Herstelbeheer soortenrijke natte heide Verslag veldwerkplaats --- nat zandlandschap Leemputten, 8 september 2010 Inleiders: André Jansen (Unie van Bosgroepen), Roland Bobbink (B-ware)1, Henk-Jan Zwart (gemeente Ermelo), Ger Verwoerd (Het Geldersch Landschap) De oorspronkelijk soortenrijke natte heide is vaak aangetast door verzuring, verdroging en/of vermesting. Negentien jaar geleden is op het landgoed Staverden geplagd en zijn antiverdrogingsmaatregelen genomen om de soortenrijke natte heide van het ‘Verbrande Bos’ te herstellen. Een unieke kans om de langetermijneffecten van deze combinatie van maatregelen te bekijken.
1
Roland Bobbink was helaas ziek deze dag. André Jansen heeft zijn verhaal overgenomen.
Natte heide en nat heischraal grasland André Jansen begint met een inleiding over de verschillende heidelandschappen. Heide is ontstaan door eeuwenlang menselijk gebruik. Afhankelijk van de plek op een helling en de aanwezigheid van voor water slecht doorlatende lagen, ontstaan verschillende typen heide en vennen. Van boven naar beneden:
op de top natte heide;
hoog op de helling een zuur ven;
bovenaan de helling droge heide of droog heischraal grasland;
vennen lager op de helling zijn zeer zwak gebufferd;
lager op de helling nat heischraal grasland;
onderaan de helling bij grondwaterinvloed zwak gebufferd ven.
Deze veldwerkplaats behandelt natte heide en nat heischraal grasland.
Natte heide ofwel de Associatie van Gewone dophei, heeft een pH van ongeveer 4 (3,6 tot 4,5), is ’s winters plasdras en in de zomer zit het water op 50 tot 80 centimeter diep. Bij een N- of P-limitatie is hij met enkele Rode Lijst soorten matig soortenrijk (rijker dan droge heide). Voor 1950 was er ook een orchideeënrijke natte heide met een pH van 4,5 tot 6,0. Natte heischrale graslanden zijn matig zuur met een pH van 5 (4,5 tot 6,4). Deze graslanden bevinden zich vaak in overgangen van natte heiden naar blauwgrasland, en is soortenrijk en bezit veel Rode Lijst soorten, met planten als Gevlekte orchis, Welriekende nachtorchis, Blauwe knoop, Stijve ogentroost en Klokjesgentiaan.
Wat de ‘ver’-thema’s betreft zijn deze habitats (zeer) gevoelig voor verzuring (doort atmosferische depositie en door verminderde grondwaterinvloed), gevoelig voor vermesting en gevoelig voor verdroging (gedaalde grondwaterstanden, minder toestroming van (zwak) gebufferd grondwater met daaruit voortvloeiende grotere invloed van regenwater). Verdroging zet verschillende processen in werking. Het zorgt voor vermesting doordat de grond droger wordt kan er meer zuurstof in de bodem dringen. Daardoor neemt de afbraak (mineralisatie) van organsiche stof toe, waarbij voedingsstoffen vrijkomen. Doordat Ook er meer (zuur) regenwater in de bodem kan dringen wordt de bodem zuurder. Verzuring Verzuring treedt onder andere op door zwavel- en stikstofdepositie. De zwaveldepositie is in de jaren zestig tot tachtig heel hoog geweest, maar is nu weer op het niveau van rond 1900. Stikstof was tussen 1980 en ’95 heel hoog, en is nu stabiel op een lager niveau, maar nog steeds aanzienlijk hoger dan de kritische depositiewaarden. Bij bodemverzuring nemen de bufferstoffen (Ca, Mg en K) af, waardoor metalen als aluminium (toxisch voor dieren en planten) beschikbaar komen. Door verzuring verandert het bodemleven en wordt ammoniak niet meer omgezet in nitraat. Kritische soorten van heiden en heischrale graslanden gebruiken nitraat als stikstofbron. De overmaat aan ammoniak onder invloed van verzuring is toxisch voor zulke soorten. Herstel Om te herstellen moet je de oorzaken wegnemen. Daarbij hangen je maatregelen af van de uitgangssituatie. Als het alleen vermest is, maar de hydrologie is nog intact en het is niet verzuurd, dan kun je kleinschalig plaggen, met uitsparing van restpopulaties. Als het verdroogd en verzuurd is, werkt plaggen minder goed. Je krijgt dan soortenarme natte heide met dophei en eventueel kleine zonnedauw en bruine snavelbies. Dat