m d1ensc van mens •ln m1/leu
ondarzoc~
11 3
Kinkhoest: van whole cell n-r acellulaire vaccins F.R. Mooi, R.).L. Willems
I I6
Het klnderdqverblljf als risico· factor voor Infectieziekten G.C. Cobben-Schoonenberr
I 20
Kort nieuws •
I 22
Referaat •
I 23
Aanbod van vaccinatle aan I 6-jarlgen: doelmatig of contra-productiefl j.G. W. Greoves-Otte, j.H. T. C. van den Kerlchof, j . l ee uwenburr
Afkoeling tijdens de operatie en wondinfe cties A.S. de Boer
Be richten LCI I IGZ I RIVM •
Difte r ievaccinat ie voor reizigers naar Oost-Europa IGZ-bulletin 'Genitale infecties me t Chlamyd ia trachomatis' Eve n voorstellen : het Laboratori um vo or Infec tieziekt e ndiagnostie k en Screening (LIS)
125
Aankondiging
126
Re gistrati e -overzichten IGZ 4-weken ove rz icht Laboratorium Su rvei llance Infectieziekten Virologische Laboratoria
STAATSTOEZICHT OP OE VOLKSGEZONDHEID
Inspectie voor de GetondheuJazorg
RIJKSINSTITUUl VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU
jaargang 7 nummer 6
Hoofdredactie Dr. M.J.W. Sprenger, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RNM) Mw. AA. Warris-Versteegen, Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) Redactie Dr. J.F.P. Schellekens, namens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RNM) ].E. van Steenbergen, arts, namens de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziekten (LCI) Dr. M. Peeters, namens de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) W. Schop, namens de Vereniging voor sociaal verpleegkundigen Volgt, namens de Vereniging voor Infectieziekten A. Bosman, arts, namens de GGD's Redactiesecretaris Mw. drs. M.l. Esveld, Centrum voor Infectieziekten Epidemiologie (RNM) e-mail:
[email protected] Redactiesecretariaat Mw. R.M.O.M. Seidell-Wouters, Centrum voor Infectieziekten Epidemiologie (RNM) Postbus 1, 3720 BA Bilthoven tel: 030 - 274 36 79 fax: 030- 274 44 09 Het Infectieziekten Bulletin op Internet http://info.rivm.nl/Sector 2/CIEfbulletinfhome_bul.html
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Inzending van kopij Het Infectieziekten Bulletin ontvangt graag kopij uit de kring van zijn lezers. Auteurs wordt verzocht rekening te houden met de volgende richtlijnen:
Artikelen dienen beknopt, helder en ter zake te zijn en geschreven volgens de voorkeurspelling. Houd de titel bondig en vermijd te lange zinnen. Bij literatuurverwijzingen wordt gebruik gemaakt van nummering in de tekst. De literatuurlijst wordt toegevoegd aan het eind van het manuscript en bevat volgens het Vancouver-systeem voor elke verwijzing achtereenvolgens: nummer, namen en voorletters, de volledige titel van het artikel, de naam van het tijdschrift (volgens officiële afkorting), het jaartal, het jaargangnummer (bij tijdschriften die niet doorgenummerd zijn het desbetreffende tijdschriftnummer) en de eerste en laatste bladzijde van het artikel. Bij meer dan zes auteurs volgt na de derde 'et al.'. 1 Bij boeken dient tevens de plaats van uitgifte, de uitgever en indien van toepassing de (eind)redactie, vermeld te worden. 2 Oorspronkelijk onderzoek dient bij voorkeur te worden gestructureerd in de paragrafen inleiding, methoden, resultaten en beschouwing. Geef een Nederlandse en Engelse samenvatting. Bij een case-report dient men zich zoveel mogelijk te beperken tot relevante informatie. Het artikel dient inzicht te geven in de aanleiding van een actie, de aanpak, en wie erbij waren betrokken. Het moet duidelijk zijn in welk kader het beschreven praktijkgeval moet worden geplaatst en wat de relevantie ervan is. De redactie kan een manuscript ter beoordeling voorleggen aan externe adviseurs. Graag een diskette met de tekst meezenden onder vermelding van het gebruikte tekstverwerkings-programma. Uitgebreide richtlijnen zijn op het redactiesecretariaat verkrijgbaar. Tevens is het secretariaat graag beschikbaar voor meer informatie en advies. Literatuurvoorbeelden
1)
Rümke HC, Oostvogel PM, Veer M van der, Steenis G van, Loon AM van. Poliomyelitis in Nederland, 1979-1991: immuniteit en blootstelling. Ned Tijdschr Geneeskd 1993; 137: 1380-6.
2)
Ratturn] van, Gast GC de. Virale hepatitis. In: Furth R, Geus A de, Hoepelman AIM, Meer ]WM van der, Verhoef], red. Leerboek infectieziekten. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum bv, 1992:269273.
ISSN-nummer: 0925-71/X Layout: Marga van Oostrom, Studio RIVM Ontwerp: Petra Esveld Productie: Drukkerij Rink en van Setten 112
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
jaargang 7 nummer 6
ARTIKELEN
Kinkhoest: van whole cell naar acellulaire vaccins F.R. Mooi 11, R.j.L. Willems 1i
Samenvatting In de komende jaren zullen in diverse landen in Europa acellulaire kinkhoest vaccins (ACVs) geïntroduceerd worden. In Nederland zal het huidige, whole cell, kinkhoest vaccin (WCV) zeer waarschijnlijk vervangen worden door een ACV. De aanleiding om ACVs te ontwikkelen was de bijwerkingen die geassocieerd zijn met het WCV. Veldproeven die op het ogenblik in diverse landen worden gehouden duiden erop dat de ACVs inderdaad veel minder bijwerkingen vertonen dan de WCVs. De ef.. fectiviteit van ACVs die drie of meer B.pertussis eiwitten bevatten lijkt bovendien nauwelijks onder te doen voor die van WCVs. Toch blijven er een aantal vragen liggen die (deels) pas in de toekomst beantwoord kunnen worden. Zijn de ACVs ook effectief tegen de tweede veroorzaker van kinkhoest, B.parapertussis? Beschermen de ACVs tegen kolonisatie, waardoor de circulatie van B.(para)pertussis in de populatie kan worden verminderd? Tenslotte, hoe effectief is het vaccin tegen antigene varianten van B.pertussis die circuleren in de populatie? Beantwoording van deze vragen vereist de komende jaren een goede surveillance, en moleculaire karakterisering van zowel B.pertussis als B.parapertussis isolaten.
Inleiding Kinkhoest is een ernstige, bacteriële, infectie van de ademhalingswegen. De infectie gaat gepaard met toxine gemedieerde systemische verschijnselen en kan weken tot maanden aanhouden. Kinkhoest is zeer besmettelijk, en in het pre-vaccinatie tijdperk kregen vrijwel alle kinderen deze ziekte. Kinkhoest bij zeer jonge kinderen kan tot de dood leiden, en voordat vaccinatie ingevoerd werd was kinkhoest dan ook een van de belangrijkste oorzaken van kindersterfte. 2 Nog steeds is kinkhoest
Abstract It is likely that within the next several years the pertussis whole cell vaccines (WCVs) will be replaced by acellular vaccines (ACVs). The impetus to develop acellular vaccines was to diminish the side-effects of pertussis vaccination caused by the WCV. Ongoing field trials indicate that ACVs are indeed less reaetagenie than WCVs. Further, ACVs containing three or more proteins derived from B.pertussis appear to be (nearly) as affective as the current WCVs. Although the performance of the ACVs looks promising, a number of questions remain to be answered. Do the ACVs also confer proteetion against colonization and against the second causative agent of pertussis, B.parapertussis? And, do the ACVs proteet against all antigenie variants of B.pertussis which circulate in the human population? Only long term surveillance, and molecular characterization of B.pertussis and B.parapertussis strains will provide the answers to these questions.
een groot probleem in ontwikkelingslanden, waar het verantwoordelijk is voor 0.5 miljoen sterfgevallen per jaar, voornamelijk onder kinderen. Ondanks de hoge vaccinatie graad is kinkhoest in Nederland endemisch, met 4-5 jaarlijkse epidemische verheffingen. Op grond van aangifte cijfers wordt de incidentie van kinkhoest in Nederland geschat op 2-4 gevallen per 100.000 inwoners. 3 Serologische studies wijzen echter uit dat de ware omvang van infecties met B.pertussis in Nederland vele malen groter is dan de aangifte cijfers van kinkhoest doen vermoeden. Vermoedelijk worden veel mild of atypische verlopende kinkhoest gevallen niet opgemerkt of gerapporteerd.
1) Laboratorium voor lnfectieziektenonderzoek, RIVM. Bilthoven. Dr. F.R. Mooi, moleculair microbioloog, dr. R.J.L. Willems, mole-
De veroorzakers
culair microbioloog. Dit artikel is gebaseerd op een uitgebreider review dat verschenen is Reviews in Medica! Microbiology.l
Kinkhoest wordt veroorzaakt door Bordetella pertussis en (minder frequent) door Bordetella parapertussis. 113
Jaargang 7 nummer 6
Sporadisch wordt ook Bordetella bronchiseptica uit de keel van kinkhoestpatiënten geïsoleerd. Normaliter veroorzaakt B.bronchiseptica echter respiratoire infecties in een grote verscheidenheid aan diersoorten zoals, huisdieren en varkens. De drie Bordetella species zijn gram-negatief en zo nauw verwant dat ze in feite tot één species gerekend kunnen worden. Er is gesuggereerd dat B.pertussis en B.parapertussis ontstaan zijn uit klonen van B.bronchiseptica die zich hebben aangepast aan de mens. 4 B.pertussis en B.parapertussis vertonen een zeer geringe genetische diversiteit, en dit zou er op kunnen wijzen dat de overstap naar de mens relatief recent heeft plaatsgevonden. Met name de B.parapertussis populatie is zeer homogeen, en vermoedelijk heeft een enkele kloon zich zeer recent over de hele wereld verbreid. 5
Virulentie factoren Een groot aantal virulentie factoren van B.pertussis is beschreven, waaronder vier toxinen en drie adhesinen (zie tabel 1). Op het pertussis toxine na, worden deze virulentie factoren ook geproduceerd door B.parapertussis. B.parapertussis bevat wel de pertussis toxine genen, deze komen echter niet tot expressie. Een aantal van de genoemde virulentie factoren zijn geïncorporeerd in de ACVs.
