oorspronkelijke stukken
Het effect van het tijdstip van voedselinname op de bloeddruk en klachten na de maaltijd bij geriatrische patiënten met postprandiale hypotensie* L.C.M.Vloet, R.Smits en R.W.M.M.Jansen
Doel. Het bestuderen van het effect van een gestandaardiseerde testmaaltijd op verschillende tijdstippen van de dag op de postprandiale bloeddruk bij geriatrische patiënten. Opzet. Beschrijvend. Methode. Bij 14 patiënten (6 mannen, 8 vrouwen; leeftijd: 66-97 jaar) die in de periode maart-augustus 2000 werden opgenomen op de afdeling Geriatrie en die postprandiale hypotensie bleken te hebben, werd op 3 verschillende dagen, in willekeurige volgorde, een gestandaardiseerde vloeibare testmaaltijd gegeven in de ochtend, de middag of de avond. Systolische en diastolische bloeddruk en hartfrequentie werden elke 10 min gemeten met een automatische bloeddrukmeter van 20 min voor inname van de testmaaltijd tot 90 min erna. Symptomen werden elke 15 min geregistreerd. Postprandiale hypotensie was gedefinieerd als een bloeddrukdaling C 20 mmHg in de 90 min na de maaltijd. Resultaten. Na elke testmaaltijd traden veranderingen op in systolische en diastolische bloeddruk. De gemiddelde maximale daling in systolische bloeddruk was in de avond (–18 mmHg; SEM: 3) kleiner dan in de ochtend (–29 mmHg; 2) of in de middag (–34 mmHg; 4). 8 patiënten vertoonden ’s avonds geen postprandiale hypotensie, terwijl alle patiënten postprandiale hypotensie hadden na inname van de testmaaltijd op het tijdstip van ontbijt of lunch. Na de avondtest was de duur van de hypotensie korter en waren de symptomen minder frequent en minder ernstig dan in de ochtend of in de middag. Conclusie. Bij geriatrische patiënten met postprandiale hypotensie varieerde de bloeddruk na inname van een gestandaardiseerde testmaaltijd over de dag, met minder bloeddrukdaling en symptomen in de avond. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:1457-62
Bij ouderen is postprandiale hypotensie een veelvoorkomend probleem.1 2 De aandoening hangt samen met duizeligheid, vallen, wegrakingen, herseninfarcten en overlijden.1-5 Nagenoeg alle ouderen vertonen een daling in systolische bloeddruk na het eten van een maaltijd en bij eenderde van verpleeghuispatiënten, is die daling C 20 mmHg.4 6 Postprandiale hypotensie komt voor bij 41% van de gezonde ouderen, bij 82% van de geriatrische patiënten met de ziekte van Parkinson en bij 55% van de ouderen met hartfalen.7 8 Belangrijke leeftijd- en ziektegerelateerde factoren en mechanismen die bijdragen aan postprandiale hypotensie zijn elders uitgebreid beschreven.1 9-13 *
Dit onderzoek werd eerder gepubliceerd in het Journal of Gerontology Series A: Biological Sciences and Medical Sciences (2003;58:1031-5), met als titel ‘The effect of meals at different mealtimes on blood pressure and symptoms in geriatric patients with postprandial hypotension.’
Universitair Medisch Centrum St Radboud, afd. Geriatrie, Nijmegen. Mw.dr.L.C.M.Vloet, verpleegkundig onderzoeker (thans: Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, Wetenschapsbureau, S0482, Postbus 9015, 6500 GS Nijmegen); mw.R.Smits, verpleegkundige; hr.dr.R.W.M.M.Jansen, klinisch geriater. Correspondentieadres: mw.dr.L.C.M.Vloet (
[email protected]).