komt door de ammoniumpiek die 1 tot 1,5 jaar na het plaggen optreedt, als er geen nitrificatie meer optreedt. Bovendien dalen onder deze omstandigheden de waterstanden te snel en te vroeg en kan Pijpenstrootje snel terugkeren. Beter werkt het om te plaggen én te bekalken met 200 gram dolokal per vierkante meter, want dan blijft ammonium laag. Na plaggen én bekalken is de kieming en overleving veel beter. Bekalken kan overigens niet alleen direct op de heide, maar ook op het inzijggebied. In het Verbrande Bos is één keer bekalkt op het inzijggebied en dat was zeer succesvol. Op voormalige landbouwgronden kan de zaadvoorraad uitgeput zijn, zeker wanneer er diep moest worden afgegraven om overmaat aan fosfaat af te voeren. In zulke gevallen kan overwogen worden om strooisel van soortenrijke situaties te gebruiken. Via schapenbegrazing (rondtrekkend en
gescheperd) kan de verspreiding van soorten worden gestimuleerd. Op verzuurde heiden en natte heischrale graslanden kan via drukbegrazing met schapen de dominantie van soorten tijdelijkm worden doorbroken. Duurzaam en vollediger herstel (soortenrijker) treedt op wanneer de oorzaken van de verzuring worden weggenomen. Hoe bepaal je wanneer je wat moet doen? Je kunt het zien door te pH en de hoeveelheid uitwisselbaar calcium en magnesium te meten. Zijn die lager dan 4,5 tot 4,2.en is het gehalte aan uitwisselbare calcium en magnesium lager dan 30-40% dan is sprake van verzuring. Landschapsecologie Bij het herstellen van heide of vennen of welk natuurdoel ook, is het altijd belangrijk om niet op postzegelniveau bezig te zijn, maar te kijken naar het gehele systeem, het landschap. Ook heideterreinen zijn een onderdeel van een landschap, met hoge en lager gelegen gronden. Jansen neemt ons mee in een analyse op landschapsschaal van het Verbrande Bos. Als we op de hoogtekaart kijken (www.ahn.nl) van het Verbrande Bos zien we bijvoorbeeld dat het een laagte is omsloten door hogere gronden, een geïsoleerde laagte dus. Dit roept weer vragen op over hoe de waterhuishouding in elkaar kan zitten. Een bepalende factor daarbij is de bodem: hoe is de bodem opgebouwd? Op de website www.dinoloket.nl is informatie (grondboringen) te vinden van de Nederlandse ondergrond. Ondoorlatende lagen op een ondiepe hoogte op een terrein met veel hoogteverschillen kunnen lokale kwelsystemen veroorzaken. Ook kan opbouw van de bodem iets zeggen over waar de basenrijkdom in de bodem vandaan komt (in Staverden door de kalkhoudende leem). De belangrijkste boodschap is dat je niet moet kijken op postzegelniveau, maar naar het gehele landschap met z’n hoogteverschillen en klei, zand en/of leem in de ondergrond. Ook moet je je niet blind staren op slechts één soort. Als er bijvoorbeeld knolrus staat, betekent dit niet dat er per definitie een ammoniumpiek is. Kijk wat er verder nog aan soorten staat. Een bedekkingsgraad van 30% knolrus of pijpenstrootje is helemaal niet erg. Eerste EGM Ger Verwoerd (Het Geldersch Landschap) en Henk-Jan Zwart (gemeente Ermelo) vertellen dat het Verbrande Bos hoorde bij de eerste tranche EGM-projecten, in 1989 uitgevoerd door Het Geldersch Landschap enRadboud Universiteit. Het gebied was een voormalige
soortenrijke natte heide en heischraal grasland, ontwaterd via een hoofdsloot en greppels. Voor 1989 stonden er boompjes in slechte conditie en veel Pijpenstrootje. Wel stonden er wat mooie planten in en naast de hoofdsloot. De bodem had een pH van 4,3 (3,9 tot 4,7) en het water was schoon, zeer zwak gebufferd. Het hersteldoel was soortenrijke natte heide en nat heischraal grasland. De inschatting was dat het een kansrijke plek was door de nabijgelegen Leemputten en de invloed van zwak gebufferd schoon grondwater. Er werd gekozen om te plaggen (na het kappen van de bomen), greppels te dichten en de hoofdsloot regelbaar op te stuwen. Na 6 jaar ontstond er een mooie natte heide. Westhoff, die oorspronkelijk niets van graafmachines moest hebben, draaide