DEFINITIEVE BESCHIKKING
Brabantlaan 1 Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch Telefoon (073) 681 28 12 Fax (073) 614 11 15
NV Afvalverbranding Zuid-Nederland (AZN) Postbus 21 4780 AA MOERDIJK
[email protected] www.brabant.nl Bank ING 67.45.60.043 Postbank 1070176
Onderwerp
Wijziging van de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer op verzoek van de vergunninghoudster.
Nummer
994918
I
Het verzoek
I.A
Beschrijving van het verzoek
Directie
Ecologie
Op 15 december 2003 hebben wij een verzoek, gedateerd 12 december 2003, van NV Afvalverbranding Zuid-Nederland (hierna: AZN) ontvangen om wijziging van de vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wet milieubeheer artikel 8.24) voor de inrichting bestemd tot het verbranden van huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen. Het betreft een verzoek tot verlenging van de termijn voor het voltooien en in werking brengen van onderdelen van de inrichting. I.B
Aanleiding voor het verzoek tot wijziging van de vergunning
Op 27 augustus 2002 hebben wij, onder nummer 855078, aan AZN een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor het uitbreiden van de inrichting met een vierde verbrandingslijn en het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting bestemd tot de thermische verwerking van maximaal 1.000.000 ton huishoudelijke en daarmee vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen per jaar aan de Middenweg 34 te Moerdijk. Ingevolge artikel 8.18, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer vervalt een Wm-vergunning voor een inrichting indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk (in dit geval: 21 oktober 2002) is geworden, is voltooid en in werking is gebracht. Indien kan worden verwacht dat een inrichting niet binnen deze termijn kan worden voltooid en in werking kan worden gebracht, kan conform artikel 8.18, lid 2 van de Wet milieubeheer in de betreffende vergunning een andere termijn worden vastgesteld. AZN geeft in haar verzoek van 12 december 2003 aan dat men verwacht dat onderdelen van de inrichting waarvoor vergunning is verleend naar verwachting niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden ervan zullen zijn opgericht.
-1-
Een oorzaak hiervan is het ontbreken van een stortverbod in Duitsland en het openstellen van de landsgrenzen door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) voor herbruikbaar afval. Dit heeft geleid tot een sterke toename van de export van bedrijfsafval vanuit Nederland naar Duitsland. Om het storten van herbruikbaar materiaal tegen te gaan is op 1 januari 2003 in Duitsland de "Gewerbeabfallverordnung" (GAV) in werking getreden. De GAV biedt de Minister van VROM weliswaar mogelijkheden om exportvergunningen te weigeren, maar een daadwerkelijke vermindering van de hoeveelheid geëxporteerd afval is nog niet opgetreden. Hierdoor bestaat een hoog risico op een tekort aan brandbaar afval op de Nederlandse markt. Daarnaast blijft er een grote onzekerheid bestaan met betrekking tot de uitvoering van de Wet Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP). AZN kan weliswaar aan de hoge rendementseis van 26% voldoen, maar gezien de sterke wisselingen van de vergoedingen voor energie uit biomassa in het verleden, biedt dit geen goede basis voor een investering op de lange termijn. Om bovengenoemde redenen acht AZN de realisatie van een vierde verbrandingslijn vooralsnog niet verantwoord. Echter de vigerende vergunning ingevolge de Wet milieubeheer vervalt van rechtswege indien de uitbreiding met lijn vier niet uiterlijk 21 oktober 2005 is voltooid en in werking is gebracht. Naar verwachting wordt de export van bedrijfsafvalstoffen vanuit Nederland naar Duitsland direct afgeremd door het gefaseerd in werking treden van stortverboden binnen de onafhankelijke deelstaten in Duitsland. In 2005 gelden in alle Duitse deelstaten stortverboden voor onder andere brandbare bedrijfsafvalstoffen. Ook verwachten wij dat er dan meer duidelijkheid is gegeven in de uitvoering van de Wet MEP. Daarmee zal opnieuw een bedrijfseconomisch verantwoorde uitbreiding van de verbrandingscapaciteit mogelijk worden. Ingevolge artikel 8.24, lid 1 van de Wet milieubeheer verzoekt AZN dan ook de vigerende vergunning aan te vullen met een van in artikel 8.18, lid 1 onder a genoemde afwijkende termijn voor het van rechtswege komen te vervallen van de vergunning. AZN verwacht in de loop van 2004 een beslissing te nemen en vanwege een verwachte doorlooptijd van 4 jaar voor de engineering tot en met de ingebruikname van een vierde lijn verzoekt AZN een termijn van 6 jaar na het onherroepelijk worden van de inrichtingsvergunning als uiterste oprichtingstermijn op te nemen. Daarbij wordt opgemerkt dat, als gevolg van het uitstel van het voltooien en in werking brengen van de vierde lijn, de uitgangspunten voor de realisatie van de vierde lijn en de omgevingssituatie niet zullen wijzigen en derhalve niet afwijken van de beginselen zoals opgenomen in de milieueffectrapportage voor de uitbreiding van de AVI Moerdijk met een vierde lijn. I.C
