Het blijvende Rode Gevaar De representatie van het communisme in musea in Polen en Hongarije
Martijn Mollema 5794625 0620804978
[email protected] Master Nieuwste Geschiedenis, UvA Begeleider: Carlos Reijnen Tweede lezer: Dirk Damsma Datum van voltooing: 1 augustus 2012
Inhoudsopgave 1. Inleiding
2. Historici, musea en maatschappij 2.1 Publieksgeschiedenis 2.1.1
2.1.2
Publieksgeschiedenis
Geschiedenis en geheugen
2.2 Musea en hun doel 2.2.1
2.2.2
Toekomst van musea
Hoe wordt de boodschap overgebracht?
3. Geschiedenis en publiek debat
3.3.2
14
16
20
20
31
Hongarije
32
Polen
3.3 Geschiedschrijving en collectief geheugen na 1989 3.3.1
11
25
3.2 Na de val van het communisme 3.2.2
10
25
3.1 Polen en Hongarije 3.2.1
4
Hongarije Polen
33 35
35
41
3.4 De vergelijking
45
4. De musea en hun boodschap 4.1 Hongarije
48
4.1.2
58
4.1.1
House of terror
4.1.3
Statue park
4.2 Polen
49
Emlekpont
64
68
4.2.1
Roads to freedom
4.2.3
Het museum van de opstand van Warschau
79
4.3.1
Nostalgie
81
4.2.2
68
HMH
4.3 Het vergelijkend perspectief
2
72
80
4.3.2
5. Conclusie
Politiek en musea
85 81
6. Bibliografie
85
3
Inleiding Op de trap naar boven in het museum ‘point of remembrance’ in Hódmezővásárhely (Zuid-Hongarije) worden op een zogenaamde ‘muur van criminelen’ een aantal foto’s tentoongesteld van voormalige medewerkers en leden van de communistische partij en
de communistische veiligheidsdiensten. Terwijl veel van deze mensen nog leven
worden ze hier, zonder dat ze ervoor veroordeeld zijn, op een symbolische manier terechtgesteld. Waar komt de behoefte naar deze veroordeling vandaan, en welke
belangen zijn hiermee gediend? En hoe wordt dit recente, gevoelige verleden behandeld in andere historische musea in Hongarije en Polen?
Meer dan twintig jaar geleden kwam het communisme ten val in de Oost-
Europese satellietstaten van de Sovjet Unie. De term ‘Oost- Europa’ roept echter nog steeds het beeld op van een aantal achtergestelde voormalig communistische landen,
terwijl nagenoeg al deze landen inmiddels lid zijn van de Europese Unie en de
verschillen steeds kleiner worden. Deze opnieuw onafhankelijke landen moesten na de val van het communisme hun eigen geschiedenis opnieuw uitvinden, de communistische geschiedschrijving herwaarderen en het communisme zelf een plaats
geven in de nationale geschiedenis. Monumenten werden neergehaald en opgericht, straatnamen werden veranderd en feestdagen opgeheven of juist opnieuw ingesteld.
Het communistische verleden speelde na ‘1989’ uiteraard een rol in de voormalig
communistische landen, maar veel verder dan het oprichten van nieuwe feestdagen
kwam het aanvankelijk nog niet. Pas de afgelopen tien jaar speelt het verleden een veel
zichtbaardere rol in Polen en Hongarije. Indrukwekkende historische musea zoals het
House of Terror in Boedapest en het museum van de opstand van Warschau zijn de drukst bezochte toeristische attracties in beide landen.
Volgens sommige rechts conservatieve partijleiders zoals Viktor Orban van het
Hongaarse Fidesz of de Kaczyński tweeling (waarvan Lech Kaczyński in 2010 bij een
vliegtuigongeluk omkwam) van de Poolse partij Recht en Rechtvaardigheid, was de oprichting van deze musea samen met de ontwikkeling van instituten van nationale
herdenking en het lustratieproces, fundamenteel bij de democratische her-educatie
van de postcommunistische maatschappij. 1 Deze twee prominente openbare musea
staan klaarblijkelijk aan de basis van een bepaald politiek historisch beleid en een bepaalde (her)interpretatie van het verleden en zijn onderdeel van een grotere en
bredere (museale) herinneringscultuur in Polen en Hongarije. Hoe wordt het 1 James Mark, The unfinished revolution, making sense of the communist past in Central Eastern Europe (Cornwall 2010) xii.
4
communistische verleden in deze en andere musea in Polen en Hongarije
gepresenteerd, en welke belangen spelen hierbij een rol?
Het politieke landschap staat dus nog steeds in het teken van het recente
verleden, en speelt een belangrijke rol bij het bepalen van binnenlandse scheidslijnen
en internationale betrekkingen. De communistische periode is hierbij van een
bijzonder groot belang – niet alleen doordat het bijvoorbeeld de relaties met Rusland
bemoeilijkt, maar ook doordat verschillende groepen in de samenleving hun wortels in de communistische periode hebben, en dus een belang hebben bij een bepaalde interpretatie van dit verleden.
Volgens de Britse historicus James Mark was de omvang van deze ‘memory
practices’ van na 1989 ongekend binnen Europa. Niet eerder werd er een zo
wijdverspreide poging gedaan het verleden te herinneren en om publieke instellingen
op te richten die de bevolking zouden moeten helpen om te gaan met het recente, moeilijke verleden. Verschillende groepen binnen de samenlevingen hadden en hebben
verschillende visies op de wijze waarop de (recente) geschiedenis herinnerd zou
moeten worden, en gebruiken hun politieke invloed om dit te bewerkstelligen. Dit proces is echter bij lange na nog niet afgesloten. Nieuwe regeringen hebben vaak een hele andere kijk op het verleden dan de voorgaande regeringen.
Musea spelen een belangrijke rol bij het beïnvloeden en creëren van het
collectief geheugen – met collectief geheugen bedoel ik het gezamenlijk geheugen, hoe
bepaalde gebeurtenissen en processen worden herinnerd. Door middel van een breed
scala aan mogelijkheden en een gezaghebbende reputatie kunnen musea een stempel drukken op dit collectieve geheugen. Hiernaast biedt het museum een breed scala aan
mogelijkheden om de bezoekers te beïnvloedden en hen een bepaalde historische
ervaring te laten ondergaan. Politieke of maatschappelijke belangen zijn hierbij vaak een factor, aangezien initiatieven tot oprichting van een museum meestal uitgaan van een bepaalde partij of bepaalde (belangen) groepen in de samenleving. Elk museum
maakt echter haar eigen afweging en presenteert het verleden op haar eigen manier, terwijl in elk land de vraag naar museale representatie van het verleden zich op een
andere manier manifesteert. Dit onderzoek gaat over de manier waarop politieke en
maatschappelijke ontwikkelingen doorwerken in de huidige stand van de publieksgeschiedenis
waarbij zal worden ingezoomd op de historische musea in
Hongarije en Polen. De term publieksgeschiedenis staat voor het gebruik van de geschiedenis buiten de academische wereld gericht op een niet-academisch publiek.
Voor Hongarije en Polen is gekozen omdat ze een relatief vergelijkbare ervaring
met het communisme hebben (tegenover de DDR, Roemenië en de landen in het
5
voormalige Joegoslavië) en nu ook vergelijkbare ontwikkelingen doormaken op
(sociaal-)economisch en tot op zekere hoogte ook politiek gebied. De overheden van deze landen houden zich relatief actief bezig met de manier waarop er in hun landen
naar het verleden wordt gekeken. Door middel van het schoolcurriculum, musea, tentoonstellingen,
instituten
van
‘nationale
herinnering’,
het
oprichten
van
monumenten en tv-zenders heeft de overheid grote invloed op het collectief geheugen van de bevolking van deze vrij jonge democratieën. Zulke recente geschiedenis biedt niet alleen een grote hoeveelheid en verscheidenheid van bronnen, maar wordt complexer door de emotionele verwachtingen van de mensen die deze periode hebben
meegemaakt. Iemand die in de jaren vijftig in de gevangenis terecht kwam, kan bijvoorbeeld zowel als een slachtoffer en als een getuige worden gezien. Alhoewel de
mogelijkheden van een democratisch gekozen regering in Hongarije en Polen gelijk staan aan die van een regering in een ‘westerse’ democratie, wordt het verleden in deze
landen in grotere mate gebruikt om het collectief geheugen actief te beïnvloeden. In
Hongarije gaat het nadat Fidesz in 2010 met een tweederde meerderheid werd gekozen
nog een stuk verder. Er ligt een wet op tafel die de huidige Hongaarse socialistische partij (MSZP) gelijk stelt aan de communistische arbeiderspartij van voor 1989.
Hierdoor zou de MSZP dus verantwoordelijk zijn voor het stalinisme en de collaboratie
met de Sovjet-Unie. Een aantal musea in deze landen zijn duidelijke voorbeelden van politieke invloed op het collectief geheugen.
Zowel Hongarije en Polen bevonden zich meer dan veertig jaar in de positie van
satellietstaat van de machtige Sovjet-Unie ten tijde van de Koude Oorlog. Hongarije
bevond zich aan de kant van Nazi-Duitsland ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, en kende na een periode van keiharde repressie tijdens het Stalinisme een redelijk
tolerante communistische regering. De Tweede Wereldoorlog in Polen kenmerkte zich
door eerst een dubbele bezetting door zowel de Sovjet Unie als Nazi-Duitsland en
wijdverspreid verzet en verwoesting. De communistische periode onderscheidde zich juist door een cyclus van verzet, repressie en economische stagnatie.
Na de val
van het communisme in 1989 hadden verschillende (politieke) groeperingen verschillende belangen rondom de manier waarop dit verleden wordt herinnerd en
geïnterpreteerd. Musea spelen hier, in ieder geval in Polen en Hongarije, een
belangrijke rol bij. De centrale vraag is hoe het verleden gepresenteerd wordt in de musea in deze landen en waarom dit verleden op deze manier wordt gepresenteerd.
Welke belangen spelen er een rol bij het bepalen van de inhoud en de boodschap van
musea? In het genocide museum in Vilnius wordt bijvoorbeeld alleen de
Sovjetbezetting behandeld, terwijl de bezetting van de Nazi’s in de Tweede
6
Wereldoorlog en de daarmee verbonden genocide overgeslagen wordt – dit komt aldus
de historicus James Mark voort uit een tegenreactie op de communistische overheersing. Gedurende deze periode werden de Sovjetmisdaden doodgezwegen en
werd de nadruk op de Nazimisdaden gelegd. Uit de centrale belangenvraag komt de vraag voort waar deze behoefte aan herinnering (in Polen en Hongarije) überhaupt
vandaan komt? Zijn er verschillen aan te wijzen tussen de wijzen waarop het verleden wordt gepresenteerd in de verschillende musea? En waar komen deze verschillen vandaan?
Zoals eerder gesteld is het duidelijk dat er in de twee grote kenmerkende musea
van Polen en Hongarije een politiek geïnspireerde versie van het wordt geschetst. In hoeverre overheerst dit narratief in de Poolse en Hongaarse publieksgeschiedenis?
Laten ze juist overeenkomsten met de communistische tijd zien of verschillen? Door de
vergelijking tussen Hongarije en Polen vallen eventuele verschillen meer op: als in Polen de musea meer op de emoties van haar bezoekers in proberen te werken zegt dit
ook iets over de manier waarop dit verleden volgens deze musea herinnerd zou moeten worden.
Waar de Hongaarse politiek de laatste jaren verhardt is en er meer (zwartmakende) historische vergelijkingen te horen zijn, lijkt in Polen het tegenovergestelde te
gebeuren. Een ander interessant aspect kan de mate van nostalgie in deze landen zijn.
In Duitsland is er al een aantal films verschenen met een vrij nostalgische kijk op het
communistische verleden, en kan er zelfs gesproken worden van enige ‘ostalgie’. In
hoeverre spelen deze gevoelens een rol bij de representatie van het communisme in andere oud-communistische landen?
Verschillende musea werden bezocht en interviews zijn afgenomen met
medewerkers van musea in Polen en Hongarije. De musea die in dit stuk worden
behandeld zijn: in Hongarije - Emlekpont (point of remembrance/full stop museum) museum te Hódmezővásárhely, het House of Terror en het Statue Park in Boedapest, en in Polen – het History Meeting House te Warschau en de Roads to Freedom
tentoonstelling in Gdansk. Deze musea zijn gekozen omdat het de belangrijkste
instellingen zijn die de communistische periode behandelen. Dit leidt tot de verdere
vraag: waarom zijn er zo weinig historische musea in Polen en Hongarije die de communistische periode omvatten?
De studie naar het collectief geheugen in Centraal en Oost-Europa is de laatste
jaren sterk in opkomst. De laatste vijf jaar is er een aantal bundels verschenen waarin
de stand van de publieksgeschiedenis en de invloed van de ‘politics of history’ van een
aantal voormalig communistische landen wordt beschreven en geanalyseerd. De
7
Central European University te Boedapest speelt hier een belangrijke rol in: de meeste
bundels worden daar gepubliceerd. Deze bundels behandelen echter voornamelijk losse musea en films terwijl er geen sterk vergelijkend perspectief naar voren komt. Er
zijn echter wel een paar monografieën die dit wel doen, zoals bijvoorbeeld James
Mark’s The unfinished revolutions, making sense of the communist past in CentralEastern Europe. Mark schetst in dit boek een duidelijk beeld van de manier waarop zowel individuen als de overheid omgaan met het recente verleden. Hij gaat echter niet
verder in op de rol van musea hierbij, wat het boek vooral een welkome aanvulling maakt op dit stuk maakt. Een belangrijke bundel waar een aantal verschillende musea
worden behandeld en ook vergeleken is Der Kommunismus im Museum van Volkart
Knigge en Ulrich Mahlert uit 2005. Een aantal musea die daarin behandeld worden zijn
een goede illustratie van de verschillende manieren waarop het communisme in musea gepresenteerd kan worden, en welke moeilijkheden en mogelijkheden hiermee gepaard gaan.
Deze scriptie bestaat uit drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk zal worden
ingegaan op de rol van de historicus en historische musea binnen de hedendaagse
maatschappij, waarbij de nadruk zal liggen op Oost-Europa. Ook zal er uitgeweid
worden over de rol van geschiedenis in de samenleving en het belang van kennis van
het verleden. Hoe brengen musea hun boodschap over en waarom? Hoeveel invloed (kunnen) deze musea hebben? Waarom is dit belangrijk? Om de musea te kunnen plaatsen in het publiek debat zal in er in het tweede hoofdstuk een geschiedenis
geschetst worden van het communistische verleden van Hongarije en Polen, waarin dit postcommunistische publieke debat verweven is. Beide landen worden naast elkaar
gezet en vergeleken om duidelijk te maken hoe de hedendaagse samenlevingen tot stand zijn gekomen en vooral welke belangen een rol spelen bij de hedendaagse
presentatie van het recente verleden: hoe zag het communistische verleden er uit, hoe wordt dit nu gepresenteerd en welke rol speelt het recente verleden in deze samenlevingen? In het laatste hoofdstuk wordt de rol van de eerder genoemde Poolse en Hongaarse historische musea behandeld. Hierbij speelt de belangenvraag de
centrale rol, en wordt getoond hoe deze belangen worden vertaald in de verschillende
musea. Wanneer zijn de musea opgericht, waarom en door wie? Welke boodschap
wordt overgebracht, en op welke manier wordt getracht deze boodschap over te
brengen? Welke methodes worden hierbij gebruikt? Elk museum zal op een vaste
manier behandeld worden: eerst concrete cijfers (vestiging/financiering/plaats) waarna de tentoonstelling zelf uitgebreid aan bod zal komen. Hierna zullen de uitkomsten van de interviews geduid worden en zal het museum geplaatst worden in
8
de grotere context, de andere musea en het land als geheel. Uiteindelijk zullen de beide landen met elkaar vergeleken worden.
9
Historici, musea en de maatschappij ‘A foreign country with a booming tourist trade’ 2 In zijn boek the past is a foreign country stelt David Lowenthal dat het verleden nog steeds een belangrijke rol speelt in het heden, en dat de rol van historische musea nog lang niet is uitgespeeld. De laatste twintig jaar heeft het museumwezen en de
geschiedschrijving in het voormalig Oostblok een heropleving meegemaakt: een (donkere?) periode van de geschiedenis werd afgesloten, en historici konden het communistische verleden nu proberen te duiden zonder bang te zijn voor repressie of
censuur. Terwijl er tijdens het communistische tijdperk ook nationale geschiedenis werd geschreven, was ‘objectieve’, of in ieder geval volledige geschiedschrijving over de
communistische periode binnen het Oostblok nagenoeg onmogelijk. In dit hoofdstuk
wordt eerst uitgelegd waarom en op welke manieren er überhaupt geschiedenis
geschreven, gebruikt en herinnerd wordt, welke invloed dit heeft op de maatschappij
en het collectief geheugen en dan vooral welke rol musea hierbinnen spelen. Hierna zal
getoond worden welke doelen musea kunnen hebben, en welke mogelijkheden, methodes en manieren zij hebben om hun visie op het verleden te presenteren.
Het nut van geschiedenis is door de tijden heen verschillend gewaardeerd.
Soms wordt het verleden gebruikt om een bepaald beleid te rechtvaardigen, of om
tegenstanders weg te zetten. Ook kan gesteld worden dat het verleden een leidraad kan zijn bij het heden, en kan helpen hedendaagse beslissingen van de nodige context te voorzien. Dit lijkt tegenwoordig de meest gehoorde reden voor het nut van
geschiedenis. Historici kunnen dankzij hun historisch perspectief de huidige tijd helpen nuanceren. Ook kan het verleden individuen, bevolkingsgroepen en naties voorzien van
een identiteit. Het is echter de vraag welke rol de historicus, en welke rol het museum
hebben binnen de maatschappij, of zoals Robin Ostow dit stelt; ‘natives, tourguides or a select priestly caste?
3
Omdat deze scriptie gaat over de manier waarop het
communisme in musea wordt weergegeven, is een korte inleiding in de
publieksgeschiedenis en de museologie is wel op zijn plaats, met de nadruk op OostEuropa.
2 Lowenthal,The past is another country (1986 Londen) 362. 3 Sarkisova, Oksana en Peter Apor (ed.), Past for the eyes, East European representation of communism in cinema and museums after 1989 (Budapest 2008) xi.
10
Publieksgeschiedenis Sommige historici doen hun werk zonder een breder ‘nut’ te claimen buiten het zo dicht mogelijk bij de waarheid komen. Angst voor de eventuele gevolgen van
‘toegepaste geschiedenis’ waarbij geschiedenis gebruikt en geschreven kan worden met
een politieke agenda, weerhoudt historici ervan om te veel relevantie te claimen bij hun
werk. De Britse historicus John Tosh wijst er echter op dat relevante geschiedenis niet per se politiek of nationalistisch hoeft te zijn. 4 Het is volgens hem de taak van de
historicus om zich niet terug te trekken, maar juist om hier verantwoorde, kritische
geschiedschrijving hiertegenover te stellen. Ook al wordt tegenwoordig aangenomen dat de geschiedenis zich niet herhaalt aangezien elke situatie ‘eigen’ is en de
omstandigheden nooit exact hetzelfde zijn, weerhoudt dit echter de meeste historici er
niet van relevantie te claimen bij de historische professie. Karol Mazur, hoofd educatie
(geen historicus) 5 bij het Warsaw Rising museum, ziet het museum juist als belangrijk
middel bij het voorkomen van ellende. Het is natuurlijk niet hard te maken dat door het
herinneren van wreedheden, deze niet meer begaan zullen worden. Het is echter wel mogelijk dat door een bezoek aan bijvoorbeeld Auschwitz-Birkenau men zich wel
bewuster word van de wreedheden waar mensen toe in staat zijn en hen met inzicht
verschaft over de wijze hoe ‘het’ überhaupt kon gebeuren. Maar ook over bijvoorbeeld
de huidige economische crisis zou er van het verleden geleerd kunnen worden. Dit op
zichzelf zou kunnen bijdragen aan een betere wereld. Ook ziet Mazur het als taak van het museum om de (Poolse) bezoekers trots te maken op hun land en hun
patriottistische gevoelens aan te wakkeren. Publieksgeschiedenis draait in dit onderzoek dan ook niet om de geschiedschrijving op zich, maar meer om de redenen en
de wijze waarop het verleden (via musea) wordt ingezet om bepaalde belangen na te
streven. Welke plek neemt het verleden in de hedendaagse maatschappij in? De rol van
de historicus is hier uiteraard van belang – is hij een dienaar van politieke belangen of probeert hij juist historisch perspectief te verschaffen om dit te voorkomen?
In Why history matters ziet John Tosh nog een aantal manieren waarop het
verleden en de studie van de geschiedenis nuttig is, zowel voor het individu als de maatschappij. Hij stelt dat men moet denken met de geschiedenis, om ons bewust te
worden van veranderingen en het verleden met het heden te verbinden om
mogelijkheden in het heden te openbaren. Een karakteristiek voorbeeld schetst hij
door de uitspraak van New Labour minister president Tony Blair tegenover de 4 John Tosh, Why history matters (Houndmills 2008) 21. 5 Karol Mazur, interview met auteur juni 2011.
11
historische werkelijkheid te zetten. Blair: ‘There has never been a time… when, except
in the most general sense, a study of history provides so little instruction for our present day.’ 6 Het Britse kabinet aan de vooravond van de oorlog in Irak had geen oog voor het verleden, terwijl een kritisch oog volgens Tosh toch had moeten leiden tot een
zekere scepsis met betrekking tot de situatie na afloop van de oorlog, aangezien de vorige Britse bezetting van Irak ook jaren van sektarisch geweld inleidde. Terwijl een
historische vergelijking lang niet altijd relevant is, levert het in veel situaties wel een bruikbaar perspectief op.
In Polen en Hongarije werkt dit soms de andere kant op. Daar wordt de
geschiedenis door de overheid gebruikt om beleid te verantwoorden en wordt ook geprobeerd om de burger bewust te en soms zelfs trots te maken op het verleden. 7 Dit
komt duidelijk naar voren bij bijvoorbeeld het House of Terror in Boedapest, het Warsaw Rising museum in Warschau en in mindere mate Emlekpont te
Hodmezovasarhely. Deze musea zijn geïnitieerd door politici met een bepaalde kijk op het verleden, die het verbreiden van deze versie van het verleden onder de bevolking
belangrijk vinden. Het verleden wordt als het ware geïnstitutionaliseerd door de politiek.
Nu zal eerst het ideaalbeeld van de publieksgeschiedenis worden geschetst
zoals Tosh dat ziet, waarna in de twee volgende hoofdstukken dit zal worden vergeleken met de situatie in Polen en Hongarije. Tosh ziet een duidelijke rol
weggelegd voor de hedendaagse historici: zij helpen de burger en ‘de politiek’, door hen te voorzien van een historisch kader en hen een kritische historisch bewustzijn mee te geven. Dit is volgens hem het ‘intellectuele gereedschap’ dat vereist is om goede,
weloverwogen beslissingen te maken. Volgens hem brengt een meer wijdverbreid historisch denken het ideaal van het kritisch burgerschap dichterbij.
8
Tosh’ idee van
het nut van de geschiedenis komt dicht bij het ideaal dat musea volgens hem zouden
moeten nastreven. Een museum zou dus het vormen van een kritische historische blik moeten bevorderen.
De geschiedenis kan natuurlijk ook voor andere, minder democratische of
nobele doeleinden gebruikt worden, bijvoorbeeld om een bepaald beleid te ondersteunen of om argumenten kracht bij te zetten. Hierbij is het natuurlijk wel
handig als ‘de geschiedenis’ achter je staat en is de nodige bijsturing soms noodzakelijk. 6Toespraak van Tony Blair tegenover het volledige parlement van de verenigde staten, 17 Juli 2003 in John Tosh, Why history matters, 5. 7 Online versie van een publiek college door Irena Grudzinska in Sofia, 2008. http://www.archive.org/details/HorrorNotHonourPoliticsOfMemoryInPoland 8 Tosh, why history matters, iix.
12
Het idee dat de historici de ‘handlangers van de natie’ zouden moeten zijn en dat de ‘de
natie historische mythes nodig heeft om te kunnen functioneren’ stamt uit de periode
van de Romantiek aan het begin van de negentiende eeuw. In de Romantische periode was de geschiedschrijving bijvoorbeeld van groot belang in Polen om de Poolse natie in
stand te houden en te verenigen. In de negentiende eeuw was er namelijk geen
onafhankelijke Poolse staat, terwijl de bezettingsmachten hun best deden het idee van en de herinnering aan een onafhankelijke Poolse natie te vernietigen. Ook
tegenwoordig wordt echter nog door veel mensen (zoals Karol Mazur) gesteld dat een bepaalde voorstelling van het verleden nodig is om de natie te versterken of te behouden. Tegelijkertijd beschikken juist de historici over de middelen om de vele
nationale mythes door te prikken en te voorkomen dat bepaalde interpretaties van het
verleden ten dienste van bepaalde belangen worden gesteld. 9
Geschiedenis kan dus, om met Tosh te spreken, op twee manieren gebruikt
worden om de maatschappij te beïnvloeden. Aan de ene kant kan het groepsgevoel
versterkt worden door een groep (of natie) een duidelijke eigen geschiedenis te ‘geven’
of deze te versterken. Ook kan het verleden opnieuw geïnterpreteerd worden op basis van de behoeftes van het heden. In de politiek betekent dit dat historische
vergelijkingen worden gebruikt met als doel het nastreven van macht. 10 Dit soort
‘politieke geschiedschrijving wordt dan ook niet geleid door de ‘waarheid’, maar door het nut dat het (of dit) verleden heeft voor de belanghebbende personen. 11 Aan de
andere kant kan geschiedenis de maatschappij beïnvloedden door het ‘intellectuele gereedschap’ van de burgers te verbeteren en om hen te voorzien van een zeker historisch bewustzijn. Het verschil tussen beide is natuurlijk niet glashelder, maar het
onderscheid moge duidelijk zijn – de één door middel van retorische bevestiging, de ander via ‘intellectual impowerment’. 12
De klassieke nationalistische geschiedschrijving van voor de Tweede
Wereldoorlog was na 1945 geheel in diskrediet geraakt in het Westen, terwijl in het Oostblok sterk nationalistische geschiedschrijving ook grotendeels afwezig was. Na de val van de muur is het nationalisme, of op zijn minst het patriottisme weer geleidelijk
teruggeslopen in de politieke cultuur. De oorlog in voormalig Joegoslavië is het meest
in het oog springende voorbeeld van de opkomst van het nationalisme, terwijl in
9 Niek van Sas, ‘Towards a new national history: lieux-de-mémoire and other theatersof memory’ in Joep Leerssen en Ann Rigney ed., Historians and social values (Amsterdam 2000) 169-184.
