mislukken. Dit feit was voor Xing bijzonder pijnlijk om te accepteren: Zijn eigen natie, als een principale producent van broeikasgas, had tot deze catastrofe bijgedragen. Zijn eigen natie had niets gedaan totdat de consequenties van de opwarming van de aarde zo ernstig werden dat de overheid iets moest doen. Tegenwoordig lijden twee miljard Chinezen aan dorst, honger en ziekten tijdens zomers, waarin in enkele delen van China de temperatuur tot 60 graden Celsius kan stijgen. Daarom hebben vele Chinezen besloten om naar andere, koelere, delen van China of de wereld te verhuizen. Het ergste voor Xing waren de beelden die hij niet uit zijn hoofd kon krijgen. Beelden die hij zag als hij uit zijn kantoor in het grijze huis ging. Beelden van taferelen die zich op de straten van China afspeelden. In zijn hoofd waren beelden van zieke mensen, die dagen moesten wachten voordat een arts hun kon helpen. Beelden van mensen, die geen geld hadden om een arts op te zoeken. Beelden van kinderen die voor water bedelden en beelden van kinderen die niet meer konden bedelen… Xing schoof de beelden vlug van zich af. Dat was zijn zaak niet. Hij was alleen bezig met immigratiezaken. En in China hadden de mensen het nog beter dan in andere naties. Natuurlijk bestond er armoede en ellende, maar het werd nog in bedwang gehouden. Miljoenen mensen uit warmere gedeelten van de wereld, zoals Afrika, India, ZuidAmerika en het zuidelijke Azië vluchtten voor de warmte. Daarom waren vele naties gedwongen striktere immigratiewetten op te richten – om de eigen bevolking te beschermen. En als agent voor immigratiezaken in China had Xing de lastige opdracht om zijn eigen land tegen immigranten te beschermen. Echter waren anti-
239
240
immigratieweten niet voldoende om mensen te beletten naar de koelere gedeelten van de wereld te emigreren: Als mensen dorst en honger hadden en voor hun leven vochten, zijn wetten betekenisloos. Dat moesten zelfs naties als Europa en Amerika, die altijd rechtvaardigheid en democratie benadrukten al snel erkennen. Nadat de anti-immigratiewetten van deze landen mislukten, besloten ze andere beschermings maatregelen op te stellen. Zo werden in Europa en Amerika, net zoals in China en andere landen,veiligheidstroepen in het leven geroepen, die immigranten opspoorden en naar hun land van herkomst stuurden. Alleen zo kon gegarandeerd worden, dat de bevolking niet door vluchtelingen onder de voet werd gelopen. Om de bescherming van vluchtelingen te vergroten, hadden sommige landen allianties opgericht. China en Europa waren van plan een bilateraal immigratieverdrag op te richten. Dit verdrag zou ervoor zorgen dat die Chinezen en Europeanen elkaar voor de volksverhuizing van andere naties beschermden. Dat zou gebeuren door een politiemacht die voor beide partijen werkte en illegale immigranten opspoorde en uit de naties verbande. Ook zou het verdrag ervoor zorgen dat mensen uit China naar Europa en vice versa konden verhuizen. Dat zou garanderen dat meer protectie voor de eigen bevolking bestaat doordat meer ruimte gecreëerd word om naar koelere regio’s te verhuizen. En precies dit belangrijke en essentiële verdrag is nu in gevaar. En precies daarom keek Xing ook zo indringend, toen hij met de man in het zwarte pak praatte. ‘Smith, als voorzitter van de Europese Commissie en Commissaris voor immigratiezaken van de Europese Unie moet ook jij eindelijk begrijpen, dat je deze Wereld niet meer met democratische normen kunt regeren. Democratie is niet meer van deze wereld en ook jij moet je van hiervan bewust zijn.’ De andere man antwoordde langzaam: ‘Xing, ik ben me hiervan volkomen bewust. Democratie is geschiedenis. En toch kan ik de mensen in Europa er niet van overtuigen, dat dit verdrag noodzakelijk is. De Europeanen zijn op straat aan het protesteren en willen de regering in Brussel ten val brengen. In Brussel is overal bruut protest en ik weet niet hoe lang de politie de massa nog kan tegenhouden. De Europeanen waantrouwen de Chinezen.’ Xing zuchtte: ‘Maar het gaat over bescherming, dat moeten toch ook de Europeanen eindelijk begrijpen. Alleen samen zijn wij sterk. Waarom kunnen zij dat niet inzien?
Waarom kun je dat hun niet duidelijk maken?’ ‘Xing, ik weet niet wat er nu nog moet gebeuren. Ik doe reclame op TV, media, op straat. Ik laat de posters van jouw regeringschef Yang ophangen. Maar de mensen scheuren ze er weer af. Ze zijn bang, boos en zenuwachtig. Dat is een gevaarlijke combinatie. En ze geven China naast Amerika grotendeels de schuld voor de ramp. Ze zijn zich ervan bewust dat de C02 emissie van deze naties tot de opwarming van de aarde heeft geleid. En Brussel verwijten ze dat ze de catastrofe niet kunnen teniet doen. Ik weet niet wat ik nog kan doen. De mensen hoeven samenwerking niet goed te keuren, maar de opstand in Europa dreigt te escaleren.’ De afgelopen weken was Smith bezig geweest om de Europese burger ervan te overtuigen dat een samenwerkingsverband met China noodzakelijk was om Europa te beschermen. Hij had proberen duidelijk te maken dat coöperatie in het algemeen belang is en de Europeanen ten goeden zou komen. Hij heeft kunnen bewerkstellen dat de media reclame maakten en ook dat de krant uitsluitend positieve dingen over het nieuwe verdrag vertelde – ook al wilden ze dat in het begin niet doen. Maar door Smiths financiële tegemoetkoming heeft hij ze dan toch van zijn plan kunnen overtuigen in tijden waar geld zo kostbaar is. Desondanks wilden de mensen gewoon niet kalmeren. Steeds weer moest Smith hetzelfde horen: ‘Waarom China? Door China hebben wij de ramp.’ Of: ‘Een coöperatie met China zou ons alleen maar meer lijden brengen.’ Hoe kan je de massa in zo’n situatie ervan overtuigen dat China deze keer kan helpen? Smith had het bijna opgegeven, maar toch probeerde hij nog elke dag de burger ervan te overtuigen dat het om overleven gaat! Het gaat erom de catastrofe voor Europa op te lossen! En daarom moet Europa met die landen samenwerken, die haar erbij kunnen helpen! Alleen zo kan het lijden in Europa bevochten worden. Sinds het wereldklimaat veranderde, had Europa enorm geleden – grotendeels omdat de staatsvorm van de Europese Unie niet tegen een ramp van dit formaat was opgewassen. Doordat de Europese Unie op het principe van democratie werd gebouwd, was het in het begin van de catastrofe voor Europa bijzonder moeilijk zich juist tegen de
241
242
