f Í 1 : O5 o 4 4 : 2 _(a q q Z )
AIex van Stipriaan
Het dilemma van plantage-slaven
Het dilemma van plantageslavenr Weglopen of blijven
T f_ a, fiteraruur over manonage in het l- Caraibisch gebied is de aandaifu vooral gencht op waI genoemd. wordt grand, ntarronage.- Dat is het proces waaàij slaven defi_ nitief van de plantages wegvluchtten, zich in het binnenland aaneensloten en eventueel u-a,n daaruil de plantages gingen bestoken. Meestal ligt in deze ondenoeken de nadruk op de achttiende eeuw. Verder liita men er impliciet vanuit te gaan dat irijwel alte staven ,n pnncrye genetgd waren tot mano_ nage, maar dat de omstandigheden dit veel_ al verhinderden. De red,enei om al of niet ,eeg te lopen worden meestal stechx ter_ loops behandeld. In dit aníkel wil ik dieper ingaan op de factoren die het ditemma weglopen of blijven hebben beïnvloed. Daar_ naast zal ik trachten aan te tonen dat ten gevolge van een creoliseingsproces dit dilemna en daarmee het karakter vora marronage m de loop der tijd is veranderd, waarbij het accent verschoof van grand naa, pettt maftonage. De keus tussen vluchten of blijven was uiterst complex. Dat kwam vooral tot ui_ ting in het feit dat Marrons op verschillende manieren verbonden blevèn met de plantages en dat slavcn nooit helemaal loskw:men van het idee weg te lopcn- Een aantal voorbeelden zal dit illustrerèn. In de geschisdenis v4n de Boni-Marrons blijken twee planlagss een belangrijke ror te hebben gespeeld: Groot_Marceille en [,a paix. Deze 6adsmemingen lagen naast elkaar op de linkeroevei van de tsoven-Cottica en produceerden al sinds net begln van de achttiende eeuw suiker
en in mindere Eate ook kofifie. ln 1742 behoorde eue Askaan tot de veldslaven van eerstgenoemde plantage.Dat hij in de r;zyenhjst van dat jaar niet als delver, stond genoteerd,wijst erop dat hij waarschijnlijk nog niet^lang daarvoor uii Rfrika was aangekomen."Wanreer deze Askaan precies van Groot-Marceille wegliep, is niet bekend, maar in ieder geval was hij degene die rond 1765, samen met Boni. Asikan-Silvester opvolgde als leider van 991 goep Marrons (Hoogbergen 1985: l$. n$ prestige moer enorm groor geweest zijn, want hij nam niet deèl aanle gevechtshandelingendie Boni zo beroemd hebben gemaakt. Toch noemden deze Marrons zich later liever Aluku,s. de naam die Askaanals Marron droeg,dan Boni's. Askaan/Aluku was niet de enige (belangrijke) Boni-Marron afkomstig van CrooiMarceille. In 1758 overviel een groepje Marrons plantage Nieuw-Java.een aanál slaven van de nabij gelegen plantage La Parx werd erop afgestuurd en com-uniceerde - op afstand - met hen. De Marrons riepen dat zij 'negers van Jacobie, ( : Groot-Marceille') waÍen en enkelen van hen werden inderdaad door de slaven van L^a Paix als zodanig herkend (Hoosbergen 1985:85-8ó).Oo[ sloot rond 177ï een deel van de zogehetenTesisi-Marrons zich bij Boni aan. Een van hun leiders was Suku, evencensaÍkomstig van Groot-Marceille, waar vandaan hij al rond 1750moet zijn weggelopen.' Dit waren zeker niet de enige Marrons die oorspronkelijk op Groót-Marcei.lte haddengewoond"want er blijken regelma_
tig slavenvan deze plantagede bossenin te zijn gevlucht. In een inventaris van Groot-Marceille uit 1770 staan biivoorbeeld de slavenJuIy en Cojo genotee?dah 'weggeloopen'en 'in 't bosch', terwijl bij Coridon, die kennelijk al eerdere vluchtpogingenhad ondernomenvermeld staat: 'uyt de boey gebroken en weggeloopen'.5 Het jaar daarop werd ook nog de slavin Dora gevangen genomen, die vertclde al vijf jaar daarvoor deze plantage te hebben verlaten(De Beet 1984:93). Tegelijk werden er ook slaven van Groot-Marceille tégen Boni en de zijnen ingezet. In dezelfde plantage-inventaris (1770) staat namelijk vermeld dat de timmerslavenCojo en Premier,de molenslaaf Jan Baas en de veldslavenPonto en Sergeant dienst deden als com-andoslaveu. Dit betekent dat zij door de koloniale overheidwaren gehuurd als lastdragerbij militaire patrouilles tegen de Marrons, oÍ mee moestenhelpen bouwenaan verdedigingswerken.Dat kon één tot drie maanden duren.ó De levering van dergelijke commandoslavenhield overigensook risico's in voor de eigenaar,Niet alleen konden zij tijdens gevechtshandelingenworden gedood, maar ook namenzij som<de gelegenheidte baat en vluchttennaar de Marrons. Die waren tiidens zo'n mililafts expeditie vaak verleidé[jk dichtbij, zodat de wegloper geen lange en barre tocht naar hen hoefde te ondernemeuen hij wist zich bovendien meteen beschermd- Dit moet de keuze voor weglopen zcker hebben vergemakkelijkt. Anderzijds waren er tijdens zo'n tocht veel meer blanken die de slavenin de gaten konden houden dan op de plantage het geval was en cr werd continue wacht gelopen. Dat 1ry65misschien ook de reden dat de bovengenoemde slaaf Sergeant van Groot-Marccille in 1770keurig van zijn commando terugkeerde. Toen hij echter twee jaar later als
TZJ
lastdrager werd ingezet bij de belegering van Boni's hoofdplaats Buku, liep hij wél weg, wat later gevolgd door Pierrot, eveneens een commandoslaafvan Groot-Marceille (De Beet 1984:106-110).7 Het is duidelijk dat slaven van GrootMarccille een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan en de strijd van de Boni-Marrons. Dat blijkt tot op de dag van vandaa& want ééB van de zeven clans waaruit dit volk bestaat heet nog steeds uaar de plantagc, namelijk de Yakubi-lo afgeleidvan Jacobie,de slavennaamvoor Groot-Marceille (Hoogbergen 1985: 8ó). Dit is overigensgeen uitzondering, want in veel clannamenvart Marrons ziin voormal.igeplantagenarnente herkenntn (Hoogbergen 1985: 422-424:Price 19$: 5a-57). 7nleeft ook de narm van buurplantageLa Paix bij de Boni voort in de Lapè-[o. Dergelijke clannamensymboliserende nooit geheel verbroken band fussen Marrons en plantages. De meerderheid van de slaveu lieo echter niet weg.7i stonden dan ook voor een moeilijke keuze en de relatie met de Marrons sygnmin altijd eenvoudig. "l,'xgdit worden geiillustreerdaan Opnieuw kan de hand van gebeurtenissenop GrootMarceille en La Paix. Tijdens de Eerste Boni-oorlog(1768-lm) dreigden de Marroos verschillendemalen met name deze twee plantageste overvallen (Hoogbergen 1985: 96, 151). Wederom een bewijs van de emotioncle band met de plaats van herkomst. In augustus 1772 stelden Marrons afkomstig van la Pai:q waarvan er in januari maar liefst 15 tegelijk de plantage warcn ontvlucht, aan Boni voor deze onderneming te overvallen. Nadat hij daarmce had ingestemd werden de slaven op La Paix van de plannen op dc hoogte gestcld et dezpverklaarden zich bereid de overval te steunen en zich bij de Boni's te zullen voegen.Tijdens de overval ontmoet-
124
Ales van Stipiaan
