HERMENEVS VIE R E N DE R T I GS T E JA A R GA N G / No. 6 / FEBR. 1963
De Hubbard-amphora te Nicosia Evenals de François-vaas, de Portland-vaas en de kantharos van Stevensweert heeft deze amphora een eigen naam gekregen, een herinnering aan de Engelse officier, die de zeldzame vaas uit de handen van clandestiene opgravers heeft gered. Het is een staaltje van het vele, dat het Cyprus Museum ter illustratie van de klassieke literatuur kan bieden. Wie in Griekenland zelf volop heeft genoten van de antieke kunst, maar daarna de drommen bus-toeristen in het museum van Athene is ontvlucht naar de idylle van een afgelegen eiland, zal dan toch weer naar historie en kunst verlangen. Op Cyprus is binnen het beperkt bestek van dit eiland de geschiedenis vertegenwoordigd vanaf de praehistorie, de eeuwen door, tot het huidige probleem van de enosis (eenwording met Griekenland). De veelzijdigheid begint al, wanneer men is uitgeboet op de rede van Lmiassol, waar het Venedaanse bastion een klassiek museum herbergt. Een tocht langs de zuidkust leidt naar een burcht van de Johannes-ridders en een Apollo-heiligdom en verplaatst ons dan in het oer-verleden: een indrukwekkende rots bij Paphos was getuige van de epiphanie van Aphrodite uit de schuimende zee, vereeuwigd door een naburige tempel. Meer westelijk bij Kato-Paphos bewijzen in de rots uitgehouwen koningsgraven, dat Cyprus langer dan het overige Griekenland het koningschap gekend heeft. Van het verblijf van Paulus op het eiland getuigt de zuil, waarbij hij zou zijn gegeseld, door reliquieënverzamelende pelgrims zo afgebrokkeld, dat hij nu door slot en grendel beschermd moet worden. Een lokaal museum in wording geeft ten slofte een aansporing om als volgend reisdoel Nicosia te kiezen; daar is in het Cyprus Museum uit de overvloedige vondsten een bloemlezing samengebracht, bijna stuk voor stuk interessant, met een voortreffelijke catalogus. Men kan er dagen lang bezig zijn, soms als enige bezoeker. 141
Treffend is reeds in de praehistorie de invloed van verschillende culturen, natuurlijk uit het Oosten, maar reeds in Myceense tijd en later m de klassiek-Griekse en Romeinse perioden ook van het Westen. Het belangrijkst zijn de vazen, meegegeven in de graven, soms in zulk een overvloed, dat ze de skeletten bijna overstelpen. Typisch zijn speelse complexen van kalabas-vormige vazen, later overheersen de kloeke amphoren, beschilderd met concentrische cirkels, dikwijls verticaal tegen de zijkanten aangebracht. Goden- en mensenfiguren, zoals op de Griekse vazen, zijn hier zeldzaam. De Hubbard-amphora is een uitzondering; de afbeelding is voor de lezers van Hermeneus gekozen als illustratie van Anabasis IV.5.26, waar Xenophon als bijzonderheid vermeldt, dat in Armenië de wijn met rietjes zonder knopen uit kraters wordt gezogen, een blijkbaar oosters gebruik, waarvan onze amphora een mooi voorbeeld geeft. De vaas, bestemd voor een graf, vertoont de geheroïseerde dode zetelend op een troon met voetschabel; dorstig in het dodenrijk, wordt zij verkwikt met overvloed van drank op geraffineerde wijze. Met een haaks gebogen buis zuigt zij vloeistof uit een kleine amphora, die door een dienares wordt aangevuld uit een van de vier kruikjes, waarover zij beschikt. Het gebruik van een gebogen buis (waarschijnlijk siphon genaamd) is afgebeeld op Syro-Hittitische cilinderzegels en op een grafsteen van een Syriër uit Tell-el-Amarna; rechtop zittende kan men de drank genieten. Onze afbeelding geeft een van de vele bewijzen van speciaal Syrische invloed op Cyprus. Het verloop van de begrafenisplechtigheid wordt verder aangeduid door het stierprotoom links, dat doelt op het offer waarmee de dode wordt vereerd, zoals ook op de beroemde sarcophaag van H. Triadha op Kreta. Daar wordt het bloed van het stieroffer verzameld om de dode te verkwikken, zoals dat ook gebeurt bij Odysseus’ tocht naar de onderwereld. Het is onzeker, of op onze amphora bloed wordt geschonken of wijn, een ander gebruikelijk dodenoffer. De rechts afgebeelde sphinx, die ruikt aan een bloem in zijn poot, past in de onwerkelijke sfeer van het tafereel. De voorstelling zet zich voort aan de keerzijde van de amphora, waar vier danseressen met takken in de handen, begeleid door een lierspeler, de dode eren. Begrafenisdansen zijn herhaaldelijk afgebeeld, o.a. op de genoemde sarcophaag en later op Griekse grafvazen. De stijl van deze taferelen wordt verschillend beoordeeld; Myres zag in de groteske onbeholpenheid een opzettelijk breken met oudere, conventionele vormen, dus te vergelijken met tegenwoordige kindse 142
