INFORMATIEKUNDE , DEPARTEMENT INFORMATICA
Helder Schrijven Een introductiecursus voor het schrijven van verslagen behorende bij de module ‘Mens, Maatschappij en ICT’ Robbert‐Jan Beun
2015
UNIVERSITEIT UTRECHT
2
3
Inhoud INLEIDING ..................................................................................................................................................... 5 WERKWIJZE ......................................................................................................................................................... 5 ONDERDEEL 1: HET ONDERWERP EN EEN PROBLEEMSTELLING ....................................................................... 7 ORIËNTATIE OP WAT JE WILT .................................................................................................................................... 7 ORIËNTATIE OP DIT VAK .......................................................................................................................................... 8 ORIËNTATIE OP DE OPLEIDING .................................................................................................................................. 8 OPDRACHTEN ONDERDEEL 1 .................................................................................................................................... 8 ONDERDEEL 2: ANALYSE, THEORIEËN EN INBEDDING IN BESTAANDE KENNIS ............................................... 10 WAT IS EEN THEORIE? .......................................................................................................................................... 10 HOE KOM JE AAN EEN (GOEDE) THEORIE? ................................................................................................................. 11 HET ONTWERPEN VAN EEN MINDMAP ...................................................................................................................... 11 SNELLEZEN ........................................................................................................................................................ 13 OPDRACHTEN ONDERDEEL 2 .................................................................................................................................. 13 ONDERDEEL 3: TEKSTSTRUCTUUR EN DE LIJN VAN HET BETOOG .................................................................. 15 TEKSTHIËRARCHIE EN DE FUNCTIE VAN TEKSTBLOKKEN ................................................................................................. 15 ARGUMENTATIE .................................................................................................................................................. 16 OPDRACHTEN ONDERDEEL 3 .................................................................................................................................. 18 ONDERDEEL 4: HET SCHRIJVEN VAN HET VERSLAG ....................................................................................... 20 RELEVANTIE: HET DOEL ......................................................................................................................................... 20 KWALITEIT: WARE EN ONDERBOUWDE UITSPRAKEN ..................................................................................................... 20 KWANTITEIT: NIET TEVEEL EN NIET TE WEINIG ............................................................................................................ 21 STIJL ................................................................................................................................................................ 22 HET LEZERSPUBLIEK ............................................................................................................................................. 23 OPDRACHTEN ONDERDEEL 4 .................................................................................................................................. 23 ONDERDEEL 5: PEER REVIEW ....................................................................................................................... 25 OPDRACHTEN ONDERDEEL 5 .................................................................................................................................. 26 ONDERDEEL 6: REVISIE, REFLECTIE EN INLEVEREN ........................................................................................ 27 REVISIE ............................................................................................................................................................. 27 REFLECTIE ......................................................................................................................................................... 27 INLEVEREN......................................................................................................................................................... 27 OPDRACHTEN ONDERDEEL 6 .................................................................................................................................. 27 BRONNEN ................................................................................................................................................... 29 APPENDIX 1: ZOEKEN NAAR BRONNEN ........................................................................................................ 30 APPENDIX 2: DE UITERLIJKE VERZORGING VAN JE VERSLAG ......................................................................... 31 APPENDIX 3: ALGEMENE EISEN .................................................................................................................... 33 APPENDIX 4: INHOUD VAN HET DOSSIER ..................................................................................................... 34
4
5
Inleiding Laten we er geen doekjes om winden. Zowel het lezen als het schrijven van verslagen is vaak lastig. En toch moet het gebeuren. Een verslag is een weergave van dingen die je uitgezocht hebt en waar‐ van je de belangrijkste resultaten om welke reden dan ook moet overdragen op anderen. Tijdens je studie is die ander meestal een docent of een medestudent en heeft het schrijven van een goed of slecht verslag alleen gevolgen voor jezelf. Na je studie kan er heel wat meer van afhangen, zoals de banen van mensen, de aanleg van een snelweg door een natuurgebied of zelfs een kernramp. Verslagen worden soms slecht gelezen: de lezer heeft het te druk, komt niet door moeilijke passages heen, begrijpt de relevantie niet, vindt de stof saai, etc. Een belangrijk verschil tussen verslagen en een gewoon gesprek is dat de lezer de directe aanwezigheid van de schrijver mist, waardoor er geen vragen gesteld kunnen worden ter verduidelijking en waardoor hun aandacht makkelijker afdwaalt. Schrijvers van verslagen moeten daarom zoveel mogelijk moeite doen om een goed verslag te schrij‐ ven. Of een verslag goed geschreven is, hangt van veel factoren af. Er zijn ook niet altijd concrete regels te geven. In ieder geval is een goed verslag een helder verslag dat de lezer meeneemt in een soort men‐ tale dans. De zinnen, de structuur en de inhoud sluiten aan op de ‘beweging’ van de hersenen, op de gedachten en de gevoelens van de geïnteresseerde lezer. In een slecht geschreven verslag hapert er van alles: de argumentatie rammelt, het is veel te lang, er zijn veel taalfouten, de structuur klopt niet of de vormgeving ziet er niet uit. Kortom, de lezer en het verslag lopen bij een slecht geschreven verslag op allerlei niveaus uit fase, het leesproces dooft langzaam uit, de lezer valt er soms letterlijk bij in slaap. Het schrijven van een goed verslag is niet eenvoudig en zelfs het grootste talent heeft problemen (gehad) met verschillende onderdelen van het schrijfproces. Maar schrijven kun je ook leren, daarom deze korte vaardigheidscursus om de leesbaarheid van je verslagen te verbeteren. Deze cursus gaat niet zozeer over hoe je goed Nederlands moet schrijven, maar veel meer over het gedachteproces dat achter het schrijven zit. Schrijven is niet alleen een communicatieproces met de lezer, maar ook met jezelf, het ordent je eigen gedachten. Als je het eenmaal onder de knie hebt, zal blijken dat het schrijven en het lezen van een goed verslag niet lastig, maar vooral ook leuk kan zijn.
Werkwijze De opdracht van deze cursus is eenvoudig: schrijf een essay van ongeveer 7 pagina’s waarin je een toekomstvisie geeft op het onderwerp van deze module: mens, maatschappij en ICT. Welke rol speelt ICT op dit moment in onze samenleving, hoe zal dit in de toekomst zijn en op welke manier zou je hieraan een bijdrage willen leveren? Qua aanpak kun kiezen voor de analyse van een concreet vraag‐ stuk en de manier waarop ICT een oplossing kan leveren, maar je mag ook je visie geven op de ont‐ wikkeling van een specifiek informatiesysteem of een keten van systemen waarbij ook de mens be‐ trokken is. In ieder geval dien je een analyse te geven van de huidige situatie (of het verleden) en van de situatie zoals die zal zijn in de toekomst en wat daarbij de rol van die systemen dan is. Qua onderwerp mag de keuze breed zijn: denk aan het gebruik van intelligente robots (wat zijn dat eigenlijk?), de ontwikkeling van het internet, betaalsystemen, biometrische identificatie of geavan‐
6
ceerde gebruikersinterfaces. Maar je kunt ook kiezen voor de sociale of maatschappelijke gevolgen van gamen of moderne communicatiemiddelen. Wellicht kun je je focussen op speciale gebruikers‐ groepen. Zullen gebruikers zonder meer bepaalde oplossingen accepteren? Waarom zal de ontwikke‐ ling gaan zoals je je die voorstelt? Wat kunnen de sociale gevolgen zijn van de introductie van een bepaald informatie‐ of communicatiesysteem? Etcetera. Vraag/antwoord De achterliggende gedachte bij deze cursus is dat ieder verslag of essay terug te voeren is tot twee basisconcepten: een vraag en het bijbehorende antwoord. Ieder verslag bevat een probleemstelling (de vraag) die betekenis geeft aan alles wat er verder staat geschreven. Een probleemstelling staat meestal in de inleiding, de rest van het verslag is een uitwerking van het antwoord in de vorm van een bepaalde redenering; het uiteindelijke antwoord moet in de conclusie teruggevonden kunnen worden. De inleiding en de conclusie moeten dan ook duidelijk met elkaar samenhangen en los van de rest te lezen zijn. Ter ondersteuning van het schrijfproces gebruiken we het boekje van Oosterbaan waarin een hoop nuttige informatie staat. Hoewel het boekje is gericht op studenten die al in de eindfase van hun studie zitten, is een groot deel van de behandelde onderwerpen evengoed van toepassing op de si‐ tuatie van iemand die net aan een studie begint. We komen hier later op terug. Deze cursus bestaat uit een zestal onderdelen. Bij ieder onderdeel horen aparte opdrachten waarvan sommige aan het dossier moeten worden toegevoegd en andere weer bij het inleversysteem Submit ingeleverd moeten worden. Op enkele opdrachten na wordt alles uitgevoerd in een team van maxi‐ maal twee personen. Sommige opdrachten moeten eerst op het werkcollege besproken worden met de begeleiding voordat je verder kunt gaan. In onderdeel 1 van deze schrijfcursus zullen we de probleemstelling en het onderwerp verder uitdie‐ pen. Zoals hoort bij wetenschappelijk werk, moet het verslag ingebed zijn in de bestaande literatuur of moet bekeken zijn welke systemen er al bestaan met betrekking tot je onderwerp. We komen hierop terug in onderdeel 2. In onderdeel 3 concentreren we ons op het betoog en de achterliggende structuur van het verslag. In onderdeel 4 komt dan pas het echte schrijven aan bod en in onderdeel 5 en 6 concentreren we ons op de feedback en het revisieproces.
