Logopedie Examennummer: 74495 Datum: 23 maart 2013 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur
Dit examen bestaat uit 8 pagina’s. De opbouw van het examen is als volgt: - 40 meerkeuzevragen
(maximaal 40 punten)
Heeft u minimaal 28 vragen correct beantwoord, dan heeft u een voldoende behaald. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen Geen
Wij wensen u veel succes!
20109 74495.ex_v1
Meerkeuzevragen (40 punten)
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 1 punt.
1. Bij welk van de onderstaande antwoorden is er sprake van een afwijking in de orale fase? a. Bij een binnenoorprobleem b. Bij een middenoorprobleem c. Bij een tongpers 2. Wat is de relatie tussen mondademen en stemproblemen? a. Mondademers hebben een droge keel, wat kriebel kan veroorzaken. Hierdoor ontstaat keelschrapen, waardoor de keel geïrriteerd raakt en heesheid kan ontstaan. b. Mondademers hebben vaak een hoog, smal gehemelte, waardoor zij klanken minder goed kunnen produceren en luider moeten spreken. Hierdoor kan heesheid ontstaan. c. Mondademers slikken minder vaak, zodat het binnenoor minder goed functioneert. Hierdoor moet de persoon luider spreken om zichzelf te verstaan, waardoor heesheid kan ontstaan. De onderstaande case hoort bij de vragen 3 en 4.
Jessica is zeven jaar oud en wordt onderzocht op het audiologisch centrum. Ze krijgt een koptelefoon op en moet het zeggen wanneer ze een piepje hoort. De uitslag van het onderzoek is een licht geleidingsverlies aan beide oren. 3. Welk gehooronderzoek is bij Jessica uitgevoerd?
20109 74495.ex_v1
a. Impedantiemetrie b. Spraakaudiometrie c. Toonaudiometrie
NCOI Opleidingsgroep
1
Logopedie - Examennummer 74495 - 23 maart 2013
4. Welke uitspraak over het gehoorverlies van Jessica is juist? a. Er is voor zowel de hoge als de lage tonen een ongeveer even groot gehoorverlies. b. Het gehoorverlies van de hoge tonen is groter dan dat van de lage tonen. c. Het gehoorverlies van de lage tonen is groter dan dat van de hoge tonen. 5. Wat is de relatie tussen mondademen en gehoorproblemen? a. Bij mondademers functioneert de buis van Eustachius minder goed, waardoor het oor minder gereinigd wordt en er door vochtophoping gehoorverlies kan optreden. b. Mondademers hebben vaak een gotisch gehemelte, wat invloed heeft op de grootte van het middenoor. Doordat het middenoor kleiner is, kan gehoorverlies optreden. c. Mondademers slapen meestal graag op een bepaalde zij, waardoor dit oor vaker afgedekt is en minder gestimuleerd wordt te horen. Hierdoor kan gehoorverlies optreden. 6. Wat is de functie van het auditief geheugen? a. Essentiële geluiden onderscheiden van achtergrondgeluiden. b. Het vasthouden van informatie. c. Verschil horen tussen woorden die op elkaar lijken. 7. Wat is er aan de hand wanneer iemand ‘otitis media met effusie’ heeft? a. Dan heeft hij een articulatieprobleem ten gevolge van afwijkend mondgedrag. b. Dan heeft hij een gehoorprobleem ten gevolge van vocht in de trommelholte. c. Dan heeft hij een taalprobleem ten gevolge van een neurologische stoornis. 8. Bij welke patiënten kan een CI worden geplaatst?
20109 74495.ex_v1
a. Bij mensen met een acute middenoorontsteking. b. Bij mensen met een gehoorzenuw die niet goed functioneert. c. Bij mensen met ernstige of niet-genezende lijmoren.
NCOI Opleidingsgroep
2
Logopedie - Examennummer 74495 - 23 maart 2013
Afbeelding 1 is een schematische doorsnede van het oor. De vragen 9 t/m 12 horen bij afbeelding 1.
