Algemene Psychologie Examennummer: 61431 Datum: 8 december 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur
Dit examen bestaat uit 9 pagina’s. De opbouw van het examen is als volgt: - 40 meerkeuzevragen
(maximaal 40 punten)
Heeft u minimaal 28 vragen correct beantwoord, dan heeft u een voldoende behaald. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen Geen
Wij wensen u veel succes!
61431.ex_v1
Meerkeuzevragen (40 punten)
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 1 punt
1. Als mens kun je je eigen innerlijke, bewuste ervaringen beschrijven. Hoe wordt dit proces genoemd? a. Functionalisme b. Introspectie c. Psychoanalyse 2. Een onderzoekster is benieuwd naar het effect van het drinken van koffie op tentamenresultaten. Hiervoor heeft zij de volgende hypothese ontwikkeld: na het drinken van koffie halen studenten een hoger cijfer op hun examen. Wat voor soort onderzoek dient de onderzoekster uit te voeren om na te gaan of deze hypothese klopt? a. Een correlationeel onderzoek b. Een experimenteel onderzoek c. Een longitudinaal onderzoek 3. Een onderzoeker ziet uit zijn onderzoek datgene terugkomen wat hij vooraf al vermoedde. Welke vertekening binnen het onderzoek doet zich hier voor?
61431.ex_v1
a. Availability bias b. Expectancy bias c. Hindsight bias
NCOI Opleidingsgroep
1
Algemene Psychologie - Examennummer 61431 - 8 december 2012
4. Hoe verklaart het behavioristisch perspectief binnen de psychologie agressief gedrag? a. Agressief gedrag wordt veroorzaakt doordat het gedrag wordt gestimuleerd door de omgeving. b. Agressief gedrag wordt veroorzaakt doordat mensen agressief gedrag bij anderen observeren. c. Agressief gedrag wordt veroorzaakt door het aanwezig zijn van specifieke karaktertrekken bij mensen. 5. Wat wordt er binnen een experiment bedoeld met de onafhankelijke variabele? a. De variabele die de onderzoeker daadwerkelijk meet, bijvoorbeeld de responsen van de proefpersoon. b. De variabele die de onderzoeker varieert, terwijl hij alle andere experimentele omstandigheden constant houdt. c. De variabele die de onderzoeker voorspelt, omdat hij alle andere experimentele omstandigheden constant houdt. 6. Hoe noemt men het deel van het zenuwstelstel dat boodschappen naar de klieren stuurt, wanneer we reageren op een stressvolle situatie? a. Parasympatische zenuwstelsel b. Perifere zenuwstelsel c. Sympathische zenuwstelsel 7. Een cliënt heeft een stoornis in zijn gehoorfunctie. De stoornis blijkt het gevolg te zijn van schade aan een van de hersenkwabben. Er wordt een hersenscan gemaakt. In welke hersenkwab zal deze schade zichtbaar zijn? a. In de occipitaalkwab b. In de pariëtaalkwab c. In de temporaalkwab 8. Hoe noemen we de structuur in het limbische systeem die een rol speelt bij herinneringen en emoties, zoals angst en agressie? a. Armygdala b. Hippocampus c. Hypothalamus 9. Het idee dat er binnen onderzoek een scheiding tussen lichaam en geest plaats moest vinden, was een belangrijke doorbraak binnen de moderne psychologie. Van wie kwam dit idee?
61431.ex_v1
a. Darwin b. Descartes c. Watson
NCOI Opleidingsgroep
2
Algemene Psychologie - Examennummer 61431 - 8 december 2012
10. Hans ligt in bed, hij slaapt. Plotseling gaat hij rechtop zitten, brabbelt wat en stapt uit bed. Hij is echter niet wakker. In welke fase van de slaap bevindt Hans zich? a. In de fase van de diepe slaap. b. In de fase van de NREM-slaap. c. In de fase van de REM-slaap. 11. Een student gebruikt een psychoactief middel om beter te studeren. Hij heeft echter steeds meer van het middel nodig om hetzelfde resultaat te bereiken. Hoe noemen we dit verschijnsel? a. Psychologische afhankelijkheid b. Tolerantie c. Verslaving 12. Mariska is aan het leren voor haar tentamen. Tijdens het leren heeft zij de radio aan staan. Plotseling hoort Mariska dat haar favoriete muziekstuk wordt uitgezonden. Zij wordt afgeleid en geniet van de muziek. In welke volgorde verloopt het waarnemingsproces dat zich bij Mariska heeft voorgedaan? a. Perceptie - transductie - stimulatie - sensatie b. Stimulatie - sensatie - transductie - perceptie c. Stimulatie - transductie - sensatie - perceptie 13. Hoe noemen we het proces waarbij stukjes informatie georganiseerd worden tot een kleiner aantal betekenisvolle eenheden? a. Chunking b. Coderen c. Consolidatie 14. De meeste mensen weten nog precies wat zij deden op het moment van de vliegtuiginslagen in het WTC in New York op 11 september 2001 (nine-eleven). Hoe kan dat?
