1
Als jongetje van twaalf, dertien, had ik geen weet van wat mijn vader als Oranje Vrijbuiter deed. Wel weet ik dat het hele gezin te maken had met zijn verzet tegen de bezetter. Veelal waren er vreemde mensen in huis, onderduikers, waar, voor ons als kinderen, de opdracht gold „mondje dicht!‟ (Wat ook gold voor het joods meisje dat met mijn vader naar Utrecht reisde. Want, hoewel ze wel met ons buiten mocht spelen – haar haren rood geverfd om haar joodse uiterlijk te camoufleren – moesten vragen over haar afgedaan worden met “dat is mijn nichtje”. Verder, slot op de mond) En zo waren er veel situaties en gebeurde er veel in huis waar niemand iets van mocht weten. Het betekende elke dag alert zijn je mond niet voorbij te praten. Waartoe bijvoorbeeld ook behoorde met geen woord reppen over de radio‟s en spulletjes van koper die in de werkplaats waren verstopt. “Niks loslaten, als ze je wat vragen”. Immers, de geringste loslippigheid kon desastreuze gevolgen hebben... ‟s Avonds waren er vaak angstige momenten. Door het ontbreken van straatverlichting en de verduisteringsplicht, waardoor er geen streep licht uit de huizen naar buiten scheen, was het aardedonker. Als gevolg van de „spertijd‟, kon je op straat bij wijze van spreken een speld horen vallen. Behalve het regelmatig monotone zware geronk van overvliegende geallieerde bommenwerpers op weg naar Duitsland, werd er geen enkel geluid gehoord. Als gezin bijeen met een paar onderduikers, gebeurde het dan dat er voetstappen naderden, waarvan het geluid herkend werd als schoeisel met ijzerbeslag. Een Duitse militair dus, die ons straatje inkwam. Geen woord werd er dan nog gezegd, iedereen was muisstil en tot het uiterste gespannen. De onderduikers stonden op zulke momenten in de startblokken om meteen te verdwijnen als de voetstappen voor ons huis zouden vertragen en stoppen... Opluchting als dat niet gebeurde en de snel ontstoken provisorische verlichting - potjes met raapolie waarin een katoenkousje dreef - weer gedoofd kon worden en de huiskamerlamp weer kon branden op, op een slimme manier, afgetapte stroom. (Dit laatste in de periode van de oorlog toen de stroom was afgesloten en illegaal aftappen bestraft werd) Bracht dit alles angstige spanning mee, ze lagen in ieder geval nog in eigen hand om maatregelen te nemen. Heel anders lag dat op de zondagen dat mijn vader naar Utrecht ging en langer wegbleef dan gewoonlijk. Het waren de momenten waarop de sfeer in huis bange bezorgdheid ademde. In die ogenblikken moesten de dingen afgewacht worden die níet zelf te sturen waren. Waren er razzia‟s geweest? Was hij opgepakt? Hoe langer het duurde dat het geluid van de bijkeukendeur zijn komst verried, sloeg de angst toe dat dat laatste misschien wel het geval was. Zoals ik eerder al aangaf, werd die angst zondag 29 augustus 1943 bewaarheid. Zoals gewoonlijk was hij in de vroege ochtend naar Utrecht afgereisd. Het jodinnetje waar ik over schreef, reisde met hem mee; zij zou elders ondergebracht worden. Maar hoe anders zou alles lopen. Aangekomen bij het doorgangshuis werden ze (door verraad) door de SD opgewacht en gearresteerd. Het lot van mijn vader is bekend, dat van het meisje niet. Van haar is nooit meer iets vernomen en het is welhaast zeker, dat het haar, zij het op een andere manier, niet beter is vergaan. Eerst was er was nog hoop dat het wegblijven van mijn vader misschien wel een andere reden had dan gearresteerd te zijn, maar dat was ijdele hoop. Volgend op de genoemde zondag 29 augustus, werd het in de nacht van