t.ende Marrons echter veel woerstandvan een groep mililailsa die op de plantage was gestationeeÍd. Zodoende wisten slechts 58 van de circa 150 slavente ontsnappen en mee te gaan naar Boni's hoofdplaatsBuku (HoogbergenL985:U1). Niet lang na deze gebeurtenissenwerd Buku door de koloniale legermachtingenomen. Boni moet daarop voorbereidzijn geweest,want de meesteMarrons hadden Buku toen a-l verlaten. De achterblijvers bleken voornr-elijk te bestaan uit wouwen en kinderen van de meest recent overvallen plantages,waar onder ook van La Paix. Zij hadden Boni te kemen gegeven liever naar de plantagesterug te keren dan bij de Marrons te blijven (Hoogbergen 1985: 167). Hieruit blijkt dat sommige weglopers, zelfs na een bewuste keuze voor marronage en ondanks de zware straffen die hen bij terugkomstte wachten stonden,op hun besluit terug kwamen.Als gevolg van de vaa-kzeer ongewisseomst.andigheden die het leven als Marron met zich meebracht, zoa.lsvoedseltekortenen het voortdurend opgejaagdworden, gaven met Dame wouweD soms toch weer de voorkeur aan het slavenbestaan. Dat zo'n beslissing een traumatischeervaring geweest moet zijn staarbuiten kijf. ln 11'73reisde Boni met enkelegetrouwen heimelijk door het Cotticagebiedom de situatie na de val van Buku in ogenschouw te nemen en plannen te beramen voor nieuwe plantage-overvallen.Op La Paix maakte,nzij contact met enkele slaven en de basjao,in wiens huis zij de toestand in dc regio bespraken. Daarna begavenzij zich naar Groot-Marceille waar zij eveneens gesprekkenvoerden en g.ngen eten bij een mulat. Tijdens deze bijeenkomst kregen de Boni's van verschillendeslaven geschenken aangeboden (Hoogbergen 1985:a9-50).De genoemdemulat moer de tirnmerslaaf eo molenmaker Jan geweest
zijn, de kostbaarsteslaaf op de plantage.e Gezien Jans vaardigheden en (taxatie)waarde was hij van groot belang voor de plantage-eigenaaretr moet hij ook diens vertÍouwen hebben geooten. Bovendien orm Jan als mulat eeo zeer geprivilegieerde positie in ten opzichte van de gewone slaven,zoals wijstelling van de zware veldarbeid en grotere porties bij de uitdelingen van voedsel sn kleíling. Toch bezat hij kennelijk ook het vertrouwen van de slaven en was juist hij degene bij wie Boni ging eten, een belangrijk symbolisch gebaar.Dit tekent de problematischesituatie van veel 'elite'slaven.Zj hadden zich een relatief goede positie weten te verwerven en hadden dus bet nodige te verliezen. Tegelijk waren zij nog steeds slaaf en hadden zij vaak als 'natuurlijke' leiders de veranfwoordelijkheid voor het welzijn van de zwarte plantagebevolking. Zij waren dan ook vaak degenen die opstanden of vluchtpogingenberaamdenen de contacten onderhielden met Marrons. Ook die relatie was overigens soms complex zoals blijkt uit het vervolg van Boni's bezoek aan Groot-Marceille.
GECOMPLICEERDE HOUDING Wat Boni precies met Jan had afgesproken is niet bekend, maar in 1774 besloot hij de plantage te overvallen, onder anderen vcrgezeld van aanvoerder Suku, zoa.ls bekend ook aÍkomstig van Groot-Marceille. Onder dckting van de regen werd de plantage van drie zijden aangevallen.Een wachter schoot echter alarm, waarop de slaven naar de wapens gropen (wat erop zou knnnen wijzen dat aj zrch op de overval hadden voorbereid) en zich heftig tewecr stelden,al roepead'dat het overvallen van hun plaotage geen kinderwerk was'.Gei'nspirecrddoor de tegenstandvan
Het dilemma van plantage-slaven
de slaven begonnen toen ook de blanken, die zich in de directeurswsning hadden vs15g[ans[, hevig op de overvallers te schieten, onder meer met een kanon. Na een kwartier zagen Boni en de zijnen het hopeloze van de situatie in en trokken zich terug met medeneming van twee manneq vier wouweu en zes kinderen. Deze werden geboeid weggevoerd en pas na de smeekbedes van de moeders hoefden de zuigelingen niet te worden achter gclateu. De Marrons hebben overigens weinig profijt gehad van deze slaven, want al na enkele weken lukte het de helft van hen, onder leiding van Sultan, met eeo zelÍ gemaakt vlot te ontsnappen. Zij meldden zich bij een militaire post en keerden
ongestraft op Groot-Marceille terug. De Boni's werden daarop zo bang dat de achtergebleven Kokora van Marceille eveneensde benen zou nemen en hen zou verraden, dat zij hem om het leven brachten. Ook met Sultan liep het niet goed af, want oa conflicten met de basja (wellicht verband houdend met de overval) vermoordde hij deze en sloeg daarna de hand aan .3ichzelf (Hoogbergen 1985: 20220ó).'" Deze gebeurtenissen maken duidelijk hoe gecompLiceerdde houding van slaven was ten aanzienvan mÍuronage.Zn moeten de slaven van Groot-Marceillc vele verwantenen bekenden onder de BoniMarrons hebbengehad.Toen in december 1773 Boni en de zijnen de plantage bezochten, werden zij dan ook , met alle égards onwaÍrgen. Vijf maanden later joegen echter diezclfde slavengezamenlijk Boni op de vlucht en kozen voor een verder verblijf op de plantage.Een duidelijke, maar waarschijnlijk ook mocilijke keuze. Want gemakkelijk hadden slaven hct bepaald niet op deze plantage.Toch was hun beslissing tegengesteld aan die van de slaven op de buurplantage La Paix, die
125
een jaar daarvoor-wel besloten bij een overval met de Boni's mee te gaan. Het zal blijken dat deze tegengcstcldekeuzes kunnen worden verklaard vanuit verschillen in materiële omstandigheden,die voor de slaven de doorslag lijken te hebben gegeven. Met neme op het financiële vlak bestond eetr groot onderscheidtussenbeide plantages. Op La Paix rustte uamelijk een hypotheekschuld van bijna een kwart miljoen gulden.u De verplichtingen daarvan waren zwaar, zodat er op een gegeven moment geen rrrimte Dl€erwas nieuweslaven aan te kopen. Aangezien op alle plantages ;r Sulinrme in die tijd een sterfte-overschot heersteen er, zoels wij zagea,geregeld slaven wegliepen, daalde op deze onderneminghet aantal slavendramalisch. De produktie diende echter op hetzelfde peil te blijveq met náme om aan de hypotheekverplichtingcn te kunnen voldoen, zodat hetzelfde aÍeaal met een afnemend aartal slaven moest worden bewerkt. Hun arbeidslast stceg daardoor navenant en zelfs werd er beknibbeld op het voedselareaal om alle arbeid aan de exportproduktie te kunaen wijden, zoals in tabel 1 wordt aangetoond. Op Groot-Marceille lag de situatie heel anders. Deze plantage was niet met schulden belast en leverdc in de jaren 1770 een gemiddelde winst op van bijna f 1.L.000,-per jaar," Zodoende was er genoeg financiële ruimte om voortdurend nieuwe slaven aan te kopen. Hierdoor groeide het aantal slavcn op dezn plantage van 149 n 1742 ïot 207 n IT70. Het bebouwd aÍeaal werd evcneens fors uitgebreid. Het na- zelfs sneller toe dan de groei van hct aantal slaveD"zodat de arbeidslast van de (veld)slaveu stecg. Dit stond echter in geen verhouding tot de arbeidslastop de buurplantage.Bovendien was er, in tegenstellingtot La Paix, sprake
I2ó
Alex van Stipiaan
Het dílemma van plantage-slaven
slaaf bleek bijna te zijn verdubbeld.
