HET TRAKTAAT OVER DE VROUWENZIEKTEN IN DE MIDDELNEDERLANDSE VERTALING VAN DE FASCICULUS MEDICINAE VAN JOHANNES DE KETHAM, ANTWERPEN 1512 Michel Thiery Stichting Jan Palfyn en Gents Museum voor de Geschiedenis der Geneeskunde De oorspronkelijke uitgave van de Fasciculus medicine van Johannes de Ketham werd in 1491 in Venetië gedrukt. Over de auteur van de incunabel is weinig met zekerheid bekend. De vreemd klinkende familienaam waarmee hij de geschiedenis is ingegaan wordt aangezien als de verbastering van een plaatsnaam, het Württenbergse stadje Kirchheim unter Teck, mogelijk zijn geboorteplek. Karl Sudhoff identificeerde Ketham met Johannes de (von) Kirchhaim of Kirchheim, de “excellentissimus artium chirurgiae ac medicinae doctor”, die jaren 1455-1470 aan de Weense universiteit doceerde en decaan van zijn faculteit is geweest. De Fasciculus is de bewerking van de collegenota’s van Johannes de Kirchhaim alias Ketham, gereviseerd (“revisus”) en persklaar gemaakt door de Italiaanse medicinae doctor Gregorius de Monteferrato. Geen oorspronkelijke bijdrage aan de geneeskunde maar gepuurd uit de geschriften van illustere voorgangers. Evenmin een compleet en stelselmatig opgebouwd leerboek maar een bundel traktaten over een brede waaier onderwerpen die toen (nog) actueel waren. Niettemin een waardevol, zelfs uniek historisch document dat wel eens de eerste geïllustreerde wiegendruk over de geneeskunde genoemd wordt en, getoetst aan de latijnse herdrukken en vertalingen naar meerdere landstalen, vele jaren populair bleef.
DE MIDDELDERLANDSE FASCICULUS Opvallend is dat 21 jaar later, in 1512, in Antwerpen een middelnederlandse vertaling van de Fasciculus is verschenen. Een stipte vertaling van de latijnse oertekst waaraan de vertaler, de medicinae doctor Petrus Antonianus, eigentijdse teksten heeft toegevoegd. Begin 16e eeuw was het nog niet de gewoonte om voor de titel van een boek een aparte bladzijde te voorzien. Dit moge verklaren waarom de middelnederlandse Ketham als het ware met de deur in huis valt : op de eerste bladzijde lezen wij doorlopend de titel, “Fasciculus medicine”, en de opschriften van de twaalf traktaten die daarin zijn opgenomen (fig. 1). Daarop volgt de korte proloog van de vertaler-
bewerker en daarna de tekst van het eerste traktaat, waarvan het opschrift de toon van het werk zet : “Een tractaet om de viere naturen ende complectien der menschen ende alderhande siecheden te kennene”. Want Ketham was een Galenist, een arts die de onstaanswijze van de ziekten en kwalen bleef steunen op de aloude humoren- of sappenleer. De overige traktaten handelen over aderlaten en piskijken, de behandeling van verwondingen, farmacie, geneeskundige nomenclatuur en vanzelf de astronomie, die een apart medisch-academisch leervak gebleven was. De stukken die Antonianus aan de bundel toegevoegd heeft gaan over de pestilentie en de ontleedkunde. Het ontleedkundig traktaat is ontleend aan de “Anothomia” van Mondino de ‘Luzzi of Mundinus (ca 1275-1326), het leerboek van de Italiaanse hoogleraar die na anderhalf millennium de sectie van het mensenlijk in eer herstelde. Bewerkt en geïllustreerd was het de standaardtekst gebleven, die tien jaar later zal worden uitgestoten door de “Isagogae breves” van Berengario da Carpi (ca 1460-1530) en in 1543 door het meesterwerk van onze Vesalius (15141564).
VAN DIE GHEBREKEN DER VROUWEN Dit is de titel van het vijfde traktaat. Een praktijkgericht stuk bestemd voor artsen en voor leken die zich
zelf
willen
bedruipen.
Wars
van
theoretische
beschouwingen.