61431.ex_v1
a. Omdat de herinnering gekoppeld is aan een overdaad aan informatie over het voorval in de media. b. Omdat men persoonlijk betrokken was bij de gebeurtenis op het moment dat de herinnering werd gevormd. c. Omdat men tijdens het herinneren steeds opnieuw een grote mate van arousal ervaart.
3
NCOI Opleidingsgroep
Algemene Psychologie - Examennummer 61431 - 8 december 2012
15. Volgens Maslow gaan er verschillende behoeften vooraf aan de behoefte tot zelfontplooiing of zelfactualisatie. Wat is de juiste volgorde van deze behoeftes van laag naar hoog? a. Behoefte aan veiligheid - behoefte aan hechting - biologische behoeften - behoefte aan waardering. b. Biologische behoeften - behoefte aan hechting - behoefte aan veiligheid - behoefte aan waardering. c. Biologische behoeften - behoefte aan veiligheid - behoefte aan hechting - behoefte aan waardering. 16. Een persoon heeft tijdens een vechtpartij een klap op zijn hoofd gehad. Hierdoor lukt het hem niet meer om herinneringen uit de periode voor de klap terug te halen. Aan welke vorm van geheugenverlies lijdt deze persoon? a. Anterograde amnesie b. Infantiele amnesie c. Retrograde amnesie 17. Een psychologiestudent verdiept zich in het ziektebeeld depressie. Een dag daarna is er een documentaire op tv over psychische aandoeningen. In de eerstvolgende les vraagt de docent hoe groot de kans is dat mensen in hun leven depressief worden. De psychologiestudent schat de kans in op 85%, wat ver boven de werkelijkheid ligt. Welke heuristiek ligt waarschijnlijk ten grondslag aan de foutieve inschatting van deze student? a. De anchoring bias b. De availability bias c. De representativeness bias 18. Bart maakt zich zorgen om zijn vriendin. Zij vertoont namelijk langdurig onverantwoordelijk gedrag, is zich niet bewust van behoeften van anderen en lijkt weinig intense emoties te hebben, daar waar anderen dat wel hebben. Bart vermoedt dat zijn vriendin een persoonlijkheidsstoornis heeft. Welke persoonlijkheidsstoornis zal zij, gezien haar gedrag, hebben? a. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis b. Een borderline persoonlijkheidsstoornis c. Een narcistische persoonlijkheidsstoornis 19. Emily is onder behandeling voor een sociale fobie. Haar behandelaar is bij de wet bevoegd om medicatie voor te schrijven. Gebaseerd op deze informatie, wat is het beroep van deze behandelaar?
61431.ex_v1
a. Klinisch psycholoog b. Psychiater c. Psycholoog
NCOI Opleidingsgroep
4
Algemene Psychologie - Examennummer 61431 - 8 december 2012
20. Wat is in het kader van hersenonderzoek een PET-scan? a. Een techniek die de manier waarop hersencellen reageren op een sterk magnetisch veld in beeld brengt. b. Een techniek die de opname van radioactieve glucose door actieve hersencellen in beeld brengt. c. Een techniek die driedimensionale beelden van hersenweefsel met behulp van röntgenstralen in beeld brengt. 21. Wat wordt bij bekrachtigingsschema’s bedoeld met het intervalschema? a. De bekrachtiging wordt aangeboden nadat er een bepaald aantal goede responsen zijn gegeven. b. De bekrachtiging wordt aangeboden nadat er een bepaalde tijd is verlopen na de laatste bekrachtiging. c. De bekrachtiging wordt aangeboden nadat er een aantal vaste responsen zijn gegeven. 22. Iris besluit om zich te laten testen met behulp van een persoonlijkheidstest die de zogeheten Big Five meet. Iris haalt een gemiddelde score op de vijf schalen van deze test. De uitslag bespreekt zij met een psycholoog. Hoe zal de psycholoog deze uitslag interpreteren? a. Gematigd positief: dit betekent dat Iris zich verder moet ontwikkelen en dat het goed is als zij zou besluiten om een cursus te gaan volgen, zodat zij haar gemiddelde scores kan verbeteren. b. Negatief: dit betekent dat Iris geen uitgesproken persoonlijkheid heeft, waardoor haar gedrag weinig authentiek is. c. Positief: dit betekent namelijk dat Iris zich binnen een bepaalde sociale of culturele situatie redelijk makkelijk kan aanpassen. 23. Wat is de Rorschachtest? a. Een test waarbij respondenten hun dromen bespreken en uitleggen. b. Een test waarbij respondenten van 10 inktvlekken moeten beschrijven wat ze erin zien. c. Een test waarbij respondenten verhaaltjes moeten verzinnen bij ambigue afbeeldingen. 24. Wat is waar over fantoompijnen?