Afb. 1. ,,Hubbard-amphora”, Museum Nicosia (Cyprus) (Foto’s Annual of the British School at Athene XXXVII)
Afb. 2. „Hubbard-amphora”, vóór en achterkant
scheppingen van onze reclame-artisten. Dr. P. Dikaios, de bezielde leider van het Cyprus Museum dateert de Hubbard-amphora in het begin van de 9e eeuw, toen Cyprus na de inval van de zeevolken een tijd van verval beleefde zonder contact met het Westen na de val van Mycene en nog niet onder de beschavende invloed uit het Oosten, die tot de oriëntaliserende stijl zou leiden. De tekening is dan een eerste zwakke poging om de menselijke figuur weer te geven. Nicosia is een geschikt uitgangspunt voor tochten naar het Westen (theater van Soli, paleis van Vouni), naar het Oosten (opgravingen te Salamis, eens de hoofdstad van het eiland), naar de rotspartijen langs de noordkust met zijn kastelen en naar de bosrijke bergen in het binnenland. Bij de geordende toestand op het eiland is een bezoek aan te bevelen. Het wordt begunstigd door „the Cyprus Tourist Development Office” in Nicosia. Van de aloude „everybody’s guide to Romantic Cyprus” is in 1962 de 10e editie verschenen, rijk geïllustreerd. Daarnaast is bijzonder praktisch „Schroeder Reiseführer Cypern”, 1961. G. VAN HOORN.
Phaedra naar aanleiding van de „klassieke” film van Jules Dassin λλα γρ λλοθεν µεÝβεται, µετa δ\ ´σταται νδρÀσιν πολυπλÀνητοσ αεÝ
αgν
EURIPIDES Hippolutos 1108—1110
Als tijd en ruimte het ons niet belet hadden, ware het een interessant experiment geweest bij de première van Jules Dassin’s „Phaedra” enige prominenten uit voorbije tijden als critici uit te nodigen. Het zou ongetwijfeld belangwekkend geweest zijn het oordeel te vernemen van hen, die zich, ieder in zijn tijd en op zijn wijze, met hetzelfde thema hebben bezig gehouden: Euripides, L. Annaeus Seneca, P. Ovidius Naso, Jean Racine. Euripides verwierf in 428 grote roem met zijn „Hippolutos”, „Stephanephoros” in de ondertitel, terwijl de voorgaande „Hippolutos Kaluptomenos” geen succes was geworden. Euripides heeft een beslissende rol gespeeld bij het ontstaan en de groei
143
van de dominerende plaats, die erotische motieven in de latere literatuur zullen krijgen, tot in onze dagen. Hoewel „Hippolutos geheten schildert Euripides’ meesterwerk in wezen toch de crisis van de vrouw Phaedra, de hoogstaande vrouw die haar zondig verlangen in de donkerste hoek van haar bewustzijn wil wegbergen, maar toch de strijd tegen de daemonische hartstocht verliest en haar gehele huis met zich in het verderf stort 1. Wij mogen haar enerzijds niet alle morele bekommernis ontzeggen, maar anderzijds ook niet haar zedelijke houding in alle opzichten rechtvaardigen 2. Rond het begin van onze jaartelling publiceert Ovidius, die bij de huidige lezer vaak de indruk wekt, dat hij niet boven „Kleinarbeit” is kunnen uitstijgen, in zijn „Heroides” een brief van Phaedra aan Hippolytus. Een originele schepping, geïnspireerd op het griekse voorbeeld en een uitvloeisel van de praktische oefeningen der grammatici en rhetoren 3. Enkele decenniën later schrijft Scneca zijn „Phaedra” of „Hippolytus”. Wat hij Phaedra in de mond legt werd voor hemzelf gruwelijke realiteit toen Nero hem liet weten: „condere Acherontis plagis” 4. In zijn briljante rhetorische poëzie baseert Seneca zich op Euripides, maar plaats en tijd waarin hij leeft leggen hem enige wijzigingen op. Het verminkte lijk van Hippolytus kan nu op het toneel worden gebracht (de romeinse ogen verdragen een dergelijke gladiatoren-scène), de koning krijgt meer de allure van een aristocratische heerser, de dienaars die van een getiranniseerd volk. Het blijft