Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Guimardstraat 1, 1040 Brussel
MEDEDELING referentienr. datum gewijzigd contact
: M-VVKSO-2009-015 : 2009-03-30 :— : Dienst Leerlingen en schoolorganisatie,
[email protected] Janwillem Ravyst,
[email protected], 02 507 07 96 Jan Schokkaert,
[email protected], 02 507 06 48 Linda Wouters,
[email protected], 02 507 06 46
Het deeltijds beroepssecundair onderwijs en het decreet leren en werken 1
Inleiding
Het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap brengt grote veranderingen voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso) met zich mee. Zo verandert de organisatie, de begeleiding van nieuwe inschrijvingen, de mogelijke studiebekrachtiging, ... Deze Mededeling wil een algemeen overzicht geven van het deeltijds beroepssecundair onderwijs zoals het er uitziet na de veranderingen die uit het nieuwe decreet voortvloeien. Ze is voornamelijk gericht op scholen uit het voltijds secundair onderwijs die in de praktijk dikwijls weinig informatie hebben over het deeltijds onderwijs. Vanzelfsprekend nemen de wijzigingen die uit het nieuwe decreet volgen een belangrijke plaats in. In de eerste plaats geven we een kort overzicht van de structuur en de organisatie van het dbso. Daarna volgen de belangrijkste wijzigingen die sinds 1 september 2008 van kracht zijn. In het stelsel van leren en werken zijn er uiteraard ook nauwe contacten met organisaties die bij de component werkplekleren betrokken zijn. Hierop wordt eveneens ingegaan.
2
Wetgeving
De reglementering betreffende het deeltijds beroepssecundair onderwijs is opgenomen in: •
het decreet van 10 juli 2008 over “Het stelsel van leren en werken in de Vlaamse gemeenschap”;1
•
het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2008 houdende uitvoering van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap;2
•
de ministeriële omzendbrief SO/2008/08 van 8 augustus 2008 over “Het stelsel van leren en werken”.3
1
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex > rubrieken > officieuze codificatie van de wetgeving > secundair onderwijs > leren en werken
2
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex > rubrieken > officieuze codificatie van de wetgeving > secundair onderwijs > leren en werken
3
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex > rubrieken > coördinatie van de omzendbrieven > secundair onderwijs > instellingen en leerlingen > leren en werken
2 2009-03-30 – M-VVKSO-2009-015
De volgende Mededelingen behandelen aspecten van het deeltijds beroepssecundair onderwijs: •
Mededeling van 24 november 2011 over “De klassenraad in het dbso (M-VVKSO-2011-079);
•
Mededeling van 7 oktober 2008 over “Het schoolreglement in het deeltijds beroepssecundair onderwijs: het centrumreglement” (M-VVKSO-2008-062);
•
Mededeling van 8 september 2011 over “Inschrijvingen in het voltijds secundair onderwijs vanuit het deeltijds onderwijs” (M-VVKSO-2011-064)”;
•
Mededeling van 6 december 2011 over “De overstap naar het dbso vanuit het buitengewoon secundair onderwijs” (M-VVKSO-2011-081);
•
Mededeling van 30 maart 2009 over “Afwezigheden in het deeltijds beroepssecundair onderwijs (M-VVKSO2009-016)”.
3
Organisatie en structuur van het deeltijds beroepssecundair onderwijs
3.1
Organisatie
In het deeltijds beroepssecundair onderwijs komen geen vakken, graden, leerjaren of studiegebieden voor. Vanaf het schooljaar 2009-2010 wordt het dbso modulair uitgebouwd. Een jongere kan een opleiding starten of eindigen op ieder moment van het schooljaar. Ook kan een module op elk ogenblik van het schooljaar starten, gespreid worden over een aantal dagen of weken, en zelfs schooljaaroverschrijdend zijn. Het deeltijds beroepssecundair onderwijs bestaat uit de component leren en de component werkplekleren. De component leren omvat 15 wekelijkse lestijden algemene en beroepsgerichte vorming in het centrum deeltijds beroepssecundair onderwijs (cdo). Een schooljaar loopt van 1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar, met uitzondering van de vastgelegde vakantieperiodes. De urenverdeling tussen algemene en beroepsgerichte vorming wordt aan het cdo overgelaten. De klassenraad kan de jongere, vanaf het schooljaar dat begint in het kalenderjaar waarin hij 18 wordt, vrijstellen van de algemene vorming. In dat geval worden de 15 wekelijkse lestijden volledig aan beroepsgerichte vorming besteed.
