Het basisonderwijs en het secundair onderwijs in Vlaanderen onder de genderloep De RoSa-factsheets maken u wegwijs in het gelijke kansenlandschap in Vlaanderen.
Het basisonderwijs S
TR U C TU U R
V AN
HET
B AS I S O N DER W I J S
Telkens wordt er op een bepaald terrein nagegaan wat de situatie is. Zowel bredere thema’s als meer specifieke krijgen aandacht, naargelang de relevantie en/of beschikbaarheid van informatie
Onder basisonderwijs verstaan we zowel kleuteronderwijs als lager onderwijs. In het kleuteronderwijs zitten kinderen van tweeënhalf tot zes jaar. Het kleuteronderwijs is in Vlaanderen niet verplicht, maar wordt door het grootste deel van die leeftijdsgroep gevolgd. Er zijn drie leergroepen: tweeënhalf tot vier jaar, vier tot vijf en vijf tot zes jaar. Het lager onderwijs valt wel onder de leerplicht en richt zich op kinderen van zes tot twaalf jaar. Het bestaat uit zes leerjaren.
en het voorhanden zijn van cijfermateriaal. Bedoeling is niet zozeer volledigheid te bieden maar wel op een overzichtelijke en toegankelijke manier de positie van de vrouw in Vlaanderen te schetsen. RoSa is sinds 1978 in Vlaanderen hét adres voor informatie en documentatie over gelijke kansen, emancipatie en vrouwenstudies in binnen- en buitenland.
Nr. 10 • april 2001
C
I J F ER S
O V ER
HET
B AS I S O N DER W I J S
Aangezien België een leerplicht tot 18 jaar kent, weerspiegelt de verhouding jongens-meisjes in het onderwijs tot die leeftijd in principe de geslachtsverdeling in die leeftijdscategorieën. Bovendien zijn kleuter-en basisonderwijs (met uitzondering van het buitengewoon onderwijs) voor iedereen hetzelfde. Er kan dan ook over die verdeling weinig gezegd worden. In het middelbaar onderwijs daarentegen kan wel gekozen worden voor verschillende onderwijsrichtingen en loont het de moeite om de verdeling van jongens en meisjes over die verschillende richtingen na te gaan. Tabel 1: Schoolbevolking in het voltijds basisonderwijs per geslacht Schooljaar 1999-2000 Jongens Meisjes BASISONDERWIJS Kleuteronderwijs Gewoon Buitengewoon Totaal kleuteronderwijs Lager onderwijs Gewoon Buitengewoon Totaal lager onderwijs TOTAAL BASISONDERWIJS
Totaal
122.049 1.186 123.235
116.838 581 117.419
238.887 1.767 240.654
206.381 16.172 222.553
202.164 9.555 211.719
408.545 25.727 434.272
345.788
329.138
674.926
Bron: Statistisch jaarboek van het Vlaams Onderwijs, Ministerie van de Vlaamse Gemeensc hap, Brussel, 2000.
Koningsstraat 136 • 1000 Brussel • tel. 0032(2)209 34 10 • fax 0032(2)209 34 11 e-mail:
[email protected] website: www.rosadoc.be
1
Het secundair onderwijs DE
S TR U C TU U R
V AN
HET
S EC U N DAI R
O N DER W I J S
Het secundair onderwijs, eenheidstype genaamd vanwege de vereenvoudiging van vroegere naast mekaar bestaande systemen, bestaat uit drie graden. De eerste graad omvat twee jaar en is opgevat als een oriëntatiegraad. Het eerste leerjaar B is een leerjaar dat bestemd is voor kinderen die een leerachterstand opgelopen hebben of minder geschikt zijn voor overwegend theoretisch onderwijs. Het eerste leerjaar B kan op die manier gezien worden als een soort brugklas tussen lager en secundair onderwijs. Na dat jaar kunnen de leerlingen naar het tweede beroepsvoorbereidend jaar of naar het eerste leerjaar A. Vanaf de tweede graad kunnen vier verschillende niveau’s gekozen worden. Het algemeen secundair onderwijs (ASO) bestaat grotendeels uit theoretische vorming en is een goede voorbereiding op het hoger onderwijs. Het technisch secundair onderwijs (TSO) biedt naast algemene ook technisch-theoretische