Psychologie en persoonlijkheid Examennummer: 73212 Datum: 29 juni 2013 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur
Dit examen bestaat uit 9 pagina’s. De opbouw van het examen is als volgt: - 40 meerkeuzevragen
(maximaal 40 punten)
Heeft u minimaal 28 vragen correct beantwoord, dan heeft u een voldoende behaald. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen Geen
Wij wensen u veel succes!
73212.ex_v1
Meerkeuzevragen (40 punten)
Meerkeuzevragen (40 punten)
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 1 punt.
1. Stijn is vader van 2 kinderen. De jongste is een ongelofelijke sloddervos. Overal waar het mannetje is geweest, laat hij een spoor van spullen na. Stijn verzucht regelmatig: “Dat heb je echt van je oma geërfd”. Wat ziet Stijn als oorzaak van het slordige gedrag van zijn zoontje? a. Effecten van nature b. Effecten van nurture c. Effecten van zowel nature als nurture 2. Wat is de essentie van het psychisch determinisme? a. Bewuste mentale processen veroorzaken onbewuste gevolgen. b. Onbewuste mentale processen veroorzaken bewuste mentale gevolgen. c. Onbewuste mentale processen veroorzaken onbewuste mentale gevolgen 3. Petra is psychoanalyticus en heeft een cliënt onder behandeling. Deze cliënt denkt voortdurend aan seks en heeft moeite met het inperken van zijn seksuele drang. Met welke term kan deze wens tot seksualiteit volgens Petra worden aangeduid? a. Eros b. Oedipuscomplex c. Thanatos 4. Welk deel van onze persoonlijkheid houdt zich volgens Freud bezig met de morele eisen die het individu heeft overgenomen van zijn ouders en de maatschappij?
73212.ex_v1
a. Ego b. Id c. Superego
NCOI Opleidingsgroep
2
Psychologie en persoonlijkheid - Examennummer 73212 - 29 juni 2013
5. Femke, een vrouw van 28 jaar, wordt ’s ochtends wakker en merkt dat ze opeens niet meer goed kan praten. Lichamelijk is Femke gezond. Hoe wordt dit fenomeen, volgens Freud, genoemd? a. Conversie b. Hysterie c. Neurose 6. Bart is 48 jaar en leidt een groep mensen die zichzelf de ‘pedojagers’ noemt. Hij en zijn medestanders sporen pedofielen op en nagelen ze publiekelijk aan de schandpaal. Diep van binnen heeft Bart echter ook wel eens ervaren dat hij seksueel opgewonden werd van de aanblik van een jong kind. Hoe heet het afweermechanisme dat Bart hier laat zien? a. Reactieformatie b. Repressie c. Sublimatie 7. Kim is een heel strikt persoon. Ze moet alles heel netjes hebben en wordt onrustig als spullen niet op hun plek liggen. In welk fase is Kim blijven steken volgens Freud? a. Anale fase b. Latente fase c. Orale fase 8. Op welk punt was Alfred Adler het niet eens met Sigmund Freud? a. Adler was het niet eens met Freuds visie op de aanwezigheid van twee drijfveren die elkaars tegenpolen zijn. b. Adler was het niet eens met Freuds visie op de continue aanwezigheid van onbewuste seksuele motivatie. c. Adler was het niet eens met Freuds visie op onbewuste boodschappen in dromen. 9. Wie zag de persoonlijkheid als een holistische eenheid?
