Van Straks… en Nu
Bestrijding van armoede en sociale uitsluiting: reflecties over activering en solidariteit
Verslagboek van het toekomstverkennend congres van 17 oktober 2002, Brugge
Van Straks… en Nu
Bestrijding van armoede en sociale uitsluiting: reflecties over activering en solidariteit
Verslagboek van het toekomstverkennend congres van 17 oktober 2002, Brugge
Vooraf: over ‘Van Straks… en Nu’ Armoede en sociale uitsluiting zijn veelzijdige, complexe en dus moeilijk (be)grijpbare uitdagingen. Het zijn sinds mensenheugenis voorwerpen van bekommernis en steeds terugkerende agendapunten voor de actieve welvaartsstaat. Het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding van de Vlaamse regering introduceerde in 2001 de systematiek van twee congressen. Enerzijds een vooruitgangscongres in het voorjaar, waar een concrete stand van zaken wordt gemaakt van welomlijnde en wisselende thema’s. Daarnaast in het najaar een toekomstverkennend congres waarin het langetermijndenken centraal staat. Het tweede toekomstverkennend congres over de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting vond plaats te Brugge, op donderdag 17 oktober 2002. De organisatie werd gedragen door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brugge 2002 en de Koning Boudewijnstichting. Het toekomstverkennend congres 2001 bood reeds een ruime oogst aan thema’s en zette de teneur voor een interessante en beklijvende aanpak. Voor 2002 werden er twee taaie maar erg prikkelende onderwerpen gekozen: 1 ‘Activeren’ als doelstelling en methode: twee kanten van één medaille? 2 ‘Solidariteit’: koude wettelijkheid en/of warme menselijkheid? Naast twee panelgesprekken stonden inleidingen vanuit diverse perspectieven (verenigingen waar armen het woord nemen, academici en veldwerkers) centraal. Alhoewel het congres zich duidelijk aankondigde als eerder abstract en met een duidelijk wetenschappelijke benadering, boden zich ruim vierhonderd deelnemers aan. Hiervan namen de leden en medewerkers van verenigingen waar armen het woord nemen ruim één vierde in. Daarnaast telde het deelnemersveld heel uiteenlopende profielen, van welzijnswerkers tot medewerkers van lokale en bovenlokale overheden. Alhoewel het grote aantal aanwezigen de organisatoren noodzaakte tot heel wat improvisatie en last minute veranderingen, hield het concept stand. Tijdens de debatten vonden heel wat mensen, vooral leden uit verenigingen waar armen het woord nemen, hun weg naar het podium. Het is duidelijk dat de mix van deelnemersprofielen zowel op het vooruitgangs- als op het toekomstverkennend congres, een belangrijke meerwaarde vormt. Gekoppeld aan de prikkelende en pertinente inleidingen, maakte dit het congres tot een belangrijke etappe op weg naar meer en betere bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Dit verslagboek is een gezamenlijke publicatie van de Vlaamse overheid en de Koning Boudewijnstichting. Oprechte dank aan de inleiders, schrijvers en panelleden voor de prettige samenwerking, alsook aan de organisatoren van Brugge 2002 die dit congres mede mogelijk maakten. Mieke Vogels Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking
2
Vooraf
Inleiding Toekomstverkenning: het (be)grijpen van het straks Vanzelfsprekend
Elk ‘systeem’, mens, instelling of overheid, bekommert zich om de toekomst. Indien deze bekommernis op een rationele, systematische en planmatige wijze gestalte krijgt, dan spreekt men van ‘beleid’: het stellen van gewenste doelen en beoogde effecten, dit in een bepaald tijdsschema en via aanwending van middelen en methodes. De laatste jaren promoveerde ‘beleid’ naar de top van veelgebruikte begrippen. Het is onmiskenbaar dat de menselijke soort, soms vertwijfeld maar steeds intensiever, poogt om het straks te (be)grijpen. Moraliseren ligt dan voor de hand, want hoe minder zekerheden, hoe groter de drang naar zekerheid en beheersbaarheid. Kortom: elke beleidsaanpak is dus een rationele poging tot toekomstverkenning. Daarover hoeven geen publicaties meer gepleegd, want het is quasi vanzelfsprekend dat overheden (en andere actoren) tijd maken om nu na te denken over het straks. Plaats in een beleidscyclus
Met een toekomstverkenning plaatst men zich helemaal vooraan in een beleidscyclus. Voor een welbepaald thema bouwt men een brug tussen een abstract en erg normatief uitgangspunt (in dit geval: de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is noodzakelijk en dringend in een rechtvaardige samenleving) en de concrete, operationele en strategische aanpak (in dit geval: we gaan er ook iets concreets aan doen, er komen maatregelen). De toekomstverkenning heeft dus een duidelijk beleidsvoorbereidend doel: de actoren (iedereen die zich betrokken voelt en zou kunnen handelen m.b.t. het thema) beïnvloeden. Deze beïnvloeding betekent: meer beleidsgevoeligheid, meer beleidsbetrokkenheid, meer beleidsenergie, meer actiebereidheid, meer beleidsinzicht, kortom: meer ‘beleidsgoesting’. Een toekomstverkenning zou dus moeten uitmonden in meer en beter beleid t.a.v. het gestelde thema. Dit is meteen ook de meest kritische succesfactor van deze aanpak. Een toekomstverkenning eindigt daar waar de strategische en operationele vraagstukken echt beginnen. Daardoor stelt deze aanpak zich boven de directe politiek en het concrete overheidsbeleid… maar ze wil deze wel bevorderen. Toekomstverkenning als methode: een contradictie?
De positionering van een toekomstverkenning aan het begin van een beleidscyclus, heeft duidelijk methodische consequenties. Hier stelt zich meteen een basisvraag: kan men wel van een methode of methodiek gewagen? Met enige voorzichtigheid kan gesteld worden, vanuit methodisch oogpunt, dat een toekomstverkenning kan be-
Een eenvoudige zoekopdracht via Google geeft meteen . verwijzingen op het internet.
Inleiding
3
schreven worden als een mix van concrete instrumenten, liefst toegepast onder strakke regie, maar met een grote mate van openheid en veel en diverse communicatie. Hierbij wordt bewust ruimte gecreëerd voor intellectuele en intuïtieve openheid. Deze aanpak noodzaakt een intellectueel asiel, een zone van vrijheid waarin het denken en redeneren vrijkomt van normale druk van de pragma en volop kansen krijgt. De Koning Boudewijnstichting heeft deze benadering steeds gekoesterd. Het recente verleden (o.a De Basisschool uitgedaagd) en ook de actualiteit (Samenleving en Sport, Accent op talent e.a) bewijzen het mogelijke succes. Ook de Vlaamse overheid heeft hieromtrent reeds duidelijke projecten ontwikkeld, o.a met het zich nog ontplooiende Kleurrijk Vlaanderen.
Het tweede toekomstverkennend congres inzake armoedebestrijding: een situering Een plaats in het Vlaams beleid inzake de armoedebestrijding
Voor haar beleid inzake de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting ontwikkelde de Vlaamse overheid een structureel kader. Een publieksforum vormt daarin een belangrijk onderdeel. Dit wordt geconcretiseerd via twee congressen. Het voorjaarscongres stelt de concrete praktijk centraal, als toetssteen voor het meten van vooruitgang. In het najaar staat een wetenschappelijke, eerder toekomstverkennende aanpak centraal. Een toekomstgerichte vraag in deze context klinkt duidelijk: welke zijn binnen vijf of tien jaar de uitdagingen waarvoor de bestrijding van armoede en uitsluiting staat? Om deze vraag te beantwoorden moet men (heel even) de dringende en dwingende werkelijkheid achter zich laten. Het toekomstverkennend congres wil bewust afstand nemen van het haalbare, de realiteit van morgen en ruimte bieden om zich te concentreren op de langere termijn. Van Antwerpen naar Brugge
Het toekomstverkennend congres (Antwerpen) bood reeds een ruime oogst aan thema’s en zette de teneur voor een interessante en beklijvende aanpak. De publicatie “De armoede uitgedaagd” , verschenen n.a.v dit congres, liet een bonte verzameling geëngageerde Vlamingen aan het woord. Doorheen de grote diversiteit van meningen en verzuchtingen, klonken twee thema’s of uitdagingen sterk door: de paradox van de activering en de relatie tussen institutionele solidariteit en menselijk engagement. De themakeuze voor het tweede congres lag dus voor de hand. En aansluitend op het Vivèsproject van de Europese culturele hoofdstad in , werd Brugge gastheer en geëngageerd medespeler. Twee taaie thema’s
Getrouw aan de doelstelling van het congres, werden de thema’s bewust abstract en erg open gehouden. Het zou geen easy listening worden, maar een niet evidente verkenning van weerbarstige stellingen, als volgt weergegeven:
Uitgave van Acco – tweede oplage ‘De armoede uitgedaagd. Interviews over armoede en uitsluiting’.
4
Inleiding
Thema 1 (voormiddag). Activeren als doelstelling en methode:
twee kanten van één medaille?
Het is duidelijk dat de economische activering (loonarbeid) erg centraal staat. De hypothese klinkt immers – in alle eenvoud – helder: werk geeft inkomen, inkomen leidt naar volwaardige participatie, integratie en ontplooiing. Hoe verhoudt deze economische activering zich tot de bestrijding van armoede en uitsluiting? Thema 2 (namiddag) Solidariteit: koude wettelijkheid
en/of warme menselijkheid?
Onze sociale zekerheid garandeert op de meest adequate en eerlijke wijze een zo hoog mogelijk welzijn voor zo veel mogelijk burgers. Tegelijkertijd bestaat er (gelukkig maar) ook heel wat spontane, vrijwillige solidariteit en onderlinge hulp van en tussen mensen. Over de relatie tussen beide belangrijke vormen van solidariteit en verbondenheid kunnen prangende vragen worden gesteld. Hoe deze thema’s aanpakken?
De keuze om een toekomstverkennend en dus abstract congres te organiseren stelt bijzondere eisen aan het programma. Men nodigt immers deelnemers uit om hen een aantal liefst vernieuwende en grensverleggende inzichten mee te geven. Getrouw aan de nog jonge traditie werden er voor elk onderwerp drie ‘spreekbuizen’ aangezocht. Zij hebben hun visie, stellingen, (on)zekerheden en vragen aan het publiek meegedeeld: – een vereniging waar armen het woord nemen; – een ‘middenvelder’, een professional uit gespecialiseerde voorzieningen; – een wetenschapper. Elk onderwerp besloeg een goed gevuld dagdeel, want volgend op de uiteenzettingen waren er panelgesprekken. Hierbij reageerden een aantal specialisten op de inleidingen. Ze legden hun eigen accenten en werden door Phara de Aguirre verleid tot scherpe uitspraken. Concreet verloop
Guido Knops, directeur bij de Koning Boudewijnstichting en congresvoorzitter, opende en zette de doelstellingen kort op een rijtje: het onderwerp (bestrijding van armoede en sociale uitsluiting), de methode (een klassiek congres als element in een Vlaams beleid) en het programma. Hij stelde ook het onverhoopt hoge aantal aanwezigen vast, met wellicht een negatief effect op interactie, maar veel mogelijkheden om onbekenden – maar misschien medestanders – te ontmoeten. Daarna situeerde Marc Morris, directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, het congres in de ruimere beleidscontext van de Vlaamse overheid. Aansluitend werd het eerste thema aangepakt: de grenzen en mogelijkheden van activering. Liliane Delanote (Vitamine ) en dr. Anne Snick (sociaal wetenschapper) gaven de inleidingen. Tussen beide inleidingen presenteerde Leren Ondernemen, een vereniging waar armen het woord nemen, hun visie op activering. Ze kozen voor het medium film en verhaalden op een eigenzinnige en indrukwekkende wijze “De Verandering” van Franz Kafka.
Inleiding
5
Een panel (Monica De Coninck van het -Antwerpen, Pierre Muylle van Brugge en Bea Van Robaeys van ’t Vergiet-Gent) reageerde, waarbij vooral de relatie versus activering centraal stond. Phara de Aguirre, moderator, nodigde zelfbewuste zaalzitters uit tot interventies, lokte hen op het podium en betrok hen – voor zover de grote groep dit toeliet – in een toch nog dynamisch gesprek. De middagpauze was hectisch maar gezellig. De foyers van het nieuwe Concertgebouw vulden zich met muziek, geroezemoes en druk badinerende groepjes. De namiddag pakte men het tweede thema aan: de spanning tussen de ‘koude’ of beter geïnstitutionaliseerde solidariteit (o.a de sociale zekerheid) en de spontane, intermenselijke en vrijwillige verbondenheid. Prof. dr. Koen Pelleriaux (Universiteit Antwerpen) ontwikkelde de stelling dat een samenleving met een sterke sociale zekerheid burgers creëert met een sterke solidaire reflex. André Kiekens (Welzijnszorg) duidde o.a op de noodzaak aan ‘warme’ actie om een adequaat systeem te verkrijgen… en te behouden. Tussen beide sprekers vertoonde de vzw De Keeting haar interpretatie. Ze bouwde een webstek waarin arme mensen, samen met hulpverleners en begeleiders, hun mening verkondigden. Een panel met Lut Goossens (de Link), Luc Notredame (kabinet Vlaams minister Vanhengel), Tijs Vastesaeger (kabinet Vlaams minister Van Grembergen) en Lieve De Grande (ministerie Vlaamse Gemeenschap), reageerde vinnig. Ook uit de zaal kwamen er tal van getuigenissen en interventies. Alvorens het congres af te sluiten bracht Danielle Dierckx (/e) verslag uit van het proces dat zich in de twee verenigingen (Leren Ondernemen en De Keeting) afspeelde. Beide organisaties kregen de opdracht om zich op hun eigen manier, maar met intensieve betrokkenheid van hun leden en medewerkers, over beide thema’s uit te spreken. Hieruit ontsproten een kortfilm en een webstek vol getuigenissen. Uit haar verslag bleek een boeiende maar niet eenvoudige zoektocht. Maar het is overduidelijk dat deze verenigingen, mits de nodige tijd en middelen, perfect op een abstract en moeilijk thema kunnen inspelen. Hun getuigenissen klonken indringend, fris en beklijvend. Ze vormden een noodzakelijke aanvulling op de verbale interventies van wetenschappers en middenvelders. Vlaams minister Mieke Vogels sloot de dag af. Ze kaderde het congres in het Vlaamse beleid dat nog volop in ontwikkeling is. Hierbij vroeg ze bijzondere aandacht voor het ontwerpdecreet dat voor bespreking in de Commissie Welzijn van het Vlaams Parlement voorligt. Dit decreet zal een kader geven aan o.a de ondersteuning van verenigingen waar armen het woord nemen én aan de vorming van ervaringsdeskundigen. Met deze maatregelen zou de impact van de doelgroepen op een structurele en adequate wijze vorm kunnen krijgen.
Ondertussen werd het ontwerp van decreet betreffende de armoedebestrijding op januari goedgekeurd door de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen van het Vlaams Parlement.
6
Inleiding
Met zin voor traditie nodigde de minister de aanwezigen uit op een meer dan noodzakelijke laving. Het congres bleek immers een taaie maar uitdagende brok informatie en prikkeling, waardoor de receptie een bijna noodzakelijke compensatie werd. Een groot aantal aanwezigen bleef nog in Brugge en overbrugde de tijd. ’s Avonds, om u, vierde -Brugge immers plechtig feest.
Het congres: een inhoudelijke vogelvlucht Het voormiddagthema: activeren als doelstelling en methode. Twee kanten van één medaille?
Dit thema werd fors ingezet door Liliane Delanote van Vitamine W. Vanuit haar rijke ervaring in de sector van de arbeidszorg en sociale tewerkstelling bepleit zij overduidelijk een beleid van activering. “Het sterker maken van mensen” blijft voor haar het basismotief. Maar het hebben van werk is als een paspoort tot maatschappelijke participatie en integratie. Dit klinkt uiteraard bekend, maar Liliane Delanote plaatst bij dit adagium duidelijke condities. Zo bevat haar pleidooi heel duidelijk een oproep om de uitkeringen te verhogen. Het probleem van de zgn. werkloosheidsval zit niet vervat in mogelijk hogere uitkeringen, maar vooral in de te lage basislonen. Voor Delanote moeten de nettolonen stijgen. Daarbij wil zij een ruimere definitie van werk. Werk is immers meer dan een betaalde job. En werk moet veel meer op mensenmaat gesneden zijn, waarbij bijv. het tijdskrediet ook van toepassing zou moeten worden voor mensen met een uitkering. Liliane Delanote aarzelt bij de stelling dat er ook cultureel, sociaal en politiek moet geactiveerd worden. Vooral het moeten klinkt haar te zwaar, want activering moet een persoonlijke keuze zijn. Daarnaast hoedt ze zich om nog maar eens (te) hoge eisen aan mensen te stellen… een overvloedig appèl op activering resulteert misschien in nog maar eens frustratie en gevoelens van onmacht. En dan werkt het wellicht goed bedoelde appèl juist averechts. Wetenschapper dr. Anne Snick reconstrueerde het discours over activering. De kritiek op de klassieke verzorgingsstaat vormde de basis voor een nieuwe aanpak: de actieve welvaartsstaat. Hierin staat een actief burgerschap centraal en dit zou een antwoord moeten geven op de hulpeloosheid en machteloosheid van o.a arme mensen. Maar blijkbaar heeft ook deze activering een aantal tegengestelde effecten. Vele maatregelen blijken te disciplineren i.p.v. te emanciperen… en zo groeit het onvermogen i.p.v. af te nemen. Anne Snick vond een verklaring in de wijze waarop de samenleving (lees: de overheid) een primair sociaal probleem omzette in een zuiver economisch probleem. De economische doelstellingen komen centraal te staan en de sociale aspecten worden in een soort apartheid geïsoleerd. Daar verrichten zij vooral oplapwerk voor de uitval uit het economische systeem. En ondertussen produceert het economische systeem steeds meer uitval… dus geen hoopvolle spiraal. Snick pleit onomwonden voor een heroriëntering: de homo economicus dient vervangen te worden door een ethisch-politiek grondmodel. Hierbij moet het recht op verbondenheid het hoogste doel zijn. De keuze daarvoor is uiteraard een opdracht voor de politiek. En besluitend voor activering: activiteit is elke bijdrage van de mens aan de gemeenschap en moet als dusdanig ook gehonoreerd worden. Het werkstuk van vzw Leren Ondernemen, in de vorm van een kortfilm gebaseerd op Franz Kafka’s “De Verandering”, maakte een prachtige brug tussen beide inleidingen.
Inleiding
7
Het namiddagthema. Solidariteit: koude wettelijkheid en/of warme menselijkheid?
Is er nog wel voldoende warmte en solidariteit in de samenleving om het systeem van sociale zekerheid (de koude wettelijkheid) te behouden? Want overwoekert het alom verspreide egoïsme en heilig eigenbelang niet alle kansen op een duurzame herverdelende samenleving? Professor Koen Pelleriaux (Universiteit Antwerpen) onderzocht deze eerder afschrikwekkende stelling… en vond er geen bewijzen voor. Toch zijn de indicatoren niet rooskleurig, want het is steeds duidelijker dat de risico’s op een problematische levenscyclus (werkloosheid, ziekte…) niet homogeen maar juist heterogeen over de bevolking verspreid zijn. Dit is een erg belangrijk gegeven, want onze solidariteit werd gebouwd op de hypothese van homogeniteit in risico’s… als iedereen grosso modo evenveel risico op een ‘ongeluk’ loopt, dan is solidariteit gemakkelijk verkoopbaar. Maar nu stelde men vast dat burgers met een relatief hoog inkomen juist minder risico’s op een probleemleven lopen… en burgers met een laag inkomen juist meer. Dit zou tot de ineenstorting van ons systeem moeten leiden, want zij die de solidariteit het minst nodig hebben moeten het meest betalen. En vice versa. Dus… gedaan met de sociale zekerheid, want het noodzakelijke draagvlak is immers verdwenen. Fout, althans volgens recente onderzoeken. Want burgers blijven geloven in de solidariteit en de bereidheid om bij te dragen, ook voor risicovolle burgers, lijkt hoog. Dit brengt Pelleriaux tot een belangrijk besluit: mensen die in een sterk en performant systeem van solidariteit leven, blijven juist daarom tot meer solidariteit bereid, ook al behoren ze niet tot de meest risicovolle groepen. Om het sloganesk uit te drukken: koude wettelijkheid genereert warme menselijkheid. André Kiekens, directeur van Welzijnszorg, wil bij dit thema bewust koud en warm blazen. Voor hem – zoals ook voor zijn voorgangers – is er per definitie geen tegenstelling tussen beide vormen van solidariteit. Integendeel, ze zijn beide uiterst noodzakelijk en ze vormen zelfs een voorwaarde voor elkaar. Voor Kiekens is het overduidelijk dat er nooit een wettelijk solidariteitssysteem zou gegroeid zijn, zonder voorafgaande zeer warme strijd. Enkel door het doorgedreven enthousiasme van generaties warme militanten kreeg de sociale zekerheid gestalte. En ook vandaag blijft deze warmte absoluut noodzakelijk, want de wettelijke solidariteit staat constant onder druk en noodzaakt intensieve verdediging en hoge betrokkenheid. Hij waarschuwt ook voor een onderkoelde solidariteit, waarbij het systeem ontmenselijkt en daardoor ook aan efficiëntie verliest. Ook wettelijke stelsels moeten een warmte kunnen uitstralen. Daarnaast stelt hij vast dat structurele solidariteit veel meer omvat dan de sociale zekerheid. Onze samenleving heeft de herverdelende rechtvaardigheid in heel wat aspecten ingebouwd, en ook daar moet de mens centraal in de machine blijven staan. De samenleving mag zeker niet in de valstrik trappen om arme en uitgesloten mensen in een vorm van apartheid te isoleren. Dit vraagt om heel veel aandacht en creativiteit. Daarbij kan filantropie een belangrijke rol spelen… op voorwaarde dat ze goed gecoacht wordt en niet verglijdt naar betutteling. De voorstelling van de webstek van vzw De Keeting (Mechelen) bood een hele reeks getuigenissen die, uit het leven gegrepen, de voor- en achterkanten van solidariteit illustreerden.
8
Inleiding
Tenslotte
Guy Redig – Koning Boudewijnstichting
Het tweede toekomstverkennend congres werd organisatorisch een beetje slachtoffer van z’n eigen succes. Het hoge ritme van meestal korte en beknopte inleidingen zorgde ervoor dat de deelnemers overleefden. Dit is enigszins verbazingwekkend, want de inleidingen waren bewust niet eenvoudig. Ook de presentaties van de twee verenigingen speelden, met een eigen idioom, sterk in op de gestelde thema’s. Dit verslagboek bevat daarom heel wat gedachtegoed om beleidsdiscussies te versterken, te verrijken en te herijken. Daarop mag het geëvalueerd worden; het zal de toets con brio doorstaan. Daardoor komt het ook tegemoet aan het gestelde doel van een toekomstverkennend congres.
Inleiding
9
Een toekomstverkenning moet leiden naar meer betrokkenheid, energie en actiebereidheid… kortom naar meer beleidsgoesting.
Van straks en nu
THEMA 1
VO O R M I D D A G
Activeren als doelstelling en methode: twee kanten van één medaille?
De voorbije decennia stond het concept welvaartsstaat sterk onder druk. De notie actieve welvaartsstaat gaf een duidelijk antwoord: enerzijds een samenleving waarin een zo sluitend mogelijk vangnet van de sociale zekerheid wordt bewaard en versterkt, maar anderzijds de uitgesproken verwachting om zich als burger actief en betrokken in deze samenleving te engageren. Want vóór wat (bescherming, verzorging, verzekering…) hoort wat (werken, participeren, bijdragen…). Het is duidelijk dat de economische activering (loonarbeid) erg centraal staat. De hypothese klinkt immers – in alle eenvoud – helder: werk geeft inkomen, inkomen leidt naar volwaardige participatie, integratie en ontplooiing. Hoe verhoudt deze economische activering zich tot de bestrijding van armoede en uitsluiting? Waar liggen de ethische, morele, financiële en organisatorische grenzen van de activering? Waar blijft de aandacht voor de sociale, politieke en culturele activering van arme en sociaal uitgesloten burgers? Welke instrumenten, actoren, ervaringen, inzichten, referenties enz. kunnen hierbij worden aangewend? Welke rol en inbreng zijn er weggelegd voor de mensen die worden beschreven als ‘de doelgroep’?
De foyers van het Concertgebouw vulden zich met muziek, geroezemoes en druk badinerende groepjes.
12
Van straks en nu
Van straks en nu
Over activering Over activering is de voorbije decennia al heel wat geschreven en gesproken; in menige beleidsnota is er minstens één hoofdstuk aan gewijd. Tal van maatregelen zagen de laatste jaren het levenslicht. Activering is een vlag geworden die vele ladingen dekt. Ik behoor mee tot degenen die de voorbije jaren gepleit hebben voor activering. Mijn pleidooi was en is gebaseerd op mijn ervaring in Vitamine W, een Antwerpse nietgouvernementele organisatie (ngo) die mensen met weinig kansen op de arbeidsmarkt aan werk wil helpen. In onderstaande bijdrage wil ik eerst enkele jaren teruggaan in de tijd, om vervolgens bij een vooruitblik het positieve mee te nemen, en waar nodig nieuwe accenten te leggen. Het is intussen ongeveer jaar geleden dat ik het Tweedekans Onderwijs opstartte en organiseerde in Turnhout. Een groot deel van de deelnemers waren werklozen. De lesgevers waren vooral werkloze leerkrachten, die als vrijwilliger enkele uren per week meewerkten. Voor elke deelnemer, en voor elke leerkracht moest ik ‘vrijstelling van stempelcontrole’ aanvragen. Het was toen lang niet zo vanzelfsprekend dat mensen die een uitkering kregen, zich wilden ontplooien en hun kansen op de arbeidsmarkt wilden verhogen door een diploma te halen. Het was evenmin vanzelfsprekend voor lesgevers om zich nuttig in te zetten door werk te doen dat (toen nog) geen betaalde job was. De activeringsgedachte groeide vanuit een paradox. – Enerzijds is er een grote groep mensen werkloos, en zij krijgen een uitkering op voorwaarde dat ze niets doen. – Anderzijds is er heel veel werk dat nu niet gebeurt, zijn er tal van behoeften die (nog) niet in betaalde jobs kunnen omgezet worden. Het lijkt zo eenvoudig: in plaats van mensen een uitkering te geven op voorwaarde dat ze inactief zijn, kan je die uitkering gebruiken (of anders gezegd ‘activeren’) om werk te creëren. De uitkering wordt dan een soort van loonsubsidie, om van werk dat anders niet betaalbaar is, jobs te maken. Liefst jobs voor mensen met weinig kansen op de arbeidsmarkt. We hebben het dan over activering van uitkeringen. De plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (’s), sociale werkplaatsen, buurtdiensten,… zijn voorbeelden van jobcreatie door activering van uitkeringen.
