Het lezen van de lectuur die de vertaling is
Henri Bloemen, Lessius University College Antwerpen - Leuven
1. Dat aan het vertalen het lezen, een lezen voorafgaat is een banale vaststelling. Geen tekst kan vertaald worden die niet eerst gelezen werd. Die vanzelfsprekendheid wordt spannend wanneer aan dat lezen bijzondere eigenschappen of zelfs unieke kwaliteiten toegekend worden, waardoor het zich van andere manieren van lezen onderscheidt. Zo beweert Peter Utz (2007) dat de literatuur in de vertalers haar ‘trouwste lezers’ heeft, ‘ook wanneer die hetgeen ze lezen niet altijd ‘trouw’ omzetten.’ Dat ligt vooral aan het feit, zo Utz, dat Vertalers ‘woord voor woord, zin voor zin’ lezen in plaats van zich steeds weer met dezelfde passages bezig te houden, zoals literatuurwetenschappers vaak doen. De Franse filosoof Jacques Derrida zegt in een van zijn laatste teksten, ‘Qu’est-ce qu’une traduction “relevante”?’ (2004, ‘Wat is een “relevante” vertaling?’ Of ook wel: ‘Wat is een “revelerende” vertaling?’), een lezing die hij voor vertalers gehouden heeft, van zijn ‘admiration pour ceux et celles que je tiens pour les seuls à savoir lire et écrire: les traductrices et les traducteurs.’ (‘Bewondering voor hen die ik voor de enigen houd die kunnen lezen en schrijven: de vertaalsters en de vertalers.’) Een dubbele uniciteit: vertalers en vertaalsters lezen niet alleen anders dan andere professionele lezers (zoals literatuurwetenschappers of literaire critici) of normale lezers, zij zijn zelfs de enigen die kunnen lezen en schrijven. Zo ver hoef je m.i. niet eens te gaan om de spannende vraag te stellen waarin het unieke van dat vertalerslezen eigenlijk wel bestaat. Wat reveleert het lezen dat aan een vertaling voorafgaat en uiteraard daarbij aansluitend: wat voor een lezen is er nodig om dat bijzondere of unieke lezen, dat zich in de lectuur neerslaat die de vertaling is, op zijn beurt te lezen? Onderscheidt het zich van andere vormen van professioneel lezen of van normaal lezen? En om nog verder te gaan: als het lezen van een vertaler/vertaalster uniek is, moet dat lezen dan ook niet iets wezenlijks zeggen over wat vertaling in feite is? De vraag die alles een beetje samenvat, luidt dus, met een neologisme: Is er een ‘vertalig’ lezen?
2. Laten we even terugkeren naar die vanzelfsprekendheid: vertalen vertrekt doorgaans van een interpretatie, van een betekenistoekenning aan een woord, een zin en, als het even kan, aan een tekst als geheel. Als de vertaling niet een opeenvolging van losse, lineaire keuzes is, maar uitgaat van een min of meer consistente interpretatie en die interpretatie ook uit de vertaling blijkt, dan spreekt men van een vertaalinterpretatie (Naaijkens, 2002). Zo een vertaalinterpretatie deelt met een discursieve interpretatie (van literatuurwetenshappers, -critici etc.) de eigenschap dat ze altijd naast andere interpretaties van dezelfde tekst staat of kan staan: zoals een tekst voortdurend nieuwe interpretaties genereert, zo geeft hij ook voortdurend weer aanleiding tot nieuwe vertalingen. De principiële polyinterpretabiliteit van een tekst is dus geen probleem of wordt pas een probleem waneer een vertaling het imaginaire fantasme zou nastreven alle mogelijke interpretaties van de brontekst in de vertaling te willen pakken. Maar er is wel een belangrijk verschil tussen een vertaalinterpretatie en andere professionele interpretaties: een vertaling schrijft haar interpretatie niet uit in wat men een metatekst noemt (bijv. een bespreking, een artikel), maar in een anderstalige tekst die de geïnterpreteerde tekst representeert, weergeeft, vervangt, eventueel ook voortzet, doet voortleven etc. In de verhouding waarin de vertaling tot de geïnterpreteerde tekst (BT) staat, is ze dus in ieder geval wel uniek: geen enkele metatekstueel geformuleerde interpretatie wil de geïnterpreteerde tekst als geheel vervangen of representeren. De vertaling spreekt haar interpretatie niet direct discursief in een metataal uit, maar stelt ze voor ( het Duits zegt ‘darstellen’) in een tekst die op zijn beurt gelezen moet worden. Wie geïnteresseerd is in de vertaalinterpretatie, moet die zelf uit de vertaling als het ware tevoorschijn lezen. Het verschil tussen een professionele lezer van vertalingen en de gewone lezer is dat de professionele zal proberen het verschil met de BT of met andere vertalingen van dezelfde BT uit te werken, terwijl de normale lezer op het aanbod van de vertaling ingaat om haar als een zogenaamde zelfstandige tekst (‘a text in its own right’, zegt Venuti, 2010) te lezen. De normale lezer van een vertaling accepteert wat James Holmes ‘the game strategy of illusionism’ (1994, 50) genoemd heeft. Dat is ook de reden waarom in recensies het vertaalaspect van een vertaling zo goed als nooit ter sprake komt: de vertaling probeert het te escamoteren, en de lezer aanvaardt dat.