10 Volkhard Knigge en Ulrich Mahlert (ed.), Der Kommunismus im Museum, formen der auseinandersetzung in Deutschland und Ostmitteleuropa (2005 Keulen) 1. 11 Andrzej Waskiewicz, ‘The Polish home army and the politics of memory’ East European politics and societies 24 (2010) 44. 12John Tosh, Why history matters, ix.
13
bijvoorbeeld Duitsland de hereniging juist de behoefte aan een nationaal historisch
museum opwekte, wat leidde tot de oprichting van het verschillende ‘Hauser der
geschichte’. Opvallend is dat juist de laatste jaren het nationalisme weer enigszins
salonfahig is geworden in landen zoals Hongarije, Polen en zelfs in Nederland, vaak gedeeltelijk als reactie op de groter worden invloed van ‘Europa’. In Nederland komt dit
bijvoorbeeld naar voren in onschuldige programma’s als ‘Ik hou van Holland’, maar
vooral ook in de interesse en discussie rondom het Nederlands Nationaal historisch
museum. Alleen al de naam, Nationaal museum leidde tot angst dat het een onkritische lofzang op de Nederlandse ‘natie’ zou worden – het plan voor het museum is inmiddels
volledig van de baan, en het museum bestaat alleen nog in de vorm van een website.
Patriottisme en ook uitgesproken nationalisme zitten echter in de lift. Zo presenteert Viktor Orban zich steeds meer als bewaarder van de Hongaarse soevereiniteit die
bedreigd wordt door kwade machten als de EU en het IMF en begin 2012 werd er nog
een vlag van de Europese Unie verbrand uit protest tegen ‘inmenging’ van de EU in Hongaarse zaken. 13 Terwijl dit een uitspatting is van wat nog steeds een niche partij is,
kwamen hier in Hongarije geen sterke reacties op, terwijl in Nederland deze vorm van patriottisme waarschijnlijk niet zo gewaardeerd zou worden. In Polen en Hongarije zijn, zoals in de inleiding al naar voren kwam, ook een aantal nieuwe musea ontstaan die de communistische periode behandelen. Het zal echter duidelijk worden dat het
eerder genoemde taboe dat in Nederland bestaat, in deze landen aanzienlijk minder prominent aanwezig is. De uitgesproken en onuitgesproken doelstellingen van
bijvoorbeeld het House of Terror zouden in het huidige Nederland waarschijnlijk aanzienlijk meer ophef hebben veroorzaakt dan in Hongarije is gebeurd.
Geschiedenis en geheugen
Het idee achter publieksgeschiedenis is dus onder meer de burger iets bij te brengen, of
dit nu nationalisme of patriottisme is, of een kritisch historisch bewustzijn.
Publieksgeschiedenis (en dus een museum) kan gebruikt worden om burgers een
bepaalde versie van het verleden te tonen, en hiermee het collectief geheugen te beïnvloeden. Dit kan gedaan worden op een manier dat er een eenzijdig beeld wordt
geschetst, of er kan juist een ‘kritische analyse’ getoond worden, wat de burgers juist zou helpen deze en andere representaties van het verleden in perspectief te plaatsen.
Musea vormen een centraal onderdeel van de publieksgeschiedenis. Eerst is het echter 13 http://www.politics.hu/20120115/jobbik-leaders-urge-hungary-to-quit-eu-burn-union-flag-at-demonstration-in-budapest/
14
belangrijk het onderscheid tussen geschiedenis en geheugen te duiden, om zo het
onderscheid tussen persoonlijke herinneringen, de geschiedenis zoals gepresenteerd in de musea, en het ‘echte’ verleden duidelijk te maken.
Volgens Pierre Nora staat geschiedenis voor de academisch geaccepteerde
versie van het verleden verkregen door kritische analyse. 14 Het collectief geheugen van een natie of een groep is juist de manier waarop een bepaalde gebeurtenis of proces wordt herinnerd binnen deze groep en is dus altijd veranderlijk en actueel. Elk individu
heeft herinneringen die exclusief zijn voor die persoon, terwijl andere herinneringen gedeeld worden binnen een collectief geheugen dat gebaseerd is op gedeelde
ervaringen, erfgoed, tradities en onderwijs. Volgens de Nederlandse historicus Frank
van Vree verschaft de manier waarop ‘wij ons zowel individueel als collectief de herinneringen in een concreet verhaal of beeld organiseren’ ons een identiteit. Deze herinneringen, voorstellingen van de werkelijkheid, voortdurend beïnvloed door de wereld waarin wij leven, helpen ons deze wereld zin en betekenis te geven, aldus van Vree. 15 Dit collectief geheugen kan dus overeenkomen met de geschiedenis, of hiervan
afwijken. Zoals het Nederlands verzet in de Tweede Wereldoorlog in het Nederlandse
collectief geheugen groter werd gemaakt dan het eigenlijk was, zo speelt dit fenomeen tegenwoordig ook nog een rol in Hongarije en Polen, en in de musea over het communisme in deze landen (en natuurlijk ook nog steeds in Nederland). In een
museum kunnen het collectieve geheugen van een groep, of het persoonlijke geheugen van iemand binnen deze groep botsen met de geschiedenis die binnen het museum
wordt getoond. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat dit collectieve geheugen juist versterkt wordt door een museum, of dat het collectief geheugen gewoonweg genuanceerd wordt.
Persoonlijke herinneringen spelen een belangrijke rol in musea. Deze
herinneringen worden bijvoorbeeld getoond door het gebruik van interviews, geluidsfragmenten van getuigen en bijvoorbeeld fragmenten van dagboeken. De
Hongaarse musea Emlekpont en House of Terror steunen bijvoorbeeld voor een belangrijk gedeelte op getuigenissen, en halen veel van hun overtuigingskracht hier uit.
Het persoonlijke geheugen van mensen wordt gepresenteerd als ‘de geschiedenis’. Dat
strookt dus niet met het idee van kritische analyse van de bronnen alvorens het ‘geschiedenis’ wordt. Dit zou uiteraard geen probleem zijn als de gemiddelde bezoeker deze getuigenissen in deze analyse zelf zou toepassen: dan zouden de interviews juist 14 Pierre Nora, ‘Between memory and history: Les lieux de memoire’ Representations – special issue: memory and counter-memory 26 (1989) 10. 15 Frank van Vree, In de schaduw van Auschwitz: herinneringen, beelden, geschiedenis (Groningen 1995) 14.
15
een welkome aanvulling op het narratief zijn. Niet elke bezoeker is echter een historicus die dit soort vragen stelt, terwijl niet elk museum de mogelijkheid biedt tot verschillende interpretaties.
De historica Susan Crane roept de metafoor op van het museum als bergplaats
van geheugen. Het museum is de locatie van de collecties die aan de basis staan van
onze culturele en nationale identiteit, die gebaseerd is op dit nationale geheugen.
Volgens Maurice Halbwachs is het geheugen zelfs de basis van de sociale orde. Hij wil
aldus Hutton laten zien dat persoonlijke herinneringen verdwijnen tenzij ze herhaald blijven worden. Of ze herhaald worden, ligt er volgens hem aan of het sociale raamwerk van geheugen ze van een collectieve functie voorziet, dus of het een ‘nuttige’
herinnering is. 16 Binnen een museum worden deze herinneringen herhaald waardoor
ze dus bewaard blijven binnen het collectief geheugen. Op deze manier is het museum
dus daadwerkelijk een bergplaats van het geheugen. Wat in deze bergplaats echter soms ontbreekt is de kritische analyse, en het is echter nog maar de vraag of ‘ons’
geheugen daar wel goed beheerd wordt.
Musea en hun doel De oorsprong van het museum ligt in zestiende eeuw, toen rijke burgers hun
verzamelingen curiositeiten tentoonstelden aan hun gelijken, maar tegenwoordig
hebben musea echter een breed scala aan verschillende verschijningsvormen, waarvan
het historisch museum een van de omvangrijkste is. De redenen om een historisch
museum op te richten zijn zeer breed: angst voor het vergeten van het verleden, het consolideren van een (bepaald?) historisch bewustzijn, het bevredigen van een zoektocht
naar
authenticiteit,
medicijn
tegen
een
oppervlakkige
consumentenmaatschappij, het omgaan met de versplintering van identiteit en individualisering, en verlangens om je hele leven lang te blijven leren. 17 Ook het belang
van steden, bedrijven of organisaties om zich te onderscheiden speelt een rol.
Een brede definitie van een museum wordt gegeven door het ICOM
(international council of museums): ‘een niet op winst gerichte permanente institutie in
dienst van de maatschappij en haar ontwikkeling, open voor het publiek, die verzameld,
conserveert, onderzoekt, communiceert en tentoonstelt, voor studie, educatie of vermaakt, het tastbare en ontastbare getuigenissen van mensen en hun omgeving’.
Nadat het museum sinds het einde van de negentiende eeuw een publieke
16 Patrick H. Hutton, History as an art of memory (Hanover 1993) 130. 17 Susan, Crane A.(ed.), Museums and memory (Stanford 2000) 5.
16
instelling was geworden (tegenover private collecties van burgers) werd de ‘last’ van het creëren van een museum overgelaten aan een kleine groep specialisten: de curatoren. 18 Aanvankelijk, tot de Tweede Wereldoorlog hielden zij zich vooral bezig met ‘de waarheid’ prediken vanuit de hoogte: curatoren presenteerden de geschiedenis
in hun museum wat het publiek, dat volgens Bradburne door het museumpersoneel als
onbeschreven blad werd gezien, maar had op te nemen. 19 Geschiedenis bestond ook vooral uit politieke geschiedenis, de geschiedenis van de grote verhalen: het dagelijks
leven of de beleving van de mensen speelde nagenoeg geen rol, volgens Bradburne. Vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw begon er echter een democratisering van
het museumwezen; het gewone leven werd belangrijker. Langzaam werd erkend dat
‘de bezoeker’ geen homogene groep is maar dat iedereen zijn eigen voorkennis en verwachtingen meeneemt. Het soort bezoekers werd ‘gedemocratiseerd’. Alle lagen
van de bevolking zijn in musea te vinden. Een belangrijk gevolg (en uiting van de
democratisering) hiervan was dat ook de persoonlijke ervaringen een rol kregen in musea.
‘Oude’ musea hadden hun nadruk niet zozeer op het interpreteren van het
verleden, maar meer op het tonen en conserveren van ‘oude dingen’ om zo een soort
van historische ervaring te laten ontstaan. Relatief veel musea in het voormalig Oostblok (en ook Nederland) die gaan over bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog
bestaan uit tentoonstellingen van oude tanks en uitrusting, zonder veel uitleg of interpretatie. 20 Dit soort musea hebben vaak geen specifiek doel voor ogen, en zijn dus
eigenlijk eerder een opbergplaats voor artefacten dan voor herinneringen. Veel
recentere musea, waaronder die over de communistische periode opgericht na de val
van de muur hebben echter vaak een specifiek doel voor ogen, terwijl de historische beleving eerder een middel is om dit doel te bereiken.
De manier waarop musea hun boodschap over kunnen en willen brengen is de
afgelopen twintig jaar sterk veranderd. Het verwachtingspatroon van bezoekers hangt hier mee samen. Een bezoek aan het stadsmuseum van de geschiedenis van Lviv in
West-Oekraïne laat een westerse bezoeker waarschijnlijk teleurgesteld achter; oude
stoffige teksten met nietszeggende objecten ernaast lokken weinig enthousiasme of verdere interesse uit bij bezoekers die ‘flitsende museumervaringen’ gewend zijn.
Nieuwe musea proberen potentiële bezoekers binnen te halen met een breed scala aan multimedia en interactieve elementen, en bieden op deze manier een soort van
18 James Bradburne, the poverty of nations (Oxford 195)378. 19 Ibidem 386
,
20 Karol Mazur, interview met auteur.
17
‘educatieve ervaring’ aan. Musea als het Warsaw Rising museum en het House of Terror
zijn hier kenmerkende voorbeelden van. De bezoeker wordt overdonderd door het
geheel van geluiden, foto’s, video’s en verhalen, en als het ware de tentoonstelling binnengetrokken. Volgens de Duitse historicus Joachim von Puttkamer zijn multimedia echter alleen zinvol als ze een dienende functie hebben, niet als doel op zich.
21
Bij de
musea die behandeld worden in dit onderzoek speelt ook het herdenken van het lijden van een bepaalde bevolkingsgroep, of zoals in Polen en Hongarije, een complete natie,
een belangrijke rol. De musea zijn tegelijkertijd gedenktekens en musea, zogenaamde
‘memorial museums’. In deze musea worden de slachtoffers en/of helden zowel herdacht als beschreven en in een historisch narratief geplaatst.
Musea worden gezien één van de meer betrouwbare informatieverschaffers
over het verleden, volgens een Amerikaans onderzoek zelfs dé meest betrouwbare. 22
Poolse jongeren die het Warsaw Rising museum bezochten, twijfelden dan ook niet aan de geldigheid van wat er getoond werd. Ze nemen de informatie in het museum voor
waar aan, en identificeerden zich er vlug mee, aldus Monika Zychlinska, die onderzoek heeft gedaan onder de Poolse bezoekers van dit museum. 23 Het label ‘museum’
verschaft het instituut een grote mate aan betrouwbaarheid en straalt gezag uit.
Volgens de Duitse politicoloog Hans-Joachim Veen hebben historische musea een ‘interpretatiesoevereiniteit’ (Deutungshoheit) over het verleden en het collectieve
geheugen, en geven aldus Veen vorm aan de politieke agenda van een land. 24 Musea zijn
dus door het publiek erkende bewakers van het verleden, met een breed scala aan manieren waarop ze hun boodschap over kunnen te brengen. Dit terwijl het voor veel
bezoekers niet altijd even duidelijk is dat een museum keuzes maakt bij het creëren van
een tentoonstelling. Bepaalde gebeurtenissen, getuigenissen, foto’s en objecten worden binnen het museum benadrukt, en andere weggelaten. Weinig bezoekers gaan een
museum binnen met de vraag: ‘wie heeft deze objecten hier geplaatst en waarom? Welk groot verhaal wordt hier gepresenteerd?’ Mensen gaan naar een historisch museum om er te leren over het verleden, over onze eigen identiteit en die van anderen, om onder
de indruk te raken van de tentoonstelling, ‘omdat we er zoveel over gehoord hebben’ of soms ook omdat we ernaast nog kunnen gaan shoppen en achteraf een gezellig kopje 21 Joachim von Puttkamer, ‘Die museen des Kommunismus. Eind Kommentar aus fachwissenschaftlicher Sicht’in Knigge (ed.), Kommunismus, 221. 22 Hendrik Henrichs, ‘Een zichtbaar verleden? Historische musea in een visuele cultuur’ Tijdschrift voor geschiedenis (2004) 232. 23 Monika Zychlinski, (toegezonden transcriptie vanlezing op congres 11-12 maart 2011, Cambridge-Oxford-UCL) We Poles have always been fighting, 3 . 24 Hans-Joachim Veen, ‘Der Kommunismus im Museum’ in Volkhard Knigge en Ulrich Mahlert (ed.), Der Kommunismus im Museum, formen der auseinandersetzung in Deutschland und Ostmitteleuropa (2005 Keulen)
18
koffie kunnen drinken. 25 Niet iedereen is een ‘getraind historicus’ en dus is niet
iedereen in staat (of van plan) om gebeurtenissen of ervaringen in het juist perspectief te plaatsen. En als ze hierbij niet worden geholpen, kan dit leiden tot een eenzijdige kijk
op het verleden. Omdat het museum zo betrouwbaar wordt geacht, is het van belang dat musea op een verantwoordelijke manier met deze gezaghebbende positie omgaan.
Duidelijke voorbeelden van musea met een bepaald doel zijn te vinden in de
Baltische staten. In zowel Litouwen, Estland en Letland werd er de afgelopen twee decennia musea opgericht die de geschiedenis van deze landen sinds 1939 behandelen.
Binnen deze tijdspanne vallen zowel de twee Sovjet bezettingen als de bezetting door
de Nazi’s. De musea in Talinn en Riga behandelen beide bezettingen, terwijl het museum in Vilnius alleen over de Sovjet-repressie gaat, en de periode van de bezetting
door de Nazi’s simpelweg wordt overgeslagen. In zijn artikel ‘Containing Fascism’ stelt James Mark dat deze musea de herinnering aan het Fascisme binnen de perken willen houden om te voorkomen dat deze herinnering de herinnering aan de Sovjet misdaden zou verminderen. 26 De musea hebben dus, aldus Mark, een corrigerende rol. Hij ziet dit
als een reactie op de manier waarop er in de communistische geschiedschrijving alleen aandacht was voor misdaden van de Nazi’s, en is volgens de curator van het museum in
Talinn een ‘noodzakelijke correctie’ van de ‘Westerse’ geschiedschrijving, waar de nadruk vooral ligt op Nazimisdaden en de Holocaust. Als gevolg van deze
‘noodzakelijke correctie’ wordt bijvoorbeeld in het museum in Vilnius, dat gevestigd is in een gebouw waarin zich cellen bevonden van zowel de Gestapo als de geheime dienst van de Sovjet Unie (de NKVD), alleen gewag gemaakt van aanwezigheid van de NKVD
cellen. Ook wordt de schaarsheid van het bewijs rondom de nazimisdaden aldus Mark aangehaald om deze achterwege te laten in het museum, terwijl de schaarsheid van het
bewijs rondom sovjetmisdaden gebruikt wordt om de geheimzinnigheid en de sluwheid van de Sovjets te bevestigen. 27 Onderdelen van het verleden worden dus zo
weggelaten om de boodschap van het museum te versterken. Duidelijk is dus dat musea bepaalde keuzes maken om hun doel te bereiken.
25 Sharon Macdonald, (ed.), A companion to museum studies (Cornwall 2006) 79 26 James Mark, ‘Containing Fascism, history in Post-Communist Baltic occupation and genocide museums’ in Oksana Sarkisova en Apor P. (ed) Past for the Eyes: East European representations of Communism in cinema and museums after 1989 (Budapest 2008) 337. 27 Ibidem, 355.
19
Toekomst van musea De bezoekersaantallen van musea zijn nog steeds significant. Het House of Terror
bijvoorbeeld heeft sinds haar opening meer dan zes miljoen bezoekers ontvangen, in een land met iets minder dan tien miljoen inwoners. Het is dan ook onmiskenbaar dat musea een aanzienlijke invloed op het collectief geheugen van een land kunnen hebben.
Niet al te lang geleden leek de rol van historische musea uitgespeeld, maar de
afgelopen jaren lijkt het tij te keren. Door de opkomst van populistische politici is de natiestaat en haar verleden weer volop in de belangstelling komen te staan. Geschiedenis is weer relevant geworden en historische musea profiteren hier van mee.
Politici zoals de Hongaarse president en partijleider van het rechtse Fidesz, Viktor
Orban onderscheiden zich door hun anti-Europese retoriek en trotsheid op hun
vaderland.
Waar mensen in de jaren negentig na Fukuyama’s Einde van de
Geschiedenis het einde van patriottistische musea konden verwachten, kan men volgens
Kaplan in de eenentwintigste eeuw eerder meer dan minder controverse verwachten in
musea, door de versplintering van nationale identiteiten en twisten binnen naties,
terwijl andere factoren niet minder discussie op zullen leveren zoals het verdwijnen
van de ‘eigen identiteit’ of religieus extremisme.
Over de toekomst van musea is ook geen eenduidige kijk te ontwaren binnen de
museumkunde. De brenger van kennis, vereniger van naties, verbreiding van ideeën,
marktplaats van ideologieën, mythes, kunst of wetenschap? Zullen musea doorgaan met het definiëren van nationale identiteit, of zullen ze een collectiviteit
vertegenwoordigen van verschillende en concurrerende etnische religieuze of andere ideologische groepen binnen een ruimte? Wie zullen de toekomstige musea oprichten, en waarom? 28
Hoe wordt de boodschap overgebracht? Hoe musea er uit zien en hoe ze hun boodschap overbrengen is ook sterk veranderd de
afgelopen twintig jaar, en zal waarschijnlijk ook blijven veranderen. Het lijkt echter aannemelijk dat het museum een centrale plaats zal blijven innemen binnen de
ontwikkeling van ons collectief geheugen. Hoe brengt een museum haar boodschap 28 Flora Edouwaye S. Kaplan, ‘Making and remaking national identities’ in Sharon Macdonald, (ed.), A companion to museum studies (Cornwall 2006)169.
20
eigenlijk concreet over? Welke mogelijkheden hebben curatoren tot hun beschikking bij het creëren van een tentoonstelling?
Musea hebben een breed scala aan mogelijkheden om hun boodschap over te
brengen en een bepaalde indruk achter te laten, variërend van kleine objecten zoals een
vork of een laars tot grote objecten zoals een tank, en van groots opgezette 3D films tot een persoonlijk interview. Het geheel van geluid, licht en vormgeving vertelt haar eigen
verhaal. Het narratief in musea bestaat naast feitelijke uitingen en argumenten ook uit poëtische en retorische elementen die het geheel tot een leesbaar en overtuigend
verhaal maken. Hoewel ieder narratief een perspectief biedt, is er een duidelijk
onderscheid tussen propaganda en een verantwoord historisch verhaal. Alle narratieven proberen visies, waarden en overtuigingen over te brengen. Het zou echter
de taak van het museum moeten zijn om dit op een verantwoordelijke manier te doen. Hoe brengt een museum zijn boodschap eigenlijk over?
Ten eerste kan het gebouw zelf al iets uitstralen. Bijvoorbeeld het House of
Terror, dat volgens de website als het ware uit de omgeving wordt gesneden door een
uitstekende stalen façade waarin de het woord ‘TERROR’ is uitgesneden. Het gebouw
van Emlekpont heeft hiertegenover een wat minder bedrukkend uiterlijk; een standbeeld van Lenin zit aan de buitenkant op een soort balkon naar de voorbijgangers te kijken. De bezoeker wordt op deze manier ‘geprimed’ op wat er komen gaat. Het
gebouw zelf kan ook al een bepaald beladen verleden hebben, wat het museum nog
sprekender maakt. Het House of Terror was het hoofdkwartier van zowel de fascistische Pijlkruisers als van de Hongaarse inlichtingendienst gedurende de Stalinistische periode.
Wat bij binnenkomst gelijk opvalt, is het gebruik van geluid. Bij het House of
Terror wordt de bezoeker bij het binnengaan van de eerste tentoonstellingsruimte gelijk overvallen door een zware soundtrack, met sterke basgeluiden die de sfeer van de algehele tentoonstelling benadrukken. In elke kamer wordt de sfeer van deze kamer
versterkt door de zich niet altijd op de achtergrond bevindende muziek. Geluid kan dus
gebruikt worden om een bepaalde sfeer te creëren. Aan de andere kant kan geluid ook gebruikt worden voor het verstrekken van concrete informatie (bijvoorbeeld het laten
horen van een toespraak). Ook kan met muziek de authenticiteit van de tentoonstelling
te ondersteund worden, door muziek uit de tijd van de behandelde periode te laten horen.
De manier waarop de concrete historische informatie wordt overgebracht
verschilt per museum. Dit kan exclusief via een gids, door middel van tekstborden aan de muren (in verschillende talen), door middel van een luistergids, of via geprinte
21
A4’tjes die de bezoeker mee naar huis kan nemen. Ook kan een museum er voor kiezen geen overheersend ‘eigen’ verhaal aan de bezoekers voor te schotelen, maar door het
laten zien van interviews, foto’s en andere bronnen de bezoeker zelf een eigen verhaal
te laten vormen. Dit zou echter al snel een verwarrende tentoonstelling opleveren,
aangezien bezoekers over het over het algemeen een coherent verhaal verwachten. Vaak wordt er dus gekozen voor tekstborden aan de muren, aangezien deze de
mogelijkheid bieden tot het tonen van een voortdurend verhaal, en een duidelijk zichtbare leidraad zijn voor bezoekers.
Het laten zien van interviews is een veelgebruikte manier om het verleden
sprekender te maken. Interviews brengen een grote mate van authenticiteit met zich
mee, terwijl de bezoekers zich ook meer kunnen inleven met een getuige dan met een
afstandelijk geschreven narratief. Ze spelen dan ook een grote rol in historische musea.
Vooral wanneer de geïnterviewden emoties tonen zoals de zichtbaar aangedane en huilende man in de entree van het House of Terror, maakt dit grote indruk op de
bezoekers. Interviews kunnen dus niet alleen dienen ter informatie en ondersteuning, maar ook om een bepaalde sfeer te creëren. Het nadeel (en voordeel) van interviews is
juist doordat ze een grote authenticiteit met zich mee brengen. Bezoekers zullen niet snel bedenken dat persoonlijke getuigenissen niet altijd de meest betrouwbare
bronnen zijn. Herinneringen zijn veranderlijk in de loop der tijd, en worden beïnvloed
worden door het collectief geheugen.
Een speciale rol binnen historische musea spelen objecten. Doordat een object
in een museum wordt opgenomen verkrijgt het een zeker gezag en wordt tegelijkertijd het narratief van het museum ondersteund wordt door het object. 29 Objecten dragen
van zichzelf geen bepaald verhaal of visie uit en kunnen vanuit verschillende kanten
bekeken worden. Pas in een museum wordt een bepaalde boodschap aan een object
toegekend, door middel van een label of de omringende sfeer. Bepaalde objecten, zoals
een tank of een pistool, maken wel een bepaalde indruk op de bezoekers, maar de
omringende sfeer of het label is datgene wat het object werkelijk sprekend maakt en wat het van de meest doordringende betekenis voorziet. Als je weet dat met dit pistool Gavrilo Princip, Franz Ferdinand doodschoot krijgt het object natuurlijk gelijk een
andere lading. Verschillende musea gebruiken objecten echter ook op verschillende
manieren. Terwijl in Emlekpont een antieke tractor voornamelijk ter illustratie dient, hebben bepaalde objecten vanuit zichzelf een sterke uitstraling en betekenis. In het 29 Horvath, Zsolt K., ‘The redistribution of the memory of socialism. Identity formations of the ‘survivors’ in Hungary after 1989’ in: Sarkisova, Oksana en Peter Apor (ed.), Past for the eyes, East European representation of communism in cinema and museums after 1989 (Budapest 2008) 247-274.