Van straks en nu
13
Meer en meer wordt van werkzoekenden verwacht dat ze een periode van inactiviteit gebruiken om hun inzetbaarheid te verhogen; begeleiding, opleiding, werkervaring, e.a. worden dan instrumenten om werkzoekenden te activeren. Werkervaring is geëvolueerd naar meer nadruk op het leren, en sociale tewerkstelling door de ’s verschuift van “in orde geraken met den dop” naar het verhogen van de kansen op de arbeidsmarkt. Beide zijn voorbeelden van activering met als doel de inzetbaarheid te verhogen. Mee onder impuls van de Europese Werkgelegenheidsstrategie is in Vlaanderen – net als in de meeste andere lidstaten – actief arbeidsmarktbeleid een evidente beleidskeuze geworden. Een actief arbeidsmarktbeleid zet alles in op zoveel mogelijk mensen aan het werk krijgen en ook houden. Want werk is een cruciale sleutel. Werk geeft aan mensen niet enkel een inkomen, maar geeft hen ook sociale status, structuur, enz. Kortom, werk opent de deur naar participatie en integratie. Ik hoop van harte dat deze beleidskeuze stand houdt. Niet enkel bij hoogconjunctuur, maar ook als de economie verder zou blijven achteruit gaan. Ik wil hier pleiten voor een actief arbeidsmarktbeleid met vier nieuwe accenten. 1. Een verhoging van de vervangingsinkomens
De verhoging van de vervangingsinkomens is noodzakelijk, met de hoogste prioriteit voor diegenen voor wie de werkloosheidsuitkering of het leefloon het enige inkomen is. De redenering dat een laag vervangingsinkomen mensen ertoe aanzet om werk te zoeken gaat niet zomaar op. Wie rond moet komen met een werkloosheidsuitkering of een leefloon, heeft soms geen tijd meer over om werk te zoeken. Alle beschikbare tijd en energie zijn nodig om de uitgaven binnen de perken te houden en om desnoods iets bij te verdienen. Het probleem – of de zogenaamde werkloosheidsval – is niet dat de uitkeringen te hoog zijn, maar dat de lage lonen te laag zijn. Ik heb het hier over de netto lonen en niet over de loonkost. 2. Werk is meer dan een betaalde job
Voor de meeste mensen valt werk samen met een betaalde job. Maar soms, of voor een bepaalde periode, kunnen andere vormen van werk belangrijker zijn: vrijwilligerswerk, kinderen opvoeden,… Dit soort werk leidt dan niet naar meer inkomen, maar misschien wel naar meer participatie en betrokkenheid dan sommige jobs. In dit kader heb ik twee concrete voorstellen. Eén: dat “zich actief inzetten” erkend wordt als resultaat van een activeringstraject; ook als dat geen betaalde job is, maar bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, of een sociale of een culturele activiteit. Twee: dat ook wie werkloos is recht krijgt op tijdskrediet, en dus met behoud van leefloon of werkloosheidsuitkering gedurende een periode vrijgesteld wordt van de plicht om werk te zoeken. 3. Aandacht voor de kwaliteit van het werk
Tot hiertoe is aandacht voor de kwaliteit van werk hoofdzakelijk voor hooggeschoolde en goedbetaalde jobs voorbehouden. Maar kwaliteit is minstens even belangrijk aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Als het loon al minder is, zou er juist meer
14
Van straks en nu
aandacht moeten gaan naar gezondheid, naar combineerbaarheid met gezin, naar ontplooiingskansen, naar de werksfeer,… De inzet van een actief arbeidsmarktbeleid moet zijn om zoveel mogelijk mensen aan gezond en zinvol werk te helpen en te houden. 4. Werk is geen doel, maar een middel
Werk is de sleutel tot integratie en participatie. Dat merken we elke dag weer. Mensen die na jaren inactiviteit werk vinden, horen er terug bij. Ook onderzoek toont aan dat werk leidt tot meer deelname aan het verenigingsleven, sociale contacten, culturele activiteiten. Het omgekeerde kan evengoed waar zijn. Dat wie actief is in het verenigingsleven, wie meedoet aan een theaterproductie,… ook meer kans heeft om werk te vinden. Activering hoeft zich niet te beperken tot arbeidsmarktgerichte activiteiten. Hier botsen we op de strikte scheiding tussen werkvormen en hun subsidiërende overheden. Een initiatief uit de werkgelegenheidssector wordt verondersteld om arbeidsmarktgerichte activiteiten te ontplooien, en niet om bijvoorbeeld theater te maken. En culturele organisaties worden niet gestimuleerd om mensen aan werk te helpen. Er moet ruimte komen voor experimenten die mensen activeren, zonder dat het er eigenlijk toe doet of dat via een vereniging of muziek of werk gebeurt. Toen mij gevraagd werd om vandaag een bijdrage te leveren, kreeg ik het onderwerp voor de opdracht als volgt omschreven: “Naast de economische is ook de sociale, culturele en politieke activering van arme en sociaal uitgesloten mensen absoluut noodzakelijk in/voor een actieve, democratische en vriendelijke samenleving…” Ik heb lang over deze zin gepiekerd. Ik ben voor de actieve welvaartsstaat; maar ik vind me niet in bovenstaande uitspraak terug. Omdat het wel lijkt of activering iets is voor armen en uitgeslotenen; en dat klopt niet. Omdat het wel lijkt of mensen moeten ‘geactiveerd worden’. Actief zijn of worden kan niet anders dan van de mensen zelf uitgaan. Omdat het wel lijkt of armen nu niet alleen moeten gaan werken, maar ook nog sociaal en cultureel en politiek actief zijn. De actieve welvaartsstaat is voor mij een samenleving waarin iedereen het goed heeft. De peiler voor welvaart is activiteit. Economische activiteit, maar ook sociale, culturele en politieke. Van zoveel mogelijk mensen. De actieve welvaartsstaat kan noch mag de samenleving zijn waarin welvaart is voorbehouden voor de actieven. De uitgangspunten van de actieve welvaartsstaat zijn voor mij: Een behoorlijk inkomen
Als het kan uit werk, maar als dat niet kan via een uitkering. Mensen stimuleren om te werken hoort erbij, hen een minimale uitkering afpakken als ze niet kunnen werken hoort er niet bij. Wie te weinig geld heeft, zal zeker niets over hebben voor cultuur, sociale contacten,… Een slechtbetaalde job lost dit niet op, want dan is er én geen tijd én geen geld.
Van straks en nu
15
Stimuleren en kansen geven
Mensen toegang geven, deuren openen naar werk, cultuur, politiek,… Kansen geven, en dat geldt voor werk maar net zo goed voor cultuur of politiek, veronderstelt enerzijds het aanbod meer toegankelijk maken, anderzijds de mensen leren en voorbereiden om er gebruik van te maken. Toegepast op de arbeidsmarkt betekent het dat we de mensen kunnen leren en voorbereiden op wat werkgevers verwachten, maar dat anderzijds het werk moet aangepast zijn aan de mogelijkheden van de mensen, naar inhoud van het werk, maar ook wat betreft de werkuren, de plaats, enz. Aanpassing moet van de twee kanten komen. Geloven in de mogelijkheden
Mensen kunnen leren en groeien: leren werken, leren vergaderen, leren van een opera genieten. Geloven in de mogelijkheden van mensen betekent ook dat iedereen, ook wie arm is, moet kunnen kiezen.We moeten mensen kansen geven, maar niet kiezen in hun plaats. Zij (de armen) en niet wij (de overheid en de intermediaire organisaties) weten wat goed voor hen is. Een alleenstaande moeder met kleine kinderen moet kunnen kiezen om wel of niet die job als poetsvrouw aan te nemen. Laat ook arme mensen zelf kiezen wat ze in de supermarkt in hun winkelkar laden in plaats van hen een voedselpakket te geven. Vertrouwen
Ga ervan uit dat mensen te vertrouwen zijn, en bouw daar systemen op. Wantrouwen is een slecht fundament. “Ze zullen wel niet willen” is geen goede raadgever. Of het nu gaat om Nederlandse taallessen voor allochtonen, of om vijftigplussers langer aan het werk te houden, of om welk activeringsbeleid dan ook. komt veel minder voor dan niet kunnen, niet durven of niet mogen. De doelgroep is de expert
Ik merk vaak bij beleidsmakers dat ze van goede intenties en doelstellingen vertrekken. Waar ik het vaak zie fout gaan is in de vertaling van die intenties in concrete maatregelen. De effecten staan regelmatig haaks op de bedoelingen. Er zijn nochtans genoeg experten en specialisten: de doelgroepen voor wie uw maatregelen bedoeld zijn. Vraag hun advies. Als uw doel is dat zoveel mogelijk allochtonen Nederlands leren, vraag hen dan wat hen er nu van weerhoudt om het te doen. En vraag hen ook wat het effect zou zijn van uw voorstel. Tenslotte
Liliane Delanote – Vitamine W
16
Van straks en nu
Misschien geeft de uitspraak dat ‘… naast de economische ook de sociale, culturele en politieke activering van arme en uitgesloten mensen absoluut noodzakelijk is…’ wel weer hoe mensen die arm en uitgesloten zijn de actieve arbeidsmarkt en de actieve welvaartsstaat ervaren. Nog een extra verwachting waar ze amper aan kunnen voldoen, iets wat ze ondergaan, niet zelf voor gekozen hebben en ook niet helemaal vertrouwen.
‘
‘Activering’ en ‘actief zijn’ volgens Franz Kafka en wij, gezinnen in armoede uit Leuven
“Het was geen droom” is de titel van een bewonderenswaardige kortfilm. Eén die door het publiek op de première van oktober werd gelauwerd om zijn schoonheid en kracht. Hij staat op de palmares van Leren Ondernemen: een vereniging waar armen het woord nemen en die de daad bij dat woord voegen. Acteren is actief zijn. Eigenlijk spreekt de keuze voor een kortfilm voor zich. Activering begrijpen als het uitvoeren van een betaalde job is onjuist of onvolledig. Ook een theaterfilm maken, past in dit verhaal. Hieronder lees je meer. Maar over het verhaal gesproken: Er was eens… Gregor. De zoon en broer, die op een morgen wakker wordt in de gedaante van een kever. Zijn familie begrijpt er niets van. Wat volgt is afkeer en verwerping. Het lijden van het anders-zijn. Het scenario van de kortfilm is een interpretatie van ‘De gedaanteverwisseling’ van Franz Kafka. Niet de gemakkelijkste keuze. Maar de beklijvende herkenbaarheid van thema’s als uitsluiting en eenzaamheid motiveerde de mensen van Leren Ondernemen om hun eigen boodschap aan Kafka’s kapstok op te hangen. Immers, zolang men uitgesloten is, kan men niet actief zijn. Hier volgt een glimp uit het programmaboekje. Een weergave van de visie van mensen die in armoede leven over uitsluiting, actief zijn en activering.
Door uitsluiting verander je in een soort ‘kever’ waar niemand mee wil omgaan Kafka: “De deur werd niet meer geopend, en Gregor wachtte tevergeefs. Er kwam niemand meer, en de sleutels zaten nu aan de buitenkant. (…) Niet zonder een licht gevoel van schaamte, kroop hij haastig onder de canapé.” Raar bekeken worden omdat je anders bent, is een vorm van uitsluiting. Zo ging Peter vroeger graag zwemmen, maar hij werd zo aangegaapt door zijn lichaamsbouw dat hij nu niet meer gaat. Kitty zegt dat, zelfs als je je niet schaamt voor hoe je eruit ziet, de buitenwereld er wel voor zorgt dat je je op den duur gaat schamen. Iedereen heeft zo wel zijn of haar eigen voorbeelden: een bril dragen, ros haar hebben, te dik zijn, niet zo slim zijn als de anderen, een lager onderwijsniveau hebben, arm zijn, in
‘Activering’ en ‘actief zijn’
17
een klein huis wonen, geen merkkleding kunnen kopen, enzovoort. De meeste groepsleden herkennen de eerste reactie van Gregor om onder de sofa weg te kruipen, maar er zijn er ook anderen. Zo stoeft Lilianne over haar ‘vrank bakkes’, waarmee ze zich goed kan verdedigen. Kafka: “Wanneer het gesprek op de noodzakelijkheid van geld verdienen kwam, liet Gregor in het eerst altijd de deur los en wierp zich op de naast de deur staande, koele, met leer overtrokken sofa, want hij werd warm van schaamte en verdriet.” Vooraleer Gregor in een kever veranderde, leefde hij in een wereld waar alleen werken en geld verdienen telde. Nu hij dat niet meer kan, trekken anderen zich niets meer van hem aan. Zolang je werkt en geld verdient, tel je mee. Maar anders? De mannen van de groep kennen dit. Danny zegt dat dit precies de reden is waarom hij een arbeidscontract wil hebben. “Je wordt bekeken als een slechte vader als je geen werk hebt, net alsof je dan niet goed voor je vrouw en kinderen kan zorgen. Ook als je vrouw meer verdient of beter werk heeft, word je als man soms raar bekeken.” Kafka: “En is het dan niet juist, dat wij door het wegnemen van de meubels tonen, dat wij iedere hoop op beterschap opgeven en hem onverschillig aan zijn lot overlaten? (…) Zij haalden zijn kamer leeg, namen alles weg wat hem lief was.” Dingen waar Gregor waarde aan hecht (zoals zijn meubels) worden bij hem weggehaald zonder zijn mening te vragen. Dat is te vergelijken met een deurwaarder die je huis komt leeghalen voor een schuld van euro, zonder te vragen of je het op een andere manier kan oplossen. Als een deurwaarder alles weghaalt, voel je je ook heel eenzaam. Zeker omdat je weet dat het er erger door wordt, niet beter. Er is bijna geen terugkeer mogelijk. Je geraakt steeds dieper in de miserie. Anderen denken in Gregor zijn plaats; ze doen dingen zonder hem te vragen wat hij wil. Zo wordt er met ons ook te vaak omgegaan. En niet alleen met ons, arme gezinnen, ook met migranten wordt er vaak zo omgegaan. Kafka: “Zou zijn zuster wel merken dat hij de melk had laten staan, en geenszins omdat hij geen honger had? En zou zij ander voedsel brengen, dat hem beter beviel? Als ze het niet uit zichzelf deed, zou hij liever verhongeren, dan haar erop attent maken, hoewel hij eigenlijk grote aanvechting had onder de canapé uit te schieten, zich voor de voeten van zijn zus te werpen, en haar te smeken iets lekkers te brengen. (…) Zij bracht hem, om zijn smaak te weten te komen, een hele keuze, alles op een oude krant uitgespreid. Er was oude, halfrotte groente, benen van het avondmaal, die door gestolde, witte saus waren omgeven, een paar rozijnen en amandelen, kaas, die Gregor twee dagen geleden oneetbaar had verklaard, een droog stuk brood, een gesmeerde boterham en een gesmeerde boterham met zout.” Gregors zus probeert te testen wat hij kan eten, door hem verschillende kommetjes met restjes en overschotten klaar te zetten. Ze vraagt hem echter niet wat hij wil. Het probleem met Gregor en zijn zus is dat er geen communicatie is tussen beiden. Ze wil wel goede hulp geven, maar vraagt niet naar zijn mening.
18
‘Activering’ en ‘actief zijn’
Zo zijn er ook voor ons vele kommetjes met tewerkstellingsmaatregelen, zonder dat ons gevraagd wordt of ‘we die wel lusten’, of ze wel aangepast zijn aan onze situatie. Dit is volgens Rita ook herkenbaar bij de Voedselbank: “Wij moeten eten wat zij ons voorschotelen. We mogen het onderling niet omruilen, zelfs niet als we het niet lusten.” Kafka: “Onder lichte aanvallen van benauwdheid keek hij er met ietwat uitpuilende ogen naar, hoe de niets vermoedende zuster met een bezem, niet alleen de overblijfselen bij elkaar veegde, maar zelfs de spijzen, die Gregor in het geheel niet had aangeroerd, alsof die dus ook niet meer te gebruiken waren.” Gregor zijn zus behandelt hem alsof hij besmettelijk is. Dat is herkenbaar, zeker voor mensen met handicaps. Mensen bekijken hen alsof ze er vies van zijn. Toch zouden ze – als ze de moeite zouden doen om er eens mee te praten – merken dat het allemaal mensen zijn, zoals jij en ik.
Een eigen definitie van ‘activering’ en ‘actief zijn’ ‘Activering’ is een moeilijk en vaag woord. In activering horen we de woorden ‘actief ’ en ‘actief zijn’. We vragen ons af wat dat is. Een eerste vertaling van ‘activering’ is ‘in gang steken of aansteken’. Wat moet de overheid doen om armen ‘in gang te steken’? Wat doet de overheid nu om te zorgen dat we niet actief zijn? Wat doe ik zelf en wat brengt dat op? Al discussiërend vullen we elkaar aan. Zo komen we stap voor stap tot een soort eigen ‘definitie’, waar iedereen van onze groep het over eens is: ‘Actief zijn’ is voor ons: – bezig zijn, je inzetten, inspanningen doen – zoveel mogelijk gebruik maken van je talenten – doen wat je graag doet, geen verplichte of opgelegde activiteiten – voor je rechten opkomen – een meerwaarde voor de maatschappij brengen, zorg voor het milieu – iets betekenen voor anderen, sociaal zijn. “Actief zijn is sociaal zijn.” Dat is voor ons belangrijk: met mensen babbelen, omgaan met anderen, goed overeen komen, werken in groep, samen plezier hebben en leren van elkaar. Daarom denken we ook samen na, zowel over persoonlijke als over maatschappelijke problemen. We zoeken samen actief naar oplossingen.
Werk? Ja, maar… “Voor dat hij in een kever veranderde, leefde hij in een wereld waar alleen geld verdienen en werken telde.” Net als iedereen willen wij liefst geen onaangepast of onderbetaald werk. Eentonig werk verveelt snel, daarom hebben we liefst afwisselend werk. De werkgever moet flexibel zijn en rekening houden met onze beperkingen, gezinssituatie, onze kinderen en onze gezondheid. Een te hoge werkdruk kan problemen veroorzaken en een
‘Activering’ en ‘actief zijn’
19
goede werksfeer is broodnodig. Voor bepaalde groepen, zoals alleenstaande moeders, zijn er zelfs specifieke voorzieningen nodig, bijvoorbeeld betaalbare kinderopvang. Maar het economische is niet alles. De overheid ziet werk enkel als ‘betaalde arbeid’, maar er is veel meer. Uitsluiting speelt op meerdere domeinen. Activering moet ook daarover gaan. Zo zijn er bijvoorbeeld huisvrouwen, die hard werken, maar hier geen geld mee verdienen. Zij moeten meer erkenning krijgen. Ook om sociaal, cultureel of politiek actief te kunnen zijn, moet er tijd, geld en energie overblijven naast het werk. Een andere mogelijkheid is dat het werk zelf dat allemaal inhoudt. De kern van de zaak blijft dat mensen eerst uit de samenleving worden geduwd om ze daarna via dure diensten terug “bij te werken”. In plaats van zoveel geld en moeite te doen om hen terug te activeren, lijkt het ons beter ervoor te zorgen dat ze in de eerste plaats niet worden uitgesloten. Beter voorkomen, dan genezen!
Vrijwilligerswerk is heel belangrijk voor ons Vrijwilligersorganisaties, zoals Leren Ondernemen, helpen ons om actief te worden én om actief te blijven. De overheid zou vrijwilligers meer moeten erkennen en ondersteunen (ook lange-termijn-vrijwilligers), onder andere door hen opleidingen te laten volgen. Zo kunnen ze blijven leren en eventueel zelfs een diploma behalen. Bijleren kan op maat binnen vrijwilligersprojecten. Er is namelijk een persoonlijkere band. Hier zijn we geen ‘nummers’ zoals in sommige grote bedrijven. We leren van elkaar bij via leerkansen op ons niveau en op ons tempo. Men heeft geduld met ons en iedereen krijgt een tweede of derde kans. Teveel administratie en controle belemmert het vrijwilligerswerk. Het wordt bijna beschouwd als zwart werk. Dat stimuleert ons absoluut niet. Verder is er steun nodig bij het opzetten van vrijwilligersprojecten. Een naaiatelier heeft bijvoorbeeld een startkapitaal nodig voor een naaimachine of een strijkijzer. Vergeet niet: “We zetten ons liever in voor vrijwilligerswerk, dan werkloos niets te doen!” We vragen dus om respect voor wat vrijwilligers doen. We voelen ons beter door actief te zijn. Actief zijn levert winst: niet enkel voor anderen of voor een propere buurt, maar ook voor onszelf. In de eerste plaats voelen we ons er goed bij. We zijn blij als we actief kunnen zijn. Het verhoogt ons zelfrespect en de kennis over onszelf. We leren bij en doen ervaringen op, bijvoorbeeld op het vlak van technische vaardigheden of andere culturen.
Houd ons vooral niet tegen om actief te zijn! “Anderen denken in de kever zijn plaats; ze doen dingen zonder hem te vragen wat hij wil.” Er zijn getuigenissen in overvloed over hoe ervoor wordt gezorgd dat we niet actief zijn. Door enkel de nadruk te leggen op economische activering, worden we ont-
20
‘Activering’ en ‘actief zijn’
moedigd om op andere manieren actief te zijn. Zo zijn er verplichte opleidingen. Mensen worden ‘gechanteerd’ om weer aan het werk te gaan. Men dwingt hen om te stoppen met studeren om te gaan werken. Een ander probleem is dat sommige sociale werkers niet genoeg ‘veldervaring’ hebben. Ze moeten meer direct contact hebben met onze (kansarme) leefwereld. Sociale instellingen moeten een middel zijn om het lot van kansarmen te verbeteren; maar sommigen plaatsen hun eigen status en voortbestaan hierboven. Ze maken zo een karikatuur van zichzelf. Sommigen hebben meer tot doel hun eigen vereniging te beschermen dan de doelgroep te helpen. Er is nood aan meer ervaringsdeskundigen om dit te helpen voorkomen.
Voor onze kinderen het allerbelangrijkst… onderwijs Soms hebben we het idee: “Voor ons is het al te laat, maar voor onze kinderen nog niet”. Zij moeten nu in de scholen worden geactiveerd voor later, zodat ze ook niet in de armoede terechtkomen. Meer overheidsmiddelen voor de scholen maakt het mogelijk om – zeker ook met de armere kinderen – naar theater en naar musea te gaan. Rijkere ouders kunnen hun kinderen hier zelf mee naartoe nemen, maar bij ons ontbreken de middelen. Momenteel probeert men in scholen uitstappen te verminderen, omdat arme gezinnen dat niet kunnen betalen. Daar zijn wij niet mee akkoord: “Zeker niet minder, maar meer uitstappen en activiteiten (met financiële tussenkomst van de overheid), zodat onze kinderen mee-zijn en mee kunnen praten over cultuur. Zo kan er toch al één kloof worden gedicht. En misschien kunnen onze kinderen dan een positieve invloed hebben op ons en de rest van onze gezinnen.” Onderwijs en scholen zijn momenteel te veel georiënteerd naar de arbeidsmarkt. Wij vinden dat een kind echter eerst moet leren spelen, en dan pas leren lezen en schrijven. Er moet rekening worden gehouden met de talenten van het kind, zodat het creatief kan bezig zijn in een richting die hem of haar aanstaat. De school moet aandacht hebben voor de bredere interesses van jongeren. Onze kinderen hebben geen middelen om buitenschoolse activiteiten te doen, dus moeten hun interesses al in de lessen zelf zitten. Zo kan er bijvoorbeeld een fotoclub zijn, waar ze leren foto’s nemen en ontwikkelen. Er wordt ook te veel huiswerk gegeven. Vanuit de logica van de middenklasse is dit te begrijpen: op school zo veel mogelijk nieuws bijleren, en dan thuis inoefenen. Maar dat thuis inoefenen is niet evident voor kinderen van kansarme gezinnen en zo wordt onze achterstand nog vergroot. Er moeten linken zijn tussen de verschillende vakken. Vandaag staat alles kunstmatig apart. Het is ook beter om gevarieerde, gemengde klassen te hebben, in plaats van iedereen te scheiden. In een gemengde klas leren kinderen om rekening te houden met verschillende realiteiten. Zelfs kinderen met handicaps zijn welkom: andere kinderen kunnen zo leren zorgzaam zijn. Jongeren moeten eerder leren samenwerken dan met elkaar te wedijveren. Nu is het puntensysteem gericht op competitie, maar het moet meer op evaluatie gericht zijn.
‘Activering’ en ‘actief zijn’
21
Jongeren leren er geen verantwoordelijkheid nemen. Zij ondergaan enkel maar straffen. Er moet meer inbreng van de kinderen komen: meer interactief doceren, met minder éénrichtingsverkeer. Scholen proberen alles te controleren, terwijl jongeren net behoefte hebben aan vrijheid. Er is een te hoge werkdruk en niet genoeg ruimte voor ontspanning. Ze vinden het saai om de hele dag op hun stoel te moeten zitten en niet naar buiten te mogen. Dat zorgt voor veel spijbelen. De school zou eigenlijk zo plezant moeten zijn, dat de kinderen er graag naartoe gaan.
Een zorgzame samenleving “Een zorgzame samenleving is er één waar ieder individu een eigen zinvolle plaats en bijdrage heeft, ook al zijn ieders capaciteiten en mogelijkheden zeer divers. (A. Snick)” We kennen het liberale idee dat iedereen voor zijn of haar eigen welzijn moet zorgen en dat iedereen daar zogezegd de nodige capaciteiten voor heeft. Dat is in de realiteit echter niet waar: als je geen geld hebt, werkt dat heel anders. Sommige mensen worden ook gewoon ‘anders’ geboren, met andere capaciteiten, of met een handicap bijvoorbeeld. We hebben schrik dat we in de richting van de U.S.A. gaan: daar draait ook alles rond werken. Als je niet werkt, heb je ginds zelfs geen sociale zekerheid, geen recht op ziekenkas en word je in ziekenhuizen gewoon niet geholpen. Zo is er bij ons nu ook meer privatisering van onder andere verzekeringen. In de private sector wordt niet iedereen gelijk behandeld. Zo moet je bijvoorbeeld veel meer betalen voor een ziekteverzekering als je bepaalde handicaps hebt. In een zorgzame samenleving daarentegen voelen mensen zich thuis en wordt er veel gelachen. Mensen worden met respect aangesproken en men komt goed overeen. Niemand wordt opzij geduwd. Er is geen uitsluiting. Ieder is gelijk voor de wet, dus de ene is niet belangrijker dan de andere. Men houdt rekening met elkaars beperkingen én talenten. In iedereen zit wel iets, maar je moet hen de kans geven om het ook te doen. De snelheid van de maatschappij is niet meer te volgen voor sommige mensen. Die mensen moeten niet worden aangepord om mee op de snelle trein te springen. Misschien is het beter als de trein langzamer zou rijden? Misschien hebben we vele verschillende treinen en stoomlocomotiefjes nodig? Maar je moet ook van de trein kunnen afstappen. Actief zijn is namelijk ook op de bank zitten en letten op de spelende kinderen.