Locatie van de inrichting
De inrichting ligt op het industrieterrein "Moerdijk". Het industrieterrein is gezoneerd ingevolge artikel 41 van de Wet geluidhinder (Wgh). Aan de westzijde bevindt zich de Westelijke Insteekhaven. Aan de noordzijde bevindt zich de Warmtekrachtcentrale Moerdijk van Essent Energie Productie B.V. Aan de oostzijde ligt de Middenweg en enkele distributiecentra. Aan de zuidzijde ligt de composteringsinrichting van Essent Milieu. De dichtstbijzijnde aaneengesloten woonbebouwing is gelegen op circa 2.000 meter van de inrichting van AZN. Het betreft woonwijken van de plaatsen Klundert en Moerdijk. De inrichting is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Ten noorden van de inrichting bevindt zich het Hollandsch Diep dat is aangewezen als gebied, zoals bedoeld in de richtlijn 79/409 EEG inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn). Voor wat
-2-
betreft de gebiedsbescherming is niet gebleken dat de milieugevolgen van de activiteiten van AZN een relevant effect hebben op dit gebied. Voor wat betreft de soortbescherming wordt opgemerkt dat er op de locatie geen Europese of Nederlandse beschermde soorten zijn waargenomen. De activiteiten van AZN zijn daarmee niet in strijd met de Vogelrichtlijn.
II
Procedure van het verzoek tot wijziging van de vergunning
II.A
Te volgen procedure
De Wm biedt een vergunninghouder een tweetal mogelijkheden voor het geval een inrichting niet tijdig (binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van een vergunning) wordt opgericht. In de eerste plaats kan een nieuwe vergunning worden aangevraagd. Hiervoor moet vergunninghouder alle benodigde informatie opnieuw aan het bevoegd gezag overleggen. Het bevoegd gezag moet vervolgens alle aspecten opnieuw toetsen. Voor beide partijen is deze procedure tijdrovend. De meerwaarde van een dergelijke procedure is bovendien minimaal. Er zal dan namelijk een identieke aanvraag worden ingediend, waarop door ons ook op identieke wijze zal worden beschikt. In gevallen waarin de opzet, situering, werkwijze e.d. van een inrichting niet of nauwelijks verandert, biedt artikel 8.24, eerste lid, van de Wm een tweede mogelijkheid. In het genoemde artikel is aangegeven dat het bevoegd gezag op aanvraag van de vergunninghouder de beperkingen, waaronder een vergunning is verleend, en de voorschriften die daaraan zijn verbonden, kan wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan de vergunning kan verbinden. In dit specifieke geval verandert niets aan de opzet, situering, uitvoering, werkwijze e.d. van inrichting. Het ligt daarom voor de hand de laatstgenoemde procedure te kiezen. II.B
Ontvangst van het verzoek
Het verzoek is door ons op 15 december 2003 ontvangen en is door ons op 7 januari 2004 doorgestuurd naar de wettelijke adviseurs, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk te Zevenbergen; b. de Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Zuid te Eindhoven; c. het RIVM, Centrum voor Externe Veiligheid/"BRZO" te Bilthoven; d. de Arbeidsinspectie, Regio Zuid te Roermond; e. de gemeente Breda, Gemeentelijke en Regionale Brandweer te Breda; f. het Waterschap Brabantse Delta te Breda; g. het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Directie Zuid-Holland, te Rotterdam. II.C
Coördinatie Wm-vergunning en Wvo-vergunning
Op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) vervalt ook een verleende Wvo-vergunning indien een inrichting niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning is opgericht. Om die reden betreft het tevens een verzoek op grond van de Wvo aan het waterschap Brabantse Delta te Breda en Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland te Rotterdam. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wm bevorderen wij de gecoördineerde afhandeling van beide aanvragen. Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland, heeft per brief van 12 maart 2004 aan AZN aangegeven dat in de Wvo-vergunning voor de lozing van afvalwater via de riolering van Essent Energie Productie BV geen onderscheid wordt gemaakt in de lozing van bestaande installaties en de nieuw op te richten installatie. Vanwege het ontbreken van dit onderscheid in de huidige en de toekomstige
-3-
situatie is een van rechtswege te vervallen deel in de vergunning niet aan te wijzen, zowel niet in de besluittekst als in de artikelen. De vigerende Wvo-vergunning voor het lozen van afvalwater via de riolering van Essent Energie Productie BV zal volgens Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland, daarom ook niet (gedeeltelijk) van rechtswege in 2005 komen te vervallen. Voor de vergunning op grond van de Wet op de waterhuishouding (Wwh) geldt dat deze niet van rechtswege vervalt, maar slechts door het bevoegde gezag kan worden gewijzigd of ingetrokken. Verlenging van de termijn voor het oprichten en in werking brengen van delen van de inrichting is derhalve voor de Wwh-vergunning niet aan de orde.