Whole cell vaccins In verscheidene landen wordt al sinds vele jaren tegen kinkhoest gevaccineerd met whole cell vaccins (WCVs). In Nederland bestaat het WCV uit twee stammen en worden kinderen sinds 1952 gevaccineerd. De vaccin effectiviteit wordt geschat op 90-94%. 4 Toch kleven er een aantal bezwaren aan dit, en andere, WCVs. Het WCV kan als bijwerking koorts en pijnlijke zwelling op de plaats van injectie geven. Verder beschermt het WCV onvoldoende tegen kolonisatie en is de vaccin-geïnduceerde immuniteit niet langdurig. Hierdoor wordt de circulatie van B.(para)pertussis in de
populatie niet voorkomen. Bovendien kunnen op latere leeftijd weer kinkhoest infecties optreden, zij het gemitigeerd. Boosters op latere leeftijd zouden de effectiviteit van vaccinatie kunnen verbeteren maar worden wegens de bijwerkingen niet toegepast. Een booster op latere leeftijd met een ACV zou overwogen moeten worden, gezien de geringere bijwerkingen van deze vaccins. Met name de (vermeende ernstige) bijwerkingen van het WCV hebben veel aandacht gekregen. Er is een tijd gedacht dat vaccinatie met het WCV in een zeer gering aantal gevallen zou kunnen leiden tot ernstige complicaties, soms met dodelijke afloop. Later is aangetoond dat het WCV deze ernstige bijwerkingen niet heeft. 2 De (vermeende) bijwerkingen hebben in een aantallanden geleid tot een verminderde acceptatie (in Engeland) of tot het geheel afschaffen van vaccinatie met het WCV Uapan, Zweden). Dat leidde prompt tot pertussis-epidemieën waarna de vaccinatiegraad in Engeland weer op het oude niveau is gebracht. Japan is in 1981 overgeschakeld op een ACV, terwijl in Zweden nog steeds niet wordt gevaccineerd tegen kinkhoest.
Acellulaire vaccins De (vermeende) bijwerking van het WCV hebben de impuls gegeven tot de ontwikkeling van beter gedefinieerde ACVs. Alle ACVs bevatten het gedetoxificeerde pertussis toxine, en daarnaast meestal nog een aantal andere eiwitten die betrokken zijn bij kolonisatie (zie tabel 2). Recent zijn de eerste resultaten bekend geworden van een aantal veldproeven met ACVs (tabel 2). 6 Uit de veldproeven blijkt dat de ACVs veel minder bijwerkingen vertonen dan WCVs. Interessant is verder, dat vaccins met één (pertussistoxine) of twee (pertussistoxine en filamenteus hemagglutinine) componenten minder effectief zijn dan de vaccins die drie of meer componenten bevatten. De meeste WCVs waren (marginaal) effectiever dan de ACVs, behalve het Connaught WCV dat slechts een effectiviteit van 36- 48 %
Tabel 1: Virulentie factoren van B.(para)pertussis. Virulentie factor
Biologische activiteit
Filamenteus adhesine Fimbriae Pertactine Pertussis toxine• Adenylaat cyclase toxine Tracheaal toxine Derrnanecrotisch toxine
Hechting, invasie macrofagen Hechting, invasie macrofagen Hechting, invasie epitheelcellen Immuun suppressie, weefsel beschadiging Immuun suppressie, weefsel beschadiging Remming trilhaarbeweging Weefsel beschadiging
a
114
Genen komen niet tot expressie in B.parapertussis.
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Jaargang 7 nummer 6
Tabel 2: Resultaten veldproeven met pertussis vaccins. 6 Samenstelling vaccin•
Effectiviteit(%)
WCV (Connaught) WCV (overig)
48,36 93, 91, 97, 96, 97 71 59, 74, 82 84. 84, 89, 89 84 85
PTX PTX & PTX & PTX & PTX &
FHA FHA & PRN FHA & PRN & FIM2 FHA & PRN & FIM2. 3
• Afkortingen, PTX pertussis toxine; FHA, filamenteus hemagglutinine; PRN, pertactine; FIM, fimbriae.
vertoonde. Dit onderstreept een additioneel nadeel van WCVs: ze zijn moeilijk te standaardiseren.
Vragen bij de invoering van ACVs Aan de belangrijkste doelstelling, vermindering van bijwerkingen met behoud van effectiviteit, lijkt dus voor een aantal ACVs voldaan te zijn. Toch zijn er nog een aantal vragen die niet beantwoord kunnen worden door de huidige veldproeven. Vaccin-effectiviteit is immers een moment opname en wordt mede bepaald door de actuele populatie structuur van de pathogeen waartegen het vaccin gericht is (onder populatie structuur wordt verstaan, de frequentie van voorkomen van verschillende stammen). En het is juist de invoering van een (nieuw) vaccin die deze populatie structuur kan veranderen. Wat zijn deze vragen? Beschermen ACVs tegen B.parapertussis? De werkzaamheid van ACVs tegen B.parapertussis heeft totaal geen aandacht gekregen van vaccin-ontwikkelaars. De geringe aandacht voor B.parapertussis heeft een aantal oorzaken. B.parapertussis infecties verlopen in het algemeen minder ernstig dan B.pertussis infecties. Verder is de (geregistreerde) incidentie van B.parapertussis infecties veellager dan die van B.pertussis (in Nederland respectievelijk 5 en 95%). Is bescherming tegen B.parapertussis dan wel relevant? Vermoedelijk wel. B.parapertussis kan ook ernstige infecties veroorzaken die klinisch niet te onderscheiden zijn van B.pertussis infecties. 7 Verder wordt de incidentie van B.parapertussis infecties onderschat, omdat deze is gebaseerd op het aantal stammen geïsoleerd uit kinkhoestpatiënten. De meerderheid van deB.parapertussis infec-
ties verlopen echter mild of subklinisch. Serologische surveys wijzen uit dat de incidentie van infecties met B.parapertussis even hoog is als die met B.pertussis. 8•9
In diermodellen blijken de meeste ACV componenten niet te beschermen tegen B.parapertussis. 10 Alleen van fimbriae is aangetoond dat ze kruisbescherming induceren. 11 Dierexperimenten hebben aannemelijk gemaakt dat het WCV een gedeeltelijke bescherming geeft tegen B.parapertussisY Door een overgang van het WCV naar een ACV zou dus de vatbaarheid van de bevolking voor B.parapertussis kunnen toenemen, en daardoor resulteren in een toename in de incidentie van B.parapertussis infecties. In Japan, waar sinds 1981 gevaccineerd wordt met een ACV, is dit (nog) niet gemeld. Beschermen de ACVstegen kolonisatie? Bescherming tegen kolonisatie is nodig voor een goede 'herd immunity", die noodzakelijk is om de meest kwetsbare groep van (nog) niet gevaccineerde baby's te beschermen tegen infectie. Uit studies in Japan is gebleken dat de daar gebruikte ACVs niet goed beschermen tegen kolonisatie. Herbergt de B.pertussis populatie antigene varianten van de componenten die verwerkt zijn in ACVs? De ACVs bestaan uit één tot vier B.pertussis eiwitten (zie tabel 2) en er is vrijwel niets bekend over het voorkomen van antigene varianten van deze eiwitten in de B.pertussis populatie. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat stammen met zulke varianten minder last hebben van immuniteit geïnduceerd door het ACV en daardoor in frequentie zullen toenemen. Op den duur zal dit resulteren in een verlaagde vaccin effectiviteit. Dit verschijnsel zal eerder optreden bij een ACV dan bij een WCV, omdat laatstgenoemde een groter scala aan antigenen bevat. Onderzoek op het RNM heeft geen antigene variatie kunnen aantonen in fimbriae eiwittenY Van een ander vaccin component, het pertactine eiwit, zijn echter wel antigene varianten gevonden in de B.pertussis populatie_ll Er zal onderzocht moeten worden in hoeverre dit polymorfisme, op den duur, de vaccin effectiviteit kan beïnvloeden.
Conclusies Aan de belangrijkste doelstelling, vermindering van bijwerkingen met behoud van effectiviteit, lijkt voor een aantal ACVs voldaan te zijn. Toch zijn er nog een aantal onzekerheden rondom de introductie van ACVs die het noodzakelijk maken, d.m.v. surveillance en moleculaire karakterisering van B.(para)pertussis isolaten, de vinger aan de pols te houden wat betreft kinkhoest. 12 ·13
115
Jaargang 7 nummer 6
Literatuur
1) Willems R]L, Mooi FR. From whole cel! to acellu!ar vaccines. Reviews in Medica! Microbio!ogy 1996; 7: 13-21. 2) Cherry ]D. Pertussis: the trials and tribu!ations of old and new pertussis vaccines. Vaccine 10 (1992} 1033-1038. 3) Melker HE de, Conyn-van Spaendonck MAE, Rümke HC, Sprenger M]W en Schel!ekens ]FP. Kinkhoest in Nederland: 1989-1994. Ned Tijdschrift Geneesk 1995; 139: 1280-6. 4) Musser] M, Hewlett EL, Peppier MS, and Selander RK (1986} Genetic diversity and relationships in populations of Bordetella spp.]. Bacteriol. 166, 230-237. 5} Van der Zee, A, Groenendijk H, Peeters M, Mooi FR (1996}. Phylogenetic relationships and differentiation of B.bronchiseptica and B.parapertussis from man and animals determined by DNA polymorphism mediated by two different insertion sequence elements. Submitted. 6} International symposium on pertussis vaccine trials: trial synopsis. Uitgegeven door Isituto Superiore di Sanita, 1995, Rome. 7) von König CH, Finger H. Role of pertussis toxin in causing symptoms of Bordetella parapertussis infection. Eur.]. Clin. Microbiol. Infect. Dis. 1994; 13: 455-458
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
8} Flosd01j EVv, Bondi A, Felton H, McGuinness AC. Studies with Haemophilus pertussis: X. C01nparative antigenie analysis of Bacillus parapertussis and Haemophilus pertussis, Phase I, with consideration of clinical significance.] Pediatr 1942; 21:625-634. 9} Celko A, Burianova B, Maixnerova M, Stribrny ], Zikmundova V, Zikmund V. Transplacental antibodies. Part I: Maternal antibodies against B. pertussis and B. parapertussis.]. Hyg. Epidemiol. Microbiol. Immunol. 1984; 28(4}: 465-9. 10} Khelef N, Danve B, Quentin-Millet MJ, and Guiso N. Bordetella pertussis and Bordetella parapertussis: two immunologically distinct species. Infect Immun 1993; 61: 486-90. 11) Willems RJL, van der Heide HG], Peeters Y, Mooi FR. Ongepubliceerde resultaten. 12} Van der Zee A, Vernooij S, Peeters M, van Embden JDA, Mooi FR. Dynamics of the popu!ation structure of Bordetella pertussis as measured by IS1002-associated restrietion fragment polymorphism: comparison of pre- and post-vaccination strains and global distribution. Submitted. 13) Van de Zee A, Agterberg C, Peeters M, Mooi FR, Schellekens]. A clinical validation of B.(para)pertussis PCR: comparison with culture and serology using samples of patiens suspected for whooping cough jr01n a highly immunized population.]. Infect. Dis. In press.
Het kinderdagverblijf als risicofactor voor infectieziekten G. C. Cobben-Schoonenberg 1)
Samenvatting In tegenstelling tot in de USA en Scandinavië is er in Nederland nauwelijks onderzoek gedaan naar infectierisico's voor jonge kinderen in kinderdagverblijven (KDV's). In Eindhoven zijn in 1992 gegevens verzameld over het vóórkomen van infecties van de bovenste luchtwegen van 570 kinderen van 0 tot 2,5 jaar, waarvan er 272 op een kinderdagverblijf en 298 thuis verbleven. Uit het onderzoek blijkt dat KDV-kinderen 2,5 keer zoveel respiratoire en 1,4 keer zoveel otologische infecties hebben, vaker de huisarts bezoeken, vaker trommelvliesbuisjes hebben en meer medicijnen gebruiken dan thuiskinderen. Het is van belang dat directie en personeel in de kinderopvang meer kennis verkrijgen over de mogelijkheden van hygiënische maatregelen en infectiepreventie.
