Hans Leeflang Geboren maart 1931 Nederlands-Indië Examenklas 1951: A5a Chr.HBS Populierstraat, Den Haag De brief van Nico Heukels, oud-Populier en jaargenoot, was het laatste zetje dat ik nog nodig had, om iets uit mijn jeugd als “oorlogskind” op papier te zetten. Fragmentarisch, telegramstijl, losse flarden, herinneringseilandjes. Nederlands-Indië. Hoezo? Economische crisis na Wereldoorlog-1, veel werkeloosheid, mijn ouders door Ver. Chr. Onderwijs uitgezonden naar Nederlands-Indië. Diverse standplaatsen. Vader directeur Chr. Hollands-Indo-Chinese Mulo school te Soekaboemi, West-Java, Preanger. (zie/lees “Heren van de Thee” van Hella Haasse). 4 maart 1931 Herman Christiaan Leeflang geboren, oudste kind uit gezin van drie. Jongere broer ook in Soekaboemi geboren. Zusje in Batavia. In 1936 Europees verlof vader, half jaar Den Haag. Weinig herinneringen aan. Terug in Nederlands-Indië, Batavia. Ik ga naar Chr. lagere school Salemba. Multiraciaal opgevoed, in een klas met vele etnische achtergronden. Speelde op ons pleintje met blank, geel en bruin. Dol op zwemmen (had in klas 1 al twee diploma’s), slagbalspelen, “verliefd” op de blonde juf van klas 1. Onbezorgde jeugd. Dagelijks met vader en broertje Jan naar openlucht zwembad Tjikini. Zondagmiddag lange wandeling met vader langs banjir (overstromings)kanaal, Manggarai Sluizen, buitenrand stad. Genieten van tropische natuur. Op verjaardagen, bezoeken volwassenen: gesprekken en stemming steeds zwaarmoediger, somberder. Vrees oorlog in Europa. Nederland 10 mei lafhartig overvallen, 15 mei capitulatie. Geen contact meer met familie in vaderland. Oorlogsdreiging in Azië steeds grimmiger, stemming onbehaaglijker. Vliegtuig waarin generaal Berenschot neergestort, vlak bij nieuw vliegveld Kemajoran, sabotage? Vele geruchten! Ik zag de plaats des onheils, midden in een kampong. Ik fietste graag, vaak veel verder dan door mijn ouders toegestaan. Enige maanden later was Nederlands-Indië ook in oorlog. In voortuin wordt een overdekte schuilloopgraaf gemaakt. Mooie grote schaduwboom wordt omgekapt, levert gevaar voor drie huizen bij eventueel bombardement. Diverse malen luchtalarm. Japanse verkenningsvliegtuigen, heel hoog, ’s nachts zoeklichten. Vooroorlogs goedkoop Japans blikken speelgoed snel stuk, dus wij smalend: Japanse gevechtsvliegtuigen ook wel niks! Doch: Japanse Zero een der beste jachttoestellen ooit! Oorlogsberichtgeving steeds dreigender. Nippon land met weinig grondstoffen. Tarakan, Balikpapan, Oost-Borneo grote olieraffinaderijen, door Nederlanders vernield voor terugtocht. Japanners razend, zeer wraakzuchtig, alle gevangenen onthoofd. Idem in Bandjermassin, hoofdstad van Borneo. Ook hier barbaarse terechtstellingen en lugubere verhalen.