3.2
Toelating tot het dbso
Een jongere kan tot het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden toegelaten als hij enerzijds aan de voltijdse leerplicht heeft voldaan en anderzijds de leeftijd van 25 jaar niet heeft bereikt. Dat betekent: •
vanaf 16 jaar zonder verdere voorwaarden;
•
vanaf 15 jaar indien de leerling de eerste twee leerjaren van het voltijds secundair onderwijs – al dan niet met vrucht – heeft beëindigd (het eerste leerjaar A en het eerste leerjaar B worden in dit verband als één leerjaar beschouwd; het onthaaljaar wordt buiten beschouwing gelaten). In zeer uitzonderlijke gevallen kan een jongere bijzondere toelating krijgen om vanaf het begin van het schooljaar waarin hij deeltijds leerplichtig wordt, het deeltijds beroepssecundair onderwijs te volgen. Die toelating wordt gegeven door de directie van het cdo en op advies van het centrum voor leerlingenbegeleiding waarmee de school waar de jongere de lessen volgt samenwerkt. Deze jongeren worden bij voorkeur 15 jaar vóór 31 december van het schooljaar waarin zij in het dbso worden ingeschreven.
Een jongere kan op elk moment in het schooljaar in het deeltijds beroepssecundair onderwijs instromen. Hij kan het dbso volgen tot het einde van het schooljaar waarin hij 25 jaar wordt. Daarna kan een cdo alsnog beslissen om de jongere als vrije leerling in te schrijven. Jongeren moeten met het oog op consumentenbescherming of beroepsuitoefening eveneens medisch geschikt zijn bevonden voor bepaalde opleidingen.
3 2009-03-30 – M-VVKSO-2009-015
3.3
Evaluatie en studiebekrachtiging
In tegenstelling tot het voltijds secundair onderwijs kent het dbso geen delibererende klassenraden. De toekenning van studiebewijzen kan op elk tijdstip van het schooljaar plaatsvinden. De klassenraad heeft de bevoegdheid om te beslissen of een leerling voor een opleiding of een module geslaagd is en of een leerling de leerplandoelstellingen voor Project algemene vakken (PAV) in voldoende mate heeft verworven. De klassenraad bepaalt tevens de wijze waarop de jongere individueel wordt geëvalueerd. Bij het nemen van evaluatiebeslissingen wordt er rekening gehouden met de concrete gegevens uit het dossier van de jongere, inzonderheid met de resultaten die voortvloeien uit de evaluatie van de jongere tijdens het schooljaar. De centra deeltijds beroepssecundair onderwijs kunnen volgende studiebewijzen uitreiken: •
een attest van verworven competenties;
•
een deelcertificaat van een module;
•
een certificaat van de opleiding;
•
het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;
•
het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs (nieuw sinds het schooljaar 2008-2009);
•
het diploma secundair onderwijs (nieuw sinds het schooljaar 2008-2009);
•
het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer.