22
House of Terror staan er bijvoorbeeld een aantal galgen opgesteld, waardoor een sterke sfeer van (doods)angst en onderdrukking wordt opgewekt. Ook kan er aan alledaagse objecten door het museum zelf een bepaalde waarde worden toegekend. In
het Warsaw Rising museum bijvoorbeeld krijgt een blik jam door het bijgevoegde label een levensreddende significantie: ‘in the starving Warsaw Ghetto, a box of marmelade can save one’s life’. 30 Bij sommige musea bevinden vrijwel alle objecten zich achter glas,
terwijl andere musea juist het aanraken en gebruiken van objecten aanmoedigt. Terwijl
het plaatsen achter glas de objecten een zekere hogere, haast sacrale waarde geeft, creëert het vasthouden en aanraken van objecten een andere ervaring, waarbij de
bezoeker het verleden als het ware kan ervaren. In het museum van de slachtoffers van
de genocide in Vilnius worden objecten achter glas in de aarde geplaatst zodat het lijkt alsof de voorwerpen daar ‘ontdekt’ zijn. Dit voegt een zekere authenticiteit aan de tentoonstelling toe, terwijl de tentoongestelde objecten ‘eigenlijk’ helemaal niet op deze
plek opgegraven zijn en van verschillende plekken vandaan komen. 31 Door bepaalde objecten naast elkaar of in dezelfde vitrine of kamer te plaatsen, kan een bepaald
verband worden geïmpliceerd, zonder dat beide per se iets met elkaar te maken hebben. Objecten kunnen dus zeer manipulatief gebruikt worden.
Zich herhalende filmpjes en uitvergrote foto’s zijn ook aanwezig in vrijwel elke
tentoonstelling. Deze illustreren de gebeurtenis, of kunnen hun eigen verhaal ‘vertellen’. Waar in het House of Terror filmpjes van vurende kanonnen, of in linie oprukkende
tanks
ondersteund
door
onheilspellende
muziek
toch
vooral
overdonderend werkt, levert het tonen van oude reclamefilmpjes in Emlekpont een heel wat vrolijker beeld op.
Het gebruik van kleur en lichteffecten heeft in de behandelde musea vooral een
ondersteunende werking. In zowel het House of Terror als het Warsaw Rising museum voeren de kleuren rood en zwart de boventoon, wat natuurlijk de link naar het
communisme legt, terwijl de diepe rood- en zwarttinten een zwaarmoedig gevoel
oproepen. De directeur van het museum in Talinn stelt juist dat ‘Holocaust achtige’
musea met een sacrale, kerkachtige sfeer geen begrip bevorderen of discussie uitlokken, maar alleen ontzag inboezemen en het hebben van twijfels nagenoeg onmogelijk maakt.32 Dit zou ook gesteld kunnen worden bij de zogenaamde memorial
museums: aangezien het ook een gedenktekens zijn ter ere van ‘onze’ helden zal de 30 Bezoek van auteur, najaar 2010. 31 James Mark, ‘Containing Fascism’ in Oksana Sarkisova en Péter Apor (ed.), Past for the eyes, East European representations of communism in cinema and museums after 1989(2008), 358. 32 Ibidem, 351.
23
boodschap minder snel in twijfel worden getrokken. Dit leidt dus tot (zelf)kritiekloze
tentoonstellingen, oftewel wat Niek van Sas en John Tosh erfgoedtentoonstellingen noemen: ‘heritage… is not an effort to know what actually happened but a profession of faith in a past tailored to present-day purposes.’ 33 De directeur van het museum in
Talinn wilde aldus Mark juist een licht, open museum zonder gesloten vragen. Hij
stelde dat hij juist vragen bij de bezoekers wilde oproepen in plaats van antwoorden aandragen. Tosh stelt ook dat het belangrijk is dat bezoekers zich ervan bewust worden
dat de geschiedenis veranderbaar is, en dat dit ook wordt gebezigd in musea. Hierdoor zou iets van de magie van (ongezonde) nostalgie en erfgoed weggehaald worden.
Musea kunnen ook interactieve elementen gebruiken om hun bezoekers meer
te betrekken bij het museum. Het DDR museum te Berlijn laat haar bezoekers bijvoorbeeld in een Trabant simulator plaatsnemen, waardoor ze één kant van het
leven onder het communisme kunnen ervaren. In het Warsaw Rising museum kunnen
de bezoekers door nagemaakte (schone) riooltunnels lopen om te ervaren hoe dit geweest zou zijn voor de opstandelingen. Ook kunnen er interactieve computers
gebruikt worden om de bezoeker zelf de mogelijkheid te geven om meer te weten te komen over bepaalde onderdelen van de tentoonstelling of een gebeurtenis.
Hoe
de bovenstaande elementen van een tentoonstelling gebruik worden hangt natuurlijk af van het doel van het museum, en ook van het beoogde publiek. Indien het beoogde
publiek jong is, zal een museum eerder gebruik maken van een ‘overdonderende’
tentoonstelling dan wanneer het beoogde publiek uit senioren bestaat. Karol Mazur van het Warsaw Rising museum wees er op dat oud strijders van de opstand zelf het
museum te lawaaierig en heftig vonden, terwijl ze tegelijkertijd van mening waren dat dit nodig was om de jongere generatie te bereiken.
De verschillende musea over de communistische periode vertegenwoordigen
verschillende delen van de Hongaarse en Poolse samenleving, allen met een bepaalde
kijk op het verleden, en hebben verschillende doelen. Waar zijn deze ‘versies van het
verleden’ op gebaseerd en tot welke discussies heeft dit geleid binnen deze landen?
33 John Tosh, Wh history matters, 12.
24
Geschiedenis en Publiek debat De geschiedenis van Polen en Hongarije vanaf 1944 tot het heden is in veel opzichten
vergelijkbaar, maar kenmerkt zich ook door een aantal verschillen. De verschillen tussen beider ervaringen met het communisme vinden nu nog steeds hun weerslag op de manier waarop beide maatschappijen met hun verleden omgaan, en op de rol van
het verleden en de invloed hiervan binnen deze maatschappij, het collectief geheugen
en de politiek. In dit hoofdstuk zal eerst een geschiedenis van dit verleden worden
gegeven, waarna duidelijk zal worden gemaakt hoe dit verleden doorwerkt op het heden en, in het hieropvolgende hoofdstuk op de musealisering van dit verleden.
Polen en Hongarije 1944-1989 De Tweede Wereldoorlog is voor zowel Hongarije als Polen van belang bij de
representatie van het communisme. Beide landen werden bevrijd - en bezet - door het Rode leger en bevonden zich drie jaar na de oorlog onder een communistisch regime.
Gedurende de oorlog was het Hongaarse leger echter een bondgenoot van Nazi-
Duitsland en vocht het grootste deel van de oorlog tegen de Sovjet-Unie, terwijl Polen in 1939 door zowel Nazi-Duitsland als de Sovjet-Unie werd binnengevallen en het
grootste deel van de oorlog onder een moorddadig bezetting stond.
In Polen vond in augustus en september 1944 een grote opstand plaats tegen de
Nazi’s dat nu nog een prominente plaats inneemt in de representatie van het communisme in Polen – de opstand van Warschau. Deze opstand kon echter door het Duitse leger worden neergeslagen zonder dat het Rode leger, dat zich vlakbij bevond, de opstandelingen te hulp kwam – wat in het museum van de opstand van Warschau
gepresenteerd wordt als een moedwillige daad om het naoorlogs anticommunistisch verzet te verzwakken.
Hongarije onder leiding van admiraal Miklós Horthy steunde Nazi-Duitsland
voor territoriaal gewin – grote delen van de gebieden die bij het verdrag van Trianon waren verloren werden op deze manier verkregen. Nadat de oorlog zich echter tegen
de as-mogendheden keerde, probeerde Horthy zich terug te trekken, hetgeen een Duitse bezetting in leidde waarbij hij formeel aan de macht bleef. Nadat Horthy zich
echter openlijk begon te verzetten nam een Hongaarse fascistische partij de macht over – de Pijlkruisers. Dit leidde een periode van wijdverspreide (antisemitische) terreur in,
25
wat echter niet leidde tot de vernietiging van de joodse bevolking aangezien de meeste vernietigingskampen al bevrijd waren.
34
Zowel Hongarije als Polen werden dus door het Rode leger bevrijd, en bevond
zich na de oorlog onder een bezettingsmacht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het al duidelijk dat Stalin blijvende invloed wilde houden in de ‘bevrijde’ gebieden. Stalin wilde een buffer creëren van landen tussen de Sovjet-Unie en het Westen. 35
De machtsovernames in Polen als Hongarije volgden een bepaald patroon – de
salami tactiek - een term bedacht door de Britse historicus Hugh Seton Watson in de
jaren vijftig. Deze tactiek ging uit van een algemeen proces in drie fases – eerst een
algemene linkse antifascistische coalitie, hierna een ‘onechte’, gedwongen coalitie,
waarbij partijen die de leidende rol van de communisten niet wilden accepteren geneutraliseerd werden, en uiteindelijk de volledige communistische overheersing, waarbij vaak verscheidene linkse partijen samengevoegd werden tot de nieuwe, heersende communistische partij.
36
De overweldigende steun van het Rode leger voor
de communistische partijen, en de overnames van de ministeries van binnenlandse
zaken (en daarmee de veiligheidsdiensten) zorgden ervoor dat de communistische partijen hun macht al snel konden vestigen. Terwijl een groot deel van de klassieke
anticommunisten tijdens de oorlog waren verzwakt of vermoord (intellectuelen) hadden de fascisten door de oorlog hun legitimiteit verloren: er kon dus geen
eensgezind front tegen de communisten gevormd worden. Door middel van chantage werden diegenen die niet konden worden omgekocht, buiten spel gezet.
Er was echter ook oprechte steun onder de bevolking voor het communisme.
Het communisme had immers Nazi-Duitsland verslagen, en leek de enorme taak van de
wederopbouw alleen door middel van collectieve actie en staatsbemoeienis mogelijk te zijn. Volgens Mazower hadden sociale gelijkheid en economische voorspoed immers
een hogere prioriteit dan vrije verkiezingen. 37 Al vlot na de machtsovername kwamen
in beide landen Stalinistische heersers aan de macht – nadat Tito zich met Joegoslavië
had afgescheiden van het Sovjet blok kon Stalin geen eigenzinnige leiders meer
tolereren. Beide landen werden in de jaren vijftig gesovjetiseerd: het MarxismeLeninisme werd de staatsideologie, er kwam een groot dienstleger, een planeconomie
en de economische nadruk op de zware industrie, terwijl de communistische partij het 34 Robert Bideleux en Ian Jeffries, A history of Eastern Europe, crisis and change(New York 2007) 439. 35 Mark Mazower, Dark continent, Europe’s twentieth century (Londen 1998) 256. 36 Ibidem, 261. 37 Ibidem, 263.
26
monopolie op de macht had. 38 De transformatie van de samenleving had ook positieve kanten. De urbanisatie en modernisering nam een hoge vlucht,
39
terwijl de
maatschappij aanvankelijk gelijker werd dan ooit tevoren. 40 De gezondheidszorg was
van hogere kwaliteit, terwijl onderwijs voor bijna iedereen beschikbaar werd (alleen de
echt ‘gevaarlijke’ klassen zoals de adel of nazicollaborateurs werden hier vaak van
buitengesloten). De nadruk op industrialisering leidde echter tot schaarste van
consumptiegoederen, terwijl de landbouwproductie mede door de gedwongen
collectivisatie sterk achteruit ging. Ook werd de Russische overheersing (vooral in Polen) door de bevolking als een groot onrecht gezien.
Een uniform Stalinisme was de jaren na de oorlog de regel; de ontwikkelingen
in Polen en Hongarije kwamen dus ook sterk overeen: de collectivisering van de
landbouw, aanvallen op de (katholieke) kerk en het geloofsleven, showprocessen en deportaties waren aan de orde van de dag. Wel waren er verschillen tussen de landen:
in Polen ging het Stalinisme uiteindelijk echter minder ver dan in Hongarije. De collectivisatie kwam hier maar in beperkte mate op gang, en werd nooit voltooid. Politieke rechtszaken, showprocessen en grootschalige zuiveringen zoals in Hongarije kwamen in Polen nauwelijks voor. Ook werden de kerk en de middenklasse aanvankelijk onderdrukt, maar deze maatregelen werden al snel teruggedraaid. 41
In Hongarije liet de Stalinistische periode een diepere indruk achter. De
collectivisering van de landbouw werd doorgevoerd in het grotendeels agrarische land, terwijl het in Hongarije dus wel tot zuiveringen en showprocessen kwam, waarbij de
hoofdrolspelers werden geëxecuteerd. In Hongarije werden meer dan 700.000 mensen gearresteerd, waarvan er uiteindelijk 5000 werden geëxecuteerd. Het kerkelijk bezit
werd onteigend. Ook werden er een zeer groot aantal mensen gedeporteerd naar de Sovjet Unie, waarvan een aanzienlijk deel nooit terug zou keren. 42
De dood van Stalin in 1953 leidde een periode van verzachting in. Er kwam
minder druk vanuit Moskou, wat meer ruimte voor hervormingsgezinde communisten gaf, en tot onrust binnen de communistische partijen leidde. De levensstandaard in Hongarije en Polen was niet sterk vooruitgegaan, wat nog verder bijdroeg aan de
onrust. Het gevecht tussen Stalinisten en liberalere communisten leidde tot onrust in 1956 in Polen en Hongarije, en zou uiteindelijk leiden tot het verdwijnen van de 38 Norman Davies, Heart of Europe (2001) 6. 39 Mazower 280. 40 Ibidem, 283. 41 Davies, 8. 42 Bideleux en Jeffries, History of Eastern Europe, 442.
27
Stalinistische leiders, de ‘kleine Stalin’s.
43
Na grootschalige rellen in Poznan kwam in
Polen de onder het Stalinisme vervolgde Władisław Gomułka aan de macht, die door een aantal concessies aan arbeiders en boeren en het opheffen van een deel van de veiligheidsdienst de rust weder liet keren in Polen.
De verzachting van het Stalinisme en het bekennen van eerdere misdaden van
de geheime dienst was in Hongarije niet voldoende om de stemming te doen bedaren.
De Hongaarse leider Matyas Rakosi zag in dat hij in het licht van de nieuwe ontwikkelingen zijn koers moest wijzigen. De populaire, hervormingsgezinde Imre
Nagy nam de positie van minister-president over. Hij was overtuigd communist, maar tegen de verregaande industrialisatie en collectivisatie en had geen rol bij de
Stalinistische zuiveringen. Na zijn aantreden deed de destalinisatie zijn intrede; politieke gevangenen werden vrijgelaten en er kwam minder nadruk op zware
industrie. Het was echter niet genoeg en een studentenprotest in Boedapest sloeg snel om in een burgeroorlog tussen de geheime dienst en het Rode leger aan de ene kant, tegenover de opstandelingen en delen van het Hongaarse leger aan de andere kant.
Verdere concessies gingen uiteindelijk te ver voor Moskou, en het Rode leger sloeg de
opstand neer. De revolutie was aldus Crampton voor democratische vrijheden en tegen totalitarisme, maar had geen sterke anticommunistische boodschap. Het was bovenal
een nationale revolutie, tegen de Russische overheersing. De revolutie in Hongarije en de ontwikkelingen in Polen maakten duidelijk dat er een zeker nationaal communisme kon ontstaan, maar dat dit ook zijn grenzen had. De Sovjet Unie zou haar strategische belangen blijven behartigen. 44
Na het neerslaan van de opstand was er sprake van een kortstondige opleving
van de repressie en werden veel opstandelingen geëxecuteerd (waaronder Imre Nagy) of gevangengezet, terwijl de revolutie zelf werd weggezet als een fascistische contrarevolutie
van
oude
reactionaire
krachten
(pijlkruisers
en
oud-
grootgrondbezitters) die een oorspronkelijk goede, hervormingsgezinde beweging hadden gekaapt. 45 Deze repressie werd echter snel lichter, en er was geen sprake van
een terugkeer naar de Stalinistische periode. De collectivisatie liet relatief veel ruimte
voor eigen initiatief en zelfs marktwerking, waardoor de landbouw productie in Hongarije sterk opkwam. Het motto van Kadar was dan ook ‘wie niet tegen ons is is met
ons’ in plaats van het eerdere ‘wie niet met ons is is tegen ons’. Consumptiegoederen 43 Richard Crampton, History of twentieth century (Londen 2001), 266. 44 Mazower, Dark continent, 302. 45 Andras Mink, ‘The revisions of the 1956 Hungarian revolution’ in Michal Kopecek (ed.), Past in the making, historical revisionism in Central Europa after 1989 (Budapest 2008)170.
28
waren in Hongarije makkelijker verkrijgbaar dan in de rest van Oost Europa, terwijl er
ook minder censuur was; het was bijvoorbeeld toegestaan de communistische leider (tot op zekere hoogte), belachelijk te maken met bijvoorbeeld spotprenten en het openlijk vertellen van moppen. Relatieve welvaart kocht verdere onrust af. 46 Deze
relatieve voorspoed werd echter haast volledig gefinancierd met Westers geld,
waardoor de staatschuld in de jaren zeventig en tachtig, net als in Polen, enorm opliep. Gedurende de rest van de communistische periode bleef het in Hongarije echter, in tegenstelling tot Polen, relatief rustig.
Waar eind jaren zestig het er naar uit zag dat Hongarije de oorlog van ’56 had
verloren, maar de vrede had gewonnen, geldt voor Polen het tegenovergestelde. 47 In de
loop van de jaren zestig werd het beleid weer meer autoritair, en begon steeds verder af te staan van de bevolking. Prijsverhogingen leidden eind jaren zestig weer tot rellen,
waarbij duidelijk werd dat Gomułka niet in staat was deze crisis op te lossen, en vervangen werd door Edward Gierek, wiens beleid in de jaren zeventig vooral gericht was op verhoogde consumptie. Na de oliecrisis in 1973 was dit beleid echter niet meer houdbaar, en nieuwe prijsverhogingen leidde tot nieuwe stakingen.
48
De economie
belandde van de regen in de drup, terwijl de privileges van de kaderleden het gevoel
van onvrede enorm versterkte. De Poolse communistische partij was politiek niet sterk
genoeg om economische maatregelen te nemen, en Polen was economisch niet sterk genoeg om deze maatregelen achterwege te laten.
Eind jaren zeventig werden de arbeiders echter, in tegenstelling tot eerder,
bijgestaan door de intelligentsia, die samen de ‘comités ter verdediging van de
arbeiders’ oprichtten, wat zich later ontwikkelde tot Solidariteit. Zo kwam een soort civil society op die zichzelf neerzette als de beste verdediger van de rechten van de
arbeiders, wat uiteraard bijzonder pijnlijk was voor de communistische partij. Het
bezoek van de Poolse paus Karol Wojtyła toonde nog eens duidelijk het contrast tussen de kracht van de kerk en de verdwijnende autoriteit van de communistische partij. De
partij kon zich er niet toe brengen significante hervormingen door te voeren, terwijl Solidariteit steeds groter werd (tien miljoen leden op haar hoogtepunt) en steeds
hogere eisen begon te stellen. Er was echter weinig ruimte voor compromis, en mede door de vele stakingen kromp de economie sterk. Dit leidde tot een sterke
achteruitgang van de levenstandaard en tot grote rijen voor de winkels. Consumptiegoederen werden schaarser dan ooit. Uiteindelijk ging de onafhankelijke 46 Bideleux en Jeffries, Eastern Europe, 498. 47Mazower, Dark continent, 318. 48 Ibidem, 362.
29
houding van Solidariteit, Moskou en de Poolse communistische partij te ver, en in de
nacht van twaalf op dertien december 1981 werd de staat van beleg afgekondigd en
een groot aantal stakers en activisten gearresteerd. 49 De nieuwe leider, generaal
Jaruzelski voerde het gevaar van een Sovjet invasie aan als reden voor de actie. Het was
echter duidelijk geworden dat het regime alleen kon blijven voortbestaan door het gebruik van geweld en de dreiging van een ingrijpen vanuit Moskou, en dat het
neerslaan van de brede volksbeweging Solidariteit het regime van al haar legitimiteit had ontdaan.
De staat van beleg werd in 1983 opgeheven, maar had allesbehalve een
gepacificeerde samenleving opgeleverd. Solidariteit bleef ondergronds bestaan en
oproepen tot protesten. De economie bleef nog steeds heel zwak. Inmiddels was in 1985 in de Sovjet Unie Michail Gorbatsjov aangetreden, die de Sovjet Unie economisch en politiek wilde hervormen, en een lossere houding ten opzichte van de Oost Europese
satellietstaten aannam. Het werd eind 1988 duidelijk dat de Sovjet Unie niet zou
ingrijpen indien het communistische regime in Polen zou vallen. Dit werd ook binnen de Poolse partij duidelijk, en in augustus 1988 stelde de minister van binnenlandse
zaken zogenaamde ronde tafel gesprekken voor tussen Solidariteit, de katholieke kerk en de partij. Deze gesprekken leidden uiteindelijke ook tot de hernieuwde legalisatie van Solidariteit en het uitschrijven van (gedeeltelijk) vrije verkiezingen. De Poolse
communistische partij had zo de eerste stap genomen naar het ontmantelen van haar
eigen macht waardoor de revolutie zonder geweld kon verlopen. Democratische verkiezingen werden uitgeschreven, en Tadeusz Mazowiecki werd de eerste
postcommunistische president, terwijl door middel van een ‘big bang’ economisch beleid Polen in één keer de marktwerking in gelanceerd werd.
Waar Polen in de jaren zeventig en tachtig een bron van onzekerheid was,
bevond Hongarije zich in een relatief rustige toestand. Deze rustige toestand kon echter alleen blijven bestaan door de pragmatische acceptatie van het regime door de
bevolking, en een constante relatieve welvaart. Dit maakte het regime extra kwetsbaar voor internationale fluctuaties.
50De
schaarste die in Polen overheerste, bestond lange
tijd niet in Hongarije, en veranderingen kwamen langzaam in zicht. Waar in begin jaren
tachtig demonstraties nog hard werden neergeslagen, begon aan het einde van de jaren tachtig een hervormingsgezind deel van de communistische partij de overhand te
krijgen. Een economisch hervormingsprogramma werd aangekondigd met grotere marktwerking en versobering en zelfs werkloosheid. 49 Bideleux en Jeffries, Eastern Europe, 517. 50 Bideleux en Jeffries, Eastern Europe, 498.
30
Vooral de steeds grotere buitenlandse schulden, en de steeds grotere
terughoudendheid (of mogelijkheid voor) van de Sovjet Unie om bij te springen leidde tot steeds slechtere levensomstandigheden (vooral in Polen) en hierdoor tot steeds minder stabiele regimes.
De kracht van de oppositie nam snel toe, en Kadar trad begin 1988 af, om plaats
te maken voor een hervormingsgezinde eerste secretaris. Eind 1988 werd in Hongarije
de vrijheid van vereniging toegestaan, terwijl er een onderzoek ingesteld werd naar de
1956 ‘volksopstand tegen de bestaande staatsmacht’. 51 De opkomst van twee nieuwe
politieke partijen werd in 1988 niet tegengewerkt door de communistische partij, en Imre Nagy werd op 16 Juni 1989 gerehabiliteerd en herbegraven. Een ronde tafel
gesprek, met vertegenwoordigers van enkele opnieuw opgerichte partijen, de
communistische partij en enkele andere prominenten leidde vrije verkiezingen en grondwettelijke veranderingen in, waarmee er een einde kwam aan het communistisch bewind in Hongarije. In mei 1989 opende Hongarije de grenzen met Oostenrijk,
waardoor ook Oost-Duitsers naar het Westen konden, en er ook voor de rest van de communistische landen er geen houden meer aan was. 52
Na de val van het communisme
Na de val van het communisme, de rondetafelgesprekken en de eerste vrije
verkiezingen werden in geheel Centraal Oost Europa ingrijpende hervormingen doorgevoerd: van een communistische dictatuur naar een pluralistische democratie,
van een planeconomie naar een markteconomie en van Sovjet hegemonie naar
volledige soevereiniteit, een proces dat volgens Bideleux en Jeffries bemoeilijkt werd
door de afwezigheid van zowel sterke democratische tradities als een omvangrijke middenklasse.
Hongarije
Na de val van het communisme was de politiek in Hongarije te verdeeld om een duidelijk beleid te formuleren. Van economische hervormingen kwam dan ook niet veel
terecht. De angst voor sociale onrust was groot, en om grootschalige werkloosheid te voorkomen werd veel geld gepompt in verlies makende ondernemingen, wat de
belangen van de regering alleen nog maar vergrootte. Ook kwam er geen totale 51 Crampton, 393.