Hans Leeflang pag 1
Eiland na eiland werd zonder weerstand veroverd. Nederlands-Indië nauwelijks bewapend en sterk verouderd. Malakka, Singapore, Brits, krijgen hulp van de Engelse Navy. Twee nieuwe slagschepen: de Prince of Wales en de Repulse komen te hulp. Door kamikaze piloten in Zero’s in de Straat van Malakka binnen een paar uur tot zinken gebracht. Slag in de Javazee, “Ik val aan, volg mij”, Karel Doorman, volkomen kansloos. Grote zware zwarte rookwolken die over Batavia heentrekken, alle voorraden die in Tandjong Priok, de haven van Batavia, opgeslagen liggen, worden vernietigd, opdat ze niet in Japanse handen vallen. Huisbediende Iboe Sari [kokkin] huilt en zegt tegen mijn moeder: “de belanda’s [Europeanen] zullen het heel slecht krijgen, want zij hebben kostbaar voedsel vernietigd.” Zij heeft wel gelijk gekregen!! Ik had veel huisdieren; konijnen, cavia’s, schildpadden, vissen, vijver en aquarium, vogels, een bettet, d.i. een tamme minipapegaai. Van mijn vader moest ik zelf voor deze minidierentuin zorgen. Dus ook voer kopen op de pasar. Daar leerde ik o.a. tawarren [afdingen], meer Maleise woorden en respect voor voedsel. Is er bijv. bij afwegen van rijst wat gemorst, dan wordt het opgeveegd, met een wan het laatste restjes zand en vuil gescheiden, een kip gepakt (overal lopen scharrelkippen rond) en die pikt de laatste korrels op. Je laat dus nooit kostbaar voedsel verloren gaan (45 jaar later in Indonesië, zag ik iets soortgelijks!). Enkele dagen later landden de eerste Japanse troepen op Java. Batavia was uitgestorven, niemand waagde zich op straat, hoe zou dit uitpakken?? De eerste Japanse soldaten die onze woonwijk inkwamen deden niets verontrustends. In groepjes per fiets door de straten patrouilleren. Opluchting! Mijn vader, dienstplichtig Landstormsergeant-1, was ingedeeld als tolk– vertaler bij de Generale Staf in Batavia (leraar o.a. Engels). Vlak voordat de jappen Batavia binnenvielen, vertrok de hele Staf naar Bandoeng. Zij capituleerden ook snel, nadat de jap had gedreigd heel Bandoeng plat te zullen bombarderen. De stad zat vol met gevluchte vrouwen en kinderen. Vader werd als militair krijgsgevangene afgevoerd, geïnterneerd in Soekaboemi. Intussen begon in Batavia het openbare leven deels weer op gang te komen. Markten en winkels weer open, scholen, kerken en zwembad bleven gesloten. Japanners patrouilleerden in de stad, je moest aan de kant van de weg gaan staan en later ook buigen als zij langs kwamen. Behoudens een paar maanden voorschot was er geen inkomen meer. Hadden recht op twee: lerarensalaris en soldij sergeant-1 Gevolg: trouwe huisbedienden ontslaan. Wij hadden er vijf in dienst, drie voor halve dagen. Dat waren mijn ouders aan hun maatschappelijke stand verplicht. In Indië was toen al een verborgen werkeloosheid. Bestaand werk werd zo goed
Hans Leeflang pag 2
mogelijk verdeeld. (Indonesiërs waren erg sociaal, het lage schoolgeld voor een Mulo-leerling werd soms door wel drie families bijeen gebracht. Goede kennis in woord en geschift van de Nederlandse taal waren belangrijk om een betere baan te bemachtigen, mede om eventueel behoeftige familieleden te ondersteunen. Iedere namiddag /vooravond had mijn vader nog leerlingen voor (pro Deo) bijlessen.) Ook onderhandelde mijn moeder met de Arabische huiseigenaar over de hoogte van de huur. De Tjideng-periode (begin) Ongeveer vier maanden na de capitulatie kwam van de jap het bevel dat alle Belanda’s [blanken], meest gezinnen zonder man, naar een zogenaamde beschermde wijk moesten verhuizen, het latere beruchte kamp Tjideng. Dit ter beveiliging, want ook onder de inheemse bevolking waren velen zonder inkomen. Wij kregen een mooie losstaande eengezinswoning