*
*
*
* *
*
■k
*
ONDERWIJS OPLEIDING JEUGDZAKEN
Het onderwijs aan kinderen van trekkende beroepsgroepen
H Ζ
ω D U O Q
EUROPESE COMMISSIE
• • •
*** ***
* * *
EUROPESE COMMISSIE
Het onderwijs aan kinderen van trekkende beroepsgroepen Verslag over de tenuitvoerlegging van door de Raad en de ministers van Onderwijs voorgenomen maatregelen 22 mei 1989 — 89/C 153/01
(door de Commissie ingediend)
Dit document is opgesteld aan de hand van het beste beschikbare origineel. Nog veel meer gegevens over de Europese Unie vindt U op Internet via de Europaserver (http://europa.eu.int). Bibliografische data bevinden zich aan het einde van deze publicatie. Luxemburg: Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen, 1997 ISBN 92-826-8517-9 © Europese Gemeenschappen, 1997 Overneming met bronvermelding toegestaan, behalve voor commerciële doeleinden. Printed in Luxembourg
Inhoud
Inleiding
5
HOOFDSTUK 1 Algemene gegevens ter bepaling van de context
7
1.1.
Kwantitatieve gegevens inzake trekkende beroepsgroepen
7
1.2.
Sociaal-economische gegevens
1Q
1.3.
Schoolbezoek van kinderen van trekkende beroepsgroepen
24
HOOFDSTUK 2 Acties ten behoeve van voorlichting en hulp aan ouders
29
HOOFDSTUK 3 Toegang tot voorschools en basisonderwijs
33
HOOFDSTUK 4 Secundair onderwijs en beroepsopleiding
37
HOOFDSTUK 5 Internaten
4!
HOOFDSTUK 6 Voorlichting aan en opleiding van leerkrachten, opvoeders en schoolhoofden
43
HOOFDSTUK 7 Andere acties
45
HOOFDSTUK 8 Resultaten en vooruitzichten
47
Bijlage
51
INLEIDING In 1984 werd door het Europees Parlement een resolutie (doe. 1 - 1522/83)1 in verband met het onderwijs aan kinderen van ouders zonder vaste verblijfplaats aangenomen. Naar aanleiding van deze resolutie heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen een studie inzake de onderwijssituatie van kinderen van schippers-, circus- en kermisfamilies in de twaalf Lid-Staten afgerond. De resultaten en conclusies van deze studie worden in 2 verslagen beschreven. Het eerste verslag (1987) bestrijkt de onderwijssituatie van schippers- en circuskinderen. In het tweede verslag (1988) wordt de onderwijssituatie van kermiskinderen behandeld. Op initiatief van de Commissie werden de conclusies en aanbevelingen in deze verslagen met vertegenwoordigers van de ministeries van Onderwijs en deskundigen/vertegenwoordigers van de betrokken bevolkingsgroepen (met inbegrip van beroepsorganisaties) uit de verschillende Lid-Staten besproken (het eerste verslag in maart 1987 - het tweede verslag in mei 1988). Rekening houdend met de resultaten van en de aanbevelingen in de namens de Commissie verrichte studie en de richtsnoeren die uit de beraadslagingen met de vertegenwoordigers van de trekkende beroepsgroepen en het overleg tussen deskundigen en vertegenwoordigers van de ministeries van Onderwijs zijn voortgekomen, hebben de Raad en de Ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, op 22 mei 1989 een resolutie over het onderwijs aan kinderen van trekkende beroepsgroepen aangenomen.2 Doel van de resolutie is een algemene structurele aanpak te ontwikkelen die bijdraagt tot het wegnemen van de hinderpalen die de toegang tot de school van deze kinderen in de weg staan. De Raad en de Ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, zullen zich beijveren om tot een pakket maatregelen te komen op het gebied van het onderwijs aan kinderen van de trekkende beroepsbevolking. Deze maatregelen zullen tot doel hebben: het bevorderen van innoverende initiatieven; het voorstellen en steunen van positieve en aangepaste maatregelen; ervoor te zorgen dat de uitgevoerde projecten op elkaar aansluiten; de ruime verspreiding van het resultaat en het onderwijs dat hieruit voortvloeit. In de Resolutie worden de Lid-Staten daarom opgeroepen om al het mogelijke te doen ten einde: de vooriichting aan reizende families te verbeteren; de toegang tot kleuter- en basisonderwijs te verbeteren.
1
PB nr C 104 van 16.04.1984, blz. 144
2
PB nr C 153 van 21.06.1989, blz. 1-2
stappen te ondernemen om volledig secundair onderwijs en een aangepaste beroepsopleiding beschikbaar te stellen; het aanbod van huisvesting in internaten of pensions in die gevallen waar zulks passend is aan te moedigen; te bevorderen dat de bevoegde structuren de leerkrachten tijdens hun initiële opleiding en bijscholing voorlichten over de specifieke omstandigheden en behoeften van kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben; de steun aan leerkrachten, opvoeders, directeuren van scholen en internaten en leidinggevenden bij de mobiele onderwijseenheden te bevorderen. In de Resolutie wordt voorgesteld dat wat dit betreft communautaire steun met het oog op het stimuleren van nationale initiatieven en het uitwisselen van ervaringen en ideeën tussen alle betrokkenen nuttig is. Dit verslag is in de in mei 1989 aangenomen Resolutie voorzien. Zoals door de Ministers is verzocht, is het doel allereerst om de diverse fasen aan te geven die voor het in werking brengen van de Resolutie enkele jaren na de aanneming ervan nodig zijn. In overleg met de vertegenwoordigers van de Lid-Staten in het Ad Hoc-comité voor Intercultureel Onderwijs heeft iedere Lid-Staat een nationaal verslag opgesteld. Natuurlijk vormen deze verslagen een belangrijke bron van informatie voor het onderhavige verslag. Het doel van dit verslag is: een totaaloverzicht te bieden van de situatie in de Unie in verband met de tenuitvoerlegging van de Resolutie van mei 1989, zowel op het niveau van de LidStaten als op dat van de Gemeenschap; om een dynamische inventarisatie en evaluatie van de resultaten op te stellen ten einde de ervaringen te onderzoeken en de kennis te consolideren; om de ontwikkeling van een toegevoegde communautaire waarde door de uitwisseling van ervaringen en informatie tussen de diverse in de Lid-Staten bij onderwijsvraagstukken betrokken partners te onderzoeken; ten einde de door de coördinatie van de ontwikkelde acties, door de coördinatie met andere communautaire acties en door de banden met de activiteiten van andere internationale instellingen tot stand gekomen synergie te bestuderen. Dit document is tevens prospectief van aard: de analyse en evaluatie dienen tot richtsnoeren en voorstellen voor werkzaamheden op de korte, middellange en lange termijn te leiden. Daarnaast heeft het een informatief doel, zodat de betrokken partners inzicht in de globale situatie en de ontwikkeling daarvan kunnen krijgen. De verspreiding van dit verslag zal tot bezinning, actie en samenwerking op de aangegeven gebieden aanzetten.
6
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE GEGEVENS TER BEPALING VAN DE CONTEXT 1.1 Kwantitatieve gegevens inzake trekkende beroepsgroepen. 1.1.1. Overzicht van de beschikbare kwantitatieve gegevens over de diverse sectoren: Het verzamelen van gegevens over de diverse trekkende beroepsgroepen levert een aantal grote moeilijkheden op. Het is altijd zeer moeilijk en soms onmogelijk om nauwkeurige cijfers te verkrijgen en veel gegevens zijn ramingen of onvolledig. De mobiliteit van de populatie is de cruciale factor bij het verkrijgen van betrouwbare gegevens en er bestaat het gevaar van dubbel- of zelfs vaker-telling in sommige gevallen en van helemaal niet tellen in andere gevallen, in het geval van dit verslag worden de moeilijkheden nog vergroot doordat de gegevens in de zomer van 1993 retrospectief zijn verzameld voor de periode "zoals aan het einde van 1991". De gegevens moeten daarom worden beschouwd als een indicatieve momentopname. In vergelijking met de als onderdeel van de studie van de C.E.G. (1985-1988) verzamelde gegevens lijkt het dat: het aantal schippersgezinnen in de betrokken Lid-Staten (B, F, D, NL) de afgelopen jaren is gedaald (vooral in F). de circus- en kennispopulatie gelijk is gebleven (hoewel door de hereniging van Duitsland de cijfers voor "D" scherp zijn gestegen). Het werkterrein van de kermis- en circussector is gedurende de afgelopen jaren groter geworden. Het resultaat is dat verschillende circussen hun tenten gedurende lange(re) perioden in diverse landen opslaan. Dit zijn vaak de middelgrote tot grote circussen met een groot aantal gezinnen van artiesten en overige werknemers. De gastlanden maken vaak melding van het probleem dat zij niet nauwkeurig kunnen weten hoeveel leerplichtige kinderen/jongeren deel van het gevolg uitmaken, hetgeen natuurlijk de vraag doet rijzen op welke wijze het onderwijs aan hen het best kan of moet worden georganiseerd. De projecten zijn ook uitgebreid ten einde ook andere trekkende beroepsgroepen dan schippers, circus- en kermismensen te omvatten, zoals seizoenarbeiders en vissers.
TABEL 1: Trekkende beroepsgroepen in BELGIË BELGIË
AANTAL KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTUD
POPULATIE
BEORIJVEN
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
SCHIPPERS
1289
1639
4261
819
74
10
CIRCUSARTISTEN KERMISPERSONEEL
6 1380
3500
464(B/VI.)
7835
1293
OVERIGEN TOTAAL
267S
1639
BRONNEN: Schippers.
Nationale Sociale Verzekeringskas voor Middenstand en Zelfstandige Beroepen Nationaal Instituut voor de Statistiek Internaten voor de kinderen van ouders zonder vaste verblijfplaats Vlaamse kleuterscholen in aanlegplaatsen
Circus:
De gegevens zijn afkomstig uit een niet-officiële telling in 1992
Kermis:
Beroepsorganisaties in de kermissector
OPMERKINGEN: 1.
De informatiekanalen inzake schippers zijn zeer beperkt. De vaststelling van het totaal aantal schippers en hun leeftijdsgroepen is gebaseerd op informele statistieken en/of niet geheel betrouwbare bronnen.
2.
Ook de cijfers over de kermissector zijn van informele statistieken afgeleid. De administratieve kanalen maken geen systematische gegevensverzameling mogelijk. Aangezien het beroep van kenniswerker niet als zodanig wordt erkend, staan kermisexploitanten als handelaren geregistreerd.
3.
De gegevens over de circuswereld zijn ramingen van betrouwbare bronnen.
TABEL 2: Trekkende beroepsgroepen in DUITSLAND DUITSLAND
AANTAL
POPULATIE
BEDRIJVEN
SCHIPPERS
1751
CIRCUSARTISTEN KERMISEXPLOITANTEN
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTUD
8761
1526
230
1200
7500
4000
OVERIGEN TOTAAL
9481
8761
6726
BRONNEN: Schippers:
(Arbeitsverband Statistisches Bundesamt Binnenschiffahrt) Bund der Selbständigen in der Binnenschiffahrt
Circus:
Gesellschaft der Circusfreunde Circuszeitung Circusseelsorge
Kermis:
Deutsche Schausteller Verband e.V. Schaustellerseelsorge
der
Deutschen
OPMERKINGEN: 1.
Bij de gegevensverzameling kan niet het gewenste complexiteitsniveau worden bereikt omdat er geen officiële statistieken voor de deelstaten en de Bondsrepubliek beschikbaar zijn.
2.
De kwestie van de etnische groep werd bij geen enkele autoriteit of instelling, school of instituut, noch in tellingen of enquêtes aangesneden.
3.
Sedert de hereniging is het aantal tot trekkende beroepsgroepen behorende personen sterk toegenomen. Dit geldt vooral voor de circus- en de kermissector.
4.
Het aantal kinderen is bijzonder groot in familiecircussen.
5.
Wat het aantal kermisbedrijven in de tabel betreft, zij opgemerkt dat dit het aantal ondernemingen omvat dat lid is van een beroepsorganisatie. Een aantal bedrijven (vooral de zogenoemde "Komödianten") behoort echter niet tot een beroepsorganisatie.
TABEL 3: Trekkende beroepsgroepen in FRANKRIJK FRANKRIJK
AANTAL
POPULATIE
BEDRIJVEN
SCHIPPERS
2660
CIRCUSARTISTEN KERMISEXPLOITANTEN
140 15000 (7500 trekkenden)
FAMILIES 808
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTUD
3259(?)
1643
32S9
1643
4000 15000 67000(15000 trekkenden)
OVERIGEN 17800
TOTAAL
88808
BRONNEN: Schippers:
La Caisse d'Allocations Familiales de la Navigation Intérieure Door de EFECOT in samenwerking met het "Centre National de Formation des Personnels d'Inspection et de Direction" georganiseerd onderzoek (Centre CONDORCET) (1992-93)
Circus:
Door de ANDAC (Association Nationale pour le Développement des Arts du Cirque) georganiseerde enquête Onderzoek (zie onder schippers) Centre National des Arts du Cirque
Kermis:
Syndicat National des Industriels Forains (SNIF) Onderzoek (zie onder schippers)
Overige trekkende beroepsgroepen: - Fédération des Commerçants non Sédentaires TABEL 4: Trekkende beroepsgroepen in LUXEMBURG LUXEMBURG
AANTAL
POPULATIE
BEDRIJVEN
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTUD
50
50
160
55
60
60
160
65
SCHIPPERS CIRCUSARTISTEN KERMISEXPLOITANTEN OVERIGEN TOTAAL
BRONNEN: Kermis:
De Bond van Kermisexploitanten in het Groothertogdom Luxemburg
10
TABEL 5: Trekkende beroepsgroepen in GRIEKENLAND GRIEKENLAND
AANTAL
POPULATIE
BEDRIJVEN
FAMILIES
110
600
300
110
600
300
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTUD
SCHIPPERS CIRCUSARTISTEN KERMISEXPLOITANTEN OVERIGEN TOTAAL
BRONNEN: Kermis:
De Griekse Bond van Kermisexploitanten
TABEL 6: Trekkende beroepsgroepen in IERLAND IERLAND POPULATIE
AANTAL BEDRIJVEN
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTUD
SCHIPPERS 92
CIRCUSARTISTEN
173
KERMISPERSONEEL OVERIGEN 92
TOTAAL
173
BRONNEN/OPMERKINGEN: 1.