3. Zo evident het interpreterende aspect aan vertalen is, zo problematisch is de acceptatie ervan in wat ik hier maar kort het professionele lezen buiten de vertaalwetenschap
noem. Vertalingen worden door literatuurwetenschappers en critici doorgaans niet als volwaardige interpretaties van een tekst aanvaard. Wie de bibliotheek van een letterenfaculteit bezoekt, zal daar meestal alleen de teksten in de taal van de nationale literaturen aantreffen. Engelse, Franse, Duitse, Hongaarse vertalingen van Nederlandse literatuur doen voor onderzoekers en lezers van Nederlandse literatuur niet ter zake. In overzichtswerken zoals anthologieën of literatuurgeschiedenissen lijken vertalingen evenmin aanspraak zelfs maar op waarneming te hebben. In Filter 18,2 staat een opstel van Andreas F. Kelletat, (‘Waarheen met het vertaalde gedicht?’ Over de wetenschappelijke omgang met vertaalde poëzie’) waarin hij zich afvraagt waar het vertaalde gedicht eigenlijk thuishoort. Wie is verantwoordelijk voor het in kaart brengen van interpretaties die de vertalingen zijn? Kelletats bevinding is ontluisterend: niemand, behalve dan (in zijn ogen) de doeltaalgerichte vertaalwetenschap. Die probeert sinds haar zogenaamde descriptieve en culturele ‘turns’ vertalingen in eerste instantie als feiten van de doelcultuur te begrijpen. Dat lijkt inderdaad de even cruciale als evidente voorwaarde te zijn voor een ernstig nemen van vertalingen en de interpretaties die ze zijn. Maar ik vraag me af of het wel zo eenvoudig is: wie vertalingen hoofdzakelijk als feiten van de doelcultuur benadert en als daarin dat illusionisme heerst, laat die niet een aantal aspecten ervan buiten beschouwing, met name het eerste en belangrijkste: het vertaling-zijn, het vertaligzijn van een vertaling, haar meest eigen recht, datgene waardoor ze zich van andere teksten onderscheidt. Om te vermijden dat met deze vraag het oeroude verschil tussen vervreemdend en toeëigenend, adequaat en acceptabel etc. vertalen weer opgerakeld wordt en in de vraagstelling al meteen een voorkeur voor het eerste zou blijken, wil ik ze ook dan nog stellen wanneer het om vertalingen gaat die zich als vertaling volledig weggecijferd hebben: wat is jouw vertalig-zijn?