Afbeelding 1 (Bron: http://zelfstandigleren.classy.be/quiz_oor.htm) 9. Bekijk afbeelding 1. Waarnaar verwijst nummer 3? a. Naar de trommelholte b. Naar het evenwichtsorgaan c. Naar het trommelvlies 10. Bekijk afbeelding 1. Welke uitspraak is juist? a. De nummers 1, 2 en 3 horen bij het uitwendige oor. b. De nummers 3, 6 en 10 horen bij het middenoor. c. De nummers 6, 7, 8 en 9 horen bij het binnenoor. 11. Bekijk afbeelding 1. In welk deel van het oor bevindt zich het probleem bij lijmoren? a. Bij nummer 2 b. Bij nummer 6 c. Bij nummer 8 12. Bekijk afbeelding 1. Waar worden de elektroden van een CI geplaatst? a. Bij nummer 4 b. Bij nummer 8 c. Bij nummer 9
20109 74495.ex_v1
13. Welke audiologische screening wordt gebruikt bij baby’s van ongeveer een week oud? a. De CAPAS (Compacte Amsterdamse Paedo-audiometrische Screener) b. De Ewing-gehoorscreening c. De OAE (oto-akoestische emissie)
3
NCOI Opleidingsgroep
Logopedie - Examennummer 74495 - 23 maart 2013
14. Het gehoor van een laagfunctionerend kind met het syndroom van Down moet worden onderzocht. Het kind begrijpt opdrachten over het algemeen niet. Welk audiologisch onderzoek is geschikt voor dit kind? a. Impedantiemetrie b. Spraakaudiometrie c. Toonaudiometrie 15. Welke uitspraak over fonetiek is onjuist? a. Fonetiek houdt zich bezig met de uitspraak van klinkers en medeklinkers en met intonatie. b. Fonetiek houdt zich bezig met gesproken taal en gebarentaal. c. Fonetiek houdt zich bezig met invloeden van buitenaf op de uitspraak. 16. Uit welke onderdelen bestaat de schematische voorstelling van de spraakketen? a. Productie – Omissie - Perceptie b. Productie – Transmissie - Omissie c. Productie – Transmissie – Perceptie 17. Welke fonologische vereenvoudigingsprocessen komen voor bij kinderen die een normale taalontwikkeling doorlopen? a. Backing, vervanging van liquidae, weglating van finale consonanten b. Denasalisatie, weglating van initiale consonanten, stopping c. Reduplicatie, stopping, weglating van onbeklemtoonde syllaben 18. Welk van de onderstaande uitingen valt onder normale niet-vloeiendheden? a. Mag ik jjjjjjjj- jouw papiertje? b. Mag ik jouw euh-euhm-euh-euh-euhm papiertje? c. Mag ik, mag ik jouw pa-papiertje? 19. Welk van de onderstaande gedragingen valt onder beginnend stotteren? a. Het kind is zich (nog) niet bewust van de niet-vloeiendheden. b. Het kind laat lange gespannen blokkades horen. c. Het kind laat onregelmatige en gespannen herhalingen horen. 20. In welk van de onderstaande omschrijvingen is er sprake van een articulatieachterstand?
20109 74495.ex_v1
a. Een jongen van 6 jaar vervangt bijna elke /r/ door een /l/. b. Een meisje van 8 jaar spreekt de alveolairen interdentaal uit. c. Een meisje van 4 jaar vervangt velairen door alveolairen of bilabialen.
NCOI Opleidingsgroep
4
Logopedie - Examennummer 74495 - 23 maart 2013
21. Wat is de relatie tussen slappe lipspieren en de articulatie? a. Door slappe lipspieren kunnen de alveolairen addentaal worden uitgesproken. b. Door slappe lipspieren kunnen de alveolairen lateraal worden uitgesproken. c. Door slappe lipspieren kunnen de labialen labiodentaal worden uitgesproken. 22. Jessica is gevoelig voor stotteren. Ze laat veel normale niet-vloeiendheden horen. Door welk van de volgende gedragingen van haar omgeving wordt de kans vergroot dat Jessica daadwerkelijk gaat stotteren? a. Doordat haar leerkracht in de klas stimuleert dat de leerlingen naar elkaar luisteren en dat ze iedereen laten uitpraten. b. Doordat haar vader telkens verschrikt reageert wanneer ze een normale nietvloeiendheid laat horen. c. Doordat ze van haar moeder elke avond hardop moet voorlezen. 23. Wat is de relatie tussen slappe lip- en tongmusculatuur en stemproblematiek? a. Doordat de lip- en tongspieren slap zijn, gaat de persoon vaak binnensmonds spreken. b. Doordat de lip- en tongspieren slap zijn, moet de persoon vaak meer ademsteun toepassen om toch verstaanbaar te kunnen spreken. c. Doordat de lip- en tongspieren slap zijn, ontstaat er ter compensatie vaak spanning in het achterste keelgebied en de larynx. 24. In welk geval is er sprake van het fonologische vereenvoudigingsproces ‘stopping’? a. Het woord ‘vis’ wordt uitgesproken als ‘pis’. b. Het woord ‘vis’ wordt uitgesproken als ‘sis’. c. Het woord ‘vis’ wordt uitgesproken als ‘vi’. 25. Van welk fonologisch proces is er sprake wanneer iemand ‘zaddoek’ zegt in plaats van ‘zakdoek’? a. Assimilatie b. Fronting c. Vervanging van liquiden 26. Wat is opgeslagen in het semantische systeem? a. De articulatorische kenmerken van woorden b. De woordbetekenissen c. De woordvormen
20109 74495.ex_v1
27. Welke kenmerken horen bij de afasie van Broca? a. Herhalen is relatief intact, vloeiendheid en taalbegrip zijn gestoord. b. Taalbegrip is relatief intact, vloeiendheid en herhalen zijn gestoord. c. Vloeiendheid is relatief intact, herhalen en taalbegrip zijn gestoord.