In 1991-92 is voor de Ierse Bond van Kermisexploitanten met hulp van een onderzoeksubsidie van het Ministerie van Onderwijs en met medewerking van de EFECOT een enquête gehouden.
2.
Tussen het geregistreerde en het werkelijke aantal is een afwijkingsmarge van 10% mogelijk.
11
TABEL 7: Trekkende beroepsgroepen in ITALIE ITALIE
AANTAL
POPULATIE
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTUD
130
650
2902
1109
7000
7000
31594
13400
7130
7650
34496
14509
BEDRIJVEN
SCHIPPERS CIRCUSARTISTEN KERMISEXPLOITANTEN OVERIGEN TOTAAL
BRONNEN/OPMERKINGEN: 1.
Het aantal (circus- en kermis-)bedrijven is doorgegeven (Associazione Nazionale Esercenti Spettacoli Viaggianti).
2.
De cijfers voor het aantal families/totale populatie/kinderen in de schoolleeftijd zijn het resultaat van een berekende raming die is gebaseerd op een door de ANESV in samenwerking met de EFECOT (European Federation for the Education of the Children of Occupational Travellers) georganiseerde enquête.
3.
De onder punt 2 genoemde enquête leverde voor de circusfamilies onder andere de volgende resultaten op: aantal respondenten = 1 1 6 (ofwel alle circusfamilies die door geheel Italië trekken). Deze 116 families omvatten 286 kinderen (198 in de schoolleeftijd).
4.
Het aantal respondenten uit de kermissector bedroeg 886 families. 396 werken in geheel Italië 287 trekken door Midden-ltalië 223 trekken door Zuid-ltalië. Tot deze 886 families behoren 2227 kinderen, waarvan 1696 in de schoolleeftijd.
12
door
de
ANESV
TABEL 8: Trekkende beroepsgroepen in NEDERLAND NEDERLAND
AANTAL
POPULATIE
BEDRIJVEN
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTIJD
SCHIPPERS
4560
4560
12000
2749
CIRCUSARTISTEN
13
46
169
43
KERMISEXPLOITANTEN
1200
1200
2950
550
5773
5806
15119
3342
OVERIGEN TOTAAL
BRONNEN: Schippers: - ,
Kermisexploitante & Circusartisten:
CBS (Rapport statistiek van de binnenvloot 1991) CAIS (1993) Studie Van der Ploeg (1990) LSOVK (Landelijke Stichting Onderwijs Varende Kleuters) BSOS
- Stichting Rijdende School (SRS)
TABEL 9: Trekkende beroepsgroepen in het VERENIGD KONINKRIJK VERENIGD KONINKRIJK POPULATIE
AANTAL BEDRIJVEN
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTIJD
SCHIPPERS
22
CIRCUSARTISTEN
158
KERMISEXPLOITANTEN
1116
OVERIGEN 1296
TOTAAL
BRONNEN/OPMERKINGEN 1.
In Engeland en Wales is krachtens Sectie 210 van de Wet op de onderwijshervorming een speciaal subsidieprogramma ingesteld ter verstrekking van beurzen voor aanvullend onderwijs ten behoeve van trekkenden met inbegrip van trekkende beroepsgroepen. De subsidie voorziet voornamelijk in rondtrekkend onderwijzend personeel en onderwijswelzijnswerkers en draagt bij tot verbetering van het schoolbezoek, van toegang tot het onderwijsprogramma en van het kundigheidsniveau van de kinderen van trekkenden. Deze subsidie steunt extra uitgaven: de scholen ontvangen op dezelfde wijze als voor alle andere kinderen middelen voor bij hen ingeschreven kinderen.
13
2.
Voor Engeland en Wales werden de gegevens in dit verslag ontleend aan door de lokale onderwijsautoriteiten (LEA's) ingevulde vragenlijsten. Deze vragenlijsten werden toegezonden aan alle LEA's in Engeland en aan de vijf LEA's in Wales die momenteel subsidie in het kader van Sectie 210 ontvangen. Relevante informatie werd in Noord-leriand door het Ministerie van Onderwijs in Noord-lerland (DEMI) verstrekt, maar zo er in deze regio al trekkende beroepsbeoefenaars wonen, dan zijn het er weinig. In Schotland werden de gegevens door het Scottish Travellers Education Programma (STEP) verzameld. STEP zond naar iedere school een vragenlijst waarin om bijzonderheden over de trekkende beroepsgroepen en hun opleiding werd verzocht (schooljaar 1991-1992).
3.
Tabel 9 biedf een overzicht van de ingezamelde gegevens uit 58 LEAS te Engeland, 2 uit Wales en 12 uit Schotland. Er zijn geen gegevens voor Noord-lerland gezien het aantal trekkende beroepsgroepen onbeduidend is.
4.
In Engeland werd door 4 LEA's de aanwezigheid van 22 schipperskinderen in hun gebied gemeld (17 in de basisschoolleeftijd en schoolgaand/ 5 in de middelbareschoolleeftijd en schoolgaand).
5.
De aanwezigheid van in totaal 158 circuskinderen werd door 13 LEA's in hun gebied gemeld (65 op lagere school leeftijd en schoolgaand, 34 op deze leeftijd en niet op school; 15 op secundaire school leeftijd en schoolgaand, 44 op deze leeftijd en nietschoolgaand).
6.
In Engeland hebben 31 LEA's de aanwezigheid van 1116 kermiskinderen in hun gebied gemeld (681 op lagere school leeftijd en schoolgaand, 102 op deze leeftijd en niet op school/ 253 op secundaire school leeftijd en schoolgaand, 75 op deze leeftijd en niet-schoolgaand).
7.
Het aantal kermiskinderen in Schotland is niet bekend. De door STEP gehouden enquêtes leverden een totaal van 70 families op waarvan de kinderen tijdens het winterseizoen op scholen zijn ingeschreven. In 1988 had de afdeling Schotland van de Britse Bond van Kermisexploitanten 609 leden. Voor 1993 werd door deze afdeling geraamd dat in Glasgow 500 kermisfamilies waren gevestigd (die door heel Schotland en naar Noord-Engeland trekken).
14
TABEL 10: Trekkende beroepsgroepen in SPANJE SPANJE
AANTAL BEDRIJVEN
POPULATIE
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTIJD
SCHIPPERS CIRCUSARTISTEN KERMISEXPLOITANTEN
30
300
1200
600
3500
3500
10000
3000
7000
48157
20457
10800
59357
24057
O V E R I G E N ( = seizoenarbeiders)
TOTAAL
3530
BRONNEN: Circusartisten:
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (Madrid)
Kermisexploitanten:
Spaanse Bond van Kermisexploitanten
Seizoenarbeiders:
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (Madrid/Sevilla) (Aantal bij projecten in Rioja en Andalusië betrokken gezinnen/kinderen)
De op nationaal/regionaal niveau verzamelde kwantitatieve gegevens zijn onvolledig en vaak op ramingen gebaseerd. Zie hiervoor de bij de diverse tabellen vernielde bronnen en commentaren. De totaalcijfers voor de E.U., zowel voor de afzonderlijke groepen als voor de trekkende beroepsbevolking als geheel, zoals in de volgende tabellen weergegeven, kunnen slechts een benadering vormen. De LidStaten Portugal en Denemarken zijn in deze overzichten niet opgenomen omdat geen gedetailleerde kwantitatieve gegevens beschikbaar waren. Er zijn echter ook in deze Lid Staten trekkende beroepsgroepen. Volgens het Ministerie van Onderwijs in Portugal bijvoorbeeld zijn er tenminste 1000 kinderen in de schoolplichtige leeftijd (22 circuskinderen, 916 kermiskinderen en 61 kinderen van andere trekkende beroepsbeoefenaars).
TABEL 11: KWANTITATIEVE GEGEVENS INZAKE SCHIPPERS IN DE E.U. AANTAL UDSTATEN BEDRIJVEN
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTIJD
Β
1289
1639
4261
819 (Vlaanderen)
D
1751
1751(7)
8761
1526
F
2660
808
3259(7)
1643
NL
4560
4560
12000
2749 22
UK TOTAAL
10260
8758
15
28281
6759
TABEL 12: KWANTITATIEVE GEGEVENS INZAKE DE CIRCUSPOPULATIE IN DE E.U. AANTAL
UD-STATEN BEDRIJVEN
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTIJD 10
74
Β
6
D
230
E
30
300
F
140
4000
1200 1200
600
G IRL
(zie Tabel Kermis)
I
130
650
2902
1109
13
46
169
43
L NL
158
VK TOTAAL
649
4996
4346
3120
TABEL 13: KWANTITATIEVE GEGEVENS INZAKE DE KERMISPOPULATIE IN DE E.U. AANTAL
UD-STATEN BEDRIJVEN Β
FAMILIES
TOTALE POPULATIE
KINDEREN IN DE SCHOOLLEEFTIJD
1380
1380
3500
464
7500
7500
19000
4000
E
3500
3500
10000
3000
F
15000
15000
?
7
G
110
600
1500
300
92
92
357
173
7000
31594
13400
D
-
IRL I
7000
L
50
50
160
55
NL
1200
1200
2950
550
VK
?
7
?
TOTAAL
35832
36322
69061
16
1116 23058
TABEL 14: TOTALE POPULATIE TREKKENDE BEROEPSGROEPEN IN DE E.U. AANTAL
POPULATIE
TOTALE POPULATIE
BEDRIJVEN
SCHIPPERS CIRCUSARTISTEN (*)
10260
28281
549
13560
KERMISEXPLOITANTEN (")
35832
114361
OVERIGEN (F/E)(***)
n.r.
267880
TOTAAL
46641
424082
OPMERKINGEN: (*) Circuspopulatie (berekeningsmethode): op basis van de beschikbare gegevens uit drie Lid-Staten (E, I en NL) is het mogelijk een gemiddelde van de totale populatie per onderneming in verhouding tot het aantal ondernemingen te berekenen. Er zijn in deze drie Lid-Staten 173 ondernemingen met een totale populatie van 4271. Wanneer dit naar de rest van de E.U. wordt geëxtrapoleerd, zouden 549 bedrijven derhalve een populatie van ongeveer 13.560 moeten omvatten. (**) Kermispopulatie (berekeningsmethode): 8 Lid-Staten (B, D, E, G, IRL, I, L, NL) omvatten 21.322 families (x) /21.942 kinderen in de schoolleeftijd (y). x/y= 1,03 (aantal kinderen in de schoolleeftijd per gezin). Indien wij dit cijfer (1,03) als gemiddelde voor de overige Lid-Staten (F) nemen, is het mogelijk om een totale populatie voor de kermissector in de E.U. te schatten (met uitzondering van de populatie in het VK, waarvoor noch het aantal bedrijven noch het aantal families bekend is). (***) Overige kategorieën trekkende beroepsgroepen (berekeningsmethode): 2 Lid-Staten (F, E) beschikken over gegevens inzake andere categorieën trekkende beroepsgroepen (seizoenarbeiders, ambulante handelaren). 4 Lid-Staten beschikken niet over gegevens inzake andere categorieën dan schippers, Circusartisten en kermisexploitante. De beschikbare gegevens maken het niet mogelijk nauwkeurige cijfers voor de totale populatie te berekenen. Om enig idee van de omvang van de totale populatie te krijgen, is een berekende raming noodzakelijk. Het gemiddelde aantal kinderen per gezin per categorie op basis van de beschikbare gegevens is als volgt: ► circussector (E/l/NL) 1,76/gezin ► kermissector (B/D/E/G/IRL/I/L/NL) 1,03/gezin ► schippers (B/D/F/NL) 0,76/gezin ► seizoenarbeiders (E) 2,92/gezin Het gemiddelde aantal kinderen per gezin voor de genoemde categorieën is 1,62. Rekening houdend met het aantal geregistreerde gezinnen (seizoenarbeiders/ambulante handelaren) en met het geraamde gemiddelde aantal kinderen per gezin (1,62) kan de populatie op een minimum van 267.880 worden geschat.
17
1.2. 1.2.1.
Sociaal-economische gegevens Binnenvaart3 In de periode van 1979 tot 1988 is het totale aantal schepen en het tonnage in de Europese Unie met respectievelijk 20,3% en 4,8% gedaald. De overcapaciteit werd in de sector in 1988 nog op 20 % geschat van de laadruimte aangezien het structurele onevenwicht tusen vraag en aanbod bleef aanhouden en dit door de volgende factoren: de ineenstorting van de produktie van steenkool, een produkt dat altijd een belangrijke component van de vraag naar binnenvaart heeft uitgemaakt; de ijzer- en staalcrisis die tot een daling in het vervoer van mineralen in het binnenland heeft geleid en de bedrijven die deze produkten nodig hebben ertoe heeft gebracht om nieuwe lokaties te zoeken in de nabijheid van zeehavens waar zij gemakkelijker toegang hebben tot mineralen die van overzee worden geïmporteerd; de crisis in de bouwsector die een vermindering met zich brengt van het vervoer van zand, cement en grind, essentiële produkten voor de binnenvaart, vooral op de Rijnmarkt waar bouwmaterialen 47% van het totale volume uitmaken; Aan de aanbodzijde zijn de belangrijkste factoren: de in wezen protectionistische interventie van de Lid-Staten op de binnenvaartmarkt; overmatige investering in vervoersuitrusting, die verder gaat dan de werkelijke behoeften van de markt; belastingfaciliteiten die in sommige landen de scheepsbouw aanmoedigen; het feit dat kleine platte schepen niet veelzijdig bruikbaar zijn en de ontoereikende aanpassing aan de nieuwe eisen aan de vraagzijde. In April 1989 heeft de Gemeenschap regelement n° 1101/89 (CEE) van de Raad aangenomen dat tot doel heeft een programme op te zetten tot het gezondmaken van de vloot dat gebaseerd is op bijdragen uit het beroepsveld; dit programma heeft tot de volgende verminderingen geleid: een vermindering van 8% van de vervoercapaciteit van schepen voor het vervoeren van droge lading en een vermindering van 13% van de capaciiteit van schepen met citernes. Het leidt geen enkele twijfel dat deze maatregelen op doeltreffende wijze hebben bijgedragen tot het stand brengen van een nieuw evenwicht op de markt maar de r e c e n t e economische crisis en de noodzaak de markt te liberaliseren brengen dit evenwicht weliswaar opnieuw in gevaar. Om daaraan te verhelpen heeft de Commissie op 23 mei 19954 op de Raad een globaal pakket aan maatregelen goedgekeurd met betrekking tot het organiseren van de markt van de binnescheepvaart en werden begeleidingsmaatregelen goedgekeurd die tot doel hebben een nieuwe stimulans te geven aan de binnenscheepvaart: de bedoeling is geleidelijk aan de markt van het vervoer per binneschip te liberaliseren tot op 1 Januari van het jaar 2000; deze liberalisering zal gepaard gaan met maatregelen die tot doel hebben de sturcturele overcapaciteit te verminderen (een nieuwe actie tot vermindering wordt opgezet in de periode van 1996 tot 1998) en investeringen aan te moedigen in terminals voor de binnenscheepvaart. De Commissie uitte tevens de wens om het gecombineerde vervoer te bevorderen3. De doelstellingen zijn: een algemeen kader voor een gecombineerd-vervoersysteem te scheppen dat
Europees Parlemenl/Directoraat-genenuü Studies: Werkdocumenten/De toekomst van de binnenvaart in Europa. Luxemburg, 1993. Gemeenschapelijk standpunt aangenomen door de Raad van 27 juni 1996.