Inleiding Kinderopvang in Nederland was voor 1990 van
derland was, in vergelijking met de landen om ons heen, laag. Kinderen werden vooral verzorgd door moeders thuis, door kindermeisjes of door oudere zusjes offamilieleden. Vanaf 1990 nam de omvang van kinderopvang echter enorm toe door een financiële stimuleringsmaatregel van het rijk. Er waren in 1989 ongeveer 20.000 kinderopvangplaatsen die werden bezet door 30.000 kinderen. In 1993 werden dit 45.000 kinderopvangplaatsen met 75 000 kindplaatsen 1 . Het verschil tussen kinderopvangplaatsen en kindplaatsen wordt verklaard doordat de meeste moeders part time werken. Eén kinderopvangplaats kan dan bezet worden door meerdere kinderen. De stimuleringmaatregel kinderopvang van oktober 1990-1994 kende ook een bepaling die gemeenten verplichten bij verordening eisen te stellen aan de kwaliteit van de kinderopvang. De meeste gemeenten hebben dan ook zo'n verordening, die veelal overeenkomt met de modelverordening van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten 2 •
weinig belang. Het aantal werkende vrouwen in Ne1)
116
Mw. G.C.Cobben-Schoonenberg. Consultatieburo-arts, Eindhoven
Naar de relationele en psychische gevolgen van kinderopvang voor jonge kinderen, zoals hechtingsge-
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Jaargang 7 nummer 6
dragen de moeder-kind relatie, is veel onderzoek verricht 3·4 •5. In tegenstelling tot Nederland, is in het buitenland ook onderzocht of er een relatie bestaat tussen verschillende infectieziekten en de opvang van jonge kinderen in kinderdagverblijven. Uit deze studies komt naar voren dat het kinderdagverblijf een risicofactor is voor de volgende infectieziekten6· 7· 8· 9· 10 : 1 infecties van de luchtwegen (2-3 keer zo hoog) 2 darminfecties (2 keer zo hoog) 3 hepatitis A-virus infectie (onder ouders 4 keer zo hoog) 4 infectie met Haemophilus influenza type B (5 keer zo hoog26,27) ~
cytomegalovirus-infectie (4 keer zo hoog)
Kinderdagverblijfkinderen worden vaker in het ziekenhuis opgenomen, ondergaan vaker een buisjesoperaties en gebruiken meer antibiotica 11 .1 2·13 .14 .15.16,17,18.19. In geval van darminfecties wordt vooral lamblia giardia en rotavirus gevonden in de faeces. Ook campylobacter en shigella worden regelmatig gevonden; Salmonella-infecties komen veel minder voor20 ·21·22·23.Z4. Ook blijkt uit de buitenlandse literatuur dat volwassenen met een kind uonger dan twee jaar) op een kinderdagverblijf, 4 keer zoveel kans hebben om hepatitis A te krijgen dan ouders die geen contacten hebben met een KDV. Uit een onderzoek in de USA is gebleken dat 30% van de hepatitis A-patiënten de besmetting hadden opgelopen via een contact met een kinderdagverblijf. Men vind dit verband niet bij kinderen van basisscholen. De verklaring hiervoor is dat vooral kinderen onder de 3 jaar een bron van besmetting vormen. Deze groep is nog onzindelijk, heeft veelvuldig handcontact met elkaar en de staf en stoppen alles nog in de mond 25 . Bij een onderzoek in de USA is men bij een grote groep vrouwen de seraconversie voor het cytomegalovirus nagegaan. Van de vrouwen die kinderen in een KDV plaatsten vertoonden 40 % een seraconversie na 16 maanden in tegenstelling tot 0% van de vrouwen die als controlegroep dienden en geen kinderen op een KDV hadden 28 ·29 . De gegevens zijn soms moeilijk te vergelijken omdat onderzoeksmethodiek en vorm van kinderopvang hier en daar van elkaar verschillen.
Onderzoek in Nederlandse kinderdagverblijven In het najaar van 1992 is in Eindhoven een onderzoek gedaan om de relatie tussen kinderopvang en het voorko-
men van infecties van de bovenste luchtwegen en oren bij jonge kinderen na te gaan. Dit onderzoek is uitgevoerdinsamenwerking met GA.Zielhuis enJ.M.M.Groen-
woud van de Vakgroep Medische Informatiekunde en Epidemiologie van de Faculteit der Medische Wetenschappen van de Katholieke Universiteit Nijmegen 30 . Het onderzoek beperkte zich tot kinderen van 0 tot 30 maanden. In totaal vulden 570 ouders/verzorgers van 272 kinderen uit 16 kinderdagverblijven en 298 kinderen van de consultatiebureaus voor zuigelingen en kleuters een vragenlijst in. Het vragenformulier bevatte naast enkele algemene vragen over leeftijd, geslacht, gezinssamenstelling, beroep van de ouders, rookgedrag van de ouders, borstvoeding en de de gezondheid van het kind. Om infecties van de bovenste luchtwegen na te gaan, werden gevraagd of in de afgelopen twee weken sprake was geweest van hoest, een verstopte neus, een loopneus of oorpijn en eventuele koorts hierbij (een temperatuur van 37.5 of hoger). Ook vulden de ouders in of hun kind reeds een gehoortest had ondergaan op het consultatiebureau en of deze test voldoende was. Tot slot werd gevraagd te noteren welke geneesmiddelen ze de laatste twee weken voorafgaande aan het onderzoek via de huisarts of specialist hadden gekregen. Bovenstaande gegevens zijn reeds gepubliceerd in het Tijdschrift Sociale Gezondheidszorg30 . Een tabel is met toestemming van de redactie overgenomen in dit artikel.
Resultaten Uit tabel 1 blijkt dat de leeftijdsverdeling in KDVkinderen en thuiskinderen enigszins verschillend is.
Tabel 1: Enkele algemene karakteristieken van de onderzoekspopulatie van kinderdagverblijfkinderen (N = 272) en thuiskinderen.(N = 298). kdv% thuis% leeftijd
jongens broertjes/zusjes beroep vader
beroep moeder
0 -8 mnd. 9 -16 rnnd. 17- 24 rnnd. >25 mnd. < 5 jaar
hoog middel laag geen/onbekend hoog middel laag geen/onbekend
allergie in familie borstvoeding > 3 mnd borstvoeding roken vader roken moeder
13,2 33,1 24,3 29,4 54,0 35,2 32,4 43,8 16,2 7,7 18,8 61,4 13,6 6,2 57,9 71,3
28,2 36,9 18,8 16,2 52,4 54,7 17,8 51,7 23,5 7,1 8,4 36,2 15,1 40,3 62,8 62,8
42,3
51,9
30,5 26,8
33,9 33,9
117
jaargang 7 nummer 6
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Tabel 2: Aspecten van de gezondheid van kinderen in KDV's en van de thuisblijvers (als referentie geldt steeds de resterende groep). Omschrijving
(")
KDV (%) Thuis(%)
RR (Totaal) RRUong) (=ruw) (s16 mnd)
(>16 mnd)
RR(MH)(-) Gecorrigeerd leeftijd
RR (MH) (***) Gecorrigeerd leeftijd engezins situatie
RR(Oud)
Regelmatig hoesten
30.5
13.1
2.3 (1.7-3.3)
3.2 (2.1·5.0)
1.6 (0.9-2.7)
2.4 (1.7-3.3)
2.4 (1.7·3.4)
Regelmatig hoesten met koorts
23.2
8.4
2.8 (1.8-4.3)
2.4 (1.3-4.5)
2.7 (1.4-4.9)
2.5 (1.7-3.9)
2.9 (1.9-4.5)
Regelmatig loopneus of verstopte neus
71.3
35.0
2.0 (1.7-2.4)
2.3 (1.8-2.9)
1.7 (1.3·2.1)
1.9 (1.7-2.3)
2.1 (1.7-2.4)
Ooit oorpijn met koorts
29.8
21.1
1.4 (1.1-1.9)
1.7 (1.0-2.7)
1.0 (0.7-1.5)
1.2 (0.9·1.6)
1.2 (0.9-1.7)
Ooit loopoor gehad
9.2
5.0
1.9 (1.0-3.4)
1.8 (0.6-5.2)
1.4 (0.7-3.0)
1.5 (0.8-2.8)
1.7 (0.9-3.3)
Ewingtest onvoldoende
20.2
13.5
1.5 (1.0-2.3)
1.5 (0.7-3.1)
1.4 (0.8-2.5)
1.4 (0.9·2.3)
(1.1-2.7)
Ooit antibiotica gehad
48.3
27.5
1.8 (1.4-2.2)
1.7 (1.1-2.5)
1.4 (1.1-1.8)
1.5 (1.2·1.9)
1.5 (1.2-1.9)
Regelmatig controle huisarts
19.1
8.4
2.3 (1.5·3.6)
1.8 (1.0-3.5)
2.4 (1.3-4.7)
2.1 (1.4-3.3)
2.1 (1.3-3.4)
Regelmatig controle specialist
12.5
8.7
1.4 (0.9-2.3)
1.7 (1.8·3.7)
1.0 (0.6·1.9)
1.3 (0.8-2.0)
1.3 (0.8-2.1)
Recent (*) gehoest met koorts
18.0
7.6
2.4 (1.5-3.8)
2.1 (1.1-3.7)
3.5 (1.4-8.9)
2.5 (1.5-4.0)
2.6 (1.6-4.3)
Recent (*) loopneus of verstopte neus
48.9
28.9
1.7 (1.4-2.1)
2.5 (1.9-3.3)
1.0 (0.8·1.4)
1.7 (1.4-2.1)
1.7 (1.4-2.2)
Recent (*) oorpijn met koorts
14.3
11.9
1.2 (0.6-2.6)
2.1 (0.7-6.6)
0.8 (0.3-2.2)
1.2 (0.6-2.6)
1.4 (0.7-3.0)
Heden trommelvliesbuisjes
4.4
1.0
4.4 (1.3-15.4)
Niet het geval
2.9 (0.8-9.8)
2.8 (0.9-9.2)
3.4 (1.0-11.5)
Recent (*) gebruik medicijnen
25.7
12.1
2.1 (1.5-3.1)
2.1 (1.4-3.3)
2.6 (1.3-5.2)
2.3 (1.6-3.3)
2.3 (1.6-3.3)
Momenteel gebruik antibiotica
2.9
0.7
4.4 (0.9-20.5)
2.3 (0.4-13.6)
Alle ja's in KDV-groep
5.0 (1.0·23.4)
7.1 (1.1-44.5)
Recent
~
1.7
de afgelopen twee weken
("") Mantel Haenszel over de strata van de beide voorgaande leeftijdsgroepen.(".. ) Mantel Haenszel na stratificatie over vier groepen te weten twee leeftijdsgroepen (s16 maanden en >16 maanden) en gezinssituatie (geen broertjes of zusjes jonger dan 5 jaar versus wèl broertjes of zusjes jonger dan 5
jaar).