4. Op dat eigen recht van de vertaling wil ik even nader ingaan. De Amerikaanse vertaler en vertaalwetenschapper Lawrence Venuti probeert in zijn essay ‘Vijf regels voor het lezen van een vertaling’ (2010) nog op een andere manier vertaling als lees- en interpretatievorm ernstig te nemen. Hij zegt: ‘Om een vertaling als een vertaling te kunnen lezen, als een werk dat op zichzelf staat (‘as a work in its own right’), hebben we een beter hanteerbaar idee nodig van wat een vertaler doet.’. Daarom formuleert hij als regels voor de lezers van een vertaling dat ze (1) niet alleen oog voor de inhoud, maar ook voor de formele eigenschappen van de vertaling moeten hebben, (2) dat ze
tolerantie moeten oefenen in zake het taalgebruik en niet alleen standaardtaal mogen verwachten, (3) dat ze oog moeten hebben voor culturele verwijzingen in de vertaling, (4) dat ze de inleiding of verantwoording van de vertaler moeten lezen als interpretatie-aanzet en dat ze (5) ook andere vertalingen uit dezelfde taal moeten lezen. ‘Een vertaling moet je anders lezen dan een oorspronkelijk werk, juist omdat ze geen origineel is’, concludeert Venuti. Venuti wil niet alleen het vreemde van de broncultuur laten doorschijnen, hij wil daarmee tegelijk de vertaling als vertaling laten verschijnen. Dat is op zich een sympathiek principe, maar er kleeft uiteraard iets artificieels aan. Het is zeer de vraag of je een vertaling als vertaling recht doet door ze per se anders te willen / moeten lezen. Venuti zal overigens ook aan de vertaler vragen om z’n werk als een niet-origineel kenbaar te maken door het schrijven van inleidingen, toelichtingen, het gebruik van niet-alledaagse taal en het complexloos overnemen van cultureel specifieke elementen. Het bijzondere van een vertaling wordt dan zo goed als volledig in de handen van bij de subjecten betrokken vertaling gelegd: de lezer en de vertaler. Bij het kunstmatige komt dan nog het willekeurige. Mij interesseert echter ook en vooral het door de overgang van de ene taal naar de andere veroorzaakte verschil.
5. Laten we even terugkeren naar de stelling, die ik onderschrijf, dat de vertaling een vorm van interpretatie is. De vraag is hoe die niet discursieve, te lezen interpretatie verschijnt of zichtbaar gemaakt kan worden. In de vertaalwetenschap zijn een aantal methodes ontwikkeld om via vertaalbeschrijving of vertaalvergelijking de in de vertaling ‘verborgen’ resp. de aan de vertaling ten grondslag liggende interpretatie boven water te krijgen. Door de extensieve beschrijving van de overeenkomsten en verschillen tussen origineel en vertaling hoopt men op het spoor van de aanpak van de vertaler te komen, zijn vertaalstrategie of misschien zelfs vertaalpoëtica, de filter waaruit de BT als andere, nieuwe tekst te voorschijn komt. Bekend zijn bijvoorbeeld het zogenaamde ‘mapping’ van Holmes, het wat breedmazige model van Lambert en Van Gorp of het meer fijnmazige van Kitty van Leuven-Zwart. Van Leuven-Zwart maakt zich sterk dat je door de beschrijving van een 300-tal zogenaamde transemen een uitspraak kan doen over de kenmerkende eigenschappen van een vertaling. Maar die resultaten zijn beperkt tot de verteltechnische aanpak en de vertaaltechnische middelen die de vertaler daartoe inzet. Bovendien is de methode erg extensief; het lijkt erop alsof iemand met een vage klacht door een arts van kop tot teen onderzocht wordt
om dan meegedeeld te krijgen dat hij een verkoudheid heeft, wat hij allang wist. Of ook nog op een goudzoeker die eindeloos zijn zeef door het puin haalt om aan het eind met enkele schilfertjes tevreden te moeten zijn. Tegen deze extensieve aanpak zou ik een meer gepointeerde manier van doen te velde wilde voeren: uitgaande van een kwaliteitsvol, opvallend, ‘relevant’ of ‘revelerend’ detail.