dinsdag op woensdag zeker dat hij in handen van de Duitsers was gevallen. Immers, het kon geen toeval zijn dat in die nacht de SD, in gezelschap van de beruchte Duitsgezinde Leeuwarder Lammers, voor de deur stond om huiszoeking te doen. Het moet een verlammende schrik voor mijn moeder zijn geweest. In een paar tellen voelde ze de zekerheid dat mijn vader opgepakt was en tegelijkertijd moest ze bedenken hoe ze het joodse echtpaar Van Dam, dat boven in een slaapkamer leefde, kon waarschuwen zonder dat de SD dit zou merken. Terwijl het huis beneden werd doorzocht, zag ze kans de trap op te gaan en hen te gebaren in de schuilplaats te verdwijnen. Maar wat een schok, toen ze een tasje met spulletjes, waaronder foto‟s die op de joodse afkomst van het paar duidden, zag liggen. Ondanks eerder aandringen, had de man het tasje niet in de schuilplaats verborgen. In een reflex gooide ze het door het raam in de tuin, waar het gelukkig niet door de SD werd opgemerkt. Behalve het tasje dat gevonden had kunnen worden, vonden de Duitsers niets waar mijn moeder op aangesproken kon worden. Ze lieten zich er in ieder geval tijdens de huiszoeking niet over uit. Maar haar hart stond nogmaals stil toen ze zich realiseerde dat men in de kamer van het echtpaar een jasje van de man had gevonden met daarin een portefeuille met persoonlijke gegevens. Het jasje was zonder commentaar teruggehangen en zodra het „bezoek‟ het huis had verlaten, ging ze kijken wat er in de portefeuille zat: behalve wat vervalste „arische‟ papieren zaten diep weggestopt, twee
2 Davidsterren! Op dat moment kwamen de spanningen los van wat ze zojuist had moeten doorstaan. Stel dat de SD die sterren niet over het hoofd had gezien en hadden ze dit met bepaalde bedoelingen bewust voor mijn moeder verzwegen. Als kinderen van zeventien, dertien en zeven jaar, waren we er getuige van hoe ze volledig instortte… Vanaf het moment dat mijn vader op de bewuste 29 e augustus niet thuis kwam, stond onze huisarts, de Leeuwarder arts dr. Dekker, haar bij. Die steun had ze meer dan nodig, maar of hij heeft kunnen helpen om het joodse echtpaar, van wie de vrouw in verwachting was, ergens anders onder te brengen, is mij niet bekend. Want het lag voor de hand dat ze na de huiszoeking natuurlijk niet konden blijven. Hoe het geregeld is dat ze elders onderdak kregen, weet ik ook niet. Wel dat het een paar maanden heeft geduurd en dat die periode een afschuwelijke, bijna niet onder woorden te vatten, tijd was. Want, hoe moet je de gemoedstoestand vertolken van alle doorstane ellende na de zondag dat mijn vader was opgepakt en de huiszoeking daarna. Daarbij de omstandigheid dat het joods echtpaar nog niet ergens anders ondergebracht is kunnen worden, de SD opnieuw kon komen voor een huiszoeking. Verder te leven met elke dag de aanwezige gedachte dat man en vader in de Scheveninger gevangenis zit. Totaal onwetend wat hij moet doorstaan, wat er met hem gaat gebeuren. En, omdat er maar geen oplossing komt voor de onderduikers, de vrouw tussentijds kan bevallen. Door het gedrag van de man, die meerdere keren liet weten zich te willen aangeven, werd de sfeer in huis ondraaglijk. Als kinderen kregen we de taak op te letten dat hij het huis niet verliet als moeder er niet was. Hoe kun je beschrijven wat het is toen de man zei dat hij zich tijdens de huiszoeking al had willen aangeven, zeggend, dat wat hem betrof mijn moeder dan ook maar naar de bliksem was gegaan. Uitgezonderd een enkeling die te vertrouwen was, gold daarbij nog altijd: mondje dicht