bij toen hij de mooie resultaten zag. Het beheer bestaat nu uit jaarlijks maaien en afvoeren. Het veld in De eerste locatie die we bezoeken is het Verbrande Bos II, ingericht in 1993. Hier is geplagd tot 15-20 centimeter diepte, net tot onder de dichtdoorwortelde zone. Er is hier vooral invloed van regenwater, wat minder zuur is (pH 5-7). Op de lagere plekken zijn de eerste natte heidesoorten te zien zoals ronde zonnedauw. Op de hogere plekken vindt veel struikvorming plaats. Het beheer wat hier uitgevoerd wordt is het uittrekken van de jonge boompjes en maaien met de rupsmaaier (in oktober). Ietsje verder, de tweede plek waar we even stilstaan, vinden we kenmerkende soorten van een gebufferd heischraal milieu. In de pionierfase zijn algen en wieren ook belangrijk. De algen houden het water goed vast en zorgen voor een goed kiemklimaat voor de pioniersoorten. Dit stuk is een paar jaar na het plaggen beleemd, wat buffercapaciteit geeft en dus minder verzuring. Na het plaggen (in ’96-’97) is 8 jaar later de eerste pol riet gegroeid, en nu loopt het helemaal onder het riet. Tijdens de veldwerkplaats van vorig jaar, toen we hier ook bij stilstonden is aan Verwoerd geadviseerd om vroeg te maaien. Dat advies heeft Verwoerd opgevolgd. Hij heeft uiteraard wel de hoogveenkern laten staan. Het is nu afwachten of dit gaat werken. Maar is dat riet wel zo erg? De deelnemers verschillen van mening over hoe erg riet is. Jansen wijst de deelnemers erop dat de rietvegetatie wel heel open is. Tussen het riet zijn nog allerlei natte heidesoorten te vinden. En in het midden is een hoogveen kern gesitueerd. Af en toe maaien is prima, zegt Jansen. Maar paniek vanwege eventuele eutrofiering is niet nodig. Als je echt van de riet af wilt, geeft een van de deelnemers mee, dan moet je in de zomer onderwater maaien met een onderwaterbosmaaier.
Vanwege het microreliëf in het Verbrande Bos is er veel variatie in heidemilieus. De volgende plek waar we even stil staan is een plek waar veel water (regenwater) op het maaiveld ligt. Hier is dan ook veelstengelige waterbies, veldrus en pijpenstrootje te vinden. Hier in het Verbrande Bos II is dus te zien dat na hooguit 20 cm plaggen de heischrale soorten vanzelf komen, als de waterhuishouding maar op orde is. Zelf in de natte maand augustus bleef hier niet veel water op het maaiveld staan. Bekijk het dus breed. Niet alleen kijken naar de nutriëntenhuishouding, maar ook naar de waterhuishouding! In het Verbrande Bos staan we even stil bij de hoofdsloot. Er is indertijd voor gekozen om er een stuw in te plaatsen, die bij nat weer overloopt, zodat er doorstroming blijft bestaan. Als je hem dicht zou gooien, raak je waarschijnlijk je natte heischrale vegetatie kwijt, en ontstaat er een zwakgebufferd ven. Maar zo’n slootje betekent wel dat je de bodem licht ontwatert, en je daarmee hoogveenvorming kunt vergeten. Ten slotte bezoeken we de Leemputten. Dit terrein is niet heringericht, maar is ontstaan met goed beheer (1 keer in de 2/3 jaar maaien). Als de waterhuishouding maar goed is, gaat de rest (bijna) vanzelf en krijg je een hele stabiele vegetatiestructuur met witte snavelbies en Beenbreek. Op een geplagd en bekalkt stuk zien we meteen aan de vegetatie dat hier maatregelen zijn genomen. We zien een prachtig stukje met Blauwe knoop, Parnassia, Moeraswespenorchis, gevlekte orchis. De bekalkingsmaatregelen hebben 15 jaar geleden plaatsgevonden en nog kunnen we genieten van de resultaten. De kalk is dus niet in twee jaar weggespoeld. In de discussie na afloop blijkt dat verschillende beheerders toch ideeën hebben gekregen om misschien toch eens te bekalken. Maar ook de eye-opener ten aanzien van de landschapsecologie was heel waardevol. Meer informatie: Roland Bobbink, B-ware,
[email protected] André Jansen, Unie van Bosgroepen,
[email protected] De presentaties van Jansen en Bobbink zijn te vinden op www.beheerdersnetwerken.nl > Nat zandlandschap – heide en vennen