van een sterke verbetering van de eigen voedselproduktie, want het kostareaal per
Tabel I: Ontwikkeling van afueidslosten voedselareaalop La Paix en Groot-Marceílle17421773 La Paix
ltos exportareaaVve ldslaaf vaartrens/veldslaaf kostareaaVslaaf
1,40ba 76m 0,15ha
Groot-MarceiIIe IJ
L742
1,93ha (+38Vo) 98 m ( +29Vo) 0,11ba (-27Vo)
0,ggha 7'l m 0,10ha
LI
ITIO !,22ha (+ 38V o) lr m (- 8Vo) 0,19ha (+90Vo)
bron: ARA: SONA, nrs.ó89,ó92,702;IFBL, 81482. De conclusieligt daaromvoor de hand dat het verschil in arbeidslaslga yssding de doorslag heeft gegeven in de beslissing zich al of niet aan re sluiren bij de Marrons. Dat blijkt ook uit de woorden van enkele slaven van La Paix die zich tijdens de belegering van Buku bij Boni bevonden. Zij schreeuwden hun belegeraars onder meer toe dat de eigeuaarvan La Paix hen altijd tot 's avondslaat liet doorwerken; als hij dus nu zijn koffie geoogst wilde hebben moest hij dat zelf maar doen. Verder werd geroepen dat zij ook mensen waÍen en dat geen neger het op La Paix kon uithouden (De Beet 1984:9, 1 0 7) . MOTIEVEN Dat de slaven op Groot-Marceille als groep het leven op de plantageverkozen boven het onzekere bestaan als Marron betekende overigens niet dar zij het daar zo naiu de zin hadden. Zo moet de expansie van het bebouwd areaa.l een grote aanslag hebben betekend op het arbeids-
vennogen van de slaven. Dit betekende namelijk dat gÍote stukken land moesten worden ingepolderd en de infrastructuur van vaarsloten (trenzen) moest worden uitgebreid.Beide werkzaamhedenbestonden uit langdurig graven met eeo schop in axaÍe klei (voornamelijk 6ennsa'í/spk). Tussen 1142en 1770werd op deze plantage het suikerrietareaal uitgebreid van 68 ha naar 112 ha. Daartoe moest het vaartrenzenstelsel van in totaal 6,2 km met lrim l,J km worden verlengd.Veertig jaar later bleek dit stelsel zelfs een totale lenste van 11 km te beslaan.l3AIes bij ekaí geen geringe opgave, met n^me wÍrnneer wordt bedacht dat. na de initièle werk23nmh9d9a,deze trenzen ieder jaar opnieuw moesten worden uitgebaggerd.Een slopend karwei. Het is dan ook niet voor niets dat h de orale geschiedenisvan enkele Saramakaanse clans tot op dc dag van vandaagwordt vermeld dat dergelijke graafwerkzaamheden bij uitstek het motief vormden om een plantage te ontvluchten (Price 19$: a8). Op La Paix moest een veldslaafin de loop der tijd een steeds groter deel van de
trenzen voor zijn rsksning nemen, op Groot-Marceille nam dit aandeel af. Ook dit kan daarom een verklaring zijn voor het verschil in keuze ten arnzien van mÍuronage. Overigens veranderde deze situatie op Groot-Marceille drastisch vanaf de jaren 1770. Kennelijk was er niet voldoende geld meer om nieuwe staven aan te kopen, want de bevolking daalde van 20'l n 1770 tot 149 in 1810. Tegelijk werd, zoals wij zagen, het vaarstelsel opnieuw fors uitgebreid, zodat in 1810 een veldslaaf 194 meter voor zijn rekening moest nemen, dat was bijna drie maal zoveel als n lnl. Genoeg reden dus om nu ook massaalweg te lopen. Dat dit toch niet gebeurde, had waarschijnlijk te maken met het feit dat er wijwel geen Marronovervallen mesr op plantages plaats vonden, terwijl dat meestal de beste gelegenheid was geweest om gezameolijk te vluchten (zie het voorbeeld van La Paix in 1112). De koloniale overheid had namelijk in de jaren 1760 wedesverdragen gesloten met de SaramalsS-, Ndjuka- eu Matawai-Marrons, met daaÍin als een van de belangrijkste voorwaarden dat nieuwe weglopers door hen moesten worden uitgeleverd. Daarnaast waren De Boni-Marrons aan het eind van de jaren 1770 verdreven naar Frans Guyana. De enige weg die daarom nog open stond was de individuele vlucht. Dit lijkt dan ook tamelijk veelvuldig op Marceille te hebben plaats gevonden, want in de schaarse gegevens uit deze periode is steevast sprake van weggelopen-slaveu.ro De overgrote meerderheid van deze weglopers bestond uit mannen, wat overigcns kenmerkend was voor marronage in het algemeen. In de jaren 1780 en 1790 werden in Suriname per jaar gemiddeld circa 190 slaven als wegloper _genoteerd, waaronder slechts 15 wouwen.t' In theorie was weglopen in Suriname relatief
127
gemakkelijk. Met uitzondering van het gebied tussen de Warappa en de Vredenburgcr Kreek en de linkeroever van de Beneden Commewijne, grensdcn wijwel alle plantages aan de onmetelijke bossen waarmee dit land bedekt is. Bovendien konden de twee of drie blanken per plantage onmogelijk alle slaven (rond 1790 gemiddeld zo'n nA per onderneming) tegelijk in het oog houden. Toch was weglopen niet eenvoudig. Zonder hulp van buitenaf was het moei-lijk de Marrondorpen te vinden en dan nog betekendehet een tocht vol ontberingen.Veel kon er op de vlucht niet worden meegenomen,wiult dat zou het tempo ernstig vertragen.En als het al lukte de (gepacificeerde) Marrons te bereiken, dan was de kans niet denkbeeldig door hen aan de koloniale autoriteiten te wordeu uitgeleverd. Niet dat dit indcrdaadsteevastgebeurde,maar het betekendevoor de wegloperswel een extra risico. Vaak bleven zij dan ook rondhangen in de contreien van de plantages. waar zij ecn trmelijk marginaal bestaan leidden en grote kans liepen als zogenaamde 'schuiler' te worden opgepakt. Dcrgclijke overwegrngen moeten bij de meeste slaven de keuze voor mÍIrÍonage tot een tamelijk o"-ogelijke optie hebben gemaakt.Dat gold eenste meer voor wouwen die door de zorg voor kinderen (en bejaarden)nog veel meer aan de plantage waren gebonden.Voor hen behoorde een succesvollevlucht nauwelijks tot de mogelijkheden. Door het bestaan van tamelijk grote groepetr Marrons in het Surinaamsebinnenland. lijkt het alsof in dezc plantageeconomie marronage vecl valer voorkwam dan elders. Een vergelijking van het schaarse cijfermateriaal hierover leert anders (ae tabel 2). Uit dc cijfers blijkt dat verhoudingsgewijs in Suriname mindsl slaven wegliepen
r28
Het dilemma van plantage-slaven
Alex van Stípiaan
dan elders in het Cararbisch gebied. Dit zal niet betekend hebben dar het regime op de Surinaamse plantages minder hard was, maar dat slaven de mogelijkheden van een succesvolle vlucht minder groot achtten, dan wel het moeizame bestaan als
Marron niet voldoende vonden opwegen tegen de nadelen van het leven op de plantage. Bijna de helft van de weglopers werd bovendien op een gegeven moment weer opgepakt, wat de neiging om weg te lopen zeker zal hebben verminderd.
Tubel 2: Jaarlijks aandeel weglopers van alle slaven in zes Caraibische plantage-economiën
land/repo
SaintDomingue Guadeloupe Jamaica Bahia Dominica Barbados Suri-name
iaar
L190 ca. 1785 L798 7198 1813 1820 L7Y21
weglopers
0,5% 7,5Vo 0,1 70 0,'l % 2,4 Vo 0,5 vo 0,4 vo
gevangen
,) ,,
? ca.0,2 vo
* semiddeldeva,nde iaren 1790-1792 en 1795 bron: Geggts 1985:ll5-ll7; RvP,599.