3.4
Centrumraad
Elk cdo heeft een centrumraad. Die heeft tot taak aan het centrumbestuur maatregelen voor te stellen die tot de goede werking van het cdo kunnen bijdragen. De centrumraad telt ten minste 6 leden en moet paritair worden samengesteld uit afgevaardigden van het onderwijs, aangewezen door het centrumbestuur, en afgevaardigden van socio-economische organisaties. Een afgevaardigde van elk centrum voor deeltijdse vorming waarmee het cdo samenwerkt in het kader van de persoonlijke ontwikkelingstrajecten en een afgevaardigde van het CLB maken raadgevend deel uit van de centrumraad. Aan het advies van de centrumraad worden vooraf onderworpen: •
het centrumreglement (zie punt 4.3.1);
•
de organisatorische en materiële uitbouw van het cdo, met inbegrip van de criteria voor de aanwending van het pakket uren-leraar;
•
de pedagogische aanpak van het leerprogramma;
•
de aanwending van de beschikbare middelen;
•
de aansluitingsproblematiek van het deeltijds beroepssecundair onderwijs op de arbeidsmarkt. De centrumraad vervult een eerstelijnsrol wat de afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt betreft.
4
Enkele belangrijke nieuwigheden
4.1
Voltijds engagement
In het nieuwe decreet legt men heel erg de nadruk op het voltijds engagement dat een jongere ook in het deeltijds beroepssecundair onderwijs aangaat. Dat voltijds engagement staat gelijk met een weekinvulling van minimaal 28 uren van 50 minuten, hetzelfde minimum aantal uren dat het voltijds secundair onderwijs per week omvat. De opleiding bestaat uit twee componenten: leren en werkplekleren. De regelgever benadrukt dat een leerling aan beide componenten moet voldoen en dat een niet-invullen niet gedoogd wordt. Een belangrijke wijziging in het decreet
4 2009-03-30 – M-VVKSO-2009-015
leren en werken is dat een cdo een niet-leerplichtige jongere die binnen een schooljaar 30 dagen ongewettigd afwezig is tijdens de component werkplekleren verplicht moet uitschrijven. Een tijdelijke niet-invulling van de component werkplekleren is in de praktijk soms onvermijdelijk. Er zijn situaties waarin zo’n situatie voor een welbepaalde tijdsduur getolereerd wordt, zoals de periode waarin de jongere gescreend wordt, actief naar een arbeidsplaats zoekt of wacht op de effectieve start van een afgesloten arbeidsovereenkomst. Het gaat desalniettemin enkel om uitzonderlijke en duidelijk tijdelijke gevallen. De component werkplekleren kan via tewerkstelling, via een brugproject of via een voortraject ingevuld worden. Leerlingen die nog niet in staat zijn tot een reguliere tewerkstelling, kunnen werkervaring opdoen in een brugproject. Ook een brugproject zal zoveel mogelijk aansluiten bij de opleiding van de leerling. Wanneer een leerling noch voor reguliere tewerkstelling, noch voor een brugproject in aanmerking komt, kan hij in een voortraject begeleid worden om zijn competenties verder aan te scherpen of bij te spijkeren. Vanuit een voortraject kan hij dan doorstromen naar een brugproject of rechtstreeks naar tewerkstelling. De componenten leren en/of werkplekleren kunnen ook vervangen worden door een persoonlijk ontwikkelingstraject. Persoonlijke ontwikkelingstrajecten zijn bedoeld voor kwetsbare jongeren in problematische situaties waarbij, door middel van intensieve individuele begeleiding en aangepaste activiteiten, de zelfredzaamheid en het maatschappelijk functioneren van die jongeren wordt verhoogd. Ze worden zo voorbereid op een instroom in of terugkeer naar het onderwijs of naar een arbeidsgericht traject. Tijdens de persoonlijke ontwikkelingstrajecten tracht men een beter inzicht te krijgen in de eigen situatie van de leerling om de problematische situatie draaglijk te maken. Een persoonlijk ontwikkelingstraject wordt steeds ingericht door een centrum deeltijdse vorming (zie punt 5.1). Een doorverwijzing naar een persoonlijk ontwikkelingstraject kan enkel op basis van een gemotiveerd verslag van het CLB.