7
Onderdeel 1: Het onderwerp en een probleemstelling We hebben in de inleiding aangenomen dat in ieder verslag een bepaald onderwerp wordt behan‐ deld en dat er een bepaalde vraag‐ of probleemstelling wordt uitgewerkt. Ook het boekje van Oos‐ terbaan begint hiermee in het eerste hoofdstuk. Omdat het bedenken van een onderwerp de eerste activiteit is in deze schrijfcursus, zullen we hier eerst op ingaan. Samengevat zegt Oosterbaan hier‐ over: 1. Begin zo snel mogelijk 2. Het schrijven van een verslag is geen strafwerk 3. Praat met anderen over het probleem en je interesses Punt 1 geeft aan dat je het nadenken en schrijven van het verslag niet moet uitstellen: ga gewoon aan de slag en probeer niet steeds voor jezelf uitvluchten te zoeken om het niet te doen. Punt 2 en 3 houden in dat je iets moet kiezen dat niet te ver van je afstaat, iets wat je leuk of belangrijk vindt. Immers, hoe relevanter jij de dingen vindt, hoe gemotiveerder je bent om de waarheid te achterha‐ len en om daarvoor de geschikte (wetenschappelijke) methodes te gebruiken. Dit is de reden waar‐ om we een volle week besteden aan het bedenken van de probleemstelling. Denk niet te snel dat je de probleemstelling hebt gevonden. Een goeie test is om te kijken of je er vanuit jezelf mee verder gaat en al aan de oefeningen wilt beginnen die voor de volgende week staan gepland. Als dat niet het geval is, ga dan verder zoeken. Ga er een week lang iedere dag mee aan de slag. De enige eis is dat het qua onderwerp ligt op het grensvlak van mens, maatschappij en ICT en dat je er voldoende aan‐ dacht aan besteedt. De vraag is nu hoe je je kunt richten op je motivatie.
Oriëntatie op wat je wilt Het is niet altijd eenvoudig te weten te komen wat je echt wilt en zelfs al zou je dat nu al onder woorden kunnen brengen, dan kan later heel goed blijken dat je toch iets anders wilde of dat je doe‐ len verschoven zijn. Waarschijnlijk is een van de betere manieren om dat te achterhalen minimaal zeven dagen in retraite in een klooster te gaan zitten om je hoofd leeg te maken, maar we hebben jammer genoeg dikwijls te weinig tijd voor dit soort ‘spirituele’ zaken. Een wat minder ingrijpende manier is om er zo af en toe alleen op uit te trekken (bijv. een wandeling) of om een half uurtje alleen op je kamer te zitten zonder je te laten afleiden door de computer,1 boe‐ ken of telefoon. Denk dan na over je studiekeuze, waarom ben je aan deze studie begonnen? Wat trok je er echt in aan? Misschien trok niets je aan (we hopen natuurlijk van niet), maar toch heb je deze keuze gemaakt uit het grote aanbod van opleidingen. Probeer vooral voorbij uitspraken te ko‐ men als: ‘nou, leek me wel leuk’ of ‘iets met computers en mensen’. Deze studie ligt op het raakvlak van mens, organisatie, maatschappij en informatie‐ en communicatiesystemen. Wat betekent dat raakvlak voor jou? Sommigen vinden hun motivatie in de dingen waar ze zich aan ergeren, bijv. een interface die niet goed is ontworpen, de spam die je voortdurend in je mailbox krijgt of een werkproces dat slecht is ingericht. Weer anderen vinden de motivatie in hun gevoel voor rechtvaardigheid of een betere we‐ reld: hoe kun je ICT in de zorg toepassen, hoe kunnen we systemen maken die mensen echt onder‐ steunen in hun werk of privé? 1
En al zeker niet te gamen!
8
Weer een andere manier is om een dialoog aan te gaan met iemand die je vertrouwt (zie punt 3 van Oosterbaan). Leg uit waarom je aan deze studie bent begonnen en laat hem of haar vragen stellen. Vraag wat die ander vindt van de toepassing van computers in onze samenleving, vraag naar speci‐ fieke ervaringen. Zorg dat je geen andere dingen hoeft te bespreken. Op een terrasje zitten en samen een biertje of een glas wijn drinken (niet te veel!) doet wonderen. Je zou ook gebruik kunnen maken van de systemen die je zelf in je opleiding gaat onderzoeken, bijv. internet. Type eens “wat wil ik echt?” in Google in (>5000 hits), maar neem het ook niet te serieus. Veel websites zijn gemaakt voor dertigers die vastgelopen zijn in hun werk en die nu pas tegen deze vraag oplopen. Je zou zelfs eens kunnen onderzoeken wat filosofen over ‘willen’ en ‘doelen’ hebben geschreven. Een aardige ingang is de Engelse Wikipedia of, voor de filosofen onder ons, het woord ‘teleologie’ in de Nederlandse Wikipedia. En nog sterker, je zou er over kunnen nadenken hoe je technologie zou kunnen inzetten om mensen hun eigen doelen te laten achterhalen, op dezelfde manier als een leugendetector leugens kan achterhalen. Met dit laatste zou je al een interessant onderwerp hebben voor je essay.
Oriëntatie op dit vak Om een geschikt onderwerp te vinden kun je je ook oriënteren op de onderwerpen die in dit vak worden besproken. Welke onderwerpen zijn dat? Het is hierbij vooral belangrijk om de plaats van de onderwerpen in het grotere geheel te ontdekken. Je kunt daarvoor gebruik maken van een plaatje. Teken de maatschappij zoals jij die ziet en probeer daarin de verschillende onderwerpen te plaatsen. Wat lijkt je interessant? Waar zou je meer over willen weten?
Oriëntatie op de opleiding Weer een andere manier is om de vakken die in de bacheloropleiding worden gegeven in kaart te brengen en om te proberen hierin een samenhang te ontdekken. Je weet misschien al dat er basis‐ vakken zijn (bijv. ‘imperatief programmeren’) en verdiepingsvakken (bijv. ‘organisaties en ICT’ en ‘ontwerp van interactieve systemen’). De verdiepingsvakken gaan in op stromingen binnen de bache‐ loropleiding, zoals Business Informatics en Human Media Interaction. Wat is dat precies? Hoe onder‐ scheiden deze zich van elkaar? Is er overlap tussen deze twee richtingen? Waar ligt je interesse? Ben je wel eens in het verleden tegen problemen aangelopen die je met de kennis uit deze vakken wel‐ licht zou kunnen oplossen?
Opdrachten onderdeel 1 ‐ ‐
maak een persoonlijke planning voor de komende tien weken bedenk een onderwerp en probleemstelling
Eisen: ‐ planning bevat tabel met de weken/dagen en uren en de te ondernemen activiteiten en deadlines voor deze periode (voor dit vak: ruwweg 2 uur college, 2 uur werkcollege, 16 uur/week zelfwerkzaamheid, …). Neem ook het parallelvak van deze periode in je planning op. ‐ planning moet binnen de teamleden afgestemd zijn ‐ het onderwerp moet liggen op het vlak van mens, maatschappij en ICT in brede zin ‐ onderwerp, probleemstelling en motivatie op een A4 (ongeveer 200 woorden), niet handge‐ schreven, met namen en studentnummers ‐ neem een onderwerp dat je interesseert ‐ je moet er met minstens één iemand over praten buiten je team
9
Bespreken met begeleiding: ‐ planning ‐ onderwerp, probleemstelling en motivatie Toevoegen aan dossier: ‐ planning (individueel) ‐ onderwerpkeuze en de probleemstelling (in italics) ‐ motivatie voor onderwerp en probleemstelling ‐ met wie je hierover hebt gesproken en de belangrijkste resultaten van het gesprek ‐ welke andere actie(s) je ondernomen hebt Inleveren Submit (schrijf 1): ‐ planning ‐ onderwerp, probleemstelling en motivatie (een A4) Deadline: ‐ woensdag 16 september, 23.59 uur Leesmateriaal: ‐ Oosterbaan, hoofdstuk 1 en 4 ‐ deze handleiding Hints: ‐ begin zo snel mogelijk ‐ lever voor Submit alles in een document in (of zet in Zipfile) ‐ zet in de documenten die je inlevert altijd jullie namen en collegenummers ‐ vermeld ook altijd jullie teamnummer in de naam van de documenten die je inlevert en ver‐ meld het teamnummer ook in de documenten zelf ‐ lees deze handleiding vooraf minstens een keer goed en in zijn geheel door
10
Onderdeel 2: Analyse, theorieën en inbedding in bestaande kennis Vorige week hebben we ons beziggehouden met de formulering van de probleemstelling. Deze tweede week bekijken we hoe je je gedachtegang op papier kunt krijgen en hoe je bestaande kennis kunt inpassen. We concentreren ons dus op de uitwerking van de probleemstelling en werken voor‐ zichtig naar een antwoord op de vraag. Soms is het beantwoorden van een vraag makkelijk. Iemand vraagt hoe laat het is, de ander kijkt op zijn horloge en geeft een antwoord. Soms is het beantwoorden van een vraag moeilijk of zelfs onmo‐ gelijk. De vraag hoeveel dieren er op deze wereld zijn is in principe onbeantwoordbaar, maar we kunnen misschien een hele ruwe schatting maken door het probleem in redelijk behapbare stukjes te hakken of in te perken tot alleen zoogdieren. Hetzelfde doen we in de wiskunde, als we willen weten wat de waarde is van een bepaalde functie en we de functie zelf niet kunnen uitrekenen, is er soms de mogelijkheid de functie te herschrijven in een combinatie van andere functies waarvan we de uitkomst wel kennen – denk aan de sinus‐ en cosinusregels. We zijn dan bezig met de analyse van het probleem, we proberen bestaande kennis en theorieën te gebruiken om deelproblemen op te lossen die samen het antwoord moeten geven op de vraag. Studenten die beginnen met hun eindscriptie zijn in de loop van hun studie al uitgebreid in contact gekomen met kennis en theorieën op hun vakgebied. Maar ook als je net van de middelbare school komt heb je al kennis gemaakt met kennis en theorieën op verschillende gebieden. Je hebt een deel van de terminologie en de regels van de wis‐ en natuurkunde geleerd, maar je hebt ook, als het goed is, leren nadenken over mens en maatschappij. Het is dus niet zo dat je als een blanco blad aan je studie begint. We gaan er hier dus van uit dat je een mix van kennis en theorieën toepast die je al eerder hebt geleerd en die je in de loop van dit vak tegen zult komen. Maar wat is eigenlijk een (we‐ tenschappelijke) theorie? En vooral, hoe kom je aan de goede theorie?