52 Bideleux en Jeffries, Eastern Europe, 529.
31
mediavrijheid – de regering zag niet in dat de media ook op hun kritiek zou mogen
hebben. De erfgenamen van de communistische partij, de socialistische partij, konden door hun sterke organisatie gebruik maken van de politieke besluiteloosheid. Mede hierdoor haalden zij een meerderheid bij de verkiezingen van 1994. Nostalgie naar de
stabielere jaren van het communisme speelde hier een rol bij. 53 Doordat Hongarije al aanzienlijk verder was met het experimenteren met de markt ging de overgang hier soepeler. 54
Polen
In Polen gingen de hervormingen aanzienlijk sneller. Vooral op economisch gebied waren de maatregelen enorm ingrijpend. Waar Hongarije al enige ervaring met de vrije markt had en geen drastische maatregelen doorvoerde, vond er in Polen een ‘big bang’
plaats waar plotseling alle marktcontrolerend mechanismes werden losgelaten. Dit was
echter ook nodig doordat de economie gedurende de jaren tachtig al enorm ontwricht was. Inflatie in 1990 lag rond de 550 procent terwijl de herstructurering van de
industrie tot een drastisch verlaagde productie leidde. Dit was een enorme aanslag op
de pensioenen en de welvaart van de arbeiders, en leidde tot het uiteenvallen van Solidariteit en de opkomst van een postcommunistische socialistische coalitie. 55 De
werkloosheid schoot omhoog wat grote druk zette op het budget van de sociale zekerheid. Werklozen en gepensioneerden betaalden de prijs voor deze sprong in het
diepe, wat ook invloed op de herinnering aan het communisme had: nu veel mensen hun pensioen zagen verdampen en hun baan verloren had dit uiteraard effect op de
manier waarop het communisme herinnerd werd. In 1995 verloor Lech Walesa de presidentiële verkiezingen dan ook van een postcommunistische sociaal democraat.
56
De Poolse schrijver en dissident Adam Michnik stelde dat Polen een
identiteitsprobleem had na de val van de muur: het (zelf)beeld van het Poolse volk is er één van de strijd voor vrijheid en verzet(for your freedom and ours). Nadat er na 1989
geen gemeenschappelijke vijand meer was om tegen te strijden, zat Polen met onafhankelijkheid en de verantwoordelijkheden van de democratie ‘opgescheept’.
Aldus literatuurwetenschapper Carl Tighe bestond er geen volwassen civil society in Polen, en was er geen omvangrijke middenklasse of intelligentsia – hierdoor zou het
53 Crampton, 444. 54Ibidem, 445. 55 Bideleux en Jeffries, Eastern Europe, 564. 56 Mazower, 376.
32
moeilijk zijn een nieuwe, ‘volwassen’ Poolse identiteit te creëren. Michnik stelde openlijk de vraag of Polen ‘Slaven van het gebaar blijven, met een nationalistische populistische politieke cultuur overladen met religieuze symboliek’ of dat ze de ‘verantwoordelijkheid nemen voor henzelf door eens goed na te denken over hun plaats in de wereld’. 57
Timothy Garton Ash noemt de machtswisselingen refolutions, aangezien er
eerder sprake was van hervormingen dan een revolutie. mogelijk gemaakt door een
liberaliserende Sovjet Unie, waar Gorbatsjov in 1988 zelf stelde dat de Brezjnev doctrine niet meer gold. Dit gebrek aan een zichtbare revolutie zou een grote rol spelen in postcommunistisch Hongarije en Polen.
Geschiedschrijving en collectief geheugen na 1989 De Sloveense cultuurwetenschapper Mitja Velikonja stelt dat er vier belangrijke verschillende manieren zijn waarop ‘Oost Europeanen’ naar het communistische
verleden kijken. De eerste is een vorm van ‘antinostalgie’ waarbij het hele
communistische systeem en de periode wordt afgewezen als iets puur slechts en verwerpelijks. De tweede vorm is amnesie, waarbij de hele periode wordt
doodgezwegen, en er vooral over een nieuwe start wordt gepraat. Als derde noemt hij historisch revisionisme, waarbij het verleden opnieuw geïnterpreteerd wordt, terwijl
de vierde strategie een kritiekloze herinnering aan het verleden is, oftewel nostalgie. 58
De vraag is nu hoe men na de val van de muur met het recente verleden omgingen: welke rol speelde het in de maatschappij en de politiek? En welke vorm neemt de herinnering in de musea aan?
Vlak nadat de vrijheid was herkregen, was er maar weinig aandacht voor de
recente geschiedenis in Hongarije en Polen. De geweldloze aard van de overgang en de
blijvende aanwezigheid van de voormalige communisten wees aldus de ronde tafel onderhandelaars juist op de volwassen en beschaafde aard van Oost Europa.
59
Ook
conservatieve anticommunisten ervaarden de overwinning aanvankelijk als verzekerd,
en zagen 1989 als een frisse start, na vijfenveertig jaar ‘vreemde bezetting’. In de loop
van de jaren negentig werd de perceptie dat het communisme nog niet overwonnen was echter steeds sterker. Binnenlands kwam dit vooral voort uit de terugkeer van linkse, oud-communistische partijen in de regering en de
blijvende invloed van
57 Carl Tighe, ‘Poland translated: the post-communist generation of writers’ Eastern European thought 62 (2010) 171.
58 Mitja Velikonja, ‘Lost in transition, nostalgia for socialism in post-socialist countries’ East European politics and societies 23 (2009) 536. 59 James Mark, The unfinished revolution, making sense of the communist past in Central-Eastern Europe (Cornwall 2010) xiv.
33
voormalige
communistische
functionarissen
in
de
economie
en
het
ambtenarenapparaat. Deze impuls kwam dus voort uit het idee dat het vorige systeem
niet echt verslagen was. Het gevaar van de blijvende invloed van het communisme
werd opgeroepen om haar voortdurende invloed te verminderen. Het zou dus
aannemelijk zijn dat musea door deze groepen werden ingezet om (de positieve herinnering aan) het communisme de genadeklap te geven.
Christoph Cornelissen constateert in Oost-Europa na 1989 een dekolonisatie
van eerder voorgeschreven herinneringen: ‘officiële herinneringen konden weer
afwijken
van
de
persoonlijke
‘errineringpluralität’. 60
herinneringen,
Hiertegenover
zou
er
gesteld
was
weer
kunnen
ruimte
worden
dat
voor nu
herinneringen weer gemakkelijker in meerdere collectieve herinneringen gegroepeerd
konden worden. De persoonlijke herinneringen kunnen juist meer ‘gekoloniseerd’
worden: waar eerst individuen onder het communisme nog meer hun ‘eigen’ juist door censuur beschermde herinneringen hadden, werden deze na ‘1989’ meer onder druk gezet zich te voegen bij de nieuwe heersende herinneringsculturen. Musea zouden dus gebruikt kunnen worden om de herinnering van bepaalde groepen mensen te ‘koloniseren’.
De compromisrijke overgangsperiode kwam onder vuur te liggen, terwijl de
voortdurende aanwezigheid van oud-communisten geacht werd een negatieve invloed te hebben op de democratisering en het vestigen van een postcommunistische
nationale identiteit. 61 De revolutie moest afgemaakt worden door middel van een
fysieke zuivering, of door het vestigen van instituten (musea!) die zouden helpen een
nieuwe nationale identiteit te smeden. 62
Sommige postcommunistische elites creëerden instituten waarmee mensen
zichzelf konden herkaderen tot slachtoffers of helden. Anderen werden onder druk
gezet de rol van collaborateur aan te nemen. Dit werd gesteld onderdeel te zijn van democratische her-educatie, en niet als het opzettelijk ontwijken van de complexe
realiteit van het communistische verleden. Persoonlijke herinneringen die niet
overeenkwamen met het nieuwe kader werden gezien als bewijs van de ‘unfinished revolution’.
De eerste regeringen in Hongarije en Polen waren vooral gericht op compromis,
en keken naar de toekomst. In Polen stelde president Tadeusz Mazowiecki voor een 60 Christoph Cornelissen in introductie: Volkhard Knigge en Ulrich Mahlert (ed.), Der Kommunismus im Museum, formen der auseinandersetzung in Deutschland und Ostmitteleuropa (2005 Keulen) 61 James Mark, Unfinished, xv.
.
62 Ibidem, xv.
34
dikke streep te trekken tussen het heden en het verleden, terwijl in Hongarije de partij ‘nationaal democratisch forum ‘stelde dat het communisme een vreemde anomalie was geweest en terugkeek naar het vooroorlogse regime als politieke leidraad.
63
Beide
kanten van het politieke spectrum probeerden radicale anticommunisten weg te
houden van het politieke toneel. Gedurende deze periode werden er dan ook geen spraakmakende musea opgericht.
Aanvankelijk kregen de anticommunisten dus nog niet veel voor elkaar. Wel
werden er in de eerste jaren een aantal beperkte programma’s doorgevoerd waardoor hoge communistische functionarissen konden worden buitengesloten van een publiek
ambt, dit proces wordt ook wel ‘lustration’ genoemd, oftewel lustratie. Hiernaast werden gelijk na de revolutie fysieke overblijfselen en eerbetonen aan het
communistische regime (straatnamen, standbeelden, monumenten, feestdagen en rituelen) verwijderd, en werden slachtoffers van het communisme gerehabiliteerd. In
sommige gevallen werden ook onder het communisme geconfisqueerde eigendommen teruggeven aan burgers en werden er in Polen en Hongarije instanties opgericht die de archieven van de geheime diensten beheerden, welke later in Polen een duidelijke rol
zou spelen in de geschiedspolitiek. Pas rond het jaar 2000 kwam het communistische verleden terug in Polen en Hongarije.
Polen
In Polen wordt er de laatste tijd veel aandacht besteed aan het collectief geheugen
omtrent de communistische periode. Deze studies tonen aan dat terwijl er maar weinig Polen zijn die hun waardering ten toon spreiden voor de politieke symbolen van de
periode, er wel een significant gedeelte van de samenleving met nostalgie terugkijkt op het dagelijks leven in die tijd:
‘In the memory of Poles today, the PRL is sketched out as a bad state, which nevertheless took care of its ordinary citizens, providing them with a standard of living that, while mediocre, was predictable, stable and unhurried. Their good memories of that period are drawn from their reminiscences of everyday life, of that cozy stability, of the little joys of their private lives, and of a sense of a job well done – from a fabric that will do to generate a hazy of nostalgia, but is too flimsy for a symbol. 64 63Ibidem, 5. 64 Piotr T Kwiatkowski, Pamiec zbiorowa spoleczenstwa polskiego w okresie transformacji (Warsaw 2008) 348 in Joanna Wawrzyniak, ‘History and memory: the social frames of centemporary Polish historiography’ Acta Poloniae historica 103 (2011) 127-146, 127.
35
Gewijzigde straat, plein en brugnamen kregen niet de naam van anticommunistische
helden uit de communistische periode, maar werden vooral door symbolen uit de
periode van het interbellum of de Tweede Wereldoorlog zelf vervangen. In Polen werd
er dus maar weinig aandacht geschonken aan het Poolse anticommunistische verzet.
Uit een opiniepeiling uit 2003 bleek dat maar 19 procent van de Polen trots putten uit de gebeurtenissen rondom de transformatie, terwijl maar 4 procent trots waren op de
gebeurtenissen rondom Solidariteit, terwijl voor Westerse toeschouwers Solidariteit één van de grote iconen is van ‘1989’. Solidariteit kreeg dus geen significante plek in
het postcommunistische collectieve geheugen, en er werden maar weinig vrijheidsmonumenten gecreëerd vlak na de val van het communisme.
De onderhandelende, niet revolutionaire, en elitaire omwenteling kon geen
nieuw begin symboliseren voor de Poolse bevolking, en sprak dus niet erg tot de
verbeelding. Aangezien er geen consensus bestond over de betekenis van ‘1989’, kreeg
Solidariteit in de eerste vijftien jaar na de omwenteling bijvoorbeeld geen eigen monument, museum of herdenking.
65
Dat Solidariteit gedurende de communistische
periode zo bedreven was in symboolpolitiek en publieke herinnering, maakte de
afwezigheid van de herinnering na de omwenteling nog opvallender. Dat Solidariteit
van overheidswege niet herinnerd wordt, komt vooral voort uit de verschillende interpretaties van Solidariteit door de verschillende vleugels van de beweging. De
linkerkant van de beweging zag 1989 als overwinning op het communisme. Net als in
Hongarije werd de blijvende aanwezigheid van communisten gezien als een teken van volwassenheid en beschaafdheid. Het recente verleden speelde vlak na de omwenteling aldus Stobiecki geen grote rol; er werd vooral naar de toekomst gekeken.
Voor de anticommunistische nationalistische rechterkant van Solidariteit was
het eerder Solidariteit dat verslagen was in 1989, aangezien ze er niet in waren geslaagd de communistische aanwezigheid in de politiek te beëindigen, waren de
rondetafelgesprekken een soort van verraad en herinnerde mensen eraan dat Solidariteit aanvankelijk alleen maar naar hervormingen van het communistische
systeem streefde. (Het verleden speelde dus nog wel een belangrijke rol in het heden.) De rondetafelgesprekken werden gezien als een compromis tussen de liberalen en de
communisten, waarbij er een anti religieuze, anti traditionele en anti nationale politieke ideologie werd gepropageerd. In de eerste jaren na de ‘revolutie’ werd zoals
eerder gezegd echter nog vooral naar de toekomst gekeken en speelde de blijvende aanwezigheid van de oud-communisten nog geen grote rol in de politiek.
65James Mark, Unfinished revolution, 2.
36
De rechtervleugel herleefde echter in de partij Solidariteit Electorale Actie die
in 1996 werd opgericht. Voor de anticommunisten was deze overlegovergang dus de
‘vestigingszonde’ van het nieuwe systeem. Nadat in 2001 een links liberale regering was gevormd kwam de geschiedspolitiek in Polen pas echt op bij de vestiging van de
Partijen Recht en Rechtvaardigheid (PiS), de erfgenaam van Solidariteit Electorale Actie. De partij zag het als haar taak de poolse nationale identiteit te versterken en los te weken van ‘de ander’. 66 Net als Fidesz kwam deze partij aan de macht met de belofte
de revolutie af te maken. Hiermee plaatsten zij zichzelf in een geschiedenis van dappere
en onafgemaakte strijd tegen het communisme, en konden zij de linkse oppositie wegzetten als nazaten van het communistisch regime, en liberalen als collaborateurs.
Om dit mogelijk te maken moest wel de rol van liberalen als anticommunistische
dissidenten herschreven worden, en de antistalinistische hervormingsgezinde communisten verwijderd uit het collectief geheugen. Binnen dit narratief zou de Poolse natie de ultieme strijder voor democratie en vrijheid zijn, en tegelijkertijd het ultieme
slachtoffer van historische onrechtvaardigheden, waaronder het Nazisme en het Communisme, die nog niet geheel overwonnen waren. 67 Er werd teruggekeken naar de
opstand van Warschau voor een strijdbaar anticommunistisch voorbeeld, aangezien het Solidariteit narratief te dubbelzinnig was.
De postcommunisten speelden geen grote rol in de herinneringsbeleving – ze
probeerden zichzelf neer te zetten als pragmatische communisten die de omwenteling mogelijk maakte en een Sovjet invasie voorkomen hadden. 68 Zij konden echter niet
bouwen op een hervormende traditie zoals in Hongarije, en vormden dan ook linksliberale partijen die vooral naar de toekomst poogden te kijken en het verleden te
negeren. De opkomst van PiS is dus een grotere breuk voor de herinneringsbeleving dan de val van het communisme. Deze terugkeer leidde tot uitgebreide discussies in de
academische wereld, de media en de politiek – het overgrote gedeelte van de bevolking was aldus Wawrzyniak echter niet bijster geïnteresseerd in deze discussie.
Deze revolutie moest dus volgens de anticommunisten, net als in Hongarije,
afgemaakt worden. Om dit te bereiken zou er een verregaande zuivering van het
overheidsapparaat moeten plaatsvinden, en één historisch narratief moeten worden
gecreëerd, dat het Poolse volk eer aandeed en het zou verenigen. Onder Solidariteit
Electorale Actie kwam dit echter nog niet zover. Wel werd het Instituut voor nationale 66 Wlodzimierz Borodziej, ‘The politics of history in Poland since 1989’ in Timothy D. Snyder (ed.) Forum. 67 Izabella Main, ‘How is communism displayed? Exhibitions and museums of communism in Poland’ in Sarkisova, Oksana en Peter Apor (ed.), Past for the Eyes East European Representations of Communism in Cinema and Museums after 1989 (Budapest 2008) 390. 68 James Mark, Unfinished revolution,17.
37
herinnering opgericht (INH) opgericht, dat door haar grootte één van de invloedrijkste
spelers is op het gebied van de publieksgeschiedenis in Polen. Het INH was opgericht
om de archieven van de nationale veiligheidsdienst tussen 1944 en 1989 te bewaren, te bestuderen en naar buiten te brengen, terwijl ze een belangrijke rol speelde bij het
lustratie proces, waarbij toekomstige hoge ambtenaren gescreend werden op betrokkenheid bij de veiligheidsdiensten tijdens de communistische periode. Het programma was echter net als in Hongarije zeer beperkt, en omvatte maar een beperkt
aantal publieke posten. Hiernaast werd je in Polen alleen buitengesloten van een
publiek ambt als je loog over je samenwerking met de geheime politie. 69 Lustratie hielp aldus Appel echter wel vertrouwen in de nieuwe machthebbers te vergroten en
voorkwam een te grote invloed van de voormalige machthebbers op het nieuwe
beleid. 70
Op de website van de INH wordt duidelijk dat naast het lustratieproces het
instituut ook een duidelijk educatief doel heeft. De herinnering aan ‘de enorme
opofferingen van de Poolse natie (….) de patriottistische tradities van de strijd tegen haar onderdrukkers’ en van de daden uitgevoerd door burgers voor de onafhankelijkheid van de Poolse staat en ter verdediging van vrijheid en menselijke
waardigheid’. Het heeft dus ook een duidelijk educatief doel en onderstreept de traditie van verzet en strijd voor vrijheid, terwijl het instituut niet uitgaat van een
democratisering van het geheugen, omdat te veel van deze alternatieve versies
uitgingen van foute communistische interpretaties. 71 Hieruit blijkt dus duidelijk dat het
gesticht was als bewaker van nationale en gemeenschapswaarden, en niet als een instituut van kritische geschiedschrijving.
Het INH doet zelf ook historisch onderzoek, werkt mee aan het schrijven van
schoolboeken en organiseert tijdelijke tentoonstellingen. De aard van het archief van het INH (archieven van de veiligheidsdienst) bieden echter niet de mogelijkheid tot het
schetsen van een genuanceerd beeld van de Poolse samenleving tijdens het
communisme. De naam van het instituut wekt de indruk dat het INH zich bezig houdt met het formuleren van de juiste interpretatie van het verleden, terwijl het archief waarover het instituut beschikt deze mogelijkheid eigenlijk niet biedt. 72
Het idee dat de staat een geschiedspolitiek zou moeten hebben werd ten tijde van
de opkomst van PiS breed bediscussieerd in Polen. Tomasz Merta, schrijver van het 69 Hilary Appel, ‘Anti-communist justice and founding the post-communist order: lustration and restitution in Central Europe’ East European
politics and societies 19 (2005) 388. 70 James Mark, Unfinished revolution, 15. 71Ibidem, 60. 72 Ibidem, 49.
38
culturele programma van PiS stelde dat Polen niet goed voorbereid is op de ‘strijd om
het geheugen’, en dat de communistische propaganda tegenpropaganda noodzakelijk maakte. Een bepaald ‘kritisch patriottisme’, waar sommige Polen meer affiniteit zouden
hebben met ‘de ander’ dan met ‘ons’ zou de nationale trots ondermijnen. Dit is exact het idee dat Karol Mazur van het museum van de opstand van Warschau beschrijft.
Terwijl mensen ook best trots op andere landen mogen zijn – is het de taak van zijn museum om de trots op het eigen land te bestendigen. Main ziet dit als een geforceerde interpretatie, aangezien Poolse geschiedenis over het algemeen vanuit een nationaal perspectief werd (en wordt) geschreven, en dat het idee van Polen als daders tijdens of
na de oorlog voor velen als een verassing kwam. 73 Voorstanders van geschiedspolitiek zagen dus een breed nut van de geschiedenis;
‘It is not enough to simply describe, one should warn, immunise, protect against this
disease.[de overblijfselen van het communism] These are the obligations of today’s Polish historians, publicists, thinkers – and politicians.’ 74
Een tegenstander stelde juist: ‘I consider as one of the
most important tasks facing authors of academic works on the history of the PRL to be combating myths, both those created by communist propaganda and anti-communist
ones born out of various brands of anti-communist thought. I do not think that the historians of the PRL should behave just like politicians. 75 Om het a-historische tij te keren pleitte Merta voor aantrekkelijke methodes om historische kennis te populariseren, zoals dit bijvoorbeeld in het museum van de opstand van Warschau wordt gedaan. Musea werden dus ondergeschikt gesteld aan
politieke belangen. Tegenstanders wezen erop dat patriottisme nationale complexen kan verbloemen door vooral positieve kanten te tonen, en dat bepaalde ‘ongewenste’ herinneringen kunnen worden verwaarloosd.
Geheugen is immers pluralistisch.
Wetgeving van PiS pleitte ook voor het verwijderen van alle gedenktekens en
standbeelden die de communistische periode in een positief daglicht plaatsten.
Gemeentelijke en provinciale besturen verzetten zich hier echter vaak tegen aangezien dit werd gezien als ‘historische dwang’ en eerder herinnerde aan de communistische 73Main, Izabella, ‘How is communism displayed? Exhibitions and museums of communism in Poland’ in: Sarkisova, Oksana en Peter Apor (ed.), Past for the eyes, East European representation of communism in cinema and museums after 1989 (Budapest 2008).392. 74 Antoni Dudek [a voice in the debate], ‘Jak pisac o komunizmie?’, cit from Stobiecki, Historiografie PRL, 302 in Joanna Wawrzyniak, ‘History and memory: the social frames of centemporary Polish historiography’ Acta Poloniae historica 103 (2011) 135. 75 Dariusz Jarosz, Ibidem.
39
tijd dan aan een onafhankelijke democratische staat. Gedenktekens werden dan ook vaak voorzien van nieuwe plaquettes om deze historisch te duiden. 76
De levendigheid en de felheid van het politieke debat staat aldus Joanna
Wawrzyniak in scherp contrast met de persoonlijke herinnering. De gebeurtenissen
rondom de staat van beleg worden bijvoorbeeld vooral herinnerd door de mensen die het beleefd hebben, terwijl jongere Polen maar een zeer beperkte kennis hierover hebben. 77 Ook al wordt er door onderwijsspecialisten op gewezen dat er vaak niet aan deze periode wordt toegekomen in het onderwijs, is het gebrek aan kennis een bewijs
dat er in de huiselijke sfeer verder ook geen aandacht aan deze periode wordt besteed,
en dat het dus niet heel sterk leeft onder de bevolking. 78 Een peiling uit 2009 wees uit
dat 76 procent van de ondervraagden vond dat er gestopt moest worden met het afrekenen en het veroordelen van de PVR (Poolse volksrepubliek). ‘De PVR was er
gewoon’. Hiermee werd een van de belangrijkste eisen van de Poolse rechterkant afgewezen. Een verdere afrekening met het verleden speelt dus geen grote rol onder de
Poolse bevolking, en lijkt dus eerder een politiek spel om kiezers te lokken dan een daadwerkelijke maatschappelijke discussie. Deze vage oordelen over de PVR staan
aldus Wawrzyniak dan ook in scherp contrast met de ondubbelzinnige evaluaties waar
politici en journalisten naar neigen in het publiek debat. Izabella Main stelt dat ze dan ook geen bijzonder sterke verbinding ziet tussen politieke partijen en subculturen en de verschillende projecten, musea en instituten. Veel projecten kregen financiering van de overheid terwijl de Democratische Linkse Alliantie in de regering zat, terwijl deze
partij de opvolger is van de communistische partij, en veel van deze projecten niet in
hun voordeel zouden spreken. Terwijl er dus stromingen zijn in de Poolse politiek die één bepaalde versie van het verleden propageren, en hun politieke macht aanwenden
om de invloed hiervan te verbreiden, blijft er tegelijkertijd ruimte voor een andere kijk op het verleden. 79
76 Ewa Ochman, ‘Soviet war memorials and the re-Construction of national and local identities in post-communist Poland’, The journal of nationalism and ethnicity 38 (2010) 516. 77 Joanna Wawrzyniak, ‘History and memory: the social frames of centemporary Polish historiography’ Acta Poloniae historica 103 (2011) 129. 78 Rafa Stobiecki, ‘Historians facing politics of history’ in Michal Kopecek (ed.), Past in the making, historical revisionism in Central Europa after 1989 (Budapest 2008) 195. 79 Main, ‘How is communism displayed?’ in Oksana Sarkisova en Peter Apor (ed.), Past for the Eyes East European Representations of Communism in Cinema and Museums after 1989 (Budapest 2008) 402.
40
Hongarije Vlak na de omwenteling waren symboliek en anticommunisme in de Hongaarse politiek
nagenoeg afwezig doordat de politieke elite de politiek binnen de grenzen van
democratische instituties probeerde te brengen. De politieke partijen keken aanvankelijk eerder naar de periode voor het communisme, om een soort historische
nationale continuïteit te vestigen, en negeerden de communistische periode min of
meer. Er ontstond dus een politiek van herstel, waarin 1989 als startpunt werd gezien en waar de geschiedenis na veertig jaar opnieuw begon, nadat de onechte periode was
afgesloten. De regeringspartij Hongaars democratisch forum (HDF) geleid door een
‘gefaald historicus’ (sic) 80 stelde dat Hongarije op 19 maart 1944 haar soevereiniteit
had verloren, die pas herkregen werd bij de verkiezing van de eerste
postcommunistische
regering.
Hongarije
was
verantwoordelijk voor de Holocaust of de GULAG.
hierdoor,
aldus
Rev,
niet
In Hongarije duurde het dan ook vrij lang voordat het lustratieproces op gang
kwam. Pas in 1994 werd een programma doorgevoerd waarbij allerlei ambtenaren getoetst werden op hun betrokkenheid bij het vorige regime en haar misdaden. Dit
programma werd echter sterk beperkt nadat de socialisten in 1996 weer aan de macht kwamen, terwijl ook in Hongarije de procedure niet erg ingrijpend was.