118
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Jaargang 7 nummer 6
KDV-kinderen hebben minder vaak jonge broertjes en zusjes. Hun moeders werken vaker en hebben vaker een beroep met hogere sociaal-economische status, net als hun vaders. Hoewel KVD-kinderen evenvaak borstvoeding hebben gekregen als thuiskinderen, valt op dat de KDV-kinderen deze gemiddeld minder lang hebben gehad. De moeders van KDV-kinderen roken minder dan die van de thuiskinderen. Voor de overige factoren werden geen verschillen tussen de groepen gevonden. Uit tabel 2 blijkt dat bij KDV-kinderen het risico op hoesten en koorts ongeveer 2,5 maal zo groot is als bij de thuiskinderen. Ook zien we hier een 2 maal zo groot risico voor KDV-kinderen om een verstopte neus of een loopneus te hebben. Het relatief risico voor KDV-kinderen om oorpijn met koorts te krijgen is 1,4. Kinderen op KDV's hebben 1,8 maal meer kans op een loopoor. Ook het aantal kinderen met een onvoldoende gehoortest bleek groter bij de kinderen die in KDV's verblijven. Het antibioticagebruik van de kinderen in KDV's was hoger en ook bleken KDV-kinderen in vergelijking tot de thuiskinderen 2,2 maal zoveel kans te hebben bij de huisarts terecht te komen. KDVkinderen hoestten twee maal zo vaak de laatste 2 weken voorafgaand aan het invullen van de vragenlijst. KDV-kinderen hebben vaker trommelvliesbuisjes. De laatste twee weken voorafgaande aan het onderzoek gebruikten kinderen in KDV's 3 keer zo vaak medicijnen als thuiskinderen. Alleen correctie voor leeftijd en gezinssamenstelling bleek tot een geringe verschuiving van de relatieve risico's te leiden (zie tabel 2). Met betrekking tot de leeftijd van de kinderen valt op dat de relatieve risico's in het algemeen iets groter zijn voor de jongste leeftijdsgroep (0 tot 16 maanden) in vergelijking tot de oudere kinderen.
ten te hebben. Over de invloed van eerder genoemde factoren op het ziekterisico in de specifieke Nederlandse situatie is meer onderzoek noodzakelijk. Literatuur
1)
Centraal Bureau voor de StatistiekStatistisch jaarboek 1995.
2)
Gemeenten en kinderopvang. Model-verordening. Groene reeks
3)
Singer E. Kinderopvang: goed of slecht ? Utrecht, Uitgeverij
110. 's-Gravenhage, VNG-uitgeverij, 1990. SWP, 1993. 4)
Singer E. Kinderopvang en de moeder- kindrelatie. Deventer, van Lochum Slaterus BV, 1989.
5)
van Dam M, van Ijzendoorn MH. Zijn kinderen van werkende
6)
Wald ER, Dashefsky MD, Byers C, Guerra N, Taylor F. Frequency
7}
Wald ER, Guerra N, Byers C. Frequency and severity of infections
moeders onveilig gehecht? Kind en Adolescent. 1990; 11 {2):71-80. and severity ofinfections in day care.] Pediatr 1988; 112:540-5. in day care: three-year follow up.] Pediatr 1991; 118: 509-14. 8)
Berg AT, Shapiro ED, Capobianco LA. Group day care and the risk
9)
Butz AM, Larson E, Fosarelli P, Yolken R. Dccurenee of infectious
ofserious infectious illness Am] Epidemiol1991; 133: 154-63. symptons in children in day care homes Am ] Infect Control 1990; 18: 347-53. 10) Goodman RA, Osterholm MT, Granoff DM, Pickering LK. Infectious diseases and Child Day Care. Pediatrics 1984; 74: 134-9. 11) Henderson Fw, Collier AM, Sanyal MA, Watkins ]M, Fairclough DL, Clyde WA, Floyd WD. A longudinal study of respiratory viruses and bacteria in the etiology of acute otitis media with ef fusion. N Engl] Med 1982; 306: 1377-83. 12) Strangert K: Respiratory illness in preschool children with different farms of day care. Pediatrics 1976; 57: 191-6. 13) Loda FA, Glezen WP, Clyde jr WA. Respiratory disease in group day care. Pediatrics 1972; 49: 428-37. 14) Hurwitz ES, Gunn W], Pinsky PF, Schonbergerr LB. Risk of respiratory illness associated with day care attendance: a nationwide study. Pediatrics 1991; 87: 62-9. 15) Sthahlberg MR. The inj1uence of farm of day care aceurenee of
Conclusie
acute respiratory tract infections among young children. Acta Paediatr Scand 1980; (suppl.) 1-87.
Het kinderdagverblijf is een risicofactor voor verschillende infectieziekten. Buitenlands onderzoek toont aan dat niet alleen KDV-kinderen een groter risico hebben, maar ook stafleden en ouders. Uit de literatuur blijkt dat het risico op een acute infectie op een KDV mede bepaald wordt door zaken als groepsgrootte, hygiëne, veiligheid, beschikbare accomodatie, scheiding van toilet- en wasruimte , opleiding van de leidsters en scheiding van luierkinderen van de andere kinderen. 31•32 •33•34· Uit de literatuur blijkt niet dat een strict beleid aangaande het wel of niet toelaten van zieke kinderen op een KDV, de risico's voor aandoeningen van de bovenste luchtwegen beïnvloedt. Uit ons onderzoek blijkt dat ook in Nederland KDV-kinderen vaker infectieziekte-gerelateerde klach-
16) Zielhuis GA, Rach GH, Broek P van den. The aceurenee of otitis media with effusion in Dutch pre-school children. Clin Otolaryngol1990; 15; 147-53. 17) Zielhuis GA, Heuvelmans-Heinen Ew, Rach GH, Broek P van den. Environmental risk factors for otitis media with effusion in preschool children. Scand] Prim Health Care 1989; 7: 33-8. 18) Strangert K. Otitis media in young children in different types of day-care. Scand] Infect Dis 1977; 9: 119-23. 19) Rasmussen F, Sundelin C. Use of medica! care and antibiotics among preschool children in different day care settings. Acta Paediatr Scand 1990; 79: 83846. 20) Bartlett AV, Moore M, Gary G, Starko K, Erben ], Meredith B. Diarrheal illness among infants and toddlers in day care centers, I: Epidemiology and pathogens.] Pediatr 1985; 106: 495-502.
119
Jaargang 7 nummer 6
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
21) Black RE.,Dykes AC, Si nelair SP, Wells JG. Gardiasis in day-care
28} Murph ]R, Baron ]C, Brown CK, Ebelhack CL, Bale ]F. The occu-
centers: evidence of person-to person transmission. Pediatrics 1977; 60: 486-91.
pational risk of cytomegalovirus infection among day-care pro-
22} Bosch DA van den. Gardia Lamblia bij kinderen van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven in Tilburg. Stichting voor Sociale Gezondheidszorg Utrecht. 1991 Cahier no 17.
viders.]AMA 1991 265 (5) 603-608. 29} Pass RF, Hutto SC, Reynolds DW and Polhill RB. Increased frequency of Cytomegalovirus Infection in Children in Group Day Care. Pediatrics 1984 74.1 121-126.
23} Thompson SC. Infectious diarrhoea in children: Cantrolling transmission in the child care setting. Review Article. ]. Pae-
30) Cobben-Schoonenberg GC, Zielhuis GA, Groenewoud ]MM. Kinderopvang en bovenste- luchtweginfecties bij jonge kinderen.
diatr. Child Health 1994 30, 210-219.
Tijdschr Soc Gezondheidsz 1994; 72:237-241.
24) Pickering LK,Evans DG,DuPont HL, Vollet ]] and Evans DJ. Diar-
31} Haskins R, Kotz]. Day care and illness: evidence, costs and pu-
rhea caused by Shigella, rotavirus, and Giardia in day-mre centers: Prospective study. The joumal of Pediatrics 1981 99,1 51-56.
32) Bartlett AV, Hadier SC. Public health considerations of infectious
blic policy. Pediatrics 1986; 77 (suppl): 951-82.
25} Hadier SC, Webster HM, Erben ]], Swanson JE, Maynard JE. He-
diseases in child day care centers.] Pediatr 1984; 105: 683-701.
patitis A in day-care centers. N Engl] Medi 1980; 302: 1222-7. ,26} Istre GR, Conner ]S, Braome CV, Hightower A Hopkins RS. Risk factors for primary invasive Haemophilus influenza disease: increased risk from day care attendance and school-aged household members.] Pediatr 1985; 106: 190-5. 27) Amold C, Makintube S, Istre GR. Day care Attendance and Other
33} Ferson M]. Control of infections in child care. Med] Aust 1994; 161: 615-618. 34) Hadier SC. Public health considerations of infectious diseases in child day care centers. Special article. The Child Day Care Infectious Disease Study Group. The ]ournal of Pediatrics 1984 105: 683-701.
Risk Factors for Invasive Haemophilus influenzae Type b Disease. American joumal of Epidemiology 1993; 138,5: 333-340.
KORT NIEUWS
Aanbod van vaccinatie aan 16-jarigen: doelmatig of contra-produktief? JGW Greaves-OtteiJ JHTC van den Kerkhof1! J Leeuwenburg 1!
Inleiding Recent rapporteerde een huisarts aan de GGD Zuid-Holland Zuid een serologisch bevestigde rubellainfectie in het eerste trimester van de zwangerschap bij een vrouw die om religieuze redenen vaccinaties niet had aanvaard. Navraag bij het regionaallaboratorium leverde nog enkele vergelijkbare casus op gedurende de afgelopen jaren. Bij overleg met het bureau van de Landelijke Coördinatiestructuur voor de Infectieziektenbestrijding (LCI) kwam de meer algemene vraag naar voren of een inhaal-vaccinatieronde specifiek gericht op 16-jarige, om principiële redenen ongevaccineerde kinderen zinvol zou kunnen zijn.