& De Theye 198ó: 148;ARA: Heuman 1985:98;Hoogbergen
Ook blijkt het rype plantagewaaÍop een slaaf woonde van invloed te zijn geweest op marronage.Met name de verschillende arbeids- en levensomstandigheden op kofÍre- en suikerplantageslijken bij de waag 'weglopen of blijven?' een belangrijkerol te hebbengespeeld.Naar verhoudingwerd op koffieplantagesveel minder weggelopen dan op suikerplantages.Zo blijkt uit een steekproef in een groot aantal plantageinventarissendat in het derde kwart van de achttiende eeuw 0,t4Vo van de slaven op koffïeplantageste boek stond als wegloper, terwijl dat op slr.ikerplantages maaÍ liefst 0,687o bedroeg.luEen opmerkelijk verschil, te meer omdat juist in die periode het grootste deel van de koffre-ondernemingen in de aanlegfaseverkeerde,of het areaaluitbreidde.Dit betekendedat er
relatief veel graafwerkzaamheden werden verricht. Toch was dit minder zwaar dan op suikerplantages, omdat het alleen om afuateringssloten ging. Op suikerplantages moest echter naast het afwateringssysteem ook een kilometerslang stelsel van (veel diepere en bredere) vaaÍtreDzen worden aangelegd en onderhouden. Tevens vond daar voortdurend rotatie van het bebouwd areaal plaats, zodat de toch al zwaardere werkzaamheden veel vaker terugkwamen. kappen veel Daarnaast was suikerriet inspannender dan kofliebonen plukken en moest op srrikerplantages veel v.aker de gehele oacht worden doorgewerkt."
Aan het ei-nd van de achttiende eeuw nam niet alleen het aantal (genoteerde) wegloperstoe, maar werd bovendien het verschilde twee sectorenvan de plantage-
economie minder. Nu werd 0,96Vo vaa de suikerslaven geboektaafd al"srvegloper en 0,56Vo van de koffieslaven.'o De toena.rÍre van de laatsten was een gevolg van de achteruitgang van de koffieplantages. De meeste waren met enorme schulden belast, waardoor nauwelijks geld voor de verzorging van de slaven beschikbaar moet zijn geweest. Bovendien raakten de bebouwde gronden uitgeput. Als gevolg daarvan werden de oude, voorop de plantage gelegen gronden verlaten en de achterste stukken ingepolderd. Dat betekende een forse uitbreidi:rg van de afuateringstrenzen (die dieper moesten zijn dan voorheen), terwijl vanwege de langere afstanden op de plantage nu ook vaak vaartrenzen werden aangelegd. Kortom, het deel van de werkzaamheden dat aan graven werd besteed (met oame door ma..en) begon meer op dat van suikerplantages te lijken. Ook deze ondernemingen waren overigens door schulden en uitputting getroffen, zij het in mindere mate. De gevolgen daarvan verklaren vormen in deze sector waarschiinlijk eveneensde verklaring voor de relatieve loenarne van weglopers. Het verschil tussen beide soorten plantages was echter nog steeds opvallend, zodat de conclusie gerechwaardigd lijkt dat het vooral de aard van de werkzaamheden was die de balans liet doorslaan in de keus tussen weglopen of blijven.
VROUWEN Het waren natuurlijk niet alléén zware arbeidsomstandigheden en schaarsevoeding die slaven ertoe aanzettenvan de plantage weg te lopen. Met name vrouwen waren soms zelfs niet eens van plan te vluchten, maar werden meer dan eens door Marrons geschaakt om het wouwentekort in de Marronsamenlevingen aan te
t29
vullea (zie het voorbeeld van Groot-Marceille in lTl4). Overigens werd dit door gevangen genomen vrouwen meestal als excuus aangevoerdom straf te ontlopen, zodat het achterafmoeilijk is na te gaan in hoeverre er echt van wouweroof sprake was. Wel is duidelijk dat het voor slaven nog al eens de aanleiding vormde zich tegen Marrotrs teweer te stelletr en te helpen bij de achtervolging.Daarnaast werd veelvuldig melding gemaakt van slaven die vanwege hun aangedane mishandelingen waren gevlucht. Zn vertelde in 1763 de gevangen Cartouche dat hij door zijn meester was verkocht aan de eigeuaar van plantage Meulwijk en 'op plantagiegebragt zijnde, door meenigwldige slaegenen mishandelingenis weggeloopen' (De Beet 1984:157). Zijn bijnaam voefoeroeman(dief) doet echter vermoedeu dat eÍ meer aan hand was.Toch betekent dit niet dat hij de slechtebehandelirg aan zichzelf te wijten had. Vaak werd marronage vooraf gegaan door diefstal. Het kon zijn dat een slaafdaarna uit angst voor straf de besen nam. Vaker zal diefstal van gebruiksvoorwerpen en voedsel daarentegenzijn voorgekomen als voorbereiding op de vluchtpogng. Elders in het Caraibischgebied werd zo'n relatie tussen diefstal en mÍuronage eveneeDsgeconstateerd. Ook daar bleken echter aangedaan onrecht, mishandelingen voedselgebrekde werkelijke stimuli voor marronage te zijn geweest(Debien IV79:12i1 -1j0). In 1784vond in Suriname eetr spectaculaire ontsnappingspogng plaats. Drie slaven was het gelukt zich te verbergen op een oorlogsschipdat naar Nederland voer. Na hun ontdekking werden zij echter weer terug gestuuÍd naar Suriname,waarop één van hen overboord sprong en verdronk. De vluchtmotievenvan de overige twee werden bij hun berechting duidelijk en geven aan hoe zeer een in het nauw ge-
130
Het dilemma van plantage-slaven
Aler. van Stipríaan
dwongen slaaf soms geen andere uitweg meer zag dan vluchten. De ene verstekeling, L'Argent genaamd, vertelde dat hij als foetoeboi (huisbediende) door z;n meesteres werd gedwongen, 'om ojo meester te beloeren of hij ook met andere vrouwen te doen had'. Ook al verzekerde hij zijn opdrachtgeefster dat daarvan geen sprake was, zij geloofde hem niet en stelde hem in plaats daarvan bij de meester in zo'n slecht daglicht dat L'Argent 'altoos slagen kreeg'. De fweede, September van plantage 't Vertrouwen, vertelde dat hij eveneens ernstig was mishandeld, 'omdat hij op plantagie door de neegers geduurig bij den directeur beloogen^en alzo bij hem gehaat gemaakt wierd'.'' Beide slaven zaten dus volledig in het nauw en hadden geen andere keus dan vluchten. Het was overigens wel nawant dat September dit aan zijn medeslaven te danken had. Er moet dus wel het een eD ander zijn voorgevallen dat hij zich zo zeer hun haat op de hals had gehaald. Dit kwam overigens wel vaker voor, want natuurlijk was ook slaven niets menselijks weemd. Zo konden diefstal, een vechtpartij, of overspel aanleiding zijn het hazenpad te kiezen, terwijl bijvoorbeeld op Meerzorg in 1758 rwee slaven vluchtten na onenigheid met de basja (Hoogbergen 1985: 56). In het algemeen was marronage echter de wanhoopsreactie van een kleire minderheid op de steeds zwaardere arbeids- en levensomstandigheden. Vanaf het einde van de achttiende eeuw hebben zich in de Surinaamsc plantageeconomie een aantal veranderingen voorgedaan die het gedrag van slaven, met name wat betreft marronage, in hoge mate hebben beinvloed. Zo werd het steeds moeilijker om definitief de bossen in te vluchten, omdat er met grote regelmaat patrouilles werden uitgezonden die op
zoek waren uaar 'schuilers'.Tegelijk werden de gepacificeerdeMarrons scherp in de gatengehoudenof er zich geennieuwelingenonder hen bevonden.Deze Marrongroepen zaten bovendien in een moeilijke positie, omdat zij gedeeltelijk ook van de pla-ntages afhankelijk waren. Zn werd bijvoorbeeld op Groot-Marceille in de jaren 1820jaarlijks voor zo'n f 300,- dram (ruw soort rum) met Ndjuka Marrons geruild voor houfwaren en regelnatig werden zii daarnaast in contanten betaald (bijvoorbeeldin 1823 f 1.804,-).n De gepacificeerde Marrons waren zodoende gaan deelnemenaan de blanke geldeconomie en hadden er dus belang bij de planters te wiend te houden. Toch was dit niet de belangrijkste oorzaak voor de verandering die zich in het karakter van de marronage voltrok. Veeleer was dit een gevolg van twee onlosmakelijk verbondenprocessendie in de loop der tijd aan belang wonneD.Het eerste wordt wel omschreven met het begrip 'creolisering', het tweede was een proces van lotsverbetering. Rond 1760 bestoud ongeveer driekwart van de plantagebevolking uit slaven die nog in Afrika waren geboren. Een halve eeuw later was hun aandeel echter al tot de helft gedaald. Vanaf die tijd vormden slaven die op de plantages waren geboren (Creolen) een steeds toenemendemeerderheid van de bevolking.2r Dit resulteerde onder meer in groeiende verwantengroepenonder de slaven, die, mede daardoor, meer geworteld raakten in de plantagemeenschappen. Tegelijk begonnen planters en koloniale autoriteitensteedsmeer in te zien dat er iets moest gebeuren aan de dalende omvang van de slavenbevolking.7ij moesten wel, want onder druk van het buitenland, mct tráme Eugeland,werden na L827 geen nieuwe slaven meer ingevoerd, terwijl er nog steeds meor slaven stierven dan er