Leren Ondernemen vzw – Valkerijgang 26 – 3000 Leuven T 016.29 80 72 – F 016.29 05 37 –
[email protected]
22
‘Activering’ en ‘actief zijn’
Kortfilm: ‘Het was geen droom’, Een gedaanteverwisseling. Naar Kafka’s metamorfose. Theatergroep Altamira van Leren Ondernemen, Leuven Filmscenario: Hein Mortier – Camera: Griet Vloebergh
Word opgenomen! Activering ter bestrijding van armoede en exclusie: grenzen en mogelijkheden
Inleiding In het huidige discours over de bestrijding van uitsluiting en kansarmoede, zit de ambitie om tot de emancipatie van de kansarmen bij te dragen, en de weg daartoe is ‘activering’. Door ‘activering’, zo luidt het, moeten de armen tot een meer volwaardige participatie aan de samenleving worden gebracht. Eens ze ‘geactiveerd zijn’ zullen ze volwaardige burgers worden. Activering staat hier dus eigenlijk gelijk aan emancipatie, het is zowel het middel dat tot emancipatie moet bijdragen als het doel: namelijk een ‘actieve’ vorm van burgerschap, van betrokkenheid in de samenleving. Emancipatie en activering zijn termen die allerlei voorstellingen van menszijn, van menswording en van burgerschap in zich dragen. Welke zijn die voorstellingen, en waarop berusten ze? En zijn ze wel terecht? Meestal staan we daar niet bij stil, omdat die noties gemeengoed geworden zijn. Ze vormen als het ware de taal waarmee we spreken, en het is altijd moeilijk om de taal zelf van op afstand te bekijken. Toch – of misschien juist daarom – hebben dergelijke concepten een grote invloed op hoe we denken en handelen. Ik wil hier een poging doen om enkele van die onderliggende noties in het discours over armoedebestrijding te verhelderen. Ik zal daarbij ongetwijfeld te weinig recht doen aan de complexiteit en genuanceerdheid van de vele initiatieven in de bestrijding van exclusie, zal hier en daar wat zaken schematiseren of uitvergroten, maar hoop zo een aantal van de onderliggende krachtlijnen te kunnen verduidelijken.
Achtergronden van het activeringsdiscours Het concept ‘activering’ heeft in het politieke discours een centrale plaats gekregen vanuit de kritiek op de klassieke verzorgingsstaat (schema ). In dat klassieke denkkader heeft deelname aan de arbeidsmarkt een centrale plaats, daar het mensen in staat moet stellen via het consumeren van goederen aan het maatschappelijke leven te participeren. Voor mensen zonder werk wordt door de verzorgingsstaat dan ook een vervangingsinkomen voorzien, zodat ze toch nog de mogelijkheid hebben om – via consumptie – hun plaats in de samenleving te behouden .
, . & , . (). ‘De actieve welvaartsstaat in België. Een ambigu concept met veel gezichten’. Welzijnsgids – Welzijnszorg, Beleid, Afl., p..
Word opgenomen!
23
schema 1 het klassieke model van de verzorgingsstaat economische activiteit
werkloosheid
inkomen / consumptie van materiële en culturele goederen
moet leiden tot
maatschappelijke participatie / inclusie
uitkering / afhankelijkheid en passiviteit
Er zijn meerdere gronden voor kritiek op deze visie, maar één ervan is dat de bijstand enkel een compensatie biedt voor de financiële gevolgen van de uitsluiting uit de arbeidsmarkt, maar dat ze niets doet aan die uitsluiting zelf. Bovendien houdt dit mensen in een afhankelijke positie, wat als vernederend en stigmatiserend overkomt, en men vindt dat het dus eigenlijk getuigt van een betuttelende houding van de overheid. De kern van deze kritieken is dat de exclusie op zich niet bestreden wordt, terwijl dàt juist als de essentie van het probleem ervaren wordt. Financiële compensaties blijken op zich onvoldoende te zijn, omdat ze niet tegemoet kunnen komen aan de ‘andere’ noden van de doelgroep. Die andere noden zijn dus niet primair van financiële aard, maar hebben meer te maken met de plaats die iemand in de samenleving inneemt en de verhouding tot de medeburgers en de overheid die men van daaruit kan ontwikkelen; wat men verlangt gaat met andere woorden om burgerschap, om een ‘volwaardige’ plaats in de samenleving. Het concept ‘activering’ is naar voren geschoven (onder meer) als antwoord op deze vraag naar volwaardig burgerschap. Het zoekt een antwoord op een reële situatie van hulpeloosheid, machteloosheid en onvermogen. Mensen in armoede hebben geen greep op hun situatie, zij zijn – vaak van generatie op generatie – gevangenen van hun lot. Activering houdt dan ook de belofte in de situatie meester te worden, het lot in eigen handen te nemen, op actieve manier vorm te kunnen geven aan het eigen bestaan en aan de eigen plek in de samenleving. Door mensen te activeren, uit hun passieve, afhankelijke positie te bevrijden, wil men hen de kans geven om als mondige, zelfstandige burgers aan het maatschappelijke (economische, politieke, sociale en culturele) leven deel te nemen. Sinds enkele decennia zijn diverse maatregelen ontwikkeld die aan de activering vorm moeten geven. En wat blijkt? Activering leidt toch niet zo eenduidig tot een vermindering van de exclusie als men had gehoopt. Er rijzen heel wat vragen. Uit een analyse van de diverse initiatieven die op dit vlak genomen zijn, blijkt dat ‘activering’ eigenlijk een soort containerbegrip is dat diverse, soms tegenstrijdige ladingen dekt . Een regeling die verkocht wordt als maatregel om mensen meer voluit te laten participeren, blijkt achteraf gezien ook een heleboel kleine lettertjes te bevatten die toch wel gevolgen hebben voor de situatie van de betrokkenen.
, ., , . & , . (). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek . Leuven: Acco, p. e.v.
24
Word opgenomen!
Ten eerste is activering een begrip dat diverse ideologische wortels heeft: naast het streven naar emancipatie zit er ook een streven naar budgetbeheersing in, er zit een angst in voor het ontstaan van een ‘onderklasse’ als potentiële drager van maatschappelijke ongemakken, en er zit een vorm van disciplinering in, een poging om betere attitudes en waarden (arbeidsethos) bij te brengen en ‘profiteurschap’ te bestraffen – op zich misschien terechte bekommernissen, maar ze staan wel haaks op de meer emancipatorische ambities. Ten tweede blijkt dat veel maatregelen, ook als ze oprecht emancipatorisch bedoeld zijn, in de praktijk soms zeer divers worden uitgewerkt of ingevuld (waarbij bijvoorbeeld verschillende belangen of interpretaties naargelang het beleidsniveau een rol spelen). Daardoor blijkt dat de reële effecten van de diverse activeringsmaatregelen in zeer uiteenlopende mate tot werkelijke emancipatie bijdragen. Activering blijkt dus op zijn zachtst gezegd een ambivalent begrip te zijn. Ik wil dan ook proberen uit te klaren of en hoe activering een antwoord op exclusie kan zijn. Meer concreet wil ik proberen een antwoord te formuleren op de vraag welke grenzen of voorwaarden aan activering gesteld moeten worden om ervoor te zorgen dat deze inderdaad tot maatschappelijke participatie leidt.
Het klassieke basisschema voor activering nader beschouwd De kritiek op de verzorgingsstaat was dat het tot passiviteit en afhankelijkheid leidde en niet bijdroeg tot echte maatschappelijk integratie, maar juist tot stigmatisering en marginalisering dreigde te leiden. Het klassieke schema van activering maakt de afhankelijkheid en passiviteit ongedaan, door activiteit en zelfstandigheid (zelfverantwoordelijkheid) te stimuleren. Activering kan dan bestaan in maatregelen die de inschakeling in de arbeidsmarkt rechtstreeks ondersteunen, of in initiatieven van vorming die de tewerkstellingskansen indirect moeten verbeteren. Vanuit de activering op de arbeidsmarkt, zo luidt de redenering, zal via de consumptie van materiële en culturele goederen ook de maatschappelijke (sociale, culturele) participatie en integratie op gang komen.
schema 2 basisschema van activering economische activiteit / werk
inkomen / consumptie van materiële en culturele goederen
maatschappelijke participatie / inclusie
activering van de kansarmen
Ook op dit schema is intussen veel kritiek geformuleerd. – Ten eerste: het ontkent het structurele tekort aan arbeidsplaatsen; activering van de werklozen verbetert niets aan de aanbodzijde op de arbeidsmarkt. Het is louter een individuele en geen structurele aanpak van het probleem, en mist daardoor effectiviteit.
Word opgenomen!
25
– Ten tweede: door de maatregelen op de werkloze te richten (en niet op structurele factoren die tot uitsluiting leiden) geeft men impliciet de kansarme de schuld van de eigen exclusie. Ook als het schema ‘emancipatorisch’ bedoeld is, zit er toch ook een bijklank in die eerder ‘disciplinerend’ is: ‘ze moeten maar harder werken’. – Ten derde: het feit dat in de verzorgingsstaat het vervangingsinkomen niet aan de andere noden van de kansarmen tegemoet kwam, wees erop dat andere dan financiële aspecten van maatschappelijke exclusie minstens even belangrijk zijn. Ook dit basisschema van activering komt aan deze kritiek niet tegemoet, aangezien het participatie eveneens via het beschikken over een inkomen laat verlopen (alleen is het inkomen hier actief verworven in plaats van passief ). Het suggereert dat het belang van arbeid in eerste instantie financieel is en miskent de andere functies van arbeid.
Welk model van emancipatie (of participatie) ligt aan dit basisschema ten gronde? Er wordt gesteld dat participatie aan de samenleving primair via participatie aan de arbeidsmarkt verloopt, omdat dit tot een inkomen leidt. Dankzij dit inkomen kan men zich de nodige (materiële, sociale, culturele) goederen aanschaffen waarmee men zich een plek in de samenleving kan verwerven. Via een zeker niveau van welvaart moet men dus ook het eigen welzijn kunnen realiseren; arbeid, inkomen en consumptie worden gezien als de sleutel tot volwaardig burgerschap. Men moet eerst ‘hebben’ vooraleer men iemand kan ‘zijn’. Van het vrije marktmodel – dat vanuit economisch perspectief als een zeer succesvol model wordt beschouwd – wordt verwacht dat het ook tot een inclusieve samenleving, tot het zinvol en respectvol samenleven van mensen zal leiden. In feite is economische activering als antwoord op armoede niet nieuw; reeds op het eind van de de eeuw werden (o.m. in Frankrijk en Engeland) inspanningen gedaan om armoede weg te halen uit de ‘caritatieve’ sfeer, door de armen ertoe aan te zetten werk te zoeken, arbeider te worden. Het sociale probleem van de armoedebestrijding werd met andere woorden omgezet in een economisch probleem van werkvoorziening, arbeidsbeleid en economie. Het politieke domein (de opdracht om vorm te geven aan het samenleven) is van toen af in eerste instantie naar het model van het economische domein genaderd. De vraag is of daar niet juist het schoentje knelt. De economie blijkt namelijk niet zo feilloos tot een ‘groter welzijn’ voor allen te leiden. Enkele kritische kanttekeningen. – Ten eerste: van een goed draaiende economie in een vrijgemaakte markt wordt verwacht dat die ook tot algemene welvaart en welzijn zal leiden en dus wordt het beheren van de economie de centrale taak van de overheid. Zie , . (). The constitution of poverty. London: Routledge. Het ging bovendien om een patriarchaal model van tewerkstelling, waarbij de man als gezinshoofd voor een inkomen voor vrouw en kinderen moest zorgen; vrouwen werden niet geacht aan de arbeidsmarkt (en de daarvan afhangende maatschappelijke integratie) deel te nemen. Ook hierop wordt vanuit emancipatorisch perspectief kritiek geleverd.
26
Word opgenomen!
Nochtans stelt de economie in de verantwoording van haar handelen steeds enkel haar eigen finaliteit primair, en niet de ruimere maatschappelijke finaliteit (het respectvol en zinvol samenleven van allen); sterker nog: deze eigen finaliteit wordt ook vaak als ‘excuus’ gebruikt voor de sociale en ecologische schade die bedrijven aanrichten: hun enig doel is nu eenmaal winst maken. – Ten tweede: het feit dat het economisch model in het politieke denken is gaan overheersen had als nevenverschijnsel dat het ‘sociale’ beleid als apart beleidsdomein ontstond. De ‘restgebieden’ waar de economie blijkbaar niet tot sociaal aanvaardbare resultaten leidde, werd al sinds de de eeuw als een ‘apart’ gebied afgelijnd en als taak aan de overheid (de staat) toegeschoven. Er ontstaan maatschappelijke beschotten tussen sectoren, en een specialisatie en professionalisering op het vlak van welzijn. Ook in het huidige discours van politieke partijen is er sprake van twee ‘assen’ waarop men de eigen (electorale) positie situeert: de economische en de sociale. Die twee assen worden niet alleen als afzonderlijk, maar doorgaans ook als ‘conflictueus’, als een ‘spanningsveld’ ervaren; economisch denken staat veelal haaks op solidair denken. – Ten derde: het feit dat onze economie primair een kenniseconomie geworden is (vooral gericht op diensten en knowhow), legt de lat voor participatie aan de arbeidsmarkt steeds hoger. De ‘flexibilisering’ van de markten vereist ook een steeds grotere ‘flexibiliteit van de werknemer’. Met de scheiding tussen economie en politiek (tussen welvaart en welzijn) blijkt er een grens bereikt: dat we tot de meest welvarende landen ter wereld behoren, maar tevens alarmerend hoge cijfers voor zelfmoord en depressie hebben, is toch wel een ernstig signaal. Het economisch denken brengt niet ‘vanzelf ’ het welzijn van allen tot stand, maar heeft juist een zeer hoge sociale kostprijs. Kansarmoede is hier een uiting van.
Kan een sociale politiek gebaseerd op activering een antwoord bieden? Ik heb al aangegeven dat het politieke denken primair vanuit het vrije marktmodel gedacht wordt: de maatschappij wordt gezien als een geheel van in principe mondige en autonome individuele burgers, die zoveel mogelijk vrijheid moeten krijgen om op de markt van arbeid en consumptiegoederen hun eigen welzijn te realiseren. Als ik zeg ‘in principe’ autonome burgers, dan wil dat zeggen dat er niet verwezen wordt naar hoe mensen werkelijk zijn, maar dat het eerder gaat om een norm, een ideaalbeeld van de mondige en vrije burger. De overheid ‘moet’ dan ook zoveel mogelijk
“The preventive nature of the remedy to pauperism and its effects required the establishment of a permanent, centralised apparatus of state administration. By a strange twist, then, the liberal proscription of the relief of poverty (…) does not lead to a minimal state, as might be expected, but to a fundamental reorganisation and extension of the powers and prerogatives of state administration.” , ., o.c., p.-. Daar komt nog bij dat, door de globalisering, de overheid haar greep op de sociale en ecologische impact van de economie verliest, terwijl die van multinationals en internationale economische instituties sterker wordt. Zie , . & , ., o.c., p.. Vgl. , . (). De politiek voorbij. Leuven: Kritak, p. e.v. , . (). The corrosion of character. New York: Norton Press.
Word opgenomen!
27
de ‘vrijwording’ van de burgers ondersteunen, en mag niet ‘betuttelend’ tussenkomen. Het model van de autonome burger, die op rationele wijze zijn individueel welzijn kan realiseren wordt in de literatuur ook wel de ‘homo œconomicus’ genoemd. Het individu wordt daarbij opgevat als “een rationeel wezen dat (…) de kosten en baten van elke handeling afweegt om te achterhalen welk handelingsalternatief het meeste voordeel oplevert”. Als activering moet bijdragen tot mondig burgerschap, dan wordt ook ‘activiteit’ gedacht in aansluiting bij het model van de homo oeconomicus, van de particuliere ondernemer of de kritische consument. De ‘activiteit’ van de burger verwijst naar de ‘vrijheid’ van het individu die ook zijn verantwoordelijkheid is: men ‘moet’ voor het individuele welzijn instaan. Indien sommige mensen er niet in slagen op eigen kracht hun welzijn te realiseren – dus niet aan de norm van de homo oeconomicus beantwoorden – dan wordt nu blijkbaar niet het model (of de norm) in vraag gesteld, maar wordt de schuld bij die individuen zelf gezocht. Het is niet zo dat men het model toetst aan de realiteit, maar omgekeerd beoordeelt men de reële mensen aan de hand van de norm; en op grond daarvan “stelt men vast” dat ze geen volwaardige burgers zijn, dat ze het (via activering) nog moeten ‘worden’. Ook in de sociale politiek binnen de actieve welvaartsstaat wordt dus het ‘economisch mensbeeld’ gehanteerd. Als de kansarmen uitgesloten worden, dan is dat zogezegd omdat ze niet de juiste ‘persoonlijke’ eigenschappen hebben. Er worden inspanningen gedaan om hen bij te spijkeren, te remediëren, de juiste attitude, vaardigheden en kennis bij te brengen, tot ze aan het model beantwoorden. Het is een poging die misschien van ‘geloof ’ in de armen getuigt, maar tegelijk de grootste minachting voor hun eigen zijnswijze uitdrukt. De sociale politiek ambieert via activering ‘hulp’ te bieden aan mensen die door het economisch systeem worden uitgesloten, maar herhaalt in feite de logica die tot uitsluiting leidt. Het feit dat men op hulp aangewezen is, betekent in een dergelijk model van sociale politiek dan ook meteen dat men slechts tweederangsburger is, dat men nog een volwaardig burger moet worden. Solidariteit wordt op die manier ook een contract, een business deal: men kan nog maar op steun rekenen, als men ook aan de voorwaarden van volwaardig burgerschap voldoet (als men ‘actief ’ wordt). Als solidariteit gelijk gesteld wordt met economische activering, is de positie van de hulpverlener eigenlijk: we gaan u helpen uw plan trekken; de impliciete boodschap naar de arme toe is: jij moet leren je plan te trekken; of cru gesteld ‘trek uw plan’. Als er gevraagd wordt naar de ethische grens van de activering, dan wordt deze grens hier zeker voelbaar. In de titel van mijn bijdrage heb ik geprobeerd om de kern van het ‘vraagstuk’ activering uit te drukken. De arme moet geactiveerd worden om volwaardig burger te kunnen zijn en om een uitweg uit de exclusie te vinden. De opdracht in de imperatief ‘word geactiveerd’, betekent dus eigenlijk zoveel als ‘word (in de samenleving) opgenomen’. Ik denk dat het paradoxale van een dergelijke imperatief voor zich spreekt. , . & , ., o.c., p.. Voor een kritiek hierop, zie , . & , . (). ‘Het individu en zijn vrouw: economie en feminisme’ – In: . ., Feminisme en wetenschap. Utrecht: Prometheus, p.. , . (). Powers of Freedom. Reframing Political Thought. Cambridge: Cambridge University Press, p..
28
Word opgenomen!
Ik zei al dat de norm niet getoetst wordt aan de realiteit. In het activeringsdiscours wordt miskend dat de zogenaamd ‘persoonlijke’ tekorten van de armen vaak zelf het gevolg zijn van ‘een kansarm verleden op allerlei levensdomeinen’ . Het miskent met andere woorden dat een lange geschiedenis van ‘exclusie’ tot een vicieuze cirkel, een spiraal van problemen leidt waardoor de armen vaak niet de energie en tijd overhouden om zich op de arbeidsmarkt in te schakelen, laat staan om er ‘competitief ’ te zijn. Vanuit de verenigingen waar armen het woord nemen wordt ook gesignaleerd dat de ‘lat’ voor participatie op de arbeidsmarkt steeds hoger ligt. “Er wordt op de huidige arbeidsmarkt zoveel van werknemers verwacht dat het geen verwondering mag opwekken dat een deel ervan niet aan alle hoge eisen kan (blijven) voldoen. Dit is waarschijnlijk een rechtstreeks gevolg van de vrije markt waar onherroepelijk de wet van de sterkste geldt. Wie het allemaal niet bij kan benen, kan niet anders dan achterna hollen.” 11 De armoedebestrijding die economische activering primair stelt, dreigt dus ‘meer van hetzelfde’ te bieden, men lijkt te ‘dweilen met de kraan open’. Vanuit die logica wordt hulpverlening in feite paradoxaal: je moet ‘geactiveerd worden’ om opgenomen te worden. De imperatief luidt dus: ‘zorg dat je opgenomen wordt’. Het legt de verantwoordelijkheid voor de inclusie – voor het tegengaan van de exclusie – uiteindelijk bij de kansarmen zelf. Waar blijft de solidariteit? Wat is er nog ‘sociaal’ aan een dergelijke politiek?
Verkenning van alternatieve sporen Kan om te beginnen sociale of culturele activering een antwoord bieden op deze impasse? De centrale ervaring van kansarmen is geen zinnige bijdrage tot de samenleving te kunnen leveren. “De armsten zeggen ons vaak: het ergste dat je kan overkomen is niet dat je honger lijdt, het is niet dat je niet kunt lezen, het is zelfs niet dat je geen werk hebt. Het ergste dat je kan overkomen is te weten dat je niet meetelt, in die mate dat zelfs je lijden miskend wordt.” Kan cultuur als bron van zin hiervoor een compensatie bieden? Kan sociale activering een bron van verbondenheid zijn voor wie ‘onwaardig’ bevonden wordt om via de ‘normale’ kanalen te participeren? Ook hierbij zijn een aantal kritische vragen op hun plaats. – Ten eerste: hoe wordt sociale en culturele participatie gedefinieerd? Heerst er ook hier een normatief mensbeeld van de ‘actieve burger’ en de ‘cultuurconsument’ die voldoende vrije tijd, middelen, culturele bagage en mobiliteit heeft om aan het bestaande cultuuraanbod en verenigingsleven te kunnen deelnemen? Bestaat dan niet het gevaar dat men ook hier een normatief model ontleent aan de
, . (red.) (). Vaart iedereen wel bij de actieve welvaartstaat? Turnhout: Recht-Op vzw i.s.m. Samenwerkingsverband Turnhout, p.. Ibid., p.. , . (). ‘Les plus pauvres, révélateurs de indivisibilité des droits de l’homme.’ In: Commission nationale consultative des droits de l’homme, Les droits de l’homme en question. ‘Paris: La Documentation Française.’ Cit. in: , . (). Emerging from enforced inactivity: the perspective of people living in persistent poverty. Leuven: Hiva (colloquiumpaper). (vert. as).
Word opgenomen!
29
middenklasse, dat dus ‘exclusief ’ is (de eigen zijnswijze van de armen miskent) en dus stigmatiserend werkt? – Ten tweede: dreigen cultuur en kunst dan niet gebruikt te worden om de pil te verzachten? We blijven de samenleving als een ‘survival of the fittest’ opvatten, maar hopen misschien dat de armen via culturele participatie hun ervaringen van exclusie kunnen ‘sublimeren’ waardoor deze verteerbaar blijven. Worden kunst en cultuur dan geen opium voor het volk? – Ten derde: cultuur heeft geen politieke functie. Cultuur moet als ‘breekijzer’ voor het systeem fungeren, moet verhinderen dat de samenleving volledig in de greep van het functionele komt. Dit betekent het creëren van een vrijruimte waar andere betekenissen verkend kunnen worden; door kunst zelf een sociale functie te geven, dreigt ze te worden geïncorporeerd in het functionele, doelgerichte denken en verdwijnt die vrijruimte. Straks wordt ook van de kunst gevraagd hoe ‘efficiënt’ ze is in het bereiken van haar doelen. Maar toch. In het kader van sociale projecten (het welzijnswerk) blijkt dat het activeringsbegrip wel tot positieve ervaringen leidde. “In het welzijnswerk in de jaren ’80 en ’90 was dit een ondubbelzinnig emancipatorisch concept, waar weinig of geen negatieve bijklanken rond waren te horen. Bij de inpassing van activering in het bijstands- en werkgelegenheidsbeleid geraakte het concept verweven met andere invullingen, uitgangspunten en doelstellingen” 13. Blijkbaar vertrekt ‘sociale activering’ van andere uitgangspunten, die wel tot werkelijke emancipatie van de kansarmen leiden. Ik wil dan ook proberen om vanuit die invalshoek een andere benadering te formuleren.
Een benadering van het probleem vanuit andere uitgangspunten Als exclusie teruggaat op een individualistisch mensbeeld – een normatief beeld, van het individu dat voor zichzelf moet kunnen zorgen en zo zijn plek in de samenleving moet kunnen waarmaken – waarom trekken we dan dit mensbeeld niet in twijfel? In plaats van het economische model zou ik willen voorstellen om juist te vertrekken van een ethisch-politiek grondmodel. Daarin wordt de samenleving niet primair vanuit het economisch model gedacht, maar primair vanuit het zinvol en respectvol samenleven van mensen. Als mensen in de samenleving uit de boot vallen, dan zou dat niet als een tekort van die mensen geduid moeten worden, maar als een tekort van de samenleving. Een zorgzame samenleving is er een waar ieder een eigen zinvolle plaats en bijdrage heeft, ook al is niet iedereen even competitief, ook al beantwoordt niet iedereen aan het ideaal van de ondernemende burger. Een samenleving waar ieder zijn plaats heeft, het gevoel heeft ‘iets te betekenen’ creëert veiligheid en verbondenheid. Het is juist het gevoel niets te betekenen, er niet toe te doen, dat armoede het zwaarst om dragen maakt. Exclusie tegengaan betekent dan ook werken aan een samenleving waar mensen de mogelijkheid krijgen om ‘iets te betekenen’ en een bestaan uit te bouwen dat voor hen zinvol is, ook al zijn hun capaciteiten en mogelijkheden zeer divers. Om een dergelijke samenleving uit te bouwen, dient dan , ., , . & , ., o.c., p..
30
Word opgenomen!
ook van meet af aan uitgegaan te worden van de eigen noden en mogelijkheden van de kansarmen, zoals zij die zelf definiëren. Het betrekken van (het standpunt van) de armen bij de politieke vormgeving van de samenleving staat dus centraal. Of nog anders uitgedrukt: bij de politieke vormgeving aan alle maatschappelijke sectoren dient ruimte gemaakt te worden voor de eigen ervaringen en definities van de armen; armoedebestrijding is dan niet langer een ‘apart’ domein van (sociale) politiek, maar een ethische principe bij de vormgeving aan alle domeinen (een horizontaal beleid van armoedebestrijding).
schema 3 ethisch-politiek grondmodel
dialoog / inclusie
politieke en economische actoren
vormgeving / invulling
cultuurbeleving / onderwijs
kansarmen
financiële & materiële noden
basisrechten sociaal leven / buurtwerking
maatschappelijke taken / arbeid
gezondheidszorg
Dit model van een ethisch-inclusieve samenleving verwijst niet alleen of niet in de eerste plaats naar een recht van de uitgesloten individuen , maar verwijst in eerste instantie naar een recht van allen op verbondenheid, op een zorgzame samenleving. Dit ‘recht’ vormt het antwoord op de angst en het wantrouwen dat bij veel mensen leeft in de huidige versnipperde samenleving. Er is de angst voor de sociale kloof, de angst dat mensen die minder hebben, die dag in dag uit met de frustratie en de vernedering van de marginaliteit moeten leven, ook geen verbondenheid met en solidariteit voor de ruimere samenleving zullen kunnen opbrengen . Dit wijst in feite op een verlangen naar verbondenheid dat bij velen leeft, een verlangen dat we niet meer gewend zijn om te voelen en te benoemen, omdat er in het gangbare spreken over menswording en samenleving alleen nog aandacht en erkenning bestaat voor individualistische verlangens – waar bijvoorbeeld de reclame volop op inspeelt. Er zal dan ook een sen Dat zou neerkomen op een sociaal recht zoals door Rosanvallon verdedigd wordt; cf. , . (). La nouvelle question sociale. Repenser l’Etat-Providence. Paris: Seuil. Dat deze angst niet adequaat beantwoord kan worden met ‘meer blauw op straat’, lijkt me vanuit de hier gemaakte analyse evident.