vakken en praktijklessen. Na het TSO kunnen studenten verder studeren in het hoger onderwijs of hun beroep uitoefenen. Het beroepssecundair onderwijs (BSO) is een praktijkgerichte opleiding waarin jongeren een specifiek beroep leren. Na de derde graad kan nog een facultatief jaar bijgevolgd worden. Het kunstsecundair onderwijs (KSO) tenslotte combineert algemene vorming met kunstbeoefening. Na de derde graad kan de jongere naar het hoger onderwijs of naar de arbeidsmarkt. Naast die vormen van voltijds onderwijs is er nog het deeltijds secundair onderwijs. Drie soorten opleidingen vallen hieronder: het deeltijds beroepssecundair onderwijs, het deeltijds secundair zeevissserij onderwijs en de middenstandsopleidingen. Het deeltijds beroepssecundair onderwijs werd opgericht in 1983, na de verlenging van de leerplicht tot de leeftijd van 18 jaar. Werken en leren worden er gecombineerd. De middenstandsopleiding is onderwijs dat door de Centra voor Middenstandsopleidingen wordt gegeven en erkend is door de overheid. Ook hier gaat het om een combinatie van werken en leren. C
I J F ER S
O V ER
HET
S EC U N DAI R
O N DER W I J S
Tabel 2: Schoolbevolking in het voltijds secundair onderwijs per geslacht Schooljaar 1999-2000 SECUNDAIR ONDERWIJS Anderstalige nieuwkomers
Jongens
Meisjes
Totaal
536
411
947
29.949
29.055
59.004
1ste graad 1ste leerjaar A 1ste leerjaar B 2de leerjaar
4.743
3.495
8.238
27.780
27.306
55.086
2de leerjaar BVJ
7.041
5.356
12.397
Totaal 1ste graad
69.513
65.212
134.725
Algemeen
25.994
31.868
57.862
Technisch
25.196
17.631
42.827
2de graad
Kunst Beroeps Totaal 2de graad
814
1.264
2.078
16.605
14.079
30.684
68.609
64.842
133.451
2
3de graad Algemeen
22.758
29.201
51.959
Technisch
25.961
20.038
45.999
Kunst Beroeps Totaal 3de graad
1.155
1.583
2.738
21.465
19.980
41.445
71.339
70.80
142.141
4de graad
458
3.531
3.989
Totaal 4de graad
458
3.531
3.98
210.455
204.798
Totaal gewoon secundair Totaal buitengewoon secundair TOTAAL SECUNDAIR ONDERWIJS
415.253
9.745
6.029
15.774
220.200
210.827
431.027
Bron: Statistisch jaarboek van het Vlaams Onderwijs, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, 2000.
We zien dat meisjes in de meerderheid zijn in het algemeen secundair onderwijs, maar niet in het technisch en beroepsonderwijs. De ondervertegenwoordiging van meisjes in nijverheidstechnische richtingen, die een betere uitgangspositie op de arbeidsmarkt waarborgen, is een oud zeer. Enkele voorbeelden kunnen dat aantonen. G
EN DER G EB O N DEN
S TU DI EK EU ZES
Tabel 3: De 1e graad van het secundair onderwijs per studierichting en geslacht Schooljaar 1999-2000 Leerjaar en studierichting
3
Jongens
Meisjes
Totaal
1ste leerjaar 1ste leerjaar A
29.949
29.055
59.004
1ste leerjaar B
4.743
3.495
8.238
34.692
32.550
67.242
Totaal 1ste leerjaar 2de leerjaar Agro- en biotechnieken
392
100
492
Artistieke vorming
144
248
392
Ballet Bouw- en houttechnieken Creatie en vormgeving
3
17
20
879
17
896
15
211
226
165
39
204
Grieks-Latijn
1.209
1.512
2.721
Handel
1.797
2.957
4.754
Grafische technieken
Hotel-voeding
419
160
579
Industriële wetenschappen
1.757
71
1.828
Latijn
4.457
5.311
9.768
27
1
28
Maritieme vorming Mechanica-elektriciteit Moderne wetenschappen Rudolf Steinerpedagogie
3.956
61
4.017
11.409
12.847
24.256
90
121
211
Sociale en technische vorming
610
3.116
3.726
Techniek-wetenschappen
422
474
896
20
16
36
Textiel Yeshiva Totaal 2de leerjaar
9
27
36
27.780
27.306
55.086
Bron: Statistisch jaarboek van het Vlaams Onderwijs, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, 2000.