Omdat medicamenteuze behandelmogelijkheden voor postprandiale hypotensie beperkt zijn, kunnen niet-farmacologische interventies van belang zijn.1 Een niet-medicamenteuze behandeling is 1 à 2 uur rusten na een maaltijd, ter preventie van valpartijen.1 Ook voorkomt lopen na een maaltijd de postprandiale bloeddrukdaling.14 Echter, dit compenserende effect van lopen op de bloeddruk verdwijnt onmiddellijk als de patiënt stopt met wandelen.14 Andere mogelijkheden in de behandeling van een patiënt met postprandiale hypotensie zijn aanpassingen van de grootte of de samenstelling van de maaltijd, bijvoorbeeld door reductie van de hoeveelheid koolhydraten.15 16 Het merendeel van de studies naar de effecten van een maaltijd op de bloeddruk is uitgevoerd in de ochtend.7 8 15 Voor de diagnostiek en de behandeling van postprandiale hypotensie is het echter belangrijk te weten of er een variatie bestaat in postprandiale bloeddrukveranderingen gedurende de dag. Van orthostatische hypotensie is bekend dat de prevalentie over de dag variabel is.17 Verder is aangetoond dat maaltijden en lichamelijke activiteiten de belangrijkste factoren zijn die schommelingen in de bloeddruk van ouderen beïnvloeden.18 Variabiliteit van postprandiale hypoten-
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 25 juni;149(26)
1457
sie gedurende de dag kan gevolgen hebben voor het tijdstip van bloeddrukmeting voor de diagnostiek van de aandoening en voor de behandeling ervan. Wij verrichtten een onderzoek om na te gaan welk effect inname van een gestandaardiseerde testmaaltijd op verschillende tijdstippen van de dag heeft op de postprandiale bloeddrukveranderingen en symptomen bij geriatrische patiënten met postprandiale hypotensie. methode Patiënten. Alle patiënten die in de periode maart-augustus 2000 werden opgenomen op de afdeling Geriatrie van het Universitair Medisch Centrum (UMC) St Radboud werden in de eerste week van opname gescreend op orthostatische en postprandiale hypotensie, als onderdeel van het standaard geriatrisch onderzoek. Patiënten met postprandiale hypotensie, gedefinieerd als een systolische bloeddrukdaling van C 20 mmHg binnen 90 min na het nuttigen van een maaltijd, werden geselecteerd om deel te nemen aan deze studie. Andere inclusiecriteria waren: leeftijd C 65 jaar en de mogelijkheid tot het staken van alle medicatie voor een periode van 24 h. Exclusiecriteria waren: acute aandoeningen, diabetes mellitus, chronisch atriumfibrilleren, pacemaker, problemen met orale voedselinname, en cognitieve stoornissen waardoor patiënten niet in staat waren om het studieprotocol te begrijpen. De Commissie Mensgebonden Onderzoek van UMC St Radboud gaf goedkeuring aan deze studie en alle deelnemers gaven informed consent. Een aantal van 14 patiënten was noodzakelijk om verschillen van 10 mmHg of meer in postprandiale bloeddrukveranderingen aan te tonen tussen testmaaltijden in de ochtend, middag of avond bij een standaarddeviatie van bloeddrukveranderingen van 10 mmHg, een onderscheidingsvermogen (‘power’) van 80% en een significantieniveau van 5%. Er begonnen 16 opeenvolgende patiënten aan de studiereeks van 3 maaltijdtests; 1 patiënt werd ontslagen uit het ziekenhuis en stopte met de studie, 1 patiënt werd uitgesloten van de verdere studie vanwege het optreden van een intercurrente luchtweginfectie tijdens het onderzoek, zodat 14 patiënten de studie voltooiden. Interventie. De deelnemers kregen op 3 verschillende dagen in willekeurige volgorde een gestandaardiseerde drinkbare testmaaltijd in de ochtend, middag of avond, om respectievelijk 8:30, 13:00 en 17:30 uur. Tussen de testdagen zat een rustperiode van circa 3 dagen (uitersten: 2-5). Alle tests werden verricht in een rustige kamer met een aangename kamertemperatuur van 21-24°C. Vanaf middernacht voorafgaande aan de gestandaardiseerde maaltijdtest kregen de patiënten geen medicatie. Voor de ochtendtest waren patiënten nuchter vanaf middernacht. Voor de test in de middag of avond mochten de deel-
1458