1) GGD Zuid-Holland Zuid, Dordrecht, JGW Greaves-Otte, sociaal geneeskundige, JHTC van den Kerkhof, arts infectieziekten, J Leeuwenburg, arts-epidemioloog
120
Kort daarna bereikte de GGD vanuit het Ministerie van VWS een soortgelijke vraagstelling mede in het kader van het onlangs gepubliceerde rapport over poliomyelitis van de Gezondheidsraad. 1
Achtergrond Op grond van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO, 1995) kan een kind bij het bereiken van de 16-jarige leeftijd geheel zelfstandig beslissingen nemen met betrekking tot medische behandelingen. Dit impliceert eveneens zelfstandige beslissingsbevoegdheid ten aanzien van vaccinaties, dus zonder expliciete toestemming van de ouders of verzorgers. Wel kunnen hieraan twee voorwaarden gesteld worden: 1
het kind moet tot een redelijke waardering van zijn/haar belang in staat worden geacht; 2 het kind dient van juiste en voldoende (objectieve)
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Jaargang 7 nummer 6
informatie voorzien te worden zodat hijfzij in staat is zelfstandig een afgewogen beslissing te nemen. (toelichting WGBO art. 1653d, resp. 1653b en 1653u)
Kanttekeningen De GGD heeft bij beide vraagstellingen de volgende overwegingen: De voorgestelde strategie richt zich alleen op gewetensbezwaarden, hetgeen vrijwel zeker stigmatiserend uitwerkt. Daarnaast is de voorgestelde strategie volgens ons niet effectief, sterker nog, mogelijk contraproduktief. Bij bevindelijk gereformeerden betekent het bereiken van de 16-jarige leeftijd in de praktijk niet zonder meer dat het ouderlijk gezag ophoudt, ook al is dit formeel-wettelijk wèl zo. Gezien het belang dat in bevindelijke kringen aan de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt gehecht zou het actief en selectief oproepen voor inenting van 16-jarigen kunnen worden geïnterpreteerd als een poging dit gezag te ondermijnen. Bij een landelijke bijeenkomst (Woerden, 1993) van vele sleutelpersonen met reformatorische signatuur en vertegenwoordigers van het ministerie van WVC, GGD en het Driemanschap onder leiding van prof.]. Douma, bleek er een grote weerstand te bestaan tegen een arbitrair vastgestelde leeftijdsgrens waarop kinderen zelf -zonder ouderlijke toestemming- kunnen overgaan tot (polio) inenting. 2 Uit eigen onderzoek bij door polio getroffen gezinnen in de regio Zuid-Holland Zuid 3 bleek dat ouders van mening zijn dat vele beslissingen, ook ten aanzien van vaccinatie, moeten worden genomen in onderlinge samenspraak tussen kind en ouder. Daarbij wordt aangetekend dat de opvoeders zich in het algemeen sterk verantwoordelijk voelen voor het welzijn van en de besluitvorming met betrekking tot hun opgroeiende kinderen. Levensfasen waarin kinderen zelfstandig beslissingen kunnen nemen zijn: het bereiken van de volwassenheid, het aangaan van een huwelijk of het zelfstandig gaan wonen. Maar ook daarna blijft de dialoog tus-
sen ouders en kind van belang. Uit eigen waarneming bleken zelfs grootouders een doorslaggevende invloed op hun kinderen en kleinkinderen uit te oefenen. Uit de samenspraak die wij sinds 1992 onderhouden met enkele door polio getroffen gezinnen in de regio Zuid-Holland Zuid blijkt dat men zich zeer bewust is van het voornemen van de overheid om 16-jarigen selectiefvoor inenting te benaderen. Bovengenoemde bezwaren komen in deze gesprekken naar voren. Men is zich echter terdege bewust van de noodzaak om goed geïnformeerd te worden over gezondsheictsbedreigende factoren in het algemeen. Daarbij worden onder andere genoemd verslavingsproblematiek, roken, alcoholgebruik en omgang met de andere sexe. Voorlichting over infectie-ziekten en mogelijkheden tot preventie passen zeer wel in deze ruime context. De dialoog met ouders van met name jonge kinderen wordt belangrijk geacht. Hierin kunnen de consultatiebureau-arts, de huisarts en schoolarts een vertrouwenspositie hebben. Deze positie wordt ons inziens tot op heden onvoldoende aangewend.
Conclusie Gezien deze gegevens lijkt het ons geen gelukkig gekozen strategie om de 16-jarigen selectief te benaderen. Goede, voortdurende voorlichting aan ouders en kinderen in belangrijke levensfasen en aktief aanbod tot vaccinatie bij mijlpalen zoals huwelijk en zwangerschappen is ons inziens de manier die de voorkeur verdient om in de toekomst de acceptatie van inenten tegen de belangrijke kinderziekten onder bevindelijk gereformeerden te verhogen. Literatuur
1) Gezondheidsraad: Commissie Poliomyelitis, Poliomyelitis. Den Haag: Gezondheidsraad, 1995; publikatie nr 1995/19. 2) Douma ], Maas PF, Moerkerken A. Polio, een gesprek hervat. Kampen: De Groot Goudriaan 1994 3) Greaves{)tte ]GW, Getroffen door polio. Uitgave GGD Zuid-Holland Zuid, 1995
121
jaargang 7 nummer 6
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
REFERAAT
Afkoeling tijdens de operatie en wondinfecties Postoperatieve wondinfecties Postoperatieve wondinfecties komen voor bij bijna 3% van de operaties in Nederlandse ziekenhuizen. 1 Ze leiden tot een verlengde opnameduur en brengen extra kosten met zich mee. Mintjes-de Groot 2 vond in 1993 dat een postoperatieve wondinfectie de gemiddelde opnameduur met 8 dagen verlengde en dat de directe kosten van een postoperatieve wondinfectie gemiddeld f 878,- bedroegen. Uit het oogpunt van verbetering van zorg is het van belang dat postoperatieve wondinfecties worden teruggedrongen. Het onderzoek van Kurz et 3 al. geeft inzicht in mogelijkheden tot preventie van postoperatieve wondinfecties door regulatie van de temperatuur van de patiënt tijdens de operatie.
Discussie
Van juli 1993 tot maart 1995 voerden Kurz et al. een patiënt-controle onderzoek uit bij tweehonderd patiënten die een grote buikoperatie ondergingen. De patiënten werden gerandomiseerd over twee groepen. De temperatuur van de normothermie-groep werd tijdens de operatie op ongeveer 36,5°C gehouden door een speciale infuus-verwarmer en een systeem voor
Het onderzoek van Kurz et al. toont overtuigend aan dat hypothermie een verhoogd risico op postoperatieve wondinfecties met zich mee brengt. Peri-operatieve norrnotherrnie vermindert waarschijnlijk de incidentie van deze infecties en verkort de opnameduur - een belangwekkende conclusie voor zowel de kliniek als het beleid. De conclusie van Kurz et al. is vooral overtuigend vanwege de goede onderzoeksopzet. Bovendien wordt het gevonden effect van hypothermie onderbouwd met gegevens over de relatie tussen roken (en dus: vasoconstrictie) en de incidentie van postoperatieve wondinfecties en tussen hypothermie en collageendepositie in de wond. Een paar kanttekeningen zijn toch op hun plaats: Kurz et al. hebben het onderzoek zo goed mogelijk dubbel-blind uitgevoerd. Het is echter de vraag of artsen en verpleegkundigen werkelijk geblindeerd waren, daar hun attentie was gewekt voor temperatuur-gerelateerde factoren. Hierdoor kunnen patiënten met een normale temperatuur en licht onderkoelde patiënten anders zijn behandeld. Echter, door de behandeling te standaardiseren hebben de onderzoekers deze fout waarschijnlijk sterk gereduceerd. De gevonden relatie kan verstoord zijn doordat het onderzoek gedurende bijna twee jaar in drie ziekenhuizen is uitgevoerd. Een onderzoek van kortere duur in slechts één ziekenhuis verdient aanbeveling. Dit zou dan wel een groot ziekenhuis moeten zijn, terneer daar een grotere onderzoekspopulatie de waarschijnlijkheid van de gevonden relatie zou ver-
warme lucht voor het bovenlichaam. De temperatuur
groten. In het onderzoek van Kurz et al. is de varian-
van de hypothermie groep mocht tot ongeveer 34,5°C zakken. Behandelingskenmerken als anaesthesie, hydratatie, zuurstoftoediening en pijnbestrijding waren
tie in de onderzoeksgegevens helaas nogal groot. De onderzoekers hebben risicofactoren voor wondinfecties geclassificeerd volgens internationale
Ondertemperatuur Een lichte ondertemperatuur treedt vaak op tijdens grote operaties, doordat de temperatuurregeling door de anaesthesie niet goed functioneert. Ook het ontbreken van kleding in het operatiegebied en het toedienen van onverwarmd bloed of infuusvloeistof kan tot afkoeling leiden. Deze hypothermie leidt tot vasoconstrictie, en daardoor verminderde infectieresistentie, microbiële afbraak, immuunfunctie en verminderde wondheling. Hoewel er veilige en goedkope methoden zijn om operatiepatiënten op temperatuur te houden, is onderkoeling nog steeds gebruikelijk. Het onderzoek van Kurz et al. richt zich op de relatie tussen onderkoeling tijdens de operatie en het optreden van postoperatieve wondinfecties en de opnameduur.
Patiënt-controle onderzoek
122
gestandaardiseerd. Beide groepen waren vergelijkbaar op een groot aantal kenmerken. De onderzoekers vonden in de hypothermie-groep 19% postoperatieve wondinfecties tegen 6% in de normothermie-groep. Bij patiënten uit de hypothermiegroep werden de hechtingen een dag later verwijderd dan bij patiënten uit de normothermie-groep. De opnameduur was 2,6 dagen langer in de hypothermiegroep.
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Jaargang 7 nummer 6
normen. Dit komt de vergelijkbaarheid van hun resultaten ten goede. Helaas hebben de auteurs voor een wondinfectie niet de internationaal geaccepteerde definitie van de Centers of Disease Control 4 · 5 , gebruikt (voor Nederland: Werkgroep Infectie Preventié). Zo is de incidentie van postoperatieve wondinfecties in dit onderzoek wellicht iets onderschat, doordat patiënten slechts 15 dagen na de operatie zijn geobserveerd in plaats van de internationaal geaccepteerde periode van 30 dagen. Voor de relatie tussen hypothermie en postoperatieve wondinfecties is dit echter waarschijnlijk niet van belang.
2} Mintjes-de Groot, A]. Surveillance and control ofhospital-acqui· red infections in the Netherlands: ten-year experience in an acute care hospita!. Proefschrift Emsmus Universiteit. Rotter· dam: 1996, p. 100. 3) Kurz A, Sessler DI, Lenhardt R. Perioperative normothermia to reduce the incidence of surgical wound infection and shorten hospitalization.
The
New
England joumal
of Medicine
1996;334:1209-1215. 4) Gamer ]S, jaTVis WR, Emori TG, Horan TC, Hughes ]M. CDC definitions for nosocomia! infections, 1988. American joumal of Infection Control1988;16:128-140. 5) Horan TC, Gaynes RP, Martone V\-], ]arvis WR, Emori TG. CDC definitions of nosocomia! surgical site infections, 1992: a modi-
A.S. de Boer, Centrum voor Infectieziekten Epidemiologie,
RIVM, Bilthoven
fication of CDC definitions of surgical wound infections. Infection Control and Hospita! Epidemiology 1992;13:606-608. 6) Werkgroep Infectie Preventie. Richtlijn 25a. In: Handboek Infec-
Literatuur
1) Berg ]M] van den, Veerman-Brenzikofer MLV. Rapportage van
tieregistratie: handleiding registratie ziekenhuisinfecties. Werkgroep Implementatie Registratie Ziekenhuisinfecties (WIRZI).
het SWIFT-project. Onderzoek naar de mogelijkheid van stan-
Utrecht: Centraal Begeleidingsargaan voor de Intercollegiale
daardisatie van surveillance van postoperatieve wondinfecties.
Toetsing, 1996.
Utrecht: Centraal Begeleidingsargaan voor de Intercollegiale toetsing, 1994.