tegenover wie dan ook… Behalve dit alles, kwam daar nog bij dat de inkomsten stopten vanaf het moment dat mijn vader opgepakt was. Later ben ik aan de weet gekomen dat mijn moeder geen contacten bij de Oranje Vrijbuiters had en bijgevolg bijvoorbeeld geen bonkaarten voor de onderduikers kreeg. Ik was dertien en stond er niet echt bij stil dat er toch alle dagen weer eten op tafel kwam. Waar ik overigens wel mijn steentje toe bijdroeg door bijvoorbeeld drie keer in de week op een fiets zonder echte banden voor een paar liter melk en wat ik verder bij een boer aan iets eetbaars kon bemachtigen, veertig kilometer moest fietsen. En, „tegen kost en inwoning‟ meehielp op een boerderij bij de ouders van een schoolvriendin van mijn zuster. Wat ik overigens ervoer als een fantastische logeerpartij. Ook mocht ik mee eten in het gezin van onze ondergedoken melkboer door met zijn zoon de melkwijk te doen. ‟s Morgens heel vroeg, pikkedonker en nog spertijd, haalde ik in mijn eentje bij een boer in de buurt een koe, die in onze werkplaats werd geslacht door een ondergedoken slager. Door het beschikbaar stellen van de werkplaats kreeg mijn moeder daar stukken vlees en brokken vet voor. Behalve het halen van de koe, moest ik het slachtafval dumpen in de slootjes even buiten de stad. Gesnapt worden betekende natuurlijk ondervraagd worden, met alle mogelijke consequenties van dien. Natuurlijk was ik me daar van bewust, maar het werd blijkbaar niet met volwassen gevoelens ervaren. Ik had me laten vertellen dat paling zich in de koeienkop nestelde en daardoor gemakkelijk te vangen was. Op die leeftijd overvleugelde dat optimistische vooruitzicht blijkbaar het gevaar van de daad. Wat in andere gevaarvolle situaties ook het geval was. Wat ik deed gaf, hoe gek het ook klinkt, een avontuurlijk prikkeling. Zoals bijvoorbeeld ook bij het steenkolen jatten op het spooremplacement, waar Duitse bewakers na hun “wer da” meteen met scherp schoten. Jeugdige onbezonnenheid? Impulsief gedrag door te doen wat me voor de voeten kwam en handelen naar de consequenties? Voer voor „logen‟. Pas in november, bijna drie maanden na de huiszoeking, kon het joodse echtpaar ergens in de buurt van Heerenveen ondergebracht worden. Bekend is, dat de vrouw in het ziekenhuis in Heerenveen is bevallen. Ook is bekend dat het echtpaar later toch werd opgepakt en onder bewaking naar de Leeuwarder gevangenis werd gebracht. Toen in Leeuwarden voor een geopende brug gewacht moest worden, drukte de vrouw de baby in de armen van een omstander, waarna man en vrouw de benen namen. Voor de vrouw bestond de vlucht echter uit enkele tientallen meters. Ze kon het niet over haar hart verkrijgen haar kind achter te laten en voegde zich weer bij de bewaker. Later zijn moeder en kind doorgestuurd naar Westerbork en onbekend is hoe het hen daarna is vergaan. De man bekommerde zich niet om vrouw en kind, heeft een paar dagen rondgedoold in de omgeving van Leeuwarden, daar opgevangen door een boer en hij is de oorlog goed doorgekomen. Niet lang na de bevrijding heeft hij ons nog een keer bezocht. Toen hij en zijn vrouw bij ons kwamen, hadden ze een paar spulletjes bij zich, waaronder een stofzuiger (!). Toen ze geen inkomsten had, mocht mijn moeder met dat ding doen wat ze wilde. Onder de gegeven omstandigheden lag verkopen natuurlijk voor de hand, waar