Word opgenomen!
31
sibilisering nodig zijn om dit verlangen weer een stem te geven, om weer ‘zichtbaar’ te maken dat als ik leef in een samenleving waar onrechtvaardigheid blijft bestaan, dat in feite ook een aantasting is van mijn eigen waardigheid . Dat impliceert dat het bestrijden van kansarmoede niet alleen bestaat uit acties die de kansarmen als doelgroep hebben, maar ook uit culturele en sociale acties die in de samenleving als geheel het ontstaan van ‘verbondenheid’ en ‘warme solidariteit’ kunnen ondersteunen . Als er gesproken wordt van het ‘primaat van de politiek’, dan kan dat volgens mij alleen dit betekenen: dat het ‘politieke probleem’ – het zinvol en respectvol samenleven van mensen – weer het grondprobleem wordt, en dat het economische daarin ingepast wordt en daar ook op zijn (sociale en ecologische) grenzen gewezen wordt. Economie staat dan weer in dienst van de mens. Tenslotte is het ook vanuit economisch standpunt wellicht niet onzinnig om tot een meer zorgzame samenleving bij te dragen; wanneer men de maatschappelijke kost berekent van de zorg voor al die mensen die door de ‘productieve’ economie terzijde worden geschoven, dan zou een meer ‘inclusief ’ model van samenleven ongetwijfeld tot een vermindering van die kost kunnen leiden . Het betekent dus niet dat economie niet een noodzakelijk element is in het tot stand brengen van een zorgzame samenleving; het betekent alleen dat een sterke economie op zich geen ‘voldoende voorwaarde’ voor welzijn is.
Implicaties voor het denken over concrete maatregelen en voor de rol van de armen daarbij Als we ‘inclusie’ primair stellen, wil dat zeggen dat we niet eerst een norm opleggen waaraan men moet beantwoorden om aan de maatschappij te kunnen participeren, maar dat de armen als volwaardige partners betrokken worden bij het nadenken over hoe hun participatie kan verlopen. De politieke participatie van armen wordt met andere woorden als uitgangspunt genomen, en niet de participatie aan de arbeidsmarkt. In feite is de ‘dialoogmethodiek’ (zoals ontwikkeld in het Algemeen Verslag over de Armoede) een goed voorbeeld van een inclusieve ‘politieke’ oefening . Het komt erop aan om deze dialoog niet terug te recupereren binnen een economisch mensbeeld. Integendeel, de ‘methodiek’ die in het kader van de armoedebestrijding en het welzijnswerk is ontwikkeld, moet men durven veralgemenen tot model voor het denken over economische, sociale en culturele inclusie. Alleen op die manier kan (de politieke vormgeving aan) de samenleving ‘inclusief ’ worden. Wat zijn de implicaties hiervan? Vgl. , . (). De antwoorden van het antiglobalisme. p.. Vgl. de bijdrage van . ; zie ook , . (). De vrouwenbeweging en actief burgerschap: de verbinding van vrijheid en gelijkheid anders bekeken. Lezing op de studiedag ‘De toekomst begint vandaag. Perspectieven voor de vrouwenbeweging’. Brussel: Amazone, juni . Vgl. , . (). Recht op inkomen, recht op arbeid. De Gids op maatschappelijk gebied, , nr. , p.. Voor een beschrijving van de dialoogmethodiek, zie ‘Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting’ (). In dialoog, zes jaar naar het algemeen verslag over de armoede. Brussel: Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, pp.-.
32
Word opgenomen!
– Een ethisch inclusieve politiek is niet alleen een recht van de armen, maar een recht van allen. Dat betekent dat ook de politieke en economische actoren uit de dialoog met de armen kunnen leren. Niet alleen de armen leren, maar ook de andere maatschappelijke actoren leren van de armen hoe de maatschappij zorgzamer en humaner gemaakt kan worden. Ook de samenleving als geheel ‘wordt dus beter’ van de dialoog. – Het primair stellen van de dialoog betekent dan ook niet dat er voor ‘activering’ van de armen geen ruimte of aandacht meer kan zijn, maar wel dat hun perspectief, hun mogelijkheden en noden mee in rekening worden gebracht bij het definiëren van die ‘activiteit’. De armen hebben er nood aan zich ‘nuttig’ te voelen, op hun manier een zinvolle bijdrage tot de reproductie van de samenleving te kunnen leveren, ook al is dat niet op de reguliere arbeidsmarkt. Een volwaardige sociale economie met een eigen finaliteit biedt hier wellicht een perspectief . Ook sociale en culturele participatie moet worden gedefinieerd in termen die voor de betrokkenen zinvol en haalbaar zijn – zoals nu reeds in de buurtdiensten gebeurt . – Het model betekent ook niet dat er geen inkomensherverdeling meer nodig is; alleen wordt die niet gekoppeld aan de voorwaarde van inschakeling op de arbeidsmarkt. Participatie aan arbeid heeft een eigen finaliteit, die niet uitsluitend een financiële is; indien men op de arbeidsmarkt onvoldoende verdient, moet de samenleving nog steeds bijspringen. Financiële bijstand wordt dan een ondersteuning van de ‘eigen’ engagementen en activiteiten . – Economie wordt niet langer prioritair gesteld als toegang tot emancipatie, maar er wordt in diverse levensdomeinen aan de inclusie van de armen gewerkt. Het kunnen functioneren in een job vereist immers dat men een goede gezondheid, huisvesting en sociale inbedding heeft. Een ‘sociaal’ beleid houdt dan ook met al die factoren rekening en oefent niet alleen druk uit in de richting van de arbeidsmarkt. Aan alle basisrechten van de armen wordt gelijk aandacht besteed.
Conclusie Waar komt dit alles nu op neer? Is ‘activering’ van de armen een uitweg uit de exclusie? Het probleem met de term activering is dat hij doet uitschijnen dat er alleen bij de armen een ‘leerproces’ moet optreden. Wellicht moet echter ook de samenleving van de armen leren, leren hoe activiteit anders benaderd kan worden, op een manier die ruimte laat voor dialoog, onthaasting, zorg. Ik denk dat het antwoord in de eerste plaats ligt in een herdefinitie, een verruiming van het concept activiteit, zodanig dat minder mensen van actieve participatie worden uitgesloten. Vormen van ‘activiteit’ Vgl. , ., , . & , . (). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek . Leuven: Acco, p.-. Vgl. , ., , ., , . & , . (). Activeren tot actief burgerschap: de casus van buurt- en nabijheiddiensten. Leuven: KULeuven. (paper) Voor deze eigen activiteiten wordt ook het gebruik van de term ‘volkseconomie’ bepleit; deze kan bijdragen tot het zichtbaar maken van “de specifieke organisatievorm van deze sector (…), het volkse milieu, de economische actoren met hun specifieke kennis”; Beweging ATD Vierde Wereld (). Uit de opgelegde inactiviteit raken. Verslag van de Frans-Belgische studiegroep ‘Arbeid, werkloosheid en sociale zekerheid’ met de medewerking van Lutte-Solidarité-Travail. Brussel. p..
Word opgenomen!
33
van de armen die ook echt hun eigen bijdrage tot de samenleving vormen, kunnen vanuit een dergelijke dialoog zichtbaarheid en erkenning krijgen . Vanuit een ethische grondhouding – vanuit respect voor de eigen ervaring en het eigen perspectief van de armen – kan gezamenlijk over de vormgeving aan de samenleving wordt nagedacht, en kan juist de samenleving leren hoe ze meer inclusief kan zijn. Ik kan het ook anders zeggen. Als men wil dat ‘activering’ daadwerkelijk tot bestrijding van armoede en exclusie bijdraagt, dan moet men de dialoogmethode die binnen het welzijnswerk met armen ontwikkeld is, durven doortrekken naar alle domeinen waarin men de armen wil laten participeren. Alleen als zij ‘actief ’ betrokken worden in de vormgeving aan die domeinen, kan men hopen tot een participatie bij te dragen die werkelijk vanuit de armen zelf komt, die werkelijk een uiting is van hun mondigheid. Om nog even naar de titel van mijn bijdrage terug te keren: de ‘imperatief ’ in de uitspraak ‘word opgenomen’ heeft eigenlijk maar zin als ze uitdrukking geeft aan een inspanning en houding van de samenleving in zijn geheel, en niet alleen van de armen. Met andere woorden, als ze begrepen kan worden als ‘wees welkom’.
Anne Snick – Flora vzw
34
Word opgenomen!
Vgl. Groupe de Recherche Quart Monde – Université (). Le croisement des savoirs. Quand le Quart Monde et l’Université pensent ensemble. Paris: Les Editions de l’Atelier/Les Editions Quart Monde, p. e.v. Zie ook de voorstellen in de tekst ‘Activering’ en ‘actief zijn’ volgens Franz Kafka en wij, gezinnen in armoede uit Leuven die door Leren Ondernemen vzw op dit congres werd verspreid.
THEMA 2 NAMIDDAG
Solidariteit: koude wettelijkheid en/of warme menselijkheid?
Onze sociale zekerheid is een kunstwerk onder voortdurende constructie. Het is een uiterst belangrijk, collectief maar tevens complex beleidsinstrument. Het garandeert op de meest adequate en eerlijke wijze een zo hoog mogelijk welzijn voor zo veel mogelijk burgers. Daarvoor zijn er tal van wetten, regels, verplichtingen, formulieren,… kortom een bestuurlijk kluwen en dus niet meteen een warme, menselijke cocon. Tegelijkertijd bestaat er (gelukkig maar) ook heel wat spontane, vrijwillige solidariteit en onderlinge hulp van en tussen mensen. Gemeenschapsgevoel, filantropie, medemenselijkheid en andere ethische en morele drijfveren vormen hiervoor een krachtige inspirator. Over de relatie tussen beide belangrijke vormen van solidariteit en verbondenheid kunnen prangende vragen worden gesteld. Hoe verhouden de wettelijke, afdwingbare en geobjectiveerde systemen zich tot de vrijwillige en erg subjectieve vormen van intermenselijke solidariteit? Zijn er criteria of randvoorwaarden t.o.v. vrijwillige solidariteit? Bestaan er eventueel verborgen bedreigingen voor de formele, verplichte solidariteit? Hoe kan men vrijwillige solidariteit stimuleren en organiseren? Welke methodes zijn hierbij aangewezen en welke omstandigheden zijn daarbij of daarvoor noodzakelijk? Welke rol wordt weggelegd voor de arme, sociaal uitgesloten mensen zelf?
… ze werden door Phara de Aguirre tot scherpe uitspraken verleid.
36
Verzekering of solidariteit?
Verzekering of solidariteit? Over de toekomst van de sociale zekerheid onder de condities van de nieuwe sociale kwestie
Het sociaal pact dat, tijdens de tweede wereldoorlog, in het geheim werd onderhandeld tussen vertegenwoordigers van de werkgevers en werknemers, kan niet beschouwd worden als een absolute breuk. Een aantal fundamenten van onze sociale zekerheid waren reeds vroeger gelegd (Stroobant : ). Toch kan men het belang van het sociaal pact moeilijk overschatten. Het gehele stelsel van paritair overleg werd er afgesproken, de werkloosheidsverzekering, het pensioenstelsel en de ziekteverzekering werd er op punt gesteld en verplicht gemaakt voor alle werknemers. Er werd overeengekomen de bijdragen van de werkgevers en de werknemers centraal te innen en volledig los te koppelen van de staatsbegroting. Het zijn de sociale partners die het beheer ervan in handen zullen nemen. Na de wereldoorlog wordt snel werk gemaakt met de uitvoering van wat tijdens de geheime onderhandelingen werd overeengekomen. Op december komt er reeds een besluitwet i.v.m. de sociale zekerheid. In komt er een nationaal akkoord op de syndicale afvaardiging (Stroobant : ). De bijzondere periode van economische expansie maakte het uitvoeren van het sociaal pact ook mogelijk. De sociale mechanismen, overeengekomen in het sociaal pact van , zijn overwegend te typeren als verzekeringen. Werknemers gingen een verzekering aan tegen de gevolgen van ziekte of werkloosheid. Het pensioenstelsel is eveneens te typeren als een verzekeringsstelsel. Men gaat een verzekering aan tegen de gevolgen van het niet meer kunnen werken wegens ouderdom. Dergelijke verzekeringen zijn in principe niet problematisch. Iedereen kan ziek worden en dus is het verstandig een verzekering tegen de gevolgen daarvan af te sluiten. Dezelfde redenering gaat op voor de werkloosheidsverzekering. Uiteindelijk kan elk bedrijf over kop gaan en dus is een verzekering een goed idee. Evenzo voor het pensioenstelsel: aangezien iedereen graag wil genieten van een rustige oude dag, zijn ook bijdragen aan het pensioenstelsel in principe niet problematischer dan het afsluiten van een brandverzekering. Brutaal gesteld is er hier geen sprake van solidariteit. Het afsluiten van dergelijke sociale verzekeringen is een kwestie van welbegrepen eigenbelang. De verzekeringslogica en het welbegrepen eigenbelang bij het betalen van de premie steunen echter op één fundamentele vooronderstelling, nl. de zogenaamde homogeniteit van het risico. Men kan alle verzekerden vragen een zelfde (proportionele) premie te betalen omdat iedereen een gelijkaardig risico loopt beroep te moeten doen op de verzekering. Zelfs de proportionaliteit van de premie is te verdedigen omdat de uit-
Verzekering of solidariteit?
37
keringen de bedoeling hebben de koopkracht te verzekeren. De werknemers die meer betalen, omdat ze meer verdienen, krijgen ook een hogere werkloosheidsuitkering in het geval van jobverlies. Het is precies die homogeniteit van het risico die vandaag sterk onder druk is komen te staan. De vraag is dan ook of deze toegenomen heterogeniteit van risico gevolgen heeft voor de organisatie van een grootschalige sociale zekerheid zoals we die in België kennen. In eerste instantie echter kijken we naar de mechanismen die hebben geleid naar de vermindering van risicohomogeniteit.
De kennismaatschappij en de homogeniteit van risico In de periode na de tweede wereldoorlog heeft ons land, net als de andere Westerse landen, een enorme expansie gekend van het onderwijs. Figuur geeft de evolutie van het aantal universiteitsstudenten tussen en in België, uitgesplitst naar geslacht 1. De onderste curve geeft het aantal vrouwelijke studenten, de middelste curve het aantal mannelijke studenten. De bovenste curve geeft het totaal aantal studenten in de Belgische universiteiten. De Statistische Jaarboeken geven pas vanaf geslachtsspecifieke tabellen voor het universitair onderwijs. Nochtans waren toen reeds bijna jaar vrouwelijke studenten aan de Belgische universiteiten ingeschreven. Dat jaar waren er studentes ingeschreven aan een Belgische universiteit, wat overeen komt met % van het totaal aantal studenten. In waren er studenten ingeschreven aan een Belgische universiteit. Precies jaar later, aan de vooravond van de tweede Wereldoorlog waren dat er ., waarvan vrouwen (%). Het is onduidelijk of de fluctuaties van de cijfers tijdens de oorlog te maken hebben met echte schokken in het aantal studenten of met een veel slechtere statistiek. In elk geval lijken de cijfers tussen en minder betrouwbaar. Het is daarom veiliger geen uitspraken te doen omtrent het aantal studenten in die periode. Tijdens het schooljaar -’ zijn . studenten ingeschreven aan een Belgische universiteit, % van die groep is vrouw. Tien jaar later, tijdens het academiejaar -’, schreven zich . studenten in (% vrouwen). Tot het begin van de tweede wereldoorlog is de evolutie te beschrijven als een langzame lineaire stijging. De evolutie tijdens de twee volgende decades is kwadratisch. Vanaf hebben we te maken met een exponentiële groei van het aantal studenten. Tijdens de jaren ’ kennen de universiteiten een groei van bijna %. Tijdens het academiejaar ’ moeten de universiteiten . studenten opvangen, % ervan zijn vrouwen. Voor wat betreft de mannen is de groei van dan af eerder beperkt. Tussen en groeit het aantal mannelijke studenten van . tot ., een stijging van %. Het aantal vrouwelijke studenten groeit in diezelfde periode van . tot . of een groei van %. Het aandeel vrouwelijke studenten evolueert in die periode van tot %. De grote expansie van het universitair onderwijs is dus vooral te situeren tussen en . De groei van de studentenpopulatie na is voor het overgrote deel te wijten aan een inhaalbeweging van de vrouwen.
1 De gegevens zijn afkomstig van het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Het N.I.S. steunt op gegevens die zijn doorgegeven door de betrokken instellingen en door de Universitaire Stichting. (N.I.S. -)
38
Verzekering of solidariteit?
figuur 1 evolutie van het aantal universiteitsstudenten tussen 1839 en 1993 (totaal, jongens, meisjes)
totaal
man
vrouw
140000
100000
80000
60000
40000
20000
3 18 9 6 18 4 68 18 7 18 2 76 18 8 18 0 8 18 4 88 18 9 18 2 96 19 0 19 0 0 19 4 08 19 1 19 2 20 19 2 19 4 28 19 3 19 2 36 19 4 19 0 4 19 4 48 19 5 19 2 5 19 6 60 19 6 19 4 68 19 7 19 2 76 19 8 19 0 8 19 4 88 19 92
0 18
aantal universiteitsstudenten [belgië]
120000
jaar
Bron: Nationaal Instituut voor de Statistiek, eigen bewerking van de gegevens. De bovenste lijn geeft de evolutie voor jongens en meisjes samen, de middelste lijn geeft de evolutie voor de jongens en de onderste deze voor de meisjes.
In schreven zich, afgerond, . studenten in aan een Belgische universiteit. In waren dat er, afgerond, ., wat neer komt op meer dan een verdrievoudiging in jaar tijd. In volgde . leerlingen voltijds hoger secundair onderwijs, in waren dat er . . Ook deze stijging is meer dan een verdrievoudiging in jaar. De toename van de onderwijsparticipatie leidde uiteraard tot een veel betere gemiddelde scholing van de bevolking. Zie voor een gedetailleerde beschrijving van de onderwijsexpansie: Pelleriaux .
Verzekering of solidariteit?
39
tabel 1 opleidingsniveau van de Belgische bevolking volkstelling (NIS) 1961 en 1991 1961
1991
opleidingsniveau
geslacht
N
%
valide
N
%
valide
geen diploma en diploma lager onderwijs
man vrouw totaal
2.099.175 2.435.508 4.534.683
65,5 69,7 67,7
66,1 70,5 68,4
1.589.508 1.917.084 3.506.592
42,1 47,3 44,8
44,7 50,7 47,8
lager technisch en beroepssecundair onderwijs
man vrouw totaal
367.289 396.655 763.944
11,5 11,3 11,4
11,6 11,5 11,5
460.146 363.125 823.271
12,2 9,0 10,5
12,9 9,6 11,2
hoger technisch en beroepssecundair onderwijs
man vrouw totaal
43.963 33.714 77.677
1,3 1,0 1,2
1,4 1,0 1,2
547.953 483.643 1.031.596
14,5 11,9 13,2
15,4 12,8 14,1
humaniora, lager en hoger ASO, normaalen kunstonderwijs
man vrouw totaal
555.499 572.453 1.127.952
17,3 16,4 16,8
17,4 16,5 17,0
422.427 481.147 903.574
11,2 11,9 11,5
11,9 12,7 12,3
universitair en hoger onderwijs buiten de universiteit
man vrouw totaal
110.926 17.816 128.742
3,5 0,5 1,9
3,5 0,5 1,9
537.752 536.448 1.074.200
14,2 13,2 13,7
15,1 14,2 14,6
onbekend onderwijsniveau
man vrouw totaal
29.880 39.417 69.297
0,9 1,1 1,0
*** *** ***
217.929 272.665 490.594
5,8 6,7 6,3
*** *** ***
totaal
man vrouw totaal
3.206.732 3.495.563 6.702.295
100,0 100,0 100,0
100,0 100,0 100,0
3.775.715 4.054.112 7.829.827
100,0 100,0 100,0
100,0 100,0 100,0
De volkstelling van telde nog ,% Belgen die geen of slechts lager onderwijs hadden genoten. In bleek uit de toenmalige volkstelling dat minder dan de helft van de Belgen (,%) geen of slechts lager onderwijs hadden genoten. Het aandeel Belgen dat hoger onderwijs had genoten steeg in die periode substantieel: van ,% in tot ,% in . Opvallend is ook de evolutie van het verschil tussen mannen en vrouwen tussen de twee volkstellingen. In had ,% van de vrouwen een diploma van het hoger onderwijs. Toen had reeds ,% van de mannen een dergelijk diploma. In is het verschil tussen mannen en vrouwen bijna weggewerkt. In had ,% van de mannen een diploma van het hoger onderwijs en ,% van de vrouwen. Belangrijk is ook de toename van het aantal goed geschoolde arbeiders. In had slechts ,% van de bevolking een diploma van het hoger secundair technisch- of beroepsonderwijs. In is dat aandeel gestegen tot ,%. Men moet deze toename van het opleidingsniveau van de bevolking ook in absolute cijfers bekijken. In hadden . Belgen een diploma van het hoger technisch en beroepssecundair onderwijs. Dertig jaar later, in , waren er dat meer dan een miljoen. Wat betreft het aantal universitairen zien we een stijging van bijna . in tot eveneens meer dan een miljoen in . Deze toenames worden enkel overtroffen door de toename van hooggeschoolde vrouwen. In hadden bijna . vrouwen een diploma van het hoger onderwijs. In waren er dat meer dan een half miljoen.
40
Verzekering of solidariteit?
Het groter aandeel hoog geschoolden in de samenleving maakte een heel andere economie mogelijk. Repetitieve taken worden geautomatiseerd, de taken die blijvend uitgevoerd worden door mensen beperken zich tot controle en sturing van het geautomatiseerde productieproces en de ontwikkeling en implementatie van nieuwe technologie. Die laatste taken zijn cognitief veeleisender en vergen dus beter opgeleide arbeidskrachten. Ongeschoolde arbeiders en ploegbazen moeten het afleggen tegen ingenieurs en managers. Vaklui draaien geen stukken meer op mechanische draaibanken. Programmeurs vertalen, integendeel, digitale plannen en tekeningen naar machinecodes die vanuit hun bureau electronisch worden doorgestuurd naar de allernieuwste, nummeriek gestuurde draaibank. Het efficiëntiestreven treft niet enkel de marktgebonden organisaties maar ook de non-profitsector. In had ,% van de ambtenaren enkel een diploma van het lager onderwijs, in was dit slechts ,% (Holderbeke ). Het efficiënter worden van de economische productie was niet mogelijk geweest zonder het hoger opleidingsniveau van de bevolking. Het is dan ook de groep met de grootste industriële belangen, de burgerij, die de grote inspirator en verdediger was van het invoeren van het publiek en gesubsidiëerd onderwijs (De Vries , Gellner , Witte ). De automatisering en machinisering van het productieproces heeft dus geleid tot een efficiëntere economie die veel minder nood had aan laaggeschoolden en steeds vragende partij was voor nog hoger geschoold personeel. Tot de jaren ’ ging een stijging van de productie steeds gepaard met een stijging van de werkgelegenheid. Technologische inovaties leidden vanaf de jaren ’ tot ‘jobless’, zelfs ‘jobloose’ economische groei (Klamer e.a. , Vilrokx ). Een productieverhoging leidde niet meer tot een toename van de werkgelegenheid, de groei wordt integendeel gerealiseerd door een efficiëntere productie. Doordat de productie van goederen en diensten efficiënter wordt, meten en controleren bedrijven vaker de individuele prestaties van werknemers (Schoenmaker & Geerdink ). -specialisten pleiten vanaf het einde van de jaren ’ voor het koppelen van de arbeidsverloning aan de individuele prestaties (zie bv. Derijcke , Thierry , Rosseel & Vilrokx , Schmitt & Chan ). In bijvoorbeeld plaatste General Motors . arbeiders in een systeem van prestatiebeloning (Moss Kanter ). Als in een dergelijke efficiëntere economie werkloosheid optreedt, zal geselecteerd worden op handelingsbekwaamheid, kennis, vaardigheden en mentale soepelheid. Nu blijkt dat ons onderwijssysteem precies op die kenmerken mensen selecteert. Dat blijkt uit de voorwaarden die gesteld worden voor het verwerven van jobs. Werkgevers selecteren ook op basis van psychologische en andere testen maar het opleidingsniveau fungeert als een eerste filter. Het diploma blijkt, voor de arbeidsmarkt, een goede predictor te zijn van vaardigheden, handelingsbekwaamheid en kennis. Het ‘credentialiseren’ van jobs of a priori uitsluiten van mensen met een ‘te laag’ diploma (Collins , De Vries ) steunt op de overtuiging dat het diploma een goede predictor is van de bekwaamheid en inzet van de kandidaat. Daarom vragen werkgevers systematisch hoge diploma’s in hun vacatures. Van de naar schatting . jobs die in vrij kwamen, werd voor % van de vacatures een diploma van het hogescholenonderwijs of de universiteit geëist (Denolf & Denys ). Die % moet vergeleken worden met de ,% van de bevolking die een dergelijk diploma gehaald heeft (zie Tabel ). De uitstoot van laag geschoolden blijkt uit de studie die Francis Holderbeke uitvoerde voor de Koning Boudewijnstichting (). Uit zijn cijfers blijkt dat in nog
Verzekering of solidariteit?