Over
de
niet-
operatieve,conservatieve aanpak van veil voorkomende vrouwenziekten en vroedkundige problemen. De materia medica, hoofdzakelijk ontleend aan het plantenrijk, is breed uitgesponnen en niet zelden fantasierijk. Als bronnen worden antieke koplopers zoals Aristoteles, Hippocrates en Galenus aangegeven maar ook de Byzantijnse auteurs die in hun encyclopedieën de Grieks-Romeinse kennis hadden samengevat en aangevuld. Geen twijfel echter of Kethams belangrijkste bron was het 11eeeuwse populaire praktijkboek van Magistra Trotula, die in de school van Salerno de vrouwengeneeskunde
had
beoefend
en
gedoieerd. Het middelnederlandse traktaat wordt
voorafgegaan van een volblad houtsnede, het situsbeeld van een vrouw met de genito-urinaire organen in dissectie. Opvallend heeft Antonianus deze prent niet aan de oorspronkelijke Fasciculus ontleend, waarop een zwangere vrouw met geopende uterus en een kleine fœtus in stuitligging is afgebeeld (fig. 2) maar aan de eerste Italiaanse vertaling uit1493 (fig. 3). Deze prent laat een nietgravida zien. De Antwerpenaar heeft ze door een plaatselijke kunstenaar laten overtekenen en verfraaien (fig. 4). De strepen die de linkerborst van de vrouw met de tractus genitalis verbinden symboliseert de Aristoteliaanse hypothese over de verwantschap van de twee organenstelsels en hun producten, de melk en het menstruatiebloed. Wat treft is dat de contouren van de baarmoeder correct zijn getekend, de “kopglasuterus” van Soranus ( 2e eeuw) en niet de dubbele baarmoeder, de uterus duplex die Galenus bij de door hem ontlede zoogdieren had ontwaard en in geschrifte op de vrouw had overgebracht. Het schema van de adnexae en het steunapparaat zijn echter puur fantasie. Van de borsten en de genitalia vertrekken lijnen eindigend op lettertjes en symbolen die overeenkomen met de paragrafen van de tekst waar zij in volgorde, alfabetisch uitgelegd en
becommentarieerd worden. De indeling is erratisch en de topics herhalend, reden waarom wij ze in grote categorieën geordend hebben waarvan er hier vier besproken worden.
BESCHRIJVING EN COMMENTAAR De menstruatie De menses hebben tot doel het lichaam te zuiveren. De vrouwen, die in tegenstelling met het sterke geslacht koud en vochtig zijn, kunnen bij gebrek aan innerlijke, natuurlijke warmte niet het onverteerde voedsel, de bron van de humoren, kwijtraken. De sappen stapelen zich op (“plethora”) en de vrouw wordt ziek. Gelukkig heeft de natuur in haar wijsheid bij haar een uitlaatklep voorzien : de menstruatie. Daarom is het ook logisch dat Ketham vrij breedvoerig de aanpak van een gestoord menstruatepatroon in zijn werk beschreef en daarvan drie typen aangaf. A– of oligomenorroe heeft onvermijdelijk bloedophoping in de organen, inclusief de genitalia, tot gevolg. Om de patiënte te ontlasten, te zuiveren, werd vanaf de oudheid een beroep gedaan of plaatselijke handelingen – aderlaten, koppenzetten en bloezuigers plaatsen – die aan iedereeen bekend waren en mogelijk daarom niet in de tekst zijn vermeld. Veel aandacht daarentegen krijgt de fumigatio of beroking, de genitalia blootstellen aan de rook voortgebracht door stoffen te verbranden, vooral geneeskrachtige kruiden. Omgekeerd moet men aan vrouwen die te profuus menstrueren (hypermenorroe of menorragie) adstringerende stoffen toedienen, die de baarmoeder doen samentrekken. Kruidenpotio’s maar ook substanties van dierlijke oorprong zoals ezelinnnenmelk of hazengal. Opvallend is dat de toepassing van de traditionele bloedstelpende middelen zoals bijvoorbeeld hematiet (poeder van rood ijzererts) verzwegen wordt, stoffen waarvan de toepassing ontleend was aan de zogeheten signaturenleer : God heeft in zijn “goedertierenheit” aan diverse planten, diersoorten en mineralen bepaalde eigenschappen – kleur, geur, vorm enz – toegekend om de mensen te laten weten voor welke ziekten en kwalen zij geïndiceerd waren. Een klassiek voorbeeld is het leverkruid (Hepatica) waarvan de bladeren uit drie delen bestaan, cijfer dat overeenstemt met de drie vermeende kwabben van de lever of hepar. Voor de behandeling van de acyclische genitale bloeding (metrorragie) worden ondermeer de volgende twee exotische “medicamenten” aangeraden. Vooreerst een gebraden appel gevuld met mirre, hars van de mirreboom, dat als uterotonisch middel bekend stond, ook als abortivum. Ten tweede, het citroenkruid of Artemisia, waarvan de naam ontleend is aan de Griekse vrouwengodin Artemis (Diana voor de Romeinen) omdat het vanaf de oudheid als panacee voor vrouwenkwalen toegepast werd. Volgens Ketham is de kracht van deze plant zo groot dat het volstaat om daarvan een takje in de schoen (sic) te stoppen om een vrouw van haar bloedverlies te genezen.