BERICHTEN LCI I IGZ I RIVM
Difterievaccinatie voor reizigers naar Oost-Europa De difterie-epidemie die sedert 1990 in de Russische Federatie woedde lijkt daar over haar hoogtepunt heen. Met enige vertraging heeft de epidemie zich verspreid naar vrijwel alle andere republieken van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten, zowel de Centraal-Aziatische als Europese. Uit gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat in de maanden maart tot en met augustus van 1993, 94 en 95 respectievelijk 35.000, 7.000 en 8.000 Nederlanders naar het GOS reisden voor een toeristische lange vakantie. Reizigers die zich voor een advies over immunisatie tot een GGD wenden is altijd bescherming tegen difterie aanbevolen. Slechts een minderheid van de reizigers vraagt een immunisatieadvies. Op basis van de beschikbare gegevens over de beschermingsgraad van de Nederlandse bevolking mag men aannemen dat een aanzienlijk deel van de reizigers naar het GOS vatbaar is voor difterie. In de jaren dat de difterie epidemie in het GOS heerst is in Nederland echter geen enkel gevallen van difterie bij GGD's aangegeven waarbij een verband met het GOS gelegd kon
klein. Difterie wordt aerogeen overgedragen vanuit de neus, keelholte van een drager of zieke bij nauw en langdurig lichamelijk contact. De fraai beschreven Finnen die terug kwamen met difterie hadden beiden een plaatselijke vriendin waarmee ze een verjaardagsfeest bezochten en waarmee ze meer dan alleen gedanst hadden. In de ons omringende landen zijn meerdere importgevallen van difterie gemeld. In Moskou is een Belg aan difterie overleden. Hoewel de epidemie op haar retour is zal in het GOS, en zeker ook in Moskou, difterie zeker blijven circuleren, vooral onder daklozen en zwervers. Deze mensen verblijven graag in en rond metrostations waar ook de accidentele toerist zich regelmatig kort op zal houden. Voor overdracht is weliswaar intiemer contact nodig dan een kort verblijf in een metrostation maar vooralsnog blijft het advies voldoende beschermd te zijn tegen difterie. Dit geldt ook voor de mensen die slechts kort, zoals steeds meer voorkomt, voor een stedentrip naar Moskou gaan.
worden. De kans op infectie is in de praktijk dus
J.v.S.
123
Jaargang 7 nummer 6
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
IGZ-bulletin 'Genitale Infecties met Chlamydia trachomatis' De aandacht voor seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) richt zich steeds meer op de late gevolgen van deze infecties. Late gevolgen die gepaard gaan met ernstige morbiditeit en zelfs sterfte, doen zich voor bij infecties met HN, het hepatitis B virus, het humaan papillama virus (cervixcarcinoom) en bij infecties met Clamydia trachomatis (CT), het onderwerp van dit bulletin Infecties met Chlamydia trachomatis (CT) komen veel voor, meer dan andere seksueel overdraagbare aandoeningen. De infecties leiden frequent tot onvruchtbaarheid en verhogen de kans op een extra-uteriene zwangerschap. Uit de literatuur is bekend dat de incidentie van CT-infecties ook buiten de risicogroepen voor SOA hoog is en dat de infectie bij relatief jonge mensen wordt aangetroffen. Veel infecties verlopen asymptomatisch. CT-infecties vormen daarmee een probleem voor de volksgezondheid en zijn voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg aanleiding bij de betrokken beroepsgroepen aandacht te vragen voor deze veelal onderschatte aandoening.
Naast alertheid bij klachten kunnen 'case-finding' en partnerbehandeling belangrijke bijdragen leveren aan de terugdringing van de incidentie van CT-infecties in Nederland. De vereenvoudiging van de therapie en de binnen korte tijd te verwachte aanzienlijke verbetering van de diagnostische mogelijkheden vormen redenen te meer de huisartsen, dermatologen, gynaecologen, verloskundigen en GGD's te vragen kennis te nemen van de inhoud van dit bulletin en zonodig de praktijkvoering aan te passen. Met dit bulletin hoopt de Inspectie een bijdrage te leveren aan de bestrijding van deze meest frequente seksueel overdraagbare aandoening. Daarnaast heeft de Stichting soa-bestrijding 1996 uitgeroepen tot 'Chlamydia-jaar' en zal de komende maanden diverse activiteiten ontplooien om het algemeen publiek en specifieke groepen te informeren over diverse aspecten van Clamydia-infectie. A.W.
Het Laboratorium voor Infectieziekten diagnostiek en Screening (LIS) van het RIVM Wie is LIS?
Het LIS opereert op globaal 4 fronten. 1 De uitvoering van bijzondere patiënt-georiënteerde diagnostiek op het gebied van bacteriologie, virologie, parasitologie en mycologie. Het bijvoeglijk naamwoord 'bijzonder' wil in dit geval zeggen: diagnostiek die elders bezwaarlijk kan worden uitgevoerd vanwege de technische complexiteit of die zo weinig wordt aangevraagd dat het niet efficiënt
vastgestelde microbiologische diagnose te bevestigen of nader te preciseren. 2 De uitvoering van epidemiologische diagnostiek in monstermateriaal van humane of niet-humane herkomst of in van elders reeds geïsoleerde microorganismen. De resultaten zijn niet zozeer van belang voor de individuele patiënt(en) als wel voor de (lokale) overheid. Voorbeelden zijn ,monitoring van virale respiratoire pathogeoen in samenwerking met NIVEL-huisartsen, epidemiologische typeringen van bacteriële en virale isolaten in het kader van onderzoek van explosiesjepidemieën, seraprevalentieonderzoek van kinkhoest-antistoffen in de normale bevolking etc. 3 Coördinatie van en deelname aan landelijke screeningsprogramma's bij zwangeren (bloedgroepjrhesus(D); syfilis; hepatitis B) en pasgeborenen (phe-
is om deze breed beschikbaar te houden. In het verlengde hiervan ligt de referentie- en confirmatiediagnostiek met het doel om een reeds elders
nylketonurie; congenitale hypothyreoïdie), waarvan de analyses worden uitgevoerd in laboratoria waarmee het RNM een overeenkomst heeft.
Het LIS bestaat uit onderzoekers en hun medewerkers die betrokken zijn bij de uitvoering van bijzondere en epidemiologische diagnostiek en screening van infectieziekten en enkele congenitale metabole ziekten.
Wat doet LIS?
124
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
4
Jaargang 7 nummer 6
Proefdiermicrobiologisch onderzoek in hoofdzaak uitgevoerd ter controle van de microbiologische kwaliteit van de binnen het RNM gekweekte muizen, ratten en andere knaagdieren. Deze dieren worden gebruikt voor vaccincontrole en toxicologisch onderzoek. De technieken zijn vooral bacteriologisch en voor een klein deel virologisch en parasitologisch van aard. Op kleine schaal worden ook wel monsters van elders onderzocht.
Bovenstaande taken worden in nauwe samenwerking met andere onderzoeksgroepen binnen het RIVM aangepakt, bijv. met het LIO (onderzoek naar tuberculose, Lyme disease, influenza), met het MGB (parasitaire zoönosen) en met het CIE (peilstationsprojecten). Daarnaast zijn er vele en wisselende samenwerkingsverbanden met personen en instanties buiten het RIVM, bijv. Streek- en ziekenhuislaboratoria en GGDen. Hoewel de nadruk van het analytische werk bij LIS
ligt op seriematige toepassing van bekende technieken wordt er ook tijd en aandacht besteed aan de ontwikkeling en klinische validatie van nieuwe technieken; indien nodig kan daarbij worden teruggevallen op kennis en expertise bij het LIO. Het ligt in de bedoeling de referentie- en vraagbaak functie ten opzichte van het veld voort te zetten, o.a. de beschikbaarheid van referentiemonsters en de medewerking aan externe kwaliteitsbewakingssystemen. De in te zetten capaciteit voor de beoordeling van de kwaliteit van commercieel verkrijgbare in vitro diagnostica zal wèl worden gereduceerd. Belangrijk voor de interactie met het veld is de tot stand koming van een Diagnostisch Vademecum, waarin niet alleen het verrichtingenpakket van LIS zal worden vermeld, maar ook verwijzingen naar andere laboratoria zullen worden opgenomen. J.G.Loeber en J.F.P.Sche//ekens
AANKONDIGING
Module
~Hygiëne
in instellingen,;
Derde module van de opleiding infectieziektenbestrijding 1996/1997
De NSPH verzorgt samen met het RIVM de modulaire opleiding Infectieziekten-bestrijding. Binnenkort start de derde module: 'Hygiëne in instellingen'. De doelgroep bestaat uit GGD-artsen, verpleeghuisartsen, artsen werkzaam in instellingenvoor geestelijk en lichamelijk gehandicapten en hygiënisten. De cursist leert specifieke infectierisico's in te schatten en passende hygiënische maatregelen te adviseren. Daarbij worden zowel verschillende omstandigheden (verpleeghuis, grootkeuken enz.) als groepen infectieziekten (voedselinfecties, bloedoverdraagbare aandoeningen) behandeld.
De cursus bestaat uit 7 lesdagen, zelfstudie en een toets. Data
4 en 18 september, 2, 16 en 30 oktober, 13 en 16 november 1996
Plaats : NSPH, Admiraal Helfrichlaan 1, Utrecht Prijs f 3.400,Voor een brochure met aanmeldingskaart kunt u terecht bij Esther Sukkel, secretaresse (tel. 030 2913232; fax 030 - 2913242). Het maximale aantal deelnemers is 24. De sluitingsdatum voor inschrijving is 7 augustus 1996.
125
Jaargang 7 nummer 6
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
IGZ 4 - weken overzicht Aantal aangegeven gevallen van infectieziekten over de periode 22 april - 19 mei 1996 (week 17 - 20) in Nederland Number of notified cases of infectious diseases for the period of 22 April- 19 May 1996 (week 17- 20) in the Netherlands
1:c
~
c: ~ .s c:
e
\.:)
c: c
~
Ql
::: ::::-.
QJ
c:
-sc:
~
~
~ Cl
~
0
c: c
~
c: .E
g ~
~
c:
'5
~
-.:: QJ
~ u
:!;!
~
~
,g
:r: "E0
:r:
:"è ~
0
~
ca
~
0
2
~
.Q
~
c: .E
"E
.Q
~
2
:5
"'
0 0
QJ
* ~
.c u ~
:5
E c "E !'l "' E <(
.... c c :r: c:
CU
E c "E ~0
a::
Cl
Groep A febris typhoidea ............. lassakoorts ea vormen van Afrik. vir. haemorrh. koorts .................... pest/plaque ................. poliomyelitis ant.acuta ........ rabies .....................
- .... - .... - .... - .... - .... - .......... - .... I .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... -
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
anthrax .................... botulisme .................. brucelloses ................. cholera .................... diphterie ................... dysenteria bacillaris .......... febris recurrens ............. gele koorts/yellow fever ....... hepatitis A ................. hepatitis B ................. legionella pneumonie ......... lepra ...................... leptospiroses ............... malaria .................... meningitis cer.epidemica ...... meningokokken sepsis ........ morbilli .................... ornithosis/Psittacosis ......... paratyfus B ................. pertussis ................... atypische pertussis ........... I Q-koorts/Q-fever ............ rubella .................... scabies .................... tetanus .................... trichinosis .................. tuberculosis ................ I tularemia .................. tyfus exanthematicus ......... voedselvergiftiging/ ........... I -i nfecti e/food borninfections/-poisoning)
.... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... ....