18
op het bestrijken van de gehele Gemeenschap met spoor- en wegvervoer is gebaseerd en waardoor een aanzienlijk tonnage aan het verstopte communautaire wegennet zal worden onttrokken; de binnenvaart en het vervoer over zee in dit op spoor- en wegvervoer gebaseerde systeem te integreren. De binnenwateren vormen een geschikt alternatief voor het spoor- en wegvervoer dat op een aantal Europese verbindingen met verstopping wordt bedreigd, en waarvan het toenemende gebruik alleen steeds grotere nadelen op de gebieden milieu- en vervoerskosten kan veroorzaken. Het Europese waterwegennet is in staat om veel grotere verkeersvolumes dan tot nu toe op te nemen, mits in onderhoud en passende verbeteringen wordt geïnvesteerd. Een ander belangrijk voordeel van de binnenvaart vanuit milieuoogpunt is de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen.Tankers en voor het vervoer van containers aangepaste schepen beschikken over speciale veiligheidsuitrusting. Deze schepen hebben een dubbele romp. Hun snelheid is altijd constant en zij behoeven slechts een klein aantal gevaarlijke manoeuvres uit te voeren. De bij het vervoer over de Europese binnenwateren betrokken firma's zijn typische familiebedrijven. Deze ondernemingen reizen gedurende het hele jaar. Sommige hebben vaste routes. De routes worden hoofdzakelijk door het type schip en vraag en aanbod bepaald. In verhouding tot het beperkte aantal betrokken bedrijven is het aandeel in de werkgelegenheid relatief groot. Zo hadden in 1991 de 1776 onafhankelijke firma's in België 1584 werknemers. (Deze data zijn afkomstig van het I.T.B.= Instituut voor het Transport langs de Binnenwateren, B, 1991). De betrokken ondernemingen hebben zichzelf in de diverse Lid-Staten (B, D, F, NL) in representatieve beroepsorganisaties georganiseerd. Bovendien zijn deze organisaties op Europees niveau in representatieve overkoepelende organisaties met elkaar verbonden. Zo bestaan bijvoorbeeld de Union Internationale pour la Navigation Fluviale (U.l.N.F.) voor de scheepseigenaren, de Internationale Tankvaartvereniging (I.T.V.) en de Europese Schippersorganisatie (E.S.O.). Deze laatste vertegenwoordigt 90% van de bovengenoemde familiebedrijven en is tegelijkertijd mede oprichter van EFECOT (European Federation for the Education of the Children of Occupational Travellers = Europese Federatie voor het Onderwijs aan de Kinderen van Trekkende Beroepsgroepen). 1.2.2. Circuswereld Een circus is een familiebedrijf. Zeer vaak bestaat de kern van een circusonderneming uit één of meer families die al generaties lang in het circusmilieu hebben gewerkt. Naast de familiekern kan het circusbedrijf artiesten en/of andere medewerkers (technici, chauffeurs, enz. ...) in dienst nemen. Het al of niet aannemen van personeel is afhankelijk van de financiële mogelijkheden van het bedrijf. Vanzelfsprekend nemen grote circussen meer artiesten en andere medewerkers in dienst. De contracten gelden gewoonlijk voor één toernee. De contractduur wordt in feite bepaald door het tempo waarin de showprogramma's worden vernieuwd. Dit leidt
19
ertoe dat bij circusbedrijven, naast de vaste kern, een tamelijk wisselende groep contractmedewerkers meereist. De circusactiviteiten vinden plaats in twee perioden, namelijk de winterperiode (meestal van november tot maart) en de zomerperiode. In de meeste Lid-Staten proberen de circussen het trekseizoen te rekken. In enkele landen - voor het merendeel in Zuid-Europa - trekken circussen het hele jaar rond. Circussen leggen ieder zomerseizoen een verplaatsingsfrequentie is afhankelijk van het toemee wordt bezocht, alsook van het aantal lokatie wordt gegeven. Natuurlijk kunnen in worden gegeven. In kleinere landen (België, circussen meestal slechts één of twee dagen op
groot aantal kilometers af. De aantal lokaties dat gedurende een voorstellingen dat op een bepaalde grotere steden meer voorstellingen Denemarken en Nederland) blijven een bepaalde plaats staan.
Het exploiteren van een circus is zwaar werk. Vooral tijdens een toernee volgen veel activiteiten elkaar in een enorm tempo op: voorbereiding van de toernee, administratie, reizen, opzetten, afbreken, onderhoud van materiaal en uitrusting, voorstellingen, verzorging van dieren. Hierbij komt dan nog de zorg voor het gezin! Bovendien is opleiding noodzakelijk en moeten nieuwe nummers voor het komende seizoen worden ingestudeerd en begeleid. Ofschoon het werk afhankelijk van het aantal medewerkers kan worden verdeeld, is het een feit dat in het circusbedrijf mannen, vrouwen en kinderen samenwerken. In enkele Lid-Staten (bijv. Frankrijk) lijkt het trekpatroon van circusfamilies - vooral in kleine circussen - de afgelopen jaren een verandering te hebben ondergaan. Zij hebben zich gerealiseerd dat zij binnen een kleiner gebied werken en leiden een steeds meer sedentair bestaan. In deze Lid-Staten komt het ook vaker voor dat de kinderen niet met hun ouders meetrekken, maar bij gastgezinnen (van verwanten of vrienden) inwonen. De meeste circuskinderen blijven echter in de buurt van hun ouders. Het gezinsleven en het beroepsleven van de ouders lopen door elkaar heen. Zij verblijven altijd in een zeer drukke omgeving. De vele indrukken en ervaringen wisselen elkaar snel af. Circuskinderen worden door het afmattende karakter van het circusleven beïnvloed. Al op zeer jonge leeftijd worden zij betrokken bij het circusbedrijf, zowel artistiek gezien (namelijk door een bescheiden rol in de voorstellingen) als bij de organisatie van bijvoorbeeld het verzorgen van de dieren, het verkopen van programma's, enz. Veel circuskinderen kunnen zich vanaf jonge leeftijd in meerdere talen uitdrukken. Zij bewegen zich immers altijd in een internationaal gezelschap. Velen zijn creatief, inventief en flexibel in hun algemeen functioneren. Hun levenswijze brengt hen ertoe hun eigen oplossingen te vinden voor de problemen waarmee zij worden geconfronteerd. Wanneer men wil nagaan in hoeverre de betrokken partijen in het circus zijn georganiseerd, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen organisaties voor circusdirecties en die voor circusartiesten en andere medewerkers onder contract. Tussen de diverse circusbedrijven bestaat een grote rivaliteit. Dit is waarschijnlijk de reden waarom in de circuswereld weinig over goed functionerende, operationele overkoepelende organisaties wordt gesproken. Slechts in een circusdirecteuren.
klein
aantal
landen
20
bestaan
beroepsorganisaties
voor
Uit het Paret-verslag ί5) bleek ook dat artiesten en andere contractmedewerkers zich zelden bij een beroepsorganisatie (vakbond) aansluiten. Het circus speelt nog altijd een belangrijke rol in het culturele leven van de burgers van de Europese Unie. In 1992 werd op verzoek van de ANDAC (Association Nationale pour le Développement des Arts du Cirque) en van de Direction du Théâtre et des Spectacles van het Ministerie van Cultuur onderzoek verricht naar het circusbezoek in Frankrijk. Uit dit onderzoek bleek dat 16% van de Franse burgers (=10 miljoen mensen) minstens éénmaal per jaar een circus bezoekt. (Zie tabel 15) Tabel 15: Circusbezoek in Frankrijk Deze studie is gebaseerd op een groep van 100 personen van alle leeftijdsgroepen die in een periode van 12 maanden naar het circus gingen. Circus bezoeken komen op de vierde plaats in het culturele leven van de Franse burgers (zie tabel 16).
I
I
I Bron : Département des études et de la prospective (F)
(Verslag van een door Pierre Paret in 1980 voor de CEG verrichte studie " La situation économique et sociale des entreprises de cirque et des professioneis du cirque dans les pays de la Communauté")
21
Tabel 16: Culturele uitstapjes van de Fransen
Percentage van de Fransen (van 15 jaar en ouder) die een bezoek hebben gebracht.
D nooit Hooit, maar niet in de afgelopen 12 maanden E3in de afgelopen 12 maanden kermis bioscoop dierentuin
museum S historisch monument openbare dansavond markt voor tweedehandsmeubelen nachtclub/disco
\
tijdelijke tentoonstelling van schilderij/beeldhouwwerken sport amateur toneel % beroepstoneel folkloristische dansen variétés-theater kunstgalerie amusementsparken klassiek concert popconcert ballet operette jazzconcert opera 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Bron : Département des études et de la prospective (F)
22
100%
1.2.3.
Kermissector De meeste kemnisondernemingen zijn familiebedrijven. Onder deze bedrijven bestaat natuurlijk een grote variatie in aanbod (verkoop, amusement, show, ...), in omvang (bijv. autoscooters, cake-walks, achtbanen, in vergelijking met een schiettent) en in gebieden waarbinnen men rondtrekt. De meeste families zitten al vele generaties in het kennisvak. Hun leven wordt volledig bepaald door kermisevenementen. In de meeste landen begint het seizoen in maart en duurt het tot november. Deze periode vormt het intensieve trekseizoen. In enkele Lid-Staten (de zuidelijke) reizen kermisexploitanten het hele jaar rond. Daarnaast proberen in alle Lid-Staten steeds meer mensen werk voor de winterperiode te vinden. In de winter worden bijvoorbeeld in steeds meer landen Kerstmarkten georganiseerd. Het aantal verplaatsingen wordt grotendeels door de omvang van het bedrijf, maar vooral door de duur van de kermissen bepaald. Deze duur varieert sterk naar gelang het een dorpskermis of een kermis in een kleine of grote stad betreft. In grote steden duren de kermissen vaak enkele weken. De meeste kermisbedrijven reizen elke week naar een andere plaats. De meeste kermisfamilies moeten zich in de loop van het seizoen vaak verplaatsen, maar enkele bedrijven beperken hun verplaatsingen tot één gebied. Andere (voornamelijk de grootste bedrijven) bestrijken een groter gebied. De kermisactiviteit heeft ook een internationale dimensie. Vooral bij kermisbedrijven uit België/Nederland, Frankrijk/Duitsland en het Verenigd Koninkrijk/Ierland neemt het aantal onderlinge grensoverschrijdende activiteiten toe. Het exploiteren van een kermis is een arbeidsintensieve bezigheid. Vooral in de grotere Lid-Staten (F, D, VK en I) bieden de kermisbedrijven aan heel wat mensen werk. Ter illustratie enkele cijfers uit Duitsland (1979): naast de 12.000 "gezinsleden" waren er bij de kermisondernemingen nog 22.300 andere medewerkers in dienst. Uitsluitend de grootste bedrijven kunnen het zich veroorloven personeel in dienst te nemen. Daarom nemen sommige bedrijven gedurende bepaalde perioden tijdelijk personeel aan (bijv. bij het afbreken en opzetten). De kermisexploitanten zijn genoodzaakt aanzienlijke investeringen in de aankoop van nieuw materiaal en het onderhoud en de revisie daarvan te steken, ten einde het bedrijf voldoende "glamour" te verlenen en modem te houden. Zo werden de totale investeringen van de Duitse kermissector in 1987 op 55 miljoen Duitse mark (= 32 miljoen ecu) geraamd. Wat de belangstelling van het publiek voor kermissen, jaarmarkten, enz. betreft, zijn er weinig cijfers beschikbaar. In Duitsland werden bijvoorbeeld 170 miljoen bezoekers geregistreerd. Tabel 16 geeft aan hoe populair de kermis in Frankrijk is! De kermissector in de Europese Unie is goed voor een jaaromzet van circa 2,5 miljard ecu. (Bron: The European Showmen's Union), Door het grote aantal verplaatsingen, samen met het steeds weer opzetten en afbreken van de attracties, zijn de kermismensen gedwongen tijdens het reisseizoen erg hard te werken. De winterperiode (december, januari, februari) is een seizoen dat de kermisfamilies moeten trachten door te komen. Deze tijd wordt gebruikt voor onderhoud en revisie van materialen en voertuigen. In deze periode verblijven de families in winteronderkomens, sommigen in gewone woningen, anderen met hun caravans en uitrusting op gereserveerde terreinen. 23
Een typisch kenmerk van de kermisfamilie is dat het gezinsleven en het beroepsleven door elkaar heen lopen. In een kermisbedrijf werken man en vrouw (en ook de kinderen) samen. In de meeste Lid-Staten worden de economische en maatschappelijke belangen van kermisexploitanten door beroepsorganisaties behartigd. In sommige landen vertegenwoordigen deze beroepsorganisaties de meerderheid van de kermisbedrijven. In de grootste Lid-Staten is het vaak zo dat regionale beroepsorganisaties zich in overkoepelende/nationale organisaties hebben verenigd. Enkele beroepsorganisaties bestaan al tientallen jaren. Zij hebben hun eigen bestuur en adviseurs en in sommige landen brengen zij tevens hun eigen publikaties en tijdschriften uit. In enkele Lid-Staten bestaan sociaal-culturele, educatieve en kerkelijke organisaties die zich voor de behoeften en verlangens van de kermissector inzetten. Naast de nationale/regionale beroepsorganisaties bestaat ook nog de "European Showmen's Union" (E.S.U.). Deze organisatie werd in 1954 opgericht. Alle Lid-Staten van vertegenwoordigd.
de
Europese
Unie
en
de
E. V.A. -landen
1.3.