(On) vruchtbaarheid Uit de lijsten mogelijke oorzaken van sterilitas heeft Ketham slechts twee rubrieken weerhouden : obesitas / magerzucht en de status van de baarmoeder. De eerste rubriek is in de vorige eeuw
wetenschappelijk bevestigd geworden, de aangegeven uteriene factor niet. Als voorbeeld daarvan vermelden wij de te hete uterus (Ketham heeft geen moeite met deze diagnostiek !) die logischerwijs moet afgekoeld worden met bijvoorbeeld koude zitbaden en verkoelende potio’s. Wij glimlachen maar mogen niet vergeten dat het generatieproces nog terra incognita was. Door de oude Egyptenaren waren fertiliteitsproeven uitgevonden, die een antwoord moesten geven op de netelige maar belangrijke vraag of een meisje of een vrouw kinderen kon krijgen. Ketham vermeldt er twee. Eerste proef : vul een aarden pot met graankorrels, bevochtig ze regelmatig met de urine van de proefpersoon en weet dat indien na zeven dagen in het vat wormen gevonden word zij steriel is. De tweede toets is een variante van de eerste : als de met urine bevochtigde zaden ontkiemen mag besloten worden dat de vrouw fertiel is. Zeven is een van de bijzondere getallen uit de reeks die aan Pythagoras (6e eeuw v. Chr.) toegeschreven wordt, en de zogeheten numerologie bleef tot de 20e eeuw in de geneeskunde natrillen. Denk bijvoorbeeld aan de evolutie van de lobaire pneumonie. Ook de generatio spontanea, de mogelijkheid dat levende wezens ontstaan uit inert materiaal, had een hardnekkig leven, want de theorie werd slechts in de tweede helft van de vorige eeuw experimenteel door Pasteur ontzenuwd. Even belangrijk was de diagnostiek van de (vroege) zwangerschap, waarvoor schrijver een beroep doet op klinische tekens (zwellen van de borsten, amenorroe enz) en gewaarwordingen zoals de fictie dat de vrouwen bij de bevruchtende coïtus rillen en pijn ervaren in de lendenen. Het toucher, dat reeds door Soranus was vermeld, komt echter niet aan bod. Wel een zwangerschapsproef afkomstig uit het oude Egypte : indien zaden bevochtigd met de urine van een zwangere vrouw kiemen staat de diagnostiek graviditas vast. In de 20e eeuw werd aangetoond dat deze toets niet helemaal op fantasie berust.
Vroedkunde Een miskraam (lees : het spontaan onderbreken van de zwangerschap tot de 28e week) wordt toegeschreven aan verdorven mensesbloed (quid ?) of een contusie (coïtale ?) van de baarmoeder. Naïef is de bewering dat een abortus voorkomen kan worden, maar de aard van de toegepaste medicamenten, die oxytocica zijn, laat inzien dat schrijver het niet over profylaxe maar behandeling, de expulsie van de inhoud van de baarmoeder heeft. Een merkwaardig drankje wil ik de lezer niet onthouden : een verbrijzelde rivierkreeft in oude rode wijn geserveerd. Reeds Aetius van Amida (6e eeuw) had dit diertje bij de weeënbevorderende middelen ondergebracht en nog in 18e eeuw placht de Franse arts Chambon de Monteux zijn patiënten met “yeux d’écrevisse” te beroken om de baarmoederhals te rijpen en de baring te bespoedigen. Voor Ketham is de Hippocratische theorie van de “actieve fœtus”, de misvatting die gedurende vele eeuwen de evolutie van de obstetrie heeft vertraagd, een realiteit en het is interessant eraan te herinneren dat de grote Boerhaave (1668-1738), die geen vroedmeester was, zich daaraan bleef vasthouden, want in zijn “Kortbondige Spreuken“ lezen wij : “Een moeijelyke baaring – ’t komt van ’t gebrek des kinds, als wanneer ’t dood, onbeweeglijk (sic) is “. Deze theorie verklaart waarom in de Fasciculus met geen woord gerept wordt over de invloed van het vrouwenbekken op het beloop van de partus. Enkele decennia zouden voôrbijgaan voor Arantius