I I -
.... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... ....
- .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... I .... - .... - .... I .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... I .... - .... - .... 2 .... - .... - .... 2 ....
- .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... I .... - .... 13 ... - .... - .... - .... - .... - .... - .... 2 .... - .... - .... - ....
- .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... 2 .... - .... - .... - .... I .... - .... I .... - .... - .... - .... 3 .... - .... - .... I .... 8 .... - .... - .... I .... - .... - .... - ....
.... .... .... ....
4 .... I .... - .... - ....
-
4 .... I .... - .... - ....
4 .... - .... - .... - ....
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
- .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... I .... 2 .... 7 .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... 2 .... 2 .... 12 ... - .... 2 .... I .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - . . . . I . . . . I I ... 2 .... - .... I .... - .... I .... I .... - .... - .... - .... I .... - .... - .... - .... - .... - .... 2 .... - .... 2 .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... 3 .... 12 ... - .... - .... - .... - .... - .... - .... 5 .... 3 .... I I ... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... 8 ....
- .... - .... - .... - .... - .... 2 .... - .... - .... 17 ... 4 .... - .... - .... - .... 3 .... 3 .... 6 .... - .... 3 .... - .... 7 .... - .... - .... I .... 18 ... - .... - .... 2 .... - .... - .... 90 ...
I I -
.... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... .... ....
- .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... 2 .... - .... - .... - .... I .... 2 .... 4 .... - .... - .... - .... 5 .... - .... - .... 2 .... I .... - .... - .... 3 .... - .... - .... - ....
- .... - .... - .... - .... - .... 2 .... - .... - .... 2 .... I .... - .... - .... - .... - .... I .... I .... - .... - .... - .... I .... - .... - .... - .... I .... - .... - .... 3 .... - .... - .... 25 ...
- .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... 2 .... I .... - .... - .... - .... I .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... 3 .... - .... - .... - .... - .... - .... - ....
-
14 ... 5 .... - .... 2 ....
-
.... .... .... ....
3 .... 2 .... - .... I ....
3 .... - .... - .... - ....
-
-
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
-
- .... - .... - .... - .... - .... 3 .... - .... - .... 5 .... - .... - .... - .... - .... 7.. .. - .... I .... - .... - .... - .... 2 .... - .... - .... - .... 2 .... - .... - .... 4 .... - .... - .... - ....
- .... - .... - .... - .... - .... I .... - .... - .... 4 .... 3 .... - .... - .... - .... I .... - .... I .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... - .... I .... - .... - .... I .... - .... - .... - ....
I 9 I I I 7 -
28 ... 4 .... - .... - ....
5 .... - .... - .... - ....
8 4 -
Groep B
Groep C gonorrhoea ................ syfilis. prim./sec .............. syfilis congenita ............. parotitis epidemica ...........
126
I I
.... .... .... ....
.... .... .... ....
-
.... .... .... ....
28 ... 4 .... - .... - ....
.... .... .... ....
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
jaargang 7 nummer 6
Aangegeven gevallen van infectieziekten in Nederland per 4 weken, 1996 Notified cases of infeaions diseases in the Netherlands per 4 weeks, 1996
week 09- 12 totaal
week 13- 18 totaal
week 17-20 totaal
cumulatief totooi t/m week 20 1996
cumulatief toto al t/m week 20 1995
Groep A
febris typhoidea ................. lassakoorts ea vormen van Afrik. vir. haemorrh. koorts ........................ pest/plaque ..................... poliomyelitis ant.acuta ............ rabies .........................
4 ............... 2 ............... I ............... I I .............. 21 ........ .
- ................ - ................ - ................ - ................
- ................ - ................ - ................ - ................
- ................ -................ - ................ -................
- ...... · · · · · · .. ·. - ................ - ................ - ................
- ... · · · · · · · · - .......... . - .......... . - .......... .
Groep B
anthrax ........................ - ................ - ................ - ................ - ................ - .......... . botulisme ...................... - ................ - ................ - ................ - ................ - .......... . brucelloses ..................... - ................ - ................ - ................ I ............... 2 ......... . cholera ........................ - ................ - ................ -................ I ............... 5 ......... . diphterie ....................... - ................ - ................ -................ - ................ - ... · · · · · · · · dysenteria bacillaris .............. 19 .............. I I .............. 14 .............. 85 .............. 97 ........ . febris recurrens ................. - ................ - ................ - ................ - ................ - .......... . gele koorts/yellow fever ........... - ................ - ................ - ................ - ................ - .......... . hepatitis A ..................... 51 .............. 45 .............. 35 .............. 294 ............. 364 ....... . hepatitis B ..................... 3 I . . . . . . . . . . . . . . 16 . . . . . . . . . . . . . . 12 . . . . . . . . . . . . . . I 00 ............. 98 ........ . legionella pneumonie ............. 3 ............... 2 ............... - ................ I 0 .............. 15 ........ . lepra .......................... 2 ............... I ............... - ................ 3 ............... 14 ........ . leptospiroses ................... - ................ I ............... I ............... 5 ............... 5 ......... . malaria ........................ 9 ............... 27 .............. 17 .............. 94 .............. 89 ........ . meningitis cer.epidemica .......... 22 .............. 19 .............. 9 ............... 91 .............. 95 ........ . meningokokken sepsis ............ 26 .............. 25 .............. 16 .............. I 15 ............. 99 ........ . morbilli. ....................... 4 ............... 6 ............... - ................ 14 .............. 159 ....... . ornithosis/Psittacosis ............. 7 ............... 6 ............... 6 ............... 34 .............. 28 ........ . paratyfus B ..................... I ............... - ................ -................ 1 ............... - .......... . pertussis ....................... 35 .............. 15 .............. 33 .............. 140 ............. BI ........ . atypische pertussis ............... - ................ - ................ 1 ............... 4 ............... 5 ......... . Q-koorts/Q-fever................ - ................ 3 ............... - ................ 5 ............... 9 ......... . rubella ........................ 4 ............... 8 ............... 4 ............... 19 .............. 9 ......... . scabies ........................ 103 ............. 69 .............. 45 .............. 460 ............. 483 ....... . tetanus ........................ - ................ - ................ - ................ - ................ 1 ......... . trichinosis ...................... - ................ - ................ -................ - ................ - .......... . tuberculosis .................... 50 .............. 34 .............. 34 *) . . • • • . . • . • . . • 487 ............. 661 ....... . tularemia ...................... - ................ - ................ - ................ - ................ - .......... . tyfus exanthematicus ............. - ................ - ................ - ................ - ................ - .......... . voedselvergiftiging/ ............... I I .............. 12 .............. 126 ............. 270 ............. 205 ....... . -infectie/foodborninfections/-poisoning) Groep C
gonorrhoea .................... 9 I .............. syfilis. prim./sec ................. 14 .............. syfilis congenita ................. - ................ parotitis epidemica ............... 'I ...............
73 .............. 61 .............. 38 I ............. 544 ....... . I 0 .............. 13 .............. 76 .............. 73 ........ . - ................ - ................ - ................ - .......... . 3 ............... 4 ............... 12 .............. 1B ........ .
• aantal gediagnostiseerd in de vijfde vierweken van 1996
127
Jaargang 7 nummer 6
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Overzicht van bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangegeven gevallen van infectieziekten over de periode 22 april t/m 19 mei 1996 (week 17 - 20) In de afgelopen 4-wekenperiode werd 1 patiënt aangegeven wegens buiktyfus. De man heeft de besmetting in Pakistan opgelopen.
Van scabies werden 45 gevallen gemeld, waarvan 10 onder asielzoekers. In de overige gevallen ging het om gezins- en solitaire besmettingen.
Er werden 14 personen met bacillaire dysenterie aangegeven. De infecties werden veroorzaakt door S.sonnei (9), S.flexneri (4) en S. boydii (1). In 10 gevallen liep men de besmetting in het buitenland op, namelijk in Afrika (5), Amerika (4) en Azië (1).
Het in de vijfde vierwekenperiode van 1996 gediagnostiseerde aantal gevallen van tuberculose• dat in dezelfde periode bij de IGZ werd geregistreerd bedraagt 34, waarvan 18 bij Nederlanders en 16 bij buitenlanders.
Van hepatitis A werden 35 gevallen gemeld. In 6 gevallen werd de besmetting mogelijk in het buitenland opgelopen, t.w.: landen rondom de Middellandse Zee (3), Oostenrijk (2) en India (1).
Wegens voedselvergiftigingi-infectie werden 126 patiënten gemeld. Twee gezinsinfecties deden zich voor met in totaal 5 personen. Eén patiënt is werkzaam in de verzorgende sector en de andere in de levensmiddelensector. Na een gezamenlijke maaltijd waaraan 39 personen deelnamen werden 21 personen ziek. Uit een verzorgingstehuis werden 90 personen aangegeven. De epidemie werd waarschijnlijk veroorzaakt door het small round structured virus (SRSV).
Van hepatitis B werden 12 gevallen aangegeven. Zes personen zijn mogelijk besmet via sexueel contact. In 6 gevallen is de bron van besmetting onbekend.
Leptospiroses, serogroep Pomona, werd gediagnostiseerd bij een veehouder. Er werden 17 personen aangegeven wegens malaria. De patiënten werden in de volgende gebieden geïnfecteerd: West-Afrika (6 P.falciparum), CentraalAfrika, (2 P.falciparum), Oost-Afrika (2 P.falciparum en 1 P.vivax), Noord-Afrika (1 P.ovale) en Azië (5 P.vivax). Het aantal aangegeven patiënten met meningococcosis bedraagt 25, waarvan 16 met een sepsis. Er werden 6 gevallen gemeld van ornithosisfpsittacosis. Van 3 patiënten is bekend dat zij contact met vogels hadden. Er werd 1 geval van atypische pertussis gemeld. De vaccinatiestatus van de patiënt is onbekend. Bij 33 personen werd pertussis gediagnostiseerd, waarvan er 16 niet of onvolledig gevaccineerd waren. De reden van het niet vaccineren betrof bij 5 patiënten de leeftijd en bij 2 patiënten een godsdienstige overtuiging. In 9 gevallen was er sprake van een medische reden. Er werden 4 personen met rubella aangegeven. Allen waren niet gevaccineerd. De reden hiervan was bij alle patiënten de leeftijd. 128
Uit een kinderdagverblijf werden 8 gevallen gemeld. De bron is onbekend. Van gonorroe werden 61 gevallen gemeld, waarvan 49 geconstateerd bij mannen en 12 bij vrouwen. Primaire en secundaire syfilis werd vastgesteld bij 10 mannen en 3 vrouwen. Wegens parotitis epidemica werden 4 patiënten aangegeven. Conform met de KNCV gemaakte afspraken worden gevallen van tuberculose met ingang van 1996 geregistreerd op diagnosedatum in plaats van op datum van binnenkomst van de aangiften bij de IGZ.