De aanvankelijke steun voor de transformatie berustte voor een groot deel op
optimistische voorspellingen voor de toekomst. Veel Hongaren keken aldus de
journalist Michael Jordan naar hun Oostenrijkse buren, en verwachtten binnen een paar jaar ‘een vrijstaand huis en een BMW op elke oprit’. 81 Dat veel van deze
verwachtingen niet werden vervuld in de jaren na de omwenteling leidde tot een groeiend scepticisme en teleurstelling. Uit peilingen uit 1992 bleek dat negatieve
gevoelens over de veranderingen overheersten. Terwijl deze negatieve waardering sinds toen is verminderd, is het nog steeds het overheersende sentiment. Nostalgie
speelt dus een vrij sterke rol in Hongarije, vooral onder de minder hoog opgeleiden en ouderen. 82
80 Istvan Rev, ‘The terror of the house’ in Robin Ostow (ed.) (Re)visualizing national history: museums and national identities in Europe in the new millennium (Toronto 2004) 65. 81 Michael J. Jordan, ‘The roots of hate’ World policy journal 29(2010) 104. 82 Zsolt K. Horvath, ‘The redistribution of the memory of socialism, Identity formations of the ‘survivors’ in Hungary after 1989’ in Oksana Sarkisova en Peter Apor (ed.), Past for the Eyes East European Representations of Communism in Cinema and Museums after 1989 (Budapest 2008) 247.
41
Er is geen wetenschappelijke consensus omtrent de communistische periode in
Hongarije, en Horvath stelt dat de politieke strijd om het verleden vooral begrepen
moet worden als een symbolische strijd voor de macht de betekenis van de
communistische periode te bepalen, en waarbij een land, maar voornamelijk de politiek zichzelf definieert via haar eerdere historische conflicten, en niet door huidige politieke, economische en culturele problemen. 83
Hongaarse postcommunisten behielden een significante positie na ‘1989’. Zij
betuigden openlijk hun spijt voor het verleden van hun partij, en zworen hun autoritaire traditie af. Ook boden ze hun excuses aan voor bijvoorbeeld de
Stalinistische repressie. De nu sociaal democratische partij probeerde een democratische traditie voor zichzelf te scheppen, waarbij ze zelf een centrale rol speelden bij de vredige overgang naar een democratische samenleving, en waarbij ze
zelf onderdrukt werden door de Stalinisten tijdens de 1956 revolutie. De huidige partij zou altijd al richting hervormingen geneigd hebben, en de overgang gefaciliteerd hebben. Ook wezen ze naar de relatieve welvaart van de Hongaarse bevolking tijdens
de communistische periode, en presenteerden ze de communistische periode als ‘een onafwendbare evolutie naar sociale democratie in de context van de beperkende geopolitieke situatie van de periode’. 84 Dit beeld van het verleden is echter gebaseerd
op een mythe, aangezien de liberalisering niet werd ingegeven door een groter plan in de richting van een liberale democratie, maar vooral pragmatisch (en op het behouden
van de macht!) gericht was.
De andere grote partij Alliantie van Jonge Democraten-Hongaarse Burgerpartij,
Fidesz had vlak na de overgang nog geen sterke nationalistische anticommunistische agenda, maar nam deze rol aan nadat er in1995 op de rechterkant van het politieke
spectrum een plaats vrij was gekomen. Fidesz transformeerde zich tot een
conservatief-nationalistische partij, die de geschiedenis als een legitieme bron zag waaruit ze een politieke identiteit kon verkrijgen. In 1998 won Fidesz de verkiezingen.
Deze regering startte een brede campagne om politieke identiteiten te herdefiniëren,
op basis van een duidelijk politics of history. Het omvangrijkste project was de
oprichting van het House of Terror te Boedapest in 2002, dat, aldus Horvath, een
poging was de geschiedenis van het communistische systeem opnieuw te waarderen. In tegenstelling tot de socialistische partij realiseerde Fidesz wel een plek waar hun versie
van het verleden gepresenteerd kon worden. Rondom de opening van het House of Terror formuleerden alle politieke partijen een standpunt of reactie. De extreemrechtse 83 Ibidem, 250
84 James Mark, Unfinished revolution, 20.
42
Partij van de Hongaarse waarheid en leven (MIEP), tegenwoordig bekend als Jobbik, organiseerde een demonstratie voor het hoofdgebouw van de socialistische partij, dat zij zagen als het echte ‘House of Terror’. Ze droegen spandoeken en borden met daarop de namen van de vijanden van de ‘echte Hongaren’, waar een historische continuïteit
werd opgeroepen tussen de Stalinistische Rajk en Stalin zelf, naar de toenmalige socialistische premier, Peter Medgyessy. 85 De twee linkse partijen formuleerden geen
mening over het museum. De partij Vrije Democraten organiseerde een afscheidsfeest
voor de rechtse regering, terwijl de socialisten hun aanhang vroegen thuis te blijven en zich er niet meer bezig te houden. De linkse partijen lieten de politieke representatie van het verleden dus over aan de conservatieve rechtse partijen.
Fidesz veroordeelde de onderhandelde overgang, en wilde een nieuwe revolutie
om de onvolledigheden van de vorige te herstellen, en de macht van de overblijfselen
van het communisme (de huidige socialisten) te verminderen. De revolutie van1956 werd niet meer gezien als een nationaal streven naar bevrijding dat uiteindelijk
gerealiseerd werd in 1989. Juist de postcommunistische linkerkant wordt door Fidesz
aanhangers gezien als diegenen die de opstand onderdrukten. Op deze manier werd 1989 het verraad van 1956, aangezien diegenen verantwoordelijk voor de onderdrukking van de opstand een belangrijke rol behielden in het politieke systeem.
Ook deze versie van het verleden ontbeert echter Pierre Nora’s kritische analytische geschiedschrijving: grote delen van de opstandelingen waren echter helemaal niet het
stereotype conservatieve, bourgeois en religieuze krachten die Fidesz ziet als de ‘echte’ revolutionairen;
veel
van
de
opstandelingen
waren
juist
socialisten
en
hervormingsgezinde communisten, die helemaal geen overtuigde anticommunisten waren. De leider van Fidesz, Viktor Orban, stelde echter dat Hongarije altijd al Europa
beschermde tegen ‘oriëntaalse’ invloeden (zoals het communisme). Hongaarse communisten waren dus helemaal geen Hongaren, maar vreemde Bolsjewistische
machten. ‘Hungary has always been a Western country which has never wished to belong to the East. The very reason our ancestors came here was because we did not want to stay there.’ 86
In Hongarije ontstonden er dus ook twee politieke stromingen met twee
onverenigbare visies op het verleden. Er wordt echter maar één van deze stromingen
vertegenwoordigd in het museumwezen. Laczo ziet de ontwikkeling van een gepolariseerde politiek als karakteristiek voor de nieuwe democratieën, waar vanwege
de relatief onderontwikkelde democratische instellingen en de beperkte democratische 85 Ibidem, 267. 86 Ibidem, 9.
43
traditie, het symbolische buitengewone betekenis kreeg, terwijl sociale belangen en
politieke identiteiten gemakkelijker te verwoorden waren door middel van ‘rituele herinterpretaties’ van het verleden dan door middel van institutionele processen. 87
Voor minder radicale anticommunisten was het voltooien van de revolutie geen zaak van zuivering, maar één van de democratisering van het nationaal geheugen. De revolutie was onvolledig doordat totalitaire houdingen overeind bleven en ‘het volk’
zich niet volledig identificeerde met het postcommunistische systeem. Een nieuwe
liberale versie van het verleden moest gecreëerd worden waarmee burgers zich zouden
kunnen identificeren, en hun eigen leven konden herschrijven waarbinnen zij
slachtoffers zijn van het communisme en bevrijd door de democratie in 1989. 88 Deze
interpretatie lijkt meer op het ‘intellectual empowerment’ van Tosh, speelt geen grote
rol in de huidige Hongaarse politiek, maar lijkt wel op de manier waarop er in het
Statue Park in Boedapest wordt omgegaan met het verleden, waarbij iedereen zijn eigen kijk op het verleden zou moeten kunnen vormen.
Opvallend is dat de kiezers zich niet zo sterk lieten lijden door het verleden:
Gyula Horn, de minister president van Hongarije van 1994 tot 1998 was in 1956 lid van de communistische militie en had geholpen de opstand neer te slaan.
Om het postcommunistisch revisionisme te kunnen begrijpen is het aldus Laczo
van groot belang te erkennen dat morele argumenten een grote rol spelen. De ene kant
stelt dat men niet moet geloven in een moreel compromis – het recht moet zegevieren door de zuivering van het communisme uit de samenleving. Dit beeld stelt dat het communisme een poging is tot verkrachting van de maatschappij door een fanatische
minderheid, en gaat uit van een stalinistisch beeld van het communisme, waarbinnen het Hongaarse volk het grote slachtoffer is.
De socialistische kant gaat juist in tegen het doorlopende politieke misbruik van
moraal, stelt dat ‘onafwendbare continuïteiten’ geaccepteerd zouden moeten worden en probeert juist niet te oordelen. 89 Deze kant gaat uit van een het poststalinistisch deel
van het communisme, dat eerder gekarakteriseerd wordt door pragmatisme dan door dogmatisme.
Volgens Laczo is de overheersende trend in postcommunistisch Hongarije het
afwentelen van schuld, terwijl er nagenoeg niet aan zelfkritiek wordt gedaan.
90
Aangezien beide kampen zulke andere definities hanteren, is er dus nauwelijks een
87 Ferenc Laczo, ‘The many moralists and the few Communists, Approaching moralitiy and politics in post-communist Hunary.’ in Michal Kopeček (ed.), Past in the making, historical revisionism in Central Europe after 1989 (Budapest 2008) 153. 88 Mark James, Unfinished revolution, xx. 89 Ibidem, 158. 90 Ibidem, 159.
44
zinnige discussie mogelijk. De ene kant stelt niets te maken gehad te hebben met het
communisme (om zo het echte Hongarije te vertegenwoordigen). De andere kant ziet
haar verleden als onproblematisch, aangezien het verleden als een verhaal van constante
verbetering
gepolariseerde
en
hervormingen
herinneringslandschap
leidt
geïnterpreteerd tot
een
kan
soort
worden.
Dit
‘concurrerend
martelaarschap’ waarbij verschillende groepen strijden om de erkenning van hun
martelaarschap. 91 In de huidige situatie is er echter een schrijnend tekort aan respect
voor en het herinneren van andermans lijden waarbij de strijd om het geheugen en
slachtofferschap een legitimiserend vermogen verkrijgen. Aldus Laczo zijn de culturele
en de politieke belangen te groot, zodat het onontkoombaar is dat het in een machtsstrijd uitloopt. Deze kloof wordt gebruikt en versterkt door politieke belangen, aangezien hiermee de trouw van de achterban versterkt kan worden.
Het recente verleden is in Hongarije voor de politiek dus belangrijk om zichzelf
te positioneren, en om de tegenstander weg te zetten. Opvallend is echter dat dit voor
de bevolking schijnbaar van ondergeschikt belang is. De historica Éva Kovács ziet
bijvoorbeeld een duidelijk teken van desinteresse voor het verleden bij de Hongaarse
bevolking toen de Hongaarse premier (van de socialistische partij) Medgyessy in 2002 toegaf ‘geheim agent’ te zijn geweest gedurende het communisme: hier kwam aldus Kovács nauwelijks een reactie op. 92 De polarisering leidt juist tot loze beloftes en het
verlies van vertrouwen van de bevolking in ‘de politiek’, wat weerspiegeld wordt in de sterk schommelende verkiezingsuitslagen de laatste jaren. De vergelijking
Het recente verleden werkt nog steeds door op het hedendaagse Polen en Hongarije. Beide landen hebben geleden onder het communisme - vlak na de Tweede Wereldoorlog vonden er gemanipuleerde verkiezingen plaats, waarna er onder grote
druk vanuit de Sovjet-Unie communistische regeringen werden gevormd. De landbouw
werd gecollectiviseerd, dissidenten gearresteerd of zelfs gedeporteerd en de vrijheid van meningsuiting onderdrukt. Hongarije ging in de Stalinistische periode gebukt onder een periode van sterke repressie en onderdrukking, wat culmineerde in de
opstand van 1956. Hierna begon echter een periode van relatieve welvaart en verlichting van de repressie, welke tot het einde van de communistische periode zou 91 Ibidem 150. 92 Éva Kovács, ‘Communism and after, the cynical and the ironical – remembering communism in Hungary’ Minorities, politics, society (2003) 167.
45
duren. Polen ervaarde vlak na de oorlog een minder hevige Stalinistische periode – waarna er een cyclus ontstond van sterkere en minder sterke repressie en meer en
minder welvaart. Gedurende de gehele communistische periode wisselden rellen en
concessies van de communistische partij elkaar af, terwijl er vanaf de oliecrisis haast voortdurende schaarste heerste. Eind jaren zeventig werd er echter een Poolse paus
verkozen, en kon het beter georganiseerde Solidariteit gedurende een korte periode
grote invloed uitoefenen met haar tien miljoen leden – welke echter weer werd neergeslagen nadat haar invloed te groot werd. Aan het einde van de jaren tachtig,
nadat duidelijk werd dat de communisten geen enkele legitimiteit meer over hadden,
en er geen gevaar meer was vanuit de Sovjet-Unie, viel het communisme in Hongarije en Polen.
Na de val van het communisme gebeurde er in beide landen vrij weinig met de
herinnering aan het communistische verleden – veel verder dan het veranderen van
straatnamen en het verwijderen van enkele standbeelden kwam het nog niet. Ook
werden voormalige communisten en leden van de veiligheidsdiensten niet onderzocht of veroordeeld. Wel was er sprake van een hoge inflatie en een sterk verminderde
koopkracht bij het grootste deel van de bevolking, wat gevoelens van nostalgie in de hand werkte. Rond het jaar 2000 kwam het verleden echter terug in de maatschappij
en de politiek, rechtse partijen zoals Fidesz en PiS namen (en nemen) een
voortdurende invloed van voormalige communisten in hun maatschappijen waar – de revolutie was niet afgemaakt en een nieuwe revolutie moest de overblijfselen van het
on-Hongaarse en on-Poolse communisme verwijderen. Hierdoor ontstond een gepolariseerde politiek, waarbij de rechtervleugel in Hongarije vol houd dat de
‘rechtvaardige burgers’ nog steeds oneerlijk lijden onder de communistische repressie,
en dat de samenleving nog steeds gedomineerd wordt door mensen die baat hebben bij het nalatenschap van de periode. De linkervleugel probeert haar verleden juist als onproblematisch te zien, en stelt liever naar de toekomst te kijken. 93
Dit gepolariseerde beeld van het verleden sluit Poolse en Hongaarse
herinneringen uit die niet binnen de ‘grote verhalen’ passen. Herinneringen zijn immers pluralistisch. Hoe worden deze verschillende belangen verbeeld in musea in Polen en Hongarije? Komen deze gepolariseerde verhoudingen überhaupt naar voren in musea, en op welke manier? Nemen zij positie in het publiek debat?
93 Ibidem,154.
46
Musea en hun boodschap Alle musea die onderzocht zijn voor dit onderzoek hebben allemaal een (subtiel)
verschillende boodschap, en een verschillend doel. Terwijl het House of Terror
onderscheid wil maken tussen slachtoffers en daders, en het communisme als een
pikzwarte episode in de Hongaarse geschiedenis afschildert (mede door het met het
fascisme te associëren), wordt er in Emlekpont in Hódmezővásárhely een meer diffuus
beeld geschetst. In het Statue Park blijft een sterke boodschap afwezig, en wordt, aldus
gids Borbala Korom, vooral geprobeerd de bezoekers een eigen mening te laten vormen. Het History Meeting House (HMH) in Warschau probeert vooral een forum voor discussie te zijn, wat zich ook weerspiegelt in de vorm van haar tentoonstellingen.
De ‘Roads to Freedom’ tentoonstelling in Gdansk zet vooral de ‘Hoop’ van Solidariteit tegenover de hopeloosheid van het communistische systeem. Het museum van de
opstand van Warschau probeert haar Poolse bezoekers trots te maken op hun verleden
in een overdonderend museum waar de opstand wordt gebruikt als ‘vestigingsmythe’
voor het nieuwe Polen waarin er eindelijk echt afgerekend wordt met het communisme. Voor dit onderzoek zijn zes verschillende musea bezocht en bij elk museum zijn interviews afgenomen.
In dit hoofdstuk zal elk museum apart behandeld worden, terwijl elk museum
via een vast schema ‘ontleed’ wordt. Eerst zal beschreven worden hoe het museum tot stand is gekomen, waarna de inhoud en het uiterlijk van de tentoonstellingen behandeld wordt en waarin de uitkomsten van de interviews verweven zijn. De nadruk
van de analyse zal liggen op de belangenvraag: hoe wordt het verleden gepresenteerd
en waarom? Hierna zal (indien aanwezig) wetenschappelijke literatuur naast mijn eigen analyse worden geplaatst. Uiteindelijk zal elk museum geplaatst worden in de grotere context van het land zelf. Aan het einde van dit laatste hoofdstuk zullen beide
landen met elkaar vergeleken worden, terwijl ook de mate van nostalgie in Polen en Hongarije ter sprake komt. Ook zal duidelijk worden waarom er eigenlijk zo weinig
musea over het communisme bestaan in Polen en Hongarije, en hoe het toekomstbeeld eruitziet. Het musealiseringsproces in Oost-Europa is, aldus de Duitse historicus Volkhart Knigge immers nog lang niet afgesloten. 94
94 Volkhard Knigge en Ulrich Mahlert (ed.), Der Kommunismus im Museum, formen der auseinandersetzung in Deutschland und Ostmitteleuropa (2005 Keulen) 1.
47
Hongarije In Hongarije zijn drie musea bezocht; het House of Terror te Boedapest, Emlekpont (place of remembrance) te Hódmezővásárhely, en het Statue park te Boedapest.
Het House of Terror Het House of Terror werd in 2002 opgericht naar het idee van een parlementslid van
Fidesz. Het is gevestigd aan de Andrassy boulevard, midden in Boedapest, en is één van
de toeristische trekpleisters van de stad. Sinds de opening heeft het museum meer dan
drie miljoen bezoekers gehad en wordt tegenwoordig door ongeveer een kwart miljoen
mensen per jaar bezocht. Het museum wordt gefinancierd door de stad Boedapest. Bij
de opening van het museum gaf de toenmalige premier Viktor Orban een speech:
‘We closed the museum door on the long, pompous and awful twentieth century at the last moment. At the last moment, because it threatened to continue as before. (....) Now, we are putting the pain, the hatred behind bars, because we want them to have no longer any place in our lives and in the future.
We put them behind bars, but we will never forget
them. The wall of the house that, until now, was the boundary between the interior and the street, from now will become the wall between the past and the future. (...) What is inside belongs to the past and we shall become part of the future. 95 Met het museum herkreeg het Hongaarse volk haar onafhankelijkheid (van het verleden) terug. De opening was aldus Istvan Rev waarschijnlijk het belangrijkste onderdeel van de verkiezingscampagne van Fidesz. 96
Het gebouw zelf is zeer groot en indrukwekkend. Er is een soort metalen
rand is aan de bovenkant en zijkant bevestigd, wat het gebouw als het ware uit de
omgeving snijdt. Hierin is het woord ‘TERROR’ uitgesneden, samen met een
communistische ster en het symbool van de pijlkruisers, de Hongaarse fascistische partij uit de Tweede Wereldoorlog.(fig 1) Het gebouw was ten tijde van de Tweede
Wereldoorlog het hoofdkwartier van de Pijlkruisers en was een aantal jaren na de oorlog het hoofdkwartier van de Hongaarse communistische geheime dienst.
95Oksana Sarkisova en Peter Apor (ed.), Past for the Eyes East European Representations of Communism in Cinema and Museums after 1989 (Budapest 2008) 266. 96 Istvan Rev, ‘The terror of the house’ in Robin Ostow (ed.), (Re) visualiting national history. 78.
48
Gedurende deze regimes werden er in dit gebouw mensen verhoord, gemarteld en vonden er enkele zelfs de dood.
Figure 1, House of terror van de buitenkant
Het museum is, aldus de website, opgericht doordat het ‘gevoeld werd dat de tijd was
gekomen voor Hongarije om een passend gedenkteken op te richten voor de slachtoffers, en tegelijkertijd een beeld te schetsen hoe het leven er uit zag voor de
Hongaarse bevolking gedurende deze tijd’ en om de bezoekers ervan bewust te maken dat de opoffering voor vrijheid niet voor niets is geweest. Uiteindelijk eindigde de strijd tussen de ‘twee meest wrede systemen van de twintigste eeuw met de overwinning van
de krachten van vrijheid en onafhankelijkheid.’ 97 Het gebouw werd in het jaar 2000
aangeschaft door ‘the public foundation for the research of Central and East European history and society’ om de twee bloedigste episodes uit de Hongaarse geschiedenis te
laten zien, namelijk de periode van de Pijlkruisers, en de Stalinistische periode van het communisme. De tentoonstelling wil echter, aldus de historicus en medewerker van het
museum, Máthé Áron ook laten zien dat de aard van het communisme werkelijk slecht
was, en er dus ook geen wezenlijk verschil is tussen het Stalinisme en het later 97 Website House of Terror, terrorhaza.hu
49
communisme. Volgens Áron is de kernboodschap van het museum dan ook dat men
zich ervan bewust moet zijn dat er kwaad zit in de mensheid, en dat men ‘onechte’ gecreëerde maatschappijen af moet wijzen en alleen organische maatschappijen kan
accepteren. Ook is het heel belangrijk duidelijk te maken dat het de opoffering waard
was: we kunnen nu eindelijk, door middel van dit museum, de daders, collaborateurs
en slachtoffers benoemen. 98 Volgens deze medewerker is dit de belangrijkste functie
van het museum, het verschaffen van informatie komt op de tweede plaats. De
directrice van het museum, Maria Schmidt, stelt dat het collectief geheugen in het House of Terror een plaats vond om uitgesproken te worden: ‘Zum ersten Mal
begegnen wir den unermesslichen Leiden einer Nation, die viel erlitten hat.’ (…)‘Denn
erst jetzt gibt es einen Ort fur das gemeinsame erinnern‘. 99 Of er in het museum plaats is voor iedereen zijn herinneringen is natuurlijk nog maar de vraag.
Het gebouw werd volledig verbouwd en gerenoveerd. Gedurende de
verbouwing, veranderde het museum in een monument; door de decoratie, de
uitstaande muren en de granieten straat, contrasteert het museum sterk met de omliggende gebouwen, waardoor de aandacht op het gebouw wordt gevestigd.
Het verleden wordt in het House of Terror op een grotendeels chronologische
manier gepresenteerd. Er zijn nauwelijks (Engelstalige) tekstblokjes of uitleg te vinden, de informatie komt voornamelijk uit losse A4tjes in houders aan de muur. Ook is er een
luistergids verkrijgbaar. Het museum is aldus Áron vooral gericht op de jeugd, wat onder meer een verklaring is voor de stijl van het museum: het wil de taal van de jeugd
spreken, en een boeiende ervaring zijn. Het verleden wordt volgens
Áron
gepresenteerd als coherent geheel in een nieuwe ‘museologische taal’ die de jongeren
zou moeten bijblijven. Over het House of Terror is relatief veel kritische literatuur geschreven. Máthé Áron vindt dat deze kritiek vooral komt van mensen die diep
geworteld zijn in de marxistische theorie, of mensen die ‘zich bezig houden met de
voortdurende invloed van het postcommunistische netwerk, en voor wie het
ongemakkelijk is dat in het museum het Hongaars Nazisme en Communisme gelijk
worden gesteld. Een stroming in Hongarije ziet, aldus de medewerker, het
communisme als een nobel idee, dat uiteindelijk de verkeerde richting op ging. Hij stelt dat er in de jaren tachtig in Hongarije een invloedrijke showoppositie was onder
invloed van de geheime dienst, die nu bang zijn hun invloed te verliezen. Hij stelt dat als
je een grote klap toebrengt aan (het beeld van) het verleden, dat ook effecten heeft in 98 Interview met auteur, 4 February 2012. 99 Maria Schmidt, ‘Dast Budapester Museum >>Haus des Terrors<<’ in Volkhard Knigge en Ulrich Mahlert (ed.), Der Kommunismus im Museum, formen der auseinandersetzung in Deutschland und Ostmitteleuropa (2005 Keulen), 163.
50
het heden. Tegenstand tegen het museum komt aldus Áron dus vooral van mensen die bang zijn voor hun eigen hachje.
Als laatste stelt de medewerker dat juist het Goulashcommunisme een
verwoestende invloed had op de Hongaarse cultuur, aangezien het de samenleving atomiseerde, en mensen zich nergens meer verantwoordelijk voor voelden. Er werd
toch wel voor ze gezorgd vanuit de staat – hierdoor neemt in het huidige Hongarije niemand verantwoordelijkheid, en denkt iedereen aan de korte termijn. Juist hierom is
het belangrijk dat er nu op een krachtige manier wordt afgerekend met het communistische verleden. 100
De ideeën van Áron komen duidelijk naar voren in het museum, en worden
ondersteund door de inhoud en de stijl van het museum. Gelijk bij binnenkomst wordt
er een bepaalde atmosfeer gecreëerd. Terwijl men in de rij voor de kassa staat te
wachten, wordt op een televisiescherm een man getoond die wenend verteld over zijn trieste familiegeschiedenis. Onderweg naar de lift, wordt de bezoeker geconfronteerd met een enorme gevechtstank, waarna hij gelijk in de eerste kamer overvallen wordt
door een dub-step achtige soundtrack. De muziek is in elke kamer vrij sterk aanwezig,
en dient vooral ter ondersteuning van het gevoel dat de verschillende ruimtes
oproepen: in de eerste kamer worden beelden getoond van oorlogshandelingen – de
bonkende muziek versterkt het agressieve effect hiervan. De meeste kamers zijn vrij
donker, terwijl het kleurenpalet van het gehele museum niet veel verder komt dan zwart, rood en grijs. Het museum is rijk aan symboliek: de kamer waarin over de
GULAG wordt verteld, ziet er uit als een treinwagon, via beeldschermen aan de
zijkanten ziet de bezoeker het Russische landschap voorbijschieten, afgewisseld met
getuigenissen van overlevenden. (fig 2) Ook is niet in van alle kamers de functie van de
symboliek duidelijk – in één kamer staat er een Volga Limousine achter een zwart
gordijn, terwijl de rode spots afwisselend in en buiten de auto aangaan. Dit creëert een sinistere sfeer, maar het wordt niet duidelijk wat de bedoeling ervan is en laat de bezoeker verbaasd achter.