4.2
Screening en trajectbegeleiding
Om het geschikte traject voor de leerling te kunnen uitstippelen wordt iedere jongere vanaf het schooljaar 2009-2010 gescreend. De screening gebeurt op basis van een instrument dat door VDAB wordt gevalideerd en een specifieke methodiek. Hiertoe sloten het ministerie voor Onderwijs en Vorming, de VDAB, het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming, de onderwijskoepels, Syntra Vlaanderen, de CLB-koepels en de vertegenwoordiging van de deeltijdse vorming een samenwerkingsprotocol dat op 1 januari 2009 in werking trad. De screening dient om iedere jongere zo snel mogelijk naar het meest geschikte traject te leiden.
4.2.1
Screening
Elke jongere die zich in een cdo inschrijft, wordt door dat centrum gescreend. De screening vindt zo spoedig mogelijk plaats, hetzij uiterlijk op 14 september, hetzij bij een laattijdige inschrijving binnen 14 kalenderdagen na de inschrijving. De screening heeft betrekking op arbeidsrijpheid, interesses, motivaties en eerder verworven competenties. Ze dient ertoe de jongere in te schalen in arbeidsdeelname, brugproject of voortraject. Aan de hand van bijkomende gegevens uit de intake en op basis van een gemotiveerd verslag van CLB kan een jongere eveneens in een persoonlijk ontwikkelingstraject worden ingeschaald. Het resultaat van de screening wordt geregistreerd in een trajectvolgsysteem van VDAB. Als uit de screening blijkt dat een niet-leerplichtige jongere bij zijn inschrijving niet in de arbeidsdeelname wordt ingeschaald, zal de inschrijving onmiddellijk beëindigd worden.
4.2.2
Trajectbegeleiding
Trajectbegeleiding is een procesbegeleiding en vorm van individuele ondersteuning die inherent is aan de opleiding en begeleiding van de jongeren. De taken van een trajectbegeleider in een cdo vormen een complex geheel. Ze hangen samen met de begeleiding van jongeren naar een voltijdse invulling via tewerkstelling, voortraject, brugproject of persoonlijk ontwikkelingstraject. Dat veronderstelt maatwerk, resultaatgerichtheid en verregaande vormen van samenwerking met verschillende instanties, bedrijven en instellingen. Trajectbegeleiders voeren intake- en screeningsgesprekken, coachen jongeren en lerarenteams, begeleiden de jongeren naar de werkplekcomponent, onder-
5 2009-03-30 – M-VVKSO-2009-015
houden een breed netwerk van bedrijven en instellingen, werken samen met promotoren van voortrajecten en brugprojecten en met regionale of lokale welzijnsinstanties, overleggen met VDAB en sectoren, … Binnen de maand na de screening stelt de trajectbegeleider in overleg met alle betrokken actoren een individueel trajectbegeleidingsplan op. Om de twee maanden vindt er een case-overleg plaats waarna het trajectbegeleidingsplan eventueel kan bijgestuurd worden. De opeenvolgende fasen die de jongere in zijn traject doorloopt, worden eveneens geregistreerd in het trajectvolgsysteem van VDAB.
4.3
Centrumreglement
Het centrumreglement is vergelijkbaar met het schoolreglement en omvat minstens de volgende onderdelen: •
de grote krachtlijnen van de organisatie van de studies, waaronder minstens: –
het opleidingsaanbod van het centrum;
–
de lesspreiding en de vakantieregeling;
–
het evaluatiestelsel met inbegrip van de remediëringsmaatregelen;
–
de verhaalmogelijkheden tegen evaluatiebeslissingen;
–
de eventuele financiële bijdrageregeling en de afwijkingen hiervan;
•
de opzet en de procedure van de screening en trajectbegeleiding (vanaf 2009);
•
het principe van het voltijds engagement dat de betrokken personen moeten naleven.