nemers gedurende 4 uur niets eten of drinken. Voor de middagtest mochten deelnemers een licht ontbijt gebruiken om 08:00 uur, bestaande uit 1 snee brood met boter en ham of kaas, 1 beker melk en 1 kop thee zonder suiker (in totaal ongeveer 25 g glucose, 879 kJ). Voor de avondtest waren een licht ontbijt en een lichte lunch (hetzelfde als het ontbijt) toegestaan. Op de testdagen mochten de patiënten geen koffie gebruiken.19 20 De gestandaardiseerde drinkbare testmaaltijd bestond uit 100 ml Nutrical (Nutricia, Zoetermeer), een vloeibare koolhydraatoplossing bestaande uit glucosesiroop, gemengd met 100 ml sojamelk. De testmaaltijd bevatte 1222 kJ, 65 g koolhydraten, 2 g vetten en 4 g eiwitten. De samenstelling van deze maaltijd wordt gebruikt als diagnostische test voor postprandiale hypotensie.1 8 De testmaaltijden werden geserveerd op kamertemperatuur (22°C) om potentiële temperatuurinvloeden op de bloeddruk te voorkomen.21 Elke testmaaltijd werd voorafgegaan door 20 min rust. De maaltijd werd binnen een tijdsbestek van 10 min gedronken. Vervolgens werd gedurende een periode van 90 min gerust in zittende positie.1 Uitkomstmaten. Systolische en diastolische bloeddruk en hartfrequentie werden elke 10 min gemeten met een automatische bloeddrukmeter (Spacelab 90207; Spacelabs Medical Inc, Redmond, WA, VS).22 Dit gebeurde vanaf 20 min voor inname van de testmaaltijd tot 90 min erna. Vóór de test werd patiënten gevraagd naar eventueel aanwezige klachten of symptomen om de uitgangssituatie in kaart te brengen. Gedurende de test werden de klachten van patiënten elke 15 min gevraagd door de onderzoeker. Een gestandaardiseerde lijst met symptomen die samenhangen met postprandiale hypotensie werd gebruikt tijdens de observaties.1-4 Symptomen werden gescoord op een 4-puntsschaal (afwezig = 0, licht = 1, matig = 2, ernstig = 3). De tijdstippen waarop symptomen ontstonden en verdwenen, werden genoteerd. Statistische analyse. Statistische analyse werd uitgevoerd met SPSS voor Windows 10.0 (SPSS Inc., 2000, Chicago, VS). Een p-waarde < 0,05 werd aangemerkt als significant. De resultaten worden weergegeven als gemiddelde en standaardfout (SEM). Uitgangswaarden van systolische en diastolische bloeddruk en hartfrequentie werden gedefinieerd als de laatste waarde gemeten voor de voedselinname. Verschillen in uitgangswaarden of maximale veranderingen in bloeddrukken werden getoetst met de t-toets voor gepaarde waarnemingen. Variantieanalyse (ANOVA) werd toegepast om de effecten van tijd, tijdstip van maaltijdinname en de tijd-tijdstipinteractie op bloeddrukveranderingen ten opzichte van de uitgangswaarde over de 3 tests te analyseren. De Pearson-correlatietoets werd gebruikt om de correlatie tussen bloeddrukveranderingen en patiëntenkenmerken te bestuderen.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 25 juni;149(26)
resultaten De kenmerken van de deelnemers aan deze studie zijn weergegeven in tabel 1. De jongste was 66 jaar en de oudste 97. Postprandiale bloeddrukveranderingen. Alle 14 patiënten vertoonden postprandiale hypotensie in de ochtend en de middag en 6 (43%) hadden een bloeddrukdaling C 20 mmHg na de avondtest. De figuur laat de gemiddelde groepsveranderingen in systolische en diastolische bloeddruk en hartfrequentie zien. Groepsgemiddelden van de maximale individuele bloeddrukveranderingen worden weergegeven in tabel 2. De systolische bloeddruk daalde na elke testmaaltijd; de daling na de avondtest was statistisch significant kleiner dan die in de ochtend en de middag. De diastolische bloeddruk daalde na elke testmaaltijd, met een statistisch significant verschil in de daling tussen de ochtend- en de avondtest; er waren geen statistisch significante verschillen in daling na de test in de ochtend en in de middag, evenmin tussen middag- en avondtest. De hartfrequentie steeg na alle 3 de maaltijdtests, maar veranderde niet statistisch significant. Op het tijdstip van maximale daling in systolische bloeddruk nam de harttabel 1. Kenmerken van 14 patiënten die in maart-augustus 2000 werden opgenomen op de afdeling Geriatrie van het UMC St Radboud te Nijmegen en die postprandiale hypotensie bleken te hebben parameter mannen; vrouwen (aantal patiënten)