overigens onzeker of dit en soortgelijke stukken van Seneca wel ooit echt zijn opgevoerd; misschien zijn ze slechts in recitatief voorgedragen 5. Ongeveer 1600 jaar moeten wij nu wachten op de renaissance van Phaedra door „Phèdre” van Racine (1677), die in zijn voorwoord al direct toegeeft, dat hij ook „une route un peu différente” heeft gevolgd 6. Hij is immers wel verplicht ian de toestanden in het Frankrijk van zijn tijd en aan het franse hof niet zonder meer voorbij te gaan. Phaedra is tenslotte een prinses en daarom maakt hij haar „un peu moins odieuse qu’elle n’est dans les tragédies des anciens” 6. Ook de situatie, waarin Phaedra Hippolytus openlijk ervan beschuldigt dat in feite „vim corpus tulit”, verzacht hij tot een willen-doen van de zijde van Hippolytus 7; enige zwakheden blijken Hippolytus bij Racine niet vreemd. Tenslotte verzekert de auteur ons, dat hij geen tragedie heeft gemaakt, waarin de deugd zo duidelijk aan het daglicht treedt en de ondeugd zo terstond gestraft wordt, als deze 8.
Deze vier grote auteurs zouden wij graag hebben geïnviteerd bij een voorstelling van „Phaedra”, want, is dus het oude meesterwerk in de loop der tijden op zeer bescheiden schaal aan de actuele toestand aangepast, nu, ongeveer 2400 jaar na de wereldpremière, neemt de cineast Jules Dassin op moderne wijze de draad der historie weer op voor zijn film „Phaedra”. En waarlijk niet onverdienstelijk. cfr. A. Lesky, „Geschichte der Griechischen Literatur”. Bern, 1957, 349. A. A. R. Bastiaensen, „Observations sur le vocabulaire liturgique dans l’Itinéraire d’Egérie”. Nijmegen, [1962], diss.; stelling XI. 3 cfr. J. Bayet, „Littérature latine”. Paris. 1945. 408. 4 „Hippolytus”, vs. 1200. 5 H. H. Janssen, „Latijnse Letterkunde”. Haarlem, 1956. 230-1. 6 J. Racine ,„Theatre complet”. Paris, 1873. 465. 7 o.c., p. 466; „Hippolytus”, vs. 892. 8 o.c., p. 467. 1 2
144
Jules Dassin is bezeten van het nieuwe èn van het oude Griekenland. Daardoor is hij misschien in staat geweest om het oude thema volledig te moderniseren. Wie nooit van Euripides heeft gehoord kan de film toch volgen: Theseus heet nu Thanos Kiryllis en is een schatrijke griekse reder (feit is, dat deze figuren heden ten dage als een soort halfgoden worden beschouwd), zijn vrouw heet Phaedra, hun stiefzoon Alexis. De jongen krijgt een dure opvoeding in Engeland; tijdens een bezoek van de vrouw aan Londen ontstaat de schuldige liefdesverhouding tussen haar en haar stiefzoon Alexis. Deze verhouding loopt daarna in Griekenland uit op de vervloeking van de jongen door zijn vader en op de zelfmoord van de vrouw. Alexis rijdt zich met zijn dure sportwagen te pletter. In de filmische vormgeving zijn treffende overeenkomsten aan te wijzen met de oude tragedie. Naast de hoofdpersonen speelt de oude kamenier van Phaedra een belangrijke rol; deze oude Anna accentueert op een bijzondere wijze de onontkoombaarheid van het lot. Indrukwekkend is ook het zwijgende koor van trieste zeemansvrouwen, die bij het hoofdkantoor van de rederij komen luisteren naar de droeve uitslag van een scheepsramp. De dolle autorit van Alexis roept ons de ondergangstocht van Hippolytus in herinnering. Belangrijk zijn anderzijds ook de verschillen. In tegenstelling tot het toneel kent de film immers bijna geen beperking in uitdrukkingsmiddelen. De film moet daarom directer zijn en reëler en meer bijkomstighcdcn vermelden ter schildering van het milieu. Het is dus begrijpelijk, dat, terwijl in de oude tragedie Phacdra’s passie ongereahseerd blijft, Dassin de lijn verder doortrekt en de realisering in een aantal beheerste beelden schildert. Het drama verandert hierdoor wel van karakter, maar „in de mate van het mogelijke heeft Jules Dassin de legende van Phaedra zonder te knoeien in de vulgariteit en zonder goedkope succescffecten na te jagen getransformeerd in hedendaagse filmstijl. Het resultaat blijft altijd voor discussie vatbaar, maar het is door de wijze waarop het noodlotselement van een plotseling ontwakende ontembare en verschroeiende passie wordt uitgebeeld, acceptabel en daardoor ook belangwekkend.” 1.
