Help! Ik heb geen
inspiratie…
Wat doe je ermee? 13 Tips & Tricks!
Doe mee…
“Ik ga mee dit jaar.”
“Ik was er vorig jaar al bij!”
Beste lesgever! Proficiat! Jij hebt de eer om enkele weken met Zomerklap mee te draaien. Dat wil zeggen dat je zult ondergedompeld worden in het NT2-onderwijs, maar ook dat jij op jouw beurt de leerlingen zal onderdompelen in het Nederlands, en dat is niet niks. Om jullie hierbij een duwtje in de rug te geven, hebben wij deze handleiding geschreven. Je zal hier uitgebreide tips & tricks vinden voor het NT2-onderwijs en het antwoord vinden op onder andere de volgende vragen: -
Hoe doe ik dat, zo’n NT2-les opbouwen? Mag ik grammaticalessen geven? Moet ik de leerlingen alles laten opschrijven? Hoe kan ik extra taalsteun voorzien? Welke onderwerpen moet ik behandelen?
Daarnaast zullen wij proberen om jullie van inspiratie te voorzien met een werkvormenbrainstorm vol zinvolle/klassieke/originele/creatieve/… werkvormen om met taal aan de slag te gaan. Dit is zeker geen lijstje waaruit je voor elke les of activiteit móet kiezen, maar wel een handigheidje om achter de hand te hebben wanneer je geen inspiratie hebt. Tot slot voorzien wij jullie met – hou je vast – twee volledige bundels vol uitgewerkte activiteiten en daarnaast nog eens een hoop lessuggesties. Je hoeft je hier zeker niet aan te houden, maar opnieuw dienen ze om jullie te inspireren in tijden van nood. Gebruik dus gerust een activiteit, steel een ideetje, gebruik een werkblad op een andere manier of doe helemaal je eigen zin. Kortom: al wat je nodig hebt vind je hier, de rest is aan jullie! Veel Zomerklap-plezier! Sofie & Nathalie
2
Inhoud NT2: Tips & Tricks ....................................................................................................................... 4 Dé werkvormenbrainstorm ...................................................................................................... 10 De themaboekjes ..................................................................................................................... 14 De activiteiten .......................................................................................................................... 15 Wat met de andere weken? ..................................................................................................... 16 Gezondheid .............................................................................................................................. 17 In de buurt ................................................................................................................................ 20 Tot slot… ................................................................................................................................... 23
3
NT2: Tips & Tricks Nederlands voor anderstaligen is een vak apart: je geeft les over en ín het Nederlands, een taal die de leerlingen niet beheersen. Hiervoor heb je een aantal specifieke vaardigheden nodig en zijn er enkele richtlijnen waar je rekening mee moet houden. Daarover vind je bibliotheken vol boeken en wij raden die van Docatlas sterk aan als je je hierin wilt verdiepen. Om jullie echter wat tijd te besparen, hebben wij de belangrijkste richtlijnen samengevat in het volgende ‘Tips & Tricks’overzicht.
1. Taal leren om te gebruiken 2. Maak jezelf verstaanbaar 3. Wees duidelijk en voorspelbaar 4. De lat hoog, maar de drempel laag 5. Van receptief naar productief 6. Zorg voor functionele taaltaken 7. Actie en interactie: Doe eens zot met je werkvormen! 8. ‘1 – 2 – 3 – 4, groepje van…’ 9. Zorg voor hip, authentiek materiaal 10. Grammatica met mate 11. Woordenschat, hoe doe je dat? 12. Oefen álle vaardigheden 13. Evaluatie? Graag!
4
1. Taal leren om ze te gebruiken Je kunt je verdiepen in taalstructuren en grammatica, maar vooral voor een anderstalige nieuwkomer is het Nederlands slechts een middel om te communiceren. Dat wil heel duidelijk zeggen dat taal geen doel op zich is en je dus ook geen structuren moet aanbieden die de leerlingen niet nodig zullen hebben.