Wat is een theorie? Het is belangrijk je te realiseren dat een theorie niet iets hoogdravends is, ieder mens bouwt theorie‐ en. Zo zijn kleine kinderen al geboren theoriemakers. Nadat we geboren zijn, moeten we van alles leren over deze wereld: wat (lekker) eten is, wie je ouders zijn, wat een fiets is, etc. Naarmate we ouder worden leren we niet alleen dit soort objecten herkennen, maar we kunnen ze ook benoemen. Je kunt dan bijv. zeggen: “Dat is een van mijn ouders”. Je begrijpt dan wat het concept ‘ouder’ is, want je kunt ook zeggen “Daar lopen de ouders van Piet”. In feite heb je daarmee ‘getheoretiseerd’; je hersenen hebben een abstract concept ontworpen en benoemd waarin allerlei andere objecten geplaatst kunnen worden, namelijk de ouders van al die andere kinderen. Vervolgens kun je daar allerlei uitspraken over doen: bijv. alle ouders hebben kinderen, ouders moeten voor hun kinderen zorgen, alle ouders zijn minstens acht jaar, ieder kind is jonger dan zijn ouders, etc. Sommige van deze uitspraken zijn per definitie waar (ouders hebben kinderen), andere zijn normatief (moeten), weer andere vragen empirische validatie (ouders zijn minstens acht jaar) of kunnen worden berede‐ neerd (ieder kind …). Hiermee heb je dus een eenvoudige theorie over het ‘ouder’‐zijn ontwikkeld. Het voorbeeld van de ouders is evengoed toepasbaar op begrippen en uitspraken in de wiskunde, informatica en de informatiekunde. Belangrijk verschil is wel dat dit soort theorieën in het algemeen door anderen bedacht zijn en opgenomen zijn in een wetenschappelijke ‘bibliotheek’ van theorieën waar je naar hartenlust gebruik van kunt maken. Je hoeft niet steeds opnieuw de stelling van Pytha‐ goras te bewijzen, want dat is lang geleden al gedaan. Wel wordt je geacht in de wetenschap op de
11
hoogte te zijn van de bestaande en geaccepteerde theorieën op je vakgebied zodat je ze kunt gebrui‐ ken waar je ze nodig hebt. Wat is het belang van een theorie? Oosterbaan schrijft zelfs dat ‘niets zo praktisch is als een goede theorie’. Als we een theorie begrijpen en toepassen, lijkt het alsof de wereld kleiner is geworden. In de chaos van de data verschijnt structuur, teksten worden helderder, we snappen waarom de dingen geschreven zijn zoals ze geschreven zijn. Het opnemen van een theorie in je verhaal maakt je uit‐ gangspunten helder. Misschien kun je zelfs met je resultaten laten zien dat sommige van die uit‐ gangspunten moeten komen te vervallen; ‘iedere verloren illusie is een gewonnen waarheid’, zei Multatuli ooit. Maar het kan ook zijn dat je een algemene regel kunt halen uit een combinatie van je waarnemingen die een ander nog niet had gevonden, dan voeg je juist iets nieuws toe aan de theo‐ rie. We kunnen door theorieën dus verklaringen geven voor de feiten en we kunnen zelfs toekomst‐ voorspellingen doen, denk aan de weersverwachtingen of de stand van de planeten. Het begrijpen van de verschijnselen en het bijstellen van je eigen beperkte referentiekader is een van de leukste dingen van de wetenschap.
Hoe kom je aan een (goede) theorie? Hoewel er allerlei hulpmiddelen bedacht zijn om het proces te ondersteunen, is het theoretiseren uiteindelijk een creatief proces waarvan moeilijk te achterhalen is hoe het precies werkt. Vergelijk het met het vormen van woorden en zinnen tijdens een gesprek. Ooit hebben we de woorden en de bijbehorende grammatica geleerd, maar als we erover nadenken snappen we niet waar ze vandaan komen – dat merken we pas goed als we niet op een bepaald woord kunnen komen. Iemand die the‐ oretiseert moet erop vertrouwen dat hij slim en creatief genoeg is om de gedachten uiteindelijk op een rijtje te krijgen, net zoals de woorden komen in een gesprek. Het is al dikwijls gezegd, maar het enige dat je moet doen is het gewoon doen. Alleen dan kun je ontdekken waar je goed in bent en welke delen van het proces extra ondersteuning nodig hebben. Een deel van het theoretiseringsproces is dus het achterhalen van al bestaande kennis, zowel bij je‐ zelf als bij anderen. Kennis en ervaring van anderen kun je op verschillende manieren opdoen: bij‐ voorbeeld door met de ander een gesprek aan te gaan, een lezing te bezoeken of door zelf te lezen. Als je de bibliotheek induikt en/of de wetenschappelijke literatuur via internet gaat bekijken (zie Ap‐ pendix 1) zul je merken dat er een enorme hoeveelheid bladen, boeken en artikelen beschikbaar is. De vraag is hoe je hier de meest relevante informatie uit kunt selecteren. Selectie vindt in eerste instantie plaats op basis van al bestaande kennis en ervaring. Meestal ga je daarbij uit van de inhoudswoorden die je gekozen hebt in je probleemstelling. Tegelijkertijd is dat niet genoeg, er zijn meestal veel meer woorden die betrekking hebben op je specifieke vraag. Bo‐ vendien wordt in de vakliteratuur dikwijls gebruik gemaakt van een eigen terminologie met specifie‐ ke betekenissen. Je krijgt dikwijls toegang tot deze termen via publicaties die op een breder publiek gericht zijn, zoals overzichtspublicaties of handboeken. Een manier om aan meerdere woorden te komen die betrekking hebben op je probleemstelling is via het ontwerpen van een zogenaamde ‘mindmap’.
Het ontwerpen van een mindmap Mindmapping is een methode om visueel in kaart te brengen wat de onderdelen zijn van een be‐ paald denkproces (begrippen en ideeën) en vooral om aan te geven hoe deze onderdelen met elkaar
12
in verband staan (Boekhorst et al, 2005). Dit is dus anders dan een stuk tekst waarbij we in principe alleen gebruik kunnen maken van een lineaire structuur. In een mindmap is het mogelijk eindeloos elementen toe te voegen en gebruik te maken van verschillende kleuren, codes en afbeeldingen. Mindmapping is een grafisch en creatief alternatief ten opzichte van onze traditionele manier van aantekeningen maken en blijkt een efficiënt hulpmiddel te zijn bij het achterhalen, verwerken, op‐ slaan en herinneren van informatie. In Figuur 1 is een voorbeeld gegeven; kijk voor andere voorbeelden eens naar ‘mindmap’ in Google images. We beschrijven nu in het kort de techniek (Boekhorst et al, ibid.): 1. Neem een aantal gekleurde stiften of potloden en een groot blanco vel papier (leg het papier in landscape voor je). 2. Start met het centrale thema of de vraag in het midden. 3. Maak vanuit de beginsituatie vertakkingen. 4. Schrijf alle woorden/vragen/zinnen op die te maken hebben met je probleem en maak hier‐ van een plaatje, met verbindingen, pijlen, hiërarchieën, etc. 5. Maak zoveel mogelijk gebruik van beelden, pictogrammen, tekeningen, tekens en symbolen (kleur kan helpen). 6. Laat je eigen fantasie de vrije loop en oordeel niet teveel. Je kunt altijd nog herstellen of een nieuw blad pakken. 7. Via de computer kun je overigens 30 dagen een vrije trialversie gebruiken, zie: www.mindjet.com
Figuur 1 Een mindmap van gezondheid. (bron http://ponics.org/category/mindmaps/)
Door een mindmap kun je dus een idee krijgen van belangrijke concepten en hun relaties met be‐ trekking tot je onderwerp. Dit betekent echter nog niet dat je weet hoe je een selectie moet maken uit het enorme aanbod van publicaties. Een andere techniek, die je ook in combinatie met mindmap‐ ping kunt gebruiken, is snellezen.
13
Snellezen Snellezen is een techniek waarbij je het vocaliseren van de tekst achterwege laat. We hebben als kind geleerd de tekst uit te spreken en de meeste mensen doen dat nog steeds in hun hoofd (subvocalise‐ ren). De bedoeling is om te fixeren op blokken tekst en niet meer woord voor woord te lezen. Onze gedachten krijgen dan niet meer de kans om af te dwalen. Zowel het afdwalen als het subvocaliseren kost tijd. Concentratie is daarbij dus van groot belang. Let vooral ook eens op jezelf hoe dikwijls je gedachten afdwalen in een tekst die je wat minder interessant vindt. Sneller lezen is vooral een kwestie van oefenen. Bij snellezen is het belangrijk dat je de oorspronkelijke probleemstelling in gedachten neemt zodat je veel sneller kunt bepalen of de informatie al dan niet relevant is voor je onderzoek. Probeer dan een totaalbeeld te vormen, hoe oud is het artikel, wat is precies de titel, in welk tijdschrift staat het, wat staat er in de samenvatting. Dikwijls volstaat het lezen van de inleiding en de conclusies. Bij boeken kun je je ook een goed beeld vormen door eerst naar de inhoudsopgave te kijken. Blader het geheel snel door en probeer een indruk te krijgen van de afbeeldingen. Je kunt de informatie weer goed in een mindmap zetten. De volgende tips komen weer uit Boekhorst et al (ibid.): 1. 2. 3. 4. 5.