Het centrumreglement moet daarnaast ook het orde- en tuchtreglement bevatten. Net als voor het schoolreglement in het voltijds secundair onderwijs biedt het VVKSO voor het centrumreglement een ondersteunende tekst aan waarvan het de centra aanraadt bepaalde onderdelen over te nemen.4 We hebben ervoor geopteerd om ook het centrumreglement in drie delen op te splitsen. In een eerste deel wordt het pedagogisch project opgenomen. In een tweede deel worden de bepalingen opgenomen die volgens de decreetgever verplicht thuishoren in een centrumreglement (centrumreglement sensu stricto). In dat deel nemen we ook de algemene informatie over het inschrijvingsbeleid op. In het derde deel ten slotte wordt een heleboel informatie opgenomen waarvan de ouders en de jongeren op de hoogte moeten zijn, of die nuttig kan zijn (informatief luik). Dat derde luik voegen we o.a. toe om de jongeren, ouders en personeelsleden niet buiten spel te zetten bij het opstellen en wijzigen van het centrumreglement.
4.3.1
Inspraak bij het centrumreglement
Het centrumbestuur is decretaal verplicht een centrumreglement op te stellen waarin de rechten en plichten van elke jongere worden vastgelegd. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs gebeurt dat in eerste instantie na advies van de centrumraad (zie punt 3.4). In tweede instantie volgt er een overleg met de schoolraad. De centrumraad is verplicht om advies uit te brengen over het opstellen of wijzigen van het centrumreglement. Aangezien de centrumraad dichter bij de dagelijkse werking van het cdo staat, ligt het voor de hand dat zij in eerste instantie betrokken wordt. Volgens het participatiedecreet heeft de schoolraad echter een overlegbevoegdheid m.b.t. het opstellen en wijzigen van het centrumreglement, waardoor een formeel overleg eveneens noodzakelijk is. Centra die aan voltijdse scholen verbonden zijn moeten het centrumreglement dus ook aan de overkoepelende schoolraad voorleggen.
4
Mededeling van 7 oktober 2008 over “Het schoolreglement in het deeltijds beroepssecundair onderwijs: het centrumreglement” (M-VVKSO-2008-062)
6 2009-03-30 – M-VVKSO-2009-015
4.3.2
Orde en tucht
De organisatie van het dbso in de componenten leren en werkplekleren heeft gevolgen op het orde- en tuchtreglement. Het nieuwe decreet bepaalt dat alle personeelsleden die daartoe door het centrumbestuur zijn gemandateerd ordemaatregelen kunnen nemen. Dat geldt ook voor de begeleiders op de werkplek en meer specifiek voor de begeleiders van de persoonlijke ontwikkelingstrajecten. Op het vlak van tuchtmaatregelen houdt men een strikte scheiding aan tussen de twee componenten. Zowel feiten in het centrum als op de werkplek kunnen de aanleiding zijn om een tuchtprocedure op te starten. Indien echter door het cdo tot een tijdelijke of definitieve uitsluiting wordt beslist, dan kan die maatregel enkel op de component leren betrekking hebben en niet op de component werkplekleren. Enkel voor ongeoorloofde gedragingen of handelingen tijdens een persoonlijk ontwikkelingstraject wordt de strikte scheiding over de uitwerking van tuchtmaatregelen tussen de component leren en de component werkplekleren losgelaten. Een opschorting of vroegtijdige beëindiging van een voortraject, brugproject of tewerkstellingsovereenkomst n.a.v. ongeoorloofde gedragingen of handelingen tijdens de component werkplekleren, kan enkel een beslissing zijn van de promotor of werkgever, desgevallend in toepassing van het plaatselijk huishoudelijk of arbeidsreglement, en bij voorkeur na overleg met het centrum.
5
De verschillende partners in het deeltijds beroepssecundair onderwijs
5.1
Centrum voor deeltijdse vorming
Tot het schooljaar 2008-2009 kon een jongere zich inschrijven in een autonoom centrum voor deeltijdse vorming om aan de deeltijdse leerplicht te voldoen. Met het nieuwe decreet dient elke jongere die kiest voor leren en werken in het dbso of in de leertijd te worden ingeschreven. De centra voor deeltijdse vorming focussen zich op het inrichten van persoonlijke ontwikkelingstrajecten in samenwerking met de cdo’s. Daarnaast kunnen zij ook instaan voor de organisatie van de algemene vorming of voor ondersteuning van leerlinggebonden activiteiten binnen het dbso.