vluchtelingen te beschermen. Omdat in de Europese wet stond dat Europa verplicht is vluchtelingen op te nemen als hun leven bedreigd is, had Europa in het begin heel veel vluchtelingen laten immigreren. Maar op een bepaald moment was er gewoon geen capaciteit meer om nog meer mensen binnen te laten. Waar zou je ook al de Afrikanen en andere vluchtelingen onderbrengen? Het ging gewoon niet! Dat moest geaccepteerd worden. En dat deed de Europese bevolking ook snel. Het werd vanzelfsprekend dat de vluchtelingen een gevaar voor Europa vormden, want ook in Europa was de opwarming van de aarde duidelijk te voelen. Mensen uit warmere delen zoals Griekenland, Spanje of Portugal verhuisden meer en meer naar koelere delen van Europa. En de vele immigranten zorgden vanaf het begin voor een nog slechtere economische situatie. En geen Europeaan zag Europa graag in een groot vluchtelingenkamp veranderen. Om Europa tegen de vluchtelingen te beschermen werd rond 2100 een grote strijdkracht opgericht en een muur gebouwd die Europa van de rest van de wereld scheidde. Deze muur werd tien meter hoog en uitgerust met prikkeldraad, elektriciteitsdraad (van 500 volt) en camera’s. Bovendien werd de muur bewaakt door de strijdkracht die oplette dat niemand van buiten naar Europa doordringt. En op zee waren slagschepen van de marine dag en nacht bezig vluchtelingen op te sporen die over zee Europa wilden binnen dringen. Zo werd het bijna onmogelijk gemaakt voor de vluchtelingen om Europa binnen te dringen. Smith is op-en-top ervan overtuigd dat deze maatregelen noodzakelijk zijn voor de bescherming van Europa. De situatie in de wereld liet Smith vaak aan de worden van Hobbes denken: Bellum omnium contra omnes (oorlog van iedereen tegen iedereen) Homo homini lupus (de mens is de mens een wolf) (Hobbes, 1651 in Leviathan) Smith vergeleek zelf de mensheid vaak met wilde beesten. Iedereen wil gewoon blijven leven, dat is het doel van elk individu. ‘Jammer maar waar’ dacht Smith. Hij had geen hoop dat er ooit vrede in de wereld kon zijn. Dat er ooit vrede in Europa kon ontstaan. Soms moest hij aan Monnet’s worden denken: De oprichting van Europe is de oprichtig van vrede (Monnet, 1950). Hoe konden mensen eens zoiets hebben gezegd? Voor Smith bleken Monnet’s woorden uit een andere wereld te komen, uit een ander leven, uit een droom. Hij begreep niet hoe iemand zo naïef kon zijn om te denken dat Europa vrede
voor de Europeaan betekende. Hoe kon iemand denken dat zo’n klein deel van de wereld een verschil tussen vrede een geweld kon maken? Hoe kon er vrede een Europa zijn als er oorlog in de rest van de wereld is? Hoe kan er vrede in Europa zijn als er een klimaatramp gaande is? Volgens Smith waren Monet’s woorden onlogisch. Maar Hobbes, die veel vroeger had geleefd, begreep echt waar het leven over gaat: Eten of gegeten worden of survival of the fittest, zoals Spencer dat in 1864 al in zijn Principles of Biology had uiteengezet. En precies daarom moest Europa tegen de vluchtelingen vechten! En precies daarom heeft Europa het verdrag met China zo absoluut nodig. Met deze gedachten in zijn hoofd richt Smith zich weer aan Xing: ‘De mensen uit Europa zouden nooit het verdrag goedkeuren. En wij moeten handelen. snel. Dus, wat kunnen wij anders nog doen?’ Xings stem klonk aarzelend: ‘Ik denk dat de enige mogelijk die wij nog hebben is dat wij de mensen tot zwijgen brengen. Ze mogen geen gevaar meer voor de overheid zijn. Alleen zo kunnen wij ons plan doorzetten. En alleen zo kunnen wij ons en de burgers beschermen.’ Na enig stilzwijgen reageerde Smith: ‘Ja, dat begrijp ik wel en dat heb ik ook al geprobeerd. Maar er zijn gewoon te veel mensen. En wij komen er niet langer tegen vechten. De politie is overbelast en ik denk niet dat ze dat nog lang kan volhouden.’ Smith moest aan de bloedige gebeurtenissen denken die nu elke dag in Brussel plaatsvinden. Dagelijks vielen woedende burgers de politie aan of probeerden de politici aan te vallen. Xing doorbrak de stilte: ‘Smith, ik denk dat het het beste is als China ingrijpt. Wij hebben genoeg politiekracht om de massa tot zwijgen te brengen. Ik denk dat dat de enige oplossing is.’ ‘Ik heb er ook al aan gedacht, Xing. Maar dan hebben wij de massa helemaal aan de andere kant staan. Denk je niet dat zo’n ingreep van China tot meer kwaad in Europa zou leiden? Denk je echt dat onderdrukking van de bevolking een oplossing kan zijn?’ ‘Ik denk niet dat het een oplossing is. Maar je hebt zelf gezien dat je de Europeaan niet meer onder controle hebt. En als je de laatste controle over Europa niet ook wilt verliezen, moet je de Europeaan onderdrukken. Blijkbaar zijn jullie middelen niet toereikend, de media, jouw politiekracht.’ Met tegenzin stemde Smith in: ‘Ik begrijp het, ik begrijp het.’ Toen Smith later deze dag in zijn helikopter voor intercontinentaal verkeer stapte om terug naar Brussel te vliegen, moest hij eraan denken, wat hem in Europa te wachten
243
244
zou staan. Waarom kon de burger ook niet zelf begrijpen wat goed voor hem is? Wat recht is? En waarom moest hij maatregelen tegen hun wil doordrijven? Maar hij had geen andere keuze. Zijn opdracht als Commissaris van de Europese Unie was om voor recht in Europa te zorgen. En tegen de immigranten te vechten. En volgens Smith was dat precies wat hij deed. Zijn blik dwaalde uit het raam. Het landschap dat hij zag was kaal, dor en droog. Geen bomen, geen dieren, geen huizen, geen mensen. Het land onder hem lag bleek en verlaten. Alles leek dood en er was geen leven te zien. Maar hoe zou ook hier iemand kunnen leven? Er bestond alleen nog grond die zo droog was dat ze geen leven toeliet. Alleen grond zo ver Smith kon kijken. ‘Waar zijn wij?’ vroeg Smith aan zijn piloot. ‘Wij steken Noord-India net over’ zei die. ‘De meeste mensen zijn hier al dertig jaar geleden verhuisd als ze de mogelijkheid hadden. Hier kan niemand meer wonen’. ‘Hoe zou hier ook iemand kunnen wonen?’ dacht Smith. Hij was heel blij dat hij in zijn geclimatiseerde huis in Brussel zoveel water en eten had als hij nodig heeft. Hij was blij dat hij met zijn vrouw en twee kinderen in Europa woonde. En hij was trots op zijn werk; hij was trots dat hij kon bijdragen aan een beter leven voor de mensen in Europa, ook al was zijn werk soms hard en zwaar. Maar in ieder geval had hij een baan! Hoeveel mensen zouden niet graag met hem willen ruilen. Hoeveel mensen waren er niet werkloos? Hoeveel mensen... Smiths gedachten werden doorbroken door een harde knal in de motor van de helikopter. Later kon Smith zich alleen nog het geluid van zijn schreeuw, rommel, angst en pijn herinneren, terwijl de helikopter langzaam neerstortte. Toen Smith wakker werd voelde hij een scherpe pijn in zijn borst en zijn linker been. Hij probeerde zich te bewegen maar hij had geen kracht. Smith hoorde mensen een vreemde taal spreken maar was niet zeker of hij dat droomde of dat het werkelijkheid was. ‘Waar ben ik? Wat is er gebeurd?’ vroeg hij zich af.Voordat hij weer voor uitputting in een diepe slaap viel, opende Smith nog even zijn ogen. Zijn blik raakte twee grote bruine ogen. Het waren de ogen van Samir, werd hem later verteld. Samir was een Indische jongen van tien jaar, die elke dag samen met zijn moeder Asha bij Smith was tot dat hij weer beter werd. Hij gaf hem water en eten en hij verzorgde zijn wonden. Hij vroeg Smith of hij zich beter voelde en of hij iets voor hem kon doen. Smiths been was gebroken, hij was gewond aan zijn hoofd hij had veel bloed verloren, waardoor hij zwak en kwetsbaar was.Verder was echter niets met hem gebeurd, in tegenstelling tot de piloot, die bij het neerstorten was omgekomen.