41
% van de laag geschoolde mannelijke bevolking tussen en jaar tewerkgesteld was. In was die werkgelegenheidsgraad gedaald tot %. Bij de laaggeschoolde oudere (- jarige) mannen was de uitstoot nog dramatischer. In had % van hen een baan. In was nog slechts % van hen tewerkgesteld. Samenvattend kan men stellen dat de toename van het aantal hoog geschoolden in de bevolking leidt tot een ander soort economie. Deze kenniseconomie produceert meer met evenveel of zelfs met minder werknemers. De productiestijging wordt integendeel opgevangen door mechanisering en industrialisering. In een dergelijke ‘efficiëntere’ economie wordt meer controle uitgeoefend op de bekwaamheden en de individuele prestaties van werknemers. Omdat het onderwijsniveau een zeer goede predictor is van deze bekwaamheden zijn het vandaag vooral de laaggeschoolden die uit de boot vallen en een beroep moeten doen op de werkloosheidsverzekering of een ander vervanginkomen (Pelleriaux ). De grotere kans van laag geschoolden om in werkloosheid terecht te komen staat echter niet alleen. Laag geschoolden hebben nu ook een grotere kans dan vroeger om onder de armoedegrens te vallen (Cantillon & Marx ). De toename van het aantal hooggeschoolden in de bevolking leidt dus tot een strakkere band tussen het opleidingsniveau en de levenskansen die iemand heeft. Het mechanisme dat deze band veroorzaakt is de veranderende aard van de economie. Sinds de begindagen van onze grootschalige sociale zekerheid, zijn we ook op een andere manier beginnen omgaan met de gegevens die een dergelijk ambtelijk apparaat genereert. We hadden tijdens het interbellum en in de eerste decennia na de tweede wereldoorlog gewoon de middelen niet om de werking van de sociale zekerheid statistisch door te lichten. We zijn nu in staat na te gaan welke bevolkingsgroepen een hoger risico lopen op werkloosheid. De publiceert maandelijks een rapport dat aangeeft welke categorieën precies uitkeringsgerechtigd werkloos zijn. De betere identificatie van risico stopt trouwens niet bij de arbeidsmarkt. De ontcijfering van het menselijk genoom en de mogelijkheden die we hebben om andere medische informatie te verwerken maken ook een veel betere voorspelling van ziekte en invaliditeit mogelijk (Austin e.a. , Novas & Rose , Thompson & Chadwick ). Er is dus ten eerste een strakkere band tussen het opleidingsniveau en de levenskansen van individuen en ten tweede weten we dat beter dan ooit. We weten, pijnlijk nauwkeurig, dat laag geschoolden een grotere kans hebben werkloos en ziek te worden, een kortere levensverwachting hebben (Bossuyt : -, Deboosere & Page ) en een groter risico lopen onder de armoedegrens te vallen, dan hoog geschoolden. De aangeslotenen bij de sociale zekerheid hebben geen gelijke kans er in dezelfde mate steun van te krijgen. De hooggeschoolden dragen proportioneel veel meer bij tot het sociale systeem en krijgen er relatief weinig van terug. De laaggeschoolden dragen minder bij tot de reserves van de sociale zekerheid en moeten er (helaas) vaker beroep op doen. Bovendien weten we dat nu beter dan ooit. Het sociaal systeem komt m.a.w. in een situatie waarin de hoog geschoolden weten dat ze meer bijdragen aan het systeem dan ze er ooit van zullen ontvangen. De homogeniteit van sociale risico’s ligt met andere woorden aan scherven en we staan er met z’n allen op te kijken. Rosanvallon spreekt in dit verband over de ‘déchirure de la voile d’ignorance’.
42
Verzekering of solidariteit?
“L’Etat-providence (…) fonctionnait sous ‘voile d’ignorance’. Le principe assuranciel sur lequel il s’appuyait présupposait que les individus étaient égaux devant les différents risques sociaux susceptibles d’affecter l’existence. L’opacité du social était ainsi une condition implicite du sentiment d’équité. Tous les membres de la société pouvaient se considérer comme solidaires dans la mesure où ils percevaient la nation comme une classe de risques relativement homogène. C’est de moins en moins le cas. (…) La meilleure connaissance que la société a de ses différences tend à modifier très sensiblement la perception du juste et de l’injuste.(…) Si je sait que je profiterai statistiquement moins longtemps de ma retraite que d’autres, pourquoi accepterai-je de cotiser au même taux qu’eux? Je considérerai comme juste qu’il soit tenu compte de cette disparité.” (Rosanvallon 1995: 54-55). In het geval van een homogeen risico – of de perceptie van het risico als zijnde homogeen – impliceert de sociale zekerheid geen solidariteit maar de bereidheid tot het aangaan van een verzekering. De bereidheid een deel van het loon af te staan voor de sociale zekerheid is in een dergelijk geval niet problematischer dan de bereidheid een brandverzekering af te sluiten. In het andere geval, gegeven een weggerukte ‘voile d’ignorance’, moet een sociale zekerheid rekenen op de solidariteit – of de angst – van de groep beter geplaatsten voor de groep die het minder goed heeft. Het welbegrepen eigenbelang dat het jaar geleden heel acceptabel maakte een premie voor de sociale verzekeringen te betalen, tendeert vandaag naar risicoselectie en individuele calculus. Voorzichtige chauffeurs zullen zeker de mening zijn toegedaan dat ze recht hebben op een goedkopere autoverzekering. Op dezelfde manier zullen hooggeschoolden menen dat het voor hen toch niet zo heel nuttig is bij te dragen voor een verzekering waar ze wellicht toch geen beroep op zullen moeten doen. In de mate dat genetische ontcijfering de vatbaarheid voor bepaalde ziekten in kaart zal brengen, wordt eveneens de druk naar risicoselectie opgevoerd. De grootste bedreiging voor onze sociale zekerheid wordt aldus gecreëerd door de uitdeinende kloof tussen hoog- en laaggeschoolden en onze kennis omtrent de bijdragen aan en trekkingen uit het sociaal verzekeringssysteem. De sociale zekerheid is altijd een verzekeringsmechanisme geweest. Het steunde op de homogeniteit van sociale risico’s of tenminste op de bereidheid die homogeniteit te accepteren. De sociale zekerheid moest helemaal niet rekenen op gevoelens van solidariteit tussen verschillende bevolkingsgroepen. De te betalen premies waren niet problematischer dan de premie voor een brandverzekering. Het verbreken van de homogeniteit en onze veel klaardere kijk op sociaal risico maken een grootschalige solidariteit tussen verschillende groepen wel noodzakelijk, indien men tenminste de sociale zekerheid overeind wil houden.
Risicoselectie en solidariteit De redenering van Rosanvallon en anderen komt erop neer dat de homogeniteit van sociaal risico verbroken is. Niet iedereen heeft evenveel kans ziek of werkloos te worden. Aangezien ons sociaal systeem in zeer grote mate steunt op een verzekeringslogica zou het onder zware druk komen te staan. De druk naar bonus-malus mechanismen zou toenemen. Vraag is of die druk ook waar te nemen is bij de bevolking.
Verzekering of solidariteit?
43
De -onderzoeksgroep van de heeft onderzoek gedaan naar het draagvlak van de sociale zekerheid in ons land (Elchardus e.a. ). Uit dat onderzoek blijkt dat er een zeer groot draagvlak voor solidariteit bestaat en dat er een grote afwijzing is van risicoselectie in de sociale zekerheid. Dat blijkt uit Tabel .
tabel 2 antwoordpercentages m.b.t. levensloopaansprakelijkheid ja, zeker
ja
noch ja, noch nee
nee
nee, zeker niet
Koen is een verstokte roker. Hij heeft last van zijn longen, werd door de dokter herhaaldelijk gezegd te stoppen met roken. Hij doet dat niet en krijgt longkanker. Moet het ziekenfonds de kosten voor zijn verzorging terugbetalen zoals bij iedereen?
23,6
33,0
18,4
17,1
7,8
Kim duikt zoals elke week het nachtleven in. Zij neemt drugs en drinkt een paar glazen alcohol. Om zes uur ’s morgens besluit ze naar huis te rijden. Ze verliest de controle over het stuur en rijdt tegen een boom met als gevolg dat ze in coma ligt. Moet het ziekenfonds de kosten van haar verzorging terugbetalen zoals bij iedereen?
16,7
26,3
22,7
21,1
13,3
Frank houdt van eten, maar eet vaak veel meer dan nodig en vaak vettig en ongezond. Ook doet hij nauwelijks aan lichaamsbeweging. Als gevolg van dit alles is hij zwaarlijvig. De dokter heeft hem reeds meerdere malen gezegd gezonder te eten en aan sport te doen. Frank volgde die raad niet op. Nu ligt hij in het ziekenhuis ten gevolge van een hartinfarct. Moet het ziekenfonds de kosten van zijn verzorging terugbetalen zoals bij iedereen?
21,9
36,6
23,1
13,2
5,3
Piet krijgt een ernstige ziekte aan de lever nadat hij jarenlang op een overdreven manier alcohol heeft gedronken. Moet het ziekenfonds de kosten van zijn verzorging terugbetalen zoals bij iedereen?
18,2
32,4
23,0
18,1
8,2
Nathalie krijgt AIDS omdat zij er een onvoorzichtige en seksuele leefstijl op nahoudt. Moet het ziekenfonds de kosten van haar verzorging terugbetalen zoals bij iedereen?
19,5
31,1
23,3
16,5
9,6
Luc rijdt met zijn motor zonder helm omdat hij een helm dragen belachelijk vindt. Hij heeft een ongeluk waarbij hij zwaar gewond raakt aan het hoofd en blind is voor de rest van zijn leven. Heeft hij recht op een invaliditeitsuitkering?
16,5
30,9
25,2
17,4
10,0
tabel overgenomen van Elchardus, Tresignie en Derks 2002: 10
Uit de gegevens blijkt dat slechts een vijfde tot een derde van de respondenten meent dat de ziekteverzekering niet volledig moet tussenkomen in de kosten van de beschreven gevallen. Daarbij komt nog een vijfde tot een kwart van de respondenten die twijfels uiten. Er blijkt dus dat er voor de verschillende gevallen een meerderheid is die de risicosolidariteit wil behouden. Dat is relatief veel, gelet op de manier waarop de vragen
44
Verzekering of solidariteit?
werden geformuleerd. Er werd niet gevraagd naar wat te doen indien iemand een hartinfarct heeft omwille van zijn levensstijl. Er werd integendeel duidelijk gemaakt dat de betrokkene zijn levensstijl niet veranderde na herhaaldelijke verwittigingen. In het geval van het verkeersongeluk met de moto werd duidelijk gemaakt dat de betrokkene geen helm droeg en dat ook bewust niet deed. Er werd gewerkt met een representatieve steekproef, over alle leeftijden. Men kan dus niet veronderstellen dat er een zeer grote identificeerbaarheid is met iemand die ‘s nachts het nachtleven induikt, drinkt en drugs gebruikt. Toch blijkt in al die gevallen nog ongeveer de helft van de Vlamingen van mening dat het trekkingsrecht volledig moet gevrijwaard blijven. Risicoselectie wordt voor de Vlamingen helemaal onbespreekbaar indien men er rechtstreeks naar peilt. In hetzelfde onderzoek van de -groep werd ook rechtstreeks gepeild naar de bereidheid van de Vlamingen bonus-malus mechanismes in te voeren in de sociale zekerheid. Tabel geeft de frequentieverdeling voor de verschillende vragen met betrekking tot levensloopaansprakelijkheid.
tabel 3 antwoordpercentages m.b.t. levensloopaansprakelijkheid
--
-
+-
+
++
Ouderen zijn vaker ziek en zouden dus meer moeten bijdragen aan de ziekteverzekering dan jongeren.
50,7
35,5
7,8
3,3
2,8
Sommige beroepen zijn gevaarlijker, daarom moeten mensen die deze beroepen uitoefenen meer bijdragen aan de verzekering voor arbeidsongeschikten.
36,6
32,7
13,2
12,6
4,9
Laaggeschoolden die een hogere kans op werkloosheid hebben, moeten een hogere bijdrage betalen aan de werkloosheidsverzekering.
46,8
39,0
8,5
3,5
2,3
Mensen die heel gezond leven door bvb. te letten op hun voeding, worden minder ziek en zouden daarom minder moeten bijdragen aan de ziekteverzekering.
39,8
36,8
12,2
7,0
4,3
Mensen van wie genetisch is vastgesteld dat ze in de toekomst een ernstige ziekte zullen krijgen, zouden meer moeten bijdragen aan de ziekteverzekering.
53,8
35,3
7,0
1,9
1,9
Wat mensen betalen voor de ziekteverzekering zou zoveel mogelijk moeten worden afgestemd op hun risico op ziekte en invaliditeit.
30,4
33,3
21,4
9,8
5,0
tabel overgenomen van Elchardus, Tresignie en Derks 2002: 13
Als respondenten het eens zijn met de stellingen, zijn ze voorstander van het invoeren van bonus-malus mechanismen in de sociale zekerheid. In het algemeen kan men zeggen dat de bijval met deze stellingen zeer beperkt is. De overweldigende meerderheid van de respondenten kiest voor solidariteit, zelfs met mensen die door hun levensloop of gedragingen een groter risico lopen. Uit het onderzoek van de -onderzoeksgroep blijkt dat er in Vlaanderen een zeer groot draagvlak is voor solidariteit, zelfs met mensen die er een gevaarlijker levensstijl op nahouden. De resultaten van dit onderzoek staan in schril contrast met de theoretische voorspellingen van bijvoorbeeld Rosanvallon.
Verzekering of solidariteit?
45
Rosanvallon () meent dat omdat we vandaag vrij goed kunnen voorspellen wie zal bijdragen aan de sociale zekerheid en wie er geld zal uithalen, het draagvlak van de sociale zekerheid zal verschrompelen. Mensen die weten dat ze wellicht meer zullen bijdragen aan de sociale zekerheid, dan ze er ooit van zullen krijgen, zullen volgens hem niet meer bereid zijn de premies te betalen. Volgens Rosanvallon is precies dat de kern van wat hij de nieuwe sociale kwestie noemt. Mochten de voorspellingen van Rosanvallon uitkomen, zou dat de sociale zekerheid voor ernstige problemen stellen. Als bonusmalus mechanismen zouden ingevoerd worden in de sociale zekerheid, zou de premie van mensen die het nodig hebben zeer sterk stijgen. De premie van mensen die betere levenskansen hebben en dus ook een hoger inkomen hebben zou dalen. Dat zou niet enkel leiden tot een veel grotere ongelijkheid. Het zou ook het overeind houden van de sociale zekerheid onmogelijk maken. De premie van laag geschoolden voor de werkloosheidsverzekering en voor de ziekteverzekering zou zo hoog worden dat deze mensen dergelijke bijdragen niet meer zouden kunnen betalen. Bonus-malus mechanismen in de sociale zekerheid zouden zeker leiden tot de afbouw van het systeem. Als we voortgaan op de gegevens van de -groep, lijken de voorspellingen van Rosanvallon echter niet uit te komen. Het draagvlak van de sociale zekerheid lijkt voorlopig nog niet te worden ondermijnd door ons afscheid van de onwetendheid over de groepen die genieten van en de groepen die bijdragen aan de sociale zekerheid. Dat stelt ons wel voor een paradox. De redenering van Rosanvallon lijkt sluitend te zijn. De gemakkelijkheidsoplossing voor deze discrepantie tussen de theorie en de empirie, is te stellen dat de mensen het nog niet door hebben. Dat we voorlopig nog geen invloed zien van een veranderende mentaliteit maar dat zulks wel zal gebeuren als duidelijker wordt wie bijdraagt aan het sociaal systeem en wie ervan geniet. Deze stelling spoort niet met de bevindingen van de -groep naar het draagvlak van de sociale zekerheid. Zo werd er bijvoorbeeld gevraagd ‘Ouderen zijn vaker ziek en dus,…’. De groep die meer geld krijgt uit de sociale zekerheid wordt duidelijk genoemd in de vraag. Het argument dat de mensen nu nog in onwetendheid zijn en daarom solidair lijken, snijdt geen hout. In de literatuur m.b.t. solidariteit wordt een onderscheid gemaakt tussen wat in het Engels de ‘deserving’ en de ‘undeserving poor’ wordt genoemd (zie voor een overzicht Katz ). De solidariteit zou zich dan enkel uitstrekken tot die mensen waarvan gemeend wordt dat ze niet schuldig zijn aan hun conditie (Van Oorschot ). Met wat welwillendheid kan men dergelijke effecten vinden in de tabellen van de groep. Zo blijkt uit Tabel dat het item over gezonde voeding iets meer instemming krijgt. Langs de andere kant is dat ook het enige item dat anders verwoord is, nl. in de richting dat mensen die minder risico lopen ook minder moeten bijdragen. De andere items zijn geformuleerd in de richting dat wie meer risico neemt ook meer moet bijdragen. De hogere instemming kan dus ook te maken hebben met een andere verwoording. Het is in die tabel ook verbazend dat een relatief grote groep wil responsabiliseren omwille van een gevaarlijk beroep. Men kan dat effectief wel beschouwen als de eigen verantwoordelijkheid maar het spoort toch niet met de voorspellingen uit de literatuur m.b.t. ‘The undeserving poor’. De groep die geen recht zou hebben op bijstand wordt in die literatuur vooral verweten dat deze personen zouden kunnen werken maar het niet doen (Katz ). Men zou kunnen tegenwerpen dat de vignetten (zie Tabel ) op meer instemming kunnen rekenen en dat in die vignetten ook meer de nadruk wordt gelegd op de persoonlijke verantwoordelijkheid. Dat is zeker niet
46
Verzekering of solidariteit?
uitgesloten maar de concreetheid van die vignetten maakt het ook moeilijker om zichzelf er in te herkennen. In die zin kan de grotere bereidheid tot invoeren van aansprakelijkheid ook daar te maken hebben met de manier van verwoorden. Op basis van de gegevens van de -groep moet denkelijk besloten worden dat er in Vlaanderen een reële solidariteit is, ook met mensen die zelf (gedeeltelijk) verantwoordelijk zijn voor wat er met hen gebeurt. Verklaringen die deze reële solidariteit proberen te ontkennen of te minimaliseren lijken me op het verkeerde spoor te zitten. Op basis van de gegevens moet geprobeerd worden om de solidariteit zelf te verklaren. De redenering van, onder meer, Rosanvallon (verzekeringslogica, verbreken van de homogeniteit van risico en het afscheid van de onwetendheid) houdt geen rekening met het bestaan van de sociale zekerheid. Het is wellicht juist te stellen dat de sociale zekerheid opgericht werd als een verzekering. Men kan ook stellen dat in de beginperiode van het stelsel de ‘solidariteit zwart reed op het welbegrepen eigenbelang’ (Elchardus & Debusscher ), dat de solidariteit onzichtbaar geïmpliceerd was in het verzekeringsmodel van de sociale zekerheid. Ondertussen echter leven we reeds enkele generaties onder de condities van de sociale zekerheid. Dat maakt het ook waarschijnlijk dat het systeem zelf een reële invloed heeft op de mensen die er dagelijks in leven. Het is in feite erg ‘onsociologisch’ te veronderstellen dat het leven onder de condities van de sociale zekerheid geen invloed zou hebben op onze houdingen tegenover solidariteit. Wellicht is het correct te stellen dat het bestaan van de sociale zekerheid solidariteit onder de bevolking opwekt. Om die stelling harder te maken zou het onderzoek van de -groep moeten gerepliceerd worden in landen waar de sociale zekerheid veel minder ver is uitgebouwd. Uit dat vergelijkend onderzoek zou dan moeten blijken dat in die landen de bereidheid solidair te zijn met mensen die bewust levenslooprisico’s nemen, beperkter is. Uiteraard stelt zich in een dergelijke vergelijking het probleem van oorzaak en gevolg. Het is daarom aan te bevelen onderzoek te doen in landen die zeer binnenkort hun sociaal zekerheidsstelsel grondig zullen uitbreiden. De landen die zullen toetreden tot de Europese Unie komen daarvoor misschien in aanmerking. Mijn hypothese zou zijn dat na verloop van tijd de solidariteit in die landen zal toenemen. Echter, we beschikken op dit ogenblik niet over dergelijke gegevens. Daarom kan de stelling niet echt hard gemaakt worden. Toch moet worden vastgesteld dat de solidariteit in ons land blijkbaar toegenomen is. De bereidheid tot ontwikkelingssamenwerking die vandaag in ons land aanwezig is, was niet denkbaar in de koloniale periode. De systematische uitbreiding van de sociale zekerheid was evenmin ondenkbaar zonder een zeer ruim draagvlak daarvoor. Men kan eenvoudigweg niet aannemen dat de bijdragen die vandaag betaald worden door de hogere strata van de samenleving zouden doorgaan, zonder een reële solidariteit.
Koude wettelijkheid en warme solidariteit Het is daarom onverstandig een kunstmatig onderscheid te maken tussen warme solidariteit en koude wettelijkheid. Precies het bestaan van de ‘koude wettelijkheid’ leidt tot ‘warme solidariteit’. Het is omdat we een goede sociale zekerheid hebben dat onze bevolking de noodzaak is beginnen inzien van medemenselijkheid en verbondenheid. De grootschalige geïmpliceerde solidariteit heeft geleid tot gemeen-
Verzekering of solidariteit?
47
schapsgevoel en filantropie. De belangrijkste stimulans voor de eerder informele en erg subjectieve vormen van solidariteit is het bestaan van een grootschalig geobjectiveerd systeem. Deze stelling impliceert dus zeker niet dat de eerder subjectieve vormen van solidariteit en medemenselijkheid onbelangrijk zouden zijn en dat we enkel aandacht moeten hebben voor de grootschalige sociale zekerheid. De stelling impliceert wel dat het bestaan van de grootschalige georganiseerde solidariteit extreem belangrijk is voor de eerder informele filantropie.
Bibliografie .., .a. & .j. () ‘The Interface of Genetics and Public Health: Research and Educational Challenges.’ Annual Reviews of Public Health, (), p.-. () Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België. Brussel: Wetenschappelijk instituut volksgezondheid – Louis Pasteur, Afdeling Epidemiologie, 98p. & () ‘Armoedebestrijding en sociale zekerheid: mogelijkheden en beperkingen’ in: Despontin M. & M. Jegers (red.) De sociale zekerheid, zekerheid verzekerd? pp.509549, Brussel: Press. . () The credential society: A historical sociology of education and stratification. New York: Academic Press. & (), ‘Socio-economic differentials in Mortality in Belgium: new data on the role of education’, Paper presented at the Meeting of the European Association for Population Studies, Cracow, Poland, june . () ‘Personeelsbeleid en personeelsmanagement in België’ in: Personeelsmanagement in binnen- en buitenland II, Antwerpen, Deventer: Kluwer , . & . () Hoe werven bedrijven in België? Leuven: Hoger Instituut voor de Arbeid. () Het pedagogisch regiem. Groei en grenzen van de geschoolde samenleving. Amsterdam: Meulenhoff. en () ‘Aspecten van de nieuwe sociale kwestie’, Samenleving en politiek 3 (extra nummer): 25-33. , en () Project het draagvlak van de solidariteit. Deelrapport 3: Levensstijl- en levensloopaansprakelijkheid. Brussel: Vakgroep sociologie, Onderzoeksgroep . . () Nations and Nationalism. Oxford: Blackwell. () ‘Opleidingsstructuur van de werkende beroepsbevolking tussen en ’ in: Nieuwsbrief van het Steunpunt Werkgelegenheid Arbeid en Vorming () -. () Laaggeschoolden op de arbeidsmarkt Nota aan de Koning Boudewijnstichting. Brussel: Koning Boudewijnstichting. () The undeserving poor. From the war on poverty to the war on welfare. New York: Pantheon Books. ., . & . () De illusie van de volledige werkgelegenheid. Assen: Van Gorcum.
48
Verzekering of solidariteit?
. () ‘Van positie naar bijdrage: organisatorische gevolgen van een wijziging in de uitgangspunten van de loonbepaling’ in: Effectief beloningsbeleid. Antwerpen, Deventer: Kluwer. Nationaal Instituut voor de Statistiek (-) Statistisch Jaarboek van België. Brussel: N.I.S. . & . () Genetic risk and the birth of the somatic individual. Economy and Society, , , .-. () Demotie en burgerschap. De culturele constructie van ongelijkheid in de kennismaatschappij. Brussel: Press, p. () La nouvelle question sociale. Repenser l’ état-providence. Paris: Seuil. & () Atypisch België. Personeelsflexibilisering in het Belgisch bedrijfsleven 1975-1990. Leuven: Acco. . & . () Personnel selection. A theoretical approach. London: Sage. () Human talent management. Een visie op besturen, faciliteren en ontwikkelen van personeel. Deventer: Kluwer bedrijfswetenschappen. () ‘ jaar sociaal pact: probleemstelling’ in: Maxim Stroobant (red.), 50 jaar sociaal pact. Antwerpen – Apeldoorn: Uitgevers, -. . () ‘Innovatie in beloning’ in: Bos e.a. (red) De flexibele organisatie Antwerpen, Deventer: Kluwer. .. & .. () Genetic Information: Acquisition, Acces and Control. New York: Kluwer Academic/ Plenum Publishers. . () Nederland over de sociale zekerheid en arbeid: eerste resultaten van een uitgebreid onderzoek naar de publieke opinie. Tilburg. () ‘Basic income, citizenship and solidarity: towards a dynamic for social renewal’ in: Coenen H. & P. Leisink (red) Work and citizenship in New Europe. Aldershot: Edward Elgar. () Politieke geschiedenis van België. Brussel: -Uitgaven.
Koen Pelleriaux3 – Universiteit Antwerpen
De auteur kan gecontacteerd worden op het volgende adres: Koen Pelleriaux, Universiteit Antwerpen, Faculteit ., Universiteitsplein , Antwerpen (Wilrijk), email:
[email protected]
Verzekering of solidariteit?
49
Hoe verhoudt economische activering zich tot de bestrijding van armoede en uitsluiting?
50
Solidariteit met mensen in armoede
Solidariteit met mensen in armoede
Metalen schakels, die een gesloten ketting vormen. Sterke verbondenheid. Elke amateuristische of professionele fietsendief weet dat er zwaarwichtig materiaal nodig is om zulke kring door te knippen. Het gaat hier over het logo van De Keeting, een basisschakel en vereniging waar armen het woord nemen. Door weer en wind, maar ook als de zon schijnt, steken de bezoekers van De Keeting elkaar een hart onder de riem. Doorheen alle kleuren van de regenboog. En waar het groen is, vindt men hun standpunten over solidariteit. We verwijzen hier naar hun kersverse website, ontwikkeld naar aanleiding van het toekomstverkennend congres armoedebestrijding (www.dekeeting.be). Zij kozen deze formule om hun uitspraken te presenteren aan het ruime publiek. We spreken ons uit over de verhouding tussen warme en koude solidariteit, luidt het. Een klik en men leest en hoort wat zij daarmee bedoelen. “Warme solidariteit is niet altijd even warm. Het gaat hier om de vrijwillige solidariteit. Je weet wel: de voedselinzameling aan de supermarkt, inzamelingsacties allerhande, vrijwilligerswerk en ook een spontane helpende hand, een mooi gebaar. Warme solidariteit voelt soms koud aan omdat het categoriaal kan zijn of betuttelend. Warme solidariteit is geen recht, maar een extra inspanning van één iemand of een groep om een betere wereld te maken.” “Koude solidariteit is niet echt koud. Het gaat hier om de wettelijk verplichte solidariteit. Je weet wel: waarvoor iedereen aan de fiscus betaalt. Koude solidariteit zorgt voor ons pensioen, het kindergeld, uitkeringen bij ziekte, werkloosheid, en zo meer. Koude solidariteit is een recht, maar ook een teken van een warm collectief gebeuren om een betere wereld te maken.” Solidariteit ligt de bezoekers van De Keeting nauw aan het hart. Maar ook mensen waarmee zij via diensten in contact komen, hebben in interviews het belang ervan onderstreept. Hun bekommernissen en tips voor de toekomst lees je hier. Al surfend vind je meer. Een voorsmaakje: “’t Is gewoon een vraag, want ik wil niet voor een voldongen feit gesteld worden… Mijn man staat op invaliditeit. Ik sta bij hem ten laste. Wat als mijn dochter een eigen inkomen gaat krijgen? Wordt er dan iets van zijn invaliditeit ingehouden of niet? Anders ben
Solidariteit met mensen in armoede
51
ik verplicht, vòòr dat zij een inkomen heeft, die gewoon buiten te zetten. Dat is toch ook niet wat het is, op sociaal vlak, op vlak van emoties?” (Martine, bezoekster van De Keeting).