Kortom: het doel van Nederlands leren voor anderstalige nieuwkomers is om het te kunnen gebruiken, niet om een geweldig inzicht in de grammatica te hebben.
2. Maak jezelf verstaanbaar Dat de leerlingen geen Nederlands spreken, kan een struikelblok zijn. Je kunt er dus maar beter voor zorgen dat je enkele trucjes achter de hand hebt om hiermee op te gaan. De volgende tips brengen je al een stuk verder.
Spreek met je hele lichaam. Je mag best een performer zijn!
Een groot aantal moeilijke Nederlandse woorden hebben een ‘internationaal broertje’ dat een hoop voor de leerlingen kan verduidelijken. Dit zijn woorden die in een vergelijkbare vorm in veel andere talen voorkomen, zoals directeur voor baas of complex voor ingewikkeld.
Zorg voor genoeg herhaling, uitleg, beschrijvingen en synoniemen voor moeilijke woorden. Bekijk op voorhand welke begrippen een probleem kunnen worden en zorg ervoor dat je hierop voorbereid bent.
Werk visueel! Een foto zegt wel degelijk meer dan duizend woorden. Daarnaast kan je voorwerpen meebrengen, tekenen, prenten voorzien, enzovoort. Betrek liefst ook andere zintuigen: laat proeven, ruiken, voelen en horen.
3. Wees duidelijk en voorspelbaar Als leerlingen niet weten wat er komt of wat ze moeten doen, hebben ze vaak de neiging om gedemotiveerd te geraken en zich lastig te gedragen. Omdat de meesten van hen al onzeker zijn door de taalbarrière, is het goed om hier extra aandacht voor te hebben. Leerlingen zullen daarnaast niet altijd vragen om de instructies nog eens te herhalen, omdat ze zich soms generen dat ze het nog steeds niet begrepen hebben. Geef duidelijke instructies en volg vaste patronen, zodat leerlingen weten waar ze aan toe zijn. Gewoontes zijn belangrijk en spontane herhaling is essentieel.
5
4. De lat hoog, maar de drempel laag Zowel wanneer de lessen te moeilijk zijn als wanneer ze te gemakkelijk zijn, raken leerlingen gedemotiveerd. Ze denken dat ze het niet zullen kunnen of vinden net dat ze onderschat worden.
Zorg voor voldoende grote uitdagingen, maar kijk ook uit dat je opdrachten niet onhaalbaar lijken voor de leerlingen. Zorg dat het tempo net hoog genoeg ligt zodat ze wel kunnen volgen, maar zich niet kunnen vervelen. Maak je lessen dus nét moeilijk genoeg.
5. Van receptief naar productief Een taal leren gaat volgens bepaalde principes en volgens een zekere leerlijn. We geven een klein beetje achtergrondinfo: Er zijn vier grote vaardigheden: lezen, spreken, schrijven en luisteren. Deze kunnen we verdelen in receptieve en productieve vaardigheden. -
Receptief = Het taalaanbod wordt door de leerlingen ontvangen en opgenomen. Dit is het geval bij lezen en luisteren. Productief = Het taalaanbod wordt door de leerlingen zelf geproduceerd. Dit is het geval bij spreken en schrijven.
In het taalverwervingsproces beginnen leerlingen met het oefenen van hun receptieve vaardigheden. Pas wanneer ze een voldoende groot taalaanbod in zich hebben opgenomen, beginnen ze hun productieve vaardigheden te trainen.
Luisteren gaat vooraf aan het spreken, lezen gaat vooraf aan het schrijven. Respecteer deze volgorde dus wanneer je gaat oefenen met de leerlingen, zoals in het voorbeeld hieronder.