Dagen en weken gingen voorbij en toen Smith zich weer beter voelde en uit bed kon stappen, begon hij de omgeving te onderzoeken. Het bleek dat hij in een klein dorpje vlakbij bij de zee was dat de dorpsbewoner ‘sadak’ noemden. Alles bleek voor Smith heel primitief in het dorpje: De huizen van de dorpsbewoners waren van leem gemaakt en de mensen hadden kleren genaaid van zeedieren en zeeplanten. Smith had zoiets nog nooit zelf gezien en alleen in boeken gelezen of op tv gezien. Hij wist niet dat er nog ergens mensen op de wereld zo konden leven. Maar heel veel wist hij ook niet van wat er buiten Europa gebeurde. Hij was soms zo met zijn werk bezig, dat hij vergat hoe het leven elders op de wereld eruit zag. Hij was zo bezig Europa van de rest van de wereld af te schermen, dat hij vergat hoe de wereld was. Alleen voor onderhandelingen zoals met China, ging hij soms Europa uit. Wat Smith het meest verbaasde was dat iedereen in het dorpje heel vriendelijk tegen hem was. De mensen spraken een Indische taal, maar veel dorpsbewoners spraken ook een beetje Engels, waardoor communicatie mogelijk was. Op een avond, toen Smith op een grote steen bij de zee zat, kwam Samir naar hem toe: - Waar kom je vandaan, Smith? - Ik kom uit Europa, Samir. Heb je ervan gehoord? - Europa, dat is toch het land waar genoeg water en eten is, toch? Samir moest aan de verhalen van zijn ouders denken. Die hebben hem altijd verteld dat Europa een plaats is, waar mensen nooit honger of dorst hoefden te lijden. Samir stelde zich Europa als een paradijs voor, waar iedereen gelukkig was. - Het water en eten is ook in sommige delen van Europa schaars, Samir. - En waarom willen dan zoveel mensen naar Europa verhuizen? - Omdat ze denken, dat ze daar een beter leven kunnen hebben. - En kunnen ze in Europa een beter leven hebben, Smith? - Dat is een goede vraag. Ik denk van niet, want Europa is klein. Er is gewoon geen plaats voor zoveel mensen. En als er zoveel mensen in Europa zijn, dan heeft er niemand meer een goed leven. - Heb jij een goed leven in Europa? - Hmmm...ik weet het niet, Samir. Wat is een goed leven voor jou? - Ik bedoel, heb jij vaak honger en dorst? - Nee, dat heb ik niet Samir.
245
246
- Dan heb jij toch een goed leven. Ik zou ook zo’n leven willen. - Ik vind het leven in jullie dorpje heel mooi, Samir. Ik zou hier blijven wonen, als ik jou was. - Hmm...ik zou graag naar Europa willen. Maar mijn vader heeft mij verteld dat het niet mogelijk is Europa binnen te dringen. Klopt dat? - Ja, dat klopt. - En waarom is het niet mogelijk, Smith? - Omdat anders iedereen naar Europa komt en dan is er ook geen water en eten meer binnen Europa voor de mensen. Snap jij? - Ja, ik denk wel. Hebben jullie soms ook te veel water en eten, Smith? - Misschien sommige mensen. - En aan wie geven die dan de rest als er nog iets overblijft? - Ik weet het niet. Nadat Samir was vertrokken bleef hij bij de zee zitten. De wind waaide in zijn gezicht en Smith staarde naar de kolkende branding. Het gesprek met de jongen bleef in zijn hoofd hangen. Sinds hij bij de Indiërs was voelde hij zich als of hij in een droom zat. Hoe waren deze mensen? Waarom hielpen ze hem? Smith verbaasde zich over de gastvrijheid en liefde die ze hem gaven. Hij voelde zich dankbaar en onbehaaglijk tegelijkertijd. Het eenvoudige leven verbaasde hem en maakte hem kwetsbaar. Hij leerde dat veel dingen, die voor hem in Europa vanzelfsprekend waren, hier kostbaar en bijzonder waren. Hij bewonderde hoe de mensen in het dorpje geleerd hadden met het hete klimaat te leven. Ze aten bijna alleen zeedieren en zeeplanten. Water bleken ze grotendeels door de regen op te vangen – als er regen was. Om de regen te kunnen gebruiken, had het dorpje grote regentonnen opgericht waarmee ze regen konden opvangen en bewaren. Smith kon niet geloven dat je zo echt kon leven. Op een dag vroeg hij Samirs moeder, Asha, toen die hem water bracht ‘Wat doen jullie als er geen regen is?’ De vrouw keek hem indringend aan en zei toen ‘wij hebben veel waterreserves’. Smith keek haar ongelovig aan. Het was een hete dag en een wolkenloze hemel stekte zich boven hem uit. Hij kon niet geloven, dat het zo vaak regende dat er altijd water in de regentonnen zat. Het dorp was voor hem een mysterie dat een geheim bewaarde dat het leven in stand hield. De dagen verstreken en Smith voelde zich steeds beter en beter. Zijn wonden waren bijna geheeld en dankzij de hulp van Asha, Samir en de andere dorpsbewoners werd hij met elke dag sterker. Hij wist dat hij straks weer terug naar Europa moest maar toch
wees hij de gedachte van zich af. Zouden de mensen in Brussels naar hem zoeken? Hoe zouden ze te weten zijn gekomen dat zijn helikopter was neergestort? Smith was zeker, dat ze hem nooit hier in het dorpje zouden vinden, ook als iemand naar hem zou zoeken. Het dorpje was gewoon te klein en er woonden maar zo’n 100 mensen. Ook als er iemand in Brussels wist, dat het dorpje bestond, zou niemand vermoeden dat hij hier zou zijn. Deze gedachte was voor Smith tegelijk rustgevend en angstaanjagend. De gedachte dat hij misschien nooit zijn familie kon weerzien was voor hem angstaanjagend. Maar het leven in het dorpje, hoewel het moeilijk was, had hem veranderd, had hem nieuw kracht gegeven. Smith wilde de gedachte niet accepteren, maar diep in zich wist hij dat hij niet terug naar Europa wilde. Zijn leven in Europa was stressvol en zwaar.Vaak voelde hij een diepe last binnen zijn borst. Zijn werk had hem van binnen uitgemergeld en oud gemaakt. Zijn werk had zijn hart in een steen veranderd. En precies in deze toestand had hij iets ervaren waar hij nooit had aan geloofd: zelfverlossing en vrijheid. Verlossing ervaarde hij van de dorpsbewoners, die hem verzorgden tot hij weer gezond was, met de weinige middelen die ze hadden. Hun gedrag herinnerde hem aan Kants woorden, die hij vroeger met spot en argwaan afgedaan had: ‘Men moet alleen handelen volgens die maxime waarvan men tegelijkertijd kan willen dat ze een algemene wet wordt’: Vrijheid ervoer Smith wanneer hij aan de zee zat en naar de oceaan keek. Wanneer hij zonder zorgen en gedachten in de zee ging zwemmen, wanneer hij onder de sterrenhemel ging slapen. En toch ging de tijd met de dorpsbewoners voor Smith ten einde. Op een dag kwam Asha naar Smith toe: ‘Smith, vanavond kun je terug naar Europa’. Smith keek haar verbaasd en ongelovig aan. ‘Hoezo? Wat gebeurt er vandaag, Asha?’ De vrouw keek hem met haar grote ogen indringend aan toen ze zei: ‘Vandaag komt mijn broer op bezoek. Hij woont in België. Je kunt met hem terug gaan.’ Smith was verbaasd. ‘Jij hebt een broer in België? Waarom heb je dat nooit verteld?’ ‘Wat zou het voor verschil hebben gemaakt? Smith, ik weet hoe je bent. Ik heb jouw schild van de Europese Commissie gezien. Ik weet dat je terug naar jouw werk moet. Ik weet, wat er in Europa en de rest van der wereld gebeurt. Ik wil er niets mee te maken hebben, Smith. Mijn broer heeft me van het verdrag met China verteld. Niemand die bij ons leeft wil er iets met te maken hebben. Hoe langer je bij ons blijft hoe groter de kans dat iemand je bij ons zal vinden.