73212.ex_v1
a. Freud b. Adler c. Skinner
NCOI Opleidingsgroep
3
Psychologie en persoonlijkheid - Examennummer 73212 - 29 juni 2013
10. Barbara is opgevoed door een zeer strenge vader. Ze reageerde hierop door heel timide te zijn en zich thuis zo ‘onzichtbaar’ mogelijk te gedragen. Jaren later is Barbara in therapie. Haar therapeut is een man en hij stelt haar een confronterende vraag. Barbara zou het liefste in de grond willen wegzakken en maakt zich fysiek heel klein. Zachtjes zegt ze: “Sorry als ik iets verkeerds heb gedaan”. Van welk fenomeen is hier sprake? a. Neuroticisme b. Overdracht c. Weerstand 11. Fiene is een jongvolwassene met een sterke wil. Volgens haar ouders heeft ze die altijd al gehad. Fiene is, door deze sterke wilskracht, voortdurend in strijd met autoriteiten. Het gevolg is onder meer dat ze angstig wordt en zich schuldig voelt over haar eigen wilskracht. Hoe typeert Otto Rank een meisje als Fiene? a. Aangepast type b. Kunstenaarstype c. Neurotische type 12. Wat is, volgens Jung, de eerste taak van de mens op weg naar zelfrealisatie? a. Het erkennen van de anima of animus. b. Het erkennen van de schaduw. c. Het erkennen van het zelf. 13. De empirist Locke heeft de beroemde uitspraak gedaan dat de menselijke geest een ‘tabula rasa’ is. De term ‘tabula rasa’ betekent letterlijk ‘ongeschreven blad’. Welke verklaring voor menselijk gedrag impliceert Locke hiermee? a. Menselijk gedrag moet verklaard worden door te bestuderen hoe mensen leren. b. Menselijk gedrag moet verklaard worden door te kijken naar die gedragingen die de voorouders ook al toonden. c. Menselijk gedrag moet verklaard worden door te zoeken naar onbewuste gedachten en gedragingen. 14. Wat is het verschil tussen generalisatie en conditionering van een hogere orde?
73212.ex_v1
a. Bij generalisatie is de respons dezelfde als bij een vorige stimulus en bij conditionering van een hogere orde is de respons anders dan bij de vorige stimulus. b. Bij generalisatie is sprake van meerdere stimuli en bij conditionering van een hogere orde wordt slechts één stimulus op meerdere manieren gebruikt. c. Bij generalisatie wordt dezelfde stimulus op een andere wijze gebruikt en bij conditionering van een hogere orde wordt een andere stimulus gebruikt.
4
NCOI Opleidingsgroep
Psychologie en persoonlijkheid - Examennummer 73212 - 29 juni 2013
15. Max is een puppy van 3 maanden oud. Het is oudjaar. Hij ziet voor het eerst hoe zijn baasje glazen champagne vult. Tegelijkertijd barst het vuurwerk los. Ruim een uur lang hoort Max het vuurwerk en ziet hij het vullen van de glazen. Na een half jaar hebben zijn baasjes een feestje en komt de champagne weer tevoorschijn. Max kruipt al piepend naar zijn mand. Hij is bang voor de champagne. Van welke vorm van leren is dit een voorbeeld? a. Klassieke conditionering b. Operante conditionering c. Sociaal leren 16. Maartje zit in haar auto en rijdt weg. Ze hoort een hinderlijk gepiep. Pas als ze de gordel vastklikt stopt het piepen. Waarvan is dit een voorbeeld? a. Negatieve bekrachtiging b. Positieve bekrachtiging c. Straf 17. Om te kunnen autorijden zul je een aantal enkelvoudige handelingen moeten combineren tot de complexe vaardigheid die ‘autorijden’ heet. Hoe wordt dit fenomeen genoemd? a. Congruentie b. Scaffolding c. Shaping 18. Jantje probeert zindelijk te worden. Iedere keer als hij een plasje doet op het potje, wordt hij door zijn ouders rijkelijk beloond. Wat zal volgens Skinner het gevolg zijn van deze continue beloningen op Jantjes’ plas-gedrag? a. Jantje zal heel snel volledig zindelijk zijn, omdat hij weet dat hij iedere keer een beloning ontvangt. b. Jantje zal minder vaak op het potje plassen, omdat hij niet meer onder de indruk is van de beloningen. c. Jantje zal zich schuldig voelen over een ongelukje, omdat hij door de continue positieve bekrachtiging angstig is geworden voor een straf. 19. Marianne is psycholoog. Ze is van mening dat het gedrag van haar cliënten veelal een kwestie is van vrije keuze. Ze denkt dat vooral de betekenis die mensen geven aan hun ervaring belangrijk is. Welke benadering hanteert Marianne?