100 Interview met auteur, 4 februari 2012.
51
Figuur 2 Kamer van de GULAG – hier wordt het effect van een rijdende trein nagebootst
De grote rol van getuigenissen, en beeldschermen met interviews is opvallend.
De geïnterviewden bevinden zich veelal in een geëmotioneerde staat, waardoor de bezoeker niet snel zal twijfelen aan de gegeven informatie, terwijl het verleden wordt
getoond alsof het direct bereikbaar is door middel van deze interviews. Uiteraard is in
deze interviews geknipt en zijn er bepaalde interviews uitgekozen. Over het algemeen
wordt er geen genuanceerde context geschetst en wordt het niet altijd even
betrouwbare geheugen van mensen wordt gepresenteerd als historisch feit. Door consequent een bepaald soort herinneringen te tonen wordt er een eenzijdig beeld van het verleden geschetst.
Het museum stelt ook een groot aantal objecten ten toon. Het probleem is
echter dat er bij deze objecten vrijwel nooit een beschrijving staat, waardoor de plaats van deze objecten vaak enigszins onduidelijk wordt, of, aldus de Hongaarse historicus
Zsolt Horvath, verworden tot ‘accessoires bij een gedramatiseerd verhaal’.
101
Een
ander punt van kritiek van Horvath is dat het onduidelijk is welke objecten authentiek zijn en welke niet: een aantal zijn namelijk nagemaakt of gewoonweg nep. Horvath ziet dit als problematisch, aangezien authentieke ‘gedenktekens zo veranderen in objecten
met een doelmatige functie, namelijk het bevestigen van een politieke identiteit’. 101 Horvath, Zsolt K., ‘The redistribution of the memory of socialism. Identity formations of the ‘survivors’ in Hungary after 1989’ in: Sarkisova, Oksana en Peter Apor (ed.), Past for the eyes, East European representation of communism in cinema and museums after 1989 (Budapest 2008)270,
52
Inderdaad hebben objecten in het House of Terror vooral ondersteunende functie, vergelijkbaar met die van de muziek: de objecten zelf hebben vaak geen historische
waarde of annotatie, maar ondersteunen het verhaal. In de ‘leven onder het communisme’ kamer, bevat een glazen kast bijvoorbeeld een moersleutel, een
politieknuppel, een puntenslijper en een en een klein portret van Stalin omgeven door
prikkeldraad. Doordat er geen tekst bij gegeven is, geeft de bezoeker haar eigen
betekenis aan de objecten. De atmosfeer, het prikkeldraad en de knuppel wekken
eerder ongemakkelijke gevoelens, terwijl de puntenslijper en de moersleutel die in dezelfde kast worden getoond, als symbolen van onderwijs en opbouw een heel ander
effect hadden kunnen hebben. Ook het historisch narratief dat in het museum wordt gepresenteerd is enigszins problematisch. Vooral in de eerste ruimte wordt het verleden op een informatie A4tje enigszins verdraaid:
‘In the mid-1930s, Hungary found itself in the crossfire of an increasingly aggressive Nazi
regime in Germany as well as a menacing and powerful Soviet Union. First allies and then enemies, the Nazi and Soviet dictatorships began a life and death fight to create a new
European system of client and subordinated states, where there was no room for an independent Hungary. After the outbreak of WWII, Hungary made desperate attempts to hold maintain its fragile independence and democracy, and maneuvered to prevent the worst: Nazi occupation. Significantly, Hungary managed to resist occupation until March 19, 1944 in the fifth year of the war.’ In dit tekstblok wordt bijvoorbeeld de indruk gewekt dat Hongarije tot 1944 een
neutrale partij was in de Tweede Wereldoorlog, terwijl de Hongaarse regering al vroeg in de oorlog de Nazi’s steunde, in ruil voor land verloren door Trianon, en met de Nazi’s
meevocht aan het Oostfront. Nu wordt deze steun aan Nazi-Duitsland in de
tentoonstelling niet geheel verzwegen, het blijft echter wel grotendeels onvermeld.
Hetzelfde gebeurt met betrekking tot de Hongaarse medeplichtigheidaan de Holocaust: dit wordt of alleen de Nazi’s verweten, of het latere Pijlkruisers regime, terwijl veruit
de meest Joden werden gedeporteerd toen admiraal Horthy formeel nog aan de macht was: slechts 200 Duitse soldaten ondersteunden de deportatie van meer dan 400.000
Hongaarse joden, Hongaarse medewerking aan de Holocaust staat dus niet ter discussie.
Ook wordt het museum door Rév en Horvath verweten dat de Pijlkruisers
alleen in het museum zijn opgenomen om de communisten met de fascisten te verbinden – de (antisemitische) terreur van tijdens de oorlog wordt expliciete manier
53
verbonden met het communistisch regime: in de kamer genaamd ‘changing clothes’ staan op een ronddraaiend plateau een lid van de communistische geheime dienst en een lid van de Pijlkruisers rug aan rug, terwijl op een tv wordt getoond hoe mensen van
uniform wisselen. Zo worden aldus Rév en Horvath de misdaden en de misdadigers van de Pijlkruisers direct verbonden met de communisten, om zo deze in een kwaad (nog
kwader) daglicht te stellen. Aldus de Duitse historicus von Puttkamer is het echter
onwaarschijnlijk dat veel voormalige Pijlkruisers op hoge posities in de geheime dienst terechtkwamen, aangezien zij door de Sovjet veelal als onbetrouwbaar waren aangemerkt.
102
Ook is het opvallend dat er maar weinig aandacht wordt geschonken
aan de opstand van 1956 – volgens von Puttkamer komt dit voort uit het feit dat hervormingsgezinde communisten dan ook in het verhaal betrokken zouden moeten worden, wat het beeld van het in en in slechte communisme zou vertroebelen.
Er worden weinig echte onwaarheden verkondigd in het House of Terror, maar
er wordt echter wel een enigszins eenzijdig beeld geschetst. Waar het design in dienst staat van de boodschap, staat ook het verleden in dienst van de boodschap, aldus Istvan Rev:
‘The contours of the sunken World that glimmers through the story presented by the House are essentially different from what – after an accurate and professionally responsible study – comes through the historical documents.’ Voor een aantal kamers waar een eenzijdig, en soms vervormd beeld van het
verleden wordt gepresenteerd. heeft Rev hier gelijk in. Istvan Rev maakt echter dezelfde ‘fout’ als het House of Terror: hij projecteert een klein deel van het museum op
de rest van het museum. Waar de overige kamers van het museum ook een eenzijdig beeld van het verleden laat zien, zijn geen historische incorrectheden aan te wijzen. Het
is vooral het uitblijven van nuanceringen dat stoort, samen met de bombastische manier waarop de boodschap extra wordt aangezet: de emoties van de bezoekers
worden zo gestimuleerd dat het moeilijk wordt een kritische houding aan te nemen. Dit culmineert in de laatste kamer waar zich een zogenaamde ‘Victimizers wall’
(fig 3) bevindt, een ruimte waar ‘al diegenen die bijdroegen aan de creatie en het
behouden van de totalitaire systemen gedurende de tijden van buitenlandse
overheersing’ worden tentoongesteld. De foto’s van deze ‘daders’, waarvan een aantal nog in leven zijn, hangen aan de muur. Het museum is via deze muur niet alleen een
herdenkingsmuseum, maar ook een plek van symbolische wraak. Volgens Zsolt Horvath is er ook een database op de officiële website van het House of Terror, waar iedereen
102 Joachim von Puttkamer, ‘Die Museen des Kommunismus. Ein Kommentar aus fachwissenschaftlicher Sicht’ in Volkhard Knigge en Ulrich Mahlert (ed.), Der Kommunismus im Museum, formen der auseinandersetzung in Deutschland und Ostmitteleuropa (2005 Keulen) 221.
54
zich aan kan melden en een beschrijving van het lijden dat hen is aangedaan kan toevoegen, samen met de naam van de dader. 103 Dit komt aldus Áron Máthé van het
museum voort uit het feit dat er in Hongarije na de val van het communisme geen sterke lustratie-beweging plaatsvond, en dat mensen op deze manier zelf hun straf
kunnen uitdelen door hun vroegere onderdrukkers (of vijanden) publiekelijk ‘terecht te stellen’.
Figuur 3, Victimizers wall te House of Terror
Er is geen ruimte voor reflectie of interpretatie in het House of Terror, terwijl
de indruk wordt gegeven dat de gehele communistische periode één en al ellende was: ‘Deprived of the right to study, receive training, own a home, travel or receive
professional recognition, this is how Hungarian society lived during the time of the AVH and its succesor organisation’. Het grenst aan het absurde te stellen dat niemand kon
studeren, wonen of reizen tijdens de gehele communistische periode: de indrukwekkende, overweldigende tentoonstelling maakt het echter mogelijk dit te 103 Zsolt Horvath, ‘the redistribution of the memory’, 270.
55
geloven. Het communisme werd niet door mensen (Hongaren) in stand gehouden,
maar was een vreemd en allesomvattend Monster, dat in essentie gedurende de hele communistische periode even slecht bleef.
Als laatste wordt gesteld door Horvath dat de Pijlkruisers alleen maar in de
tentoonstelling worden gepresenteerd, om de communisten van een fascistische achtergrond te voorzien, en dat het geen monument is voor de slachtoffers van het
communisme – die misbruikt worden voor politieke propaganda – noch een monument voor diegenen die stierven tijdens de fascistische periode, aangezien zij nauwelijks zichtbaar zijn in het museum.
Istvan Rev stelt: ‘ An arbitrary selection (and omission) and sequence of a few disconnected brute facts in support of an obvious ideological preconception that aims at
constructing a worldwide, racially grounded conspiracy theory, from the perspective of actual political needs, in order to stigmatize an all-too-well-defined Group of people, is being offered by the House of Terror as history.’ 104 Rév ziet zelfs een wereldwijde racistische samenzwering – dit gaat echter te ver. Het is
duidelijk dat er een eenzijdig, gekleurd beeld wordt geschetst in het House of Terror.
Ook kan dit op een stigmatiserende manier geïnterpreteerd worden, waarbij voormalige communisten altijd slechte mensen zullen zijn. Dit wordt echter niet
expliciet zo gesteld: dat eerder begane misdaden niet vergeven kunnen worden betekent niet dat deze mensen buitengesloten zouden moeten worden van de maatschappij.
Dat het een vorm van politieke propaganda is wordt wel heel expliciet in de
voorlaatste kamer, waar op twee schermen Viktor Orban is te zien:het ene scherm
houdt hij een toespraak waarin hij de terugtrekking van de Sovjettroepen eist in 1991, terwijl hij op het andere scherm te zien is waar hij het House of Terror opent, en de
Sovjettroepen definitief naar huis stuurt. Duidelijk is dat (politieke) belangen een duidelijke rol spelen bij (de oprichting van) het House of Terror. Het communisme en haar erfgenamen worden, mede met behulp van een verband met het fascisme,
weggezet als iets in en in slechts, terwijl de huidige leider van Fidesz in het museum wordt geportretteerd als diegene die het communisme in 1989 uitzwaaide.
104 Istvan Rev, ‘The terror of the house’ 71.
56
Emlekpont Het museum Emlekpont (punt van herinnering) te Hódmezővásárhely werd opgericht
in 2006, naar het idee van de burgermeester van Hódmezővásárhely, János Lázár. De onkosten van het museum worden betaald uit het gemeentebudget. Het museum had in 2011 (maar) 13826 bezoekers en de interviews en de tekstblokken in het museum
worden enkel in de Hongaarse taal gepresenteerd. Wel is het mogelijk een luistergids te lenen. De Engelse naam van het museum is Full Stop – Half a century. Deze naam verwijst letterlijk naar het museum als een punt waar men kan stoppen om de laatste halve eeuw te herinneren. Hiernaast is het ook een metafoor voor de vestiging van het museum ter afsluiting van dit ‘pijnlijke verleden’, waardoor deze periode letterlijk
geschiedenis wordt. 105 Hiernaast is het aldus de website van het museum en de
medewerkster en historica Szilvia Sass juist belangrijk dat het verleden besproken wordt, zodat volgende generaties verder kunnen. 106
Het museum ziet er zeer modern uit – en het communistische verleden wordt al
aan de buitenkant met een lichte knipoog benaderd: Lenin kijkt zittend in een
raamkozijn uit over de straat. (Fig 4) In dit museum wordt een plaatselijke geschiedenis gepresenteerd van het stadje Hódmezővásárhely en haar inwoners
gedurende de communistische periode, en is aldus Szilvia Szass gericht op iedereen die
geïnteresseerd is in het verleden van het stadje. Het dagelijks leven staat centraal: ‘wie leefden er in dit stadje gedurende deze periode, en hoe beleefden zij dit?’. Het gebrek aan ‘vrijheid’ speelt, aldus de website, een grote rol, aangezien we anders ‘leven, eten,
studeren en liefhebben zonder vrijheid’ en dat het gebrek aan vrijheid de beschaving
vervormt. Het museum werd ingericht en ontworpen door dezelfde mensen die het
House of Terror ontworpen: aan de ene kant komt dit duidelijk naar voren in de
vormgeving , aan de andere kant heeft het museum in tegenstelling tot het House of Terror geen eenduidige boodschap.
105 Audio guide Emlekpont. 106 Audio guide Emlekpont.
57
Figuur 4 Buitenkant Emlekpont – zie het (‘enige’) standbeeld van een zittende Lenin
De luistergids begint bijvoorbeeld met ‘het verleden wordt benaderd van
verschillende kanten, om zo dichter bij de waarheid te kunnen komen’. Ook is het
museum, door haar plaatselijke aard, sterk gericht op persoonlijke herinneringen en getuigenissen; ‘om een periode af te sluiten, is het nodig dat alle kennis over de periode
verzameld wordt, dat er geluisterd wordt naar diegenen die eronder leefden, en dat
hun herinneringen bewaakt worden.’ Het museum heeft verder, aldus de luistergids de functie van een gedenkteken, en is het belangrijk dat de lessen uit het verleden niet
worden vergeten. Opvallend is dat het museum stelt dat het ook juist een plaats van discussie hoopt te worden, aangezien ‘history cannot be black or white, since the joy of
life and will to live always shone brightly through the grey weekdays’. Het
communistische verleden was, aldus de website, niet alleen maar zwart.
In het museum wordt een deels thematische, deel chronologische weergave
gegeven van het leven in Hódmezővásárhely gedurende de communistische tijd.
De
stijl van het museum komt vrij sterk overeen met het House of Terror, met veel rood, een significant aantal interviews en een ‘wall of shame’, waar de misdadigers van de
periode worden getoond. Het museum is echter minder bedrukkend, met meer
buitenlicht, lichtere kleuren, en ruimte voor humor of nostalgie. Het gebruik van
58
muziek is minder overdonderend, en speelt een kleine rol.
De verbeelding van de Stalinistische periode en de collectivisatie komt
vanzelfsprekend (aangezien de designers hetzelfde waren) wel meer overeen met het
House of Terror – de verwoesting van het boerenleven en de repressie wordt in een
donkere ruimte met foto’s aan de muur van vermoorde boeren en verwoeste
boerderijen op een indrukwekkende wijze gepresenteerd. Een oude stalen tractor verbeeld de verouderde Sovjet technologie, terwijl op het plafond ploeggroeven de
diepe sporen die deze periode hebben achtergelaten op de inwoners van
Hódmezővásárhely symboliseert.(fig 5) In de
luistergids
wordt het stevig
geïdealiseerde, paradijselijke dagelijkse leven van de boeren geschetst, voordat deze
door de collectivisatie werd vernietigt, terwijl veel boeren voor de oorlog een behoorlijk armoedig leven hadden.
Figure 5, Kamer van de gebroken tradities – zie het diepe ploegspoor op het plafond en de antieke tractor
Dit boerenleven wordt in de volgende kamer nog verder aangezet – de vloer bestaat uit
maïs gevangen in een transparante harde vloer. Het on-Hongaarse van het
communisme wordt in de volgende ruimte rondom anticommunistische verzet
59
benadrukt: de verzetsleden weigerden ‘hun basisrechten, tradities en nationale gevoelens op te geven, en waren gewone mensen die zich verzetten tegen de tirannieke en onmenselijke realiteit van een autocratie. 107 De repressie tegen de kerk wordt op tv-
schermen geplaatst, in de vorm van een kruis getoond. De eerder genoemde boodschap van het laten zien van verschillende kanten komt niet sterk naar voren in het museum:
het is bijvoorbeeld heel aannemelijk dat er leden van de inlichtingendienst in Hódmezővásárhely wonen. Zij worden echter niet of nauwelijks gehoord, in ieder geval
niet in de luistergids. Bij navraag stelt Szilvia Sass dat er inderdaad geen interviews
worden getoond van voormalige leden van de Stalinistische geheime dienst (aangezien zij ‘hun verhalen niet wilden delen’) – wel hebben de medewerkers van het museum
interviews afgenomen van de opvolger van deze geheime dienst. In het museum komt deze ‘andere kant’ echter niet naar voren.
Deze ‘daders’ worden echter wel getoond aan de ‘wall of criminals’, een rij foto’s
van veelal nog levende mensen die ‘hebben geholpen bij het creëren of het in stand houden van het communisme’ en die ‘carried out the unspeakable crimes and sins
against the population’. Deze mensen worden nog steeds verantwoordelijk gehouden in het museum: ‘we judge these people as responsible on the account of the actions they
took: they gave order, took orders, executed them, or provided assistance on the way,
or simply allowed the order to go through’. 108 Het museum wordt hiermee een soort
van rechter en beul: het museum stelt wie er verantwoordelijk is, en stelt hen terecht
door middel van publieke tentoonstelling. Dat deze mensen hun leven misschien gebeterd hebben na de val van het communisme bevrijdt hen, aldus het museum, niet van hun verantwoordelijkheden. Ook wordt hen geen kans gegeven een menselijk
gezicht te krijgen. De muur was aldus de luistergids nodig doordat ‘schokkend genoeg,
geen van deze mensen officieel verantwoordelijk zijn gesteld voor hun daden’. Het idee
van een unfinished revolution komt in deze muur dus sterk naar voren. Het is echter onduidelijk hoe vastgesteld is wie er precies ‘dader’ genoeg is: was de koffiejuffrouw van de plaatselijke partij ook medeplichtig? Szilvia Sass stelt dat deze muur belangrijk
is voor het museum – het zou volgens haar echter beter zijn om interviews met deze mensen af te nemen – ‘not for judgement, but to get closer to the reality.’ 109 Dit is
inderdaad een gemiste kans van het museum – door interviews met wat nu vooral de
communistische ‘vijand’ is zou het verleden werkelijk van alle kanten bekeken kunnen worden, en hierdoor ook waardevolle inzichten geven in de opkomst en ontwikkeling 107 Audiguide Emlekpont. 108 Audioguide Emlekpont. 109 Email correspondentie met tussen auteur en Szilvia Sass, 21 juni 2012.
60
van het communisme in Hongarije.
In de kelder wordt de repressie verbeeld; de benen en laarzen van grote
standbeelden staan verspreid door de kamer, die verder vooral met memorabilia (een
geweer, medailles) is gedecoreerd.(fig 6) Het verhaal van de geheime dienst komt
vooral door middel van de luistergids naar voren, terwijl de kamer voornamelijk symbolisch is – er zijn geen tekstvakken of relevante objecten te vinden. De Stalinistische, martelende en brute geheime dienst wordt tegenover de meer geraffineerde geheime dienst van na 1956 gezet, die meer vertrouwde op angst en infiltratie, dan brute terreur. Het doel van de geheime dienst bleef, aldus de luistergids,
hetzelfde; het onderdrukken van de samenleving en de vrijheid. Hier komt dus weer het idee zoals Máthé Áron dit zei naar voren: ook al kwam er minder repressie, de aard
van het systeem bleef hetzelfde. Verspreid door de kamer zijn de benen van een aantal
enorme standbeelden zichtbaar, die de macht van de onderdrukker en het gewicht van
de onderdrukking symboliseren. (fig 6) De meeste kamers draaien vooral om de symboliek, om de luistergids en de informatie te ondersteunen. Een rode kamer
symboliseert de onechtheid van het enthousiasme voor het systeem en de propaganda
– terwijl de luistergids verwijst naar een foto van de toenmalige burgermeester, een ‘typische corrupte communistische vertegenwoordiger’ tegenover de ‘eerlijke blauweboorden werknemers’. 110
Figure 2 Emlekpont, repressie verbeeld door middel van de benen en laarzen van Sovjetsoldaten
110 Audioguide Emlekpont.
61
Vooral het onechte, en vaak ook knullige van het communisme wordt in de ruimtes
hierna verbeeld. Oude tv-reclames en een kleine elektrische auto symboliseren dit. Er is
dus ruimte voor nostalgie, echter wel met een ridiculiserende ondertoon. Ook wordt er
teruggekeken naar wat er zoals in de omgeving van Hódmezővásárhely geproduceerd werd: aardewerk en weegschalen.
Een duidelijk probleem voor de buitenlandse
bezoeker is dat hij de taal niet machtig is, en dus de interviews niet kan beluisteren,
terwijl de luistergids hier niet verder op in gaat. Hierdoor blijft het onduidelijk in hoeverre de interviews daadwerkelijk een veelzijdig beeld schetsen. Het museum richt zich op de plaatselijke en regionale ervaring onder het communisme, maar het wordt
duidelijk dat dit niet voor alle aspecten mogelijk is – de ruimte rondom de repressie is dan ook duidelijk meer nationaal van aard.
In de luistergids wordt gesteld dat in de voorlaatste kamer er een dag in het
dagelijkse leven ten tijde van het goulash-communisme wordt geschetst. In de tentoonstelling komt dit niet erg sterk naar voren: een vrij donkere kamer met wat
beeldschermen is geen duidelijk voorbeeld van het dagelijks leven. Wel worden in de luistergids zelf de verbeteringen duidelijk gemaakt waardoor Hongarije de ‘Happiest of
barracks within the Soviet camps’ werd. Via de interactieve televisieschermen wordt er geprobeerd een beeld te schetsen van het dagelijkse leven door middel van
amateurbeelden, tv-series, en reclamespotjes – zoals eerder gesteld levert dit niet
zozeer een beeld op van het dagelijks leven onder het communisme – het lijkt eerder ter amusement bedoeld.
Opvallend is dat terwijl het museum zelf meer op het House of Terror lijkt, het
doel van het museum zoals dat op de website wordt geformuleerd en in het interview
met Sass naar voren komt hier enigszins tegenover staat. Terwijl het communisme als
ideologie het kwaad vertegenwoordigt, was er op plaatselijk en regionaal niveau wel geluk en levensvreugde onder dit communisme – met vaak een betere levensstandaard
dan in de omringende landen.
Emlekpont laat duidelijk meer kanten zien van het leven onder het
communisme dan het House of Terror: het uitgesproken doel is dan ook om de periode 1945-1990 te laten zien vanuit het oogpunt van de plaatselijke inwoners, en om aan de
bezoekers te tonen hoe het leven er gedurende deze periode uitzag. Ook heeft het
museum een lichtere vormgeving, en zelfs humor. Hiernaast stelt Szilvia Szass dat het
museum zo dicht mogelijk bij de waarheid wil komen door deze vanuit verschillende
kanten te behandelen. Tot op zekere hoogte blijft het echter bij de intentie hiertoe –
naast de korte inleiding van de luistergids is het toch vooral de terreur en het lijden dat
62
de boventoon voert. Deze terreur, en de unfinished revolution is dus ook een belangrijk thema waar de Wall of Shame symbool voor staat.
Volgens Szilvia Sass en de website van het verleden moet men het verleden
kennen om het achter zich te kunnen laten, maar aan vergeven of accepteren is men in
Hódmezővásárhely kennelijk nog niet toe. Ook stelt het museum dat het een plaats van discussie wilt zijn en er worden ook conferenties georganiseerd – terwijl het tegelijkertijd het verleden af wilt sluiten. Het museum heeft dus geen eenduidig doel en dient dus ook verschillende belangen: de inrichting van het museum sluit aan bij het
doel van het House of Terror en de unfinished revolution. De lezing van Szilvia Szass en delen van de luistergids stellen juist dat het een plaats van discussie zou moeten zijn, aangezien het verleden niet zwart of wit kan zijn.
Statue Park
Het idee van een beeldenpark kwam van de historicus Laszlo Szorenyi, die zag dat er
schade werd aangebracht aan de verschillende communistische beelden en monumenten in Hongarije, en stelde dat de beelden ergens verzameld zouden moeten worden. De standbeelden werden naar aanleiding hiervan verzameld door de
gemeente, die een wedstrijd uitschreef over de vraag wat er met de standbeelden
gedaan zou moeten worden. De architect Ákos Eleőd won de competitie, en mocht zijn plan uitvoeren. Het land werd hierna te leen gegeven aan het park door de gemeente, terwijl het park zelf door een commerciële uitbater werd en wordt geëxploiteerd.
Het beeldenpark is gevestigd aan de buitenrand van Boedapest. Doordat het een
commercieel park is, ontvangt het geen staatssteun, en doordat het geen museumstatus
heeft, is het ook lastig voor het park om subsidie aan te vragen. Het werd geopend in 1993, en heeft ongeveer 30000 bezoekers per jaar. Het park heeft een winstoogmerk,
maar tot spijt van de eigenaar, geen echte souvenirwinkel (de caissière verkoopt enkele
souvenirtjes) aangezien deze niet in de plannen van de architect voorkwam, wat erg nadelig is voor de inkomsten van het park. 111 Ook zijn vanwege geldgebrek nog niet alle
plannen van de architect uitgevoerd, significant genoeg omdat er geen politieke wil
meer is een ironische kijk op de herinnering van de communistische periode te bevorderen, aldus de architect zelf. 112 Het park is ruim opgezet, en de beelden staan op 111 Borbala Korom, Interview met Auteur. 112 Horvath, Zsolt K., ‘The redistribution of the memory of socialism. Identity formations of the ‘survivors’ in Hungary after 1989’ in: Sarkisova, Oksana en Peter Apor (ed.), Past for the eyes, East European representation of communism in cinema and museums after 1989 (Budapest 2008) 247-274.