247
Wij willen met rust gelaten worden. Wij willen ons leven hier behouden. Ons leven hier is eenvoudig en simpel. Maar wij hebben moraal en ethiek. Wij weten wat goed en kwaad is. Wat recht en onrecht is. Wij helpen wie wij kunnen helpen. Maar wij kunnen de problemen in de wereld niet oplossen. Wij kunnen de problemen in Europa niet oplossen. Dat is jouw opdracht.’ En met deze woorden verlies Asha Smith, wiens blik naar de horizon dwaalde.
248
Toen Smith later die dag in de helikopter stapte, voelde hij zich misselijk. Hij moest denken aan wat er in Europa op hem wachtte. Hij moest aan het rumoer en lawaai in Brussel denken en aan het afgesproken verdrag. Wat heeft dat verdrag eigenlijk voor zin? Wat heeft zijn werk eigenlijk voor zin? Wie helpt hij daarmee? ‘Ik help de Europeanen’ moest hij zich herinneren. Maar hij was niet meer blij met wat hij deed. ‘Al de mensen die uit Afrika, delen van Azië, Zuid-Amerika, en nog verder, komen, wie helpt die? Waarom kunnen wij hen niet helpen?’ Smith begreep de wereld niet meer. Wat was recht en wat was onrecht? Hoe moest hij zich gedragen nu hij terug ging naar Europa? Hij voelde zich in de war, hulpeloos en slecht. Zijn blik kruisde die van de piloot, Hari, Ashas broer. Die richtte zich tot Smith: ‘Het is een heerlijk dorpje, toch, Smith?’ ‘Ja. Ik wou dat hier kon blijven. Hoezo heb jij het verlaten?’ ‘Ik was op zoek naar een beter leven en had de kans om in Europa te werken. Toen ik twintig was leerde ik een man uit België kennen, die mij een baan aanbood. Toen was er geen hoop dat het dorpje van mijn familie nog lang kon bestaan. Door mijn werk in Brussel kan ik mijn familie en het dorpje ondersteunen. Ik denk niet dat ze zonder mij hier konden leven. Daarom heb ik het verlaten. Maar ik mis mijn leven hier. Door het leven in Europa krijg ik voldoende geld om te leven en de mensen in Sadak te ondersteunen. Maar liefde vind je er niet. Dat heb ik alleen hier ervaren.’ Smith kon de woorden van Hari goed begrijpen. En hij begreep nu voor het eerst hoe de mensen in het dorp konden leven ook al was er soms geen hoop dat ze voldoende water of eten kregen: Ze hadden hulp van Hari. Hari, een man, was voldoende om het leven voor zo vele mensen in Sadak veilig te stellen. Maar waarom had niemand hem dat verteld? Niet eens Asha toen hij met haar had gesproken? Smith richte zich weer tot Hari: ‘Ik wou dat ik hier zou kunnen blijven wonen.’ ‘Smith, ik begrijp jij. Maar je hebt een belangrijke baan. Wij hebben je in Europa nodig.’ ‘Ik ben daar niet meer zo zeker van. Ik bedoel, de mensen zijn tegen de overheid, tegen
mij. Ze willen helemaal niet wat ik doe. Ze willen het nieuwe verdrag niet.Volgens de burger heeft Europa mij helemaal niet nodig.’ ‘Ik weet van de algemene mening, Smith. Maar hoe kan je in zulke tijden de burgers het naar de zin maken? Dat werkt gewoon niet. Maar toch kan je proberen het beste ervan te maken.’ ‘Maar wat is het beste, Hari?’ ‘Volgens mij is het beste wat de meeste mensen ten goede komt.’ ‘De meeste mensen in Europa?’ ‘Nee, de meeste mensen in de wereld.’ Smith moest weer aan Kants woorden denken. Was het misschien toch niet naïef van hem om zich naar zo’n uitgangspunt te richten? Was dat niet helemaal utopisch? Helemaal onrealistisch? En wie komt het in Europa ten goede, als je naar al die behoeftes van mensen buiten Europa kijkt? Was zijn opdracht niet Europa te beschermen...? Smith was nu helemaal in de war. ‘Maar als wij iets doen wat de meesten mensen in de wereld ten goede komt, verliezen wij dan niet in Europa?’ ‘Verliezen, waardoor? Door een slechtere economische situatie? Door minder water en eten? Natuurlijk verliezen wij in deze opzichten. Maar is dat echt een verlies? Als ik voor mijzelf spreek, heb ik genoeg water en eten in mijn huis waarmee ik veel meer mensen kan verzorgen. Ik ben trots dat ik daarmee Sadak kan ondersteunen. Ik zou het nooit anders doen. Ik heb er alleen door gewonnen. Maar als je alleen voor sommige mensen het beste wilt vinden, dan vind je het nooit.’ De woorden van Hari beroerden Smith. Hij keek uit het raam. Hij moest aan de woorden van Asha denken. Zijn opdracht was het een oplossing voor de problemen van Europa te vinden. Maar was het beste voor Europa echt het beste? Was het niet juist het beste voor hun natie, wat naties tweehonderd jaar geleden ervan afhield om het Kyoto protocol te ondertekenen? Was dat niet juist waarom er een klimaatprobleem op aarde ontstond? Was het niet juist daarom, dat er nu een klimaatramp in de wereld is? Smith haalde diep adem. Kan je met het verdrag echt blijvend iets goeds doen? Leidt dit verdrag tot recht? Nee, dacht Smith, zelfzucht en materialisme hebben tot deze catastrofe geleid. Hij keek zijn rugzak waarin de documenten van zijn gesprek met Xing zaten. Ook al was zijn gesprek met Xing pas enige weken terug, het leek voor Smith in een ander leven gebeurd te zijn. Wat hij toen zei had niets te maken met wat hij nu dacht en wat
249
het leven in het dorpje hem had geleerd. Hij opende het raam en smeet zijn rugzak uit de helikopter. Hij wilde met al die dingen erin niets meer te maken hebben. Smith voelde zich nu zeker: Wij moeten een nieuwe weg vinden, Europa moet een nieuwe weg vinden, een weg voor iedereen. Smith keek naar de oceaan. Hoe deze weg eruit zag wist hij nog niet, maar hij wist dat hij hem zou vinden.
250
Gebaseerd op: Hobbes (1651), Leviathan Intergovernmental Panel on Climate Change, (2007) Kant (1785), Grundlegung zur Metaphysik der Sitten Mondiaal Nieuws, (2007) Monnet (1950), Een nieuw idee voor Europa Spencer (1864), Principles of Biology
De docenten
251
Academisch onderwijs – een visie
Miko Elwenspoek
252
Is het overdreven om te zeggen dat nog nooit de problemen van de mens zo groot waren als nu? Mondiaal, niet alleen lokaal, gezien loopt de mensheid op tegen de grenzen die een eindige aarde stelt. Grondstoffen raken uitgeput, de CO2-uitstoot verandert het klimaat, de productie van levensmiddelen kan de bevolkingsgroei niet bijhouden, schoon water wordt schaars in grote delen van de wereld (en waar het niet schaars wordt, is er teveel), enzovoort. Dit alles zorgt voor conflicten in overmaat (sinds de tweede wereldoorlog hebben meer mensen het leven verloren dan in de tweede wereldoorlog zelf - dat was zo’n 50 miljoen) Bovendien maakt de moderne wapentechnologie (kernwapens, chemische en biologische wapens) de conflicten bijzonder gevaarlijk. Tegelijkertijd zijn alle staten en grote organisaties onderdeel van een mondiaal netwerk. Dit netwerk heeft zijn verbanden op allerlei gebieden: cultureel, in de wetenschap en techniek, financieel, economisch. Het internet en de daarmee verbonden technologieën stellen alle bestaande informatie in principe aan iedereen ter beschikking. Alle bedreigingen zijn het resultaat van de combinatie van het grote aantal mensen en de moderne technologie. Maar zonder die technologie zouden zo veel mensen niet genoeg te eten hebben. Technologie schept niet alleen problemen maar biedt ook kansen om de problemen op te lossen. Je kunt aan alle gewenste informatie komen. Tegelijk is alle beschikbare informatie niet te bevatten voor individuen. Hoe moet onderwijs, en in het bijzonder, academisch onderwijs inspelen op die ontwikkelingen? Ik denk we kunnen ons niet meer veroorloven om alle studenten in traditionele disciplines op te leiden. Niet alleen omdat academici moeten beseffen dat zij ingebed zijn in, en verantwoording moeten dragen voor, een mondiaal netwerk, maar ook omdat de disciplines zelf tegen grenzen oplopen. Ik kan in de verre omgeving van mijn eigen werkveld (micro-en nanotechnolgie), überhaupt in de technologie, nauwelijks een relevant probleem bedenken dat ik alleen met een disciplinaire achtergrond zinvol kan bewerken. Een zeer illustratief voorbeeld is het onderwerp dat in het honoursprogramma
253
is gekozen voor de inleiding: de bedreiging van de wereld door inslagen van meteorieten. Technologisch is het mogelijk om meteorieten op tijd te vinden en ze uit hun baan te brengen. De technologie hieromtrent is zelf al erg complex, maar als je hieraan begint krijg je meteen ook te maken met politieke en organisatorische (wie organiseert en financiert de onderneming) en juridische problemen (wat als de meteoriet door een falen van de techniek niet op Amsterdam maar op Washington terecht komt?).