6
6. Zorg voor functionele taaltaken Het moderne onderwijs is ‘taakgericht’, wat wil zeggen dat je als leerkracht met taaltaken werkt. Zo een taaltaak is een opdracht die zoveel mogelijk aansluit bij de (buitenschoolse, maatschappelijke) werkelijkheid, waarin de leerlingen het Nederlands moeten leren gebruiken. Het verschil met gewone oefeningen is dat je een realistische, complex context probeert na te bootsen en context probeert te bieden. Je richt je hierbij op de vaardigheden. Op die manier leren leerlingen in de klas al hoe ze de taal buiten de klas moeten gebruiken. Een voorbeeldje: Organiseer een taaldorp: er is een winkeltje waar je boodschappen kan doen, er is een dokter, een bakker, een gemeentehuis, een politiekantoor,… Alle leerlingen krijgen een rol (winkelier, politieman, huisvrouw) en voeren een of meerdere opdrachten uit.
Voorzie dus functionele taaltaken: opdrachten waarbij de leerlingen de buitenschoolse context kunnen inoefenen in een veilige omgeving.
7. Actie en interactie: Doe eens zot met je werkvormen! Zorg dat je lessen gericht zijn op de leerlingen. Voer dus geen monologen, maar zorg dat de leerlingen praten, ontdekken, uitvoeren en toepassen. Ga op zoek naar (inter)actieve werkvormen waarbij de leerlingen de taal
ervaren en gebruiken.
8. ‘1 – 2 – 3 – 4, groepje van…’ Er moet een goed evenwicht bestaan tussen groepstaken en individuele taken, omdat beiden heel verrijkend kunnen zijn voor de leerlingen. Het voordeel van groepsopdrachten is dat de leerlingen vaak zekerder van hun stuk zijn als ze kunnen overleggen en samenwerken. Daarnaast versterkt dit het groepsgevoel. Regelmatig in groepen werken is dus zeker de boodschap! Hierbij kan je kiezen voor heterogene groepen (verschillende niveaus bij elkaar om elkaar uit te dagen) of homogene groepen (gelijke niveaus bij elkaar, dus leerlingen raken minder ontmoedigd). Elk van beiden hebben hun voordelen voor de leerlingen, dus we opteren voor een goede afwisseling.
Organiseer regelmatig groepstaken. Werk in paren, groepjes van drie, vier, vijf of klassikaal. Wissel hierbij af tussen een heterogene en homogene groepering, zodat je alle leerlingen aanspreekt en motiveert. 7
9. Hip en authentiek Stel je voor: je studeert Spaans en jullie leren hoe jullie je persoonlijke gegevens moeten opgeven. Er zijn twee opdrachten mogelijk: je krijgt een simpel werkblad waarop je alles moet ingeven, of je mag online een facebookprofiel of lidmaatschap van een website aanmaken. Aan welke opdracht begin je het liefst? Dat dachten wij al. Net zoals jij vinden je leerlingen materiaal dat er aantrekkelijk uitziet een stuk interessanter om mee te werken. Daarnaast verhoogt het de motivatie sterk als de leerlingen het gevoel hebben dat ze met iets authentieks of écht bezig zijn. Speel hier slim op in en gebruik het in je voordeel.
Zorg voor hippe en authentieke opdrachten en materiaal om je leerlingen te motiveren. Werken aan een opdracht die écht is, is een stuk leuker en interessant voor hen.
10. Grammatica met mate Over het aanbieden van grammatica in het NT2-onderwijs is al liters inkt gevloeid en het mag duidelijk zijn dat het laatste er nog niet over is gezegd door taalwetenschappers, docenten en materiaalmakers. De conclusie die we kunnen trekken, is de volgende:
Geef geen grammaticalessen, maar richt je op ‘taal in gebruik’. Besteed enkel aandacht aan grammatica wanneer dat echt noodzakelijk is voor de leerlingen om iets te begrijpen. Als je grammatica aanbiedt, doe het dan liefst op de volgende manier:
8
11. Woordenschat, hoe doe je dat? Je zal veel woordenschat moeten aanbieden, dus het is belangrijk dat je weet hoe je dit best aanpakt. Hieronder staat de ideale volgorde.