3 echter niets van kwam. Hoe schrijnend is het toen bleek, dat het bezoek van de man alleen was bedoeld om de spulletjes, inclusief de stofzuiger, op te halen. Met wat ik al eerder over deze meneer Van Dam vertelde, toonde hij zich zachtjes uitgedrukt, niet erg dankbaar. Dat het joods echtpaar niet meer allesbepalend was voor de spanningen in huis, was een hele opluchting. Het was een bevrijding niet meer op de tenen te hoeven lopen door het gedrag van de mannelijke helft van het echtpaar. (Zij was een hele lieve vrouw die wij tante Lies noemden) Behalve de ontberingen, die de oorlog meebracht en die voor iedereen gold, werd het dagelijks leven weer redelijk normaal. Tenminste, wat heet normaal. Want in de maanden die volgden, bleef de onzekerheid knagen hoe het met vader was. Bezoek werd geweigerd, alleen schrijven mocht, echter zwaar gecensureerd, dus wat zich werkelijk achter de gevangenismuren afspeelde bleef onbekend. Er dus totaal er geen weet van hebben of hij nog thuis zou komen, hoe hij werd behandeld, wat zijn vooruitzicht was, hoe hij zijn gevangenschap onderging. Toen pater Jac. Schreur - die in dezelfde periode in het Oranjehotel zat en vrij werd gelaten - ons na de oorlog bezocht, werd die laatste vraag pas beantwoord. En wel in het gedicht dat de pater over mijn vader heeft geschreven. (Zie gedicht) Toen er voor het onderduikechtpaar ergens anders onderdak was geregeld, liep het tegen de winter van 1943-1944. Het werden een paar koude maanden waarin het met de voedselvoorziening steeds moeilijker werd. Iedereen had daarmee te maken, maar zonder mijn vader was het voor mijn moeder extra moeilijk een huishouden reilend en zeilend te houden. In de „struggle for life‟ is het echter wonderlijk hoe het onmogelijke mogelijk wordt gemaakt als de noodzaak daartoe dwingt. Eerder deed ik al een beetje verhaal welke rol ik daarin speelde. Hoe mijn moeder het elke dag weer lukte de monden te vullen, is voor mij nog altijd een wonder. Zeker zal ze hulp hebben gekregen, waarbij ik wel een paar mensen voor de geest kan halen wie dat geweest kunnen zijn, maar concrete beelden hoe die hulp werd geboden, heb ik niet. Daarnaast bestonden de dingen van alle dag voor haar uit sturing geven aan het gezin en er voor te zorgen dat wij als kinderen „goed terecht‟ kwamen. Een goede schoolopleiding was daar voor nodig en ze overlegde dit in brieven met mijn vader en er werd voor mij aan de HBS gedacht. Voor deze opleiding was een voorbereidende HBS-klas nodig, die verbonden was aan een school in de Tjerk Hiddesstraat in Leeuwarden. Het was 29 februari 1944 toen ik ‟s middags vanuit deze school thuiskwam en al mijn zinnen tegelijkertijd verdoofd werden en op hol sloegen. Binnenkomend door de deur van de bijkeuken, waarvan het geluid elke zondag verbonden was met de thuiskomst van vader, zag ik mijn moeder in alle staten van verdriet. Ze was alleen en ik verstarde door haar zo te zien zitten. Op tafel lag de krant, en intuïtief voelde ik dat die oorzaak was van haar niet te stuiten snikken en niet tot bedaren te brengen hartverscheurend verdriet. Net veertien was ik en wist niet hoe ik iemand in zijn intense verdriet kon bijstaan. Mijn ogen gleden over het bericht van de executie van de achttien leden van de verzetsgroep waar mijn vader deel van uitmaakte, en om te tonen dat ik alles wilde doen om haar ontroostbaar leed te keren, verfrommelde ik woedend de krant tot een prop en gooide hem in de kachel. Alsof daarmee die gruweldaad van het doodschieten teniet werd gedaan; dat het niet waar was wat er in die krant stond. Nog zie ik hoe de vlammen even oplaaiden en, alsof ik haar daar ook mee kon helpen, ik deed niets anders dan vloeken op die rotmoffen. Onbeheerst, helemaal