Schoolbezoek van kinderen van trekkende beroepsgroepen
1.3.1.
Voorschools onderwijs
zijn
hierin
In de Lid-Staten (B, F, NL) waar kleuterscholen in aanlegplaatsen (vlakbij binnenwateren) bestaan, gaan schipperskinderen in de kleuterleeftijd met steeds grotere regelmaat naar school. In de meeste Lid-Staten volgen circus- en kermiskinderen vrijwel geen voorschools onderwijs. 1.3.2.
Basisonderwijs In de betrokken Lid-Staten (B, F, NL, D) krijgen de meeste schipperskinderen basisonderwijs. Er wordt in ruime mate gebruik gemaakt van (algemene of speciale) huisvesting. In enkele Lid-Staten (bijv. D) brengt dit de ouders vanwege de financiële gevolgen in ernstige problemen (zie Hoofdstuk 5). In diverse Lid-Staten bezoeken de kinderen van kermis- en circusfamilies in de winterperiode gewone scholen. Kinderen die met hun ouders gedurende het seizoen rondtrekken, gaan in de buurt van de kermis of het circus naar school. Als gevolg hiervan is het onderricht aan deze kinderen tijdens het seizoen zeer onregelmatig en bezoeken zij een aantal verschillende scholen. In enkele Lid-Staten bestaan mobiele scholen ten behoeve van trekkende kermiskinderen (NL) en circuskinderen (E, NL, 1 deelstaat in D en 1 LEA in het VK). Op het ogenblik dat materiaal werd ingewonnen voor dit rapport, bestond er in het VK ëen mobiele circusschool die sindsdien gesloten werd. De Travellers Education Services gefinancierd door een beurs van Sectie 210, helpt de circusfamilies. In sommige Lid-Staten (bijv. VK, F) wordt het onderwijs aan trekkende kinderen ondersteund door de verstrekking van materialen voor afstandsonderwijs. In sommige Lid-Staten trekken de kermis-/circuskinderen gedurende het werkseizoen niet met hun ouders mee. Deze kinderen verblijven in internaten of bij gastgezinnen (verwanten). Dit geldt vooral voor België, waar de meeste kermiskinderen van internaten gebruik maken. In andere Lid-Staten (bijv. F, NL, I) kiezen weinig tot zeer weinig families voor internaten.
24
Op deze plaats zij opgemerkt dat het schoolbezoek van trekkende circuskinderen zeer onregelmatig is. Dit wordt meestal veroorzaakt door het feit dat de circussen (vooral de kleinere die de overgrote meerderheid vormen) in het trekseizoen vaak een groot aantal lokaties aandoen en zelden langer dan enkele dagen blijven staan. Het onderwijs aan kinderen uit internationaal trekkende circussen (die in aantal toenemen) levert bijzondere problemen op. Het gastland weet bijna nooit precies om hoeveel kinderen het gaat of op welke wijze het onderwijs aan deze kinderen is of zou kunnen worden georganiseerd. De individuele ouders van de betrokken kinderen zijn meestal aangewezen op hun eigen vermogens en middelen om in het onderwijs aan hun kinderen te voorzien. In diverse Lid-Staten wordt nu gesuggereerd dat deze situatie alleen op basis van concrete maatregelen, afspraken en samenwerking op Europees niveau kan worden opgelost. 1.3.3. Secundair onderwijs De meeste schipperskinderen in de betrokken Lid-Staten lijken het secundair onderwijs (beroepsopleiding) regelmatig te bezoeken. Dit komt meestal doordat zij van internaten gebruik maken. Op grond van de geringe beschikbare informatie lijkt het secundair onderwijs aan circus- en kermiskinderen onregelmatig tot zeer onregelmatig. Dit geldt vooral voor trekkende kinderen (zie 1.3.2.). Het ontwikkelen van adequate aangepaste modellen vormt voor diverse Lid-Staten nog altijd een groot probleem. 1.3.4. Kwantitatieve gegevens Tabel 17: BELGIË Onderwijsvoorzieningen KINDEREN VAN SCHIPPERS VOORSCHOOLS ONDERWIJS (op 3 scholen in aanlegplaatsen: 2 in Vlaanderen/1 in Wallonie) Schooljaar 1991 -1992:
244 kleuters (België)
Schooljaar 1992-1993:
147 kleuters (Vlaanderen)
BASISONDERWIJS In internaten
535 kinderen
KINDEREN VAN KERMISEXPLOITANTEN Basisonderwijs (schooljaar 1992/93) 30% van de kinderen bezoekt gewone scholen 70% van de kinderen bezoekt internaten
25
Tabel 18: FRANKRIJK: In enkele regio's geregistreerde aantallen kinderen Basisonderwijs
Secundair Onderwijs
Académie de C réveil
1000
1020
Académie cTOrtéans-Tours
600
42
Académie de Versailles
1693
36
Académie d'Aix-Marseille
1021
Niet-schoolgaand 1640
4099 379
Tabel 19: IERLAND Onderwijsvoorzieningen (Resultaten van de enquête in 1991/1992) N = 92 gezinnen/173 kinderen (kermis- en circussector) AANTAL KINDEREN
VOORZIENINGEN TIJDENS HET TREKSEIZOEN
40%
Verblijft gedurende de schoolweek in het winterkwartier om de lokale school te bezoeken
38%
Reist dagelijks van het kennisterrein naar school
19%
Bezoekt geen enkele school
3%
Bezoekt een internaat (*)
AANTAL KINDEREN
VOORZIENINGEN TIJDENS HET WINTERSEIZOEN Bezoekt de school in de nabijheid van het winterkwartier
97% 3%
Bezoekt een internaat (*) (*) Op kosten van het gezin zelf
ONDERVERDELING NAAR LEEFTIJDSGROEP Kleuters
40
Leerlingen basisonderwijs
99
Leerlingen secundair onderwijs
34
TOTAAL
173
26
Tabel 20: NEDERLAND KINDEREN VAN SCHIPPERS VOORSCHOOLS ONDERWIJS 500 kleuters bezoeken min of meer regelmatig scholen in aanlegplaatsen (7) of gewone scholen
BASISONDERWIJS 1074 kinderen maken gebruik van internaten SECUNDAIR ONDERWIJS 916 kinderen maken gebruik van internaten
KINDEREN VAN CIRCUSARTISTEN • tijdens het winterseizoen bezoeken de circuskinderen de gewone school - tijdens het werkseizoen bezoeken zij de rijdende school
KINDEREN VAN KERMISEXPLOITANTEN - tijdens het winterseizoen (oktober-maart) bezoeken de kermiskinderen (basisniveau) gewone scholen - tijdens het trekseizoen bezoeken de kinderen de rijdende school. Wanneer mogelijk bezoeken de kermiskinderen gewone scholen (25%).
Tabel 21: 63 LEA's (60 in Engeland - 2 in Wales)
AANTAL
VERENIGD KONINKRIJK van 5 tot 11 jaar TREKKENDE BEROEPSGROEPEN
TOTAAL
schoolgaand
/an 12 tot 16 jaar niet-schoolgaand
schoolgaand
niet-schoolgaand
22
17
CIRCUSARTISTEN
158
65
34
15
44
KERMISEXPLOITANTEN
1116
681
102
258
75
TOTAAL
1296
763
136
278
119
SCHIPPERS
5
27
HOOFDSTUK 2 ACTIES TEN BEHOEVE VAN VOORLICHTING EN HULP AAN OUDERS 1.
In de diverse nationale verslagen wordt het feit benadrukt dat, wil het onderwijs aan kinderen van trekkende beroepsgroepen ooit worden verbeterd, goede communicatie en passende samenwerking met hun ouders een eerste vereiste zijn.
2.
Een groot deel van deze communicatie en samenwerking "valt weg", juist vanwege de mobiliteit van de doelgroepen. De in dit verband momenteel in volle gang zijnde voorbereiding, uitvoering en followup van initiatieven berusten op samenwerking met: de vertegenwoordigers van de doelgroepen, de vertegenwoordigende organisaties van de doelgroepen (beroepsorganisaties, maatschappelijke organisaties, pastorale organisaties en dergelijke), de individuen, organisaties en instellingen die op een of andere wijze bij de doelgroepen zijn betrokken). Bijzondere aandacht wordt geschonken aan: onderzoek naar en/of beheer van geschikte informatiekanalen, de opzet van bestuurbare informatiekanalen, ontwikkeling van doelgerichte, concrete, duidelijke informatie (zowel naar vorm als naar inhoud).
3.
Met deze acties en intiatieven wordt beoogd: het overleg met ouders te vergemakkelijken (3.1.), voorlichtingscampagnes voor ouders te organiseren (3.2.), of ouders directe steun te bieden (3.3.).
3.1.
Overleg met ouders: Met de ouders werd overleg (op lokaal, regionaal of nationaal niveau) gevoerd, naar gelang de fase van een proefproject (voorbereiding, start, follow-up, evaluatie), bijv.: welke specifieke verwachtingen, ervaringen hebben de ouders? Er werden enquêtes voor de doelgroepen opgesteld of georganiseerd en de resultaten en conclusies werden besproken; De opzet op regionaal en/of nationaal niveau van overlegmechanismen (steungroepen, overiegcomités en netwerken van vertegenwoordigers van de representatieve comités, enz.).
3.2
Voorlichtingscampagnes: In diverse Lid-Staten worden regelmatig voorlichtingsbrochures en folders onder de ouders verspreid; deze publikaties bevatten feiten en cijfers over de onderwijsvoorzieningen en initiatieven die voor hun kinderen open staan (op regionaal en/of nationaal niveau); publikatie van informatie (door de bevoegde ministeries van Onderwijs en/of de betrokken vertegenwoordigende organisaties) in de pers en/of in de speciale tijdschriften voor deze doelgroep (met inbegrip van EFECOT's "Newsline").
29
3.3.
Directe steun aan ouders: de ontwikkeling van begeleidingssystemen, met speciale aandacht voor gemakkelijke communicatie tussen ouders en scholen, en tussen de diverse scholen die kinderen van trekkende beroepsgroepen opnemen; de ontwikkeling van onderwijsinstrumenten die schippersgezinnen aan boord kunnen gebruiken wanneer zij hun jonge kinderen niet naar een nabijgelegen school aan land kunnen brengen. Dit omvat bijv. werkfolders, brochures en audiocassettes die de ouders kunnen gebruiken om de ontwikkeling van hun peuters te sturen en te richten. Op de taalontwikkeling van peuters wordt bijzondere nadruk gelegd. In sommige Lid-Staten zijn adviseurs/ambulante leerkrachten beschikbaar. De bedoeling is om goede betrekkingen met de afzonderlijke ouders op te bouwen en te onderhouden. Soms zijn zij verantwoordelijk voor het ontwikkelen van goede contacten tussen de ouders en de betrokken onderwijsinstellingen.
4.
Diverse activiteiten en initiatieven zoals hierboven beschreven worden voorbereid en uitgevoerd met medewerking en steun van de EG.
4.1
Concrete resultaten In diverse Lid-Staten worden de beroepsorganisaties in de schippers- en de kermissector geacht een actievere rol met betrekking tot het onderwijs aan de kinderen van hun leden te spelen: tijdens bijeenkomsten met de betrokken ouders worden onderwijs en opleiding besproken; onderwijs en opleiding zijn nu thema's van belang in hun eigen tijdschriften en publikaties; in een aantal landen zijn administratieve maatregelen genomen om een systematische follow-up van onderwijs/opleiding te waarborgen en ervoor te zorgen dat dit een onderdeel van hun organisatorisch beleid blijft. Sommige beroepsorganisaties hebben een verantwoordelijke aangesteld (op nationaal en/of regionaal niveau) die voor het beleid inzake opleiding en onderwijskwesties verantwoordelijk is.
4.2.
De kanalen waarlangs afzonderlijke ouders hun wensen inzake het onderwijs aan hun kinderen kenbaar kunnen maken zijn duidelijker aangegeven. Tevens zijn er aanwijzingen dat de individuele ouders steeds vaker van deze kanalen gebruik maken, bijv.: ouders leggen afzonderlijke kwesties aan hun beroepsorganisaties voor; steeds meer ouders in grensoverschrijdende beroepen vragen informatie over onderwijsvoorzieningen in andere landen aan; het EFECOT-bureau in Brussel wordt regelmatig met vragen van individuele ouders benaderd.
4.3
In bepaalde regio's hebben de individuele ouders - met steun van hun beroepsorganisatie - groepen gevormd. Dit heeft tot regionale ouderverenigingen (kermisfamilies) geleid. Het doel hiervan is om behoeften op onderwijsgebied beter te omschrijven - en te verdedigen.
4.4.
De vertegenwoordigers van de betrokken onderwijsministeries achtten het overleg met ouders, beroepsorganisaties, pastorale en maatschappelijk werkers buitengewoon nuttig en produktief: het specifieke karakter van de sectoren werd toegelicht; 30
tevens werden de bijzondere problemen en verwachtingen van ouders uiteengezet; de bespreking leverden nieuw concrete initiatieven op. 4.5.
Voor de ouders werden brochures in het Duits, Engels, Frans, Italiaans, Spaans en Nederlands samengesteld. Deze beogen: de ouders bewust te maken van het belang van onderwijs voor hun kinderen; de ouders enkele adviezen te geven, naar aanleiding van de vraag "wat moeten we doen als we een tijdje in een ander land gaan werken?" De praktijkervaring leert dat deze brochures wat vorm en inhoud betreft moeten worden herwerkt. Als instrument lijkt de "Europese brochure" aan een reële behoefte te beantwoorden.
4.6.
Het opzetten van dergelijke initiatieven voor circusfamilies lijkt uiterst moeilijk. Dit is voornamelijk te wijten aan het ontbreken van nationale/regionale of Europese beroepsorganisaties in deze sector.
5.