12. Oefen álle vaardigheden We onderscheiden vier vaardigheden: spreken, lezen, luisteren en schrijven. Hoewel we eerder hebben gezegd dat je je zoveel mogelijk moet houden aan de volgorde ‘van receptief naar productief’, is het belangrijk dat je aandacht hebt voor alle vier vaardigheden. Hiermee bedoelen we niet dat je de leerlingen een lange schrijfopdracht moet geven na hun leesopdracht, maar wel dat je voldoende lees-, luister-, spreek- en schrijfopdrachten moet aanbieden. Denk verder dan ‘een tekstje lezen’ of ‘een dialoogje beluisteren’. Bekijk bijvoorbeeld de opdracht rond de leesrups eens, gebruik liedjes of luisterboeken, of brainstorm er zelf eens op los.
Besteed voldoende aandacht aan álle vaardigheden en denk voorbij wat je al kent. Dialoogjes beluisteren is interessant, maar het kan een stuk leuker dan dat!
13. Evaluatie? Graag! Hoewel er geen duidelijke eindevaluatie is bij Zomerklap, is het wel interessant voor de leerlingen dat ze merken dat ze vooruitgaan en dat dit ook zichtbaar is. Dit werkt heel motiverend voor hen!
Laat de leerlingen eventueel tussendoor kleine (visuele) zelfevaluaties invullen en geef hen voldoende feedback. Zo weten ze en zien ze dat ze vooruitgaan. 9
Dé werkvormenbrainstorm
10
Geef de leerlingen opdrachten die ze moeten uitvoeren zonder te praten. Dit kan gebeuren door uit te beelden of communiceren met elkaar via kleine briefjes.
Hang enkele flappen op in de klas. Op deze flappen noteer je enkele stellingen die de leerlingen verder moeten aanvullen. Je kan variëren met deze werkvorm door met foto’s te werken of enkel woorden waarbij leerlingen dan bijvoorbeeld hun gevoel of mening kunnen noteren.
Geef de leerlingen een woord dat ze moeten omschrijven. In de omschrijving die de leerlingen geven zijn er enkele woorden ‘taboe’, deze woorden mogen ze niet gebruiken, doen ze dat wel gaat er een punt naar de andere ploeg. De anderen moeten proberen te raden welk woord er omschreven wordt.
Elke leerling krijgt een bingokaart waarbij de vakjes gevuld zijn met woorden of afbeeldingen die te maken hebben met het onderwerp. Vooraan in de klas staat een doos of bokaal met dezelfde woorden of afbeeldingen in op afzonderlijke kaartjes. De keuze van de woorden bepaal je als lesgever zelf op basis van het niveau van de groep. Eén voor één komen de leerlingen naar voren m een kaartje uit de doos te nemen. De leerling leest dit woord zo correct mogelijk voor, de leerkracht helpt indien nodig en legt het kaartje daarna op zij. Elke leerling die het woord tegenkomt op zijn of haar bingokaart mag het afstrepen. Als een leerling een volledige rijd (horizontaal of verticaal) heeft kunnen afstrepen, wint hij het spel!
Voorzie in elke hoek een andere soort opdracht zodat er veel variatie is en alle vaardigheden worden aangesproken. Werk met duidelijke instructiekaarten zodat de leerlingen zelfstandig aan de slag kunnen gaan.
11
Verdeel de klas in groepjes van 4. Geef elk groepje een placemat, een A4-papier dat ingedeeld is zoals hiernaast. Geef de klas een onderwerp waarover ze individueel moeten brainstormen. Elke leerling schrijft zijn ideeën op in zijn vak. In het midden moeten de antwoorden komen die 2 of meer leerlingen hebben opgeschreven. Klassikaal worden de antwoorden besproken die in het midden staan bij de groepen.