III
Overwegingen met betrekking tot het verzoek tot wijziging van de vergunning
Op grond van de door AZN aangevoerde argumenten achten wij het begrijpelijk dat AZN aarzelt om te investeren in een vierde verbrandingslijn en dat men investering op iets langere termijn wél haalbaar acht. AZN verzoekt op grond van artikel 8.18, lid 2, om een termijn van 6 jaar na het onherroepelijk worden van de Wm-vergunning van 27 augustus 2002 op te nemen. In de Memorie van Toelichting bij de Wm is aangegeven dat een termijn, waarbinnen een inrichting moet zijn voltooid en in werking gebracht, niet al te lang kan zijn, hooguit zo'n vijf jaar. Bij een langere termijn wordt het onmogelijk geacht een verantwoorde afweging te maken in verband met de bestaande toestand van het milieu en de wijze waarop rekening gehouden dient te worden met de geldende milieukwaliteitseisen. Wij zijn van mening dat, gelet op voorstaande, tegemoet gekomen kan worden aan het verzoek van AZN, dat wil zeggen dat de termijn voor voltooiing en in werking brengen van de inrichting met 3 jaar kan worden verlengd. Met deze termijn wordt naar onze mening nog voldaan aan de globale termijn die is genoemd in de Memorie van Toelichting en de context daarvan.
IV
Bekendmaking ontwerp-beschikkingen
IV.A Ter inzage legging De kennisgeving over de ontwerp-beschikkingen en bijbehorende stukken is gepubliceerd in de Staatscourant en in een ter plaatse verschijnend regionaal dagblad op 26 maart 2004. Vervolgens hebben de ontwerp-beschikkingen van 29 maart 2004 tot en met 26 april 2004 gedurende vier weken ter inzage gelegen in het Gemeentelijk Informatie Centrum te Zevenbergen. Daarnaast was het mogelijk de stukken in te zien op het provinciehuis van Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch. Naar aanleiding van de ontwerp-beschikkingen op het verzoek zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen schriftelijke bedenkingen of adviezen ingekomen. IV.B
Gedachtewisseling
Naar aanleiding van de ontwerp-beschikkingen is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om tijdens een gedachtewisseling mondeling bedenkingen in te brengen.
V
Oordeel
Wij van mening dat tegemoet kan worden gekomen aan het verzoek van AZN om te bepalen dat de inrichting 6 jaar na het onherroepelijk worden van de Wm-vergunning van 27 augustus 2002 moet zijn opgericht en in werking gebracht, te weten op 21 oktober 2008.
-4-
VI
Besluit
Gelet op het voorgaande en de ter zake geldende wettelijke bepalingen besluiten wij: a. dat AZN de inrichting aan de Middenweg 34 te Moerdijk, waarvoor wij op 27 augustus 2002, onder nummer 855078, een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer hebben verleend, in afwijking van het bepaalde in artikel 8.18, eerste lid, van de Wet milieubeheer, moet hebben voltooid en in werking hebben gebracht voor 21 oktober 2008; b. het origineel van dit besluit te zenden aan NV Afvalverbranding Zuid-Nederland (AZN), Postbus 21, 4780 AA Moerdijk en een afschrift te zenden aaneen afschrift van dit besluit te zenden aan: − het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, Postbus 4, 4760 AA Zevenbergen; − de VROM-inspectie Regio Zuid, Postbus 850, 5600 AW Eindhoven; − het waterschap Brabantse Delta, Postbus 5520, 4801 DZ Breda; − de hoofdingenieur-directeur van het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling/RIZA, Postbus 17, 8200 AA Lelystad; − het Havenschap Moerdijk, Postbus 17, 4780 AA Moerdijk; − het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Directie Zuid-Holland, Postbus 556, 3000 AN Rotterdam; − het RIVM, t.a.v. Centrum voor Externe Veiligheid/"BRZO", Postbus 1, 3720 BA Bilthoven; − de Regionale milieudienst West-Brabant, Postbus 16, 4700 AA Roosendaal; − de Arbeidsinspectie regio Zuid, Postbus 940, 6040 AX Roermond; − de Gemeente Breda, Gemeentelijke en Regionale brandweer, Postbus 2060, 4800 CB Breda; c.
deze beschikking bekend te maken op 21 mei 2004.
’s-Hertogenbosch, 11 mei 2004.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, namens deze,
ing. W.M.M. van der Pennen. bureauhoofd Procesindustrie en Afvalverwerking.
-5-