buiten zinnen. Ook omdat ik tot het besef kwam, dat mijn vader na al die ellendige maanden dood was. Blijkbaar ben ik daarna geheel op slot geraakt, want wat er verder die dag gebeurde staat me totaal niet meer bij. Behalve dat ik hoorde, dat eerder die dag iemand aan de deur was geweest, een buurman die bij de krant werkte, die de onheilstijding aan mijn moeder vertelde. De Duitsers hebben nooit bericht gegeven van de executie. Het stond in de krant…. Ik ga even terug naar 1941 toen mijn vader toetrad tot de verzetsgroep de “Oranje Vrijbuiters”, zich terdege er van bewust wat hij hiermee voor zichzelf en zijn gezin op het spel zette. Wat dit voor hemzelf heeft betekend is bekend en wat betreft de consequenties voor het gezin, er is, na wat ik daarover heb verteld, weinig voor nodig om daar een beeld van te vormen. Vooral voor mijn moeder is het een onmenselijke opgave geweest het hoofd te bieden aan het ongewisse van alle dag. Aan de spanning die gepaard ging aan het verzetswerk, wat in huis zo indringend aanwezig was. (Mijn zuster maakte als koerierster ook deel uit van een verzetsgroep) Bijna niemand bleef de ontberingen bespaard die de oorlog meebracht, maar het is voor mijn moeder onvoorstelbaar zwaar geweest om, bij alles wat ze moest doormaken, een gezin draaiende te houden en ons als kinderen op te voeden, in de kleren te houden, te eten te geven en er voor te zorgen dat we “goed terecht kwamen”. Het is bekend dat mijn vader, met zeventien andere leden van de verzetsgroep de “Oranje Vrijbuiters” in een
4 gezamenlijk graf en een monument eeuwigdurend respectvol geëerd wordt. Voor mij geldt dit respect niet minder mijn moeder. Na de 29e februari 1944, duurde het nog tot 15 april 1945, toen de Canadezen Leeuwarden binnentrokken en we vanaf dat moment bevrijd waren van de gehate Duitsers. Wat in de tussenliggende maanden voor ons gezin alleen maar was veranderd, was de zekerheid dat mijn vader nooit meer thuis zou komen. Wat ik daarbij voelde, kan ik niet verwoorden en zal altijd onbeschreven blijven. Elke dag zag ik Duitsers en werd ik gedwongen eraan te denken dat mijn vader door die rotmoffen doodgeschoten was. Voor het overige werden de oorlogsbeproevingen steeds groter en namen de inspanningen om aan eten, kleding en brandstof te komen, alleen maar toe. Daarnaast gaven de koeriersteractiviteiten van mijn zuster ook de nodige stressmomenten. Wat bijvoorbeeld ook gold voor de gebeurtenis toen ik als jongen van veertien tijdens een razzia werd opgepakt, achter prikkeldraad werd gezet en na een geslaagde vluchtpoging niet naar huis durfde en een poosje onderdook bij familie. Bang dat de Duitsers me zouden komen halen, omdat ze mijn adresgegevens hadden. Op 5 mei 1945 was heel Nederland bevrijd en ik ging mee in de euforie van de bevrijding, bezield door de uitzinnige vreugdegolf die door het hele land ging. Ik reageerde op deze collectieve uitbarsting van blijdschap zoals ik in vijf jaar oorlog was opgegroeid: opportunistisch, reageren op wat me voor de voeten kwam, doen wat ik voelde te moeten doen. Ondanks zonder angst te hoeven leven, werd thuis alle dagen gevoeld wat de oorlog ons had gebracht. Daarbij waren de meest aangrijpende gebeurtenissen het door mijn zuster (moeder was ziek) moeten identificeren van mijn vader na zijn opgraving, de, samen met zijn zeventien verzetsvrienden, herbegrafenis op 1 maart 1946 op de Begraafplaats Tolsteeg in Utrecht en de onthulling op 10 mei 1947 van het te hunner ere opgericht monument. (Het identificeren beschreef mijn zuster