63
flinke afstand van elkaar. In het midden van het park is er in de zomer een grote rode
ster van bloemen te bewonderen. Aangezien het een openlucht park betreft, met
standbeelden zonder verdere uitleg of opsmuk, zijn de bezoekers voor de interpretatie grotendeels overgeleverd aan de gids om uit te leggen wat er met de beelden bedoeld
wordt, waarom de beelden zo geplaatst zijn, en waarom juist deze beelden hier in het
park staan. Hiernaast geven de bezoekers een eigen invulling aan de manier waarop de
standbeelden zijn geplaatst.
De plannen van de architect werden gepresenteerd in een periode dat veel
mensen er een heel sarcastisch park van wilden maken, terwijl hij er, aldus de gids
Borbala Kóróm er een volledig objectief park van wilde maken, zonder opgelegde interpretaties of conclusies. Het park is bedoeld noch als ‘park van schaamte’ noch als
plek van vergelding, en de morele impact is, aldus Zsolt Horvath, vooral gericht op
ironie. Aangezien iedereen jarenlang stil met de beelden leefde, zou er ook geen reden
zijn om symbolisch wraak te nemen op de beelden. Nu deze beelden uit hun oorspronkelijke context zijn gehaald, kunnen ze bezoeker laten ‘lachen om deze beelden, als onderdelen van een ideologische omgeving geplaatst in een openbare plek
en kunnen ze nu lachen om de voormalige socialistische machthebbers, en om henzelf.’ 113
Door de standbeelden uit hun originele context te halen wordt hun
oorspronkelijke lading inderdaad opgeheven, en kunnen ze juist een plek van discussie creëren, om de betekenis van dit verleden voor het heden te bepalen, juist doordat er geen interpretatie opgedrongen wordt.
Eva Kovács stelt juist dat het museum afstand creëert tot het verleden door de
beelden uit hun context te halen, en dat hierdoor een grotere maatschappelijke
discussie uitblijft: doordat de symbolen van het communisme zijn verwijderd uit de maatschappij hoeft dit verleden ook niet meer besproken te worden. 114 Dat het
verwijderen van de standbeelden uit het straatbeeld het ontstaan van een
maatschappelijk discussie tegenwerkt klinkt te abstract – juist door er een plek van reflectie van te maken kan deze discussie breder worden.
De grote poort aan het begin van het park kan aldus de website van het park
gezien worden als metafoor voor het communisme: imposant en indrukwekkend, maar
een belofte die uiteindelijke niet waar gemaakt kan worden. (fig 7) Het museum heeft geen duidelijke boodschap, het wil ‘gewoon’ laten zien hoe het was en erover praten, en
113 Julia Varadi, ‘Szoborpark-tortenet. (Beszelgetes Eleod Akossal)’[A history of the Statue park. An interview with Akos Eleod], Magyar
epitomuvesyet 85/2 (1994): Istvan Schneller, ‘Szoborpark: egy korszak lezarasa, egy uj korszak kezdete’ [Statue park: the end of a period and the beginning of a new period], Magyar Epitomuveszet 85/2 (1994). 114 Éva Kovács, ‘Communism and after, the cynical and the ironical – remembering communism in Hungary’ Minorities, politics, society (2003) 161.
64
de standbeelden zijn aldus Kóróm hier een mooie en relativerende leidraad bij. Dit komt in de rondleiding ook naar voren: de context wordt duidelijk gemaakt met verschillende, vaak amuserende anekdotes, zonder dat de betreffende historische
figuren of processen belachelijk worden gemaakt. Belangrijk is dus wel dat het een ‘waardige’ rondleiding is. In de kleine souvenir ‘winkel’ hangen bijvoorbeeld souvenirs
die de periode enigszins belachelijk maken; wat moeilijk was voor de architect om te
verteren. Het doel is dat de mensen naar huis gaan met een mening over de periode,
maar dat ze ook door het eenzijdige beeld over het communisme heenkijken, en zien dat de periode meerdere lagen heeft. Het park probeert dus in het midden en objectief
te blijven, wat aldus Kóróm, door rechtse groepen vaak voor links wordt aangezien: rond
de
vijftigjarige
herdenking
van
1956
werd
er
bijvoorbeeld
een
anticommunistische protestmars georganiseerd voor het park, dat volgens de
demonstranten de misdaden van het communisme onderbelicht liet. Dit soort protesten komen echter nauwelijks voor.
Figure 3, de poort in het Statue Park
Aldus de gids komen er over het algemeen twee soorten bezoekers; Hongaren
die uit nostalgische overwegingen komen, aangezien zij al weten ‘hoe het was’, en
65
toeristen, die langs komen om het verleden te ervaren en er nog vrij weinig over weten.
Ook re-migranten en Hongaren uit Trans-Sylvanie zijn bijvoorbeeld veelgeziene
bezoekers. Hierdoor moeten de gidsen ook voorzichtig zijn niemand tegen het hoofd te stoten met de rondleiding.
De gids zet zich enigszins af tegen de manier waarop het verleden wordt
gepresenteerd in het House of Terror, maar stelt ook dat de vergelijking niet helemaal opgaat, aangezien het House of Terror vooral betrekking heeft op de Stalinistische periode, terwijl er in Memento Park standbeelden staan van nagenoeg de hele
communistische periode, wat haar meer de mogelijkheid geeft te praten over het
dagelijkse leven. De gids keert zich vooral sterk af van de ‘slachtoffering’ in het House of Terror, omdat dit zoveel van de complexiteit van het verleden verbloemd. In het
Statue Park is het echter door de aard van het park ook lastig om een volledig beeld te geven van de communistische periode: dit past eenvoudigweg niet in een rondleiding van drie kwartier.
Hoe er tegenwoordig aangekeken wordt tegen het park heeft aldus de gids veel
te maken met de politiek; aan de ene kant de socialistische partij, met de overblijfselen van de oude communistische partij, en aan de andere kant Fidesz. Aan de ene kant
wordt er gesteld dat het een schande is dat deze misdadigers hier nog steeds getoond
en aanbeden worden, terwijl de andere oud communistische kant stelt dat het goed is
dat de beelden bewaard worden, en dat het mensen helpt met hun verleden in het reine te komen. 115
Ze stelt echter ook dat de rechtse kant het niet zo direct zou stellen: als ze
zouden vragen waarom de communisten niet als ‘bad guys’ worden gepresenteerd zou
dat hun wraakgevoelens te openlijk tonen. De politieke veranderingen door de jaren heen hebben ook geen invloed gehad op het park, ze werden bijvoorbeeld ten tijde van
de Fidesz regeringen niet tegengewerkt. Waarschijnlijk blijft het park grotendeels
buiten de het politieke belangenspel, vooral doordat het park zelf geen duidelijke
boodschap heeft: het veroordeeld niet maar verheerlijkt ook niet. Hierdoor is het voor geen van beide kanten in de politiek een bijzonder aanstootgevend of plezierig park. Dit
verklaart ook waarom het park niet tot politiek instrument is gemaakt: het leent zich hier eenvoudigweg niet voor, mede doordat de architect dit niet zou toestaan.
Zsolt Horvath ziet dat het Statue Park een verandering heeft ondergaan van een
‘belangrijke vorm van herinnering’ naar een toeristische attractie, en dus
115 Interview met auteur, 3 februari 2012.
66
gemarginaliseerd als plek van herinnering. 116 De gids ziet dit echter niet zo direct: nog steeds is minstens van de helft van de bezoekers van Hongaarse afkomst. Ook stelt
Horvath dat het museum een armoedige aanblik heeft: dit wordt wel toegegeven, de
inkomsten zijn laag, en het is nog maar de vraag of het park ooit volledig wordt
afgebouwd. Dit komt waarschijnlijk dus ook voort uit het gegeven dat het park geen ‘nut’ heeft voor (politieke) belangengroepen – hierdoor neemt niemand het op zich het park af te maken – of op te heffen.
Polen
In Polen zijn zeer weinig musea te vinden die uitsluitend de communistische periode behandelen. In dit onderzoek zijn drie musea bezocht, waarvan er maar één direct de
communistische periode behandelt: de ‘Roads to Freedom’ tentoonstelling in Gdansk heeft als onderwerp, zoals de titel al stelt, de weg naar vrijheid in Polen, met een belangrijke rol voor Solidariteit. Hiernaast wordt het History Meeting House (HMH) behandeld dat wisselende tentoonstellingen heeft waarvan de meeste betrekking hebben op de communistische periode, en dan vooral een forum voor discussie
probeert te zijn. Als laatste speelt het Warsaw Rising museum een rol, aangezien dit is
opgericht om de (volgens het museum) gedeeltelijk anticommunistische opstand van Warschau te eren, en als vestigingsmythe dient voor een van het communisme verschoonde Poolse ‘vierde Republiek’.
Roads to Freedom
Het huidige museum werd gevestigd in het jaar 2000, ter ere van de
septemberovereenkomst in 1980. Het was een gezamenlijk initiatief van een groot aantal mensen en groepen; de stad Gdansk, de provincie, de burgermeester, de
scheepswerf, Lech Wałęsa, de aartsbisschop en de vakbond Solidariteit zelf. Het museum krijgt rond de 100.000 bezoekers per jaar, wat relatief veel is aangezien het
museum zelf vrij klein is. De entreeprijs is zeer laag, slechts 2 Zloty (vijftig eurocent) per persoon, en de kosten van het museum worden gedragen door de stad Gdansk. De
tentoonstelling gaat aldus de website over diegenen die probeerden de droom van een onafhankelijk Polen waar de polen in vrijheid zouden kunnen leven, waar probeerden te maken. Om te kunnen begrijpen hoe het fenomeen ‘Solidariteit’ heeft kunnen
116 ‘The redistribution of the memory of socialism. Identity formations of the ‘survivors’ in Hungary after 1989’ in: Sarkisova, Oksana en Peter Apor (ed.), Past for the eyes, East European representation of communism in cinema and museums after 1989 (Budapest 2008) 273.
67
ontstaan, is het aldus de website van het museum van belang de geschiedenis van deze
‘weg naar de vrijheid’ te tonen. Volgens een medewerkster van het museum, historica Agnieszka Wichrowska, werd het gevestigd om de nieuwste geschiedenis van Polen te
vertellen, een geschiedenis die ‘eigenlijk heel succesvol was, en waard is om het over te hebben’. 117 Ze stelt dat in Polen tegenwoordig niemand meer iets weet van Solidariteit.
Doordat er in de jaren negentig veel negatieve publiciteit was rondom de politieke
partij Solidariteit, heeft Solidariteit volgens haar een slechte naam gekregen. Wat het juist des te belangrijker maakt om het ‘echte’ Solidariteit van de jaren zeventig en tachtig te herinneren. 118 Volgens Wichrowska splitste de beweging zich na de val van
het communisme op, en werd politiek – waardoor de legende van Solidariteit omviel, terwijl er juist tien miljoen mensen een drang naar vrijheid hadden, en een sterk publiek engagement toonden! 119 Dat is volgens haar dan ook het doel van het museum, het
bevorderen
van
‘citizenship’
oftewel
dat
burgers
solidair
zijn
en
hun
verantwoordelijkheid nemen. ‘Dat Solidariteit niet iets was dat andere mensen voor
ons deden, maar iets dat wij deden.’
Het museum is dus vooral gericht op jongeren en buitenlanders, volgens
Wichrowska om het idee te bevorderen dat ‘het begon in Polen.’ 120 Het museum zelf ligt
ondergronds, terwijl er boven de grond een pantserwagen staat van de Poolse
communistische militie, mede om de plek aan te geven waar het museum zich bevindt. In het museum wordt de Poolse geschiedenis gepresenteerd tussen 1956 en 1989,
waarbij de nadruk wordt gelegd op de rol van ‘Solidariteit’ in deze periode. Het museum is zo opgebouwd dat het zowel thematisch als chronologisch is.
Bij binnenkomst beland je vrijwel gelijk in een kleine winkel, met nagenoeg
lege schappen: alleen azijn en enkele broden zijn beschikbaar, waarmee de schaarste in
het communistische Polen wordt verbeeld. Een mannequin als verdrietig kijkend oud
omaatje met wc-rollen om haar nek versterkt het beeld van ongelukkige tijden, die aldus de begeleidende tekst ‘tegenwoordig zo geïdealiseerd worden’. 121(fig 8) Dit wordt
nog versterkt in de volgende kamer, met een gevangeniscel, betonnen muren en rode
spots, met uitleg over de politieke repressie, propaganda en over de neergeslagen
opstanden in de DDR, 1956 in Boedapest en de Praagse lente. Er hangt een jas met
117 Interview met auteur, 4 april 2012. 118 Ibidem. 119 Ibidem, cursief in interview. 120 Ibidem. 121 Website ECS.
68
kogelgaten, van iemand die vermoord was bij een demonstratie in Polen
Figure 8 Verbeelding van schaarste en armoe in communistisch Polen, Roads to Freedom tentoonstelling.
Gelijk hierna echter al begint de geschiedenis van Solidariteit: onder een met
bloemen versierde poort leid een buste van Lenin de stakingen op de Lenin Scheepswerf
in
Gdansk
in,
terwijl
stakingsliederen,
tafels
met
eten
en
piepschuimmatrassen de sfeer van een vrij gezellige staking oproepen. Deze gebeurtenissen ‘raakten de hele wereld als symbolisch begin van de ondergang van het
communisme in Europa’. De 16 maanden dat Solidariteit legaal was worden uitgebreid neergezet als dagen van hoop, waarin er tijdelijk vrijheid was in Polen, met
opwekkende cartoons, foto’s en liederen. ‘The generation that breathed freedom then speaks of the period with sentiment – it was a carnival’. Op deze manier wordt de periode van repressie en terreur gebruikt om het contrast met het ‘carnival’ van Solidariteit te benadrukken.
Deze optimistische toon in de tentoonstelling verdwijnt echter weer door de
staat van beleg: de kamer rondom de staat van beleg is zeer donker, uitrusting van de
militie hangt aan de muur, terwijl een korte film wordt getoond met beelden van
69
demonstraties die op een harde manier worden neergeslagen. Hierna wordt de toon van de tentoonstelling echter gelijk weer hoopvol, met een korte terugblik op de lange
weg naar de vrijheid. De beeldspraak komt hiermee overeen; spiegels aan twee tegenovergestelde wanden creëren de illusie van een lange, nagenoeg oneindige
ruimte, met in het midden van de kamer de ronde tafel. De laatste ruimte toont een filmpje dat de machtsovernames in alle voormalig communistische Europese landen
laat zien, terwijl grote dominostenen op de grond een domino effect (dat begon in Polen) laten zien.
Een leuk detail aan het einde van de tentoonstelling is dat de bezoekers hun
eigen mening over Solidariteit kunnen geven: in een transparante, plastic bol een
boodschap achterlaten met ‘wat is Solidariteit voor jou?’, wat andere bezoekers later weer kunnen lezen. Volgens Wichrowska worden de slechte kanten van het
communisme getoond, maar ook hoop en vrijheid. Dit is echter wel hoop en vrijheid binnen het communisme - oftewel Solidariteit.
Momenteel wordt er in Gdansk een nieuw veel groter museum over Solidariteit
en de communistische periode gebouwd. Met subsidie van zowel de stad en de E.U.
komt er een groot, zeer modern museum, op initiatief van het ECS, het Europese
centrum voor Solidariteit. Het museum zal grotendeels dezelfde inhoud, opzet en boodschap hebben als de huidige tentoonstelling, alleen dan aanzienlijk interactiever en hightech, met meer persoonlijke herinneringen van activisten. Opvallend is dat dit museum enorm groot wordt, en zeer geavanceerd: er komen grote hoeveelheden touchscreens, terwijl met een camerasysteem foto’s van de bezoekers in foto’s en
filmpjes van demonstrerende leden van Solidariteit worden geplaatst, wat een
verwijzing is naar een actief citizenship, waarin iedereen meedoet in het naar beneden halen van het regime.
Het lijkt duidelijk dat de politieke partij Solidariteit geen invloedrijke positie
heeft, en ook door de medewerkers van het museum zelf niet direct meer verbonden
wordt met het Solidariteit van de jaren zeventig en tachtig. Hierdoor lijkt het aannemelijk dat het huidige, en het toekomstige museum geen duidelijke politieke
functie hebben. Het European center for Solidarity (ECS) lijkt eerder de nadruk te
leggen op het citizenship, en probeert de kennis over de ‘originele’ Solidariteit te
vergroten, en is dus grotendeels ideologisch van aard. Eventueel speelt zelfbehoud, oftewel het relevant houden van het ECS ook een rol, maar na het gesprek met de
medewerkers van het ECS lijkt het toch vooral uit een overtuiging voort te komen: de bezoekers moeten zich bewust worden van hun eigen kracht en mogelijkheden iets te
veranderen in de maatschappij. Intellectual empowerment speelt dus een rol, maar niet
70
zozeer het geven van het juiste gereedschap om weloverwogen beslissingen te maken,
eerder een poging tot bewustwording. De huidige tentoonstelling heeft dit echter minder dan de toekomstige: hier wordt toch nog meer een (hoopvolle) geschiedenis weergegeven. HMH Het History Meeting House werd in 2006 opgericht op het initiatief van het KARTA centrum, een onafhankelijke non-gouvernementele organisatie die sinds 1982 recente
geschiedenis documenteert en activiteiten organiseert ter bevordering van de democratie en het ‘burgerlijk bewustzijn’ (civil conciousness). KARTA was ten tijde van
het communisme een ondergrondse organisatie, die een tijdschrift uitgaf, en een archief
verzamelde. Na de val van het communisme organiseerde het Karta centrum vele
publieke debatten en moedigde overleg en samenwerking tussen historici aan. Het idee om het HMH te creëren kwam voort uit de grote hoeveelheden archiefmateriaal
dat KARTA had verkregen, maar dat niet publiek tentoon werd gesteld. Het idee kwam voort uit KARTA, maar het werd grotendeels betaald door de stad Warschau. 122 Het
HMH richt zich vooral op de twintigste-eeuwse geschiedenis, en werkt aldus de website
samen met allerlei Poolse en buitenlandse instellingen. Het HMH bevindt zich in het centrum van Warschau, en had in 2010 58.141 bezoekers.
De tentoonstellingen zijn
gebaseerd op veelal primaire bronnen. De website stelt dat het de geschiedenis wilt tonen die veelal buiten de geschiedenisboeken blijft: het alledaagse leven van individuen. Hiermee zou het makkelijker zijn de ‘uniekheid’ van een periode te vatten. Verschillende verhalen worden tegenover elkaar gezet, en vormen zo, aldus Isabele
Main, een dialoog. 123 Expliciet wordt vermeld dat het HMH open staat voor
verschillende kringen en generaties, en de overleveringen zijn gegeven door mensen uit verschillende naties en geloven. 124
In het HMH wordt de geschiedenis gepresenteerd door middel van
tentoonstellingen,
discussies,
het
tonen
van
films,
educatieve
workshops,
boeklanceringen, seminars en conferenties. Het HMH is dus ook open voor iedereen die
er zijn boek wilt presenteren, of een discussieavond wil organiseren. Zoals de naam al
doet vermoeden, is het HMH grotendeels bedoeld als plaats voor discussie. Mensen die
ideeën hebben over het verleden, en die erover willen praten kunnen op verschillende 122 Interview met auteur, 8 april 2012. 123 Isabella Main, ‘How is communism displayed?’, 302. 124 Website HMH.
71
manieren hun mening kwijt. Het is eerder een ontmoetingsplaats, dan dat het HMH
daadwerkelijk een eigen missie heeft of bepaalde versie van het verleden wilt verspreiden. 125 Het HMH verwelkomt verschillende ideeën en activiteiten, en probeert
een platform te zijn. Het is echter niet zo dat het voortdurend onderdeel is van een heftige polemiek: de medewerkers van de organisatie stelden dat discussies rondom de architectuur van Warschau; of het voor de oorlog beter was, en of men de huidige architectuur toch maar moest waarderen, eigenlijk het vaakst voorkomen.
Het HMH heeft geen eigen collectie. Daardoor worden er vrijwel alleen maar
foto’s getoond in de tentoonstellingen, met over het algemeen één origineel object. In
de tentoonstelling in april 2012 waren dit de notitieboekjes van de fotograaf, bij een tentoonstelling eind 2010 was dit de camera van de fotograaf Julian Bryan. Als
begeleiding bij de foto’s worden er vaak dagboekuittreksels of interviews en getuigenissen gebruikt. De tentoonstellingen zijn over het algemeen erg licht, zonder al te veel effecten; soms worden de foto’s in een andere opstelling neergezet, maar daar
blijft het dan ook bij.(fig 9) Er is geen muziek, noch filmpjes met interviews of andere
bronnen. Ook heeft de organisatie orale geschiedenis departementen, wat een
belangrijk onderdeel is van het HMH. Er wordt geprobeerd getuigen bij de foto’s te
vinden. Het persoonlijke, subjectieve van orale geschiedenis is volgens de medewerksters Marta Dulinicz en Ewelina Pękała erg belangrijk voor het HMH. Er
wordt maar heel weinig of geen politieke geschiedenis getoond, vooral sociale
geschiedenis en kleine verhalen. Door deze verschillende kleine verhalen kan, aldus het
HMH, worden getoond hoe verschillende mensen naar een bepaalde periode of
gebeurtenis kijken om zo een genuanceerd beeld te creëren.
De doelgroep van het museum is vooral de jeugd: oudere mensen komen
volgens de medewerkers toch wel naar musea en het HMH, ook al ligt dit er ook wel aan welk onderwerp er is. De jeugd is de hoofddoelgroep aangezien het HMH volgens
Dulinicz and Ewelina Pękała hen eraan wil laten wennen dat het verleden invloed heeft
op het heden, op de keuzes die ze maken, maar ook op wat er om hen heen gebeurd. Omdat er veel mensen van buiten Warschau naar de hoofdstad trekken, is het
belangrijk dat ze de stad en haar geschiedenis leren kennen. Het HMH organiseert
bijvoorbeeld elk jaar het festival ‘switch off the system’ waarbij de transitie van 1989 wordt gevierd, als gelukkige gebeurtenis waarbij het Poolse volk het systeem
omverwierp en waarbij expliciet wordt gesteld dat dit tegenover de tragiek van de herinneringsdag van de opstand van Warschau wordt gesteld. 125 Interview met auteur, 5 april 2012.
72
Figuur 9, foto’s uit het dagelijks leven in het History meeting house.
Ook zetten de beide medewerksters zich enigszins af tegen de manier waarop
het verleden wordt gepresenteerd in het museum van de opstand van Warschau, de
sterke boodschap die daar meegegeven wordt en de ‘afleidende en overdonderende’ multimedia atmosfeer, en de ‘kamer van de kleine opstandeling’ waar kinderen ‘opstandelingetje’ kunnen spelen. Wel stelt ze ook direct dat het voor het HMH ook
makkelijker is, aangezien ze hun tentoonstellingen kunnen wisselen en niet alles in één
keer hoeven te presenteren. Opvallend is dat het HMH in dezelfde periode werd
opgericht als het museum van de opstand van Warschau, onder burgermeester
Kaczyński, van de rechts-conservatieve partij Recht en Rechtvaardigheid. Ook opvallend is het dat Isabelle Main een artikel stelt dat het HMH zich vooral op de geschiedenis van het verzet tegen de staat richt, wat uit het Karta-verleden voort zou
komen. Dit is echter waarschijnlijk gebaseerd op een te beperkt aantal tentoonstellingen, aangezien medewerkers van het HMH ook stellen dat in de huidige organisatie dit nauwelijks meer naar voren komt.
Gezien de aard van het HMH is het logisch dat er ook nauwelijks kritiek op het
museum kwam – wel zijn er vaak heftige discussies, en zijn er altijd mensen die er boos
73
over zijn dat niet ‘hun’ versie van het verleden wordt gepresenteerd, dus is het
belangrijke om een uitgebalanceerd discussiepanel uit te nodigen, om te voorkomen dat het HMH zelf politiek ‘besmet’ raakt.
126
Ook is het duidelijk dat het HMH geen
duidelijke belangen dient: behalve dat het een forum is voor verschillende
belangengroepen om hun mening naar voren te brengen. Het zou eventueel gesteld kunnen worden dat het opgericht is om kritiek op PiS vanwege het museum van de
opstand van Warschau af te zwakken door te stellen dat er juist wél ruimte geboden
wordt voor verschillende meningen. Van de nadruk die aldus Isabelle Main op
dissidentengeschiedenis wordt gelegd is geen sprake (meer). Het HMH is een open platform voor historische discussies, dat er juist voor oppast om niet in een bepaalde
hoek geplaatst te worden. In het HMH is dus een voorbeeld van Intellectual
impowerment: verschillende visies worden hier op een gebalanceerde manier
verkondigt, terwijl de tentoonstellingen ieder de mogelijkheid tot eigen interpretatie bieden. Wel ontbreekt er hierdoor een groter verhaal – de kleine verhalen kunnen maar
tot op zekere hoogte de context ‘scheppen’ en zijn dus niet genoeg om tot een volledig historisch bewustzijn te komen, zoals John Tosh dit graag zou zien.
Het museum van de opstand van Warschau
Het museum van de opstand van Warschau werd op één augustus 2004 geopend, zestig
jaar na het begin van de opstand in de Tweede Wereldoorlog. De drijvende kracht achter de oprichting van het museum was de toenmalige burgermeester van Warschau,
Lech Kaczyński. Het museum werd opgericht om verschillende redenen: in de eerste
plaats om een monument ter ere van de (snel uitstervende) helden van de opstand op
te richten. Hiernaast was de opstand voor rechts-conservatief Polen een goede
‘funderingsmythe’ voor Polen – aangezien zij 1989 als besmet zagen door de in hun
ogen blijvende invloed van het communisme. Hiernaast is het volgens Mazur een ‘geheim doel’ van het museum om de (Poolse) bezoekers trots te maken op hun land en
hun verleden. Het museum is nagenoeg geheel tweetalig, en is gefinancierd door de stad Warschau. Het museum kent meer dan een half miljoen (!) bezoekers per jaar.