6; 8
patiëntkenmerken (gemiddelde; SEM) leeftijd in jaren systolische bloeddruk in mmHg diastolische bloeddruk in mmHg hartfrequentie in aantal slagen/min lengte in cm gewicht in kg queteletindex in kg/m2 aantal medicijnen per patiënt
82 (2) 149 (5) 80 (5) 75 (3) 165 (3) 63 (3) 23 (1) 6 (1)
frequentie in de ochtend minder toe in vergelijking met de middag. De hartfrequentie toonde een niet statistisch significante stijging in de avond in vergelijking met de middag of ochtend (p = 0,061). Duur van postprandiale hypotensie. De periode met dalingen in systolische bloeddruk C 20 mmHg was na de avondtest korter dan in de ochtend of in de middag (zie tabel 2). De gemiddelde maximale daling in systolische bloeddruk trad in de ochtend na 50 min op (–21 mmHg; SEM: 2), in de middag na 30 min (–21 mmHg; SEM: 4) en in de avond na 30 min (–8 mmHg; SEM: 3) (p voor het verschil tussen de groepen: < 0,005). Statistisch significante correlatie werd gevonden tussen de maximale daling in systolische bloeddruk en de duur van postprandiale hypotensie na de ochtendtest (r = – 0,715; p = 0,004) en na de avondtest (r = – 0,590; p = 0,026). Symptomen. De symptomen na de maaltijdtest varieerden in frequentie en ernst op de verschillende tijdstippen van de dag. In de ochtend vertoonden 5 patiënten geen klachten, 6 patiënten voelden zich slaperig, 1 patiënt voelde zich rusteloos, 1 werd bleek en 1 had een gestoorde visus. In de middag hadden 3 patiënten geen klachten en 11 wel: vermoeidheid (n = 5), slaperigheid (n = 4), duizeligheid (n = 2) en/of bleekheid (n = 1); 1 patiënt had een verstoorde spraak, transpireerde en verloor 20 min na de testmaaltijd in de middag het bewustzijn, op het moment dat de systolische bloeddruk met 74 mmHg gedaald was ten opzichte van de uitgangssituatie. De rolstoel waarin deze patiënt zat, werd gekanteld. De patiënt, die bekend was wegens syncope in de voorgeschiedenis, kwam na 10 min weer bij bewustzijn toen de systolische bloeddruk herstelde tot de uitgangswaarde. 3 patiënten vertoonden geen klachten. Na de avondtest gaven 6 patiënten slaperigheid aan en 8 patiënten hadden geen klachten. Alle beschreven symptomen traden tegelijk op met een daling in systolische bloeddruk C 20 mmHg. 2 patiënten voelden zich slaperig aan het eind van de 2 h durende test, terwijl de bloeddruk was hersteld tot de uitgangswaarde. beschouwing
aandoeningen (aantal patiënten) orthostatische hypotensie cardiovasculaire aandoening luchtwegaandoening neurologische aandoening maag-darmklachten psychische aandoening
6 8 5 3 5 9
medicatie (aantal patiënten) cardiovasculair respiratoir maag-darmstelsel neurologisch psychotropica analgetica
8 4 5 1 12 11
De belangrijkste bevinding van deze studie was dat wij over de dag een klinisch relevante variatie vonden in bloeddrukveranderingen en klachten na inname van een gestandaardiseerde vloeibare testmaaltijd bij geriatrische patiënten met postprandiale hypotensie. De dalingen in systolische bloeddruk waren groter na de testmaaltijd in de ochtend en in de middag dan die na inname in de avond. In meer dan de helft van de studiepopulatie was postprandiale hypotensie afwezig in de avond. Daarnaast was de bloeddrukdaling na de testmaaltijd in de avond korter met nagenoeg geen symptomen dan die na testmaaltijden in de ochtend of tijdens lunchtijd.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 25 juni;149(26)
1459
systolische bloeddruk (in mmHg)
5
0
–5
–10
–15
–20
–25
a
–20
0
20
40
60
80
100 tijd (in min)
–20
0
20
40
60
80
100 tijd (in min)
–20
0
20
40
60
80
100 tijd (in min)
diastolische bloeddruk (in mmHg)
10
5
0
–5
–10
–15
–20
b 16
hartfrequentie (in aantal slagen/min)
14 12 10 8 6 4 2 0 –2 –4
c
Gemiddelde veranderingen in (a) systolische bloeddruk (b), diastolische bloeddruk en (c) hartfrequentie bij 14 geriatrische patiënten met postprandiale hypotensie, na inname van een gestandaardiseerde vloeibare testmaaltijd in de ochtend ( ), middag ( ) en avond ( ); de verticale lijnstukken geven de SEM weer.