Conclusies De resultaten lijken aan te geven dat er een reële behoefte bestaat aan initiatieven die zijn bedoeld om ouders, zowel formeel als informeel, bij alles in verband met het onderwijs aan hun kinderen te betrekken. Zowel de voorlichtingscampagnes voor ouders als het instellen van overleg tussen ouders en andere betrokken partijen lijken belangrijke instrumenten bij de opzet en uitvoering van geschikte onderwijsvoorzieningen. Wat de tenuitvoerlegging van de Resolutie van mei '89 betreft, spelen de initiatieven een zeer belangrijke rol. Deze initiatieven dragen bij tot de voorziening in de korte- en middellangetermijnbehoeften bij de verbetering van de onderwijssituatie voor de kinderen van trekkende beroepsgroepen. Het begin van een "gestructureerd overleg" tussen beroepsorganisaties en beleidsvertegenwoordigers is voor deze laatsten van bijzonder belang, ten einde te beschikken over de meest recente informatie inzake aantal gezinnen, aantal kinderen, aantal/lokatie van kermissen, reisroutes, enz. In het leerproces is continuïteit bijzonder belangrijk. Aan trekkende kinderen - die vaak uiteindelijk een aantal verschillende scholen bezoeken - kan deze continuïteit niet worden geboden tenzij alle betrokkenen aan het overleg deelnemen en zich de noodzakelijke inspanningen getroosten. De ouders zelf hebben hierin een belangrijke taak te vervullen. Het is even noodzakelijk dat zij concrete hulp ontvangen. Als gevolg van de voorlichtingscampagnes voor ouders en van overlegvergaderingen tussen ouders en onderwijzend personeel of eventueel vertegenwoordigers van de overheid kunnen nu instrumenten ten behoeve van de ouders worden uitgewerkt en verspreid. Tot de mogelijkheden behoren lijsten met vragen en suggesties die ouders op tafel kunnen leggen wanneer zij met een school contact opnemen. Vanwege hun mobiliteit kunnen de ouders zelden of nooit aan het regelmatige gestructureerde overleg tussen school en gezin deelnemen. Daarom zal het noodzakelijk zijn specifieke structuren voor deze communicatie op te zetten. 31
HOOFDSTUK 3 TOEGANG TOT VOORSC HOOLS EN BASISONDERWIJS 1.
Voorschools onderwijs Juist bij de eerste stappen op het schoolpad worden de kinderen van trekkende beroepsgroepen met de ergste problemen geconfronteerd. Daarom dient aan het voorschoolse onderwijs van trekkende kinderen bijzondere aandacht te worden besteed. De in de nationale verslagen genoemde initiatieven (gewoonlijk in de proefproject of projectfase) zijn bedoeld om: de drempels voor toegang tot onderwijsvoorzieningen te verlagen voor ouders (en kinderen), de socialisatie te stimuleren, de integratie in de samenleving (met inbegrip van gewone scholen) te bevorderen, adequate volg systemen voor de leerlingen te ontwikkelen, de verwerving van taalvaardigheden te bevorderen. Diverse LidStaten (B, F, NL) hebben speciale projecten voor de kinderen van schippersgezinnen opgezet. Gezien de reisroutes van deze groep (de lengte en breedte van het land en grensoverschrijdend) wordt in deze projecten zorgvuldig aandacht besteed aan de totstandkoming van samenwerking tussen de diverse betrokken onderwijsvoorzieningen (lessen in aanlegplaatsen opvangcentra) op regionaal/nationaal en internationaal niveau (= netwerken op nationaal en Europees niveau). In Β (Vlaanderen) zijn twee opvangcentra (scholen in aanlegplaatsen) opgenomen in de formele structuur van het "Netwerk voor Onderwijs aan Varende Kleuters". Een adviseur is verantwoordelijk voor de coördinatie. Er bestaat een intensieve samenwerking tussen de zeven scholen in aanlegplaatsen en twee ambulante leerkrachten in NL, de twee scholen in Β (Vlaanderen), de school in Β (Wallonië) en het opvangcentrum in NoordFrankrijk (C onflansSteHonorine), met de steun van de EU. Het is de bedoeling een volledig functionerend Europees netwerk voor het onderwijs aan internationaal trekkende kleuters op te zetten. In het kader van dit Europese project is,een "Internationaal Onderwijspaspoort" ontwikkeld. Door middel van dit paspoort kunnen alle betrokkenen het kind volgen. Daarnaast wordt aan een onderwijsgids voor ouders gewerkt. Deze gids zal ouders een nuttige bron van informatie en leidraad zijn. In de scholen in aanlegplaatsen in de diverse LidStaten wordt bijzondere aandacht besteed aan: de taalontwikkeling van schipperskinderen, de sensorieelmotorische ontwikkeling, het opzetten van activiteiten om de integratie van schipperskinderen en kinderen op de wal aan te moedigen. Een aantal van deze projecten heeft een stadium bereikt waarin onder de betrokken onderwijzers en ouders reeds aanzienlijke ervaring is opgedaan.In enkele LidStaten wordt overwogen deze onderwijsvoorzieningen te institutionaliseren (B/Vlaanderen). Wat de jonge kinderen van circus en kermisgezinnen betreft, trachten de meeste ü d
33
Staten nog steeds hun koers te bepalen door: overleg met de betrokken ouders te voeren, behoeften en vereisten te onderzoeken, kleinschalige (plaatselijke) proefprojecten op te zetten. In de Lid-Staten waar voor de trekkende kinderen van kermis- en circusgezinnen mobiele scholen bestaan (E, F, NL), zijn ook tijdens het trekseizoen voorzieningen voor kleuters beschikbaar. In enkele Lid-Staten (B/Vlanderen) worden in overleg met de beroepsorganisaties uit de kermissector proefprojecten opgezet, die zijn bedoeld om te onderzoeken welke voorziening voor kleuters tijdens het trekseizoen het best kan worden verwezenlijkt. In sommige Lid-Staten (bijv. D en L) worden tijdens bepaalde kermissen op initiatief van enkele organisaties voorzieningen voor kleuters getroffen. In diverse nationale verslagen worden de positieve effecten van reclameactiviteiten genoemd. Dit komt tot uiting in het feit dat deze projecten tot grotere deelname van trekkende peuters aan het formele onderwijs leiden. 2.
Basisonderwijs
2.1.
Basisonderwijs schipperskinderen: Wat het basisonderwijs betreft, lijken de nationale verslagen aan te tonen dat de overgrote meerderheid van de schipperskinderen van internaten gebruik maakt (zie Hoofdstuk 1 + 5). Dit vormt een bevestiging van de conclusies in de studie van de EG (1985-1988). In dit hoofdstuk zullen wij ons derhalve beperken tot een verslag over de mogelijkheden op het gebied van basisonderwijs voor kermis- en circuskinderen.
2.2.
Basisonderwijs kermis- en circuskinderen: In de meeste Lid-Staten kiezen de ouders van circus- en kermiskinderen meestal voor openbare basisscholen en niet voor internaten. De meesten van deze kinderen trekken tijdens het seizoen met hun ouders rond (behalve in bepaalde Lid-Staten). In sommige Lid-Staten wordt al sinds lange tijd een reeks ondersteunende maatregelen toegepast die zijn bedoeld om het basisonderwijs aan deze doelgroepen te verbeteren. Bovendien werkt een aantal Lid-Staten (D, E, F, I, NL,. VK) samen aan een diepgaande studie in verband met een leerlingenbegeleidingssysteem dat aan trekkende kinderen is aangepast (naast schippers-, circus- en kermiskinderen vormen ook de kinderen van seizoenarbeiders een doelgroep). Het is de bedoeling van deze studie om de criteria voor een aangepast begeleidingssysteem van de leerlingen te bepalen en een gids met aanbevelingen en richtlijsen voor het gebruik ervan samen te stellen, op basis van bestaande ervaring in de betrokken Lid-Staten en de ervaring die bij diverse proefprojecten zal worden opgedaan. In het kader van de genoemde Europese projecten wordt door diverse Lid-Staten (D, NL, VK) samengewerkt bij de ontwikkeling van aangepaste materialen voor afstandsonderwijs en de uitwisseling van relevante ervaringen en ideeën.
Bovendien wordt hun huidige verloop zoals altijd in het licht van de ervaring 34
voortdurend aangepast (en gestuurd door de tenuitvoerlegging van Resolutie 89/C 153/02), bijv. de ontwikkeling van geschikte begeleidingssystemen, de ontwikkeling van aangepaste materialen voor afstandsonderwijs. In de diverse Lid-Staten vindt het onderwijs aan trekkende kinderen plaats aan de hand van verschillende onderwijsmodellen (of combinaties van modellen). In dit verband moet worden gezegd dat deze modellen in diverse Lid-Staten al geruime tijd functioneren (NL, VK). Evenzo zijn deze modellen in de meeste Lid-Staten eerst in het recente verleden in gebruik genomen en hebben zij daarom vaak de vorm van proefprojecten. In enkele Lid-Staten wordt het onderwijs aan kermis- en circuskinderen (NL, VK) of aan circuskinderen (D, E, F) georganiseerd met behulp van mobiele scholen. Het gebruik van mobiele onderwijseenheden door plaatselijke Travelier Education Services in het VK moet worden gezien in de context van het regeringsbeleid om de integratie van trekkenden in normale scholen en hun toegang tot het hoofdonderwijsprogramma te bevorderen. In één Lid-Staat (NL) zijn naast het bestaande netwerk van mobiele scholen onlangs mobiele minischolen ingevoerd. Deze mobiele minischolen zijn voor de trekkende kinderen op kleine kermissen bedoeld. Sommige Lid-Staten kiezen voor een model waarbij trekkende kinderen normale scholen bezoeken. In dit model worden uitdrukkelijk uiteenlopende onderwijskundige maatregelen getroffen om de betrokken scholen te ondersteunen. In enkele Lid-Staten worden extra onderwijzers aangesteld, soms aanzienlijke aantallen (D, VK). Hier wordt bijzondere aandacht besteed aan de soepele samenwerking tussen de betrokken scholen, enerzijds die welke de kinderen in de winter bezoeken en anderzijds de diverse scholen die zij tijdens het trekseizoen aandoen. Diverse Lid-Staten stellen systematisch materiaal voor afstandsonderwijs aan trekkende kinderen ter beschikking (F, VK). Een aantal Travelier Education Services in het VK is betrokken geweest bij het beschikbaar stellen van materiaal vooor afstandsonderwijs ten einde bij te dragen tot continuïteit in de scholing tijdens het trekseizoen. De EG heeft projecten in het VK gesteund om verdere ontwikkelingen op dit gebied voort te zetten en te coördineren. Bepaalde Lid-Staten (B, E, I) zijn bezig met de voorbereiding of uitvoering van projecten met het oog op een op maat gemaakt onderwijsbestel dat precies aansluit op de specifieke situatie van deze kinderen tijdens het trekseizoen. Uit de verslagen blijkt dat bijzondere aandacht is geschonken aan: zinvolle samenwerking tussen onderwijsinstellingen in winteren zomerseizoen; de keuze van leermateriaal voor het trekseizoen; de ontwikkeling van geschikte systemen voor het groeperen van leerlingen volgens aanleg; de ontwikkeling van geschikte materialen voor onderwijs van het "correspondentie"-type (bijv. de eerste beginselen van lezen en schrijven).
35
Wat het onderwijs aan circus- en kermiskinderen betreft, hebben de diverse betrokken LidStaten ons laten weten dat zij aan de ontwikkeling van onderwijzersnetwerken op nationaal en Europees niveau bijzondere aandacht hebben besteed. 3.
Algemene opmerking Uit alle nationale verslagen blijkt dat de vele en gevarieerde acties en projecten op dit gebied worden ontwikkeld in samenwerking met (en met steun van) de EG. De volgende aspecten van deze acties en projecten lijken ons de kern van de zaak: het organiseren van overleg met de doelgroepen (woordvoerders, representatieve organisaties en instellingen ...), ontwikkeling van geschikte begeleidingssystemen, ontwikkeling van aangepaste materialen voor afstandsonderwijs.
36
HOOFDSTUK 4 SECUNDAIR ONDERWIJS EN BEROEPSOPLEIDING 1.
De betrokken LidStaten (B, NL, F, D) beschikken over specifieke voorzieningen voor de beroepsopleiding van schippersgezinnen. Schipperskinderen kunnen deze opleidingen fulltime of parttime volgen. Bovendien zijn afspraken gemaakt over specifieke diploma's waar dit onderwijs toe leidt.
2.