Neem de oorspronkelijke de probleemstelling in gedachten Zorg dat je ontspannen bent en de informatie goed kunt opnemen Zorg voor een totaaloverzicht (inhoudsopgave, achterflap, samenvattingen, …) Markeer belangrijke woorden en probeer te begrijpen wat ze betekenen Lees afhankelijk van de moeilijkheidsgraad met variabele snelheid (moeilijke tekst langza‐ mer) 6. Het lezen van de kop en de eerste zin(nen) van een alinea is meestal al voldoende om de tekst te begrijpen 7. Spreek de woorden niet in gedachten uit 8. Pauzeer regelmatig zodat je concentratie niet achteruit gaat tijdens het lezen
Opdrachten onderdeel 2 ‐ ‐ ‐ ‐
maak een mindmap van je onderwerp verzamel kranten‐ en tijdschriftartikelen, filmpjes, relevante internetlinks, etc. zoek minstens zes relevante wetenschappelijke artikelen op en vat deze samen bedenk hoe de wetenschappelijke artikelen passen bij je onderwerp
Eisen: ‐ als wetenschappelijk gelden artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften, handboeken, pro‐ ceedings van conferenties en wetenschappelijke bundels ‐ samenvatting van artikelen niet langer dan zes á zeven zinnen Bespreking met begeleiding: ‐ mindmap ‐ zoektermen en de portals waar je hebt gezocht (zie Appendix 1) ‐ gevonden literatuur Toevoegen aan dossier: ‐ mindmap
14
‐ ‐ ‐ ‐
(Nederlandse en vooral Engelse) zoektermen en verwijzingen naar portals waar je hebt ge‐ zocht verwijzingen naar gevonden materiaal (foto’s, krantenartikelen, verwijzing naar films, etc.) correcte verwijzingen naar wetenschappelijke artikelen (zie hoofdstuk 5, Oosterbaan) met samenvattingen hoofdstukindeling met korte beschrijving per hoofdstuk
Inleveren Submit (schrijf 2): ‐ mindmap ‐ zoektermen en verwijzingen naar portals waar je hebt gezocht ‐ correcte verwijzing naar artikelen met samenvattingen ‐ hoofdstukindeling met korte beschrijving per hoofdstuk Deadline: ‐ woensdag 23 september, 23.59 uur Leesmateriaal: ‐ Oosterbaan: hoofdstuk 2, 3 en 5 Hints: ‐ Ga kijken wat er op Wikipedia staat over het onderwerp (soms omstreden, dus pas op!). Wikipedia bevat soms ook wetenschappelijke verwijzingen. ‐ Vertaal eerst je termen in het Engels en ga dan pas zoeken. ‐ Appendix 1 geeft je alle informatie die je nodig hebt om in de online bibliotheek te kijken. ‐ Zet de verwijzingen naar de literatuur onmiddellijk in het goede formaat. ‐ Laat zien hoe de artikelen passen in de argumentatie van je verslag, met andere woorden, welke kennis voegen de artikelen toe aan jouw gedachtegang.
15
Onderdeel 3: Tekststructuur en de lijn van het betoog Deze week gaan we kijken naar de grote lijn van jullie verhaal en de inpassing van de verschillende argumenten, het gebruik van voorbeelden en de structuur van je verslag. In Oosterbaan (hoofdstuk 6) is dit samengevat als ‘het betoog en de argumenten’. Je zult merken dat het schrijfproces van je verslag heel wat minder gestructureerd gaat dan de struc‐ tuur die je tegenkomt in de meeste teksten. In feite is het schrijven en denken een tamelijk chaotisch proces waarbij je soms tot wanhoop wordt gedreven door je eigen onvermogen. Dat is niks bijzon‐ ders, iedereen maakt dit mee. Je moet je er vooral niet door laten ontmoedigen, maar je moet het gewoon doen en niet uitstellen. Je kunt ook niet uit een boekje leren fietsen, je moet op de fiets gaan zitten, af en toe omvallen en weer opstaan. Dus steeds weer je eigen teksten lezen, reviseren en opnieuw lezen, anderen laten lezen, reviseren, etc. In hoofdstuk 7 van Oosterbaan komt dit proces uitvoerig aan de orde. Ik wil het hier hebben over de tekststructuur van het uiteindelijke resultaat omdat het inzicht geeft in de grote lijn van een verslag. Het aanbrengen van een logische structuur is bovendien belangrijk om‐ dat het de geheugenbelasting van een lezer aanmerkelijk verkleint, waardoor teksten veel leesbaar‐ der worden.
Teksthiërarchie en de functie van tekstblokken Zowel gesproken als geschreven teksten zijn in het algemeen geen willekeurige opeenvolging van zinnen, maar bevatten een onderliggende structuur waarin we hiërarchieën kunnen herkennen. Zo bevatten vrijwel alle verslagen tekstblokken als begin, midden en eind (bijv. inleiding, uitwerking, conclusie) waarbinnen dan weer nieuwe structuren herkend kunnen worden, bijvoorbeeld blokken in de vorm van subsecties en alinea’s. Soms kun je die structuur herkennen aan bepaalde verbale ele‐ menten, zoals ‘vervolgens’, ‘maar’, ‘bovendien’ en ‘zoals’, maar deze hoeven niet expliciet in een tekst aanwezig te zijn. Structuur is ook herkenbaar aan non‐verbale vormen als leestekens, hoofd‐ stukindeling en alinea’s (geschreven taal) of intonatie, snelheid en volume (gesproken taal). Deze zogenaamde structuursignalen geven een bepaalde relatie aan tussen de verschillende zinnen of tekstblokken. Ieder tekstblok heeft een bepaalde functie in het geheel: een subsectie kan een deelonderwerp be‐ handelen en een alinea kan een bepaald concept introduceren dat in de verdere loop van het verslag een belangrijke rol speelt.2 Omdat het lezen veel sneller gaat als de functie of het onderwerp van een tekstblok duidelijk is voor de lezer, moet je je bij het schrijven geregeld afvragen wat het blok bij‐ draagt aan de lijn van je betoog. Je kunt dat bijvoorbeeld doen door bij iedere alinea tijdelijk een of twee woorden in de kantlijn te schrijven die kort samenvatten waar de alinea over gaat. Een andere mogelijkheid is dat je iedere alinea begint of eindigt met te zeggen waar die alinea over gaat of wat je uit de alinea kunt concluderen. Een voorbeeld van de ruwe structuur van een verslag waarin een experiment wordt beschreven is het volgende:3
2
Het introduceren van belangrijke nieuwe concepten in italics verhoogt de leesbaarheid van een verslag aan‐ merkelijk. 3 Uiteraard zijn er ook andere structuren denkbaar.
16
Inleiding: o inkadering o probleemstelling o aanpak Theorie: o relevante (reeds bekende) feiten en uitspraken met betrekking tot het onderwerp o hypothese Experiment: o beschrijving experiment Resultaten: o data o statistische analyse Conclusie: o validatie van de hypothese o terugkoppeling naar probleemstelling in inleiding o sterke/zwakke punten onderzoek o vervolgonderzoek
In de inleiding probeer je de lezer warm te maken voor je onderwerp en geef je de relevantie aan van de probleemstelling (Oosterbaan: p. 85). Tegelijkertijd kun je hier een aantal belangrijke termen in‐ troduceren die je in de loop van je verslag gaat gebruiken. Dan volgt de probleemstelling en vervol‐ gens zeg je iets over de manier waarop je dat gaat aanpakken in het middenstuk. Het middenstuk bestaat uit twee of drie hoofdstukken waarin je de literatuur en je eigen toevoegingen – bijv. in de vorm van een experiment of enquêtes – behandelt in een samenhangend verhaal. In de conclusies geef je een korte samenvatting van je verhaal en wat het uiteindelijke resultaat is van je onderzoek. Conclusies zijn afleidbaar uit de voorafgaande tekst en voegen geen nieuwe informatie toe aan je verslag, dat had dan eerder in het middenstuk behandeld moeten worden. In de conclusies kun je ook zetten wat de reikwijdte is van je verhaal en welk onderzoek nog gedaan zou moeten worden in de toekomst. In principe moet het mogelijk zijn om het verhaal te kunnen begrijpen door alleen de inleiding en de conclusies te lezen (denk aan jezelf bij het snellezen).
Argumentatie Een belangrijke structuurvorm in wetenschappelijke verslagen is de argumentatie. Een argumentatie bestaat in het algemeen uit een aantal argumenten en een conclusie. Argumenten zijn uitspraken die bedoeld zijn om een bepaald standpunt aannemelijker te maken en aanvaard te krijgen; een conclu‐ sie of standpunt is een uitspraak die min of meer afleidbaar is uit de argumenten. Denk aan discus‐ sies, advertenties, voorlichtingsfolders, etc. In dit verband wordt ook wel gesproken over persuasieve communicatie – de kunst van het overtuigen. Of een bepaalde stelling of standpunt wordt aanvaard hangt niet alleen af van de kwaliteit van de argumentatie, maar bijvoorbeeld ook van de schrijver en zelfs van het medium. Een schrijver die als deskundige wordt gezien heeft meer overtuigingskracht dan iemand die geen expertise heeft en een boodschap via de televisie kan meer overtuigingskracht hebben dan een boodschap via een folder. We zullen ons hier echter beperken tot een aantal argumentatievormen omdat ze als structuur een belangrijk onderdeel uitmaken van je verslag.