Warme solidariteit moet kunnen! “Naast alle overheidsvoorzieningen, hoe goed dat men die ook bedoelt en hoe meer pensioenen en alles wat men nog wilt geven aan ouderen: er zal altijd nog warme solidariteit nodig zijn” (Marc, voorzitter directiecomité Mercator Bank). Mensen die in armoede leven worden vaak ontmoedigd en zelfs bestraft als zij solidair willen zijn. Als je van een vervangingsinkomen leeft, moet je weet hebben van alle kleine lettertjes. Een klusje hier, een klusje daar, vergeet dat maar! “Vroeger, de rommelmarkten die schakelden over naar een roepzaal en ik ging daar efkes inlichtingen vragen wat ge moest doen of zo. Maar ze waren daar alles aan het veranderen en tafels aan het verschuiven. En die baas vroeg aan mij om die tafel mee te verzetten. Ik verzette mee die tafel, ik zag daar geen kwaad in. En toen kwamen er twee controleurs van de RVA binnen. Die kwamen langs achter binnen, langs de garage en die zagen mij die tafels verschuiven en dan had ik zogezegd in het zwart gewerkt” (Rudy, bezoeker van De Keeting). Om als uitkeringsgerechtigde werkloze een vriendendienst te bewijzen, moet je schriftelijk een aangifte doen ten aanzien van de met het formulier . Daarna moet er worden gewacht op de beslissing van de directeur. Een hele rompslomp om een vriend uit de nood te helpen. Bovendien ben je afhankelijk van een beslissing van iemand, die helemaal niet weet hoeveel die dienst en die vriend voor je betekenen. Zo’n aangifte vraagt ook meestal uitstel van de vriendendienst en op zijn minst een hele planning. Dringende hulp is daardoor onmogelijk. “Die moeder die haar dochter bij zich neemt… Moeder woont in een sociale woning. Op het moment dat haar dochter eigenlijk op straat staat, neemt ze die dochter binnen en beide hebben ze schulden. En wat is het gevolg? Nu ze samenwonen, krijgen ze maar elk de helft van het bestaansminimum, dit wil zeggen 27.000 BEF werd gedeeld door twee, wat neerkomt op 13.500 BEF voor elk. Elk behoudt zijn schulden met daarbij dat de huishuur opslaat, want daar is een persoon bijgekomen” (Julienne, vrijwilligster in Mechelen). Ook mensen, waarvan de arbeidsongeschiktheid erkend is door het , zijn onderhevig aan een heleboel reglementeringen. Om onbezoldigd een activiteit te verrichten, moet dat ook weer worden aangevraagd. Reglementeringen worden vaak zeer streng opgesteld om misbruik te voorkomen. “We vertrekken wel altijd vanuit de bestaande spelregels, waar dergelijke warme solidariteit effectief niet zo gemakkelijk uit te werken is. Maar er zijn verschillende voorbeelden waar daar wel duidelijk van afgeweken is. De moeilijkheid daarbij is altijd het juiste oordeel vellen over de oprechtheid en de waarlijkheid. Dat is eigenlijk de moeilijkheid” (Patrick, OCMW Mechelen).
52
Solidariteit met mensen in armoede
Die strenge reglementering zorgt er eigenlijk voor dat mensen met goede bedoelingen weinig ruimte krijgen voor solidariteit. Die strenge reglementering zorgt er misschien ook voor dat misbruikers steeds creatiever worden. “Het is in ieder geval zo dat wij in de sociale wetgeving toch nog een heel strenge houding zien. Het kan niet dat solidariteit, die armen jegens andere mensen betonen, dat die zou bestraft worden. Dat vind ik totaal fout. Langs de andere kant moeten er ook misbruiken bestraft worden. Het zal altijd aan de rechter zijn te onderzoeken of iemand effectief in een café werkt terwijl hij arbeidsongeschikt is. Dan vind ik dat die persoon duidelijk wel arbeidsgeschikt is en dan kan het niet dat die persoon nog vergoedingen krijgt als arbeidsongeschikte. Maar inderdaad, helpen op een buurtfeest, helpen de ramen proper maken bij een buur, dat lijkt mij solidariteit te zijn, die niets te maken heeft met het feit dat men ook niet tegelijkertijd een arbeidsongeschikte zou kunnen zijn. Dus ik vind dat dergelijke dingen absoluut moeten kunnen” (Marc, voorzitter directiecomité Mercator Bank). Wij willen een maatschappij waarin wij allen even solidair kunnen zijn. Wij willen een samenleving, waar een volwaardige plaats is voor mensen die in armoede leven. Wij willen boodschappen kunnen doen voor een vriend. Wij willen meewerken op een buurtfeestje en veel meer. Kortom, we willen elkaar ongestraft helpen op onze manier. “Dat iedereen gelijk zou zijn. Dat het geld een beetje verdeeld wordt. Dat het niet alleen bij de rijken zit, maar dat ze ook eens aan een arme denken. Dat iedereen iedereen helpt. Dat ge moet doen wat echt nodig is. Dat ge dat moet doen voor de mensen. Al wat ge kunt, zoudt ge moeten doen. De handen in elkaar slagen. Allemaal samen proberen solidair te zijn” (Nelly, bezoekster van De Keeting).
Iedereen moet er beter van worden! “We moeten allemaal samen kunnen evolueren en links en rechts gaan. Of dat ge nu rijk of arm zijt. Niet elkaar uitschelden. Niet elkaar beledigen” (Gilbert, bezoeker van De Keeting). Solidariteit, zoals we dit nu kennen, is dikwijls een éénrichtingsverkeer. Soms zijn het de verstrekkers ervan die tevreden zijn en blijven diegenen, die er een beroep op (moeten) doen, zitten met een slecht gevoel. Soms is het ook omgekeerd. Vooral bij wat we hier ‘warme solidariteit’ noemen, stellen we soms wederzijdse misverstanden vast. Heel wat mensen willen wel helpen, maar weten niet hoe. “Ik krijg een slecht gevoel door mijn kennissenkring. Die dat dan op afstand bekijken, van: ‘Ze is daar weer met een pakje, een voedselpakket. Ze heeft weer eens gebedeld. Een paar duizenden. Maar daarmee is het toch niet opgelost? Ge moet de mensen opvoeden.’ Neen, ik voed de mensen niet op, dat is niet aan mij” (Julienne, vrijwilligster in Mechelen). Soms hebben mensen, die geholpen worden, het gevoel dat ze verplicht zijn iets terug te doen. Ook voor mensen die het zelf niet makkelijk hebben, maar toch solidair willen zijn, is het dikwijls niet eenvoudig uit te maken hoe zij hun hulp aanvaardbaar maken voor anderen. Wanneer het dan misloopt en hun helpende hand niet wordt geapprecieerd zoals zij verwachten, blijven ze met een kater zitten.
Solidariteit met mensen in armoede
53
“Ik kom mensen tegen die dan zeggen van: ‘Kunt ge me geen geld lenen tot morgen? Kunt ge me geen 20 euro lenen tot morgen?’ En ge geeft die dan 20 euro en ge ziet die dus niet meer terug” (Flor, bezoeker van De Keeting). Solidariteit veronderstelt dus meer dan goede wil en goede bedoelingen alleen. Belangrijk is dat men zich in de positie van de andere kan stellen. Voor mensen die niet in armoede leven maar wel solidair willen zijn, wil dit zeggen dat zij stilstaan bij de situatie van diegene die wordt geholpen. Dit houdt in: stilstaan bij de emotionele en psychische ervaring van het afhankelijk zijn, van het krijgen maar niet (veel) kunnen geven. Soms moet men een andere bril durven opzetten: niet die van de eigen normen en waarden, maar die van mensen die in moeilijke omstandigheden trachten te overleven, met andere prioriteiten en andere keuzen. “Als een vrijwilliger voedselpakketten uitdeelt… Diezelfde dag ’s avonds sluit hij zijn winkel af en gaat hij naar huis. Hij ziet onderweg in een container een deel van die pakketten liggen. Dat geeft dan hartzeer. Ge doet dan zoveel moeite om mensen, de GB en dergelijke te contacteren om te zien of ze voedsel kunnen missen voor de minderbedeelden en als ge dan uiteindelijk uw ding in de container ziet liggen dan is ’t van: ‘Waarvoor doe ik dat hier?’” (Martine, bezoekster van De Keeting). Ook voor de ‘gebruikers’ van solidariteit is het niet altijd eenvoudig om om te gaan met mensen, diensten, organisaties die hulp willen bieden. Enerzijds is er de terechte verwachting dat zij recht hebben op een volwaardige ‘service’, die een menswaardig bestaan mogelijk maakt. Of het nu gaat om voedselpakketten, informatieverstrekking, ondersteuning bij administratie of de schuldenproblematiek. Anderzijds zijn ze voor een aantal zaken afhankelijk van de goodwill van mensen: van anderen die het zelf niet al te breed hebben, maar lotgenoten niet in de kou willen laten staan, van een geëngageerde maatschappelijk assistente, een vrijwilliger, een politicus die extra inspanningen doet. “Dat ge hulp vraagt en dat ze dan zeggen: ‘Ge zijt toch maar een komediant’, en zo van die dingen. Bijvoorbeeld ook in mijn rolstoel… Ik ging winkelen en ik moest iets van boven pakken. Ik kon daar niet aan. Maar er zijn niet veel mensen die u helpen om daar aan te kunnen. Maar ik moet zeggen, ze kenden mij daar in dat magazijn en die van de kassa ging zelf met mij rond voor van alles te pakken” (Nelly, bezoekster van De Keeting). De mensen die zich hiervoor inzetten doen dit omdat ze dit belangrijk vinden, omdat ze willen bijdragen aan een verbetering van de leefomstandigheden van zij die het moeilijk hebben. Soms valt het de ‘gebruikers’ van de solidariteit moeilijk om deze inspanningen te zien en te appreciëren. Solidariteit veronderstelt dus een wederzijds respect. Relaties tussen (groepen van) mensen zijn te belangrijk om te laten vastlopen op misverstanden en vooroordelen. Het duidelijk maken van de verschillende posities en gevoeligheden, het praten over het delen, het geven en het krijgen, moet zeker een plaats hebben. “Ik denk, als er meer overleg zou zijn rond al die initiatieven, dan zoudt ge dat in onderling overleg veel beter kunnen gaan structureren. En ook veel beter kunnen gaan afstem-
54
Solidariteit met mensen in armoede
men op de bestaande noden, waardoor, denk ik, iedereen zich beter zal gaan voelen” (Patrick, OCMW Mechelen). Deze dialoog kan de relatie tussen zij, die een beroep doen op solidariteit, en zij, die solidair willen zijn, alleen maar ten goede komen. Op die manier vergroten we onze betrokkenheid op elkaar en ‘de samenleving’ en dragen er zo zorg voor dat de onderlinge solidariteit hier zijn plaats blijft hebben. Alleen dàn kan iedereen er beter van worden. “De formule van ‘iedereen moet er beter van worden’ drukt respect uit voor de armen. Het kan niet dat zij de dupe moeten zijn van de historie. Zij moeten met de hulpverlening, die wij geven, ook zelf reëel beter worden. Dus ik denk dat we moeten oppassen voor paternalisme, voor dat we het allemaal beter weten. We zeggen waar dat ze hun inkopen moeten doen, waar ze hun kinderen naartoe moeten sturen. We moeten zeker en vast ook luisteren naar hoe zij het zien. En ik vind dus ook dat we – en dat is de wederkerigheid die in de slogan ‘iedereen moet er beter worden’ zit – respect moeten hebben voor al diegenen die zich inzetten voor de armen” (Marc, voorzitter directiecomité Mercator Bank).
Warme solidariteit mag geen excuus zijn voor de koude solidariteit “Warme solidariteit moet leiden tot koude solidariteit. Warme solidariteit heeft tot doel om een antwoord te geven op acute noden of probleemsituaties. Maar als een probleemsituatie voor een stuk structureel wordt, dan is het aan de maatschappij om daar een structureel antwoord op te geven. Dus warme solidariteit mag mijns inziens slechts een tijdelijk gegeven zijn. Enfin, een tijdelijk gegeven voor die bepaalde situatie. Anders moet je naar structurele gaan en dat is dan de verantwoordelijkheid aan de overheid” (Patrick, OCMW Mechelen). Er bestaan verschillende initiatieven, die als doel hebben om mensen met problemen te helpen. Een buurman die zijn buur uit de nood helpt of enkele mensen die tijdens de kerstperiode een feestmaal organiseren voor mensen in armoede. Anderen nemen het initiatief om een organisatie op te zetten waar mensen in armoede het woord nemen, enzovoort. “Ge zijt ziek. Ge moet medicatie nemen. Dan moest ik normaal gezien eerst naar het OCMW. Die moesten een cheque uitschrijven. Dan moest ik naar de bank. Dan van de bank naar de apotheker medicatie gaan halen en daartegen is het dikwijls al te laat. Dus ik heb nog eens met de apotheker gepraat en dan heb ik gevraagd: ‘Mag ik alstublieft één keer per maand betalen, want bij ons is dat nogal vrij dringend?’ En die heeft dat toegestaan. Dan heb ik dat voorgelegd aan het OCMW en die sturen nu elke maand hun rekeningen naar het OCMW. Dat is nu opgelost. Nu moet ik ook zoveel niet meer lopen” (Nelly, bezoekster van De Keeting). Naast deze zogenoemde warme solidariteit bestaat er in ons land ook de sociale zekerheid op initiatief van de overheid: de pensioenen, de ziekteverzekering, de werkloosheidsuitkering, enzovoort. Maar dit systeem van de sociale zekerheid vertoont hier en daar gaten. Ondanks alle voorzieningen duikelen heel wat mensen toch nog steeds door deze gaten naar beneden.
Solidariteit met mensen in armoede
55
“Jozef woont in een pand dat onbewoonbaar verklaard is. Wij zouden iets anders gaan zoeken maar ja, Mechelen is al zo’n dure stad. Langs de ene kant: er staat genoeg leeg, maar ze vragen te veel. Sommige mensen hebben een heel klein inkomen. Waar moeten die mensen dan heen? Dat is een probleem. Als die mensen niets of niets aan het OCMW hebben, geen Oikonde hebben of geen Keeting kennen. Wat gebeurt er dan met die mensen? Hoe gaan die zich redden?” (Jozef, bezoeker van De Keeting). Je zou kunnen stellen dat de initiatieven van de warme solidariteit hier mooi als een opvangnet van pas komen. Maar deze initiatieven zijn echter niet altijd een garantie of een recht. Het kan niet dat mensenrechten moeten afhangen van de goodwill van enkele mooie en goedbedoelde initiatieven. De warme solidariteit moet het signaal geven naar de koude dat er nog heel veel gaten zijn. De koude solidariteit mag ook niet van de warme solidariteit verwachten dat ze de gaten opvult. “Mensen zouden een betaalbare crisisopvang moeten kunnen aangeboden krijgen. De ministers zouden eens moeten gaan nadenken over wat het betekent om in armoede te leven. Om daar volledige kennis van op te steken” (Flor, bezoeker van De Keeting). “Ik denk dat het werk van organisaties zoals De Keeting en andere organisaties die zich inzetten voor armen die het woord nemen – zoals dat vandaag heet – heel belangrijk is. Die dialoog is voor mij essentieel, want de problemen nù zijn anders dan tien of twintig jaar geleden. We moeten dus blijven luisteren naar die mensen” (Marc, voorzitter directiecomité Mercator Bank). Iedere mens heeft immers het recht om op een menswaardige manier te leven. Menswaardig betekent dat er een minimum is van rechten die vervuld moeten zijn: recht op wonen, recht op werk, recht op onderwijs, recht op gezondheid en op gezondheidszorg, recht op een volwaardig inkomen, recht op cultuur, recht om als volwaardige burger te kunnen deelnemen aan de samenleving. Duidelijke informatieverschaffing is daarbij van groot belang. “Het beleid belooft veel. Ze beloven veel en heel goede dingen. Maar ze maken de mensen hun kop zot en de mensen rekenen erop, maar er wordt niets gedaan. Die mensen, die erop rekenen, zijn er eigenlijk altijd de dupe van. Ze zijn er dan zo blindelings ingetrapt dat ze erin geloven. Daarmee krijgen ze problemen. Ze hebben – zoals wij zeggen – hun boontjes te week gelegd. Het vel van de beer verkocht voor hij geschoten is” (Rudy, bezoeker van De Keeting).
De Keeting – Kroonstraat 64-66 – 2800 Mechelen T 015.27 09 25 –
[email protected] – www.dekeeting.be
56
Solidariteit met mensen in armoede
“Daarom ben ik persoonlijk in ieder geval voorstander van de uitbouw van een degelijk sociaal huis waar je de drempel heel laag kan leggen. Daar waar iedereen binnenstapt, gewoon met een vraag gaande over pensioenrechten tot financiële hulp. Waar het stigma niet aanwezig is van: ‘Die is naar ’t OCMW of naar een andere instelling van hulpverlening geweest’. Net zoals je het stadhuis binnenstapt, zou je kunnen binnenstappen in het sociaal huis met om het even wat” (Patrick, OCMW Mechelen).
Structurele solidariteit gaat over veel meer dan de sociale zekerheid.
Solidariteit met mensen in armoede
57
Het heeft geen zin de structurele en intermenselijke vormen van solidariteit tegenover elkaar te plaatsen.
58
Warm en koud blazen tegelijk
Warm en koud blazen tegelijk
In discussies met mijn vader over mijn werk (mijn vader is nu jaar), beweert hij steeds dat in zijn jonge tijd de solidariteit met armen veel groter was. De armere werklozen van het dorp waren mee opgenomen in de kring, want ze speelden mee in de fanfare. Men trakteerde ze dan wel een pint in ’t café en ze mochten er ook hun zegje doen. De arme man had een naam en een plaats. Inderdaad. Als ik vandaag mijn spaghetti ga eten in het volkscafé in de buurt van mijn werk, dan zit daar ook altijd een arme steuntrekker. Ik trakteer hem geen pint. Ben ik minder solidair met hem? In zekere zin niet, integendeel. Want die brave man betaalt zijn koffietje eigenlijk van wat ik verdien. Intussen heeft de overheid immers de solidariteit georganiseerd. Maandelijks draag ik als loontrekkende honderden euro’s af voor solidariteit. Gelukkig hebben ik en de mijnen het nog niet veel nodig gehad: geen langdurige ziekte of werkloosheid, geen handicap. Eigenlijk gebruiken ze mijn centen om die man zijn vervangingsinkomen te betalen. Ik betaal veel meer dan een pint; ook de kost van zijn schamele, gemeubelde kamer en misschien zelfs zijn verwarming worden vergoed. En ik moet er niets voor doen. Vadertje Staat komt het zo uit mijn zakken halen. Met een vernuftig systeem, dat we sociale zekerheid noemen, ben ik vrijwel zeker dat het terecht komt bij iemand met sociale behoeften. Gemakkelijk, anoniem, efficiënt. En ‘mijn steuntrekker’ heeft er meer aan dan aan een pint. Mijn vader moest veel minder bijdragen, enkel voor zijn eigen pensioentje en ziekteverzekering. ‘Zijn vriend’ was er dan ook veel slechter aan toe. Die moest terug bij zijn arme moeder gaan inwonen bij gebrek aan inkomen; met alle gevolgen van dien. Mijn ‘sociale vriend’ leeft zelfstandig en… eenzaam. Hij heeft geen naam. En toch doe ik meer aan solidariteit,… koude solidariteit. Mijn vader hield het op warme solidariteit. Met ‘warm en koud blazen tegelijk’ laat ik meteen in de kaarten kijken. Het heeft geen zin de vormen van solidariteit (structurele en intermenselijke) tegenover elkaar te plaatsen, alsof het ene zonder het andere kan. Ik wil meteen de complementariteit, de noodzakelijke verbondenheid van alle vormen van solidariteit benadrukken. De sociale uitsluiting is vandaag nog veel te groot omdat beide vormen van solidariteit precies te weinig slagkracht krijgen.
Structurele solidariteit: resultaat van warme strijd Het prototype van structurele solidariteit in onze welvaartsstaat is natuurlijk de sociale zekerheid. Zij maakt dat mensen die werkloos, ziek, oud, gehandicapt of arm zijn, gelukkig niet langer uitsluitend afhankelijk zijn van de ‘goede wil’ in hun omgeving.
Warm en koud blazen tegelijk
59
Deze kathedraal van structurele solidariteit stond er natuurlijk niet op één dag, en ze kwam allerminst uit de lucht vallen. Het begon vaak met initiatieven van solidariteit tussen gelijkgestemden, als verzekering tussen bepaalde beroepsgroepen, en was bij aanvang vooral gericht op garantie op of vervanging van een arbeidsinkomen. Maar de geschiedenis van de armoede leert dat daaruit veel generatiearmoede is ontstaan. Wie niet actief was op de arbeidsmarkt, was niet mee verzekerd en viel decennia lang buiten het systeem. Een sociale zekerheid, die een minimuminkomen voorziet voor alle gezinnen, is pas een kwarteeuw oud, met het bestaansminimum (nu leefloon), het gewaarborgd inkomen voor bejaarden en de vervangende tegemoetkoming voor gehandicapten als laatste stelsel in de rij. Vandaag ervaren we dit alles als een vast gegeven in onze maatschappelijke organisatie. Maar we mogen niet vergeten dat het een recent product is, verkregen na lange en harde sociale en politieke strijd. Zonder warm engagement, persoonlijke strijd van voorvechters en druk van sociale bewegingen zou dit er vandaag niet staan. Met andere woorden: je krijgt geen structurele solidariteit zonder overtuigde menselijke, warme – soms hete – strijd. Onze verwende generaties vergeten dat al te vlug. Daardoor noemen we de sociale zekerheid vandaag ook ‘koude’ solidariteit. Met wat de ene afdraagt van zijn wedde (vaak tegen zijn zin), organiseert de overheid de leefbaarheid van een anonieme andere. Teveel mensen beseffen vaak niet eens meer dat het grootste deel van hun bijdragen daarvoor dient en ervaart het nog zelden als solidariteit. Integendeel: het ontduiken van bijdragen en misbruiken van het systeem krijgt soms meer bijval in de publieke opinie. Als de meerderheid van de burgers deze ‘staatssolidariteit’ niet meer ervaart als een rechtvaardige en noodzakelijke herverdeling, maar als een koud gebeuren dat buiten ons staat, dan is dat zeer gevaarlijk. Zonder gemotiveerde bereidheid tot sociale herverdeling van inkomen is er geen zekerheid voor deze sociale zekerheid! Dan wordt die kathedraal niet meer onderhouden en – waar nodig – gerenoveerd, maar brokkelt ze langzaam af tot een ruïne. Er is dus inspanning, sensibilisering en overtuigingskracht nodig om een stevig sociaal draagvlak te behouden voor die ‘koude’ solidariteit. Ik spreek daarom liever van ‘basissolidariteit’. Sociale zekerheid vormt de basis waarop warme solidariteit kan verder bouwen. Wat deze gedragenheid betreft, zitten we vandaag op een gevaarlijke grens. Neem bijvoorbeeld de reacties op de recente begroting: het afbouwen van miljarden aan belastingen (een vorm van solidaire herverdeling) wordt door iedereen toegejuicht, maar weinig mensen geven applaus voor de ,% extra voor de ziekteverzekering. De politici, die een rechtvaardige verzorgingsstaat willen verdedigen, zullen deze negatieve trend niet kunnen keren zonder de nodige sociale strijd, zonder een geëngageerde warme solidariteit.
Bevriest de koude solidariteit? Koude en warme solidariteit kunnen niet zonder elkaar, maar de koude solidariteit mag niet onderkoeld zijn. Veel recent onderzoek toont aan dat de sociale zekerheid vandaag helemaal geen zekerheid geeft aan de armsten, omdat de laagste uitkeringen de laatste jaar enorm aan koopkracht hebben ingeleverd. Het blijft wel zo dat niet
60
Warm en koud blazen tegelijk
minder dan % van de Belgische gezinnen door de sociale zekerheid nog net gevrijwaard blijven van de hardste armoede, maar voor de laagste vervangingsinkomens – denk maar aan het leefloon – zijn de uitkeringen vandaag net voldoende om in armoede te overleven. Door een actie van Welzijnszorg v.z.w., waarbij ruim . handtekeningen werden verzameld, heeft deze regering er amper % bij gedaan op jaar. Als ik dit vergelijk met het cadeau aan de rijken (door de belastingshervorming), dan is dat beschamend.
Structurele solidariteit gaat om veel meer dan sociale zekerheid Als we spreken over koude in de zin van wettelijk georganiseerde solidariteit, mogen we ons in de armoedebestrijding niet blind staren op de sociale zekerheid alleen. Op talrijke beleidsterreinen is er nood aan structurele solidariteit om sociale achterstelling aan te pakken. Als we zeggen dat armoede structureel is, dan moet de armoedebestrijding dat ook zijn. Een inclusieve benadering is gemeengoed geworden, tenminste op vlak van de intenties. Wat baat het bijvoorbeeld om % meer leefloon te verkrijgen als de huurmarkt de sociaal zwakke burger verplicht om honderden euro’s meer op te hoesten voor dezelfde slechte woning. Of als de hoge normen in ons prestatie-onderwijs als effect hebben dat wij de meeste laag – of kort – of misgeschoolde leerlingen in Europa afleveren… De sociale uitsluiting is zo verdoken en de problematiek zo taai. Op alle beleidsterreinen, ook in de harde sectoren als economie en tewerkstelling, zijn structurele maatregelen om armoede aan te pakken hoognodig. Die structurele aanpassingen zullen er niet spontaan komen, maar vragen solidariteitsbewegingen die burgers in beweging zetten om solidair op te komen voor de rechten van wie vandaag uitgesloten is. Er is nood aan meer wettelijke solidariteit buiten de sociale zekerheid en dat vraagt ook daar meer warme menselijke solidariteit, die zich vertaalt in acties en drukkingsgroepen. Als Welzijnszorg proberen we daarom een ‘vakbond’ of een spreekbuis voor de belangen van de armen te zijn en kiezen we ervoor om het middenveld, het welzijnswerk en de armen zelf daar zoveel mogelijk bij te betrekken.