1460
Deze variatie over de dag heeft consequenties voor een diagnostische maaltijdtest ter detectie van postprandiale hypotensie en voor interventies ter behandeling ervan. De diagnose ‘postprandiale hypotensie’ zou gebaseerd moeten worden op bloeddrukmetingen rondom de maaltijd op het tijdstip van ontbijt of lunch vanwege de variatie over de dag en de frequente afwezigheid van deze bloeddrukdaling in de avond. Van de postprandiale bloeddrukveranderingen in de ochtend is aangetoond dat deze reproduceerbaar zijn.23 Interventies zoals activiteiten die de bloeddruk verlagen of cardiovasculaire medicatie met een bloeddrukverlagende (bij)werking, en veranderingen in de samenstelling en de grootte van de maaltijd zouden bij voorkeur moeten worden voorgeschreven in de avond om het risico op het ontstaan van symptomatische postprandiale hypotensie bij ouderen te verkleinen. Mogelijke verklaringen voor de verschillen in postprandiale bloeddrukken over de dag zijn onder meer te vinden in de basale systolische bloeddruk en een verminderde bloeddrukregulatie.1 In een eerder artikel is beschreven dat hypertensieve patiënten met postprandiale hypotensie een duidelijk aanwezige toename in systolische bloeddruk vertoonden vóór het ontbijt.24 Deze toename hing samen met het ontwaken.24 Ten gevolge van deze verhoogde systolische bloeddruk vóór het ontbijt vertoonden deze hypertensieve patiënten grotere dalingen in de postprandiale systolische bloeddruk. Dit werd verklaard door disfunctioneren van de baroreflex.24 Wij vonden een correlatie tussen de basale systolische bloeddruk en de postprandiale dalingen in systolische bloeddruk in de ochtend. In een eerder onderzoek waren postprandiale bloeddrukdalingen bij ouderen hoger na het ontbijt dan die na de lunch en de avondmaaltijd.25 In die studie werd medicatiegebruik toegestaan en geen gebruikgemaakt van gestandaardiseerde maaltijden.25 Vanwege het gebruik van identieke testmaaltijden in onze studie en het onthouden van de medicatie op de dag van de studie kunnen de verschillen in cardiovasculaire respons na de testmaaltijd tussen de 3 tijdstippen van de dag niet verklaard worden door de maaltijdsamenstelling of het medicatiegebruik. Hoewel de snelheid van voedselafgifte aan de dunne darm een goede parameter is voor de postprandiale bloeddrukverlaging,26 kan de variatie in postprandiale hypotensie over de dag evenmin verklaard worden door voedselopname eerder op de dag. Een postprandiale bloeddrukdaling is nagenoeg direct aanwezig.1 Onze patiënten gebruikten een kleine, vergelijkbare maaltijd als ontbijt en/of lunch en hadden een periode van 4 h geen voedsel voor de middag- of avondtest. Er kan dan ook worden aangenomen dat het potentiële effect van eventueel resterend voedsel in de darmen hetzelfde zou zijn in de middag en avond. Er bestaan grote individuele verschillen in de snelheid en het volume van voedseltransport bij maaglediging, die ongeveer 1 min na
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 25 juni;149(26)
tabel 2. Veranderingen in bloeddruk en hartslagfrequentie na het gebruik van een testmaaltijd bij 14 patiënten met postprandiale hypotensie, op de afdeling Geriatrie van het Universitair Medisch Centrum St Radboud te Nijmegen tijdstip van de testmaaltijd
8.30 uur 13.00 uur 17.30 uur
gemiddelde maximale individuele verandering (SEM)
gemiddelde verandering tijdens maximale daling van systolische bloeddruk (SEM)
systolische bloeddruk in mmHg
diastolische bloeddruk in mmHg
hartslagfrequentie per min
diastolische bloeddruk in mmHg
hartslagfrequentie per min