17
De oorsprong van de argumentatie is terug te vinden in de logica, de tak van de wetenschap die zich bezighoudt met formele vormen van redeneren. Iedere redenering bestaat uit een aantal uitgangs‐ punten, de zogenaamde premissen, en een conclusie. Voor het trekken van een conclusie zijn min‐ stens twee premissen nodig. Een voorbeeld: 1. Iedere ouder heeft minstens een kind (premisse) 2. Jan is een ouder (premisse) 3. Jan heeft minstens een kind (conclusie) We zien dat we voor deze argumentatie een tekstblok nodig hebben van minstens drie zinnen. De kwaliteit van de conclusie is zowel afhankelijk van de kwaliteit van de premissen als van de kwali‐ teit van de redenering zelf. Daarom wordt binnen de logica ook wel onderscheid gemaakt tussen de waarheid van uitspraken en de geldigheid van de redeneringen. Als de premissen waar zijn, leidt een geldige redenering tot een ware conclusie. Maar het kan best zijn dat de combinatie van onware premissen met een geldige redenering toevalligerwijs leidt tot een ware uitspraak, zoals in het vol‐ gende voorbeeld in een situatie waar Jan geen ouder is, maar wel haar op zijn hoofd heeft: 1. Iedere ouder heeft haar op zijn hoofd (onwaar) 2. Jan is een ouder (onwaar) 3. Jan heeft haar op zijn hoofd (waar) In praktijk zien redeneringen er meestal niet zo gestructureerd uit. Premissen worden weggelaten of de redeneringen hebben geen algemene geldigheid. Stel dat iemand zegt dat hij griep heeft en dus vandaag niet kan komen, dan zullen we dat in het algemeen aanvaarden als een geldige argumenta‐ tie. Maar in feite zijn hier een aantal premissen verzwegen die we voor waar aannemen, bijvoor‐ beeld: ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
Als iemand griep heeft ligt hij in zijn bed Als iemand in zijn bed ligt is hij thuis Iemand kan niet op twee plaatsen tegelijkertijd zijn Thuis is een plaats Etc.
In de praktijk is het ondoenlijk alle premissen op te noemen en maak je altijd bepaalde veronderstel‐ lingen maken over de achtergrondkennis van de lezer. Ook zijn in de praktijk verschillende vormen van redeneren mogelijk. Hier een paar voorbeelden: 1. De meeste vogels kunnen vliegen 2. Pinguïns zijn vogels 3. Pinguïns kunnen vliegen We noemen deze vorm van redeneren ook wel redeneren per default. Meestal gaat de conclusie op, maar niet altijd, namelijk als we een bewijs voor het tegendeel kunnen vinden. Een ander voorbeeld is de volgende redenering: 1. Iemand die ziek is komt niet op zijn werk 2. Ik kom niet op mijn werk
18
3. Ik ben dus ziek In dit laatste voorbeeld zijn de conclusie en de tweede premissen omgedraaid. Deze vorm wordt ook wel abductie genoemd. Hoewel de redenering niet geldig is, wordt hij wel veel toegepast in de prak‐ tijk, bijv. bij diagnose. Stel een dokter ziet rode puntjes op de arm en de algemene regel is ‘als je ma‐ zelen hebt, dan krijg je rode puntjes op de arm’. De dokter kan hieruit concluderen dat de patiënt mazelen heeft. In praktijk levert een onderzoek een bepaald ziektebeeld op waarbij de rode puntjes maar een van de kenmerken zal zijn. Maar in feite redeneert de dokter voortdurend via abductie terug totdat alle stukjes van de puzzel passen. Argumentatie is een groot onderzoeksveld en de achterliggende structuren zijn niet altijd zo eenvou‐ dig te herkennen en terug te voeren op een formele structuur. Dat betekent echter niet dat je slordig mag zijn in je argumentatie. Je zult voortdurend moeten nagaan of je betoog wel klopt en helder overkomt. Maar daarvoor zul je het uiteraard eerst zelf helder voor ogen moeten hebben. Een goede methode is om eerst een diapresentatie in bijvoorbeeld PowerPoint te maken van je betoog en om het verhaal dan voor je teamgenoot te vertellen.
Opdrachten onderdeel 3 ‐ ‐ ‐
maak een diapresentatie van je betoog in PowerPoint en vertel het verhaal aan elkaar het betoog en de achterliggende argumentatie (zie ook p37 en p38 van Oosterbaan) geef verdere uitwerking van de structuur van de hoofdstukken en de tekstblokken die je in een hoofdstuk tegenkomt probeer de tekstblokken in eerste opzet zo ver mogelijk uit te schrijven
‐ Eisen: ‐ de argumentatie moet terugkomen in de alineastructuur ‐ zet de diapresentatie op A4 met 6 dia’s op een bladzijde Bespreking met begeleiding: ‐ diapresentatie ‐ betoog met achterliggende argumentatie (ca. 1 A4) ‐ indeling van de tekst(blokken) Toevoegen aan dossier: ‐ de diapresentatie ‐ het betoog en de achterliggende argumentatie (ca. 1 A4) ‐ de indeling van de tekst(blokken) ‐ wat je verder interessant genoeg vindt om toe te voegen en voor later te bewaren Inleveren Submit (schrijf 3): ‐ diapresentatie ‐ betoog met achterliggende argumentatie Deadline: ‐ Woensdag 30 september, 23.59 uur Leesmateriaal: ‐ Oosterbaan, hoofdstuk 6 en 7
19
Hints: ‐ probeer te achterhalen welke vorm van redeneren je betoog bevat ‐ voor later: zet in de ingeleverde versie het hoofdpunt van iedere alinea in de eerste zin van de betreffende alinea en geef de uitwerking in de erop volgende zinnen
20
Onderdeel 4: Het schrijven van het verslag De vorige keer hebben we een begin gemaakt met het schrijven van het verslag. Deze week gaan we verder in op het schrijfproces aan de hand van een aantal basisprincipes in communicatie. De princi‐ pes worden ook wel de maximes van Grice genoemd, naar de beroemde taalfilosoof Herbert Paul Grice. De maximes zijn gebaseerd op het zogenaamde coöperatieprincipe dat in het Engels als volgt luidt: "Make your contribution such as it is required, at the stage at which it occurs, by the accepted pur‐ pose or direction of the talk exchange in which you are engaged." De bijbehorende maximes zijn: 1. Relevantie: wees relevant 2. Kwaliteit: maak je bijdrage waar of zorg ervoor dat je beweringen voldoende onderbouwd zijn 3. Kwantiteit: geef niet teveel, maar ook niet te weinig informatie 4. Stijl: vermijd onduidelijkheden, vermijd dubbelzinnigheden en zet alles in de goede volgorde De maximes lijken vaag, maar zijn uiterst krachtig en veelomvattend. En hoewel ze oorspronkelijk niet bedoeld waren als voorschriften voor helder taalgebruik, kun je ze prima als test gebruiken om de kwaliteit van je verslag te beoordelen. De maximes worden hier besproken aan de hand van een aantal zogenaamde ‘schendingen’ zoals we die tegengekomen zijn in verslagen van studenten.
Relevantie: het doel Alles in het verslag ontleent betekenis binnen het kader van de hoofdvraag. Dit betekent allereerst dat de hoofdvraag bekend moet zijn en duidelijk geformuleerd moet worden in de inleiding van het verslag. Zoals je wellicht gemerkt hebt, is de formulering soms een moeizaam proces. Het hier‐ over goed nadenken maakt zowel het lezen als het schrijven van een verslag makkelijker. De hoofd‐ vraag wordt ook dikwijls in italics gezet zodat je hem als lezer makkelijk kunt vinden. In de eerste week van deze cursus heb je gewerkt aan de hoofdvraag van je verslag. Ga na of de for‐ mulering nog steeds van toepassing is. Kun je nog alles wat je wilt behandelen in je verslag plaatsen onder deze formulering? Is het onderwerp verbreed of is het onderwerp juist toegespitst op een specifiek onderdeel zodat hij aangescherpt moet worden?
Kwaliteit: ware en onderbouwde uitspraken Er kunnen talloze redenen zijn waarom uitspraken niet goed onderbouwd zijn. We hebben al een paar voorbeelden gezien bij het onderdeel ‘argumentatie’. Hier nog een paar voorbeelden die we in verslagen zijn tegengekomen: ‐ ‐
tegenspraken: soms staan de tegenspraken zelfs achter elkaar in de tekst (bijv. ‘Er is geen voordeel. Het enige voordeel is …’) onvoldoende bewijs: dikwijls wordt er van alles beweerd zonder directe referentie naar de li‐ teratuur of andere bronnen. Dit geldt overigens ook bij het gebruik van definities, tenzij het duidelijk is dat je die zelf hebt bedacht (dat laatste is meestal niet eenvoudig). Dus een uit‐ spraak als ‘de meeste gezinnen in Nederland hebben een internetaansluiting’ wordt zonder meer fout gerekend als er niet naar de literatuur wordt verwezen waar je dat gevonden hebt.
21
‐
‐
‐
intrinsiek moeilijk aantoonbaar: de volgende voorbeelden zeggen weinig of niks als ze niet zijn gedefinieerd in verifieerbare of meetbare termen: o ‘Het is een goede community’ (hoezo ‘goed’?), ‘Er zijn genoeg reacties’ (hoeveel is genoeg?), ‘De aanloop is aardig groot’ (aardig groot?), ‘we hebben te maken met een groep normale mensen’ (ooit een normaal mens ontmoet?) o ‘De site zat goed in elkaar’, schrijf liever ‘de site voldoet aan de gestelde eisen’. onnodige vaagheden: probeer zinnen met bijv. ‘waarschijnlijk’ of ‘misschien’ te vermijden waar mogelijk. Zoek het goed uit, onderbouw het met goede argumenten of laat de zin ach‐ terwege. te sterk: om een verhaal krachtiger te maken wordt de waarheid soms wat aangedikt: De uitspraak ‘De site is consistent’ is dikwijls niet hard te maken. Wees eerlijk en schrijf: ‘We hebben geen inconsistenties gevonden’.