Aan deze gemoderniseerde Phaedra kunnen nog enige associaties (en niet meer dan dat) worden vastgeknoopt. „Phaedra” is misschien wel de eerste redelijk goede, zeker niet de eerste „klassieke” film. Ondergetekende heeft zich de talloze kilometers van een vijftiental „klassieke” films laten voorrollen; met de opzettelijke bedoeling te achterhalen, welk klassiek gegeven de makers van nu (meestal amerikanen) aanspreekt en op welke wijze zij het publiek ervoor trachten te inte1
Cor de Groot, „Phaedra gemoderniseerd door Jules Dassin” in: ‘Filmforum’ 11 (1962) 129.
145
resseren 1. Kort samengevat komt de uitslag neer op het volgende: om zulke klassieke films kans van slagen te geven moet men erin behandelen: een of meer grootse veldslagen, enkele gevechten van man tegen man, een amoureuze (liefst driehoeks-) verhouding, de bestorming van een stad, de praal van een vorstelijk hof. Men moet geen echt-menselijke situaties uitspinnen en psychologisch niet te diep graven, maar heidendom uit vroeger tijden showen. Hiertegen steekt „Phaedra” dus uiteraard zeer gunstig af. „Phaedra” is echter een uitzondering op het gebruikelijke procédé, een „tot op zekere hoogte geslaagd waagstuk” 2. Een eeuwig-menselijk gegeven, dat in verleden dagen evenzeer kon leven en waard was beschreven te worden, is ons op zeer praegnante wijze nabij gebracht, is in ons eigen milieu her-plaatst. Het blijkt ons volkomen vertrouwd en wij kunnen het als iets van ons beleven. De observatie, dat films als „Phaedra” op het klassieke terrein zo sporadisch voorkomen 3, roept anderzijds echter ook enige vragen op, die hiermee enigermate samenhangen en hier dan ook, zoal niet beantwoord, toch zeker gesteld mogen worden. De vraag b.v. waarom het zo moeilijk blijkt het cultuurleven uit de begintijd van onze beschaving adequaat te verfilmen. Spreekt dit de huidige mens dan nog maar zo moeilijk aan? Is onze beschaving al zo verder gegroeid, dat onze bronnen, die toch eeuwige waarden bevatten, in hun originele staat slechts voor weinigen toegankelijk blijken? Terwijl toch de algemeen-menselijke waarden uit de aard der zaak de steeds weer levende mens zullen blijven aanspreken. Nu mag de verfilmingsmogelijkheid alleen zeker niet de doorslaggevende norm zijn. Film is dan wel geen kermisvermaak meer, maar serieuze kunst, echter niet de enige kunst. Gezien in de ontwikkeling van onze djd belooft de film echter toch wel een belangrijke en algemene kunst te worden. Het is dan ook volstrekt niet onvoorstelbaar, dat er naast „Twelve angry men” of „Huis clos” een film zou kunnen worden gemaakt over de laatste uren van Socrates. Gemoderniseerd, zoals Phaedra tot schatrijke redersvrouw werd gemoderniseerd. Van de „Apologia” is overigens een meesterlijke grammofoonplaat uitgegeven, waarop men Socrates kan beluisteren 1 Menigeen vermoedt misschien niet dat er zoveel „klassieke” films gemaakt worden. Het is wellicht dienstig hier de titels op te sommen; ze geven zonder meer het behandelde onderwerp duidelijk aan: Odyssee, Helen of Troy, La Guerra di Troia, Carthago in vlammen. Ben Hur, Spartacus, The Giant of Marathon, The Lordwar of Crete, The last days of Pompei, Hannibal, The legions of the Nile, Alexander the Great, Sappho de Venus van Lesbos, Demetrius and the Gladiators, Revolt of the Slaves. 2 Cor de Groot, o. c., ibidem. 3 Als gelijkwaardig voorbeeld zou misschien de film „Orphée” te noemen zijn (Jean Cocteau, 1949).