In richtingen zoals hout-bouw, mechanica-electriciteit of industriële wetenschappen is het overwicht van de jongens massaal, terwijl ‘zachte’ richtingen zoals sociale en technische wetenschappen vooral meisjes herbergen. Veel onderzoek rond dat probleem is er totnogtoe in Vlaanderen niet gebeurd. C
AM PAG N ES
In 1992 werd in België in een aantal pilootscholen door de VLOR-cel Diversificatie (VLOR staat voor Vlaamse Onderwijsraad) een actieonderzoek uitgevoerd naar belemmerende factoren voor niet-traditionele beroepskeuzes voor meisjes, ‘Diversificatie van de studiekeuze van meisjes in het voltijds TSO en BSO’. Na een onderzoek van de hindernissen die meisjes ondervonden, werden enkele acties ondernomen in proefscholen. De bedoeling van het project was een globale aanpak om meisjes te stimuleren om nijverheidstechnische richtingen te volgen in het TSO en BSO. Niet alleen het bevorderen van de studiekeuzeverruiming werd betracht. Er was ook begeleiding voor de meisjes in die richtingen, de opvolging van de latere doorstroming naar het hoger onderwijs of de arbeidsmarkt en een ondersteuning in de deelnemende scholen om de structuren van het project permanent in te bedden in de schoolstructuur. Het project was een succes: door inspanningen te doen konden scholen een impuls geven aan studiekeuzeverruiming. Ook werd een reeks leermiddelen ontwikkeld om dat proces te ondersteunen. In 1996 liep het project ten einde en werd niet meer verlengd. De verantwoordelijke minister oordeelde dat té weinig meisjes uit nijverheidstechnische richtingen een job vonden. Bovendien werd het als te eenzijdig beschouwd om meisjes naar jongensrichtingen te sturen. Ook een herwaardering en aanpassing van de typische meisjesrichtingen waren nodig. In de nieuwe beleidsverklaringen wordt daarom de studiekeuzeverruiming die de mannelijke keuzes tot norm verheft, veroordeeld. Men wil eerder het keuzeproces ondersteunen en bewuste keuzes stimuleren. Andere initiatieven in Vlaanderen om van roldoorbreking een actueel thema te maken in het onderwijs waren de affichecampagne van de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Emancipatie om studiekeuzeverruiming bij meisjes te bevorderen en de ontwikkeling van een aantal educatieve materialen. Een voorbeeld daarvan is de module Balans/Balance, die ontstaan is uit het project Diversificatie. In hoeverre men daar gebruik van maakt, is niet bekend. Nochtans biedt het opnemen van emancipatie in de eindtermen een kans om die materialen te gebruiken. In 1989-1990 was er het project ‘Integratie van de gelijke kansenproblematiek in de opleiding en bijscholing van leerkrachten’, als onderdeel van het TENET-programma van de Europese Gemeenschap. TENET stond voor Teacher Education Network. Uit dat project, dat plaatsvond in 14 pilootscholen, bleek dat dergelijke training wel degelijk effect sorteert, maar toch vooral een werk van lange adem is.