Kwantiteit: niet teveel en niet te weinig Het is niet altijd eenvoudig uit te maken wat teveel of te weinig is en bovendien overlapt dit maxime ook met kwaliteit (voldoende onderbouwing) en relevantie. Hier weer enkele voorbeelden: teveel informatie (ook relevantie): ‐
‐
‐
herhalingen: vermijd ze zoveel mogelijk. Als je een goede structuur hebt (zie ook verder), is de volgorde logisch en hoef je geen zaken te herhalen die je eerder hebt genoemd. De vol‐ gende constructies zijn dikwijls verdacht en dienen daarom waar mogelijk vermeden te wor‐ den: ‘Zoals gezegd …’, ‘We hebben eerder gezien dat…’, ‘Eerder in dit document …’ overbodige uitingen en constructies: dit hangt uiteraard van je doel af, maar er zijn wel een paar uitingen waar een lezer volstrekt niet in is geïnteresseerd: ‘We proberen een goed beeld te geven van het onderwerp’ (uiteraard doe je je best) ‘Het zal je misschien verbazen, maar …’ (zeg maar gewoon wat je bedoelt) ‘Het is zo dat iedereen uit de groep kan typen’ (beter is: ‘Iedereen uit de groep kan typen’) ‘Wanneer we gaan kijken hoe er omgegaan wordt met deze aandachtsgebieden zien we dat bij ‘groepsbesluitvorming’ vooral gekeken wordt naar … (wat een draak van een zin, bedoeld werd: ‘Bij ‘groepsbesluitvorming’ wordt vooral gekeken naar …’. Dat scheelt weer een hoop schrijf‐ en leeswerk.) overbodige tekst: bijv. een rapport dat gaat over veranderingsprocessen in een organisatie beschrijft ook uitvoerig het adviesbureau dat deze verandering moet begeleiden.
te weinig informatie ‐ ‐
‐
te weinig onderbouwing om een uitspraak te verifiëren (zie ook Kwaliteit) discrepanties tussen tekst en plaatjes: o geen directe links tussen afbeeldingen en tekst o afbeeldingen zeggen iets anders dan de tekst te zwakke uitdrukkingen: o ‘We zouden het volgende willen doen’ (beter: ‘We gaan het volgende doen’) o ‘We kunnen nu het volgende doen’ en vervolgens wordt het gedaan. Beter is dan: ‘We doen het volgende’. Er kan namelijk altijd van alles. Het gaat erom wat er daad‐ werkelijk gebeurt.
22
‐
geen onderscheid tussen oude en nieuwe informatie o Gebruik ‘dus’ alleen als de informatie afleidbaar is uit de tekst en dus al impliciet aanwezig is. o Introduceer netjes de belangrijke termen en gebruik ze later consistent. o Soms schrijven studenten uitvoerig over een onderwerp en geven pas later een defi‐ nitie. Meestal moet dat andersom.
Stijl Het Nederlands is dikwijls abominabel, kijk ook vooral eens in het groene boekje of een website over correct taalgebruik. Lees ook hoofdstuk 7 goed door van Oosterbaan. ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
slechte zinnen, bijv.‘Proberen een peil te trekken uit de tijd dat de server aan staat is niet te doen’ (wat staat hier eigenlijk?) zinnen zonder hoofdwerkwoord: ‘Met andere woorden, het structureel verbeteren van dat‐ gene dat al in meer of mindere mate aanwezig is.’ verkeerde spelling: ‘De opzet van het onderzoek is nou verbonden met …’ (een afstudeer‐ der!), ‘Er word vooral gekeken naar …’ (die d/t’s zijn toch zo moeilijk.) losse woorden die aan elkaar moeten: ‘informatie onderwerp’, ‘plaats vindt’, ‘door gaan’, … verkeerd gebruik van komma’s: ‘Het systeem, dat gisteren in gebruik is genomen, is afkom‐ stig van Philips’. Vergelijk dit met ‘Het systeem dat gisteren in gebruik is genomen is afkom‐ stig van Philips’. Wat is het betekenisverschil? In het eerste geval is er een systeem, in het tweede geval is er meer dan een.
Structuur van het verslag. Dit is een van de belangrijkste onderdelen en zou dus misschien bovenaan in dit hoofdstuk moeten staan. Met een goede structuur los je 80% van de bovenstaande problemen op. (Zo staan in slecht gestructureerde verslagen meestal veel meer taalfouten dan in goed gestruc‐ tureerde.) Als je je verslag geschreven hebt volgens de opbouw van deze cursus dan heb je al een groot deel van de structuur te pakken. Nogmaals in het kort. Allereerst dus de vraagstelling (zie onder relevantie). Vervolgens ga je de vraag beantwoorden (of het probleem oplossen of je stelling bewijzen). Dikwijls wordt dit nog voorafge‐ gaan door een korte tekst die iets over de werkwijze vertelt (dus de manier waarop). In feite vormt het beantwoorden van de vraag de kern van je verhaal. Dan kom je bij de conclusies. Na een lange lap tekst heeft een lezer behoefte aan een samenvatting van het antwoord. Is het gelukt, in hoeverre, moeten we nog meer onderzoek doen, in welke richting zou dat dan moeten? Een conclusie is moeilijk, want je moet generaliseren waar je mee bezig bent geweest. Je moet de inleiding met de vraagstelling en de conclusies kunnen doorlezen zonder de tussenliggende tekst te hoeven lezen. Alleen diegene die echt geïnteresseerd is, kan dan ook de on‐ derbouwing lezen. Bij het verbeteren van je verslag helpt het ook als je het een week laat liggen en vervolgens nog eens doorleest. Dat is moeilijk, want de meesten zijn pas tegen de deadline klaar. Er is echter niks op te‐ gen om een deadline voor je zelf een week naar voren te schuiven.
23
Het lezerspubliek Richt je bij het schrijven van je verslag vooral op de geïnteresseerde en ervaren, maar ook kritische lezer. Stel je daarbij iemand voor die je kent, een geschikt familielid, een vriend of een studiegenoot.4 Dit type lezers leest vooral om betekenis te geven aan een tekst. Ze beginnen dikwijls met doelstel‐ ling en inhoudsopgave van het verslag en bedenken daar in hun hoofd een samenhangende structuur bij. De schrijver moet de titels van de hoofdstukken weloverwogen kiezen. Bij ervaren en kritische lezers gaat het niet alleen om het opnemen van de geschreven woorden, maar vooral om het ge‐ dachteproces. Waarom is de tekst geschreven? Waarom staat er wat er staat? Ze proberen hiërarchi‐ sche relaties te ontdekken en denken na over de juistheid van de redeneringen en gevolgtrekkingen. Op deze manier is het ook veel eenvoudiger om feiten te onthouden, als ze tenminste op de goede plaats staan. Als ervaren lezers ontdekken dat een verslag niet goed in elkaar zit, leggen ze het weg en zullen ze niet snel de moeite nemen opnieuw een verslag door te nemen van dezelfde schrijver. Je krijgt geen tweede kans om een eerste indruk te maken, zelfs niet bij je familie. Probeer aansluiting te vinden bij de kennis, intenties en vaardigheden van de lezer. Laat je niet ver‐ leiden tot taalacrobatie, houd zinnen zo kort mogelijk en maak ze niet nodeloos ingewikkeld. Gebruik geen jargon waarvan je kunt verwachten dat de ander ze niet begrijpt. En als er al woorden gebruikt moeten worden die anderen niet kunnen begrijpen, introduceer ze dan netjes en gebruik ze conse‐ quent door de hele tekst. Het gaat er niet om dat je jezelf profileert of laat zien hoe slim je bent. In zo’n geval heb je een verborgen agenda. Het gaat er om dat je duidelijk kunt overbrengen wat je wilt zeggen, niet meer en niet minder.
Opdrachten onderdeel 4 ‐ schrijf de volledige versie van het verslag uit die voldoet aan alle gestelde eisen Eisen: ‐ let goed op de bovenstaande maximes ‐ kijk in appendix 2 voor eisen op het gebied van vormgeving ‐ kijk in appendix 3 voor algemene eisen ‐ zet de tekst in een Worddocument Bespreking met begeleiding: ‐ vormgeving en hoofdstukindeling Toevoegen aan dossier: ‐ eerste versie van het verslag ‐ alles wat je verder interessant lijkt en op het schrijfproces betrekking heeft Inleveren Submit (schrijf 4): ‐ eerste versie verslag
4
Zo stelde Henk Kummeling, hoogleraar Staatsrecht aan de universiteit Utrecht, bij het herschrijven van de Grondwet zich zijn familie voor.
24
Deadline: ‐ woensdag 21 oktober, 23.59 uur Leesmateriaal: ‐ Oosterbaan, hoofdstuk 5, 7 en 8 Hints: ‐ Kijk voor het Nederlands ook eens in het groene boekje of op de website http://taaladvies.net/ ‐ Maak gebruik van de vele literatuur die er is op het gebied van goed schrijven (zie ook de hier bijgevoegde referenties) ‐ Gebruik de automatische afbreekmogelijkheid in Word (i.t.t. wat in het boek van Oosterbaan staat vermeld) ‐ Gebruik de automatische spellingcontrole van Word, maar houd er rekening mee dat niet al‐ les wordt opgemerkt.