Een andere manier om de interpretatie, die een vertaling is, zichtbaar te maken is haar in een reeks hervertalingen resp. in een reeks met vertalingen in een andere taal te plaatsen. Door de vergelijking met vroegere of gelijktijdige en met anderstalige vertalingen komt ook hier de eigenheid van een vertaling door contrast met de andere naar boven. De boven al aangehaalde literatuurwetenschapper Peter Utz heeft dat in zijn boek Anders gesagt – autrement dit – in other words (2007) gedaan met Franse en Engelse vertalingen van teksten van Kafka, Musil, Hoffmann en Fontane, echter puur vanuit de bekommernis aan de interpretatie van het origineel een andere, door de vertalingen verkregen interpretatie toe te voegen. Hij leest uiteindelijk niet zozeer de vertalingen als veeleer het origineel doorheen de vertalingen en laat zich daarbij zijn aandachtspunten telkens aanreiken door in de secundaire literatuur over die auteurs gevoerde discussies. De verdienste van Utz bestaat er zeker in dat hij de vertalingen op ooghoogte van discursieve interpretaties brengt en dat hij, ondanks de terugkoppeling aan in de brontaal gevoerde discussies, oog heeft voor het ‘andere zeggen’. Een andere verdienste is zeker ook dat geen verschil hem te klein is om het toch tot voorwerp van discussie te maken. Daarmee doet hij recht aan het feit dat vertalers en vertaalsters zich op elk woord, op elk formeel of betekenisvol detail ingelaten hebben. Maar hierbij gaat het toch ook heel vaak om wat ik noem de esthetica van het uiterst kleine verschil. Utz plaatst bijv. de vier Franse vertalingen van de laatste zin uit de legende van de Türhüter uit Kafka’s proces naast elkaar :
Kafka: “Hier konnte niemand sonst Einlass erhalten, denn dieser Eingang war nur für dich bestimmt. Ich gehe jetzt und schließe ihn.’
Vialatte: ‘maintenant je pars et je ferme (la porte’) Goldschmidt: ‘Maintenant je m’en vais et je la ferme.’ Lortholary: ‘Maintenant je pars et je vais la fermer.’ Nesme: ‘Maintenant je m’en vais et je ferme.’
De verschillen zouden een ‘leise’ aanduiding geven over het verschil tussen ‘jetzt’ en ‘maintenant’ in combinatie met de werkwoordtijd.
Zelf heb ik met een collega ooit een klein onderzoekje gedaan naar de Nederlandse vertalingen van de eerste zin uit het beroemde verhaal van E.A. Poe, ‘The purloined letter’.
At Paris, just after dark one gusty evening in the autumn of 18-, I was enjoying the twofold luxury of meditation and a meerschaum, in company with my friend C. Auguste Dupin, in his little back library, or book-closet, au troisième, No. 33, Rue Dunôt, Faubourg St Germain. For one hour at least we had maintained a profound silence; while each, to any casual observer, might have seemed intently and exclusively occupied with the curling eddies of smoke that oppressed the atmosphere of the chamber. (Poe 1967: 330). Van Poe’s verhaal bestaan niet minder dan elf verschillende vertalingen of versies van vertalingen Het ging ons om de vertaling van die ‘curling eddies of smoke that oppressed the atmosphere of the chamber.’, d.w.z. via één van de vertalingen werd onze aandacht op die zin gevestigd. 1. […] de krinkelende rookdrendels, die de lucht in de kamer hoe langer hoe drukkender mieken. (1905)
2. […] de rookwolkjes, die de atmosfeer van de kamer bezwangerden. (Poe 1941, 1964, 1967, 1977, 1979
3. […] de rookkringetjes die de atmosfeer in de kamer benauwden. (Poe 1964, 1978, 1995)
4. […] de kronkelende rookslierten, die de lucht in de kamer benauwden. (Poe 1981)
5. […] de kringelende rookwolken die de atmosfeer van het kleine achterkamertje benauwd maakten. (Poe 1981, 1990)
6. […] de kringelende rookwolkjes die de atmosfeer in de kamer bezwangerden. (Poe 1989)
7. […] de rookkringetjes die de atmosfeer in de kamer benauwd maakten. (Poe 2000/2007)
8. […] de kringelende slierten rook die op de atmosfeer in het vertrek drukten. (Poe 2007)
9. […] de rookwolkjes die langzaam de kamer vulden en benevelden. (Poe s.a.) 10. […] rookkringetjes die de atmosfeer in de kamer niet ten goede kwamen. (Poe s.a.)