werden geboren. De beschikbare hoeveelheid arbeid nam dus steeds meer af. Daarnaast werden planters door de dalende prijzen van hun produkten gedwongen efficiënter te produceren. Dat leidde onder andere tot mechanisatie, maar tevens tot grotere zorg voor de levensomstandigheden van de slaven en een tendens meer over te laten aan hun eigen initiatief. Uitg€putte en onwillige slaven zijn nu eenmaal niet de meest geschikte arbeiders om de 'efficiency' mee te verhogen.u
ABSENTEISME Ook een ander verschijnsel speelde overigens een rol in bet veranderend gedrag van slaven, namelijk het absenteïsme van de plantage-eigenaars. Door verschillende oorzal<en was vanaf het einde van de achttiende eeuw ruim tweederde van de plantages in handen gekomen van eigenaars die buiten Suriname. mereadeels in Nederland, woonachtig waren. Zij lieten het beheer van de qadgrnsmingen over aan zogehetea 6dministrnteurs. Vanwege de lucratieve verdiensten die zo'n administratie opbracht trachtten deze beheerders zoveel mogelijk plantages tegelijk onder hun hoede te krijgen. Met de inkomsten die zij daaruit trokken leidden zij een tamelijk luxe leven in Paramaribo. Op de plantages kwamen zij weinig, zodat het dagelijks bestuur op de onderns-irg werd overgelaten aan een directeur die op de plantage woonde en werd bijgestaan door een of twee blanke opzichters (bla-okofficiers). Omdat al deze managers carrière wilden maken teD koste van elkaar en het vaak geen gemakkelijke heerschappen waren, was het verloop onder deze mensen groot. Gemiddeld bleef een blankofficier niet langer dan een jaar aan dezelfde plantage verbonden, een directeur onge-
t7 t
veer 5,5 jaar en een administrateur 3,5 jaar. Dit verloop leidde nogal eens tot onrust onder de slavenen bovendienbetekende het dat zij degeoenwaren die de plantage het best kenden. Met name de basja (zwarte opzichter) was daarom van onschatbare betekenis voor het blanke management,waardoor hij een belangrijke machtspositiekon opbouwen. Wat betekenden al deze onrwikkelingen nu voor het leven van de slaven?In de eerste plaats werd de huiselijke jurisdicde van de planters beperkt en de juridische starus van slaven veranderd van 6sa ding (zakenrecht)in een mens (personenrecht). Dat betekendedat plantersniet meer naar eigen goeddunkenslaven konden straffen, maar dit voor grotere vergrijpen moesten overlaten aatr de autoriteiten. In praktijk werd daar nogal eensde hand mee gelicht, maar in het algemeenleidde het toch tot verbetering en de controle erop werd strenger. Verder hielden de juridische veranderingen in dat slaven nu ook bezit mochten hebben, dat (christelijk) onderwijs voor hen niet langer verboden was en dat zij de mogelijkheid kregen klachten in te dienen met betrckkins tot hun behandeliog.o In de t'weedeplaats eingen de materiéle omstandighedeovar slavener op vooruit. Er werden 6s16ss',vgningenen hospitaaltjes voor de slavengebouwd,de zorg voor zwangere vïouwen nam toe, de Afro-surinaar$e geneeskunstkreeg meer ruimte en de omv?rg 9s 5amsnslslling van het pakket levensbehoeftendat werd uitgedeeld groeidc. Verdcr kon door de grootschalige introductic van stoommolens op suikerplantagesde slopende nachtarbeid worden afgeschaft (18y',2).u Eveneens uit een oogpunt van 'efficiency' hield een toenemend aantal plantcrs op met het onderhouden van plantagekostgrondenwaaruit de slaven moesten worden sevoed. Ten
132
Alex van Stipriaan
,i
dele werd dit opgevangen door voedsel van gespecialiseerde kostplantages te betrekken, maar daarnaast werd de voedselvoorziening steeds meer ook aan de slaven zelf overgelateo. Daartoe kregen zij meer dan voorheen de beschikking ovei eigen kostgrondjes en er werden bijvoorbeeld regelmatig vishaken en netten uitsedeeld. De koloniale overheid roonde zth oot voorstander van zo'n beleid, want in het slavenreglemenrvan 1851 werd sesteld dat in dit opzicht her eigen iniriatieflan slaven diende t€ worden aangemoedigd door de 'gezagvoerders' op de plantages.x Het betekende natuurlijk wel dat siaven voor deze activiteiten hun wije tijd moesten opofferen, maar tegelijk werden zil er ook onaíhankelijker door. Zrj gngen vissen en jagen, verbouwden hun eigen groenten en kweekten een groeiend aanta.l kippen en varkens. Hieruree werd niet alteen in de ergen behoeften voorzien, maar bovendien gingen zij mct deze produkten steedsmeer handeldrijven. Ook op andere ma.ieren creèerden slavcn mogeiijkheden inkomsten te verwerven, zodat zij in toenemende mate grngen deelnemen aan de geldecooo_ mle. Deze onrwikkelingen hadden een aantal belangrijke gevolgen. De slaven werden steeds onafhan-ketijker en voelden zich op z'n minst de emotionele eiqenaars van dà plantages. Zij woonden er uáa_kal meerdere generattes met bekenden en verwanten. hun navelstrengen lagen er begraven en ool( de geesten van de voorouders huisden er. Bovendien kenden zij er ieder hoekje c.n gaatje (evenals in de omgeving) en wás de plantage de plaars die ben de middelen verschafte inkomsten te verwerven. Dit betekende echter tevens dat zii in toenemende mate gebonden raal
vaa slaven.De laatsten waren zich hiervan terdege bewust en gebruikten iedere gelegenheid om meer ruimte en rechten te veroveren.In deze strijd, waarin het slavernijsysteem steedsmeer van binnen werd uitgehold, veranderde ook marronagevan vorm en inhsud. Er waren nog altijd slaven die wegliepen om een wij bestaanin de bossenop te bouwenen ook in de negentiendeeeuw hebbenzich nog nieuwe Mirongroepen in het binnenlandgevormd. Zo stondeneind 1839 in Surinnme (exclusief Coronie en Nickerie) 7Tl slaven te boek als absenr, waÍrrvande meesten al sinds iaren. In de periode 18.10-1844 werden per jaar gemiddeld 260 slaven genoteerd als wegloper, maar tevenswerden er jaarlijks 257 slaven gevangen.toIn werkeljkheiá moeten er echter veel meer slaven zijn weggelopen (en weer gevangen),want een steekproef onder drie plantagesin de jaren t8j0 en 1840leert dat van hun geznmenlijkebevolking jaarlijks gemiddeld I,4Vo wegliep.rT Op de totale slavenbevolkingvan Suriname in 18368 betekende dai 65ó weslopers, terwijl bovendien sommige sla-ven meerderekeren wegliepen.Veel weglopers werden dan ook niet als Tsdanig aangemeld bij de autoriteiten,omdat de vlucht slechtsvan korte duur was, of omdat men toch wel wist waar hij of zij kon worden gevonden.Kennelijk waren de planters er bij de meerderheid varade weglopers niet bang voor dat zij definitief moestenworden afgeschreven. Het is daarom interessantdeze steekproef nader te bekijken. Er blijkt bijvoorbeeld nogal wat verschil te zijn tussen de samenstellingvan de totale bevolkingvan deze plantagesen die van de weglopers. (Zie tabel3). Var al deze 72 weglopers liepen er slechts vtjf Q%) definitief weg. De overigen keerdenna verloop van tijd, varièrend
t 3i
Het dilemma vanplcutage-slaven
s\..-'t.