nadien op een envelop van de Staatspolitie ‟s-Gravenhage, waarin een paar bijna vergane kledingstukjes van mijn vader, als volgt: “Net 18 jaar geworden ben ik met de trein naar Den Haag gegaan. Ons moe was ziek en als ze niet ziek was geweest, had ze het niet kunnen opbrengen. Lijken die op de Waalsdorpervlakte opgegraven waren, moesten geïdentificeerd worden. In een vrij donker vertrek stonden kisten opgesteld. Je kreeg een marechaussee mee. Ik kon het niet opbrengen er langs te gaan. Op elke kist lagen overblijfselen, meest kledingstukjes. De marechaussee heeft voor mij van verschillende kisten deze (noot:de inhoud van de envelop) lapjes getoond. Uiteindelijk hadden we de goede lapjes. De zaak kon toen verder afgehandeld worden. Allemaal heel verdrietig! In de trein naar huis was een moeilijke weg. Ons moe dacht dat vader terug zou komen. Maar nu was het definitief. Thuis gekomen werd het dan ook een tweede drama”. Terwijl ik dit laatste opschreef, was het 13 november 2008, de nationale “Dag van het Respect”. Het bracht me terug naar 3 mei 2006, toen ik een bezoek bracht aan Tolsteeg en daar zag dat er weinig meer over was van de intentie van het door wildgroei overwoekerde monument. Ik herinnerde me, hoe ik als zeventienjarige jongen op 10 mei 1947 de onthulling meemaakte van het prachtige monument dat voor altijd eerbied en respect moest uitbeelden voor de achttien jonge mannen van de verzetsgroep de “Oranje Vrijbuiters”, die hun leven hebben gegeven in hun strijd tegen het grootste kwaad wat de wereld heeft gekend. Bijna zestig jaar later, als man van zesenzeventig, moest ik constateren dat er van deze bedoeling bijna niets meer waar gemaakt werd. Terwijl ik het vervallen monument overzag, kwamen de beelden bij me boven zoals ik voorgaand geprobeerd heb te beschrijven. En ik voelde boosheid richting de gemeente Utrecht, die ten tijde van de plannen tot oprichting van het monument de verplichting op zich had genomen het gedenkteken eeuwigdurend te onderhouden, maar daarin in gebreke was gebleven. Ik vond het ongehoord dat men zich niet of nauwelijks om het monument had bekommerd en zich daardoor weinig respectvol had getoond ten aanzien van achttien geëxecuteerde verzetsstrijders en wat hun vaders, moeders, vrouwen en kinderen daarvoor hebben moeten meemaken. Ik vond dit onacceptabel en nam me voor de gemeente Utrecht hier op aan te spreken. Voor het resultaat van dit voornemen, verwijs ik naar de website www.oranjevrijbuiters.nl van de stichting „Eregraf en Monument Oranje Vrijbuiters”, die samen met mijn zoon Christiaan Kerkhof, naamgenoot van mijn gefusilleerde vader, is opgericht. Zo lang het mij gegeven is, zal ik de doelstelling van de stichting navolging geven om te voorkomen dat het monument weer in verval raakt en in dit monument de Oranje Vrijbuiters op respectvolle wijze herdacht zullen blijven. De genoemde website wordt door de Koninklijke Bibliotheek gearchiveerd, wat betekent dat komende generaties kennis kunnen nemen van de inhoud. Ik hoop dat dit ertoe zal leiden dat de instanties, die de taak hebben de slachtoffers
5 van de Tweede Wereldoorlog te herdenken, in dit herdenken de Oranje Vrijbuiters een plaats geven. In de eerste plaats noem ik hier de gemeente Utrecht, die per Besluit van 9 juli 1947 de verplichting op zich heeft genomen eeuwigdurend het monument van de Oranje Vrijbuiters te onderhouden en dier voege het niet weer mag gebeuren dat het monument in verval raakt. November 2008
Henk Kerkhof, zoon van de Oranje Vrijbuiter Christiaan Kerkhof