11. […] de rookwolkjes waarmee wij het achterkamertje allengs geheel hadden gevuld. (Poe s.a., 1953, 1971)
We hadden uitvoerig kunnen ingaan op de verschillen in deze vertalingen,
bijvoorbeeld tussen ‚krinkelende rookdrendels’, ‚kronkelende rookslierten’ en
kringelende rookwolken’; of we hadden ons kunnen afvragen of ‚rookkringetjes’ hetzelfde zijn als ‚rookwolken’ etc. Dat behoort allemaal tot de esthetica van het
kleine verschil. Maar onze aandacht wird getrokken door één bepaald woord, een woord dat ons in deze context vreemd leek resp. waarvan we vermoedden dat het
misschien een hele betekeniswereld zou openen of reveleren: het woord
‚bezwangerden’ in de tweede en zesde vertaling. Ging het daar om een ‚interessante verschuiving, een verfrissende verdraaiing of een buitensporige verplaatisng in de doelstelling’? (Tawada, 2005)
6. Ik recapituleer even: Ik ben erop uit om het bijzondere, ja unieke aan een vertaling op het spoor te komen aan de hand van de manier waarop de vertaling leest. Wat reveleert
een vertaling? Wat maakt haar relevant? Wat kan alleen vertalenderwijs aan het licht komen? De stelling is dat dat eigen-aardige in haar karakter als vertaling ligt, in haar vertaling-zijn, haar ‘vertaligheid’, waarmee ik Antoine Bermans begrip ‘traductivité’ weergeef. (Berman 1989) Ik heb te verstaan gegeven (terecht of onterecht) dat we dat niet op het spoor komen door extensieve vergelijkingen met het origineel of door het uitwerken van het verschil met andere vertalingen. Evenmin denk ik dat we het ‘own right’ van een vertaling recht doen door, zoals Venuti wil, goedwillig in te gaan op de door de vertaler of de lezer moedwillig in de vertaling gelegde verschillen. Over de problematiek van de ‘normale’ lezer, die niet vanuit het verschil leest, hebben we het hier niet gehad. We hebben aangestipt dat een vertaling de interpretatie die ze is niet discursief of metatalig formuleert, maar dat ze die in een opnieuw te lezen tekst voorstelt. Wanneer nu een vertaler een bijzondere betekenis in zijn vertaling legt en er ook in slaagt om die betekenis in zijn vertaling tot uitdrukking te laten komen, dan is dat zeker een interessante operatie, maar ze verschilt dan alleen in de voorstellingswijze van een normale discursieve (metatalige) interpretatie. Uiteraard vereist ze een extra, systematiserende inspanning van de lezer, maar uiteindelijk zou de niet-discursieve interpretatie die in een vertaling verborgen zit in discursieve termen vertaald kunnen worden. Dat is dus op zich niet bijzonder, de vertaling fungeert dan alleen als verpakking van een vooraf gemaakte interpretatie.
Om het unieke verschil tussen een discursieve interpretatie en een interpretatie die door de eigenschap ‘vertaling’ van een vertaling (door haar vertaligheid) ontstaat op het spoor te komen lijkt me een werkwijze aangewezen die vergelijkbaar is met de manier waarop de psychoanalyse probeert om uit de verhalen, teksten, droomvertellingen etc. van de analysanten het bijzondere en unieke van dat ene individu te construeren, m.a.w. te achterhalen van welke onbereikbare tekst hij/zij een vertaling is. De analyticus gaat daarbij meestal uit van een detail uit het verhaal van een patiënt: een verspreking, een herhaling, een of andere vervorming in het betekenend materiaal, van een plek waar de vertaling, zoals Berman zou zeggen, mislukt is. Freud spreekt in die samenhang over ‘das Versagen der Übersetzung’, wat zowel ‘het mislukken’ als het ‘verbieden’ van de vertaling kan betekenen. Voor een analyticus bestaan er geen banale, betekenisloze details, ook al kan hij ze niet meteen thuisbrengen. Freud noemde deze houding van de analyticus ‘freischwebende