146
in een rede, die gisteren gehouden zou kunnen zijn. Dat de taal duits is en geen grieks (dit is trouwens de enige modernisering) is daarbij volkomen accidenteel 1.
De modernisering, het her-plaatsen van de oude themata in onze tijd, het doen ontdekken dat onze problemen verwant zijn met die van onze voorvaderen, en even menselijk, ook al interpreteerden en brachten zij die misschien op een andere, aan hun leven aangepaste wijze: zou hiermee misschien een antwoord gegeven kunnen worden op bovengestelde vragen? Deze oude inslag in de nieuwe schering van ons leven, deze modernisering zou dan natuurlijk moeten geschieden met moderne middelen, visuele (film, televisie) of auditieve (grammofoonplaat, radio). Naast het feit, dat ook de oude teksten primair voor het spreken en aanhoren geschreven werden, kan men tegenwoordig langzaam maar zeker steeds duidelijker constateren, dat de mens het levenslange boeken-lezcn verleert. Hij wordt immers meer en meer in staat gesteld datgene zelf te zien of te horen, wat hij sinds eeuwen alleen door de symbolische lettertekens heeft moeten begrijpen, die op zich de realiteit slechts zwak weergeven. De steeds toenemende toeristische trek kan in dit verband ook relevant genoemd worden. De visuele en auditieve potenties van de huidige mens ontwikkelen zich zeer snel, ten koste van een gedeelte van zijn leesvaardigheid. Dit behoeft niemand af te schrikken, tenzij hij zou willen beweren, dat te lezen de hoogste actualisering van het mens-zijn vormt. Uiteraard betrekt zich de hier ontwikkelde beschouwingswijze allereerst op het onderwijs. Daar wordt een keuze gevraagd: onszelf verplaatsen naar de oude djd òf de oude waarheden brengen naar onze tijd, in onze gestalten. Beide zijn noodzakelijk, hoewel het tweede meer aandacht zal mogen verdienen dan het thans geniet. Voor de praktisch uitvoerbare vorm zullen specialisten gezocht moeten worden, maar mogelijkheden zijn er te over. Men kan b.v. denken aan de „methodePhaedra”, de „methode-apologia”, aan projectie, excursies, televisiepraesentaties (de school-televisie wordt dan ook al een feit), museum-bezoek, reizen. En hierbij natuurlijk ook het lezen van auteurs, dat, misschien met nog meer nadruk op „lezen” in plaats van op „vertalen”, dan een van de middelen zal zijn in het totale plan van de algemene ontwikkeling. Hoe de Romeinen een stad belegerden leert men beslist gemakkelijker door een model van de belegeringsinstrumenten, door een instructiefilmpje of door fragmenten uit bovengenoemde showfilms, dan door een reconstructie-tekening met veel uitleg. Dat de Romeinen leefden als gewone mensen, zoals ook wij een gewoon dagelijks leven leiden, leest men met interesse en in een korter tijdsbestek uit J. Carcopino, dan dat men het in moeizaam zwoegen deelsgewijze verneemt van enige latijnse auteurs. 1 Werner Kraus, „Verteidigungsrede des Sokrates — Schluszwort nach dem Todesurteil”’ Telefunken, LT 6542.
147
Dat dit mutatis mutandis voor andere onderwijsgebieden kan gelden moge duidelijk zijn; dat dit speciaal bij de klassieken met grotere noodzaak geldt behoeft geen bijzonder betoog; dat in het bovenstaande slechts enige associaties werden gegeven zij met nadruk vermeld. Zeker is, dat de problemen er zijn en om een aanpak vragen. Zeker is ook, dat „Phaedra” een belangrijke en tekenende poging genoemd mag worden. L. VAN GELDER o.e.s.a.
148