We leven niet alleen van brood Het leven is veel meer dan structuur, en structuur is steeds ingebed in een cultuur. Het is niet correct enkel naar de overheid en het wetgevend werk te kijken als we de sociale uitsluiting willen aanpakken of omvormen tot sociale insluiting. Zelfs een aangepaste wetgeving kan de culturele en sociale uitsluiting niet ongedaan maken als we de culturele kloof tussen de mensen die ‘hebben, die meekunnen’ en de andere mensen niet overbruggen, als er niet meer persoonlijke verbondenheid en verantwoordelijkheid tot stand komt. Want wat baat een sociale huurwet als de huisbaas weigert te verhuren aan bestaansminimumtrekkers of asielzoekers? Heeft een ‘gelijkekansendecreet’ in het onderwijs zin als de leerkracht geen weet heeft van en niet betrokken wil zijn bij de leefwereld
Warm en koud blazen tegelijk
61
van het arme kind? Wat helpen enkele projecten rond sociale economie als de modale werkgever het een te groot risico vindt om een migrantenjongere een kans te geven? Of wat betekent een cultuurcheque als in onze cultuurtempels de leefwereld van sociaal gekwetste groepen nooit aan bod komt? Vraag het aan de armen zelf. De sociale uitsluiting, de concrete afwijzing en ‘er niet bijhoren’ weegt zwaarder door dan de financiële achterstelling. De wetgeving kan nooit warme solidariteit opleggen, maar deze vorm van betrokkenheid blijft nodig om sociale wetten goed te laten functioneren. Het is dus de tactvolle, aandachtige leerkracht die het verschil kan maken, of de rechter die weet wat het betekent om met euro te moeten leven. Het is de werkgever die een opleidingskans geeft waar anderen de deur wijzen, of de huiseigenaar die wil samenwerken met het of een sociaal verhuurkantoor. Deze engagementen, deze vormen van solidariteit, zijn nodig om de kansen die het beleid geeft, te laten slagen. Voor deze dimensie in het sociale vraagstuk is er veel te weinig aandacht en waardering. We leven in een geïndividualiseerde samenleving waar ieder zijn eigen netwerkje uitbouwt en zo zijn eigen sociaal kapitaal realiseert. Men trekt daarbij op met gelijkgezinde en gelijkverdienende kennissen. Wie arm is, blijft alleen staan en men kent deze arme gewoon niet meer. Dit is een reële, verborgen bedreiging voor de warme en de koude solidariteit. De moderne voetbaltempels zijn daar een mooie illustratie van. De loges en business-seats, de zitplaatsen en staanplaatsen… ze hebben er elk hun eigen compartiment (met bijhorende ingang, bar en wc). Iedereen kent er zijn plaats en zijn bijhorende sociale rang. En de organisatie zorgt ervoor dat we mekaar niet moeten ontmoeten. Ooit was het wel degelijk heel anders!
Geen kruimels, maar rechten Uit goedbedoelde liefdadigheid wil men wel wat kruimels delen met de armsten, maar zeker niet aan dezelfde tafel. Vele burgers lijken het fundamenteel verschil tussen rechten en kruimels zelf niet langer te begrijpen. Daarom zijn de sensibilisering in campagnes en de educatieve momenten vandaag zo belangrijk. En daarom heeft Welzijnszorg, bij de uitbouw van de lokale Welzijnsschakels, van meet af aan het accent gelegd op het samenspel tussen armen en niet-armen, op vorming en omkadering. De dagdagelijkse praktijk in onze groepen bewijst dat dit samenspel die warme solidariteit nieuw leven geeft. Het gaat dan over samen praten en koken, gekend en gegroet worden op de straat, een waardige begrafenis omdat de groep eraan meegewerkt heeft, samen feesten en samen je problemen op tafel leggen… Tussen de burgers die hun weg vinden in onze zeer complexe samenleving en de gekwetste burgers die hun weg kwijt zijn, staat een hoge muur. Erbij horen als een mens – en niet enkel als een ‘probleemgeval in de sociale zekerheid’ – kan niet meer zonder een stuk ‘cultuur van solidariteit’. Die muur moet gesloopt worden en dat vraagt een bewuste politiek. De warme solidariteit heeft ook de steun van de koude wettelijke solidariteit nodig.
62
Warm en koud blazen tegelijk
Vrijwillige solidariteit moet bevorderd en omkaderd worden, anders kan ze nefast worden. Er is – gelukkig – bij heel wat mensen een spontaan gevoel van gerechtigheid dat hen tot solidaire actie aanzet. Zo zien we bijvoorbeeld de laatste jaren een enorme groei van noodhulpinitiatieven. Het is een spontaan antwoord van de burger op het aanvoelen dat het overheidsinitiatief er steeds minder in slaagt de ergste noden van kleding en voeding te lenigen. Goed bedoeld, maar zonder begeleiding verglijdt dit soort initiatieven snel naar de stijl van de liefdadige soepbedelingstoestanden van vroeger. Kruimels in de plaats van rechten en een vernederende ervaring voor wie er gebruik van moet maken. Maar velen, zeker mensen zonder papieren en asielzoekers, kunnen vaak niet anders. Deze warme solidariteit is niet het alternatief voor een armoedebestrijding die emanciperend wil werken. Het vormt zelfs een gevaar als de tonnen voedsel van de voedselbanken de overheid ontslaan van haar verantwoordelijkheid om iedere mens een menswaardig inkomen te garanderen. Vrijwilligers begeleiden, omkaderen en ondersteunen om in samenwerking met het bestaande sociale werk actief te zijn, is nodig. Vele goed bedoelde inzet loopt anders uit op ontgoocheling en pijnlijke situaties, ook voor de hulpvrager. Een Amerikaans systeem, waar een gebrek aan overheidssteun moet goedgemaakt worden door dagdagelijkse ‘charity’ is mensonwaardig. Warme solidariteit van de ene mens naar de andere moet anders ingevuld worden, maar dat vraagt precies sensibilisering en vorming. Dat vraagt dus om georganiseerd en gestimuleerd te worden. Wat dit aspect betreft, staan de armoedebestrijding en de organisatie van de solidariteit nog in de kinderschoenen. Het blijft me verbazen dat de overheden, die het belang van beeldvorming en bewustmaking rond de derde wereld begrijpen en erin investeren, niets doen aan educatie en sensibilisering rond de kloof die onze eigen samenleving bedreigt. De nieuwe cultuurdecreten en het armoededecreet zijn een voorzichtige aanzet. Voor het eerst zullen armen die zich organiseren enige steun krijgen en voor het eerst zullen socio-culturele organisaties die meer aandacht hebben voor sociaal zwakkere groepen daar een pluspunt voor krijgen. Maar het blijft al bij al zeer magertjes. Mag het ondersteunen van de warme solidariteit ook iets kosten? Vandaag zien we daar weinig van. De overheid doet in feite geen appél op de zelforganisatie rond solidariteit. De overheid moet de structuur en het kader aanreiken, maar mensen en hun organisaties moeten het invullen, leven en bloed geven, zeker als het over solidariteit gaat. De laatste jaren wordt door de overheid sterk de indruk gewekt alles zelf te zullen oplossen. De burger haakt dan af en voelt zichzelf niet langer verantwoordelijk. Middenveld, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en privaatinitiatief worden er minder op geappelleerd en betrokken. Weldra zal die burger dan ook zeggen ‘warme solidariteit, daarvoor moet je bij de buurtwerker zijn!’
André Kiekens – Welzijnszorg vzw
Er is nog veel goodwill, er is nog betrokkenheid. Laat het ons samen koesteren, voeden, stimuleren en organiseren,… samen met de sociaal gekwetste mens.
Warm en koud blazen tegelijk
63
Geen kruimels, maar rechten.
64
De kruistocht voor solidariteit en activering
De kruistocht 1 voor solidariteit en activering Een procesverhaal over armen onderweg
Het begon in het voorjaar van . De uitnodigingen voor het vooruitgangscongres armoedebestrijding van de Vlaamse regering vielen in de talrijke brievenbussen van armoedebestrijdend Vlaanderen. Maar daar gaat het hier niet over… Deze voorjaarsmis, die de evaluatie van het gevoerde overheidsbeleid beoogt, vormt sinds een duo met de najaarsceremonie, zijnde het toekomstverkennend congres armoedebestrijding. Het zijn beide prominente instrumenten voor het Vlaamse armoedebeleid, die enkele van de Vlaamse beleidsprincipes belichamen. Aandacht voor het betrekken van alle relevante actoren is één van die leidraden. Het ligt dan ook volledig in de lijn der verwachtingen dat de doelgroepen bij deze congressen worden betrokken. Bij voorgaande congressen zetelden vertegenwoordigers van de doelgroepen in een congrespanel en men versmolt bestaande geschriften met grieven en beleidsvoorstellen uit diverse verenigingen waar armen het woord nemen tot werknota’s. Hoewel in het overbrengen van de inhoudelijke boodschappen weinig tot geen storingen of foutieve interpretaties slopen, suisde door de congresgangen het verlangen naar een meer directe en actieve rol voor de armen. Opgepikt, voorspeld of aangevoeld door het organisatiecorps van ‘Van straks en nu’ werd de behoefte van de ene, een uitdrukkelijke optie voor de andere. De praktijk uit het verleden bewijst echter dat het niet gemakkelijk is om alle voorwaarden te vervullen, die volwaardige beleidsparticipatie van armen vereist. Voldoende voorbereidingstijd, besprekingen op het tempo en in de taal van de doelgroep zijn wellicht de meest bekende uitdagingen op dit terrein. Het begon dus in het voorjaar van . Men vroeg aan twee verenigingen waar armen het woord nemen om een uitspraak te doen over elk van de centrale thema’s van het toekomstverkennend congres op oktober . Enkele maanden tevoren, met de kans om zich in de eigen stijl en taal uit te drukken. Alleen de thema’s lagen vast. Hun eigenlijke boodschap over activering en solidariteit verdiende een apart artikel. Wat hier volgt, is een kort verhaal over het proces dat de twee gekozen verenigingen tot op het podium van oktober bracht. Volgens Van Dale: kruistocht (de ~(m.)): georganiseerde, krachtige actie van een groep personen om een bepaald doel te bereiken.
De kruistocht voor solidariteit en activering
65
Wie van de vijftig? Dé doelgroep van het armoedebeleid bestaat niet. Overheidsmaatregelen in het kader van armoedebestrijding doelen op de verbetering van de levenssituatie van mensen met zeer verscheiden problemen en profielen. Veelal gaat het om de bestrijding van sociale uitsluiting op één van de levensdomeinen. Men komt dan bijvoorbeeld tegemoet aan groepen als werklozen, analfabeten of daklozen. Armen, die volgens de gangbare definities van armoede verweven zitten in een web van uitsluitingen, zijn ook een heterogene groep. Zij leven van generatie op generatie in armoede of zij zijn de eerste in de stamboom, die worden getroffen. Zij cumuleren uitsluitingen op alle levensdomeinen tegelijk of ‘slechts’ op een aantal. Hoewel armen zich moeilijk in één definitie laten vangen, is het wel duidelijk dat mensen die met armoede worstelen zichtbaarder werden door zich te organiseren in ‘verenigingen waar armen het woord nemen’. Onder meer voor de overheden doken bij de cijfers over het aantal armen concrete gezichten op. Wezenlijke personen met een stem… Ondertussen telt Vlaanderen een vijftigtal van zulke verenigingen. Vanuit ‘de buitenwereld’ bekeken (of nog: vanuit congresorganisatoren die de doelgroep willen betrekken), zijn zij een dankbaar aanspreekpunt. En zo geschiedde. Aan twee van deze verenigingen werd gevraagd om in het avontuur van een toekomstverkenning mee te stappen. De keuze van de organisaties werd beïnvloed door specifieke kenmerken: – de ervaring om in groepsverband besprekingen te houden rond een thema dat de individuele probleemsituatie overstijgt; – de noodzakelijke omkadering en beschikbare tijd om binnen een termijn van ongeveer maanden (inclusief de maanden juli en augustus) een proces te begeleiden dat uitmondt in een presentatie of uitspraak op het congres van oktober ; – de affiniteit en reeds opgebouwde ervaring en kennis rond één van de twee vooropgestelde thema’s; – de (geprefereerde maar niet determinerende) regionale spreiding van de twee verenigingen; – de bereidwilligheid en het enthousiasme van de vereniging om deze opdracht met beide (of meer) handen aan te nemen. Hoewel meerdere verenigingen op basis van deze richtinggevende criteria in aanmerking kwamen, leidde de tocht van gevraagd worden en afwijzen of toezeggen tot De Keeting uit Mechelen en Leren Ondernemen uit Leuven. Een korte kennismaking, in hun eigen woorden: De Keeting vzw uit Mechelen voor het thema ‘solidariteit’ “De Keeting stelt zich tot doel om mensen in armoede met elkaar in contact te brengen. De Keetingbezoekers bepalen mee het activiteitenaanbod en ze stellen mee het programma op. Op diverse overlegmomenten praten bezoekers over de werking van
66
De kruistocht voor solidariteit en activering
De Keeting en worden er beslissingen in samenspraak genomen. Door groepswerking wordt de onderlinge solidariteit bevorderd en worden mensen aangemoedigd om mee het armoededebat te voeren. De Keeting schakelt in samenspraak met de bezoeker ook naar verschillende diensten in onze maatschappij. De noden en problemen van de bezoekers staan centraal, maar tegelijkertijd wil De Keeting geen nieuw hulpverleningsplateau creëren. Zij tracht de reguliere hulpverlening toegankelijker te maken door schakelwerk en vorming.” Leren Ondernemen vzw uit Leuven voor het thema ‘activering’ “We zijn een bonte bende van kinderen, jongeren, vaders en moeders en alleenstaanden. We maken samen de vereniging Leren Ondernemen. We ondernemen allerlei activiteiten. We vangen de kinderen op na de school en tijdens de vakantie. We werken samen met het Centrum Leerlingenbegeleiding rond communicatie. Met de provincie zoeken we naar een aangepaste opvoedingsondersteuning voor de ouders. De fietsen van de kinderen en de ouders worden hersteld. Iedereen kan computerles volgen. Tien gezinnen krijgen ook steun bij de aankoop van een eigen woning. Een aantal vrouwen maken mooie dingen met stof uit Mali, geweven en gekleurd door Malinese vrouwen. Mannen en vrouwen helpen mee met de renovatie en het onderhoud van de gebouwen en de tuin. We toveren de oude drukkerij om in een ‘sociaal restaurant’ en een theaterzaal. Want toneel spelen en lekker eten is plezant. Door al deze activiteiten en projecten voelen we onszelf veel beter en sterker. We durven stappen zetten naar het beleid en onze plek in de samenleving opeisen.” Deze voorstelling weerspiegelt hoe gelijk, maar ook hoe divers deze verenigingen zijn. De mensen die er op bezoek komen of als vrijwilliger werken, staan centraal. Beide verenigingen streven ernaar om, via hun signalen aan beleidsverantwoordelijken, voor mensen in armoede een volwaardige plaats in de samenleving te verwerven. Tegelijk vinden deze mensen er steun bij hun individuele problemen, maken zij plezier en steken zij vaardigheden en inzichten op waardoor zij sterker in het leven staan. Bij Leren Ondernemen ligt het accent eerder op het aanbieden van diensten aan de buurt. De Keeting maakt meer ruimte voor ontmoeting en ontspanning.
De mouwen opgestroopt Aan de verenigingen werd gevraagd om het gekozen thema uit te werken. De bespreking moest uitmonden in ‘een uitspraak’, in enkele statements waarmee in het toekomstige debat over deze thematieken absoluut rekening moet worden gehouden. De Keeting nam solidariteit voor haar rekening. Vroegere besprekingen rond dit thema moesten hen wapenen om ook deze klus te klaren. In hun reguliere werking zit per definitie vervat dat zij ‘schakelen’ en vorming geven opdat mensen in armoede bij bestaande (hulpverlenings)diensten effectief worden geholpen. Ervaringen omtrent de leemtes in het sociale zekerheidssysteem en de toepassing van de wetgeving zijn talrijk aanwezig. Door het succes van hun ontmoetings- en ontspanningsactiviteiten stellen zij vast hoe belangrijk warme solidariteit is. Zowel de koude als de warme solidariteit zijn broodnodig.
De kruistocht voor solidariteit en activering
67
Leren Ondernemen ging voor activering. Via een waaier van activiteiten dienen zij de buurt. Van fietsreparaties, computerlessen, een naaiatelier tot theater maken. De meeste mensen werken er als vrijwilliger. Dit ‘werken’ oogst amper aandacht in het dominante activeringsdebat. Het verwondert niet dat ook zij een duidelijke visie en een stapel ervaringen in huis hebben om een toekomstverkenning op te baseren. Naast de uitwerking van het thema, bereidden zij een presentatie van hun boodschap voor om op het congres van oktober te brengen. De verenigingen ontvingen een vergoeding, wat de mogelijkheid moest geven om deze opdracht met minimale financiële barrières te volbrengen.
Eén vinger was genoeg De vraag tot deelname was amper koud of beide verengingen zaten al bij op de kar. Hun enthousiasme om van start te gaan, werkte aanstekelijk. Uiteraard was het niet al jolijt wat de klok sloeg. Een nuchtere kijk op de opdracht deed niet enkel ‘kicken’, maar ook slikken. De voorbereidingstijd was door de organisatoren zo ruim als (nog) mogelijk gemeten, maar de twee vakantiemaanden relativeerden de beschikbare vijf à zes maanden voorbereidingstijd. Elke vereniging had bovendien haar eigen activiteiten of werkgroepen lopende. Er was de voorzichtigheid tegenover een overbevraging van de armen. De perikelen rond de afschaffing van het Sociaal Impulsfonds (en dus de onzekerheid rond subsidies) zouden ook energie opslorpen. En dan werd de moeilijkheidsgraad van ‘hèt abstracte toekomstdenken’ nog niet in acht genomen. Alles overschouwd, domineerde de zin in het prepareren van een kwaliteitsvolle bijdrage aan het congres. Moeten we armen lastig vallen met zulke abstracte opdrachten, waarin expliciet wordt gevraagd om niet te denken over vandaag of morgen, maar over straks en later? Ja dus. Maar wat drijft hen in hun enthousiasme? Wat prikkelt hen in hun motivatie? Drie redenen in willekeurige volgorde: een forum, een budget en het belang van participatie. Een forum
“Het doet deugd te merken dat de overheid ons nodig heeft…” Het gaat om erkenning. De verenigingen voelen zich gewaardeerd in hun werk. Zij streven immers na om de structurele mechanismen, die sociale uitsluiting veroorzaken en bestendigen, zichtbaar te maken. Zij formuleren beleidsadviezen om via een aangepaste regelgeving armoede af te blokken. Het congres zou een podium bieden. Voor de verenigingen is het een extra kans om hun boodschap(pen) te laten klinken. Een budget
Verenigingen zijn gewoon om vanuit hun idealisme en geloof in het goede van de zaak te handelen. Beide werkingen draaien op een minimum aan subsidies, waarvoor zij quasi permanent moeten onderhandelen. Een vergoeding voor de opdracht wordt opnieuw opgevat als blijk van erkenning.
68
De kruistocht voor solidariteit en activering
Het budget kwam ook tegemoet aan hun bekommernis om op een mooie, kwaliteitsvolle manier hun boodschap te kunnen presenteren. Men wilde niet amateuristisch overkomen. Het gaf hen de vrijheid om alle wenselijke middelen in te zetten. Het maken van een kortfilm kon dus en het bood hen de mogelijkheid om ook mensen te betrekken, die zelf niet graag in de spotlights staan, bijvoorbeeld door een spotlight vast te houden. Het Mali-project van Leren Ondernemen kon stoffen aankopen om zakjes te maken voor het programmaboekje. Audio-visueel materiaal kunnen bekostigen, een website (laten) ontwikkelen, maakte het ook mogelijk dat de boodschap van mensen die moeilijk kunnen lezen of schrijven, niet gemakkelijk spreken voor een publiek of niet persoonlijk met de boodschap willen worden geassocieerd, toch terechtkomt. Het belang van participatie
Moeten we hen lastig vallen of anders, de mogelijkheid bieden om een boodschap te brengen? Ja. Armen nemen in hun vereniging deel aan de besprekingen van het thema. Vanuit hun individuele ervaringen en meningen komen zij tot een gemeenschappelijke boodschap. Dit alles in de hoop op en met het geloof in een betere toekomst. Participatie is een middel om de kwaliteit en de efficiëntie van het beleid te verhogen. Maar participatie is ook een doel op zich. Mensen worden er sterker van. Zij worden zelfzekerder omdat zij leren om hun mening te formuleren. Zij luisteren naar elkaar. Hun stem wordt gehoord, zelfs essentieel geacht. Met deze winsten kunnen zij ook hun dagelijkse leven beter de baas.
Wablief? Kan u dat nog eens herhalen? Uit evaluaties van vroegere initiatieven omtrent de participatie van armen aan de bespreking van beleidsthema’s blijkt dat zij afhaken naargelang het gespreksonderwerp verder afdrijft van de concrete praktijk. De vooronderstelling dat een toekomstverkennende opdracht boven hun petje zou rijzen, is dan ook niet uit de lucht gegrepen. Bakten zij er niets van of gaven zij net die finale touch, die het lekkere overheerlijk maakt? Dat het niet zonder extra inspanningen lukt, blijkt uit de spontane reactie van een vrouw bij het lezen van de beschrijving van het gekozen thema. Ze zei: “Dat ziet ge goed dat die tekst van dikke nekken komt. Doe eens gewoon.” Armen zijn niet te dom voor dit soort zaken. Maar het taalgebruik en de capaciteit om abstract te denken, verschillen wel van mensen die een hoge opleiding kregen en die niet al hun energie moeten steken in het bedenken van korte termijnoplossingen om te kunnen overleven. Om de abstracte thema’s te bespreken met mensen in armoede, hanteerden de verenigingen een eigen methodiek. Op deze manier werd het thema hanteerbaar gemaakt en barrières om de toekomst in de ogen te zien, opgeheven.
De kruistocht voor solidariteit en activering
69
My Way of een eigen methodiek Wat zit er in een methodiek om die titel waardig te zijn? Alles wordt gebaseerd op een mens- en maatschappijvisie. Men stelt doelstellingen voorop en zet middelen en methoden in om het vooropgestelde eindpunt te bereiken. Elk van deze elementen laten we de revue passeren. Mens - en maatschappijvisie
Elke vereniging brengt verschillende individuen samen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dè visie niet bestaat, zonder opponenten of leveranciers van kritiek op de vigerende zienswijze. Toch kunnen we stellen dat de inhoud van de besprekingen en de manier waarop men te werk gaat sterk is doordrongen van de overtuiging dat het leven in armoede niet overwegend de schuld is van het arme individu. Mee door het functioneren in een vereniging, door andere mensen in een soortgelijke situatie tegen te komen, neemt hun individuele schuldgevoel af. Men ziet in dat er structurele oorzaken zijn voor hun situatie. Het maatschappelijke schuldmodel wint terrein. “Marco Borsato zong terecht: ‘De rijken worden rijker en de armen worden armer.’” Men verklaart het bestaan en voortbestaan van armoede door de vinger te wijzen naar mankende reglementeringen, wetten of de uitvoering daarvan door (overheids)instanties. De manier waarop onze samenleving wordt georganiseerd, maakt dat mensen in armoede verstoken zijn en blijven van de sociale grondrechten. Hoewel wordt geschoten op de grote structuren en instituties ziet men eveneens dat de dienstverlening aan mensen in armoede, maar ook aan andere gebruikers, betere resultaten zou boeken als elke individuele dienstverlener gewetensvol en correct zijn/haar opdracht zou vervullen. Bijvoorbeeld: “Een specialist kan in ’t zwart meer aanrekenen dan dat je van de mutualiteit terugkrijgt.” “Met iemand van een organisatie erbij word je beter geholpen en krijg je sneller waar je recht op hebt.” Een deel van de problematiek wordt als volgt samengevat: “In de informatiesamenleving is er te weinig menselijk en lijfelijk contact.” Daarnaast gelooft men sterk in de maakbaarheid van de samenleving. Enkel hoop doet leven. Men zegt: “Voor ons is het te laat, maar onze kinderen moeten het beter hebben”. De kloof kan worden gedicht of in ieder geval verkleind. Vanuit een positieve kijk op de mogelijkheden en resultaten van een bijsturing van het overheidsbeleid gelooft men in een betere wereld. En soms kan het zo simpel zijn: “Een prof is prof geworden omdat hij graag studeert. Dit wordt hoger gewaardeerd. Wij willen ook een job die plezant is. Niet één die niet aangepast of onderbetaald is. ‘Actief zijn’ en daarvoor betaald worden, moet een andere invulling krijgen.”
70
De kruistocht voor solidariteit en activering
Doelstellingen
Beide verenigingen hebben als expliciete doelstelling om de mechanismen die armoede en sociale uitsluiting veroorzaken en bestendigen bloot te leggen. Zij maken deze bekend aan verschillende actoren, die – bewust of onbewust – in de mogelijkheid zijn om hierop in te grijpen. In het geval van de voorbereiding van het toekomstverkennend congres focust men op de barrières inzake solidariteit dan wel activering. Men wil dat hun ervaringen en visie worden gehoord en dat daarmee in het toekomstige debat rekening wordt gehouden. Het product, de boodschap, staat centraal. Impliciet streven de verenigingen naar het verhogen van de macht en de kracht van de mensen die in armoede leven. Doorheen het werken aan een kwaliteitsvolle bijdrage aan het debat, staat de participatie van de vrijwilligers of bezoekers centraal. Armen moeten meer greep krijgen op hun leven en op de factoren die hun situatie bepalen. Dit wordt tegenwoordig empowerment genoemd. Participatie als doel op zich dook eerder al op bij hun motivatie om de opdracht voor het congres te aanvaarden. Door deel te nemen, leren armen hun mening formuleren, krijgen zij inzicht in het reilen en zeilen van de samenleving, worden zij gesterkt in hun zelfvertrouwen. Zelfs doordat het gewoon plezant is om tussen de vier isolerende muren uit te komen en verwacht te worden in de organisatie. Meetellen, meespelen en meemaken is belangrijk. Middelen en methoden
Op welke manieren pogen de verenigingen hun doelstellingen te bereiken? Alvorens men denkt aan het resultaat dat enkele maanden later moet worden gepresenteerd, zorgt men ervoor dat mensen zich thuis voelen en energie willen of kunnen steken in de discussies of denkoefening. We noemen het hier de setting. Vervolgens organiseert men met wie, wanneer en hoe de besprekingen zullen plaatsvinden. Een ander aspect is de wijze waarop het thema wordt uitgespit. De setting: het decor en de sfeer
Mensen zijn op hun best als ze op een plaats zijn waar ze zich goed voelen. Zowel in Mechelen als in Leuven heeft men een eigen lokaal ter beschikking. Het is voor de deelnemers een vertrouwde omgeving, waarin ieder kan gaan en staan waar hij/zij wil. Een aparte ruimte geeft respect en beantwoordt aan het belang dat men aan de bijeenkomsten hecht. Koffie, thee, koekjes en de asbak ogen op het eerste zicht als prullaria, maar brengen een zweem van gezelligheid. De informele sfeer primeert, wat niet impliceert dat discipline tijdens de besprekingen ontbreekt. De mensen die deel uitmaken van de vereniging voelen zich daar thuis. Zij voelen zich er goed, of niet goed. Uiteraard gebeurt het regelmatig dat er zich persoonlijke crisissituaties voordoen, dat alle concentratie wordt opgeslorpt door spanningen in de groep of dat andere storingen maken dat toekomstcongressen tot pietluttigheden worden gereduceerd. Dit om te zeggen dat er in de verenigingen voorrang wordt gegeven aan individuele bekommernissen of zaken die het groepsproces vertroebelen. Het gevolg daarvan is dat geplande bijeenkomsten soms worden afgelast. Mensen die niet kwamen opdagen blijven zonder meer welkom.