(1530-1589) het vernauwde bekken de belangrijkste oorzaak van dystocie zal noemen. Zoals voor Hippocrates was de oorzaak van een slepende of onmogelijke baring de abnormale ligging/houding van de ongeborene gebleven. Dat Ketham echter het bestaan van een uteriene factor vermoedde bewijst de aard van de medicamenten die worden voorgesteld : traditionele oxytocica in een potio of als fumigatio toegepast. Ook Ketham aanzag mors in utero als een factor die de explusie ernstig bemoeilijkt. Een van de krachtigste middelen is beroken met bevergeil of Castoreum, het secreet van de preputiumklieren van de bever of Castor, waarvan de geur van de rook de baarmoeder en de fœtus aantrekt. Een heel oude therapie, ingegeven door de gedachte dat de baarmoeder een heel apart orgaan is dat zich in de buik kan bewegen en verplaatsen en aangetrokken of afgestolen wordt door respectievelijk aangenaam of slecht ruikende stoffen. Uit het relaas over mors in utero moet blijken dat Ketham de seksist was die zoals meester Galenus de vrouw aanzag als een minderwaardige repliek van de man. Vandaaz zijn inepte stelling dat zelfs de dode mannelijke fœtus beter reageert op de Castoreum therapie dan een afgestorven vrucht van het vrouwelijke geslacht. Op de netelige vraag of de ongeborene gezond is kon hij vanzelf geen sluitend antwoord bedenken en voelde hij zich verplicht om zich te steunen op het Hippocratisch aforisme dat stelde dat indien tijdens de zwangerschap te veel melk uit de borsten ontsnapt (galactorroe) de vrucht ondervoed en mogelijk ziek is. Vier eeuwen zullen voorbijgaan voor Kargaradec met de stethoscoop van zijn vriend Laennec de fœtale harttonen zou waarnemen. Sinds de tweede helft van de 20e eeuwse beschikt de obstetricus over de echoscopie en de electronische monitorage om de toestand van de fœtus te bepalen. Zoals Hippocrates weet (sic) ook Ketham dat een “zevenmaander” een betere kans maakt om te overleven dan een kind dat een maand later te wereld komt. Zijn verklaring is een astronomische : in de zevende maand staat het kind onder de invloed van de kindvriendelijke planeet Saturnus terwijl in de achtste maand de funeste planeet Jupiter domineert. Hij gelooft ook aan de kracht van de moederlijke verbeelding, wat wij kunnen vergoeilijken, want de theorie van het “verzien” blijft in de folklore natrillen en werd nog in 1842 verdedigd door de briljante Gentse fysioloog-psychiater Jozef Guislain.
Het geslachtsleven Hier en daar zinspeelt Ketham in zijn traktaat op het geslachtsleven van de vrouw. Aldus de bewering, ontleend aan Aristoteles, dat tegennatuurlijke coïtusstandjes (lees : niet canonieke houdigen) kreupele kinderen verwekken. Wie de erotische literatuur van de oude Grieken kent is verplicht te veronderstellen dat dit land ongewoon rijk aan mismaakte lieden was. Over de oude twistappel of het vrouwelijke orgasme een vereiste voor conceptie is, neemt hij geen standpunt in. Aristoteles zegde ja, Hippocrates twijfelde maar Soranus wist beter omdat ook verkrachte vrouwen wel eens zwanger worden.
Conclusie
De middelnederlandse Ketham-vertaling bewijst dat nog begin 16e eeuw zijn vrouwentraktaat in trek was. Voor ons blijft het een waardevol historische document, tevens het bewijs dat de kennis van dit deelgebied van de geneeskunde er sinds de 11e eeuw niet op vooruit gegaan was.
LITERATUUR -
SUDHOFF K, SINGER Ch. The fasciculus medicine of Johannes de Ketham Alemanus. Birmingham : The Classics of Medicine Library, 1988.
-
JOHANNES DE KETHAM. Fasciculus medicinae houdende in hem dese nauolgende tractaten…vertaald door Petrus Antonianus. Fotografische herdruk van de uitgave door Claes de Grave te Antwerpen uit 1512. Brussel : Paleis der Academiën, 2003.
-
THIERY M. Gynaecologie en verloskunde in de middeleeuwse vertaling van de Fasciculus medicine van Johannes de Ketham. Brussel : Koninklijke Academie voor Geneeskunde van Belgïe (in druk).
-
THIERY M. Trotula, Magistra Salernitana ( 11e eeuw) en auteur van een traktaat over de vrouwenziekten. Scientiarum Historia 2002; 28 (2) : 93-107.
ILLUSTRATIES Fig. 1. Eerste pagina van de Antwerpse Fasciculus medicine. Fig. 2. Vrouwelijk situsbeeld in de oorspronkelijke latijnse uitgave van de Fasciculus, medicinae, Venetië 1491. Fig. 3. Vrouwelijk situsbeeld uit de eerste Italiaanse vertaling van de Fasciculus, Venetië 1493. Fig. 4. Vrouwelijk situsbeeld uit de middelnederlandse Ketham, Antwerpen 1512.