Aufmerksamkeit’, een attitude, die veel verhalend materiaal laat passeren, maar op bepaalde plekken, die achteraf betekenisvol blijken te zijn, de oren spitst. Vanuit het detail ontwikkelt de analyticus vervolgens een verhaal dat hem in staat stelt het voorgedragen verhaal van de analysant te interpreteren. Deze analogie wordt begunstigd door het feit dat Freud bijvoorbeeld graag in termen van ‘vertaling’ sprak bij het construeren van het ‘ware’ verhaal van de analysant aan de hand van wat deze voordroeg: het verhaal van de analysant is al een vertaling van een niet meer volledig te reconstrueren tekst (BT) en de analyticus interpreteert of leest die vertaling,. Die lezing moet de analysant in staat stellen zichzelf als vertaling van onbereikbare originelen te accepteren. Van belang is hierbij dat het detail in de psychoanalyse op tweeërlei manieren kan functioneren: ten eerste, is het een identificeerbaar spoor dat naar een groter, samenhangend verhaal leidt, een beetje zoals een detective aan de hand van één spoor een complexe handeling weet te ontrafelen. Dat is klassiek. Sherlock-Holmes. Maar, ten tweede, kan het detail ook de rol spelen van het storende element, van iets tot nergens ‘thuis’ te brengen is, een spoor dat alleen maar spoor is, en naar niets meer verwijst. Het bijna niet leesbare teken van een waarheid die niet uitgesproken kan of mag worden. Een detail dat elke welgeordende narratieve of poëtische logica doorkruist. (Bekend is bijvoorbeeld Freuds interpretatie van de hand van Mozes in Michelangelo’s beeldhouwwerk). Op een analoge manier zou ik met vertalingen willen omgaan: uitgaande van details, zelfs van onopvallende details, om van daaruit een interpretatie van de voorgestelde tekst op te starten. Details die op een of andere manier haaks staan op het vertelde, er niet goed in passen, die een duidelijk verschil aanbrengen of die het vertelde doorkruisen doordat ze er niet in onder te brengen zijn. Sporen die een oorsprong in iets anders, een andere tekst, suggereren, punten in een tekst die iets losmaken doordat ze loszitten. Details ook die op een of andere manier, metaforisch, analogiserend, allegoriserend het vertalen zelf thematiseren of subdiscursief, dus slechts aanduidend, ter sprake brengen. Loszittende details in vertalingen maken iets los en brengen aan het licht wat alleen door vertaling aan het licht kan komen. Die aandacht voor loszittende details zou best wel eens kunnen sporen met een meer inhoudelijke benadering van vertaling doordat ze ingaat op een wezenskenmerk ervan. In zijn opstel ‘De opgave van de vertaler’ geeft Walter Benjamin een m.i. belangrijk verschil aan tussen originele teksten en vertalingen. In originelen, zegt Benjamin,
verhouden zich de taal van een werk en het gehalte van een werk zoals vrucht en schil: de taal zit in het origineel strak om het gehalte heen. Een origineel slaagt erin zijn gehalte in de enig juiste bewoording uit te drukken. Een vertaling daarentegen, en men zou er verkeerd aan doen dit als een negatieve kritiek op te vatten, zit de taal als een koningsmantel in wijde plooien om zijn gehalte. In een vertaling zijn gehalte en taal niet zo strak met elkaar verbonden als in een origineel. Met andere woorden: in de niet totale compatibiliteit van taal en gehalte toont zich het vertaling-zijn van de vertaling. De ruimte die door de plooien van de koninklijke mantel gelaten wordt, is tevens de ruimte waarin de interpretatie, die de vertaling is, leesbaar wordt net doordat de vertaling zich, bijvoorbeeld in loszittende details, als vertaling te kennen geeft.
Zo verging het ons met het woord ‘bezwangerden’ in de tweede en zesde vertaling van Poes verhaal. De vertaling is van Simon Vestdijk (1941). Ze werd in 1989 door een andere vertaler, Leonard van Tuil, overgenomen toen die de tekst van Poe opnieuw vertaalde voor een verzamelbundel waarin Jacques Lacans seminarie over Poe’s tekst (1966) en Jacques Derrida’s commentaar bij de tekst van Lacan (1980) opgenomen werden. We kunnen uiteraard niet meer achterhalen hoe Vestdijk op ‘bezwangeren’ gekomen is. Het zou best kunnen dat hij het uit een van de vele Duitse vertalingen overgenomen heeft; het Duitse woord ‘schwängern’ heeft de zelfde betekenislading als ‘bezwangeren’. Maar afgezien