254
Het uitgroeien van disciplines tot onoverzichtelijke entiteiten is een proces dat reeds enige tijd aan de gang is. De hoeveelheid beschikbare kennis op alle traditionele vakgebieden is geëxplodeerd sinds de laatst halve eeuw. In James Gleick’s biografie van Richard Feynman met de titel Genius: Richard Feynman and modern physics (Little, Brown and Company, 1992) wordt verteld dat hij in de jaren 50 en 60 van de twintigste eeuw alle artikelen van het journaal Physical Review heeft doorgelezen. Nu in 2009 is dit ook voor een genie als Feynman onmogelijk. Alleen al in de sectie Letters verschijnen nu wekelijks rond 100 bijdragen, in de jaren 50 waren dit 30 per maand. Ik denk dat het aantal letter-tijdschriften 10 keer zo groot is als 50 jaar geleden. Je hebt nu een hele onderzoeksgroep nodig om als collectief een klein vakgebied (MEMS) te kunnen bijhouden, voor een individu is dit niet meer te doen om alle publicaties te lezen. Dit groeiproces blijft uiteraard doorgaan. Ik kom tot het resultaat dat in de opleiding van academici de concentratie op een enkele discipline te smal is, en tegelijkertijd zijn de disciplines zo groot geworden dat een enkele persoon een discipline nooit (misschien op een genie na) kan overzien, laat staan beheersen. Hoe kom je daar uit? De analyse is uiteraard niet nieuw. Een veel uitvoerigere analyse wordt gegeven door J.J. Duderstadt in zijn boek Engineering for a Changing World, A Roadmap to the Future of Engineering Practice, Research, and Education (The Millennium Project, The University of Michigan 2008). Met het oog op ingenieurswetenschappen stelt Duderstadt een radicaal omdenken voor. Zich afvragend wat de vaardigheden zijn van een ingenieur vindt hij al snel dat vakmanschap slechts een deel daarvan uitmaakt, dat van even groot belang (nog) abstractere vaardigheden zijn, zoals systematische probleemanalyse en communicatie met collega’s van andere vakgebieden.Vakmanschap wordt volgens hem niet meer disciplinair geordend, maar naar methoden van analyse en ontwerp.
Niemand weet op grond van deze situatie waar het uiteindelijk heen gaat met het academisch onderwijs. Ik denk ook niet dat nu ineens alles anders moet, maar ik denk wel dat het bestaande onderwijs moet worden aangevuld met nieuwe initiatieven. Anderen zijn radicaler. Bijvoorbeeld Piet Hut (een aardige introductie in Hut’s ideeën is te vinden op http://www.ids.ias.edu/~piet/publ/other/twinkle.html van het Princeton Institute for Advanced Studies gelooft dat universiteiten, die in weinig veranderde vorm al sinds 800 jaar bestaan, over twee generaties zijn verdwenen. Communicatie via internet, bijvoorbeeld in de vorm van spelletjes als Second Life, zullen, zo stelt Hut, vele functies van het universitaire onderwijs overnemen. 255
Disciplines hebben de neiging om te reageren op de onoverzienbare uitgroei door zich consequenter te beperken tot de discipline, door te bezuinigen op zaken die wellicht aan de basis staan, maar “geleend” zijn uit andere disciplines. Bijvoorbeeld is in de VS in vele elektrotechniek-curricula de Maxwell theorie (elektromagnetische velden) geschrapt. Ik denk dat deze natuurlijke reactie – ingraven in geval van gevaar – volkomen verkeerd is. Ik denk dat men zich in academisch onderwijs moet concentreren op de abstractere vaardigheden. Het is van belang dat men een aantal vaardigheden op het gebied van vakmanschap op hoog niveau beheerst; dit is veel belangrijker dan een caleidoscopisch overzicht over een vakgebied te hebben. Dus niet meer onderwerpen in een curriculum, maar eerder minder en die grondig laten bestuderen. De docent heeft hier de min of meer traditionele rol en legt uit, daagt uit om op hoger niveau te komen. De docent weet de weg want hij is zelf vakman. Dit zou moeten worden gecombineerd met een confrontatie van de studenten met een klein aantal concrete problemen die in groepen worden doorgenomen. Dit aantal is klein omdat het van belang is die problemen grondig te bestuderen. De docent speelt in deze onderwerpen de rol van de coach. De docent is inhoudelijk vakman op een deelgebied van dit project, verder is hij vakman alleen op methodologisch vlak. Ik denk dat de structuur van een instelling als het University College aan de Universiteit Utrecht, dat min of meer gekopieerd wordt in Maastricht en Amsterdam, een weg kan zijn, tenminste in het aspect van algemene academische vorming, waarin het leggen van een kader voor interesses, vaardigheden en neigingen van de individuele academicus een centrale rol speelt. Het toverwoord komt uit het antieke Rome: Liberal arts, de vrije kunsten, de basis van onderwijs voor de Romeinse vrije, de patriciër. Het onderwijs omvatte alle toen bestaande wetenschapsgebieden: grammatica, dialectica, retorica, geometrie, aritmetica, astronomie en muziek. Die lijst zou
256
er nu uiteraard anders uitzien, maar het idee is om wetenschap en cultuur met elkaar te verbinden. Dit is in mijn ogen een stap in de goede richting. Academici moeten worden opgeleid om niet alleen een vakgebied in de huidige vorm te leren kennen, maar ze moeten vooral in staat zijn om te blijven leren. Het heeft daarom geen zin om in een curriculum alles aan te bieden wat belangrijk is in een vakgebied, maar het curriculum moet zich concentreren op die zaken die aan de basis liggen van het denken, de methodiek in het vakgebied. Inhoud is dan exemplarisch en niet het doel op zich. Ook hier geldt weer dat studenten vooral grondig moeten leren, de kwaliteit van wat geleerd wordt staat boven de kwantiteit. Uiteraard moet men over dat gebied waarin men zich professioneel beweegt, veel weten, maar dit vele weten moet op een gedegen, door de student doorgronde basis liggen. Het leggen van die basis is de taak van academisch disciplinair onderwijs. In het honoursprogramma vindt men een aantal van de aspecten die ik heb genoemd terug. Studenten maken kennis met verschillende stijlen van denken die zijn ontwikkeld door grote wetenschappers in verband met hun vakgebied. Ze worden geconfronteerd met de complexe problematiek van een mogelijke meteorietinslag. Ze krijgen handreikingen om gepubliceerde gegevens te kunnen beoordelen op hun waarde en betrouwbaarheid. Ze verdiepen zich in een disciplinair onderwerp. Ze krijgen de mogelijkheid om dit onderwerp uit eigen initiatief te kiezen. Ze worden uitgedaagd om hun werk in groter perspectief te zien. Het honoursprogramma aan de Universiteit Twente kan daarom als experiment worden gezien, als speeltuin, die de basis kan leggen voor nieuwe vormen van academisch onderwijs die recht doen aan de enorme problemen waarmee we geconfronteerd zijn.