Bepaalde LidStaten hebben voorzieningen voor de parttime beroepsopleiding van kermiskinderen ontwikkeld (of voorbereid). Deze voorzieningen worden (of werden) in nauw overleg met vertegenwoordigers van de kermissector voorbereid. Naast specifieke beroepsvaardigheden werd tevens bijzondere aandacht aan nietexacte wetenschappen en algemeen vormend onderwijs besteed. Met medewerking van de EU werden, in Vilvoorde (B) en Munsbach (L), twee Europese seminaries georganiseerd. Het doel van deze initiatieven was om een goed gefundeerd antwoord te formuleren op de vragen: Is er behoefte aan degelijke opleiding in de Europese kermissector? Indien degelijke opleiding nodig is, wat moet deze dan omvatten? Hoe kan deze worden georganiseerd? Naar aanleiding van de genoemde seminaries ontstond samenwerking tussen het Apeldooms C ollege (NL), het centrum voor secundair beroepsonderwijs deeltijds K.T.A in Evere (Β) en het centrum voor secundair beroepsonderwijs deeltijds in Overpelt/Maasmechelen (B). Deze samenwerking leidde in 1993 tot de start van twee actuele projecten met steun van de C ommissie van de Europese Gemeenschap in het kader van het PETRA II programma. Voor de diverse onderdelen van het programma worden per thema modules samengesteld zodat elke leerling in zijn/haar eigen tempo kan werken. Doel van het project is een pakket modules te ontwikkelen, zodat de verschillende opleidingsgebieden worden bestreken. Naast de algemene opleiding worden meer gespecialiseerde en technische opleidingsgebieden behandeld. Bij de keuze, de voorbereiding, de ontwikkeling en de evaluatie van het leerplan hebben de betrokken partners systematisch de beroepsorganisaties in de kermissector geraadpleegd. In 1992 werd met steun van de EG een Europese adviesgroep voor opleiding in de kermissector opgericht. In het kader van deze groep werden de lopende PETRA projecten voorbereid. Geleidelijk aan zijn meer deelnemers van onderwijsinstellingen uit diverse LidStaten (D, VK/Engeland & Schotland) naar voren getreden ten einde bij dit overleg te worden betrokken. Het doel van de adviesgroep is tweeledig. Enerzijds wil de groep te weten komen in welke regio's van de Europese Unie er nog meer geïnteresseerde partners zijn die bij de toekomstige projecten en acties betrokken zouden willen worden. Anderzijds moet het overleg leiden tot de bepaling van prioriteiten op basis waarvan de toekomstige acties en projecten zullen worden ontwikkeld. Ofschoon de besprekingen nog niet zijn afgerond, zijn reeds diverse werkterreinen gedefinieerd: bij de voorbereiding en uitvoering van alle projecten en acties dient 37
systematisch overleg met de vertegenwoordigers van de kermissector plaats te vinden (beroepsorganisaties); in de toekomst zullen de materialen en ervaringen van de lopende PETRAprojecten moeten worden verspreid. Hiertoe zal bijzonder aandacht dienen te worden geschonken aan de uitwisseling van ervaringen met betrekking tot de gekozen strategieën; wat de totstandkoming van degelijke opleiding betreft, spelen onderwijzers een zeer belangrijke rol. Daarom dient - ook in het kader van de Europese samenwerking - speciaal aandacht aan de opleiding en voorlichting van leerkrachten te worden besteed. Enkele thema's die tot mogelijke acties en projecten zouden kunnen worden uitgewerkt, zijn: informatie over het sociale en het beroepsleven van de doelgroep, methodologische aanpak en onderwijsstrategie, attitudes van leerkrachten, de in de lopende PETRA-projecten gestarte ontwikkeling van modules dient in de toekomst te worden voortgezet. Er dienen diverse modules te worden ontwikkeld om op middellange termijn over een passende, efficiënte en volledige syllabus te kunnen beschikken. In deze volledige syllabus dient ook aandacht aan algemeen vormend onderwijs te worden besteed. De syllabus, d.w.z. de modules, dient optimale opleidingsmogelijkheden voor zowel meisjes als jongens te bieden. Het is de bedoeling door middel van acties en projecten een aantrekkelijk en passend opleidingspakket aan te bieden. Enkele Lid-Staten (B, D, F, I) beschikken over officieel erkende voorzieningen voor de opleiding van circusartiesten. De betrokken instellingen hebben onlangs een netwerk gevormd. Dit zal de basis voor coördinatie in geheel Europa vormen. Daarnaast zullen samenwerking en overleg met de circussector tot stand worden gebracht. De concrete doelstellingen zijn: een samenhang tussen de verschillende beroepsopleidingen voor circusartiesten in Europa tot stand te brengen, circusfamilies te informeren en met hen samen te werken op het gebied van de mogelijkheden voor zowel algemeen vormend als beroepsonderwijs voor hun kinderen, de kwaliteit van het niet-professionele onderwijs in circusvaardigheden in Europa te verbeteren. De beroepsopleiding in circusvaardigheden is van recente datum. Slechts enkele scholen zijn hierin gespecialiseerd. Er bestaan tussen hen grote verschillen, zij zijn prestatie-, traditie- of creativiteitgericht, ieder met haar eigen geschiedenis, invloeden, doelstellingen. Zij hebben alle één ding gemeen: de opleiding van toekomstige artiesten die in circuskunsten zijn gespecialiseerd. De families eisen beroepsopleiding voor hun kinderen, omdat de traditionele methode van kennisoverdracht niet altijd toereikend is om hun een zekere toekomst te bieden. De coördinatie van de betrokken instellingen stelt trekkende ouders in staat om scholen in overeenstemming met hun voorkeur te vinden. Vijftien jaar lang zijn de circusscholen in heel Europa snel in aantal toegenomen. Dit is niet alleen het gevolg van de inspanning van enthousiaste circusfamilies, maar ook van politieke wil. Ondanks de voornemens van bepaalde betrokken scholen of bonden om de kwaliteit van het onderwijs aan circuskinderen verder te verbeteren, heeft men zich bij de uitbreiding van het aantal circusscholen niet altijd aan de essentiële pedagogische beginselen ten aanzien van de kinderen gehouden. 38
4.
In sommige Lid-Staten biedt het leerplan ruimte voor de opleiding van trekkende beroepsgroepen. In het kader van het nationaal leerplan (VK - Engeland en Wales) bestaat er flexibiliteit zodat er bij het werk met de bijzondere behoeften . van minderheden met inbegrip van trekkende beroepsgroepen rekening wordt gehouden. Zo kan bij literatuur één van de criteria voor het kiezen van boeken de relevantie daarvan voor de cultuur van trekkende beroepsgroepen zijn. Evenzo maken de keuzemogelijkheden voor leermateriaal bij vakken als design, technologie, kunst en muziek het de kinderen uit trekkende bevolkingsgroepen mogelijk werk te doen dat bij hun ervaring en achtergrond aansluit. Daarnaast hebben er enkele bescheiden ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs plaatsgevonden die speciaal op het aanpassen van cursussen voor jongeren met een trekkersachtergrond zijn gericht, zoals speciaal opgezette cursussen in voeding, hygiëne, elektronica en veiligheid. In Schotland zijn scholen bezig met het ontwikkelen van een reeks korte modules die kunnen worden verzameld en voor diploma's van de Scottish Vocational Education Council (Schotse Raad voor Beroepsopleiding) kunnen worden ingeruild. Deze aanpak biedt de mogelijkheid om het op school geleerde en de buiten de school opgedane ervaring te combineren.
5.
In enkele Lid-Staten (VK, F) worden aangepaste materialen voor afstandsonderwijs aan kinderen van trekkende beroepsgroepen ter beschikking gesteld.
39
HOOFDSTUK 5 INTERNATEN 1.
Bepaalde Lid-Staten beschikken over internaten waarin de kinderen van trekkende beroepsgroepen gedurende hun schoolloopbaan kunnen verblijven. Deze internaten zijn soms niet alleen met huisvesting, maar ook met formeel onderwijs in de klas belast. In andere situaties wordt apart zorg gedragen voor huisvesting en onderricht. In sommige Lid-Staten bestaan specifieke internaten voor trekkende beroepsgroepen (zogenoemde "tehuizen voor kinderen van ouders zonder vaste verblijfplaats") (B, F, NL).
2.
De regeringen van bepaalde Lid-Staten treffers regelingen voor financiële hulp voor de uitgaven van ouders voordat hun kind in het internaat wordt aangenomen. De feitelijke door de ouders te betalen kosten kunnen van land tot land aanzienlijk verschillen. Sommige ouders moeten hun beroep opgeven (en dus ander werk zoeken) om hun kinderen de kans te geven formeel onderwijs te ontvangen. Dit is het geval in de Lid-Staten (bijv. D) waar veel trekkende gezinnen zich de schoolgelden voor de internaten niet kunnen veroorloven.
3.
In de meeste Lid-Staten staan de intemaatsvoorzieningen open voor kinderen/tieners gedurende hun gehele schoolloopbaan (leerplichtige leeftijd). In twee Lid-Staten zijn er internaten waar kleuters terecht kunnen.
4.
De meeste schippersgezinnen kiezen voor een internaat voor hun kinderen (basis- en secundair onderwijs). In de meeste Lid-Staten kiest slechts een beperkt aantal kermis- en circusgezinnen voor het internaat (zie ook hoofdstuk 1).
5.
In het kader van een Europees project met steun van de EU werken de betrokkenen uit diverse Lid-Staten samen aan een onderzoek naar intemaatsvoorzieningen voor de kinderen van trekkende beroepsgroepen.
41
HOOFDSTUK 6 VOORLICHTING, STEUN EN OPLEIDING VAN LEERKRACHTEN, OPVOEDERS EN SCHOOLHOOFDEN 1.
Het opzetten van onderwijs voor trekkende beroepsgroepen omvat in diverse LidStaten het aanstellen van extra personeel.
2.
Op grond van de nationale verslagen lijkt bijzondere aandacht te worden besteed aan het voorlichten van de betrokken leerkrachten over de specifieke situatie, behoeften en eisen van trekkende beroepsgroepen.
3.
In sommige Lid-Staten worden maatregelen voorbereid om de teerkrachten door middel van initiële opleiding en bijscholing met betrekking tot het onderwijs aan kinderen uit de diverse doelgroepen onder de trekkende bevolking te instrueren ent te sturen.
4.
De netwerken, zowel op nationaal als op Europees niveau, vormen een bellairappe steun voor de betrokken leerkrachten. Door middel van deze netwerken kunnen ©.ai. materialen, ervaringen en ideeën worden uitgewisseld. In de afgelopen jaren heeft een aantal uitwisselingen plaatsgevonden tussam leerkrachten die met de kinderen van trekkende beroepsgroepen warfaam (voorschools, basis- en secundair onderwijs). Diverse Lid-Staten (B, D, E, F, NL, VHÇj) nebben aan deze projecten deelgenomen. Uit de nationale verslagen van de betrokken Lid-Staten blijkt duidelijk dat deze uitwisselingsprojecten zeer posüief werden beoordeeld. Op basis van deze uitwisselingen kan het Europees netwerk voor het onderwijs aam schipperskinderen in de kleuterleeftijd worden ontwikkeld (zie hoofdstuk 3). In het kader van deze uitwisselingsprojecten werden ook voor de leerkrachten voor reizende circuskinderen twee Europese seminaries georganiseerd (Asten (NL)/Madnd (E)).Op basis van de resultaten en conclusies van deze seminaries hebben de betrokken leerkrachten een concreet actieplan ontwikkeld. Aldus wordt momenteel een Europees netwerk voor leerkrachten van reizende circuskinderen opgezet In overleg en samenwerking met EFECOT (European Federation for the Education of the Children of Occupational Travellers - Europese Federatie voor het Onderwijs aan Kinderen van Trekkende Beroepsgroepen) werd door CONDORCET (Centre National de Formation des Personnels d'Inspection et de Direction - Nationaal Centrum voorde Opleiding van Inspectie- en Directiepersoneel) (F) in 1992/1993 een onderzoek naar het onderwijs van trekkende beroepsgroepen uitgevoerd. Dit onderzoek (met de daaraan verbonden studiebezoekers aan B, NL, VK) maakte een geïntegreerd deel uit van de opleiding van de kandidaat-inspecteurs die het onderzoek verrichtten. Alle onder dit punt (4) genoemde initiatieven werden met steun van de EG (Task Force Menselijke Hulpbronnen) genomen en door EFECOT voorbereid, gecoördineerd en geëvalueerd.
43
HOOFDSTUK 7 ANDERE ACTIES 1.
Enkele Lid-Staten hebben de oprichting van diverse overlegstructuren aangekondigd. Deze overlegstructuren zullen bij de voorbereiding en de ondersteuning van diverse acties en projecten in verband met het onderwijs aan trekkende beroepsgroepen worden gebruikt. Deze overlegstructuren bestaan uit de ouders, de leerkrachten, vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties en maatschappelijk en pastorale werkers (bijv. BERID in D).
2.
In sommige Lid-Staten (bijv. F) zijn voor de ouders georganiseerd.
3.
In diverse Lid-Staten is (of wordt) door het Ministerie van Onderwijs een dienst opgezet die verantwoordelijk is voor de voorbereiding van beleid, de coördinatie van en het toezicht op het onderwijs aan trekkende beroepsgroepen.
4.
In diverse Lid-Staten worden initiatieven voorbereid en/of genomen om degenen die betrokken zijn bij het onderwijs aan trekkende beroepsgroepen systematisch bewust te maken.
5.
In Engeland en Wales is subsidie van Section 210 beschikbaar voor een aantal uiteenlopende voorzieningen die buiten het bereik van de huidige EG-resolutie vallen. Ook een aantal plannen van lokale onderwijsautoriteiten voor onderwijs (LEAs) aan trekkenden geven doelstellingen weer die de draagwijdte van de EG-resolutie te buiten gaan.
6.
In Schotland hebben vergaderingen plaatsgevonden van de Show Parents Association, EAS, de bevoegde inspecteur voor onderwijs aan trekkenden en STEP (Scottish Traveller Education Project). Er zijn vier verbindingsambtenaren aangesteld. Als vertegenwoordigers van het artiestengilde bezoeken zij scholen om leerkrachten en kinderen bewust te maken van de artiestencultuur. STEP zal de opleiding van deze verbindingsofficieren verzorgen.
7.
In Nederland is het Bestuurlijk Overleg van de Schippersscholen (B.S.O.S.) opgezet. Dit adviesorgaan bestaat uit vertegenwoordigers van de besturen van de betrokken scholen. Met het advies wordt beoogd een bijdrage aan beleidsvoorbereiding te leveren. Bovendien werd in 1991 in Nederland een initiatief genomen om een netwerk van alle bij het onderwijs aan schipperskinderen betrokken leerkrachten op te zetten.
8.
In 1992 maakte het Russische Staatscircus een toernee door Nederland met talrijke Russische kinderen en met kinderen van andere nationaliteiten (met inbegrip van de Nederlandse). Dit circus verzocht de Stichting Rijdende School om het onderwijs aan deze kinderen te verzorgen.
alfabetiseringsprojecten
Ook een Duits circus met o.a. Russische artiesten vroeg om onderwijs. Daarnaast werd in 1992/1993 ook door een Duits circus met Duitssprekende kinderen en een stuntteam met Nederlands- en Duitsprekende kinderen dit verzoek gedaan. Samenwerking met het Kultusministerium van Nordrhein-Westfalen (D) leidde ertoe dat de Duitssprekende leerlingen met bruikbaar leermateriaal door Nederland konden trekken. Het onderwijs aan de kinderen van het genoemde Russische Staatscircus kon in Vlaanderen (1992) dankzij de samenwerking en het overleg met het Departement van Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap in België en met EFECOT worden voortgezet. Deze in het Nederlandse verslag beschreven feiten zijn geen geïsoleerde feiten. Zij vormen concrete illustraties van de reeds in hoofdstuk 3 genoemde problemen. 45
99.
<
^E^e^e^srw*sg»uw^^ vasinheéiooidesrø^^ v«srfieeEii/iø^3X>($rJ|tfrji^ewUiuiiesélOJrdfcrwrøs)).
4^6
HOOFDSTUK 8 RESULTATEN EN VOORUITZICHTEN 1.
Uit de nationale verslagen blijkt duidelijk dat de diverse Lid-Staten verschillende maatregelen en initiatieven in samenhang met de tenuitvoerlegging van Resolutie 89/C 153/01 aan het voorbereiden of van het uitvoeren zijn. Aangezien dit bijna altijd zeer nieuwe maatregelen of initiatieven zijn, moeten de voor de verdere ontwikkeling van dit engagement noodzakelijke maatregelen zowel op nationaal/regionaal als op Europees niveau worden genomen. Bovendien hebben de verschillende nationale verslagen tevens duidelijk gemaakt welke de concrete middellange-termijn prioriteiten voor een toekomstig beleid en toekomstige acties en projecten zijn (zie hieronder).
2.