Eindtermen Emancipatie is opgenomen in de eindtermen en ontwikkelingsdoelen die in 1998 vastgelegd zijn voor het basisonderwijs en in 1997 voor de eerste twee jaar van het secundair onderwijs. Eindtermen zijn minimumdoelen die door de overheid noodzakelijk en bereikbaar worden geacht voor een bepaalde leerlingengroep in Vlaanderen. Ontwikkelingsdoelen zijn ook dergelijke minimumdoelen, maar dan specifiek voor het eerste leerjaar B en het beroepsvoorbereidend leerjaar van het secundair onderwijs. Omwille van de
4
onderwijsvrijheid in ons land hebben scholen ten opzichte van die eindtermen en ontwikkelingsdoelen enkel een inspanningsverplichting en geen resultaatsverbintenis. Alle eindtermen voor de verschillende vakken werden beoordeeld op hun rolbevestigend karakter en bovendien is roldoorbreking expliciet opgenomen in enkele vakoverschrijdende eindtermen. Zo zijn voor het lager onderwijs de emancipatorische doelstellingen opgenomen zowel in de eindtermen voor de vakken lichamelijke opvoeding of Frans, als in gebiedoverschrijdende eindtermen zoals sociale vaardigheden. Inhoudelijk kunnen die emancipatorische doelstellingen opgedeeld worden in sociaaleconomische en sociaal-culturele aspecten. Sociaal-economisch moet de leerling gestimuleerd worden om een positieve houding aan te nemen tegenover technologie en techniek en moet er een verruiming komen van de traditionele studie- en beroepsoriëntatie. Sociaal-cultureel moet de leerling in staat zijn om de beperkingen van traditionele keuzes en werkverdeling in te zien en eventueel te doorbreken. Ook het respect hebben voor alle beroepen, samenlevingszin, het beschikken over sociale vaardigheden en weerbaarheid tonen tegen seksuele intimidatie behoren tot de emancipatiedoelstellingen. Er moet ook gewerkt worden aan het ontwikkelen van een toekomstperspectief met een evenwicht tussen beroep, zorg en sociale inzet. V e r s c h i l l e n d e s c h o o l r es u l t a t e n De laatste jaren is er ongerustheid gerezen over de verschillende prestaties en slaagkansen van jongens en meisjes. Vanaf het secundair onderwijs is dat duidelijk zichtbaar. Als teken aan de wand is er de schoolse vertraging. Schoolse vertraging is de vertraging die een leerling oploopt ten opzichte van de groep leerlingen van hetzelfde geboortejaar. Jongens beginnen het secundair onderwijs met een schoolse vertraging die groter is dan die van meisjes en die vertraging neemt gedurende zes jaar alleen maar toe. In het zesde jaar secundair hebben 44,7% jongens schoolachterstand tegenover 30,6% meisjes. Voor die verschillen tussen de twee geslachten zijn nog geen vaststaande verklaringen gevonden. In andere landen komt men tot gelijkaardige conclusies. Op dit moment lopen er in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs enkele onderzoeken over dat verschil. Hun conclusies worden verwacht in 2002. In elke tabel worden iedere keer ook de cijfers voor het buitengewoon onderwijs gegeven. Zowel in het buitengewoon lager onderwijs als in het buitengewoon secundair onderwijs is het aantal jongens een derde groter dan het aantal meisjes. In het buitengewoon kleuteronderwijs zijn er zelfs maar half zoveel meisjes als jongens. Die trend bestaat al decennia. Aangezien ook hiervoor nog geen verklaring gevonden is, kan niet met zekerheid gezegd worden of dit gegeven aansluit bij de verschillende prestaties van jongens en meisjes. Personeel De laatste decennia stelt men een feminisering vast van de Vlaamse leerkrachten die het sterkst is in het basisonderwijs. Tabel 4: Bestuurs- en onderwijzend personeel, aantal fulltime-equivalenten, januari 2000 Mannen
Vrouwen
Totaal
Gewoon basisonderwijs 9.707
34.399
44.106
22
78
100
25.032
28.492
53.524
47
53
100
Gewoon secundair onderwijs
5
Bron: Statistisch jaarboek van het Vlaams Onderwijs, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, 2000.
Vrouwen hebben daarentegen nog altijd een groot overwicht in het aantal deeltijdse banen en bij de tijdelijke benoemingen. In tabel 5 zien we dat de percentages vastbenoemde mannen met een volledige opdracht hoger liggen dan het gemiddelde in tabel 4. Bij de tijdelijken is het net omgekeerd: daar is er een overwicht aan vrouwen. Tabel 5: Bestuurs- en onderwijzend personeel met een volledige opdracht volgens statuut Aantal personen met volledige opdracht Vastbenoemden Mannen
Vrouwen
Tijdelijken Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
gew bas 7.307
18.487
25.794
846
5.190
6.036
28
72
100
14
86
100
18.454
14.534
32.988
2.414
3.154
5.568
56
34
100
43
57
100
gew sec
Bron: Statistisch jaarboek van het Vlaams Onderwijs, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, 2000.