Een kathedraal voor het leren Fokko-Jan Dijksterhuis
Onderwijsutopieën ken ik wel. De mooiste staat in Pittsburgh, PA. Het centrum van de universiteit wordt gevormd door de Cathedral of Learning, een gebouw van 42 verdiepingen dat tussen 1926 en 1936 verrees. Het was het hoogtepunt van de tweede Industriële Revolutie en bloeitijd van het modernisme. Pittsburgh is niet alleen de stad van Andrew Carnegies staalimperium, maar ook de plek waar Andy Warhol – spruit van de Roetheense gemeenschap aldaar – opgroeide en zijn carrière als ontwerper begon. Heden ten dage is Pittsburgh een heel aangename ‘blue-collar’ stad, die zich heel aardig hervonden heeft na de neergang van de oude industrieën. Hoe ziet een moderne kathedraal voor het leren er uit? Als een toppunt van Gotiek. Op onnavolgbare wijze hebben de bouwers kans gezien de stijl en sfeer van de gotische kathedraal in staal en beton te herscheppen. Nu ben ik in de Verenigde Staten wel vaker architectonisch de weg kwijt, maar de Cathedral of Learning zet alle historisch besef op zijn kop.Van een afstand zie je een typisch modernistische vorm van een wolkenkrabber, die pas bij nadere inspectie allerlei gotische details prijsgeeft. Bij binnenkomst echter, word je een paar eeuwen terug in de tijd getransporteerd. Je betreedt een immense ruimte, waar muren en zuilen halfbogen de hemel in tillen. De ervaring is niet anders dan wanneer je de dom in Milaan of Keulen betreed. De stemming is sereen, met de omfloerste echo van spaarzame geluiden. Overal zijn hoekjes, nisjes en zitjes waar studenten zitten te werken. Je waant je in een klooster, waar de mensen zich louter en alleen overgeven aan het hogere: kennis. “they shall find wisdom here and faith – in steel and stone – in character and thought – they shall find beauty – adventure – and moments of high victory” Zo luidt de tekst van de medaille die in 1937 geslagen werd bij de viering van de honderdvijftigste dies van de universiteit. En inderdaad, zo zou je je onderwijs wensen. Een verstilde ruimte waar alles in het teken staat van kennisverwerving. Het honoursprogramma beoogt dat ook enigszins: een plek waar leergierige studenten zich gezamenlijk ontwikkelen. Het heeft wel iets weg van de campus in Twente, toen die in 1961 opgericht werd.
257
258
Een veilige plek buiten het rumoer van de stad, waar aankomende ingenieurs zich in alle rust konden wijden aan studie en vorming. In Twente heeft dat ideaal niet lang stand gehouden en tegenwoordig lijkt het studentenleven voornamelijk in de stad geconcentreerd. Het klopt ook niet helemaal, dat kloostermodel voor de academie. Moet de universiteit niet midden in het leven staan, in plaats van de wereld te mijden? De geleerde van de gotiek was immers vooral een boekenwurm die eindeloos erudiete commentaren op de klassieken schreef maar van de voortgang in de wereld van alledag geen benul had. Dat willen we niet in Twente, ook niet in het honoursprogramma. In Pittsburgh ook niet. De Cathedral of Learning staat midden in de wereld. Althans, op een manier die alleen Amerikanen kunnen verzinnen. De voet van de kathedraal wordt omgeven door een kring van 24 collegezalen die de ‘nationality rooms’ worden genoemd. De zalen zijn ingericht in de stijl van evenzovele nationaliteiten: Engels, Frans, Duits, Chinees, Zweeds, Armeens, Litouws, en ga zo maar door. Zelfs voor Afrika is ruimte gemaakt, gemodelleerd als binnenplaats waar de gemeenschap kan samenkomen. Italië is Renaissance, Frankrijk de Verlichting, en de ‘vroege Amerikaan’ zit bij het haardvuur van een pioniershut. De Grieken hebben een tempel, waar overigens gewoon gezeten wordt en niet geperipateerd. Kortom, de kathedraal van het leren staat middenin de wereld op een manier die het best getypeerd kan worden met ‘it’s a small world after all’. De Pittsburghse onderwijsutopie is door en door modern. Het is een modernisme dat met het eind van de natiestaat in toenemende mate aan betekenis heeft verloren. Aantrekkelijk is het echter wel, zo’n plek waar mensen van alle rassen en gezindten samen komen om hun kennis te delen. Iets van dat ideaal heeft het honoursprogramma ook, zij het kleinschaliger: mensen van uiteenlopende vakgebieden bij elkaar brengen. Een onderwijsutopie heb ik niet echt. Ik ben niet iemand van utopieën, meer van het hier en nu. Toch ervaar ik het honoursprogramma wel een beetje als paradijs op aarde. Dat heeft te maken met het feit dat je hier een groep studenten hebt die niet alleen getalenteerd zijn, maar ook gemotiveerd. Die hun werk doen en het liefst zelf het initiatief nemen om de stof te verwerken. Waar je niet de schoolmeester hoeft uit te hangen. In het honoursprogramma ben je als docent een soort van primus inter pares. De studenten maken het leerproces, dat ik vooral in goede banen leid en van input voorzie. Met deze tweede lichting heb ik de studenten voor het eerst een deel van de bijeenkomsten zelfstandig laten uitvoeren. Ik gaf ze een gerichte opdracht waarbij ze als
groep een eindproduct moesten maken. Dat werkte wonderwel goed en vaak beter dan wanneer ik hen op de vingers keek. De belangrijkste les die ik geleerd heb dit jaar is dat studenten nog beter leren wanneer ze gezamenlijk de stof bestuderen en bespreken. Het honoursprogramma biedt de mogelijkheid diep op de stof in te gaan. Ik vertel niet in een half uurtje waar Newtons Principia over gaat, maar besteed een aantal bijeenkomsten met de studenten om de inhoud en structuur te doorgronden. Dat levert elke keer weer nieuwe inzichten op. Ook bij deze groep waar maar een paar ‘techneuten’ in zaten; of misschien wel juist bij deze groep. Het honoursonderwijs is onderwijs dat evenveel teruggeeft als je er als docent instopt. En ja, dat heeft wel iets paradijselijks. 259
Een utopie voor het onderwijs. Mieke Boon “Treed niet in de voetstappen van de meesters, maar zoek waarnaar zij zochten.”