73212.ex_v1
a. Humanistische theorie b. Leertheorie c. Psychodynamische theorie
NCOI Opleidingsgroep
5
Psychologie en persoonlijkheid - Examennummer 73212 - 29 juni 2013
20. Welk standpunt neemt Carl Rogers in in het nature-nurturedebat? a. Hij gaat uit van een combinatie van nature en nurture. b. Hij gaat uit van nature. c. Hij gaat uit van nurture. 21. Wat verstaat Carl Rogers onder de term congruentie? a. Er is overeenkomst tussen de ervaringen en waarden in de zelfstructuur. b. Er is overeenkomst tussen het aantal positieve en negatieve levenservaringen dat een individu meemaakt. c. Er is overeenkomst tussen hoe een persoon zich in meerdere situaties gedraagt. 22. Wat bleek uit onderzoek van Abraham Maslow onder peuters naar de zogenaamde frustratiehypothese? a. De hongerige peuters zullen voor gezonde producten kiezen, dus datgene wat goed voor hen is. b. De niet-hongerige peuters zullen voor gezonde producten kiezen, dus voor datgene wat goed voor hen is. c. Zowel de hongerige als de niet hongerige peuters kiezen voor het snoep, dus voor datgene wat niet goed voor hen is. 23. Waar ligt volgens Carl Rogers de ‘locus of evaluation’? a. Bij de therapeut b. In de interactie tussen een persoon en zijn omgeving c. In de persoon zelf 24. Het is 1962 en Simone is psycholoog. Ze haakt in op een nieuwe stroming binnen haar vakgebied. Ze probeert bij haar cliënt Bart te ontrafelen hoe zijn probleemoplossend vermogen werkt en gaat in gesprekken met hem onderzoeken tot hoe ver zijn bewustzijn rijkt. Welke psychologische stroming hanteert Simone? a. Behaviorisme b. Cognitivisme c. Humanisme 25. Mensen gebruiken mentale schema’s, die ze op grond van ervaring uit het verleden ontwikkelen, om hen te helpen bij de interpretatie van wat hen later zal overkomen. Van welk begrip is dit een accurate definitie?
73212.ex_v1
a. Constructen b. Schema’s c. Scripts
6
NCOI Opleidingsgroep
Psychologie en persoonlijkheid - Examennummer 73212 - 29 juni 2013
26. Bernard en Joop hebben een belangrijk tennistoernooi. Ze zullen allebei tegen Arie moeten spelen. Bernard is heel zenuwachtig en denkt dat hij zal verliezen van Arie. Joop is juist heel ontspannen en gaat ervan uit dat hij toch wel wint van Arie. Welke propositie van Kelly wordt in bovenstaande case geïllustreerd? a. Individualiteitspropositie b. Keuzepropositie c. Sociale propositie 27. Martin heeft moeite met zijn studie. Hij haalt zijn examens niet en betrapt zichzelf erop dat hij vaak met andere dingen bezig is dan school. “Pfff, ik ben niet gedisciplineerd genoeg voor een studie”, verzucht hij. Hoe zou Kelly tegen de gedachte van Martin aankijken? a. Het is een waardevolle gedachte die veel informatie geeft over de denkwijze en constructen van Martin. Nader onderzoek hiernaar is daarom zeker op zijn plaats. b. Het is geen nuttige gedachte, aangezien deze demotiverend werkt. Een cognitieve herwaardering zou op zijn plaats zijn, bijvoorbeeld “ik kan het best”. c. Het is niet erg nuttig of verhelderend om gedrag te beschrijven aan de hand van wat er niet is, aangezien dit geen concrete aanwijzing geeft voor wat je eraan zou kunnen doen. 28. Piet is een wetenschapper. In een gesprek met een collega zegt hij dat het in de psychologie vaak ontbreekt aan een ‘algemeen geaccepteerd denkkader, waarin onderzoekers binnen een wetenschappelijke gemeenschap problemen formuleren en oplossingen zoeken’. Over welke term heeft Piet het? a. Dogma b. Paradigma c. Rationalisatie 29. Wat is de betekenis van een ‘trait’(trek)?
73212.ex_v1
a. Een trait is een karaktertrek waarmee verschillen of overeenkomsten tussen mensen beschreven kunnen worden. b. Een trait is een kenmerk van een emotie die een persoon kan ervaren. c. Een trait is een persoonlijkheidskenmerk dat kan veranderen gedurende de tijd of de situatie.