25
Onderdeel 5: Peer review In deze week is het de bedoeling dat je individueel(!) het verslag van een ander team gaat doorlezen en daarop commentaar geeft in de week daarop. Let daarbij vooral op het volgende: ‐
‐
Primaire aandachtspunten o Duidelijkheid van de probleemstelling o De aansluiting van de conclusies op de probleemstelling o De argumentatie die leidt tot de conclusies o Inpassing van bestaande kennis (uit het vak of andere theorieën, literatuur of colle‐ ges) Secundaire aandachtspunten o Uiterlijke verzorging van het verslag o Taal‐ en spelfouten
Algemene opmerkingen Stel je op als geïnteresseerde lezer, dat wil zeggen iemand die echt wil begrijpen wat er staat. Lees het artikel en schrijf kort je eerste indrukken op. Vind je het artikel interessant? Wat vind je de meest overtuigende passages (en waarom)? Geef dus ook aan wat je goed vindt! Het is niet de bedoeling de schrijvers vakkundig onderuit te halen. Bedelf de schrijver ook niet onder je commentaar: licht de hoofdzaken eruit en geef zo mogelijk suggesties, overigens zonder het hele artikel te herschrijven. Geef ook geen vrijblijvende kwalificaties, maar stel vragen en fundeer eventu‐ ele kritiek. Ga er niet vanuit dat de schrijvers het met alles eens hoeven te zijn. Je commentaar is bedoeld als aanbod en niet als wet. Maak alle commentaren tekstspecifiek, dat wil zeggen, geef aan op welk stukje tekst je commentaar slaat. Dus geen 'kretologie' zoals 'het stuk is vaag', of 'het is zo mooi geschreven', maar 'dit argument begrijp ik niet' of 'deze metafoor vind ik goed/niet goed gekozen' etc. Uiterlijk verzorging en algemene eisen ‐ Voldoet het verslag aan de eisen zoals gesteld in Appendix 2 en 3? Geef waar nodig specifie‐ ke verbeteringen aan. ‐ Zijn er spel‐ of typefouten, of grammaticale fouten? Het betoog ‐ Heeft het artikel een goede structuur: krijg je alle informatie in een goede volgorde en heb‐ ben de argumenten een logische opbouw? ‐ Wat is de probleemstelling of stellingname van de schrijver? Met welke argumenten wordt deze probleemstelling uitgewerkt? Welke tegenargumenten geeft de schrijver? Kun je er nog meer bedenken?(oftewel, stel je eens op als de opponent van de schrijver) ‐ Is de probleemstelling niet te algemeen? Zou de schrijver hem misschien moeten toespitsen? Als dat zo is, leg dat dan uit. ‐ Zijn de argumenten goed onderbouwd? Geeft de schrijver genoeg informatie en/of bewijs om zijn/haar argumenten te staven? Waar zou de schrijver meer, minder of andere onder‐ bouwing moeten geven? ‐ Citeert de schrijver betrouwbare bronnen of zouden er (nog) citaten nodig zijn?
26
‐
‐
Krijg je voldoende achtergrondinformatie om het artikel te begrijpen? Is dat niet zo, geef dan aan waar je als lezer meer achtergrondkennis nodig hebt (let in dit verband ook op jargon of 'vaktaal'). Zijn alle passages relevant in relatie tot de stellingname of staat er teveel informatie in?
De bespreking op donderdag 29 oktober 17.15‐19.00 uur Zoek met het andere team een plaatsje uit bij het werkcollege. Eerst vertellen de twee groepsleden van het ene team (het reviewteam) ieder apart wat ze goed of niet goed vinden aan het stuk, wat duidelijk is, verwarrend, etc. Er worden nog geen adviezen gegeven. De groepsleden van het andere team (het schrijfteam) noteren de opmerkingen, maar gaan nog niet in discussie. Oftewel, de schrijvers duiken nog niet in de verdediging, maar horen eerst serieus aan wat de opmerkingen zijn. Houd er rekening mee dat verschillende lezers tegenstrijdige meningen kunnen hebben. Als het reviewteam klaar is vat het schrijfteam de belangrijkste kritiek van het reviewteam samen en geeft aan of ze hier mee eens zijn of niet. Vervolgens gaan de teams samen kijken naar oplossingen voor specifieke problemen. Dit proces herhaalt zich voor het andere verslag waarbij de teams van rol wisselen.
Opdrachten onderdeel 5 ‐ ‐ ‐
geef een individueel review van het artikel van het andere team bespreek review op het werkcollege maak een samenvatting van de feedback op je eigen verslag en je eigen commentaar daarop
Eisen ‐ maak de samenvatting van de feedback op basis van de primaire en secundaire aandachts‐ punten die aan het begin van dit onderdeel zijn beschreven ‐ geef bij de samenvatting zowel sterke als zwakke punten aan van je eigen verslag Toevoegen aan dossier: ‐ peer review op het verslag van het andere team (individuele bijdrage) ‐ samenvatting van de feedback op eigen verslag plus eigen commentaar op de feedback (team) Inleveren Submit (schrijf 5): ‐ peer review (individueel) Deadline: ‐ woensdag 28 oktober, 23.59 uur Leesmateriaal: ‐ verslag van het andere team
27
Onderdeel 6: Revisie, reflectie en inleveren dossier Revisie Na het commentaar van je medestudenten kun je het verslag reviseren. Kijk nogmaals goed of het aan de minimale eisen van het formaat voldoet (Appendix 2 en 3) en of je hun feedback echt hebt begrepen. Houd er rekening mee dat het reviewteam niet verantwoordelijk is voor je verslag. Wellicht ben je in de loop van de week ook vanuit jezelf tot andere inzichten gekomen. Laat je vooral niet weerhouden om die verbeteringen aan te brengen, het komt je cijfer alleen maar te goede. In de beoordeling wordt er rekening mee gehouden of je op de opmerkingen van de peer review bent ingegaan. Probeer ook afstand te nemen van je eigen verslag. Lees het daarvoor nog eens door alsof je het zelf niet hebt geschreven. Is alles nog even duidelijk? Gebruik daarvoor de volgende checklist: ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
Kun je het hele verhaal vertellen zonder naar het verslag te kijken? Dekt de probleemstelling de lading of moet hij juist nog aangescherpt worden? Is de functie en volgorde van de aparte tekstblokken (hoofdstukken en alinea’s) duidelijk? Zijn er nog onderdelen die geschrapt kunnen worden zonder de lijn van het betoog aan te tasten? Zijn er nog onderdelen die toegevoegd moeten worden om je betoog te verhelderen? Zijn de zinnen in helder Nederlands geschreven? Is het woordgebruik adequaat en consistent?
Reflectie Voeg aan het dossier een korte individuele reflectie over de opdracht toe. Neem daarin de volgende punten op (wees eerlijk, je wordt niet beoordeeld op de inhoud van de reflectie): ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
Heb je nieuwe dingen geleerd over het schrijven verslagen? Zo ja, welke? Wat vond je leuk, vervelend,...? Waar had je problemen? Heb je ze kunnen oplossen en zo ja hoe? Zou je het de volgende keer anders aanpakken? Voeg toe wat je nog kwijt wilt.
Inleveren 1. Op papier: Lever de uiteindelijke versie van het verslag op papier in bij de balie of in het postvak van de docent op etage 5 van BBG in kamer 5.13 (postvak R. van Eijk). 2. Elektronisch: Lever de uiteindelijke versie van het verslag samen met het dossier elektronisch in via submit. Naast de eindversie van het verslag en de reflectie bevat het dossier ook een samenvatting van de uiteindelijke revisie. Is er nog iets veranderd aan het betoog of de probleemstelling, en zo ja, waar‐ om? Ben je na herlezen nog tot nieuwe inzichten gekomen? Etc.
Opdrachten onderdeel 6 ‐ ‐ ‐
Schrijf de finale versie van het verslag Schrijf een kort reflectieverslag van ongeveer een half A4 (individueel) Vat samen welke veranderingen nog aangebracht zijn sinds de versie voor de peer review
28
Eisen ‐ ‐
documenten in Word laat bij het stuk over de veranderingen duidelijk zien welke veranderingen zijn aangebracht op basis van de peer review en op basis van je eigen herbeschouwing.
Toevoegen aan dossier: ‐ finale versie ‐ aangebrachte veranderingen ‐ reflectie (individueel) Inleveren ‐ op papier: uiteindelijke versie van het verslag bij balie studentenadministratie of postvak do‐ cent ‐ via submit (schrijf6): uiteindelijke versie van het verslag plus gehele dossier Deadline ‐ papier: vrijdag 6 november, 18.00 uur ‐ submit: vrijdag 6 november, 23.59 uur Hint ‐ in Appendix 4 zijn alle onderdelen samengevat die toegevoegd moeten worden aan het dos‐ sier. Ga dit lijstje na!