5
NCOI Opleidingsgroep
Logopedie - Examennummer 74495 - 23 maart 2013
De volgende case hoort bij de vragen 28 t/m 31.
In een kamer van het ziekenhuis liggen de heer Eikelkamp (63 jaar), de heer De Lange (58 jaar) en de heer Zwarts (62 jaar). De heer Eikelkamp is met zijn hoofd op de stoeprand gevallen, waardoor hij een beschadiging in de hersenen kreeg. Hij spreekt vloeiend en spreekt de woorden qua articulatie correct uit, maar hij heeft last van woordvindingsproblemen. Zijn taalbegrip is intact. De heer De Lange heeft een hersentumor, waardoor er een beschadiging in de hersenen is ontstaan. Hij spreekt vloeiend, maar maakt veel fonematische parafasieën. Zijn taalbegrip is nog wel intact. Bij de heer Zwarts is een hersenader gescheurd, waardoor er sprake is geweest van een tekort aan voedingsstoffen in de hersenen. Hij spreekt niet vloeiend, maar zijn taalbegrip is nog wel intact. 28. Waarvan is sprake bij de heer Zwarts? a. Een CVA b. Een TIA c. Een trauma 29. Welk type afasie zou de heer De Lange kunnen hebben? a. Conductie-afasie b. Transcorticale motorische afasie c. Transcorticale sensorische afasie 30. Waar zit bij de heer Eikelkamp de stoornis? a. In de fonologische codering b. In (de toegang tot) het auditieve inputlexicon c. In (de toegang tot) het fonologisch outputlexicon 31. Een van de heren vertelt wat hij graag doet. Hij zegt: “Boek lezen. Nee nee, krant lezen. Graag. Raam. Kijken naar buiten.” Wie van de heren heeft deze uitingen gedaan? a. De heer Eikelkamp b. De heer De Lange c. De heer Zwarts 32. Welk van de onderstaande uitingen is gedaan door iemand met een Wernicke-afasie?
20109 74495.ex_v1
a. Beroep. Brood bakken. Bakker ik was. b. Ik was vroeger slapper om brood te slappen weet je wel dat met een ofant enzo deed ik dat. c. Mijn beroep vroeger was dat ik brood ging doen hoe heet dat o ja dat was bakken bakken bakker. Ja vroeger was ik bakker.
NCOI Opleidingsgroep
6
Logopedie - Examennummer 74495 - 23 maart 2013
33. Welk van de onderstaande uitspraken is juist? a. Bij afasie is er sprake van diffuus hersenletsel. b. Een ander woord voor beroerte is CVA. c. Een ander woord voor meningitis is TIA. 34. Vanaf welke leeftijd zou een kind met een normale taalontwikkeling tweewoordzinnen moeten maken? a. Vanaf ongeveer 1;0 jaar b. Vanaf ongeveer 1;6 jaar c. Vanaf ongeveer 2;0 jaar 35. In welk geval is er sprake van een achterstand in de taalontwikkeling? a. Een kind van 4;0 jaar laat in zijn taalgebruik veel driewoordzinnen horen. b. Een kind van 4;0 jaar laat in zijn taalgebruik veel neologismen horen. c. Een kind van 4;0 jaar laat in zijn taalgebruik veel overextensie horen. 36. Bij welk kind is het risico op een taalontwikkelingsachterstand het kleinst? a. Bij een kind dat slechthorend is. b. Bij een kind dat thuis tweetalig wordt opgevoed. c. Bij een kind dat weinig interactie heeft met volwassenen. 37. Bij welk kind is er sprake van een specifieke taalstoornis? a. Bij een kind met een achterstand in de taalontwikkeling ten gevolge van afwijkingen aan de lippen en het gehemelte. b. Bij een kind met een achterstand in de taalontwikkeling ten gevolge van mentale retardatie. c. Bij een kind met een achterstand in de taalontwikkeling, terwijl de ontwikkeling van gehoor, intelligentie en emotie normaal verloopt. 38. Welke oefening is moeilijk voor een kind met een stoornis in de auditieve discriminatie? a. Na het uitgesproken woord ‘vies’ de afbeelding aanwijzen van wat er gezegd werd: ‘vies’ of ‘vis’. b. Na het uitgesproken woord ‘vies’ het woord correct nazeggen. c. Na uitleg van het woord ‘vies’ onthouden wat de betekenis van ‘vies’ is. 39. Onder welke problematiek valt verbale apraxie?
20109 74495.ex_v1
a. Articulatieproblematiek b. Stemproblematiek c. Taalproblematiek
7
NCOI Opleidingsgroep
Logopedie - Examennummer 74495 - 23 maart 2013
40. Welk van de onderstaande uitspraken is juist?
20109 74495.ex_v1
a. De differentiatiefase komt voor de vroeg-linguale fase. b. Het brabbelen komt voor het vocaal spel. c. Het vocaliseren komt voor het brabbelen.
NCOI Opleidingsgroep
8