Juist de levenswijze van de trekkende beroepsgroepen zelf bepaalt dat zij van het ene land naar het andere reizen en hun werk vereist dat zij door heel Europa trekken. Op grond van hun economische activiteit vallen de trekkende beroepsgroepen onder de communautaire wetgeving en bijgevolg hebben hun kinderen onder dezelfde voorwaarden toegang tot onderwijs als de onderdanen van het gastland. Naast de erkenning van dit fundamentele recht is het essentieel dat de Lid-Staten van de Europese Unie op dit terrein samenwerken om behoorlijk onderwijs aan deze kinderen te waarborgen. Bovendien wordt in artikel 126 van het Verdrag betreffende de Europese Unie verklaard dat de communautaire actie die bijdraagt tot de ontwikkeling van onderwijs van hoge kwaliteit is gericht op het ontwikkelen van de uitwisseling van informatie en ervaring over kwesties die de onderwijsstelsels van de Lid-Staten gemeen hebben en op het bevorderen van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen.
3.
De uiteenlopende acties en projecten die in de afgelopen jaren van start zijn gegaan (sommige acties/projecten bevinden zich in een voorbereidende fase, andere zijn in uitvoering), dienen verder te worden afgewerkt. In diverse Lid-Staten is het de bedoeling de bij deze acties en projecten opgedane ervaring te benutten: om onderwijsvoorzieningen te ontwikkelen, rekening houdend met de specifieke situatie van de trekkende beroepsgroepen, en/of bij het nemen van de noodzakelijke maatregelen om reguliere onderwijsinstellingen in staat te stellen om de kinderen van trekkende beroepsgroepen op behoorlijke, aangespaste en vooral flexibele wijze op te vangen.
4.
Het doel van het onderwijsbeleid is om trekkende beroepsgroepen in alle opzichten ondanks hun mobiliteit - dezelfde kansen op het gebied van onderwijs te bieden als de bevolking met een vaste verblijfplaats.
5.
In veel Lid-Staten blijft het bezoek van de middelbare school een reden tot grote bezorgdheid.
6.
Er dienen bijzondere inspanningen te worden geleverd om aangepaste beroepsopleiding voor deze sectoren te organiseren die aan de feitelijke behoeften en eisen beantwoordt. Wat dit betreft dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan: de voorbereiding van jongeren op het kiezen van een beroep, de mogelijkheden voor permanente vorming. De organisatie van beroepsopleiding dient in overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken sectoren plaats te vinden. 47
Wat betreft het internationale karakter en/of de toenemende grensoverschrijdende activiteiten in de betrokken sectoren, is overleg en coördinatie van voorbereiding, opzet en toezicht op Europees niveau noodzakelijk. 7.
Uit de nationale verslagen blijkt duidelijk dat voor het onderwijs aan circuskinderen vooral kinderen uit internationaal reizende circussen - concrete afspraken en samenwerking noodzakelijk zijn. In dit verband dient de oprichting van een Europese "pool" van leerkrachten uit de diverse Lid-Staten te worden overwogen. (Leerkrachten die naar aanleiding van de bezoeken van internationaal reizende circussen kunnen worden opgeroepen). Er dient een Europese gegevensbank van onderwijs- en leermaterialen te worden ontwikkeld om deze leerkrachten te ondersteunen. Deze taak zou mogelijk kunnen worden verbonden met het informatie- en documentatiecentrum waaraan momenteel reeds wordt gewerkt (zie hoofdstuk 7).
8.
De mobiliteit van trekkende beroepsgroepen houdt een belangrijke maatschappelijke uitdaging voor het onderwijs in het algemeen in. Men dient te bedenken dat de term "trekkende bevolking" meer dan alleen schippers, circusfamilies, kermisfamilies of seizoenarbeiders inhoudt. Hun specifieke problemen overstijgen hun sociale situatie. Naarmate Europa geleidelijk vorm krijgt, valt te verwachten dat het heen en weer reizen van mannen, vrouwen en kinderen binnen de Europese Gemeenschap aanmerkelijk zal toenemen. Het verschijnsel "mobiliteit om beroepsredenen" zal in het middelpunt van de aandacht komen te staan. Het onderwijsbeleid zal worden geconfronteerd met het probleem van het tegemoetkomen aan de specifieke behoeften en eisen die als zodanig het gevolg zijn van deze mobiliteit.
9.
De grensoverschrijdende verplaatsing van personen en gezinnen bevordert de samenwerking en uitwisselingen in het onderwijsbeleid van diverse regio's op nationaal niveau en van de diverse betrokken Lid-Staten. Tevens stimuleert het gecoördineerde acties op het niveau van de Europese Gemeenschap. In het onderwijsbeleid dient tevens de Europese horizon in het oog te worden gehouden. Dit betekent o.a. dat met de gevolgen van de toenemende mobiliteit van de bevolking van Europa voor het onderwijs rekening dient te worden gehouden. Dit geldt vooral in verband met de trekkende beroepsgroepen. Overleg en samenwerking over de grenzen heen zuilen noodzakelijk zijn indien wij meer continuïteit tot stand willen brengen in de onderwijsvoorzieningen die nu binnen het bereik van deze bevolkingsgroepen zijn.
10.
De onderwijsinnovaties en acties ten behoeve van de trekkende bevolking zijn tevens specifiek bedoeld om de kwaliteitscontrole in het algemeen te garanderen. De instrumenten die het onderwijs verschaft tot aanpassing aan een wisselende omgeving en tot autonomie in persoon en beroep van de trekkende beroepsgroepen vormen vernieuwende initiatieven waarvan de ontwikkeling kan worden getransplanteerd naar andere (bredere) doelgroepen - praktisch elke andere groep die wordt geacht onderwijskundige ondersteuning nodig te hebben.
11.
Met medewerking en steun van de EG voorbereide en georganiseerde acties en projecten hebben er veel toe bijgedragen om goede praktijkmethoden te verspreiden en degenen die op lokaal niveau bij het onderwijs aan trekkende kinderen zijn betrokken meer bewust te maken van ontwikkelingen elders in het eigen land en in het buitenland. Deze acties en projecten hebben er tevens toe bijgedragen innoverende initiatieven te bevorderen door te zorgen dat ervaringen worden uitgewisseld, dat resultaten met elkaar in verband worden gebracht en dat de geleerde lessen op grote schaal worden verspreid - ontwikkeling van materialen voor afstandsonderwijs, - ontwikkeling van aangepaste begeleidingssystemen, - ontwikkeling van materialen voor ouders. 48
De ontwikkeling van netwerken met degenen die voor het klasseonderwijs aan de kinderen van de diverse doelgroepen verantwoordelijk zijn (op nationaal en Europees niveau) dient te worden voortgezet. 12.
Uit de verslagen uit de diverse Lid-Staten blijkt dat de voorbereiding en uitvoering van toekomstige acties en projecten de volgende duidelijk afgebakende terreinen kan overwogen worden: voorlichting, overleg en samenwerking met de betrokken ouders, richtlijnen en advies voor het lokale schoolbeleid, ontwikkeling van geschikt leer- en educatief materiaal, verspreiding en uitwisseling van deze materialen op Europees niveau, ontwikkeling van aangepaste materialen voor open- en afstandsonderwijs (ondersteund door informatie- en communicatietechnologieën). Verspreiding en uitwisseling van deze materialen op Europees niveau, ontwikkeling en verspreiding van geschikte functionele begeleidingssystemen op Europees niveau, beproeving van het aanvankelijke prestatieniveau en de leerresultaten, initiële opleiding en bijscholing voor leerkrachten (met bijzondere aandacht voor o.a. "veeltaligheid" in de onderwijsvoorzieningen).
13.
De diverse nationale verslagen tonen aan dat zowel op nationaal/regionaal als op Europees niveau een degelijke coördinatie op het gebied van het onderwijs aan trekkende beroepsgroepen noodzakelijk is.
14.
Het is wenselijk dat de Lid-Staten het verrichten yan een diepgaand onderzoek naar de diverse tendensen in de verlangens van ouders en kinderen onder de verschillende trekkende beroepsgroepen in overweging zouden nemen. Dit onderzoek zou een nauwkeurig kwantitatief beeld moeten opleveren ten aanzien van de motivatie, keuzemogelijkheden en resultaten van leerlingen en ten aanzien van de wijze waarop het onderwijs en de aanwezige leerkrachten hierop reageren.
15.
Wat de ontwikkeling van acties en projecten betreft, hebben de Lid-Staten hun hoop gesteld op samenwerking in geheel Europa. Met betrekking tot coördinatie van de verschillende acties en projecten dient de belangrijke rol van EFECOT - de Europese Federatie voor het Onderwijs aan Kinderen van Trekkende Beroepsgroepen - te worden benadrukt.
49
BIJLAGE Nationale verslagen over de tenuitvoerlegging van de Resolutie van 22 mei 1989 (89/C 153/01) (B) België (NI.) Mare Verlot, met Sven Sierend en Nele Goethals, Scolarisatie van kinderen uit de trekkende beroepsbevolking, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs januari 1994, 38 blz. (B) België (Fr.) Alain Reyniers, La scolarisation en Communauté française de Belgique des enfants de culture itinérante, Communauté française de Belgique, Scolarisation en milieu multicultural oktober 1993, 56 blz. (D) Duitsland Martin Emundts, Die schulische Betreuung der Kinder von Binnenschiffern, Circusangehörigen und Schaustellern/der Kinder van Sinti und Roma und Fahrenden^ Kultusministerium Nordrhein-Westfalen, 16 blz. (E) Spanje Informe sobre la atención educativa a la población itinerante, Ministerio de Educación y Ciencia, 10 blz. (F) Frankrijk La scolarisation des enfants de parents exerçant des professions itinérantes, Ministère de l'Education Nationale, Direction des Ecoles, Direction des Lycées, december 1993, 25 blz. (IRL) Ierland Report on the implementation of E.C. Resolution 89/C 153/01 on School Provision for Children of Occupational Travellers, oktober 1993, 10 blz. (I) Italië Rapporto sulla scollarizzazione dei figli di esercenti spettacoli viaggianti Associazione Nazionale Esercenti Spettacoli Viaggianti, oktober 1993, 3 blz.
e circensi,
(NL) Nederland Overzicht van voorzieningen in Nederland voor het onderwijs aan kinderen van de trekkende bevolking, kermisexploitanten, circusmedewerkers en schippers, Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, december 1993, 30 blz + bijlagen. (VK) Verenigd Koninkrijk School provision for Occupational Travellers in het UK relevant to EC Resolution 89/C 153/01, Department for Education, 10 blz.
51
R E S O L U T I E VAN D E R A A D E N D E M I N I S T E R S V A N O N D E R W I J S , I N H E T KADER VAN D E R A A D BIJEEN, van 22 mei 1989 over onderwijs aan kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben (89/C153/01) DE RAAD EN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN, Gelet op de resolutie van de Raad en van de Ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, van 9 februari 1976 (') houdende een actieprogramma op o n derwijsgebied, Overwegende dat het Europese Parlement op 16 maart 1984 (2) een resolutie heeft aangenomen over onderwijs aan kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben, waarin het er bij de Commissie op aandringt om in samenwerking met de Lid-Staten en in overleg met de organisaties die de ouders van deze kinderen vertegenwoordigen, maatregelen te nemen waardoor deze kinderen passend onderwijs wordt verzekerd, ongeacht in welk land van de Gemeenschap zij zich bevinden; Overwegende dat er in de Gemeenschap thans een groep van circa 200 000 personen bestaat die geen vaste verblijfplaats hebben; Overwegende dat de huidige situatie in het algemeen, en in het bijzonder op onderwijsgebied, tamelijk zorgwekkend is; dat een vrij groot aantal kinderen de school niet regelmatig bezoekt en dat bepaalde kinderen nooit naar school gaan; dat een te klein percentage de drempel van het secundaire onderwijs bereikt en overschrijdt; dat het resultaat niet in verhouding staat tot de vermeende duur van het onderwijs; Overwegende dat het onderwijs, met name doordat het de instrumenten verschaft tot aanpassing aan een wisselende omgeving en tot autonomie in persoon en beroep, fundamenteel is voor de culturele, sociale en economische toekomst van personen zonder vaste verblijfplaats, dat de ouders zich hiervan bewust zijn en dat de vraag naar onderwijs toeneemt;
(') PB nr. C 38 van 19. 2. 1976, blz. 1. (') PB nr. C 104 van 16. 4. 1984, blz. 144.