5.2
VDAB
Na inschrijving in het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt een jongere als deeltijds lerende ingeschreven bij VDAB. De opeenvolgende trajectfasen die een jongere doorloopt worden er geregistreerd in een trajectvolgsysteem. De centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs kunnen eventueel beroep doen op de trajectbegeleiding van VDAB. De VDAB valideerde met het oog op de kwaliteitsborging het screeningsinstrument dat voor de inschaling wordt gebruikt (zie punt 4.2.1). Het resultaat van die screening wordt eveneens geregistreerd in het trajectvolgsysteem van VDAB.
5.3
Promotoren van brugprojecten en voortrajecten
Ook de aanbieders of promotoren van brugprojecten en voortrajecten zijn belangrijke partners voor de centra deeltijds beroepssecundair onderwijs in het kader van het realiseren van het voltijds engagement en het meerwerken aan een geschikt traject op maat voor elke jongere in het dbso.
5.4
Bedrijven en instellingen waar de jongeren werken
In het dbso kan de beroepsgerichte vorming enkel worden gerealiseerd door middel van het geïntegreerd doorlopen van de componenten leren en werkplekleren. Voor iedere jongere wordt er met het bedrijf of de instelling waar hij werkt een individueel opleidingsplan opgesteld. Dat bevat de doelen die tijdens de arbeidsdeelname in dat specifieke bedrijf bereikt zouden moeten worden. Het wordt opgesteld door een trajectbegeleider of een leraar van het cdo in overleg met het bedrijf of de instelling. Minstens drie keer per jaar wordt iedere jongere op de werkvloer bezocht om
7 2009-03-30 – M-VVKSO-2009-015
de vorderingen en de verworven competenties te evalueren. Op die manier wordt een maximale alternering nagestreefd.
5.5
Regionaal overlegplatform
Binnen het werkingsgebied van ieder regionaal sociaal-economisch overlegcomité wordt één regionaal overlegplatform opgericht. Hiertoe wordt een schriftelijke overeenkomst opgesteld met ingang vanaf 1 januari 2009. In het regionaal overlegplatform zetelen een groot aantal partijen: afgevaardigden van de cdo’s, de centra voor deeltijdse vorming en de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, een trajectbegeleider van Syntra leertijd, een VDAB-account Leren en Werken, waarnemers namens de departementen Onderwijs en Vorming en Werk en Sociale Economie, afgevaardigden van de officiële en de vrije CLB’s en een afgevaardigde van het regionaal sociaal-economisch overlegcomité in kwestie. Een regionaal overlegplatform vervult veeleer een additionele rol en oefent ten minste de hiernavolgende bevoegdheden uit: •
bespreken van het regionale opleidings- en vormingsaanbod;
•
benutten en uitwisselen van deskundigheid en knowhow vanuit de diverse maatschappelijke domeinen die zich via de samenstelling van het platform aandienen;
•
bespreken van de toeleiding, oriëntering en doorverwijzing van jongeren naar en binnen het stelsel van leren en werken. Voor de uitoefening van die bevoegdheid zal het regionaal overlegplatform regelmatig overleggen met de scholengemeenschappen secundair onderwijs die binnen zijn werkingsgebied fungeren; elke scholengemeenschap secundair onderwijs heeft ter zake een overlegplicht;
•
initiatieven nemen, met name bij de sociaal-economische actoren en de sociale partners, die rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot de realisatie van het principe van het voltijds engagement van elke jongere die opteert voor het stelsel van leren en werken;
•
kwalitatief en kwantitatief afstemmen van vraag en aanbod inzake persoonlijke ontwikkelingstrajecten, voortrajecten, brugprojecten en arbeidsdeelname;
•
bespreken van algemene maatregelen om problematische afwezigheden te bestrijden, zowel binnen de component leren als binnen de component werkplekleren.