De kruistocht voor solidariteit en activering
71
De organisatie van wie, wanneer en hoe
Ieder zijn eigen thema. Ieder zijn eigen organisatie van de werkzaamheden. De Keeting Op het moment dat de vraag werd gesteld om de opdracht rond solidariteit te aanvaarden, was De Keeting met tal van andere thema’s aan het werk. Er werd en wordt nog steeds vergaderd over onderwijs, gezondheid en gezinsondersteuning. Werkgroepen allerhande dus om structurele maatregelen op het lokale, Vlaamse en federale overheidsniveau in de goede richting te sturen. Allerhande activiteiten om de ontmoetings- en ontspanningsfunctie van de vereniging te vervullen, lopen gewoon door. Handen tekort eigenlijk. De vraag om de uitdaging rond solidariteit aan te gaan, werd aan het Keetingparlement voorgelegd en men zag dat het goed was. Op deze maandelijkse vergadering, waar alle bezoekers de dagelijkse werking opvolgen en sturen, werden vrijwilligers gerekruteerd. Een vijftal enthousiastelingen stapte mee. Begin mei belegde men een eerste vergadering van een tweetal uren. Op elke bijeenkomst werd een volgende datum afgesproken met een tussentijd van ongeveer twee à drie weken. Zo boog men zich een zevental keren over het thema en de presentatie van de boodschap. Communicatie met de overige bezoekers van De Keeting wordt zeer belangrijk geacht. Vandaar dat in de nieuwsbrief ’t Keetingske, op het Keetingparlement en in de ontmoetingsruimte met regelmaat verslag werd uitgebracht. Cruciale beslissingen, zoals de idee om een website te ontwikkelen, werden door de gehele vereniging genomen. Leren Ondernemen Ook in Leuven kwam de opdracht boven op de stapel van de ‘gewone’ activiteiten. Men reserveerde wekelijks een uurtje tijd voor de bespreking van het thema, alvorens aan de praktische afspraken over het reilen en zeilen binnen de werking te beginnen. Een tiental mensen was op het appèl. Een tiental keren kwam de voorbereiding van het congres op tafel. Om diegenen die niet aanwezig konden zijn op de hoogte te houden, doopte men de muur van de eetzaal om in een ‘activeringsmuur’. Er werd een kort verslag van de besprekingen opgehangen en daarbij sprak men heel concreet af wie welke afwezige zou briefen. De bespreking van het thema
De Keeting over solidariteit Het thema wordt aangesneden met de vraag: “Wat betekent solidariteit voor ons?” Antwoorden wijzen vooral in de richting van solidariteit van ‘niet-armen’ met hen. Er worden weinig spontane associaties gemaakt met wederkerige solidariteit. Vanuit deze algemene verkenning stapt men over naar de ‘koude’ solidariteit, al wat wettelijk is geregeld om solidair te zijn met elkaar. Vooral de hiaten in de bestaande systemen en regelgeving worden rijkelijk gestoffeerd met voorbeelden van alledag. Men geeft te weinig of gebrekkige informatie over je rechten. Een deel van de koude solidariteit zijn gunsten, maar men krijgt niet overal dezelfde ‘bijkomende rechten’. Er is te weinig kwaliteitscontrole op de organisatie of de uitvoering van de (objectieve?) koude solida-
72
De kruistocht voor solidariteit en activering
riteit. De manier waarop de bespreking over koude solidariteit verloopt, illustreert deels de inhoud. Men stelt mankementen aan de kaak, die door een gebrek aan eenduidige informatie over de regelgeving in twijfel worden getrokken. Over de eigen ervaringen valt niet te twisten. Maar tegenstrijdige beweringen over hoe de wetgeving in elkaar zit, zorgen voor discussie en vervolgens opzoekingswerk. De betrokkenheid bij het onderwerp van de koude solidariteit is groot. Het heeft rechtstreeks impact op de leefsituatie van de deelnemers. Het gevoel leeft sterk dat men er recht op heeft, maar dat men dit door tal van drempels (o.a. door de slechte organisatie ervan) niet kan realiseren. Daarop volgt een denkoefening omtrent de voorwaarden voor ‘warme’ solidariteit. De bespreking kent aanvankelijk een gelijkaardige teneur als wanneer het over koude solidariteit gaat. Warme solidariteit, via organisaties als bijvoorbeeld voedselbedelingsinitiatieven, moet voor iedereen gelijk zijn. Niet selectief: voor de ene wel, voor de andere niet. De gehanteerde regels moeten ook rechtvaardig zijn (bijvoorbeeld als je een week interim-werk doet, krijg je geen pakket). Soms wordt op de bijeenkomst een teneur gezet van negativiteit en deze is in eenzelfde bijeenkomst moeilijk om te keren. Bijvoorbeeld als de klachten worden aangesneden in verband met het falen van het sociale zekerheidssysteem of wanneer de zogenaamde profiteurs van de warme solidariteit onder vuur worden genomen, is het moeilijk om tot positieve toekomstscenario’s te komen. Naargelang de bijeenkomsten vorderen, wordt meer afstand genomen van concrete, individuele probleemsituaties. De opdracht om een presentatie voor te bereiden zet druk. Van een algemene, open bespreking van de thema’s koude en warme solidariteit gaat men over op de vraag: “Welke boodschap kunnen we over deze onderwerpen brengen op het congres en hoe?”. Het verschil in capaciteiten om abstract te denken blijft tussen de deelnemers bestaan. De kennis en ervaring van iemand die niet in armoede leeft, verrijken de discussie. Uitspraken worden weerlegd of in twijfel getrokken. Het aanbrengen van deze informatie ‘van buitenaf’ geeft de deelnemers een andere kijk op de samenleving. Wat de presentatie betreft, is duidelijk dat de deelnemers niet graag zelf voor een groot publiek spreken. Voor een aantal, die niet goed kunnen lezen, is het in sé een onhaalbare kaart. Het ontwikkelen van een website met interviewfragmenten van mensen die hun mening etaleren, blijkt daarom een ideale formule. Toch speelt ook daar het euvel parten dat sommige mensen niet willen worden herkend uit schrik om daarna te worden afgestraft omwille van hun kritiek op bepaalde diensten. Een afhankelijke positie in de samenleving zet mensen op tal van vlakken mat. Ook hier dus. Leren Ondernemen over activering Ook rond het thema activering wordt de bespreking systematisch opgebouwd. Men vertrekt van ervaringen uit het verleden en het heden om vervolgens de stap naar de toekomst te zetten. Men snijdt het onderwerp aan met de vraag: “Waaraan denken we bij ‘actief zijn’?” Het uitvoeren van een betaalde job scoort niet in de top tien van eerste antwoorden. Het verrast dat de participanten eerder de niet-materiële winsten opsommen die ‘actief zijn’ kan opleveren. Men moet er plezier aan beleven. Actief zijn, is iets doen
De kruistocht voor solidariteit en activering
73
wat je zelf graag doet. Zonder verplichting. Het sociale, het bezig zijn met andere mensen scoort hoog. Impliciet is de kritiek op een enge opvatting van activering in de economische zin al bij de start aanwezig. Vroegere pogingen om mee te dingen naar een plaats op de reguliere arbeidsmarkt waren te vaak tevergeefs en dit kleurt hun standpunten. Getuigenissen leiden tot plaatsvervangende schaamte over de samenleving waarin wij leven. “Ik vroeg aan de VDAB of ik een opleiding snit en naad mocht doen. Daarvoor moest ik eerst een IQ-test invullen, met vragen die ik op school nooit had gezien. Ik liet de vragen dus maar blanco. Toen ik terugging voor mijn resultaten kreeg ik letterlijk te horen dat ze aan mij niet wilden beginnen omdat ik te dom ben. Dat was zeer ontmoedigend. Ik zei dat ik op een aangepaste IQ-test veel beter zou scoren, maar daar luisterden ze niet naar.” De definitie van activering in de richting van de arbeidsmarkt wordt geformuleerd als: “datgene wat de overheid met je doet om zogezegd actief te worden”. “Een half jaar na mijn opleiding als lasser werd ik opgeroepen voor een herscholing als, jawel, lasser! Dat snapt toch niemand?” Het verwondert niet dat de mensen van Leren Ondernemen weinig moeite hebben om een antwoord te geven op de volgende stap in de besprekingen: “Wat doet de overheid om ervoor te zorgen dat wij niet actief zijn?”. Het is duidelijk dat het werk als vrijwilliger in de vereniging (o.a. het aanbieden van diensten aan de buurt) het zicht op haalbare alternatieven verhelderde. Hun kritieken op het overheidsbeleid benadrukken dan ook het gebrek aan erkenning voor vrijwilligerswerk, of nog, voor activiteiten die een mens graag doet, waarvoor hij/zij niet wordt betaald, maar waarvan hij/zij veel bijleert. De toekomstgerichte voorstellen rond actief zijn en activering bestrijken verschillende domeinen. Hoewel hun perspectief op een ‘normaal’ arbeidscontract in het verleden flinke deuken kreeg, blijft dit een wenselijke optie. De meerwaarde die men onderkent in de huidige vrijwilligersactiviteiten, wil men als voorwaarde voor een passende, aantrekkelijke, betaalde job bepleiten. Men trekt vervolgens de toekomstverkenning rond activering open tot sociale, culturele en politieke activering. De drijfveer om vooral voor de kinderen een betere toekomst af te dwingen, brengt hen tot de onbenutte kansen in het onderwijs. Het is daar waar zij de nodige bagage moeten kunnen opdoen om zichzelf in het verdere leven te ontplooien op cultureel, sociaal, politiek en economisch vlak. Doorheen het hele proces van de themabespreking wordt permanent gebalanceerd tussen aan de ene kant zoveel mogelijk inbreng van de deelnemers en aan de andere kant de inbreng van de niet-arme begeleider(s). De mening van armen wordt op een constructieve manier onderworpen aan wat mensen die niet in armoede leven ervan zouden kunnen denken. ‘De’ spiegel van ‘de’ samenleving – moest die al bestaan – wordt voorgehouden.
74
De kruistocht voor solidariteit en activering
Bijvoorbeeld: “Als jij vindt dat toneel spelen actief zijn is en de minister van cultuur dat moet subsidiëren, dan zal de minister van werkgelegenheid zeggen: ‘En wat brengt dat op?’ En wat zou jij dan zeggen?” De deelnemers ondervinden amper moeilijkheden bij het abstractere, toekomstverkennende aspect van de opdracht. Wellicht heeft veel te maken met het gegeven dat men in de vereniging dagelijks activering – in een ruimere zin dan de economische – daadwerkelijk toepast. Zij ervaren dat haalbare alternatieven voorhanden zijn. Het toekomstgerichte debat moet voor hen uitmonden in het omzetten van hun experiment in een verworven en erkend recht. De manier waarop zij hun boodschap wilden overbrengen op het congres past volledig in de geest van hun standpunten. Theater spelen en een kortfilm maken is ook activering. De lat wordt hierbij hoger gelegd dan het niveau van het amateurisme. Hun presentatie moest kwaliteitsvol zijn. Geen tweederangsproduct, maar kwaliteit die op zichzelf respect en erkenning afdwingt. Het belang van participatie blijft de bepalende onderstroom. De reeds bestaande theatergroep heeft de verfilming in eigen handen. Wie zich hiertoe niet geroepen voelt, vervult een andere rol: van het verzorgen van de belichting tot het letterlijke stofferen van het programmaboekje.
Flashback naar het heden Om te besluiten, kunnen we stellen dat de sprong in het duister, om twee verenigingen waar armen het woord nemen te betrekken bij een toekomstverkenning, verlichtend was voor alle betrokken partijen. Dat zij aan het debat een wezenlijke meerwaarde gaven, is duidelijk. Het warme en koude applaus (de lauweren voor hun presentaties en het vrijgemaakte budget) was terecht. De verenigingen hebben met hun eigen methodiek bewezen dat zij gewapend zijn om hun doelstellingen te realiseren. Een kruistocht met haalbare perspectieven op het bereiken van de eindbestemming. We kunnen het niet laten om hierbij te vermelden dat zij nog steeds (te) veel energie moeten investeren in het ronselen of afdwingen van de nodige middelen en erkenning voor hun werking. Als het doek al is gevallen, nog een mijmering in de coulissen…
Misschien lijkt het wat brutaal. Wat gezegd moest worden, werd immers gezegd. Maar het geheel overschouwen, doet enkele extra vragen rijzen. Over verenigingen waar armen het woord nemen in het algemeen en hun benadering van solidariteit en ‘andere’ (dan economische) activering. Met in het achterhoofd dat onder die verenigingen verschillende standpunten circuleren. Sta me toe enkele takjes in het hoenderhok te droppen. Over solidariteit
Solidariteit, daar is niemand tegen. Maar bij solidariteit wordt vaak enkel gedacht aan éénrichtingsverkeer: van wie het beter heeft, naar wie het slechter heeft. Eigenlijk is solidariteit wederkerig. Het gaat over geven en nemen. Van wie kreeg, wordt een tegenprestatie verwacht, zo niet dan heet het liefdadigheid.
De kruistocht voor solidariteit en activering
75
Solidariteit speelt zich af in een specifieke gemeenschap waar mensen voor elkaar opkomen en waar men ten opzichte van elkaar loyaal is. Is warme solidariteit dan niet enkel mogelijk onder mensen die in hetzelfde schuitje zitten, met dezelfde belangen? Bijvoorbeeld enkel onder de armen zelf? Is het streefdoel van informele solidariteit tussen verschillende ‘klassen’ of armen en de rest van de samenleving dan wel mogelijk? Moeten de verenigingen niet eerder alle inspanningen zetten op het verhogen van liefdadigheid? In dat geval wordt er geen tegenprestatie verwacht. Wie het beter heeft, helpt degene in nood. Hierbij gaat het niet enkel over het uitdelen van voedselpakketten, maar evenzeer over de beleidsverantwoordelijke die zich bereid verklaart om te luisteren naar wat armen te zeggen hebben. Concreet suggereren we dat acties ter bestrijding van armoede misschien een groter effect hebben als veel van de energie wordt geconcentreerd in periodes waarin het publieksgeweten vatbaar is voor liefdadigheid. Bijvoorbeeld in de kerstperiode, rond Sinterklaas of de internationale dag van de strijd tegen de armoede. De kunst bestaat er dan in om – in dialoog – ervoor te zorgen dat ‘het geven’ (niet in de eerste plaats materieel, eerder structureel) op een respectvolle en doeltreffende manier gebeurt. Deze bemerking is geen kwestie van zwartkijken. Het gaat eerder over het zoeken naar zo efficiënt mogelijke strategieën om die zò noodzakelijke aandacht voor de armoedeproblematiek te kunnen trekken. Zolang die aandacht ontbreekt of ondermaats blijft, geraakt armoede niet (meer) op de publieke en/of de politieke agenda. Nog een kritische vraag bij de net geformuleerde bedenking. Is de wederkerigheid van solidariteit werkelijk onhaalbaar voor mensen in armoede? Misschien liggen er op dit vlak toch nog kansen of experimenten braak. Kunnen armen eventueel via het verhogen van de mogelijkheden tot vrijwilligerswerk of betaald werk met een dienstverlenende inslag toch deel gaan uitmaken van ‘gemengde’ solidariteitsnetwerken (die dus buiten de kring van armen reiken)? Is dit een spoor om hun afhankelijkheidspositie te reduceren? Of is wie hierin slaagt, niet langer arm? Deze open vraag leidt ons tot het tweede thema: activering. Over activering
Waartoe activeren de verenigingen? – Armen vinden er steun bij hun individuele problemen en krijgen nieuwe energie om actief te zijn. – Hun socio-culturele activiteiten bieden ontspanning. – Alternatieven voor tewerkstelling die worden uitgebouwd in de schoot van de vereniging (of er nauw mee verbonden) zijn op maat en leveren erkenning en zelfzekerheid op. – Het ‘vakbondswerk’, de belangenbehartiging of de beleidsbeïnvloeding doet mensen groeien en geeft hen hoop op een structurele aanpak van zaken die armoede veroorzaken of in stand houden. Armen, die actief zijn in een vereniging, hebben er dikwijls een full- of parttime engagement aan. Er valt veel te zeggen voor het pleidooi om voor alle mensen in armoede een plaats te gunnen waar zij zich goed voelen, waar hun kwaliteiten worden erkend,
76
De kruistocht voor solidariteit en activering
waar de inspanningen om opnieuw greep te krijgen op het eigen leven worden ondersteund. Als zulke uitvalsbasis niet bestaat, lijkt participeren aan het samenleven vrijwel onhaalbaar. Maar stopt daar dan de ambitie? Mag de samenleving fier zijn op aparte armencircuits op tal van terreinen? Winkelen in de goedkope supermarkt of bij de voedselbank, werken of actief zijn in een sociaal project en ontspannen in ‘het armenhuis’? De hoop op een betere toekomst doet de vraag stellen of we hen niet te zeer opsluiten in een secundaire leefwereld, die buiten de samenleving staat. Geven we hen niet teveel een schuilplaats in het vertrouwde bos, terwijl we eigenlijk over de hele samenleving bomen zouden moeten planten waartegen zij op tijd kunnen leunen? Als het doek al is gevallen, nog een mijmering in de coulissen, die misschien in de toekomst ook een podiumplaats waardig is.
Danielle Dierckx 2 – OASeS – Universiteit Antwerpen
Danielle Dierckx is aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen en medewerkster van de Onderzoeksgroep Armoede, Sociale uitsluiting en de Stad (OASeS Universiteit Antwerpen).
De kruistocht voor solidariteit en activering
77
Lijst van de auteurs Liliane Delanote – Vitamine W
Liliane Delanote is geboren in Ieper. Ze is opgeleid als pedagoge (sociale pedagogiek). Ze heeft gewerkt als onderzoekster, daarna in het Tweedekansonderwijs, vandaar naar de VDAB (o.a. de Weer-werkactie). Sinds werkt ze bij Vitamine W, een Antwerpse niet-gouvernementele organisatie die mensen met weinig kansen op de arbeidsmarkt aan werk helpt. Leren Ondernemen, een vereniging waar armen het woord nemen
We zijn een bonte bende van kinderen, jongeren, vaders, moeders, alleenstaanden en begeleiders. We vormen samen de vereniging Leren Ondernemen. We ondernemen allerlei activiteiten. We vangen de kinderen op na de school en tijdens de vakantie. We werken samen met het Centrum voor Leerlingenbegeleiding () rond communicatie tussen ouders, school en . Met de provincie zoeken we naar een aangepaste opvoedingsondersteuning voor de gezinnen. De fietsen van de kinderen en de ouders worden hersteld. Iedereen kan computerles volgen. Tien gezinnen krijgen ook steun bij de aankoop van een eigen woning. Een aantal vrouwen maken mooie dingen met stof uit Mali, geweven en gekleurd door Malinese vrouwen. Mannen en vrouwen helpen mee met de renovatie en het onderhoud van de gebouwen en de tuin. We toveren de oude drukkerij om in een “sociaal restaurant” en een theaterzaal. Want toneel spelen en lekker eten is plezant. Door al deze activiteiten en projecten voelen we onszelf veel beter en sterker. We durven stappen zetten naar het beleid en onze plek in de samenleving opeisen. Anne Snick – vzw Flora
Doctor in de pedagogische wetenschappen en baccalaureus in de wijsbegeerte. Ze deed vooral onderzoek naar het onderliggende mensbeeld in (het denken en handelen rond) opvoeding en emancipatie, specifiek op het vlak van: – de (al dan niet) emancipatorische rol van de beeldcultuur; – het belang van de betrokkenheid van vrouwen bij politieke besluitvorming; – het leren van actief burgerschap in de hedendaagse samenleving; – de vormende en maatschappelijke waarde van het vormingstraject Archipel (Koning Boudewijnstichting). Professioneel actief in ervaringsgerichte benaderingen van vormingswerk en hulpverlening bij jongeren en als coördinator binnen een psychiatrische afdeling voor adolescenten ( Kortenberg). Vanaf januari start zij als coördinator van de vzw Flora (netwerk voor vorming en werkcreatie met vrouwen). Koen Pelleriaux – Universiteit Antwerpen
Doctor in de sociologie en als docent verbonden aan faculteit . van de . Doceert onderwijssociologie, onderwijsbeleid en cultuursociologie. Werkte als onderzoeker een vijftal jaar op het thema ‘De nieuwe sociale kwestie’. In dat onderzoek werden een aantal problemen van de verzorgingsstaat geïnventariseerd en werd, waar mogelijk, nagedacht over de toekomst van de verzorgingsstaat.
78
Lijst van de auteurs
De Keeting vzw – Basisschakel
Is een ‘basisschakel’ en een ‘vereniging waar armen het woord nemen’. De Keeting richt zich tot mensen in armoede, mensen die door armoede op verschillende levensdomeinen bedreigd worden. De Keeting stelt tot doel mensen in armoede met elkaar in contact te brengen. De Keetingbezoekers bepalen mee het activiteitenaanbod en ze stellen mee het programma op. Op diverse overlegmomenten praten bezoekers over de werking van De Keeting en worden er beslissingen in samenspraak genomen. Door groepswerking wordt de onderlinge solidariteit bevorderd en worden mensen aangemoedigd om mee het armoededebat te voeren. De Keeting schakelt in samenspraak met de bezoeker ook naar verschillende diensten in onze maatschappij. De noden, problemen van de bezoekers staan centraal in De Keeting maar tegelijkertijd wilt De Keeting geen nieuw hulpverleningsplateau creëren. De Keeting tracht de reguliere hulpverlening toegankelijker te maken door schakelwerk en vorming. Mensen in armoede ondervinden dagdagelijks de moeilijkheden aan de lijve. Daarom zijn zij belangrijke gesprekspartners bij het zoeken naar structurele oplossingen en maatregelen in de armoedebestrijding. Naast onze laagdrempelige ontmoetingsruimte richten we structurele groepen in waarin we de thema’s onderwijs, gezinsondersteuning en gezondheid bespreken. Vanuit de ervaringen van onze bezoekers willen we voorstellen doen naar het beleid om mee te werken aan een maatschappij die armoede uitsluit. André Kiekens – Welzijnszorg vzw
Baccalaureaat in de wijsbegeerte en licentiaat in de godsdienstwetenschappen. Na jaar activiteit in enerzijds een sociaal centrum en anderzijds de onderwijswereld, in stafmedewerker bij de solidariteitsactie Welzijnszorg. Van tot campagneverantwoordelijke voor deze organisatie die in Vlaanderen jaarlijkse een sensibiliserings- en politieke campagne opzet rond één bepaald aspect van armoedebestrijding. Sinds directeur van de organisatie “Welzijnszorg – Armoede uitsluiten”. Daarnaast medestichter en afgevaardigd-beheerder van de vzw Welzijnsschakels, een vrijwilligerswerking die met lokale vrijwilligersgroepen en verenigingen een permanente solidariteit van en met armen en uitgesloten groepen uitbouwt. Danielle Dierckx – OASeS – Universiteit Antwerpen
Maatschappelijk assistente en sociologe. Ze is aspirant van het F.W.O.-Vlaanderen en start binnen de Onderzoeksgroep Armoede, Sociale Uitsluiting en de Stad (Universiteit Antwerpen – e) aan de voorbereiding van een doctoraat over armoedebeleid in België. Ondermeer door haar werkervaring bij een vereniging waar armen het woord nemen (Recht-Op vzw) is zij geïnteresseerd in de mogelijkheden en beperkingen van beleidsparticipatie van mensen in armoede. Guy Redig – Koning Boudewijnstichting
Studeerde orthopedagogiek en agogiek en is doctor in de sociale wetenschappen. Werkte oorspronkelijk met karaktergestoorde jongeren en kinderen met mentale handicap. Was tussen en jeugdconsulent van de stad Mechelen en daarna een decennium afgevaardigd beheerder van de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten, belast met algemene coördinatie, onderzoek, beleidsbeïnvloeding en vorming. Werkt sinds als projectverantwoordelijke bij de Koning Boudewijnstichting, in het programma Burgersamenleving.
Lijst van de auteurs
79
samenstelling Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn Afdeling Algemeen Welzijnsbeleid i.s.m. Koning Boudewijnstichting verantwoordelijke uitgever Marc Morris, directeur-generaal Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn productie Afdeling Algemeen Welzijnsbeleid redactie Liliane Delanote, Anne Snick, Leren Ondernemen vzw, Koen Pelleriaux, De Keeting vzw, André Kiekens, Danielle Dierckx, Guy Redig taalcorrectie Karakter, Brugge coördinatie Guy Redig, projectverantwoordelijke Koning Boudewijnstichting Kathy Ooge, afdeling Algemeen Welzijnsbeleid vormgeving Meer wit, Leuven druk Arte-print, Brussel fotomateriaal Wouter Rawoens depotnummer D/2002/3241/401
80
Colofon
Van Straks… en Nu
Bestrijding van armoede en sociale uitsluiting: reflecties over activering en solidariteit
Onder het motto ‘Van Straks… en Nu’ ging op 17 oktober 2002 het tweede toekomstverkennend congres over de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting van start. 17 oktober, Internationale Dag voor de Eliminatie van de Armoede, was een uitgelezen moment voor dit gebeuren. Dankzij de steun van Brugge 2002, werd de culturele hoofdstad van Europa een ideale locatie. Deze publicatie bevat de inleidende teksten rond twee prikkelende thema’s. Ze dragen in zich spanningen, uitdagingen en (schijnbare?) tegenstellingen. Met hun sterke maatschappelijke, politieke en menselijke relevantie, lenen ze zich prima voor reflectie en verkenning van ‘een toekomst’ bij dit moeilijke en veelzijdige thema.
Activeren als doelstelling en methode: twee (of meer) kanten van één medaille? Solidariteit: koude wettelijkheid en/of warme menselijkheid?
Na een algemene situering van inhoud en aanpak, wordt elk thema op drie manieren benaderd: een verkenning vanuit een veldwerkperspectief, een academische visie en, gelukkig op eigen-zinnige wijze, een bijdrage van een vereniging waar armen het woord nemen. Deze laatste benadering krijgt bovendien een aparte methodische reflectie. De Vlaamse overheid en de Koning Boudewijnstichting hopen dat deze toekomstverkenning het beleid van vandaag en morgen blijft inspireren en enthousiasmeren.