Th. Bray, Plantaadje negerhuizen (Atlas van Stolk te Rotterdam)
- -
;
134
Het dilemma van plantage-slaven
Alex van Stiniaan
van enkele dagen tot enkele maanden, wijwillig ot gevanketijk weer terug. Het waren vooral mannen die wegliepen. Ruim een kwart van het totaal in deze periode en van hen Liepen er negen (L6Vo) znlfs meerdere malen weg. Onder deze marruen war€n en basja's oververte"mbachtslaven genwoordigd. Dat is opmcrkelijk, omdat juist deze slaven de meeste voorrechten geDoten en in het algemeen geen veldarbeid hoefden te verrichten. Zij liepen individueel weg, dus solidariteit of leiderschap waren niet hun beweegredenen. Ook veldslaven waren enigszins oververtegenwoordigd onder de weglopers. Vrouwen,
huisslavenen bejaarden en invaliden (de laatste twee vonnen de categorie 'overig') werdeo daarentegenrelatief weinig onder de weglopers aangetÍoffcn. De verklaring daawan ligt voor de hand: voor mensen die slecht ter been wareu was weglopen geen reële mogclijl:heid, terwijl wouwen meestal hun kinderen (cn bejaarde verwanten die zij verzorgden) niet in de steek wilden laten. Dit laatste verklaart ook de geringe deelnrme van huisslaven,want dat warsn in overgrote meerderheid wouwen. De enige huisslaaf in de steekproef die wegliep was dan ook een man.
Tabel 3: Samenstelling volwassen slavenbevolking en weglopen op drie plantages, 1830-1845.
volwassen bevolking: 4L7 DersonenB 52 Vo 48 Vo 13 Vo 6 Vo 69 Vo 13 Vo
weslooers:72 oersonen
volwassenmannen volwassenwouwen ambachtslavenen basja's huisslaven veldslaven overig
76% 23 Vo
)) 07^ lVo 75 Vo IVo
Bron: zie noot 2ó. De waag is nu waarom zoveel slaven (tijdelijk) wegliepen en waaÍom daaronder zoveel eliteslaven waren. Het voorbeeld van een van de ondernemingen uit de steekproef,de koffieplantageVrouwenvlijt aan de Hoer Helena Kreek (nu: Orleana Kreek), kan dit rllustreren. ln de jaren 183ó-1845liepen daar van de 129 volwassen slaven 25 (lgVo) één of meerdere kcren weg. Drie daarvan bleveu definitief weg. De overigen werden binnen wij korte tijd weer opgespoord en gevangen. Dat was niet zo'n moeilijke opgave, want meestal werden zij aangetroffen in de kostgrondenof slavenwoningenop planta-
ges bin'en een straal van niet meer dan één á twee kilometer rond Vrouwenvlijt. Dit duidt erop dat zij niet van plan waren de plantage voorgoed te verlaten, maar zich daaraan slechs tijdelijk wilden onttrekken. Daar moesten zij overigens wel wat voor ovcr hebben, want het was hun bekend dat zij bij terugkeer een geduchte afstraffing konden verwachten. $emmigen werden zelfs voor enkele maanden in een hals- of eukclboei geklonken. Dit overhpe- de meest frequente wegloper, veldslaaf Adam, meerderc malen. Toch liep hij tot 1843, het jaar waarin hij stierf, in totaal acht keer weg. Niets kon
hem weerhoudenen steedsweer werd hij op dezelfde plantage, Vriendsbeleid & Ouderszorg, op Dog geen kilometer afstand van Vrouwenvlijt opgepakt. De veronderstellingligt daaromvoor de hand dat Adam op die plantage eeu vrouw had, bij wie hij langer dan alleen wat stiekeme nachtelijke bezoekjes wilde blijven.' Ook de veldslaven Cupido en Hendrik liepen meerdere malen weg. Gezien het fcit dat zij soms voor langere tijd aan plantagesin de omgeving werden verhuurd (ondanks hun wegloperijen!) is de kans goot dat ook zij elders relatiesmet een wouw hadden opgebouwd. Het waren echter niet alleen veldslaven die de benennamen,want ook de timmerlieden Zondag en Premier behoordentot de weglopers, evenals de loodsbastiaan George. De laatstewerd als gevolgdaarvan gedegradeerdtot veldslaaf,wat opnieuw aÍrntoont dat de consequenties zwaar konden zijn. Dat de veelvuldige absentieop deze plantageniet alleenwerd veroorzaaktdoor het liefdeslevenvan de slaven blijkt wanneer ook de rol van de blanke staf erbij wordt betrokken.In de periode periode 1837-1841wisseldenmaar liefst vier directeurs en acht blankofficiers elkaar af. Het kan dan ook nauwelijk toeva-lheten dat juist in deze jaren wijwel alle wegloperijen plaats vonden, waaronder ook die van timmerman Premier en basja George. Kennelijk wilden de slaven laten zien het beu te zijn om de zoveel maanden aan nieuwe leiding te moeten wennen. Iedere nieuwe directeur of opzichter betekende namelijk voor de slaven weer een nieuwe band van leiding geven, rekening houden met andere wensen en verlangensen verworvenrechtenten dele opnieuw bevechten.Met name de eliteslaven, die het meestin contactstondenmct de blanke staf, hadden hier onder te lijden. Z;4 waren de enige personen op de
1J5
plantage die echt inzia!1 hadden i-n het reilen en zeilen van ds qaderngming en wilden dat ook erkend zien. Bovendien wilden de nieuwe directeurs natuurlijk allemaal aan hun superieurenbewijzen dat zij beter waren dan hun voorgangers en zetten daaÍom de slaven aan tot grotere produktie. Weglopen was daarom voor slaven de beste manier om een directeur dwars te zitten en teveDseen demonstratie dat zij niet met zich lieten sollen. Op de meeste plantages zoals Vrouwenvlijt geberude dit individueel of in kleine groepjes. Er zijn echter in de negentiendeeeuw ook tientallen voorbcelden van situaties waaria de slaven hua ongenoegenmet het beleid kenbaar maaktendoor collectief de plantagete verlaten en zich net zo lang in de bossendaarachterop te houdentot aan hun eisenwerd toegegeven,of tot er militair werd ingegrepen. VERHUIZINGEN In 1849 werd eens te meer duidelijk hoezeeÍ ongewenste veranderingen konden leiden tot grote onrust onder de slaven.In oktober van dat jaar werd namelijk besloten Vrouwenvlijt te sluiten en de slaven over te brengen naar de suikerplantage Dijkveld aan de Surina-e Rivier. De betrokkenen stelden zich daar echter zodanig tegeDte weer dat er militairen aan te pas moesten komen om de onlusten neer te slaan. Z.e,s slaven wqrden daarop als hoofdschuldigcn aangewezenen a,aaÍ gestraft. Onder druk van dit geweld grng de y61[uizing tenslottc toch door, maaÍ opnieuw hadden de slavenduidelijk gelnaakt dat zij niet alles zonder meer slikten." In het algemeen kwemen in de negentiende eeuw dergclijke verhuizingen (ol pogingen daartoe) zser vaak voor. Vrijwel attijd ging dit gepaard met grote onlusten
t3ó
Alex van Stipiaan