Akte nemend van de resultaten en aanbevelingen van de studies waartoe de Commissie opdracht heeft gegeven over onderwijs aan kinderen van ouders zonder vaste verblijfplaats in de twaalf Lid-Staten van de Gemeenschap, van de grote lijnen die naar voren komen uit het samenvattende verslag van het overleg met vertegenwoordigers van zigeuners en reizigers, en van gedachicnwisselingen tussen deskundigen en vertegenwoordigers van de Ministeries van Opvoeding, NEMEN DE VOLGENDE RESOLUTIE AAN: De Raad en de Ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, zullen zich beijveren om tot een pakket maatregelen te komen op het gebied van het onderwijs aan kinderen van ouders zonder vaste verblijfplaats die erop gericht zijn, onverminderd dé acties die de Lid-Staten reeds, afhankelijk van de bijzondere situaties die zij op dit gebied kennen, hebben gevoerd, een algemene structurele aanpak te ontwikkelen die bijdraagt tot het wegnemen van de voornaamste hinderpalen die de toegang tot de school van deze kinderen in de weg staan. N a overleg met de betrokken beroepsgroepen hebben deze maatregelen ten doel: — het bevorderen van innoverende initiatieven; — het voorstellen en steunen van positieve, aangepaste acties; — ervoor te zorgen dat de uitgevoerde projecten op elkaar aansluiten; — de ruime verspreiding van het resultaat en het onderwijs dat hieruit voortvloeit. 1. Acties op het niveau van de Lid-Staten V o o r zover hun specifieke mogelijkheden in verband met hun constitutie, financien, onderwijsbeleid en onderwijsstructuren dit toelaten, zullen de Lid-Staten zich beijveren o m :
52
1.1. reizende families (schippers, circus- en kenniswerkers) beter te informeren over de educatieve kaders en netwerken en de specifieke steun die hun ter beschikking is gesteld door de overheid of het particulier initiatief, zodat de ouders op verantwoordelijke wijze de schoolloopbaan van hun kinderen kunnen volgen ; 1.2. binnen de mate van het mogelijke, de drempel tot de peuterschool en basisschool te verlagen voor kinderen van ouders die geen vaste verblijfplaats hebben (schippers, circus- en kenniswerkers), bij voorbeeld door middel van de volgende maatregelen : a) daar waar passende en haalbare maatregelen kunnen worden genomen, het bevorderen, ten behoeve van kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben, van mobiele onderwijseenheden (MOE) die de circus- of kenniswerkers op hun reizen begeleiden of volgen; b) peuter- en basisscholen aanmoedigen: — voor zover die gelegen zijn in de nabijheid van de plaats waar de schepen aanleggen, een pedagogische opvang te ontwikkelen die is aangepast aan de behoeften en de levensstijl van schipperskinderen; — voor zover die gedurende het winterseizoen de kinderen van circus- en kenniswerkers moeten opvangen, een passende pedagogische opvang te ontwikkelen, in samenwerking met de MOE waar deze bestaan; c) in voorkomend geval bevorderen dat er ambulante adviseurs worden aangewezen die de ouders bijstaan bij de voorschoolse opvoeding van hun kinderen of hen helpen toe te zien op het onderwijs op afstand wanneer zij voor deze oplossing hebben gekozen; d) in voorkomend geval notitieboekjes invoeren waarmee de frequentie en de resultaten van het schoolbezoek kunnen worden aangetoond;
— de oprichting, in voorkomend geval, van middelbare circusscholen voor kinderen van circuspersoneel en voor adolescenten die zich willen voorbereiden op een loopbaan als circusartiest, in die gevallen waar zo'n maatregel gerechtvaardigd is op grond van het aantal kinderen; 1.4. te bevorderen dat in die gevallen waar zulks passend is aan de drie categorieën leerlingen verblijf in internaten of pensions ter beschikking gesteld wordt; 1.5. indien nodig, te bevorderen dat de bevoegde structuren de leerkrachten tijdens hun eerste en vervolgopleiding voorlichten over de situatie waarin kinderen verkeren wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben en over hun specifieke behoeften; 1.6. met inachtneming van het eigen onderwijsbestel te bevorderen dat steun wordt verschaft aan leerkrachten, opvoeders, directeuren van scholen en internaten en leidinggevenden bij de MOE. 2. Acties op het niveau van de Gemeenschap 2.1. Communautaire steun op dit gebied is nuttig met het oog op het stimuleren van nationale initiatieven inzake de uitwisseling van ervaringen alsmede om de vruchten te plukken van innoverende proefprojecten. 2.2. Uitvoeren van proefprojecten met het oog op het uitwisselen van gedachten en ervaringen tussen de betrokkenen. 2.3. De Commissie zal erop toezien dat deze maatregelen coherent zijn met andere reeds geprogrammeerde communautaire acties op onderwijsgebied. Ook zal zij de samenhang met de communautaire acties op het gebied van het onderwijs aan andere trekkende groepen, zoals zigeuners en reizigers, in het oog houden.
1.3. maatregelen te treffen waardoor drie categorieën kinderen toegang krijgen tot volledig secundair onderwijs en een aangepaste beroepsopleiding, zulks bij voorbeeld door het stimuleren van
Tevens zal zij toezien op de complementariteit van de acties met andere communautaire acties, zoals die van het Europees Sociaal Fonds.
— de alternerende opleiding, die het best aan de behoeften schijnt te beantwoorden (een praktische opleiding ter plaatse gedurende het werkseizoen, een theoretische opleiding tijdens het winterseizoen);
2.4. De Commissie zal de Raad, het Europese Parlement en het Onderwijscomité vóór 31 december 1993 een verslag voorleggen over de tenuitvoerlegging van de in deze resolutie genoemde maatregelen.
53
Europese C ommissie Het onderwijs aan kinderen van trekkende beroepsgroepen Document Luxemburg: Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen 1997 — 53 blz. — 21 χ 29,7 cm ISBN 9282685179
Venta · Salg · Verkauf · Πωλήσεις · Sales · Vente · Vendita · Verkoop · Venda · Myynti · Försäljning BËLGIQUE/BELGIE
GRANDDUCHE DE LUXEMBOURG
SCHWEIZ'SUISSE SVIZZERA
ISRAEL
Moniteur beige/Belgisch Staatsblad Rue de Louvain 4042/ Leuvenseweg 4042 B1000 Bruxelles/Brussel Tél. (322) 552 22 11 Fax (322) 511 01 84
Messageries du livre Sari 5, rue Raiffeisen L2411 Luxembourg Tél. (352)40 10 20 Fax(352) 490 661 Email:
[email protected]
OSEC Stampfenbachstraße 85 CH8035 Zürich Tel. (411)365 53 15 Fax (411)365 54 11 Email:
[email protected] URL: www.osec.ch
R.O.Y. International 17, Shimon Hatarssi Street PO Box 13056 61130 Tel Aviv Tel. (9723)546 14 23 Fax (9723) 546 14 42 Email:
[email protected]
Jean De Lannoy
Abonnements: Messageries Paul Kraus
ÔESKÁ REPUBLIKA
Subagent for the Palestinian Authority:
Avenue du Roi 202/ Koningslaan 202 B1060 Bruxelles/Brussel Tél. (322) 538 51 69 Fax (322) 538 08 41 Email: ¡
[email protected] Librairie européenne/Europese Boekhandel Rue de la Loi 244/ Wetstraat 244 B1040 Bruxelles/Brussel Tél. (322) 295 26 39 Fax (322) 735 08 60 DANMARK J. H. Schultz Information A/S Herstedvang 1012 DK2620 Albertslund Tlf. (45) 43 63 23 00 Fax (45) 43 63 19 69 Email:
[email protected] URL: www.schultz.dk DEUTSCHLAND Bundesanzeiger Verlag Breite Straße 7880 Postfach 10 05 34 D50667 Köln Tel. (49221)20 290 Fax (49221) 20 29 278
11, rue Christophe Plantin L2339 Luxembourg Tél. (352) 499 88 88 Fax (352) 499 888 444 Email:
[email protected] URL: www.mpk.lu NEDERLAND SDU Servicecentrum Uitgevers
Cyprus Chamber Of Commerce & Industry 38, Grivas Dlgenis Ave Mail orders: PO Box 1455 C Y1509 Nicosia Tel. (3572) 44 95 00/46 23 12 Fax (3572) 361 044 Email:
[email protected]
OSTERREICH
MAGYARORSZAG
Manz'sche Verlags- und Universitäts buchhandlung Gmbh Siebenbrunnengasse 21 Postfach 1 A1050 Wien Tel. (431)53 161 334/340 Fax (431) 53 161 339 Email:
[email protected] URL: www.austria.EU.net:81/manz
Imprensa Nacional-Casa da Moeda, EP
G.C. Eleftheroudakis SA
Rua Marquês de Sá da Bandeira, 16 A P1050 Lisboa Codex Tel. (3511)353 03 99 Fax (3511) 353 02 94/384 01 32
Mundi Prensa Libros, SA Castellò, 37 E28001 Madrid Tel. (341) 431 33 99/431 32 22 Fax (341) 575 39 98 Email:
[email protected] URL: www.tsai.es/mprensa Boletín Oficial del Estado Trafalgar, 2729 E28071 Madrid Tel. (341) 538 22 95 (Libros)/ 384 17 15 (Suscripciones) Fax (341) 538 23 49 (Libros)/ 384 17 14 (Suscripciones) URL: www.boe.es
POLSKA
Rua das Terras dos Vales, 4 A Apartado 60037 P2701 Amadora Codex Tel. (3511) 495 90 50/495 87 87 Fax (3511) 496 02 55
Ars Polona Krakowskie Przedmiescie 7 Skr. pocztowa 1001 PL00950 Warszawa Tel. (482)26 12 01 Fax (482) 26 62 40
SUOMI/FINLAND TÜRKIYE Akateeminen K irjakauppa / Akademiska Bokhandeln Pohjoisesplanadi 39/ Norra esplanaden 39 PL/PB 128 FIN00101 Helsinki/Helsingfors Tel. (3589)121 41 Fax (3589) 121 44 35 Email:
[email protected] URL: booknet.cultnet.fi/aka/index.htm
Tel. (46-46) 18 00 00
FRANCE
Fax (4646) 18 01 25 Email:
[email protected] URL: www.btj.se/media/eu
BTJ AB Traktorvägen 11 PO Box 200 S22100Lund
Journal officiel
IRELAND Government Supplies Agency Publications Section 45 Harcourt Road Dublin 2 Tel. (3531)661 31 11 Fax (3531 ) 475 27 60 ITALIA
Dünya Infotel A.S. Istiklâl Cad. No: 469 TR80050 TünelIstanbul Tel. (90212)251 91 96 (90312)427 02 10 Fax (90212) 251 91 97 BÁLGARIJA Europress-Euromedia Ltd 59, Bid Vitosha BG1000 Sofia Tel. (3592) 80 46 41 Fax (3592) 80 45 41 HRVATSKA
Index Information Services PO Box 19502 Jerusalem Tel. (9722) 27 16 34 Fax (9722) 27 12 19 RUSSIA CCEC 60letiya Oktyabrya Av. 9 117312 Moscow Tel.(095)135 52 27 Fax (095) 135 52 27 AUSTRALIA Hunter Publications PO Box 404 3167 Abbotsford, Victoria Tel. (613) 94175361 Fax (613) 9419 71 54 CANADA Uniquement abonnements/ Subscriptions only: Renouf Publishing Co. Ltd 1294 Algoma Road K1B 3W8 Ottawa. Ontario Tel. (1613)741 73 33 Fax (1613) 741 54 39 Email:
[email protected] URL: fox.NSTN.Ca/renouf
EGYPT The Middle East Observer 41, Sherif Street Cairo Tel. (202) 39 39 732 Fax (202) 39 39 732 JAPAN PSI-Japan Asahi Sanbancho Plaza #206 71 Sanbancho, Chiyodaku Tokyo 102 Tel. (813)3234 69 21 Fax (813) 3234 69 15 Email:
[email protected] URL: www.psijapan.com SOUTH AFRICA Safto 5th Floor Export House, CNR Maude & West Streets PO Box 782 706 2146Sandton Tel. (2711)883 37 37 Fax (2711)883 65 69 UNITED STATES OF AMERICA
Mediatrade Ltd Pavia Hatza 1 HR10000 Zagreb Tel. (3851)43 03 92 Fax (3851)44 40 59
Bernan Associates 4611 F Assembly Drive MD20706 Lanham Tel. (301) 459 2255 (toll Iree telephone) Fax (800) 865 3450 (toll free lax) Email:
[email protected] URL: www.bernan.com
ROMANIA
MÉXICO
Euromedia Str. Gral Berthelot Nr 41 RO70749 Bucuresti Tel. (401 ) 210 44 01/614 06 64 Fax (401)21044 01/31296 46
Mundi-Prensa Mexico, SA de CV Río Panuco, 141 Delegación Cuauhtemoc ME06500 México DF Tel. 525) 553 56 58/60 Fax (525) 514 67 99 Email: 104164.23compuserve.com
UNITED KINGDOM The Stationery Office Ltd (Agency Section) 51, Nine Elms Lane London SW8 5DR Tel. (44171)873 9090 Fax (44171) 873 8463 URL: www.thestationeryoflice.co.uk
SLOVAKIA ICELAND Bokabud Larusar Blõndal Skólavördustig, 2 IS101 Reykjavik Tel. 354)55 15 650 Fax(354)55 25 560
Slovenska Technicka K nlznlca Nãmestie slobody 19 SLO81223 Bratislava 1 Tel. (427)53 18 364 Fax (427) 53 18 364 Email: europ@tbb1 .sltk.stuba.sk SLOVENIA
Licosa SpA Via Duca di Calabria, 1/1 Casella postale 552 150125 Firenze Tel. (3955) 64 54 15 Fax (3955) 64 12 57 Email:
[email protected] URL:lcl382.cilea.itA/irtuaLLibrar\'/biblbWetrina/ licosa/tn.htm
Miller Distributors Ltd Malta International Airport PO Box 25 LQA 05 Malta Tel. (356) 66 44 88 Fax(356) 67 67 99
Distribuidora de Livros Bertrand Ld.a
Mundi Prensa Barcelona Conseil de Cent, 391 E08009 Barcelona Tel. (343) 488 34 92 Fax (343) 487 76 59
Service des publications des CE 26, rue Desaix F75727 Paris Cedex 15 Tél. (331)40 58 77 01/31 Fax (331) 40 58 77 00
Euro Info Service Europa Haz Margitsziget PO Box 475 H1396 Budapest 62 Tel. (361) 11 16061/11 16216 Fax (361) 302 50 35 Email:
[email protected] URL: www.euroinfo.hu/index.htm MALTA
GREECE/ΕΛΛΑΔΑ
ESPANA
CYPRUS
Christoffel Plantijnstraat 2 Postbus 20014 2500 EA 'sGravenhage Tel. (3170)378 98 80 Fax (3170) 378 97 83 Email:
[email protected] URL: www.sdu.nl.
PORTUGAL
International Bookstore Panepistimiou 17 GR105 64 Athens Tel. (301)331 41 80/1/2/3 Fax (301) 323 98 21 Email:
[email protected]
NIS CR prodejna Konviktská 5 CZ113 57Praha1 Tel. (422) 24 22 94 33 Fax (422) 24 22 94 33 Email:
[email protected] URL: www.nis.cz
NORGE NIC Info A/S Østenjoveien 18 Boks 6512 Etterstad N0606 Oslo Tel. (4722) 97 45 00 Fax (4722) 97 45 45
Gospodarski Vestnik Zaloznlska skupina d.d. Dunajska cesta 5 SI1000 Ljubljana Tel. (386)61 133 03 54 Fax (386) 61 133 91 28 Email:
[email protected] URL: www.gvestnik.si
REPUBLIQUE DE CORÉE Kyowa Book Company 1 FLPhyungHwaBIdg 4112 Hap Jeong Dong, Mapo Ku 121220 Seoul Tél. (822) 322 6780/1 Fax (822) 322 6782 Email:
[email protected]. ANDERE LANDER/OTHER C OUNTRIES/ AUTRES PAYS Bitte wenden Sie sich an ein Büro Ihrer Wahl / Please contact the sales office of your choice / Veuillez vous adresser au bureau de vente de votre choix
o
-li-
er) O ■< I
co J>
cb Ji-
CO
O
* * OP *
BUREAU VOOR OFFIC IËLE PUBLIKATIES DER EUROPESE GEMEENSC HAPPEN L2985 Luxembourg
ISBN
c
ir_!ñElt 1 ñ517 c l
789282 M 685174 >