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
jaargang 7 nummer 6
Notified cases of infectious diseases registered at the lnspectorate for Health Care, 22 April - 19 May 1996 (week 17 - 20). Summary of the main points During the past four-weekly period 1 patient has been notified with typhoid fever. The patient had acquired the infection in Pakistan. For bacillary dysentery 14 cases have been notified, caused by S.sonnei (9), S.flexneri (4) and S.boydii (1).
Hepatitis A was diagnosed in 35 patients. Six of them had acquired the infection abroad. For hepatitis B 12 cases have been reported. Six patients probably had been infected by sexual route. In 6 cases the souree of the infection could not be established.
worker. In a home for the elderly 90 persons were taken ill. The epidemie was probably caused by a small round structured virus (SRSV). From a kindergarten 8 cases were reported. For gonorrhoea 61 cases have been reported; 49 diagnosed in men and 12 in wamen. Primary and secondary syphilis was diagnosed in 10 rnales and 3 females.
Mumps was diagnosed in 4 patients.
Leptospiroses was diagnosed in one patient. The patient, a cattle-breeder, had been infected with a Leptospira, serogroup Pomona. For malaria 17 cases have been reported. The patients had acquired the infection in the following malarious areas: West Africa (6 Pl.falciparum), East Africa (2 Pl.falciparum and 1 Pl.vivax), Central Africa (2 Pl.falciparum), North Africa (1 Pl.ovale) and Asia (5 Pl.vivax). Twenty-five patients were notified for meningococcosis, 16 afthem with septicaemia. For ornithosis 6 patients have been reported. Three afthem had contact with birds. One patient has been reported for atypical pertussis. The vaccination status ofthe patient is unknown.
Pertussis was diagnosed in 33 patients, 16 of them had nat been immunized. Rubella was diagnosed in 4 persons. None of them had been immunized. Tuberculosis was diagnosed in 34 patients, including 16 persons offoreign origin. Hundred and twenty-six patients were reported for suffering from foodbome infecti.ons. Two family-outbreaks were reported invalving 5 persons. One patient is a foodhandler and the other one is a health-care 129
Jaargang 7 nummer 6
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Overzicht registratie Laboratorium Surveillance Infectieziekten Bacteriële ziekteverwekkers, week 17 - 20, 1996 Boeterial pathagens, weeks 17 - 20, 1996
week 09- 12 totaal
week 13- 16 totaal
week 17-20 totaal
cumulatief totaal tlm week 20 1996
cumulatief totaal tlm week 20 1995
Salmonella •••.•••••..••.•... l30 .••••••••••• 137 ..•...•.•••• 131 ••••••..•.•. 667 •..•••..•••• 562 ••••••• S. S. S. S. S. S. S. S. S. S.
Agona ....................... 0 . . . . . . . . . . . . . . . Bovismorbificans .............. 2 ............... Enteritidis .................... 32 .............. Hadar ....................... 4 ............... lnfantis ...................... 2 ............... Livingstone ................... 0 ............... Panama . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I ............... Paratyphi A ................... 0 ............... Paratyphi B ................... I ............... Typhi. ....................... I ...............
~: ~~ch~~~r:~~:
~0-
I ............... 0 . . . . . . . . . . . . . . . 0 ............... 3 ............... 46 .............. 62 .............. 3 . . . . . . . . . . . . . . . I ............... 0 ............... 2 ............... 2 ............... 0 ............... 3 ............... 0 ............... 0 ............... 0 ............... 0 ............... 0 ............... I ............... I ...............
I ............... 7 ......... 12 .............. 21 ........ 245 ............. 207 ....... 21 . . . . . . . . . . . . . . I 6 ........ 12 .............. 14 ........ 4 ............... 2 ......... 5 ............... 8 ......... 0 ............... 3 ......... I ............... 0 ......... 4 ............... 8 .........
~4-
~~6.
~9-
. . . . . . . . . .
~~0.
::::::::::::::::: :::::::::::::: :::::::::::::: :::::::::::::: ::::::::::::: :::::::: Overige Salmonella .............. 14( I 0) 1 • • • • • • • • • • 24 ( 13) 1 • • • • • • • • • • 13 (I 0) 1 • • • • • • • • • • 74 .............. 71 ........ .
Shigella ...•••••••••••••.... 14 ••••••••••.•. 24 .•..•.••••.•. 16 ..•..•.••••.• 86 •.....•.•.•.• 82 .•.•..•• Shigella Shigella Shigella Shigella Shigella
boydii. .................. dysenteriae .............. flexneri ................. sonnei .................. spp 2 . . . • . • • • • • • • . . • . • • . .
0 0 7 6 I
............... ............... ............... ............... ...............
0 ............... 0 ............... 8 ............... 16 .............. 0 ...............
2 ............... 0 ............... 3 ............... 10 .............. I ...............
6 ............... 2 ............... 31 .............. 44 .............. 3 ...............
6 ......... I ......... 33 ........ 41 ........ I .........
. . . . .
Yersinia ••...•...•..•....•.• 9 .•.....•..•••• 13 •.......••.•• 8 ••.••..•.•.••• 39 ••••••••••.•• 49 •..•...• Yersinia enterocolitica ............ 8 ............... 13 .............. 7 ............... 36 .............. 47 ........ . Yersinia frederiksenii ............. 0 ............... 0 ............... 0 ............... 0 ............... 0 ......... . Yersinia spp 2 • . . • . • . • • • • • • • • . . • . . I ............... 0 ............... I ............... 3 ............... 2 ......... .
Listeria •.•••••••••..•....••• 5 ••.....•.•.••• 3 • • . . . • . . . . • • . . I • • . . . • • • • . . . • . I I . • • . • . . . • • • • • I 0 •..•...• Listeria monocytogen es ........... 5 ............... 3 ............... I ............... I I .............. I 0 ........ . Listeria spp 2 • . • • • • • . . . . • . . • . • • • • 0 ............... 0 ............... 0 ............... 0 ............... 0 ......... .
Legionella ••••••.••••••••••• 0 • • • • • • • • . . . • • • I • • . • . • . • • • • • • . I ••••••••...••• 4 ••••••.....•.• 6 ••••••••• Legionella pneumophilae .......... 0 ............... I ............... I ............... 4 ............... 6 ......... . Legionella spp 2 • . . . . . • . • . . . • . . • . • 0 ............... 0 ............... 0 ............... 0 ............... 0 ......... .
Bordetella .••....•..•••••... 5 .••••....••••. 4 ••...••.•.•.•• 5 ••••.•.••••••• 18 .••.•••••••.• 10 •..•..•• Bordetella pertussis .............. 4 ............... 2 ............... 5 ............... 15 .............. 9 ......... . Bordetella parapertussis ........... 0 ............... 2 ............... 0 ............... 2 ............... 0 ......... . Bordetella spp 2 . • • • • • . . . . . • . • • . • . I ............... 0 ............... 0 ............... I ............... I ......... .
Haemophilus influenzae ...••.• 7 .........•...• 4 .•••.......••• 3 ...•••..•..••• 21 ••....••••••• 21 ...••••• Streptococcus pyogenes ••..... 536 .•..•....•.• 478 •.•..•••.••. 421 ••.••.•••..• 2254 •••••••.•.• 2075 ••••.• normaliter steriel compartiment .... 55 .............. 50 .............. 35 .............. 239 ............. 176 ....... . niet steriel compartiment ......... 481 ............. 428 ............. 386 ............. 2015 ............ 1899 ...... . Bron: Infectieziekten Surveillance Centrum. Dit overzicht bestaat uit: 1. Salmonella, ingestuurd voor typering naar het laboratorium voor Infectieziekten-diagnostiek en Screening van het RIVM door de streeklaboratoria. Dit betreft in principe alleen de eerste isolaties bij de mens. 2. Shigella, Yersinia, Legionella en Bordetella volgens melding van Streeklaboratoria aan het Infectieziekten Surveillance Centrum (!SC) van het RIVM 3. Aantal meldingen van Haemophilus influenzae (uit liquor, bloed. synoviavocht en beenmergpunctaat) en Streptococcus pyogenes door de Streeklaboratoria aan het Infectieziekten Surveillance Centrum van het RIVM Aantal seratypen f species
130
2 niet nader geïdentificeerd
INFECTIEZIEKTEN BULLETIN
Jaargang 7 nummer 6
Registratie virologische laboratoria
Positieve uitslagen virologische laboratoria, week 17 - 20, 1996 Positive results from laboratoria for virology, weeks 17 - 20, 1996
week 09- 12 totaal
week 13- 16 totaal
week 17-20 totaal
cumulatief totaal t/m week 20 1996
cumulatief totaal tlm week 20 1995
Adenovirus ..................... Bofvirus ....................... Chlamydia psittaci ............... Chlamydia trachomatis ............
64 .............. 62 .............. 36 .............. 292 ............. I •...•.••••..... I .•.•••.•..•.... I ..•.••.......•. S ............... 14 .............. I 0 .............. 14 .............. 6S .............. 23S ............. 238 ............. 229 ............. I 131 ............
316 ....... 7 ......... S6 ........ 979 .......
. . . .
Coxiella burnettii ................ Enterovirus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hepatitis A-virus ................ Hepatitis B-virus ................. Influenza A-virus ................ Influenza B-virus ................. Influenza C-virus ................
4 ............... 12 . . . . . . . . . . . . . . 28 .............. 63 .............. 36 .............. 2S .............. 2 ...............
IS .............. 86 . . . . . . . . . . . . . . 146 ............. 284 ............. 336 ............. 12S ............. 8 ...............
I0 ........ 166 ....... ISS ....... 209 ....... 189 ....... 143 ....... S .........
. . . . . . .
8 ............... 234 ............. I 39 ............. 23 .............. S3 .............. 1123 ............ 1234 ............ - ................ 20 ..............
33 ........ 266 ....... I 07 ....... 47 ........ SI ........ S64 ....... 842 ....... S ......... 9 .........
. . . . . . . . .
4 ............... 2 ............... I 0 . . . . . . . . . . . . . . I 3 .............. 23 .............. 14 .............. 42 .............. S8 .............. 22 .............. 11 .............. 46 .............. 41 .............. 3 ............... I ...............
Mazelenvirus .................... I ............... 4 ............... Mycopl. pneumoniae ............. 41 .............. 20 .............. Parainfluenza ................... 2S .............. 2S .............. Parvovirus ..................... 4 ............... S ............... Rhinovirus ..................... 6 ............... 7 ............... RS-virus ....................... 210 ............. S9 .............. Rotavirus ...................... 363 ............. 372 ............. R. conorii ...................... -................ - ................ Rubellavirus .................... I ............... 3 ...............
2 ............... 31 .............. 17 .............. 7 ............... 18 .............. 8 ............... 139 ............. - ................ I 0 ..............
De weergegeven getallen zijn gebaseerd op de aantallen positieve resultaten zoals gemeld door de leden van de werkgroep Klinische Virologie. Zonder toestemming van de werkgroep mogen deze gegevens niet voor andere doeleinden gebruikt worden. Contactpersoon: M.I. Esveld. RNM 030- 2743551
131