NCOI Opleidingsgroep
7
Psychologie en persoonlijkheid - Examennummer 73212 - 29 juni 2013
30. Chelsea is student psychologie. Ze leest over biologisch bepaalde persoonlijkheidsdisposities die al in de vroege jeugd waarneembaar zijn en fundamentele gedragstendensen omvatten, zoals emotionaliteit, vriendelijkheid en nervositeit. Waar leest Chelsea over? a. Karaktertrek b. Temperament c. Type 31. Hoe kan het flegmatisch temperament worden omschreven? a. Een door woede gekenmerkt temperament b. Een gedeprimeerd of somber temperament c. Een koel, afstandelijk en traag temperament 32. Waarvoor wordt een factoranalyse gebruikt? a. Dit is een correlatietechniek die bedoeld is om de niet-direct observeerbare latente variabelen van een groep observaties bloot te leggen. b. Dit is een psychometrische techniek die bedoeld is om betekenisvolle uitspraken te kunnen doen over hypotheses binnen een experimenteel onderzoek. c. Dit is een techniek om te bepalen of een onderzoeksopzet qua psychometrische aspecten, voldoende valide en voldoende betrouwbaar is. 33. Eysenck gaat uit van drie persoonlijkheidsdimensies. Welke zijn dat? a. Betrouwbaarheid, warmte en neuroticisme b. Neuroticisme, extraversie en psychoticisme c. Openheid, zorgvuldigheid en extraversie 34. Wat is een accuraat voorbeeld van een item dat is geformuleerd volgens de stilistische en formele criteria die worden gesteld aan persoonlijkheidsvragenlijsten? a. Ik ben niet erg geïnteresseerd in het speculeren over het wezen van het universum of de mens. b. Ik ben toegeeflijk naar anderen. c. Ik voel me vaak niet op mijn gemak in een gezelschap. 35. Een vragenlijst moet voldoen aan een aantal stilistische en formele criteria. Wat is een van deze criteria?
73212.ex_v1
a. De items mogen geen ontkenningen bevatten. b. De items moeten korter zijn dan tien woorden. c. De items moeten over één onderwerp gaan.
8
NCOI Opleidingsgroep
Psychologie en persoonlijkheid - Examennummer 73212 - 29 juni 2013
36. In Nederland wordt de NPV-2 veel gebruikt door psychologen. Welk van onderstaande uitspraken over deze test is juist? a. De NPV-2 heeft voldoende begripsvaliditeit en betrouwbaarheid, maar onvoldoende criteriumvaliditiet b. De NPV-2 is de herziene versie van de NPV. Zo zijn er ook ‘negatief ’ geformuleerde items opgenomen, naast de bestaande ‘positief ’ geformuleerde items, in alle schalen. c. De NPV-2 kent vijf schalen, namelijk openness, conscientiousness, emotionality, agreeableness en neuroticism. 37. Hoe wordt de psychometrische kwaliteit van de MMPI in Nederland beoordeeld? a. De psychometrische kwaliteit is redelijk. b. De psychometrische kwaliteit is slecht. c. De psychometrische kwaliteit is uitstekend. 38. Wat is het nut van het meten van persoonlijkheidskenmerken bij predictievragen en indicatievragen binnen de diagnostische cyclus? a. Het is zinvol om bij indicatievragen persoonlijkheidskenmerken te meten, maar niet bij predictievragen. b. Het is zinvol om bij predictievragen persoonlijkheidskenmerken te meten, maar niet bij indicatievragen. c. Zowel bij predictievragen als indicatievragen is het zinvol om persoonlijkheidskenmerken te meten. 39. Eysenk ging ervan uit dat introverten sneller conditioneerbaar zouden moeten zijn dan extraverten. Wat was hiervoor zijn verklaring? a. Introverten hebben een hoger intelligentiequotiënt dan extraverten en staan hierdoor open voor leerervaringen. b. Introverten hebben een verhoogde corticale prikkelbaarheid. c. Introverten nemen de rust om te observeren, te verwerken en te leren. 40. Het Big Questions Model van Mayer (2008) bestaat uit een cyclus aan vragen. Met welke vraag begint het model?
73212.ex_v1
a. Hoe kan ik veranderen? b. Hoe kan persoonlijkheid het beste onderzocht worden? c. Wie ben ik?
NCOI Opleidingsgroep
9