In tabel 6 wordt duidelijk dat veel meer vrouwen deeltijds werken dan mannen, zowel vastbenoemd als tijdelijk. Het percentage mannen dat deeltijds werkt met een tijdelijk contract is relatief groot, maar in absolute cijfers stelt hun aantal niet zoveel voor. Tabel 6: Bestuurs- en onderwijzend personeel met een gedeeltelijke opdracht volgens statuut Aantal personen met gedeeltelijke opdracht Vastbenoemden Mannen
Vrouwen
Tijdelijken Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
gew bas 1.496
9.551
11.047
403
3.499
3.902
14
86
100
10
90
100
3.685
11.247
14.932
1.036
2.278
3.314
25
75
100
31
69
100
gew sec
Bron: Statistisch jaarboek van het Vlaams Onderwijs, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, 2000.
Ook de aanwezigheid van vrouwen in leidinggevende en bestuursfuncties in het onderwijs is ondermaats, net als op het niveau van advies- en besluitvormingsorganen. In de Vlaamse Onderwijsraad bijvoorbeeld, die sinds 1991 de Vlaamse minister van Onderwijs adviseert, zijn er pas sinds 1996 25% vrouwen in de raden en afdelingen. In het lager onderwijs en het secundair onderwijs zijn er bedroevend weinig vrouwen in bestuursfuncties. Tabel 7: Bestuurspersoneel naar geslacht, januari 2000 kleuter
M
V
11
133
lager
1437
656
secund.
1722
474
Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs, Afdeling Begroting en Gegevensbeheer.
Mannen en vrouwen geven dus niet in dezelfde mate gestalte aan het onderwijsbeleid in Vlaanderen. In 1997 werd daarrond een brochure opgesteld om schoolbesturen en inrichtende machten te stimuleren positieve acties te ondernemen. Verregaande inmenging wordt geschuwd vanwege de vrijheid die de inrichtende machten genieten inzake benoemingen. De adviesorganen daarentegen zijn onderworpen aan een decreet uit 1997
6
voor evenredige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Hoogstens een derde van de leden mag van hetzelfde geslacht zijn. Bij elke nieuwe benoeming wordt daarmee rekening gehouden.
Besluit Hoewel meisjes en jongens kwantitatief evenredig vertegenwoordigd zijn, zijn er vooral in het secundair onderwijs nog altijd kwalitatieve ongelijkheden. Aan de andere kant presteren meisjes ook in Vlaanderen beter dan jongens. De feminisering van de leerkrachten heeft geen equivalent op het niveau van de bestuursfuncties.
Literatuur • Cel Diversificatie, Meer evenwicht in de leiding, ook goed voor onderwijs. Feiten en cijfers over mannen en vrouwen in selectie- en bevorderingsambten van het gewoon secundair onderwijs. Brochure uitgegeven door de Vlor, 1997, Brussel. • De Ketelaere An en Vandenberghe R., Diversificatie van studierichtingen voor meisjes in het Technisch en Beroepssecundair onderwijs. Kabinet van de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Emancipatie, 1991, Brussel. • Desmet-Goethals J., Pilootproject diversificatie van de studiekeuze van meisjes in het technisch en beroepssecundair onderwijs. Vlor, 1993, Brussel. • Dunon R., Eindtermen als hefbomen voor emancipatie van jongens en meisjes. Welwijs, jaargang 9 nr. 2, 1998. • Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Vlaamse onderwijsindicatoren in internationaal perspectief. Departement Onderwijs, 1999, Brussel. • Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs, schooljaar 1999-2000. Departement Onderwijs, 2000, Brussel. • Scheys M., Meisjes en vrouwen in het onderwijs, een overzicht met enkele kanttekeningen. Welwijs, jaargang 5 nr.2, 1994. • Scheys M. en De Bleeckere N., Omdat verschillen vaak het verschil maken. Het gelijke kansenbeleid in het departement onderwijs. Welwijs, jaargang 10 nr. 1, 1999. • Steunpunt Women’s Studies, Kansenongelijkheid in het onderwijs, een kritische kijk vanuit vrouwenstudies. UIA, 1993, Antwerpen. • TENET, Integratie van de gelijke kansenproblematiek in de opleiding en de bijscholing van leerkrachten: actie-onderzoeksproject van de Europese Gemeenschap. 1990, Brussel. • Van De Velde V., Het Peking Actieplatform: een stand van zaken op het vlak van onderwijs. Welwijs, jaargang 11, nr. 4, 2000.
Samenstelling - Joyca Leplae
© RoSa, Rol en Samenleving vzw, Koningsstraat 136, 1000 Brussel, tel (02)209.34.10, mail
[email protected]
7