–29 (2)* –34 (4)|| –18 (3)
–20 (3)† –16 (2) –13 (3)
9 (1)* 17 (4) 13 (4)
–12 (3)† –12 (2) –6 (3)
3 (1)‡ 6 (2) 9 (4)
gemiddelde duur van postprandiale hypotensie in min (SEM)
31 (5)§ 31 (6)¶ 9 (4)
* p-waarde
voor het verschil tussen 8:30 uur en 17:30 uur: 0,001. voor het verschil tussen 8:30 uur en 17:30 uur: 0,031. ‡ p-waarde voor het verschil tussen 8:30 uur en 13:00 uur: 0,034. § p-waarde voor het verschil tussen 8:30 uur en 17:30 uur: 0,003. || p-waarde voor het verschil tussen 13:00 uur en 17:30 uur: 0,004. ¶ p-waarde voor het verschil tussen 13:00 uur en 17:30 uur: < 0,0001. † p-waarde
een maaltijd start.27 De snelheid van maaglediging na een gemengde maaltijd (vast en vloeibaar) bedraagt 9,2 kJ/min (SD: 1,7) bij patiënten in zittende houding. In onze studie zou het dan 133 min duren tot de maag geleegd was.28 Gezien het interval van meer dan 4 h voedselonthouding tussen de maaltijden concluderen wij dat het effect van een eerdere maaltijd op postprandiale hypotensie klein is. De gestandaardiseerde testmaaltijden werden over 3 dagen gerandomiseerd. Deze studie kon niet worden geblindeerd omdat alle deelnemers door de samenstelling van de maaltijd op de hoogte waren op welk tijdstip de test werd uitgevoerd. De meeste symptomen bij de diagnose ‘postprandiale hypotensie’ zijn niet specifiek. Vermoeidheid aan het eind van de test kan ook veroorzaakt worden door de duur van de test. Deze studie werd uitgevoerd bij patiënten bij wie postprandiale hypotensie gediagnosticeerd was bij bloeddrukmetingen tijdens de eerste week van opname op de afdeling Geriatrie. Enkele van de patiënten vertoonden geen symptomen tijdens de postprandiale periode. Ook bij deze patiënten was de postprandiale bloeddrukdaling in de avond minder dan die in de ochtend of middag. Alle postprandiale bloeddrukdalingen vormen een risico op (cerebrale) hypoperfusie en gevolgen als vallen of syncope. Daarom kunnen de resultaten van deze studie eveneens belangrijk zijn voor patiënten zonder symptomen vanwege het onzichtbare risico op hypoperfusie. Orthostatische hypotensie en postprandiale hypotensie hebben een verschillend pathofysiologisch mechanisme.23 Hoewel orthostatische verandering in de bloeddruk tijdens langdurig zitten kan bijdragen aan de postprandiale bloeddrukveranderingen, is de zittende positie tijdens het onderzoek de natuurlijkste positie tijdens het eten. De patiënten met orthostatische hypotensie in de voorgeschiedenis ver-
toonden geen statistisch significant grotere postprandiale bloeddrukveranderingen op alle maaltijdmomenten. Daarom kan orthostatische hypotensie de verschillen in postprandiale hypotensie gedurende de dag niet verklaren. Wij concluderen dat er in deze studie een variatie was in de mate van postprandiale bloeddrukveranderingen over de dag bij geriatrische patiënten met postprandiale hypotensie. Na een gestandaardiseerde maaltijd in de avond kwam postprandiale hypotensie vaker voor, met minder vaak en minder ernstige symptomen dan in de ochtend en de middag. Verder duurde postprandiale hypotensie in de avond korter, wat de risicoperiode voor hypotensie en cerebrale hypoperfusie verkort. Bij de diagnostiek en de behandeling van patiënten met postprandiale hypotensie moet rekening worden gehouden met de variatie ervan over de dag. De kans op symptomatische postprandiale hypotensie kan worden gereduceerd door bijvoorbeeld bloeddrukverlagende activiteiten (inclusief medicatiegebruik) naar de avond te verplaatsen. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nr 904-54-585) en Nederlandse Hartstichting (NHF2000D034).