260
Van het onderwijs wordt veel verwacht. Behalve het overdragen van kennis, moet het jonge mensen mondig maken, hen leren denken, en zelfs opvoeden in normen en waarden. Onderwijs lijkt over het hele leven te gaan en wat daarin van belang is. Docenten zijn daardoor niet alleen doorgeefluik van kennis. De meesten onder hen houden er ook idealen op na over wat in het leven van belang is en hoe dat te leren valt. Dat maakt het geven van onderwijs aan studenten in het honoursprogramma tot een voorrecht. Enerzijds lijken deze studenten op sponzen die gretig opzuigen en verwerken wat je hun aanbiedt. Anderzijds zijn zij kritisch en aandachtig waardoor zwakke plekken en mogelijke missers in de aanpak niet domweg door hen worden geslikt. Zodoende krijg je ook als docent de kans om te leren. Achter idealen zit vaak een utopie, een voorstelling van een goede en daardoor gelukkige samenleving. Tegelijkertijd is een utopie niet een toestand waarvan je gelooft dat die werkelijk bereikt kan of zelfs moet worden. Het is eerder zo dat de utopische voorstelling van de ideale samenleving reageert op huidige ontwikkelingen die men onwenselijk acht. Daarin zit altijd ook iets van conservatisme of nostalgie. Dat is niet de enige reden waarom het maar goed is dat utopieën niet werkelijkheid worden. Utopieën in hun extreemste vorm zijn zo ingericht dat mensen zich in een permanente staat van geluk, of in ieder geval tevredenheid bevinden, voorzien van alles wat ze nodig hebben en beschermd tegen frustraties, bedreigingen en verlies. En hoe aantrekkelijk dat ook lijkt, zo’n staat is een bedreiging voor menswaardigheid. De ontwikkelingen en vooral beloften van moderne technologie – zowel de harde technologie van apparaten als de zachte technologie die erop is gericht individuele en sociale processen zo goed mogelijk te faciliteren en sturen – lijken de utopische samenleving steeds dichterbij te brengen. Het is juist dit vooruitzicht van een wereld, de verwerkelijking van wat een socio-technotopie zou kunnen heten, dat een schrikbeeld met zich meebrengt. Natuurlijk is het prachtig als nare erfelijke ziekten en afwijkingen
voorkomen kunnen worden, en als akelige gevolgen van ongelukken te herstellen zijn, of als mensen hun lichamelijke beperkingen zodanig kunnen opheffen dat ze de regie over hun eigen leven kunnen voeren. Ook zou het fantastisch zijn als het ontstaan en uit de hand lopen van conflicten zodanig wordt begrepen dat het oplossen ervan geen geweld en oorlogen meer met zich mee zou brengen. Echter, in z’n extreemste vorm is de sociotechnotopie een wereld waarin niets ons gelukservaren meer in de weg hoeft te staan dankzij de socio-technologie die ons van alle gemakken voorziet, ons fysieke en mentale welbevinden waarborgt, en alle moeilijkheden listig voorkomt of oplost. Gek genoeg is het juist dit utopische vooruitzicht van de socio-technotopie die de vraag oproept of zo’n samenleving wel bij mensen past. In de romanliteratuur, en ook in de echte wereld, blijken geconcretiseerde utopieën vaak juist dystopieën te zijn – het is de hel in plaats van het paradijs.Volgens de filosoof Hans Achterhuis verschillen utopieën en dystopieën alleen van elkaar door het perspectief van waaruit de vermeende ideale samenleving wordt beschreven. Wat voor de buitenstaander een utopie lijkt, is een dystopie voor degene die erin moet leven. Want het karakter van de geoliede machinerie van een samenleving waarin alles altijd op rolletjes loopt is gewoonlijk dat mensen tevreden zijn met hun plek en ze elkaar niet benijden. Om dat alles in stand te houden moet er een efficiënt en effectief controleapparaat zijn. Het individu, althans de enkeling die in opstand komt, ervaart deze toestand als onvrijheid, als verlies van eigen autonomie – dat wil zeggen, het vermogen om eigen doelen te stellen en de mogelijkheid om die na te streven – en verlies van de eigen uniciteit en authenticiteit. Overigens geloof ik niet dat het gevaar van de socio-technotopie zozeer schuilt in de efficiënte en effectieve repressie die ieder individualisme en pogingen tot eigenheid de kop in drukt, zoals dat in dystopische romans gebeurt. In het tegenwoordige politiek-sociale domein horen privacy en individuele integriteit tot de belangrijkste morele waarden die tevens juridisch worden beschermd. Bovendien is kenmerkend aan tegenwoordige technologische ontwikkelingen dat ze steeds verdergaande individualisering en het kunnen realiseren van specifieke eigen behoeften mogelijk maken. Voor mij is de belangrijkste vraag niet of en hoe een utopie concreet te realiseren zou zijn, maar op wat voor mensbeeld de utopie geënt zou moeten zijn. Dat gaat over de vraag wat het betekent om mens te zijn – wat is het dat het leven de moeite waard maakt om
261
geleefd te worden? In de meeste utopieën lijkt het te draaien om geluksgevoel, om het ervaren van welbehagen en het vermijden van pijn. Maar is geluksgevoel wel een juist criterium voor het hebben van een goed, waardevol leven? Draait het in een waardevol leven niet veel eerder om respect? Respect voor jezelf en de manier waarop je het eigen leven vorm geeft, en respect voor en van andere mensen? Want is het niet menselijker om in plaats van prettige ervaringen na te jagen en frustraties te vermijden, problemen het hoofd te bieden, waarheid te zoeken, zin te achterhalen, en na te denken over jezelf en de wereld? 262
Niettemin blijft een hardnekkig aspect van utopieën de hoop en het verlangen dat er een paradijselijke staat voor mensen mogelijk is. Een paradijselijke staat die vroeger door de religie, later door de Romantiek, en tegenwoordig door de socio-technotopie wordt nagejaagd. Helmuth Plessner was een bioloog en filosoof die dit verlangen haarscherp inzag en die zeer kritisch was op het gedachtegoed dat eraan ten grondslag lag. Gedachtegoed dat onder meer leidde tot conservatisme, radicalisme en wetenschapen techniekvijandigheid. In zijn antropologie karakteriseert hij mensen volkomen anders dan vanuit de vraag waarin geluk zou bestaan. Hij doet dat vanuit de vraag wat mensen principieel verschillend maakt van dieren. Gangbare ideeën zijn dat mensen kunnen denken en beschikken over taal, of dat zij in staat zijn techniek te ontwikkelen. Plessner begint met de vraag hoe iets in interactie kan staan met de omgeving. Het allereenvoudigste niveau van interacties is dat van de fysieke dingen, bijvoorbeeld een steen. Een steen ondergaat de omgeving alleen maar. Hij slijt door langsstromend water en geeft daarop geen enkele reactie. Dat is anders bij datgene wat leeft, dat ondergaat de omgeving en reageert erop. Die combinatie van ondergaan en reageren op de omgeving is volgens Plessner de zijnswijze van alle levende wezens. En dan komt hij met een principieel verschil: tot de ‘omgeving’ van de mens hoort de mens zelf, terwijl dat bij het dier niet het geval is. Daardoor kunnen dieren in harmonie met zichzelf leven, terwijl dit voor mensen niet is weggelegd. Mensen reageren niet slechts op de omgeving zoals dieren, maar ook op zichzelf. Mensen kunnen dat omdat zij vanuit een buitenstaanderperspectief naar zichzelf en hun interacties met de omgeving kunnen kijken. Mensen veranderen hun omgeving daardoor op een totaal andere manier dan dieren, omdat zij in dat proces zowel hun omgeving als zichzelf veranderen. Dit betekent onder meer dat mensen al doende verantwoordelijkheid (kunnen) nemen voor hun omgeving, dat wil zeggen, voor hun lichaam, hun geest, hun cultuur, hun technologie,
en hun sociaal-politieke instituties en samenleving. Daardoor is er voor mensen ook geen utopisch eindpunt, geen paradijselijke staat, mogelijk, want die past – als we Plessner volgen – niet bij de aard van het menszijn. Om het cru te stellen, mensen in een paradijselijke staat zouden niet meer verschillend zijn van dieren. Dat onze omgeving door eigen toedoen verandert is wel duidelijk, maar wat betekent het precies dat wij daarmee ook onszelf veranderen? Deze vraag staat centraal in mijn recent verschenen boek Filosofie van het Kijken – Kunst in ander Perspectief samen met Trouwredacteur, Peter Henk Steenhuis.De basisgedachte is een dubbele: in het kijken naar een kunstwerk kijken we niet alleen daarnaar, maar ook naar ons kijken. Om een voorbeeld te geven: ik ga een kunstwerk anders zien, anders ervaren en betekenis geven, wanneer ik me tevens verdiep in hoe ik kijk, doordat ik mezelf vragen ga stellen over het kunstwerk, of door mezelf af te vragen welke invloeden of ideeën uit mijn cultuur invloed hebben op wat ik zie en hoe ik dit waardeer. Daarbij neem ik een buitenstaanderperspectief in ten aanzien van mijn eigen kijken, ervaren en denken, in plaats van dat ik dat kijken, ervaren en denken passief onderga. Kortom, ik verander mijzelf doordat ik in die interactie met de ‘omgeving’ diezelfde ‘omgeving’ anders ga ‘zien’. Filosofie van het kijken brengt in zekere zin Plessners mensbeeld tot uitvoering. Door deze interactie met het eigen kijken, ervaren, denken en de eigen denkbeelden, veranderen mensen zichzelf en zullen er nieuwe manieren van kijken, denken, oordelen en ervaren ontstaan. In mijn filosofische werk zijn wetenschapsfilosofie en filosofische antropologie nauw met elkaar verstrengeld: ideeën over wetenschap, wetenschappelijke kennis en wetenschappelijke praktijk worden deels ingegeven door een mensbeeld dat dicht ligt bij dat van Plessner. Omgekeerd wordt dit mensbeeld veel aannemelijker door diezelfde wetenschapsfilosofische ideeën. Heel in het kort staan die laatste in de voetsporen van Immanuel Kant, en hebben ze als uitgangspunt dat onze kennis van de wereld niet in een soort correspondentierelatie met de wereld staat. Het traditionele idee van objectiviteit als een soort afbeeldingsrelatie tussen kennis en wereld, waar de subjectieve rol van mensen uit is weggefilterd, blijkt namelijk filosofisch onhoudbaar te zijn. Onze kennis van de waarneembare wereld en onze theoretische kennis van de niet-waarneembare wereld is iets heel anders dan een soort foto. Tussen de wereld en onze kennis van de wereld staat onvermijdelijk het menselijke intellect dat met de indrukken uit de wereld van alles doet voordat het überhaupt voor kennis of ervaring kan doorgaan. Kennis wordt
263
door mensen gemaakt. Dat is geen subjectivisme, want menselijke kennis van de wereld is een verbeelding (of conceptualisering) van hoe mensen de wereld ‘zien’ terwijl die verbeelding tegelijkertijd bij onze ervaringen met die wereld moet passen. Dit laatste betekent dat kennis kloppend moet worden gemaakt met hoe wij de wereld ‘zien’ en ervaren.