Het is een zeer groot museum, en de tentoonstelling haalde aldus Karol Mazur
veel inspiratie van het House of Terror. Dit komt ook duidelijk naar voren in de tentoonstelling zelf: een donkere sfeer – veel geluidseffecten en multimedia. Uit een
pilaar in het midden van het museum is een contant geklop te horen van ‘een hart’ dat
126 Interview met auteur, 5 april 2012.
74
klopt voor diegenen die vochten in de opstand. Een replica van een groot vliegtuig hangt aan het plafond. In het museum wordt door middel van geluiden, lichteffecten en
het interieur ‘het gevoel’ van de opstand geprobeerd over te brengen. Ook is er
bijvoorbeeld een 3D film te bekijken met beelden van de verwoesting in Warschau na de oorlog, en is er een klein nagebouwd riolennetwerk te vinden, waar bezoekers doorheen kunnen lopen. Hiernaast is er ook in dit museum een belangrijke rol
weggelegd voor persoonlijke, emotionele verhalen. Doordat deze korte biografieën en
opgehaalde herinneringen veelal verhalen over operationele details werpen ze niet per
se licht op het grotere geheel, maar wekken vooral een gevoel van empathie en trots op.
Samen met de overdaad aan effecten en indrukken laat het ‘Warsaw rising
museum’ net als het House of Terror, weinig ruimte voor reflectie voor de bezoekers: de opstand was, aldus het museum, een bloedige maar juiste en gerechtvaardige strijd
tegen de Nazi bezetter, maar vooral om naoorlogse overheersing door de Sovjet Unie te voorkomen.
Er zijn aldus Karol Mazur twee zwaartepunten in het museum dat is
opgedragen aan de opstandelingen, maar gericht op de jeugd. De ‘ondergrondse staat’
die ontstond tijdens de opstand is het belangrijkst voor de Poolse bezoekers. Tijdens de
opstand ontstond er volgens het museum een stukje onafhankelijk Polen in Warschau:
niet alleen het vechten, de trauma’s en de genocide zijn belangrijk, maar juist deze
Poolse drang naar vrijheid is het centrale punt. Het zou belangrijk zijn om te laten zien hoe polen zich voor waarden zoals vrijheid en democratie hebben opgeofferd. Het andere zwaartepunt ligt op de ervaring van Polen met twee totalitaire systemen,
waarbij het belangrijk is dat het museum de ware aard van de regimes laat zien: het ene
regime slaat de opstand neer terwijl het andere toekijkt.
In het museum worden de polen neergezet als het meest vrijheidslievende,
democratische en heroïsche volk ‘ooit’. Het lijkt ook enigszins gemaakt om het ‘cool’ te maken Pools te zijn. Opvallend is ook de zeer negatieve manier waarop er over de
Sovjets wordt geschreven: het onderschrift van een foto van Stalin luidt ‘Stalin, the reincarnation of evil’, terwijl de tentoonstelling als geheel de indruk geeft dat de Sovjets
de echte vijand waren: de Duitsers waren ‘gewoon’ de vijand, de Sovjets waren echt
slecht: ‘while the Germans might take our lives, the Sovjets took our soul’. Dit terwijl er in de historiografie vraagtekens worden gezet bij de daadwerkelijke doelstellingen van de opstand en de opstandelingen – in het museum is echter geen ruimte voor
vraagtekens. De beslissing de opstand uit te roepen wordt bijvoorbeeld ook nergens in
twijfel geroepen, terwijl de opstand het leven eiste van meer dan tweehonderdduizend
mensen. Karol Mazur stelt dat het noemen van het (enorme) aantal slachtoffers de
75
bezoekers zelf de mogelijkheid geeft om hierop te reflecteren: het is echter aannemelijk dat de gemiddelde bezoeker dit niet doet.
Het museum is een duidelijk onderdeel van de historische visie van de partij
Recht en rechtvaardigheid. Aangezien ‘1989’ verraden was en het communisme een blijvende invloed in de Poolse maatschappij behield, was er een nieuwe ‘foundation myth’ nodig voor Polen, dat de Polen weer trots zou maken op hun land en hun
verleden, terwijl tegelijkertijd de communisten als in en in slecht werden neergezet. Door de communisten, net als in het House of Terror, weg te zetten als in en in slecht
(‘the reincarnation of evil’) gaf dit ook legitimiteit aan de hernieuwde lustratie pogingen van PiS in de periode 2006-2008.
De historica Monika Zychlinska vraagt zich echter af of dit wel de juiste
‘foundation myth’ is voor het huidige vrije en democratische Polen, waarin ideeën als
‘je leven geven voor de vrijheid’, en het enigszins verheerlijken van geweld, niet erg
nuttig of relevant meer zijn, en de anti-Russische boodschap juist vervreemdend kan
werken. 127
Het vergelijkend perspectief Opvallend is het dat terwijl Hongarije drie representatieve (waarvan twee
hypermoderne) musea heeft over het communistische verleden, dit in Polen grotendeels ontbreekt. Volgens medewerksters van het HMH en het ECS komt dit
vooral doordat het moeilijk is tot overeenkomst te komen over de geschiedenis. Het
verleden is nog te vers, waardoor de emoties vaak nog te hoog oplaaien. Ook wordt er gesteld dat de politici (te?) veel naar de toekomst kijken, en zo het verleden ondergesneeuwd is geraakt. Als je als toerist nu bijvoorbeeld Warschau bezoekt, zijn er nauwelijks historische musea te vinden buiten het museum van de opstand van
Warschau. Volgens de medewerksters van het HMH is het in Polen alleen mogelijk het eens te worden over kleine, specifieke musea (zoals het museum over Marie-Curie)
maar niet over grote algemene historische musea. Het verleden kwam sterk terug tijdens de regering van de Kaczyński’s, wat resulteerde in het HMH en het politieke museum van de opstand van Warschau. Deze regering, met haar actieve
geschiedspolitiek, was echter geen langdurig bestaan gegund en is sindsdien naar de achtergrond verdwenen, samen met haar actieve historische politiek. 127 Monika Zychlinska, ‘We Poles’.
76
In Hongarije is dit echter niet gebeurd. De regering van Fidesz, die het House of
Terror heeft opgericht, is weer aan de macht, deze keer met een twee/derde
meerderheid, en de historische verwijzingen zijn dan ook niet van de lucht. De redenen
waarom dit House of Terror juist wel in Hongarije opgericht kon worden, en niet in Polen, lijkt dan ook vooral te wijten aan het gebrek aan politieke wil in Polen. Ook is
voor de polen het beeld van het communisme eenzijdiger, aangezien Polen, in tegenstelling tot Hongarije, geen periode van Goulash communisme gekend heeft. Hierdoor was en is het eventueel ook minder ‘nodig’ naderhand de nadruk te leggen op de misdaden van het communisme. Terwijl de medewerkers van de musea in Polen wel
de nadruk wordt gelegd op het gebrek aan kennis over de periode, wordt deze nadruk niet gelegd op het gebrek aan kennis over de misdaden in deze periode. Opvallend is
ook dat er in bijvoorbeeld het Warsaw Rising museum de Sovjets het echte kwaad vertegenwoordigen, terwijl in het House of Terror de fascisten nodig zijn om de Sovjets
het echte kwaad te laten vertegenwoordigen. Het idee van een unfinished revolution
leefde alleen echt tijdens de regering van Recht en Rechtvaardigheid, en speelt bij de
huidige regering nauwelijks nog een rol, wat ook te maken heeft met de afwezigheid van een daadwerkelijk linkse of postcommunistische partij in het Poolse parlement.Ook
komt dit naar mijn perceptie doordat de Poolse politiek tegenwoordig stabieler is dan de Hongaarse, waar een meerderheid van de Socialistische partij in één verkiezing om
kan slaan in een twee/derde meerderheid voor Fidesz. Een minder stabiel politiek
klimaat opent de deur voor retoriek en symboolpolitiek. In Hongarije leidde dit tot een
situatie waar de ene kant van de politiek eerst oordeelt over het verleden, zonder dit verleden eerste kritisch te beschouwen en naar zichzelf te kijken, terwijl de andere
kant het verleden vooral als onproblematisch probeert te zien, om niet te hoeven
oordelen. De ene kant gelooft niet in amorele politiek, en stelt dat er gerechtigheid moet komen door een zuivering van de maatschappij van het communisme, terwijl de
andere kant het politieke misbruik van moraliteit afwijst, en pleit voor de acceptatie van onvermijdbare continuïteiten.
Duidelijk is dat musea een belangrijk onderdeel
zijn van de publieksgeschiedenis, en dat musea onder invloed staan van de politiek.
Deze invloed kan ook heel direct zijn: de directrice van het House of Terror heeft herhaaldelijk gezegd dat zij achter Viktor Orban staat, terwijl de ‘Wall of victims’
expliciet de tegenstanders aanwijst. De verschillen binnen de Polen en Hongarije zijn ook opvallend.In Gdansk is de tentoonstelling opgericht als initiatief van het ECS, het
European center for Solidarity, dat stelt dat Solidariteit (en de boodschap van Solidariteit: wij veranderden de geschiedenis) gewoonweg te weinig herinnerd wordt,
en dat het museum daarom een vereiste was. Er lijkt echter geen duidelijk politiek
77
electoraal doel achter te zitten, aangezien Solidariteit als partij geen rol meer speelt. Ook is er Het HMH, toch vooral een platform voor discussie, en is zelfs opgericht om
verschillende meningen te laten zien, en vooral het dagelijks leven te tonen. Terwijl het
museum van de opstand van Warschau, net als het House of Terror een duidelijk voorbeeld is van Geschiedspolitiek, behandeld deze het communisme slechts zijdelings, en was de representatie hiervan ook geen onderdeel van de discussie over het museum.
Nostalgie
Volgens de Sloveense socioloog Mitja Velikonja wordt nostalgie naar het communisme vaak gezien als iets dat is gefabriceerd door verschillende groepen uit commerciële of
politieke overwegingen: de nostalgie-industrie. Hij stelt hier echter tegenover dat nostalgie ook een doel op zich kan zijn – een verlangen naar een betere, ideale
samenleving. De nostalgie-industrie is echter ook springlevend: verschillende cafés en
restaurants in Boedapest en het Proletaryat café in Poznan zijn ingericht in een
‘communistische’ sfeer, en proberen hiermee bezoekers aan te trekken. In Kraków kan je in een fiat Polski door de communistische modelwijk Nowa Huta rondgeleid worden,
terwijl je in Boedapest een ‘Hammer and Sickle’ tour kan nemen. Verschillende ‘goeie ouwe’ producten zijn te vinden in de supermarkt, terwijl televisieprogramma’s uit de communistische tijd nog steeds herhaald worden.
Onder de bevolking is er
ook sprake van ‘echte’ nostalgie, het geloof dat het vroeger daadwerkelijk beter was.
Vooral in Hongarije speelt dit een rol: veel mensen die je op straat aanspreekt stellen
dat vroeger, toen iedereen een baan had en een pensioen, er minder armoede en
ellende in Hongarije was. De gevoelens van nostalgie hangen dus ook sterk samen met de economische situatie – terwijl Polen de laatste jaren een sterke economische
opleving doormaakt, blijft Hongarije achter, wat gevoelens van nostalgie in de hand werkt. 128
De medewerksters van de musea in Polen stellen dat er ook nostalgie in Polen is
(ook onder mensen die het nu beter hebben dan vroeger)– maar dit is wel minder sterk
dan in Hongarije. Een medewerkster van het HMH is ook ietwat teleurgesteld in sommige uitingen van nostalgie – doordat er een sterk geidealiseerd beeld van het verleden getoont wordt, draagt het niet bij aan een beter begrip van dit verleden. Ook
spreken eerder over nostalgie van mensen die onder het communisme hun jeugd
beleefden, en hierdoor fijne herinneringen aan de periode hebben. Er is weinig
128 Ljubica Spaskovska,’Recommunaissance: on the phenomenon of Communist nostalgia in Slovenia and Poland’ Anthropological journal of European cultures 17(2008) 146.
78
nostalgie naar het communisme als systeem. Velikonja stelt dat terwijl veel mensen in peilingen uitten dat ze de communistische periode in een positief daglicht zien, dit nog
niet betekent dat ze willen dat deze periode terugkomt. Een terugkeer naar vroegere tijden is onmogelijk, en is daardoor, aldus Velikonja, ook zo overtuigend.
Terwijl onder de bevolking van Hongarije en Polen wel degelijk gevoelens van
nostalgie leven, speelt nostalgie echter geen grote rol in de bezochte vaste tentoonstellingen. In het House of Terror is geen ruimte voor nostalgie, terwijl in
Emlekpont er hoogstens ruimte is voor het tonen van oude, naar hedendaagse
maatstaven knullige filmpjes. In de ‘Roads to Freedom’ tentoonstelling wordt de
communistische, grauwe werkelijkheid vooral afgezet tegen de hoop van Solidariteit, In dit museum wordt een beeld getoond van de ongelukkige tijden, die, aldus de begeleidende tekst ‘tegenwoordig zo geidealiseerd worden.’
Politiek en Musea
Musea zijn een belangrijk en invloedrijk onderdeel van de publieksgeschiedenis. Duidelijk is geworden het verleden een belangrijk onderdeel is van de politieke
identiteitsvorming in Polen en Hongarije, en dat musea een belangrijke rol spelen bij dit proces. De invloed van de politiek is ook vrij direct – het House of Terror is mede
opgericht als onderdeel van een verkiezingscampagne.. Toch is het museale
herinneringslandschap van de communistische periode in Hongarije en Polen vrij divers, maar toch ook vrij beperkt.
Dit komt het meest duidelijk naar voren in Polen. Er zijn maar weinig musea te
vinden die de communistische periode behandelen, en de in dit stuk behandelde musea
hebben allemaal een ander doel en een andere manier om dit doel te bereiken. Ook
dient eigenlijk alleen het museum van de opstand van Warschau daadwerkelijk een
politiek doel. Niet alleen kwam de ontwikkeling van de geschiedspolitiek in Polen later
op gang, ook is dit nu al min of meer afgelopen. In Hongarije is de geschiedspolitiek
echter nog springlevend. Waar in Polen nu een partij aan de macht is die minder op het
verleden gericht is dan PiS, heeft Fidesz het verleden klaarblijkelijk nog steeds nodig in om zichzelf een identiteit te verschaffen.
79
Conclusie Het communistisch verleden van Hongarije en Polen speelt nog steeds een belangrijke
rol in zowel de politiek als het collectief geheugen in Polen en Hongarije. Ook wordt dit verleden gebruikt in de politiek om beleid te ondersteunen, of vooral, om tegenstanders zwart te maken door hen te verbinden met dit communistische verleden. Musea spelen hier een belangrijke rol bij, aangezien zij door het algemene publiek als betrouwbare bronnen van historische informatie worden gezien, een relatief groot
publiek hebben, en schijnbaar gemakkelijk opgericht kunnen worden. Hoe groot de invloed van deze musea is blijft onduidelijk, maar aangezien een museum als het House
of Terror tot nu toe meer dan drie miljoen bezoekers heeft ontvangen, is de invloed hiervan niet te onderschatten.
Het is duidelijk dat musea ook een mening en een bepaald doel hebben, en dat
lang niet alle musea het als doel hebben een zo objectief mogelijk beeld van het
verleden te schetsen. Door middel van allerhande multimedia, geluid, licht en het gebruik van bepaalde ‘artistieke installaties’ wordt een bepaalde boodschap ondersteunt, of zelf de boodschap voor een belangrijk deel tot stand gebracht. Moderne
musea brengen geen ‘saai’ verhaal meer, maar bieden een daadwerkelijke ‘belevenis’ aan, die, zoals in het geval van het House of Terror, vooral dient om een bepaalde
emotionele staat te bewerkstelligen bij de bezoekers. Uiteraard dient de vormgeving van een museum de boodschap: in het House of Terror wordt de vormgeving echter
gebruikt om een boodschap enorm uit te vergroten en ontmoedigt een moreel geladen museum, reflectie en discussie. Je kan immers niet de kant van het moorddadige communistische monster verdedigen. Terwijl
de
meest
spraakmakende
musea
als
onderdeel
van
een
geschiedspolitiek tot stand kwamen, moet de invloed van de politiek op de musea echter ook niet overschat te worden. Memento Park te Boedapest heeft bijvoorbeeld geen tegenwind te verduren gekregen onder de regering van Fidesz, terwijl ook het House of Terror geen last heeft gehad van de Socialistische regering een aantal maanden na de opening van het museum.
Het House of Terror is, zoals aan het begin al duidelijk werd, duidelijk een
politiek museum. Het verleden wordt er zo gepresenteerd dat het Hongaarse volk slachtoffers zijn van een vreemd, buitenlands communistisch monster, dat nog steeds
niet volledig is losgesneden uit de Hongaarse maatschappij. Het museum heeft als doel
dit duidelijk te maken aan de bevolking, en hierdoor zich daadwerkelijk van het
communistische monster te bevrijden. Het gevoel van een unfinished revolution
80
overheerst dus nog steeds. Ook de’ victimizers wall’ is hier een duidelijk voorbeeld van. Doordat de communisten niet afdoende zijn gestraft nadat het regime gevallen was,
bleek er een behoefte aan openbare vergelding. In het House of Terror wordt ook duidelijk in hoeverre vormgeving en design invloed kan hebben op het effect dat een museum heeft, door een museum moreel en emotioneel geladen te maken, komt de
boodschap sterker, en eenzijdiger over. Hetzelfde idee leeft in het museum Emlekpont, zij het dat daar meer ruimte is voor nostalgie, en grappige aspecten van de periode. Ook
daar overheerst het gevoel van het uitblijven van een werkelijke genoegdoening.
Opvallend is echter de de medewerkster, en de luistergids niet geheel in overeenstemming zijn met de vormgeving van het museum. In de luistergids wordt
juist gesteld dat het museum een plaats van discussie moet zijn en het als doel heeft zo
dicht mogelijk bij de waarheid te komen. Er wordt dus een enigszins dubbelzinnig beeld geschetst, en dient dus ook verschillende belangen. Zowel de unfinished
revolution dient hier afgemaakt te worden, terwijl er tegelijkertijd de intentie wordt uitgesproken alle kanten van het verhaal te tonen.
In het beeldenpark, aan de buitenrand van Boedapest, leeft het wraakzuchtige
idee niet. Terwijl er in het House of Terror een eenzijdig beeld van de communistische
periode wordt getoond, wordt er in het Memento Park juist geprobeerd een zo objectief mogelijk beeld te schetsen, waar ironie in plaats van wraak de boventoon voert. Bij het
interview bleef de gids er maar op hameren dat de architect van het park alles zo
objectief mogelijk wilde hebben, en dat de bezoekers een eigen mening zouden moeten kunnen vormen in plaats van dat ze er één opgedrongen krijgen. Terwijl de medewerkers stellen dat ze in ieder geval niet zijn tegengewerkt onder de Fidesz regering, is het contrast tussen de fonkelnieuwe en hypermoderne musea Emlekpont
en het House of Terror, en het armoedig uitziende en nog niet afgebouwde beeldenpark treffend.
Opvallend is dat er in Polen geen duidelijk politieke musea zijn ontstaan die
uitsluitend betrekking hebben op het communisme. Het museum van de opstand van Warschau is een duidelijk voorbeeld van een politiek museum, geënt op het House of
Terror, maar dit museum heeft slechts zijdelings met het communisme te maken en is
minder controversieel. De andere twee musea die in dit stuk zijn behandeld hebben
juist een positieve inslag. Het ECS wilt met haar ‘Roads to Freedom’ tentoonstelling juist het bevorderen van ‘citizenship’ oftewel burgerschap te bevorderen. Laten zien dat ‘een betere wereld begint bij jezelf’ toch voor wel héél grote dingen kan zorgen, is het hoofddoel van het European center for Solidarity. Aangezien de partij en de
vakbond Solidariteit geen grote invloed meer hebben in Polen. Lijkt de boodschap van
81
de tentoonstelling toch grotendeels ideologisch ingegeven. Terwijl in de tentoonstelling de repressie en de armoede tijdens het communisme benadrukt worden om de ‘hoop
en vrijheid’ van Solidariteit te benadrukken, verwordt het communisme niet tot anoniem, vreemd monster.
Het History Meeting House probeert ook betrokkenheid
van de burgers te bevorderen, ook al is dit wel meer een soort ‘burgerlijk bewustzijn’
(civil conciousness) dan actief burgerschap. Het wilt vooral een plek voor discussie zijn, waar burgers zich bewust worden van de invloed van het verleden op het heden, en de manier waarop het verleden in het heden gebruikt of van belang is. Het HMH heeft enige moeite om zich als apolitiek te kunnen blijven profileren.
Het is duidelijk dat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de
museale representatie van het communisme in Hongarije en Polen. In beide landen zijn er verschillende soorten musea te vinden, die allerlei verschillende doelen nastreven. Wel zijn er in beide landen politieke richtingen (PiS en Fidesz) te onderscheiden die het
verleden proberen te gebruiken om het heden te veranderen, en dit idee door middel van musea proberen te verbreiden. Het blijvende communistische gevaar moet door middel van deze musea geneutraliseerd worden, door de ware aard van het
communisme te tonen. Om het communisme zo overtuigend mogelijk zwart te maken wordt er gebruik gemaakt van allerlei effecten - door middel van veel getuigenissen,
muziek, objecten en filmpjes worden de bezoekers ‘geprimed’ om de aangeboden hapklare stukken (niet altijd correcte) informatie voor waar aan te nemen. Ook worden nog levende mensen zonder dat deze een proces hebben gekregen symbolisch veroordeeld in het museum door ze ten toon te stellen als misdadigers.
Andere musea proberen juist een plaats voor discussie en reflectie te zijn (het
HMH en het Statue Park) terwijl de ‘Roads to Freedom’ tentoonstelling juist een soort
burgerlijke verantwoordelijkheid probeert op te wekken bij haar bezoekers. Deze musea vertenwoordigen dus niet de belangen van een bepaalde (politieke) groep in de
samenleving. Emlekpont hangt hier enigszins tussen – terwijl het claimt verschillende stemmen te laten horen, en zo dicht mogelijk bij de waarheid te komen, lukt dit in te tentoonstelling zelf niet.
Musea hebben een gezaghebbende reputatie en dragen mede hierdoor
verantwoordelijkheid bij het presenteren van het verleden. De communistische periode
ligt vlak achter ons, en is nog steeds controversieel. Deze controverse zou echter moeten leiden tot een brede maatschappelijke discussie, en niet tot een gepolariseerd herinneringslandschap waarbij partijen gekleurde manipulerende musea oprichten om hun standpunt uit te dragen. Musea moeten zich altijd enigszins beperken, en kunnen
nooit de hele, ware geschiedenis tonen. Wel zou het van belang moeten zijn voor een
82
museum om te laten zien dat er niet maar één kant van het verhaal is, dat het verleden zeer complex is en dat er nooit één historische waarheid is. Het is te hopen dat nieuwe
historische musea in beide landen zich er op gaan richten de burgers het juiste ‘intellectuele gereedschap’ in handen te geven om het verleden zelf te kunnen beoordelen, en niet hapklare brokken eenzijdige ‘geschiedenis’ blijven leveren.
83
Bibliografie Anderson, Benedict, Imagined Communities (Londen 2006).
Crampton, R.J., Eastern Europe in the twentieth century – and after (Londen 1997). Cohen, Shari J., Politics without a past : the absence of history in postcommunist
nationalism (Durham 1999).
Joakim Ekman en Jonas Linde, ‘Communist nostalgia and the consolidation of
democracy in Central and Eastern Europe’ ‘Journal of Communist Studies and Transition Politics’ 21 (2011) 354-374.
Henrichs, Hendriks, Een zichtbaar verleden? Historische musea in een visuele cultuur, Tijdschrift voor geschiedenis, 117(2004), 230-249.
Hobsbawm, Eric, The invention of tradition (Cambridge 1983). Horvath, Zsolt K., ‘The redistribution of the memory of socialism. Identity formations of
the ‘survivors’ in Hungary after 1989’ in: Sarkisova, Oksana en Peter Apor (ed.), Past for the eyes, East European representation of communism in cinema and museums after 1989 (Boedapest 2008) 247-274. Hwang, Brianne, ‘Constructing the communist other, a comparative study of museum representations of communism’ Masterscriptie (2009).
Jutila, Matti, ‘Taming eastern nationalism: tracing the ideational background of double
standards of post-cold war minority protection’ European journal of international relations 15 (2009) 627-656.
Kopecek, Michal (ed.), Past in the making, historical revisionism in Central Europe after 1989 (Boedapest 2008) 180.
Knigge, Volkart en Ulrich Mahlert, Der Kommunismus im Museum. Formen der Auseinandersetzung in Deutschland und Ostmitteleuropa (Keulen 2005).
84
Koczanowicz, Leszek, ‘Memory of politics and politics of memory, reflections on the
Construction of the past in post-totalitarian Poland’, Studies in East European thought
49 (1997) 259-270.
Main, Izabella, ‘How is communism displayed? Exhibitions and museums of communism in Poland’ in: Sarkisova, Oksana en Peter Apor (ed.), Past for the eyes, East
European representation of communism in cinema and museums after 1989 (Boedapest
2008).
Mark, James, The Unfinished Revolution: Making Sense of the Communist Past in CentralEastern Europe (Yale 2011).
Mark Mazower, Dark continent, Europe’s twentieth century (Londen 1998). Rev, Istvan, ‘The terror of the house’ in: Robin Ostow (ed.), (Re) visualizing national
history, museums and national identities in Europe in the new millennium (Toronto
2008) 47-89.
Sas, Niek van, ‘Towards a new national history: lieux-de-mémoire and other theaters
of memory’ in Joep Leerssen en Ann Rigney ed., Historians and social values (Amsterdam 2000).
Sarkisova, Oksana en Peter Apor (ed.), Past for the eyes, East European representation of communism in cinema and museums after 1989 (Boedapest 2008).
Ostow, Robin (ed.), (Re) visualizing national history, museums and national identities in Europe in the new millennium (Toronto 2008).
Tosh, John, Why history matters (Houndmills 2008). Vree, Frank van, In de schaduw van Auschwitz, herinneringen, beelden, geschiedenis
(Rotterdam 1995) .
85