en wegloperijen als protest tegen de plannen. De slaven voelden zich daar bovendien in gesterkt toen vanaf eind jaren 1830 de gouverneur gelastte dat zo'n vs1firrizing alleen kon worden toegestaan als hij overtuigend bewijs had dat zij daarmee accoord gingen. Meer dan eens zag een planter daarop van zijn plannen af-. en trokken de slaven aan het langste eind." Het mag inmiddels duidelijk zijn dat de rerm petit manonage voor het soort weglopen dat in de negentiende eeuw dominant was geworden niet kan slaan op de omvang of kracht van deze vorm van verzet. Het geeft aileen aan dat slaven minder ver en meesta.l niet definitief wegliepen. Door haar spectaculaire karakter heeft de achttiende-eeuwse grand manonage altijd meer aa-ndacht getrokken, waardoor het veel bedreigender tijkt te zijn geweest voor de planters. In zekere zin was dat ook zo, want plantages werden verwoest en (in feite verbazend weinig) blanken werden vermoord. Het gaat echter, in ieder geval wat betreft Suriname, veel te ver om, in navolging van auteurs over andere Cararbische plantage-economieën, te veronderstellen dat planters zich niet erg druk maakten over 'petit marronage', of dit zelfs als een nuttige uitlaapklep zagen, waardoor het systeem als geheel in stand kon blijven (Debien 1979: 11.1; Herrman 198ó: 4). Inderdaad waren de negentiendeeeuwse acties minder spectaculaiÍ, maar (noodgedwongen) hielden de guÍlnsemss planters er wel degelijk rekening mee en maakten er zich ook voortdurend zorgen over. Het was dan ook minstens zo bedreigend als grand manoacge. Niet langer werd het slavernijsysteem van buiten aangevallen, het werd nu van bimen uitgehold. Slaven stelden zich steeds onaÍhankelijker op en verwierveu zich rechten die in wezen strijdig waren met slavernij. Er is heel wat veranderd gedurende de
laa[ste eeuw vln Surina^-se slavernij waaÍdoor ook het aloude dilemma van weglopen of blijven een andere inhoud kreeg. In de achttiende eeuw werden cie plantagesvoor eetr groot deel bevolkt door A-frikanen die nog weinig verankering in Suriname hadden, al warcn dc funda-enten voor een Afro-Surinaamsecultuur wel al gelegd. De omstandighedenwaaronder zij op de plantages leefden waren zeer zwaar. Toch bleef het overgrote deel van de slavenop de plantages,omdat vluchten lang niet voor iedereen mogelijk was en het ongewisse bestaan als Marron voor velen geen aantrekkelijk alteroatief vormde. Wel zijn er altijd mensengeweestdie hun tolerantiegrens hadden bereikt en in een a-lles-of-nietspoging de bossen invluchtten, Ook kon de keuze voor maÍÍonage worden vergemakkelijktwanneer een kwam,of completeslavenmachtin opsta-nd als de plantagedoor Marrons werd overvallen (beide vaak in overleg met Marrons), waarna men gezamenlijkhet binnenland in trok. Van daaruit werd de plantage-economiebestookt, die soms kraakte in haar voegen, maar zich desondanks met veel geweld staande wist te houden. Het is opvallend hoezeer Marrons verbonden zijn geblevenmet de plantages.Zo speelden plantages in de sociale organisatie van Marrongroepen een belangrijke rol, waren zij verder uit gebrek genoopt wouwen op plantages te gaan zoeken en ujn àj later zelfs levendig met de plantages handel gaan drijven. Tegelijk zijn slaven nooit geheel los gekomenvan het idee weg te lopcn, alleen verand€rdede functie daarvan. Paradoxaal geooeg werd weglopen steedsmeer eer middel om juist op de plantage te kunnen blijven. Iu de negentiende eeuw wÍts het dan ook de plek waarop de meerderheid van de slavenwas geboren, waar n1 een eigen cultuur had-
Het dilemma van plantage-sloven
den opgebouwden waar zij zich in toenemende onafhanlelijkheid eigen middelen van bestaangingen verwerven.Het waren, kortom, Surinamers geworden" die zich bovendien zeer bewust waren van de afhanlelijke positie van de planters. Hiervan maaktea zij gebruik door steeds meer ruimte en rechtetrvoor zichzelf op te eisen en het systeemte ondergraven.Het meest doeltreffendewapen in deze strijd was nog steeds weglopen. Dit gebeurde nu echter niet meer ui1 wanhgqp,maar om t€ tonen wie de werkelijke eigenaarsvan de plantages waÍen. Daarmee hebben ook deze 'andere Marroos' op den duur hun eigen emaocipatiebewerkstelligd.
J.
4.
NOTEN Gebruikte afkortingen: ARA Algemeen Rijks Archief (Den Haag) GAA GemeenteArchief Amsterdam GAR GemeenteArchief Rotterdarn GGWIB Gouverneur Generaal der rily'estIndische Bezittingen,1828-1845 JFBL James Ford Bell Library (Minneapolis,USA) MvK Ministerie van Kolonien NA Notarieel Archief RvP Raad van Politie SONA SurinameOud NotarieelArchief SvS Sociëteitvan Suriname 1. Delen van dit artikel zijn gebaseerd op mljn dissertatie 'Surinaams contrast: roofbouw en overleven in een Cararbischeplantage-economie,175018ó3', in L992 bl hct KITLV te L"eiden verschenen. 2. ARA: SONA, ó89. Op de plantage werden slavenin bepaaldewerkzaarnheden qetraind.Een daarvanwas het
5. 6.
ó. 9.
lJ/
zogenae-de delven, d.w.z. alle graa-frverkzaamhedendie verband hielden met het inpolderen van land. Dit diende zorgvuldig te gebeuren, omdat anders een plantage al spoedig ooder watcr zou komen te staan. Vandaar dat dit werk alleen werd toevertrouwd aan slaven die daarmec al ervaring hadden opgedaan.Dit wareo de delvers. Jacobiewas dc nanm vrn de voormalige eigenaar en tevens de nanm die de slavenaan Groot Marceille gaven. lt !742 kwam hij nog niet op de plantage voor, terwijl een slaaf dic toen trog een peuter was later ver tclde dat Suku was weggelopen, toer hij nog een kind was (gebaseerd op Hoogbergen1985:131 en 205; JFBL 81482;ARA: SONA ó89). JFBL, 81482. Het gebruik ván commandoslaver deed een groot beroep op de produc tiviteit van plantages.Bijvoorbeeld ir 1778,eer a-typischjaar, werden in d, divisie (district) Thorarica 319 man nen gehuurd om als co-mandoslaa dienst t€ docn. [n totaal bevonde; zich in dit districr ongeveer 3.10 6anfïke slaven boven t2 1aar. Dt betekentdat ruim LIVo van hen in di, jaar werd ingezet tegen de Marron, (ARA: RvP,584) Het weglopeu van commandoslave tijdens een mili14;s expeditie tege de Marrons koo soms massale vor men a^nnemen.Bijvoorbeeld in 17: liepcn bij zo'n expeditre 30 van c 300 commandoslavenweg en een ja; latcr zelfs bijna 200 van de T (Muller LVR.:31). Dc basja was een zllarte slavenol zichter en de hoopte (en meest g. privilegieerde) slaaf in rang. Jan was namclijk dc enige mulatsla,
t3 8
10.