Aanvaard op 23 maart 2005
Literatuur 1
Jansen RWMM, Lipsitz LA. Postprandial hypotension: epidemiology, pathophysiology, and clinical management. Ann Intern Med 1995; 122:286-95.
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 25 juni;149(26)
1461
2
3 4
5 6
7
8
9
10
11
12
13 14
15
16
17
18
19
20
Vloet LCM, Pel-Littel RE, Jansen PAF, Jansen RWMM. High prevalence of postprandial and orthostatic hypotension among geriatric patients admitted to Dutch hospitals. J Gerontol A Biol Sci Med Sci [ter perse]. Aronow WS, Ahn C. Postprandial hypotension in 499 elderly persons in a long-term health care facility. J Am Geriatr Soc 1994;42:930-2. Aronow WS, Ahn C. Association of postprandial hypotension with incidence of falls, syncope, coronary events, stroke, and total mortality at 29-month follow-up in 499 older nursing home residents. J Am Geriatr Soc 1997;45:1051-3. Kamata T, Yokota T, Furukawa T, Tsukagoshi H. Cerebral ischemic attack caused by postprandial hypotension. Stroke 1994;25:511-3. Vaitkevicius PV, Esserwein DM, Maynard AK, O’Connor FC, Fleg JL. Frequency and importance of postprandial blood pressure reduction in elderly nursing-home patients. Ann Intern Med 1991;115:865-70. Mehagnoul-Schipper DJ, Boerman RH, Hoefnagels WHL, Jansen RWMM. Effect of levodopa on orthostatic and postprandial hypotension in elderly Parkinsonian patients. J Gerontol A Biol Sci Med Sci 2001;56:M749-55. Kraaij DJ van, Jansen RWMM, Bouwels LH, Hoefnagels WHL. Furosemide withdrawal improves postprandial hypotension in elderly patients with heart failure and preserved left ventricular systolic function. Arch Intern Med 1999;159:1599-605. Jansen RWMM, Connelly CM, Kelly-Gagnon MM, Parker JA, Lipsitz LA. Postprandial hypotension in elderly patients with unexplained syncope. Arch Intern Med 1995;155:945-52. Lipsitz LA, Ryan SM, Parker JA, Freeman R, Wei JY, Goldberger AL. Hemodynamic and autonomic nervous system responses to mixed meal ingestion in healthy young and old subjects and dysautonomic patients with postprandial hypotension. Circulation 1993;87: 391-400. Sidery MB, Cowley AJ, MacDonald IA. Cardiovascular responses to a high-fat and a high-carbohydrate meal in healthy elderly subjects. Clin Sci (Colch) 1993;84:263-70. Kearney MT, Cowley AJ, Stubbs TA, Evans A, Macdonald IA. Depressor action of insulin on skeletal muscle vasculature: a novel mechanism for postprandial hypotension in the elderly. J Am Coll Cardiol 1998;31:209-16. Morley JE. Postprandial hypotension – the ultimate Big Mac attack. J Gerontol A Biol Sci Med Sci 2001;56:M741-3. Oberman AS, Harada RK, Gagnon MM, Kiely DK, Lipsitz LA. Effects of postprandial walking exercise on meal-related hypotension in frail elderly patients. Am J Cardiol 1999;84:1130-2, A11. Vloet LCM, Mehagnoul-Schipper DJ, Hoefnagels WHL, Jansen RWMM. The influence of low-, normal-, and high-carbohydrate meals on blood pressure in elderly patients with postprandial hypotension. J Gerontol A Biol Sci Med Sci 2001;56:M744-8. Sidery MB, Macdonald IA, Cowley AJ, Fullwood LJ. Cardiovascular responses to high-fat and high-carbohydrate meals in young subjects. Am J Physiol 1991;261(5 Pt 2):H1430-6. Ooi WL, Barrett S, Hossain M, Kelly-Gagnon M, Lipsitz LA. Patterns of orthostatic blood pressure change and their clinical correlates in a frail, elderly population. JAMA 1997;277:1299-304. Tsuchihashi T, Abe I, Tsukashima A, Kobayashi K, Fujishima M. Effects of meals and physical activity on blood pressure variability in elderly patients. A preliminary study. Am J Hypertens 1990;3(12 Pt 1): 943-6. Rakic V, Beilin LJ, Burke V. Effect of coffee and tea drinking on postprandial hypotension in older men and women. Clin Exp Pharmacol Physiol 1996;23:559-63. Lipsitz LA, Jansen RWMM, Connelly CM, Kelly-Gagnon MM, Parker AJ. Haemodynamic and neurohumoral effects of caffeine in elderly patients with symptomatic postprandial hypotension: a double-blind, randomized, placebo-controlled study. Clin Sci (Lond) 1994;87: 259-67.