‘Wie is het’ is ideaal om gespreksvaardigheid te oefenen als er rond uiterlijk of mensen in het algemeen wordt gewerkt. De spelvorm is daarnaast met enige creativiteit van de leerkracht gemakkelijk uit te breiden naar andere thema’s zoals dieren, voeding, speelgoed of schoolmateriaal. Neem nu het thema dieren: in plaats van het ‘speelbord’ kunnen er kaartjes gemaakt worden met verschillende dieren erop, een set per speler. Telkens een of meerdere dieren uitgesloten worden (‘Is het een dier dat veel lawaai maakt?’, ‘Is het een groot dier?’,…), worden de kaartjes hiervan omgedraaid tot een van beide spelers geraden heeft om welk dier het gaat. Deze werkvorm kunnen de leerlingen prima zelfstandig uitvoeren in een hoekenwerk.
Schrijf allerlei woorden die te maken hebben met het thema op kleine kaartjes en steek deze in een zak of bokaal. Er komt een leerling naar voor, trekt een kaartje uit de zak en beeldt het woord uit dat op het kaartje staat. De andere leerlingen moeten dit woord raden en opschrijven.
Maak woordduo’s (woord – verklaring, woord – afbeelding, een woord in 2 geknipt, …). Verdeel deze over de klas. De leerlingen moeten hun partner zoeken waarmee ze een duo vormen.
Haal in een eenvoudige tekst enkele woorden weg. Geef elke leerling de opdracht om deze tekst aan te vullen op een bepaalde manier, bijvoorbeeld met gevoelens. Ze kunnen hiervoor gebruik maken van een woordenboek of een adjectievenlijst die je als leerkracht vooraf opstelt. 12
Elke leerling krijgt een briefje waarop een bepaalde actie staat beschreven, zoals “Wanneer iemand van zijn stoel springt, roep je ‘Wauw!’.”. De bedoeling is dat de rups begint bij het startsein van de leerkracht en zo verderloopt tot de laatste leerling aan bod is geweest. De leerlingen moeten hiervoor goed begrijpen wat hun opdracht is, maar ook de andere actie die beschreven wordt herkennen. Deze leuke werkvorm kan gebruikt worden als starter voor een intensievere leesopdracht.
Voorwerpen zoeken Maak kaartjes met voorwerpen op die leerlingen kunnen zoeken. Ze moeten de voorwerpen zoeken en er de kaartjes bijleggen. Welk voorwerp ontbreekt er? Verzamel enkele voorwerpen en leg deze vooraan in de klas. Geef de leerlingen de tijd om deze voorwerpen te onthouden. Stuur nu een leerling naar buiten, haal een voorwerp weg. De leerling moet zeggen welk voorwerp ontbreekt. Leg ze in de juiste volgorde Verzamel enkele voorwerpen en leg deze in een bepaalde volgorde vooraan. Geef de leerlingen de tijd om de voorwerpen en de volgorde te onthouden. Stuur een leerling naar buiten, verwissel twee voorwerpen van plaats. De leerling moet zeggen welke voorwerpen van plaats zijn verwisseld.
Maak met de klas 2 cirkels, een binnen- en buitencirkel. Zorg dat iedereen een partner heeft in de andere cirkel. Laat ze nu korte gesprekjes met elkaar voeren, of enkel vragen stellen. Als ze klaar zijn schuift één van de cirkels door zodat ze een andere partner krijgen.
Schrijf van een zin elk zinsdeel in het groot op een apart blad. Verdeel deze zinsdelen in de klas. De leerlingen die een blad hebben gekregen moeten proberen om in de juiste volgorde te gaan staan, het publiek kan hen hierbij helpen. Als ze de juiste volgorde gevonden hebben kan er met de zinnen gespeeld worden om duidelijk te maken wat er verandert als er een vraag gevormd wordt. 13
De themaboekjes Zoals beloofd voorzien wij jullie met twee volledige bundels vol uitgewerkte activiteiten: een rond het thema ‘Hier ben ik’ en een rond ‘In de klas’. Die themaboekjes zijn als volgt opgebouwd:
Voorblad
Brainstorm Welke thema’s kan je behandelen? Hier staan ook dingen in die niet verder door ons zijn uitgewerkt.