29
Bronnen Verplicht Oosterbaan, W. (2014) Een leesbare scriptie. Een gids voor het schrijven van scripties, essays en papers. Amsterdam: Prometheus. Een dun en leesbaar boekje met veel nuttige tips. Aanrader voor iedereen. Gericht op stu‐ denten die een scriptie moeten schrijven, maar ook andere en kortere genres komen aan de orde. Overige Boekhorst, A., Kwast, I. & Wevers, D. (2005) Informatievaardigheden. Utrecht: Lemma. Brinkman, J. (1995) Communiceren met effect: overtuigen van individuen, groepen e het grote pu‐ bliek. Groningen: Wolters‐Noordhoff. Burger, P & de Jong, J. (1997) Handboek Stijl: Adviezen voor aantrekkelijk schrijven. Groningen: Martinus Nijhoff. Elling, R., Andeweg, B., Jong, J. de & Swankhuisen, C. (2005) Rapportagetechniek. Groningen: Wolters‐Noordhoff. Jansen, C., Steehouder, M. & Gijsen, M. (2004) Professioneel Communiceren. Taal en Communicatie‐ gids. Groningen: Martinus Nijhoff. Visser, W. (2008) Het gaat er niet om wat je zegt. Het gaat erom wat ze begrijpen. Den Haag: Sdu Uitgevers. Websites http://taaladvies.net/taal/advies/vraag/642/ http://taaladvies.net/
30
Appendix 1: Zoeken naar bronnen De argumentatie van je essay moet zo veel mogelijk onderbouwd worden met wetenschappelijke literatuur. Tegenwoordig staan daarvoor miljoenen artikelen online tot je beschikking. De kunst is natuurlijk om in die rijkdom van informatie de juiste artikelen te vinden. Deze appendix is bedoeld om je daarbij kort op weg te helpen. De beste ingang voor wetenschappelijke bronnen is de bibliotheek van de UU (www.library.uu.nl). Kijk hier eerst even rond voordat je begint. Er staat allerlei informatie over hoe je wetenschappelijke bronnen kunt vinden. Als je gaat zoeken, noteer dan allereerst de zoektermen die je gebruikt voor je essay. Als het goed is, zitten die voor een groot deel in je mindmap en je probleemstelling. Ga naar ‘literatuur zoeken’. Zoek achtereenvolgens in de catalogus, digitale tijdschriften en Google Scholar. Ga daarna naar ‘Zoeksystemen’ of ‘Alle zoeksystemen’. Bekijk de verschillende mogelijkheden en ga in ieder geval naar ‘Informatica’ (bestanden per vakgebied). Hier vind je weer een aantal portals waar je kunt zoeken. Probeer in ieder geval: ACM portal (http://dl.acm.org/dl.cfm) CiteSeer (http://citeseerx.ist.psu.edu/) IEEE Computer Society Digital Library (http://www.computer.org/portal/web/csdl/home) Web of Science (http://apps.webofknowledge.com) Omdat informatiekunde een typisch interdisciplinaire opleiding is, kun je uiteraard ook bij andere vakgebieden zoeken. Het is juist leuk om verschillende vakgebieden met elkaar te verbinden.
31
Appendix 2: De uiterlijke verzorging van je verslag Achtergrond De eerste kennismaking met een rapport of verslag gaat via de vormgeving, zoals de grafische ken‐ merken als pagina‐indeling, illustraties en koppen. Grote lange teksten met weinig alinea’s weer‐ houdt een lezer ervan aan een verslag te beginnen. Een verzorgd verslag leest niet alleen prettiger, maar zorgt ook voor een betere toegankelijkheid en het vinden van je weg in de informatie. Slordig‐ heden zoals spelfouten dragen bij aan irritatie van de lezer/beoordelaar en verstoren het leesproces. De uiterlijke verzorging van je verslag is belangrijker dan de meesten zich realiseren en er zal daarom streng op worden gelet. Bij de vormgeving moet je met twee aspecten rekening houden: rust en functionaliteit. Een goede vormgeving voor zakelijke of wetenschappelijke teksten straalt rust uit – geen overdreven gebruik van kleuren, verschillende lettertypes of andere grafische opsmuk. Een functionele vormgeving helpt bij het onderscheiden van hoofd‐ en bijzaken en is gericht op visuele ondersteuning van de inhoude‐ lijke structuur en het belang van de tekst. Vorm en inhoud dienen elkaar te versterken. Bekijk ter inspiratie ook eens boeken of andere rapporten en let daarbij op de opmaak. Denk bij je eigen verslag na over de gemaakte keuzes, zoals alinea’s, paragrafen, hoofdstukindeling, cursivering, opsommingen, etc. en neem voor zover mogelijk de onderbouwing van je keuzes op in je dossier. Kijk ook naar de mogelijkheden in Word, maar maak bewuste keuzes bij het gebruik. Eisen Wees consequent Als je samenwerkt met iemand anders wordt het werk meestal verdeeld. Dat heeft tot gevolg dat de opmaak er dikwijls verschillend uitziet. Maak voor een consequente opmaak bijvoorbeeld gebruik van opmaakprofielen (shift F1 in Word). Marges en kantlijnen Hanteer bij het bepalen van de marges in de eerste plaats functionele criteria. Wordt het rapport gebonden, houd dan minstens 3 cm vrij. Wordt het rapport geperforeerd, houd dan minstens 2,5 cm vrij. Binnen de marges bevindt zich de tekst. De meeste tekst begint op de kantlijn, maar soms er zijn ook tekstelementen die kunnen inspringen, zoals een opsomming, formules, citaten, begin van een ali‐ nea, e.d. Denk hier over na en speel wat met tabulatorstops in Word. Indeling Links en rechts uitvullen Nummer secties hooguit twee diep: bijv. 1.1, 3.4, etc.. Dus niet 3.2.4. Voorblad, voorwoord, samenvatting, inhoudsopgave, referenties en appendices op aparte pagina’s. Kopregel bevat de titel van het verslag (meestal verkorte versie van de titel) Lettertype Goed leesbaar voor beoogde lezer Bijv. Calibri 11 in Word of iets wat je zelf mooi en leesbaar vindt.
32
Nummering van de pagina’s Titelblad niet zichtbaar genummerd Nummering onderaan in de voetregels aan de buitenkant van de pagina Figuren Denk na over de figuren en tabellen. Waarom heb je ze opgenomen? Wat voegen ze precies toe aan je verhaal? Nummer figuren en tabellen apart, schrijf bij ieder een korte uitleg en refereer ernaar in de tekst. Zet de uitleg bij tabellen boven de tabel en bij figuren onder de figuur. Voorbeelden: Tabel 4: Het aantal instromers en ingeschrevenen van de bacheloropleiding Informatiekunde.
Bacheloropleiding
Jaar
Instroom (voltijds)
Totaal
Man
02/03
74
68
03/04
46
04/05
33
Ingeschrevenen (voltijds) Totaal
Man
Vrouw
95
85
10
41
Vrouw 6 5
124
109
15
28
5
148
129
19
Figuur 5: Omvang in studiepunten van de verschillende categorieën vakken van de bachelors informatiekunde.
33
Appendix 3: Algemene eisen Hoeveelheid: Ongeveer 3000 woorden. Eén A4‐tje volgeschreven in Calibri 11 bevat ongeveer 600 woorden. Met plaatjes erbij kom je dan ongeveer op 7 á 8 pagina’s inhoudelijke tekst.
Structuur:
Voorblad (aparte pagina): <Titel (+subtitel), bijpassend plaatje, datum, opleiding, naam schrijvers, studentnummer schrijvers> Voorwoord (aparte pagina): ‐ Persoonlijke noot. Wat zou je willen zeggen tegen de persoon aan wie dit stuk is gericht? Wil je nog iemand bedanken? Het voorwoord legt een soort relatie tussen de lezer en schrijver. Inhoudsopgave (aparte pagina): ‐ Hoofdstukken met deelhoofdstukken en paginanummers. Inhoud (begint op rechterpagina): ‐ Inleiding (1‐2 pagina’s) o kader o probleemstelling: vraag/doelstelling/stellingname o aanpak probleemstelling bijv. literatuur onderzoek, in h2 doen we dit, in h3 dat, … ‐ Hoofdstukken (indeling vrij, 5‐7 pagina’s) ‐ Conclusie (ongeveer 1 pagina) o Terugkeren naar inleiding. o Wat was de vraag of probleemstelling en hoe is die beantwoord? o Wat heeft dit stuk toegevoegd aan wat we al wisten? o Bedenkingen Bijv. literatuur niet zo betrouwbaar, uitkomsten statistisch niet significant Referenties: Volgens voorgeschreven stijl (zie Oosterbaan Hoofdstuk 5) Appendix: Los van de inhoud (telt niet mee bij het aantal pagina’s), toevoegen wat je interessant lijkt. Vergeet in de tekst niet te verwijzen naar de appendix als je hem toevoegt. Lezerspubliek: De goed opgeleide, geïnteresseerde leek, dus niet ingewijd. Niveau: Populairwetenschappelijk tijdschrift, bijv. ‐ ‘EOS’, ‘Natuur, wetenschap en techniek’, ‘Scientific American’, ‘Psychologie’…
34
Appendix 4: Inhoud van het dossier Hieronder een samenvatting van alle onderdelen die aan het dossier moeten worden bijgevoegd. Onderdeel 1 ‐ planning ‐ onderwerpkeuze en de probleemstelling (in italics) ‐ motivatie voor onderwerp en probleemstelling ‐ met wie je hierover hebt gesproken en de belangrijkste resultaten van het gesprek ‐ welke andere actie(s) je ondernomen hebt Onderdeel 2 ‐ mindmap ‐ gevonden materiaal (foto’s, krantenartikelen, verwijzing naar films, etc.) ‐ zoektermen en verwijzingen naar portals waar je hebt gezocht ‐ correcte verwijzingen naar wetenschappelijke artikelen met samenvattingen ‐ hoofdstukindeling met korte beschrijving per hoofdstuk Onderdeel 3 ‐ de diapresentatie ‐ het betoog en de achterliggende argumentatie ‐ de indeling van de tekst(blokken) ‐ wat je verder interessant genoeg vindt om toe te voegen en voor later te bewaren Onderdeel 4 ‐ eerste versie van het verslag ‐ wat je verder interessant lijkt en op het schrijfproces betrekking heeft Onderdeel 5 ‐ peer review op het verslag van het andere team (individuele bijdrage) ‐ samenvatting van de feedback op eigen verslag plus eigen commentaar op de feedback Onderdeel 6 ‐ finale versie ‐ aangebrachte veranderingen ‐ reflectie (individueel)