1462
21 Kuipers HM, Jansen RWMM, Peeters TL, Hoefnagels WHL. The influence of food temperature on postprandial blood pressure reduction and its relation to substance-P in healthy elderly subjects. J Am Geriatr Soc 1991;39:181-4. 22 Iqbal P, Fotherby MD, Potter JF. Validation of the SpaceLabs 90207 automatic non-invasive blood pressure monitor in elderly subjects. Blood Press Monit 1996;1:367-73. 23 Jansen RWMM, Kelly-Gagnon MM, Lipsitz LA. Intraindividual reproducibility of postprandial and orthostatic blood pressure changes in older nursing-home patients: relationship with chronic use of cardiovascular medications. J Am Geriatr Soc 1996;44:383-9. 24 Kohara K, Uemura K, Takata Y, Okura T, Kitami Y, Hiwada K. Postprandial hypotension: evaluation by ambulatory blood pressure monitoring. Am J Hypertens 1998;11(11 Pt 1):1358-63. 25 Puisieux F, Bulckaen H, Fauchais AL, Drumez S, Salomez-Granier F, Dewailly P. Ambulatory blood pressure monitoring and postprandial hypotension in elderly persons with falls or syncopes. J Gerontol A Biol Sci Med Sci 2000;55:M535-40. 26 O’Donovan D, Feinle C, Tonkin A, Horowitz M, Jones KL. Postprandial hypotension in response to duodenal glucose delivery in healthy older subjects. J Physiol 2002;540(Pt 2):673-9. 27 Hausken T, Gilja OH, Undeland KA, Berstad A. Timing of postprandial dyspeptic symptoms and transpyloric passage of gastric contents. Scand J Gastroenterol 1998;33:822-7. 28 Spiegel TA, Fried H, Hubert CD, Peikin SR, Siegel JA, Zeiger LS. Effects of posture on gastric emptying and satiety ratings after a nutritive liquid and solid meal. Am J Physiol Regul Integr Comp Physiol 2000;279:R684-94.
Abstract The effect of the time of food intake on blood pressure and symptoms in geriatric patients with postprandial hypotension Objective. To examine the effect of the time of food intake on postprandial blood-pressure (BP) responses in geriatric patients. Design. Descriptive. Method. A standardised liquid test meal was given in the morning, at noon, or in the evening in random order on 3 separate days to 14 patients (6 male and 8 female, aged 66-97 years) who had been admitted to the geriatric ward in the period March-August 2000 and had postprandial hypotension. Systolic BP, diastolic BP and heart rate were measured with an ambulatory BP device every 10 minutes starting 20 minutes before until 90 minutes after each meal. Patients were monitored for postprandial symptoms every 15 minutes. Postprandial hypotension was defined as a reduction in blood pressure C 20 mmHg within 90 minutes after the meal. Results. Reductions in systolic and diastolic BP occurred after each test meal. The maximum systolic BP reduction was smaller in the evening (–18 mmHg; SEM: 3) than in the morning (–29 mmHg; 2) or afternoon (–34 mmHg; 4). 8 patients showed no postprandial hypotension in the evening, whereas all patients had postprandial hypotension in the morning or afternoon. The duration of postprandial hypotension was shorter and postprandial symptoms were less frequent and less severe in the evening than in the morning or afternoon. Conclusion. In geriatric patients with postprandial hypotension, postprandial BP responses varied depending on the time of day, with less postprandial hypotension and symptoms in the evening. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:1457-62
Ned Tijdschr Geneeskd 2005 25 juni;149(26)