Leerlijn In welke volgorde plan ik deze activiteiten of lesonderwerpen het best? Dit is een suggestie voor een weekplanning die rekening houdt met de didactische richtlijnen voor het NT2onderwijs.
Activiteiten Een uitgebreid gamma aan uitgewerkte activiteiten rond elk van de onderwerpen in de leerlijn. De bedoeling is zeker niet dat je al deze activiteiten klakkeloos overneemt en uitvoert, maar wel dat je kan gebruiken wat je zinvol en geschikt voor je groep vindt.
14
De activiteiten Je zal bij de activiteiten merken dat ze steeds volgens een vast sjabloon zijn uitgewerkt. Daarachter is het didactisch materiaal geplakt, klaar om gekopieerd te worden. Hoe dit sjabloon werkt, kan je hieronder zien.
15
Wat met de andere weken? Voor de andere weken verwachten we iets meer inbreng van jou. Wij hebben gebrainstormd over elk groot thema en daar een aantal lessuggesties aan gekoppeld. Of je die gebruikt en hoe je dat doet, kies je uiteraard opnieuw zelf. Onze bedoeling is vooral dat je bij een minder creatief momentje even inspiratie kan opdoen. Alle lessuggesties kunnen bovendien voor eender welk thema gebruikt worden. Ook voor ‘In de buurt’ kan je dus wel even bij ‘Gezondheid’ piepen.
Op de volgende pagina’s vind je deze brainstorm per thema en de bijhorende lessuggesties. We beginnen bij ‘Gezondheid’ en gaan daarna verder met ‘In de buurt’.
16
Gezondheid
17
Twister Rechterhand op rood! De leerlingen oefenen links en rechts, vier kleuren en de lichaamsdelen. Het aantal deelnemers is in principe onbeperkt, maar bij meer dan vier deelnemers wordt het wat krap. Dokter Bibber De dokter moet de patiënt verlossen van zijn pijn. Hiermee oefenen de leerlingen lichaamsdelen en woorden als ‘pijn’ en ‘dokter’. Domino/Memory Een domino of memory met de lichaamsdelen en hun naam in woorden is een leuke activiteit om de leerlingen in kleine groepjes aan de slag te laten gaan. Door de afbeeldingen of woorden complexer te maken, kan je differentiëren en alle leerlingen uitdagen. Puzzelspel Maak een puzzel van het lichaam voor elk van de spelers: twee armen apart, twee benen, handen, een hoofd, buik,… . Elk puzzelstukje heeft een andere achtergrondkleur en hoe meer lichaamsdelen je apart neemt, hoe moeilijker het spel wordt. De leerlingen kunnen in groepjes van vijf spelen. Alle puzzelkaarten worden omgedraaid in het midden gelegd en elke leerling krijgt een kleur toegewezen. De leerlingen mogen om de beurt een kaartje trekken. Is het een puzzelstukje met hun achtergrondkleur? Dan mogen ze het lichaamsdeel benoemen met de zin ‘Dit is een…’. Doen ze het juist, dan mogen ze het puzzelstukje nemen. Wie het eerst zijn puzzel gemaakt heeft, is gewonnen.