11. T2 . 13. 14.
15. 1ó.
Als
van Stipiaan
op Groot Marceille. Zï1n waarde werd in 1770 getaxeerd op Fl 1.800, dat was Fl 500 meer dan de op een na kostbaarsteslaaf, de il Suriname geboren basja Isaac. Wel een teken dat Jan van uitzonderlijkewaardewas voor de plantage-eigenaar.(JFBL, 81482) De blanke bewonersvan Groot Marceille hadden overigenswel hun lesje geleerd uit de overval, want uit een inventarisvan 1810 blijkt dat de bewapeningenorm was toegenomen.Zo bevondenzich toen in de directeurswoning 9 geweren, op het portaal stonden 4 kanonnetjes en op de plaatsvoor het huis wÍuen nog eens drie kanonnetjes opgesreld. (JFBL, 81482) GAA: NA 12393. J F B L, 81482. Ibidem. ln 1192bevindt zich onder een aantal gevangen Boni-Marrons de weggelopen slavin Amarenti van Groot Marcei.lle met haar drie kinderen (Hoogbergen 1985:365).In de lijst van weggelopenslaven uit 1795 worden drie siaven van deze plantage genoemd, die i-n ieder geval in dat jaar niet meer worden gevangen(ARA: RvP, 599). In de plantage-inventaris uit 1810 staat vermeld dat Quamina absent was sinds 1800. Florus. Pieter, Mentor en Hercu_lessinds 1802 en Andries sinds 1805. Bovendien was Trobie in boeien eekluisterd, de geèigendestraf voor weglopers (JFBL, 81482). Semengesteldop basis van Hoogbergen & De Theye 1986:1€ en ARA: RvP, 599. Steekproef ARA: SONA, plantageinventarissen I750-1779. Koffie: 55 plantagesmer 7.310slaven;suiker:36
plantagesmet 5.2999slaven. Dit was eeD gevolg van het feit dat het riet door middel van watermolens werd uitgcperst en deze alleen bij het hoogste tij in de rivier (zo'n zes dageu per maand) konden draaien. De bewerking van kofEebonen gebeurde niet met watermolens, 18. Steekproef ARA: SONA, plantageinventarissen 1780-1810. Koffre: 56 plantagesmet 7.865 slaven; suiker: 35 plantagesmet 4.788 slaven. 19. ARA: SvS,380. 20. JmL, 81482. 2t. In de jaren 182) n:m het aandeelvan Afrikaaen weer wat toe als gevolg van de import van duizeaden nieuwe slaven. Deze import stopte defiritief n L82'7, waarna het Creoolse deel weer groeide. 22 [.et wel: efÍiciëntere produktie en betere slavenzorgbrachten soms forse investeringen met zich mee, zodat d,eze veranderingen vooral plaats vondenop plantagesdie daarvoor de hnanciëlen'imte hadden. In praktijk waren dat meestalsuiker- en katoenondernemingen,koffieplantagesraakten daarentegensteedsmeer in verval en werden in meerderheid gesloten. In 1836woonde van alle slavenbuiten Paramaribo 44Vo op suikerplantages, l6Vo op katoenplantages33Voop kofheplantagesen de rest op hout- en kostgronden.(ARA: MvK 1135) ?3. Dat dit niet bij een theoretische mogelijkheid bleef blijkt uit de veranchting van de gouverneur in 1.843,dat niet meer aan alle klachten gevolg kan worden gegeveD,zodat hij alleen nog de ernstige (d.w.z. situaties waÍubij plaaters de grenzen van de huiselijke jurisdictie hadden overtreden) in behandeling wil laten nemen. (ARA: GGWIB,54) 1LI
Het dilemma van plantage-slaven 24. 25. 26. 27.
28. 29.
30.
31. 32.
ARA: GGWIB. € Gouvernementsblad 1851. ARA: MvK A79ó. De betreffendeplantageszijn Vossenburg 1830-39 (Surinaams lytgssrm; Coll. Branrsen);Vrouwenvlijt, 183ó-45 (Surinaams Muse,rm: Coll. Mamin); en Somerszorg,1830-39(GAR: Coll. Hudig). In 1836 waren er 4ó.879 slaveu in Surina-e. (ARA: MvI( 1135) Gemiddeld bedroeg dc volwassen bevolking ongeveer W pcrsoneu. Omdat het hier echter gaat om eon periode vaa L0 jaar waarin een aantal Jongerenvolwassenwerden en slaven werden bijgekocht is het totaal aantal volwassenengroter. ID deze periode werden slavenvanaf ongevcerl7 jaar als volwassenbeschouwd. Zeker n de negentiendeeeuw kwrm het vaak voor dat slavenrelatiesonderhieldenmet wouwen op naburige plantages. Al.le informatie over Vrouweuvliit: Surinaa-s Museum,CollectieMamin; Siwpersad1979: 193-19 4. In 1838 was dat bijvoorbeeld het geval op de plantages Burnside (Coronie), Korteweugd (Matapica) en Hamburg (Cottica). (ARA: Gouverneur Generaa.lder West-Indische Bezittingen,1828-1845, no.33 en 34)
LITERATUUR Beet,Chris de, 1984 De eersteBoni-oorlog 17ó5-1778.Bronnen voor de Studievan Bosncgers2menlevingen,9. Utrecht, fss6rrm voor CaraibischeStudies. Debien,Gabriel,1979 'Marronage in the Freuch Caribbean',
139
in Richard Price (ed.), Maroon Societies: Rebel Slave Communities in the Aneicas, Baltimsle/Lor6.r. Johns Hopkins UniversiryPress,pp.107135. Geggus,David, 1986 'On the Eve of tbe Haitiau Revolution: Slave Runaways in Saint pemingue in the Year 1790',in Gad Heuman (ed.), Out of the House of Bondage...,pp.Lt2129, Heuman, Gad, 1986 'Runaway Slaves in Nineteenth-Century Barbados',in Gad Heuman (ed), Out of the Houseof Bondage..., pp.95-112. Heuman, Gad (ed.), 198ó Out of the House of Bondage; Runawctys,Resistanceand Marronage in Afica and the New World. Í.codoo, Frank Cass. Hoogbergen,Wi.or,1985 De Boni-oorlogen,175&1860;Marronage en guerilla ín Oost-Suinorne. Bronnen voor de Studie van Afro-Amerikaanse Samenlevingen in de Guyana's, 9. Utrecht. Centrum voor Caraiibische Srudies. Hoogbergen" Wim & Marjo de Theye, 1986 'ggfilaemsg wouwetr in slavernij'. Pp. I26-I5t in Jeske Reijs ea. (red.), Vrouwen in de Nederlandsekoloniën. Trvende jaarboek voor wouwengeschiedenis. Nijmegen: SUN. Miiller, M..1n3 'Tien jaren Surinaamseguerilla en slavenopstanden, L'750-L759'. Tíjdschnft voor Geschiedenu86:21-51. Price, Richard, 1983 Fint Time; The Historical Wsion of an Afro-American People. Baltimore and Lpndon: Jshns Hopkins University Press. Siwpersad,Dr. J.P., lVl9 De Nederlandse regering en de afschaffing van de Suineanse slovemij (1833-
t40
Alex van Stínriaan
18ó3). Groningen en Castricum: Bouma's boekhuis,{Bert Haagen. Stipriaan,Alex van, 1992
Suinaans contrast:Rooftouw en overleven in een Caraibische plantage-economie, 175U18ó3.lriden: KITLV-Press.
Alex van Stipriaan (195a) is universitair docent aan de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen van de ErasmusUniversiteitRotterdam.Onlangsverscheende studie waarop hij in 1991crrm laude promoveerde'5urin6emsContrast;roofbouw en overlevenin een Cararbische plantage-economie,1750-18ó3'(Leiden, KITLV Press, 1992). Daarnaasr publiceerdehij diverseartikelenover de Suri-naa-segeschiede.is,waaronderin Oso.