61431.ex_v1
a. Fantoompijnen zijn denkbeeldig en goed te verhelpen met placebo’s. b. Fantoompijnen ontstaan in de beschadigde zenuwen in de sensorische banen. c. Fantoompijnen ontstaan in de hersenen zelf als reactie op het ontbrekende lichaamsdeel.
5
NCOI Opleidingsgroep
Algemene Psychologie - Examennummer 61431 - 8 december 2012
25. Een bekende Nederlander geeft in verschillende praatprogramma’s duidelijk aan tegen pornografische programma’s op tv te zijn. Later blijkt dat hij prostituees heeft bezocht en regelmatig in sexclubs komt. Vanuit welk ego-afweermechanisme valt zijn gedrag te verklaren? a. Vanuit het mechanisme reactieformatie. b. Vanuit het mechanisme sublimatie. c. Vanuit het mechanisme verschuiving. 26. Een waakhond blaft van nature wanneer er iemand aanbelt. Het aanbellen gaat altijd gepaard met voetstappen op het tegelpad. Na een tijd blaft de hond ook als er voetstappen op het tegelpad klinken. Welke vorm van leren heeft hier plaatsgevonden? a. Associatie via klassieke conditionering; bekrachtiging via operante conditionering b. Klassieke conditionering c. Operante conditionering 27. Continue bekrachtiging is een goede strategie voor het aanleren van nieuw gedrag. Er zijn echter ook nadelen. Wat is een nadeel van continue bekrachtiging? a. Extensie van het gedrag doet zich niet voor, waardoor verkeerd aangeleerd gedrag in stand blijft. b. Het vereist consequentie in bekrachtigen op alle juiste acties, men mag hierbinnen niet verzuimen. c. Het werkt vooral bij dieren en is niet goed inzetbaar bij mensen. 28. Wanneer een tentamen uit open vragen zou bestaan, kunnen studenten last krijgen van het TOT-fenomeen. Het antwoord ligt 'op het puntje van de tong'. Welke 2 geheugenzonden zijn verantwoordelijk voor dit fenomeen? a. Verstrooidheid en blokkades b. Vluchtigheid en blokkades c. Vluchtigheid en verstrooidheid 29. Welke psycholoog heeft aangetoond dat mensen leren via observatie?
61431.ex_v1
a. Bandura b. Kamin c. Tolman
NCOI Opleidingsgroep
6
Algemene Psychologie - Examennummer 61431 - 8 december 2012
30. In de meetmethode van het IQ volgens Binet en Simon deed zich een groot probleem voor. Wat was dit probleem? a. De testscores daalden naarmate de kinderen volwassen werden. b. De testscores weerspiegelden prestaties in plaats van aangeboren intelligentie. c. De testscores waren bedoeld om kinderen extra hulp te geven niet om hen als slim of dom te categoriseren. 31. Jan is 30 jaar en in zijn algehele ontwikkeling achtergebleven. Toch leest hij acht boeken per dag en onthoudt hij bijna woordelijk wat hij leest. Ook kan hij alle pianostukken van Beethoven spelen. Wat is er met Jan aan de hand? a. Jan heeft het savantsyndroom b. Jan is hoogbegaafd c. Jan is meervoudig intelligent 32. Uit welke onderdelen bestaat het langetermijngeheugen (LTM)? a. Uit het episodisch geheugen en het declaratief geheugen; het declaratief geheugen is vervolgens opgebouwd uit het semantisch en het procedureel geheugen. b. Uit het declaratief geheugen en het procedureel geheugen; het procedureel geheugen is vervolgens opgebouwd uit het sensorisch en het episodisch geheugen. c. Uit het procedureel geheugen en het declaratief geheugen; het declaratief geheugen is vervolgens opgebouwd uit het semantisch en het episodisch geheugen. 33. Bram rijdt op de snelweg en ziet twee auto’s met een Spaans kenteken. Automatisch koppelt hij de auto’s samen: 2 auto’s met Spanjaarden op reis in Nederland. Enige tijd later neemt één van beide auto’s de afslag, terwijl de andere auto zijn weg vervolgt. Waarschijnlijk reden beide auto’s toevallig bij elkaar in de buurt. Welke Gestalltwet verklaart dat Bram de auto’s als bij elkaar behorend waarnam? a. De wet van dichtheid b. De wet van gelijkenis c. De wet van gemeenschappelijke bestemming 34. In welke situatie wordt de drug cannabis als medisch hulpmiddel gebruikt?