Zintuigenuitdagingen Hou een zintuigenwedstrijd. Geef de verschillende groepjes telkens opdrachten waarvoor ze hun lichaam en zintuigen (op een gekke manier) moeten gebruiken. Een opdracht kan zijn: ‘Schilder jezelf met je neus/pink/teen/… als penseel’, ‘Voel aan de haren van de persoon voor je en raad wie het is’ of ‘Volg geblinddoekt een parcours door te luisteren naar aanwijzingen van je partner’. Bij elke opdracht verdienen de groepjes punten. De ploeg met de meeste punten wint. Zintuigendoos Zorg voor een doos voor elk zintuig. Een doos kan gaten hebben om iets te voelen of te ruiken, er kan iets inzitten om te zien of om te proeven,… Laat de leerlingen telkens ervaren en raden en benadruk hierbij de lichaamsdelen die ze gebruiken. 18
Rollenspel Oefen ‘naar de dokter gaan’, een noodoproep maken, zeggen waar je pijn hebt,… met rollenspelen. Zorg dat de leerlingen de situatie zo echt mogelijk kunnen oefenen. Verkleedkledij of attributen zijn uiteraard een groot pluspunt! Differentiatie is makkelijk te voorzien door sommige leerlingen een uitgeschreven dialoog te geven, anderen slechts kernwoorden en de sterkere leerlingen de dialoog zelf te laten maken. Zet eventueel alle dokters en patiënten eerst even samen om te brainstormen en te overleggen wat ze kunnen zeggen.
Collages Maak een leuke collage voor op de muurkrant. Wat is gezond en wat niet? Dit kan in groepjes gedaan worden of individueel. Laat de leerlingen tijdschriften en reclameblaadjes gebruiken, maar laat ze er eventueel ook bij tekenen en schrijven.
Komen eten! Speel ‘Komen eten’ na, liefst nadat je een fragmentje van het programma hebt bekeken en besproken. Verdeel de klas in kleinere groepjes en laat ze aan de hand van instructiekaarten simpele receptjes klaarmaken (guacamole, tomatensalsa, fruitsla, fruitsatés, zomerse coktails,…). Nadien kunnen ze elkaars restaurantje of keuken bezoeken en een recensie achter laten of punten geven.
Uitbeelddictee Organiseer een uitbeelddictee over de verschillende sporten. De leerlingen trekken om de beurt een kaartje, lezen voor wat er staat of benoemen de sport op de afbeelding (differentieer hierbij) en de andere leerlingen schrijven het woord op of kruisen het aan op hun blad (differentieer ook hier). Op deze manier oefen je tegelijk de uitspraak en verstavaardigheid van de leerlingen. Hints Laat de leerlingen de sporten die ze op hun kaartje zien (geschreven of afgebeeld) uitbeelden. De ploeg die de sport raadt, krijgt telkens een punt. 19
In de buurt
20
Modedefilé Organiseer als afsluitende activiteit rond het thema ‘kledij’ een modedefilé. Laat de leerlingen liefst traditionele kledij meebrengen van thuis. Als dit niet (voor iedereen) lukt, voorzie dan verkleedkledij die ze kunnen gebruiken. Zorg ervoor dat het een echte modeshow wordt. Zet bijvoorbeeld twee klassen samen en verdeel de groep in modellen, fotografen, journalisten, ontwerpers, publiek, enzovoort. De rollen kan je laten afhangen van het taalbeheersingsniveau van de leerlingen. Journalisten en ontwerpers moeten meer praten, hoewel de modellen ook perfect hun eigen kledij kunnen voorstellen. Zorg er wel voor dat alle leerlingen een opdracht hebben waarbij ze ook moeten spreken. Bingo Voorzie bingokaarten voor de leerlingen met kledingstukken in de vakjes. Laat telkens een leerling naar voor komen om een kaartje te trekken. Afhankelijk van het taalniveau van de leerling kunnen dit afbeeldingen of woorden zijn. De leerling zegt het woord luidop, waarna alle leerlingen het afkruisen op hun bingokaart als het woord erop staat. Wie het eerst een horizontale, diagonale of verticale lijn heeft, mag ‘Bingo’ roepen en heeft gewonnen. Zoek de verschillen
Laat de leerlingen per twee zitten. Geef hen elk een afbeelding waar een aantal geklede mensen in kleur opstaan. Als dit mensen van verschillende culturen zijn, is het des te interessant voor de leerlingen. Zorg dat er enkele kleine verschillen zijn tussen de afbeelding (een blauwe hoed in plaats van een rode, een jongen met een jurk in plaats van een meisje,…). Door vragen te stellen en de juiste woordenschat te gebruiken, moeten de leerlingen de verschillen ontdekken.