264
Wat heeft dit alles te maken met mijn utopie voor het onderwijs? Een deel van het schrikbeeld van de socio-technotopie is dat computers op den duur beter problemen zullen kunnen traceren en oplossen dan mensen. Die angst hangt samen met een, naar mijn idee, inadequate opvatting over (wetenschappelijke) kennis, als ook een onvruchtbaar mensbeeld. Dat mensbeeld behelst, behalve het genoemde beeld dat de mens domweg streeft naar geluksgevoel, een naar de computer gemodelleerd beeld van het menselijke intellect. In dat beeld wordt het intellect opgevat als een informatieverwerkende machine, waar door de docent kennis in kan worden gestopt en dat vervolgens, dankzij regelgeleide, algoritmische principes, die kennis weet toe te passen op problemen. Op basis van de door mij genoemde inzichten is nu ook beter te begrijpen waarom de gangbare voorstelling van leren (als het opslaan en leren gebruiken van kennis) niet adequaat is. Net als in het maken van kennis, doen we in het leren van alles en veranderen we zelf voortdurend mee. Mijn utopie voor het onderwijs gaat uit van zowel een passender mensbeeld als van een meer adequaat kennis- en wetenschapsbeeld. Zulk onderwijs zal dan ook de dystopische aspecten van de socio-technotopie buiten de deur houden. Want in mijn utopie zijn mensen geen gelukoptimaliseerders die nauwelijks verschillen van dieren in een paradijselijke staat en evenmin informatieverwerkende machines die op den duur door veel intelligentere computers worden voorbijgestreefd. In mijn visie draait het om de kwaliteit van het leren en van de ‘innerlijke’ veranderingen van studenten ten gevolge van hun interacties met hun ‘omgeving’ (in dit geval, hun eigen karakter, hun intellectuele vermogens en aanwezige kennis, de leerstof, en de manier waarop dit wordt onderwezen) waardoor ze de wereld anders gaan ‘zien’. Het is een cyclisch proces: kennis van de wereld wordt gemaakt; dit maken van kennis wordt geleid door hoe mensen de wereld ‘zien’; door het leren of maken van kennis veranderen mensen zelf mee; daardoor gaan ze de wereld steeds weer anders ‘zien’.
Een kernachtige verwoording van wat dit kan betekenen voor het leren is een spreuk die staat geschreven op een tempelpoortje in Kyoto: “Treed niet in de voetstappen van de meesters, maar zoek waarnaar zij zochten.” In mijn onderwijsutopie leren studenten niet slechts feiten of theorieën, zoals de theorie van Newton of Maxwell of Darwin, en hoe je die moet toepassen in het maken van opgaven – ze treden niet slechts in de voetstappen van deze meesters door voor waar aan te nemen wat zij vonden. Wat studenten vooral leren is het begrijpen van die theorieën door uit te zoeken hoe die werden gemaakt. Dat doen ze door te zoeken waarnaar deze geleerden zochten, -- onder meer door te kruipen in de intellectuele huid van deze grote denkers en zich zo goed mogelijk hun ‘omgeving’ voor te stellen, en zodoende aan den lijve te ervaren hoe je binnen die omgeving de wereld ‘ziet’ of anders gaat zien. Welke kennis hadden deze mannen, welke metingen waren er gedaan, welke vooronderstellingen waren belangrijk, welke problemen wilden ze oplossen, hoe pakten ze dat aan, welke doodlopende wegen gingen zij op en waarom mislukte dat, en welke waren hun grote intellectuele vondsten? Dit maakt kennis van de werkelijkheid menselijk! En dat is iets heel anders dan subjectief of willekeurig. Want doet dit inzicht in hoe kennis door mensen wordt gemaakt iets af aan hun grootheid een waardigheid? Vermindert ons respect voor deze grote geleerden als we zeggen dat zij kennis hebben gemaakt in plaats van ontdekt? Integendeel. Dat mensen daartoe in staat zijn! Dat is een groot wonder. En dat op basis van die heel simpele formule “Het moet kloppen”.Vanuit die formule moeten deze geleerden benaderd worden.Vanuit die formule moeten studenten hun eigen werk en denken en kijken benaderen. Ik weet dat ik door studenten veeleisend wordt gevonden, want het is niet gemakkelijk kloppend te redeneren, waar te nemen en te onderzoeken. In mijn utopie van het onderwijs gaat het erom de uitdaging en het plezier van onderzoek te laten ervaren. Hoe dingen uit de werkelijkheid dankzij het denken, onderzoeken en begrijpen anders en rijker kunnen worden ervaren. Wat studenten gaan inzien is hoezeer de ervaarbare wereld door mensen is gecreëerd, door hun taal, hun concepten, theorieën en denkbeelden. Deze zijn allemaal gemaakt door mensen om hun arsenaal van manieren van denken over de wereld en van mogelijke ervaringen te vergroten. Alleen al de verbazing over en de bewondering voor de kwaliteit die mensen
265
in hun kijken en denken kunnen bereiken, kan een speciaal geluksgevoel geven dat samengaat met (zelf)respect.
266
Een merkwaardig gevolg van mijn utopie is dat maar een beperkt deel van onze ervaringen mogelijk is door onszelf passief over te leveren aan indrukken van buiten. Voor het krijgen van ervaringen moeten we moeite doen, intellectuele arbeid verrichten, aandachtig kijken en denken, naar de wereld en naar onszelf. Het resultaat blijkt desalniettemin de moeite waard. Op mensen die dit hebben leren doen zullen de idealen van de socio-technotopie veel minder vat hebben, want voor het (zelf-)respect dat mensen verwerven wanneer zij dankzij hun intellectuele en emotionele vermogens de wereld ervaarbaar en denkbaar maken, bestaat op geen stukken na een model, laat staan dat het in een socio-technotopie geconcretiseerd zou kunnen worden. Een utopie wordt nooit gerealiseerd. We oriënteren ons erop, maar wanneer we hem nastreven wijkt hij terug en verandert hij net zoals de horizon dat doet – we zullen er nooit aankomen. En dat is maar goed ook.
267
268