61431.ex_v1
a. Als kalmerend middel bij angstige patiënten b. Als verdoving in de (dier)geneeskunde bij kleine ingrepen c. Ter vermindering van misselijkheid bij patiënten die met chemotherapie worden behandeld
7
NCOI Opleidingsgroep
Algemene Psychologie - Examennummer 61431 - 8 december 2012
35. Sander komt via zijn bedrijfsarts bij een psycholoog. Hij geeft aan dat hij gemiddeld maar 6 uur per nacht slaapt. Hij heeft overdag echter geen vermoeidheidsverschijnselen. Hij vraagt zich daarom af of hij wel een slaapprobleem heeft. Wat is de juiste handelswijze voor de psycholoog? a. De psycholoog stelt Sander gerust; zo lang iemand geen klachten heeft, is er geen slaapprobleem. b. De psycholoog vraagt naar persoonlijke kenmerken en gewoonten van Sander om te bepalen of er een slaapprobleem is. c. Sander heeft inderdaad een slaapprobleem. De psycholoog gaat hem hiervoor behandelen. 36. Eva maakt met een goede vriend een heftig ritje in de achtbaan. Na dit ritje voelt zij zich plotseling meer lichamelijk aangetrokken tot deze vriend. Welke theorie verklaart dit verschijnsel? a. Canon-Bard theorie b. James-Lange theorie van emotie c. Tweefactortheorie 37. Tijdens een bijeenkomst moet Lilian een presentatie geven. Zij vindt dit een lastige taak. Lilian is behoorlijk gespannen en probeert haar arousalniveau met behulp van oefeningen omlaag te brengen. Dat lukt: vlak voor de presentatie ervaart Lilian weinig tot geen spanning meer. Hoe zal Lilian haar presentatie uitvoeren? a. Goed, want lagere arousalniveaus leiden tot betere prestaties dan een gemiddeld arousalniveau. b. Niet goed, want een laag arousalniveaus leidt tot slechtere prestaties dan een gemiddeld arousalniveau. c. Niet goed, want hoge arousalniveaus leiden tot betere prestaties dan een gemiddeld arousalniveau. 38. Welke biologische factoren zetten een persoon aan tot eten?
61431.ex_v1
a. Een hoge bloedsuikerspiegel, een lage concentratie van vetzuren in het bloed en detectoren in de maag. b. Een lage bloedsuikerspiegel, een lage concentratie van vetzuren in het bloed en detectoren in de darmen. c. Een lage bloedsuikerspiegel, een lage concentratie van vetzuren in het bloed en detectoren in de maag.
NCOI Opleidingsgroep
8
Algemene Psychologie - Examennummer 61431 - 8 december 2012
39. Wanneer we mensen honger of dorst hebben, zullen ze hun biologisch evenwicht willen herstellen door te eten of te drinken. Binnen welke motivatietheorie past deze aanpak? a. Binnen de behoeftentheorie van Maslow b. Binnen de drijfveertheorie c. Binnen de instincttheorie 40. Wat is waar over de Fovea (gele vlek)?
61431.ex_v1
a. Dit is de plek waar de lichtgevoelige cellen in de retina zitten die lichtenergie omzetten in neurale impulsen. b. Dit is de plek waar de oogzenuw het oog verlaat; hier zitten geen fotoreceptoren. c. Dit is het gedeelte van de retina (netvlies) waarmee je het scherpst ziet.
9
NCOI Opleidingsgroep