daarvan, blijft het een opvallende, misschien revelerende keuze. Vestdijk weeft met dat woord een seksuele draad in de tekst in, of tenminste kondigt hij in de eerste alinea een dergelijke betekenisstreng aan. Van Tuil volgt Vestdijks vertaling grotendeels; hij vult ze alleen maar aan waar Vestdijk iets weggelaten had. Methodisch zou men kunnen opmerken dat de opvallendheid van het woord ‘bezwangeren’ zuiver subjectief is. Wat mij opvalt, kan iemand anders heel normaal vinden. Bovendien: waarom net dit woord, waarom niet ook ‘rookdrendels’, dat toch ook de aandacht staat te trekken. Het subjectieve moment is inderdaad niet te loochenen, maar het wordt toch door de vaststelling geobjectiveerd dat van Tuil het vijftig jaar later in een evidente context weer opneemt. Het woord ‘bezwangeren’ belooft in eerste instantie een bijzondere lectuur van Poe’s tekst door de vertaling. Wat bij Vestdijk, die wel een bijzonder oog en oor had voor het erotische gehalte van Poe’s teksten, slechts vluchtig aangeraakt wordt, komt in de
psychoanalytische duiding van ‘De gestolen brief’ uiteraard volop tot zijn recht. Lacan, wiens interpretatie uit 1957) Vestdijk niet kon kennen, laat het zich niet nemen om te schrijven: ‘la lettre volée, comme un immense corps de femme, s’étale dans l’espace du cabinet du ministre, quand y entre Dupin.’ (Lacan, 1966: 47)
Op het eerste gezicht en met het elan van de verrassing zou Vestdijks vertaling in een rij met de psychoanalytische duidingen van Poe’s tekst geplaatst kunnen worden. Dat heeft van Tuil ook gedaan. Als we het voorbeeld van Peter Utz zouden volgen, zou dit ene woord met een zekere leesinspanning tot een hele duiding geamplificeerd kunnen worden. Het ‘autrement dit’ van ‘bezwangerden’ voor ‘oppressed’ is immers niet te overzien. Maar Vestdijks vertaling ondersteunt die aanname niet. Nergens in de tekst blijkt dat hij zijn vertaling vanuit een psychoanalytische lectuur gemaakt zou hebben. Dat zou wellicht ook oninteressant geweest zijn: mechaniek, kunstmatigheid. De seksuele draad is slechts een punt, kietelig dat wel, een spoor dat nergens naartoe leidt, tenzij naar een kortstondig leesplezier.
Bibliographie Benjamin, Walter. 1977. ‚Die Aufgabe des Übersetzers’, in Illuminationen. Ausgewählte Schriften. Frankfurt: Suhrkamp. 50-62.
Berman, Antoine. 1989. ‚La traduction et ses discours’ in: Meta: journal des traducteurs / Translator’s Journal. 34(1989)4. 672-679.
Bloemen, Henri en Segers, Winibert. ‚Schwangerschaften. Poe’s Verlorener Brief und dessen Spuren ’ in A.B.M. Naaijkens (ed.) Event or incident / Evénement ou incident? On the Role of Translation in the Dynamics of Cultural Exchange. Du rôle des traductions dans les processus d’échanges culturels. Frankfurt: Lang. 249-270.
Derrida, Jacques. 2004. ‚Qu’est-ce que une traduc tion „relevante“?’, in Mallet, MarieMouise, Michaud, Ginette (eds.), L’Herne: Derrida. Paris: Editions de l’Herne. 561-576.
-, 1980. ‚Le facteur de la vérité’ in La carte postale. De Socrate à Freud et au-delà. Paris: Flammarion. 439-524.
Holmes, James S. 1994. ‚Rebuilding the Bridge at Bommel’ in Translated! Papers on Literary Translation and Translation Studies. Amsterdam: Rodopi.
Kelletat, Andreas F. 2011. ‚Waarheen met het vertaalde gedicht?’. Over de wetenschappelijke omgang met vertaalde poëzie. In Filter, 18(2011)2, 32-40.
Lacan, Jacques. 1966. ‚Le séminaire sur „La lettre volée“. In Ecrits I. Paris: Seuil. 19-78.
Naaijkens, Ton. 2002. ‚het begrip vertaalinterpretatie’ in De slag om Shelley en andere essays over vertalen. Nijmegen: Van Tilt, 45-56.
Utz, Peter. 2007. Anders gesagt – autrement dit – in other words. Übersetzt gelesen: Hoffmann, Fontane, Kafka, Musil. München: Hanser.
Tawada, Yoko. 2005. ‚Schrift van een schildpad’. In Filter 12(2005)3, 3-11.
Venuti, Lawrence. 2010. ‚Vijf regels voor het lezen van een vertaling’. In Naaijkens, Koster, Bloemen, Meijer (eds.), Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Van Tilt. 277 – 283.