Afvalkwartet Hoe wij met afval omgaan is een sterk cultureel gegeven. In vele landen wordt afval steevast op de grond gegooid of verbrand. Een leuke spelvorm om aan bewustmaking te doen, mag dus zeker! Tip: breng het ‘afval’ ook echt mee, zodat de leerlingen er echt mee bezig zijn. Maak kwartetkaarten rond afval. De ‘families’ zijn de verschillende afvalsoorten zoals glas, papier, PMD, GFT, restafval, enzovoort. Binnen elke familie zijn er kaarten met woorden/afbeeldingen van het afval dat daarbij hoort (een krant of karton voor papier). Laat de leerlingen in kleine groepjes spelen en overloop nadien.
21
Inkopen doen Praat niet enkel over eten met je leerlingen, ga effectief naar de supermarkt en bereidt iets (kookactiviteit?) met wat je koopt. Organiseer bijvoorbeeld een supermarktzoektocht. Geef de leerlingen een ‘boodschappenlijstje’ met opdrachten. Laat hen (in tweetallen bijvoorbeeld) op zoek gaan naar voeding en de prijzen noteren, laat hen een winkelbediende aanspreken en iets vragen, laat hen zoeken naar de openingsuren, laat hen berekenen hoeveel ze moeten betalen, enzovoort. Komen eten! Zie lessuggesties ‘Gezondheid’. Knutselen met voedsel De kunstenaar Arcimboldo maakte portretten met groenten en fruit. Deze schilderijen spreken niet enkel tot de verbeelding, ze zijn ook leuk om na te maken! Laat de leerlingen voedsel knippen uit tijdschriften en reclameblaadjes en zo hun eigen portret construeren. Nadien kunnen de schilderijen uitgewisseld worden en kunnen de leerlingen op zoek gaan naar welk fruit en groenten allemaal gebruikt zijn. Stadsplan Laat de leerlingen zelf een stadsplan ontwerpen. Dit kan je individueel of in kleine groepjes laten doen en hen echt hun eigen buurt laten voorstellen. Een andere optie is om er een groepsopdracht van te maken. Voorzie een leeg, eenvoudig stadsplan. Geef elke leerling een opdrachtenkaartje. Hierop staat bijvoorbeeld ‘Teken de bibliotheek op de hoek van de …straat en de …straat’ of ‘Teken de kerk rechts van de supermarkt’. Deze laatste leerling kan zijn opdracht dus pas uitvoeren als de supermarkt getekend is. Op die manier moeten de leerlingen goed overleggen en nakijken hoe ze de opdracht uitvoeren. 22
Tot slot… Hoewel wij al een hele hoop suggesties en activiteiten gebundeld hebben, is het zeker niet de bedoeling dat het hierbij blijft. Doorheen jullie periode bij Zomerklap maken jullie ongetwijfeld ook een aantal heel goede activiteiten. Het zou fijn zijn voor de mensen na jullie om een idee te hebben welke werkvormen jullie al hebben gebruikt, welke onderwerpen jullie hebben behandeld en hoe jullie dat hebben gedaan. Daarom de volgende oproep:
Vul zelf aan! Op de volgende pagina én ook op de website, vinden jullie het lege sjabloon. Dit is heel eenvoudig in gebruik en zorgt ervoor dat elke lesgever in een oogopslag kan zien of de activiteit bruikbaar is voor zijn groep/onderwerp/… of niet. Neem dus die vijf of tien extra minuutjes per activiteit even om de lesgevers na jou verder te helpen. Met wat geluk doen zij dan de volgende keer hetzelfde voor jou!
Wij wensen jullie fantastisch veel succes en hopen dat ons harde werk jullie werk een beetje lichter maakt. Nathalie & Sofie
23