toegewezen met twee andere gezinnen, totaal 14 personen. Laatste huis, rand van de wijk, klein plein, waarop later gaarkeuken. Uitzicht op spoordijk naar benedenstad en Bandjir-kanaal (afwatering natte moesson). Aanvankelijk wijk open, dagelijks naar markt/winkels. Dan hoog prikkeldraadhek, KAMP twee dagen per week open. Vervolgens gedek = gevlochten bamboemat, geen zicht meer naar buiten. Kamp gesloten, inheemse levensmiddelenverkopers wel toegang, pasar op pleintje, later hier uitdeelpunt voedsel, gaarkeuken. Steeds meer aanvoer van gezinnen, ons huis ongeveer 35 inwoners. Waaronder mevrouw M. gevlucht uit Bantam, vier kleine kinderen, waarvan een tweeling van 1 jaar. Man krijgsgevangene, waar? Nauwelijks kleding, luiers, in kleine kamer. Ik bewonder haar, geef haar wel eens iets eetbaars uit de afvalhoop achter de pasar of wat ik voor haar gepikt heb. Levensmiddelen /maaltijden per wooneenheid worden geleidelijk vervangen door centrale gaarkeuken. Alles door corveeërs klaargemaakt, verdeeld, uitgereikt. Mijn moeder en ik bij kookcorvee, begin van mijn belangstelling voor voeding en koken (nu ben ik thuis de kok). Rantsoenen geleidelijk aan kleiner en voedingswaarde minder. Enkele belevenissen in Tjideng 1. Ik ging, en ga nog graag, op onderzoek uit in een voor mij nieuwe omgeving. Voor de definitieve sluiting van het kamp ben ik een aantal keren onder het prikkeldraad doorgekropen om de omgeving te verkennen. Aan de zuidzijde naar de grote trein- en onderhoudsremise. Groot rond draaiplateau naar diverse reparatieplaatsen bekeken, ook in de smeerput onder de locomotief, bijzonder interessant! Indonesische monteurs vonden die belangstelling van een Europees jongetje wel aardig. Ik was zo bruin als een katjong [straatjongen] en ook zo gekleed. Wel donkerblond haar en blauwe ogen, maar vanuit de verte niet opvallend. 2. Aan de noordzijde deels open terrein, wat aanplant, tuinen tot aan de weg en brug over het Banjir-kanaal naar Tanach-Abang. Aldaar o.a. een grote Chinese begraafplaats. Bij begrafenisceremonie, zeer levendig, alvorens brug te passeren, wordt een amulet op of bij de brug gelegd. Dit om geesten gunstig te stemmen om veilig de overkant te bereiken. Bij een andere
Hans Leeflang pag 3
verkenningstocht richting noord, zag ik een klein Japans vliegtuig, een Zero? verongelukken op de weg naar Tanach-Abang. Was dit een poging tot noodlanding? Beerput legen. Veel woningen in Batavia hadden een beerput, die regelmatig moest worden leeggepompt, afvoer via een tankwagen, de z.g. strontwagen. Dit gebeurde in Tjideng niet, hierdoor overlast van kakkerlakken! Dus zelf oplossen. Samen met een huisgenoot onze beerput leeggeschept met een blik aan een stok. Via kleinere naar een grote open sloot geloosd. Ben een paar dagen goed beroerd geweest door het inademen van kwalijke dampen, o.a. ammoniak. Elk kamp had een Japanse kampcommandant plus bewakers, en een Nederlandse kampvertegenwoordiger, plus blok- en sectiehoofden. Aanvankelijk: “beschermde wijk”; Japanse k.c. een burger plus “beveiligers”; Uiteindelijk: concentratiekamp, Japanse k.c. een militair, laatste de beruchte Sonei, plus bewakers. Begin van de “beschermde wijk-periode”, verzoek van de Nederlandse kampleiding aan de Japanse kampcommandant om een school op te mogen richten. Toegestaan, er was al een schoolgebouw in de wijk, maar zonder lesmateriaal. Derhalve een dringend verzoek aan alle kampinwoners, om particulier lesmateriaal af te staan. Dit gebeurde op grote schaal, een vijfklassige school startte, draaide goed, in twee ploegen, gebouw was te klein voor alle leerlingen gelijktijdig. Toen kondigde Nippon plotseling twee weken “vakantie” aan. De school ging dicht, al het lesmateriaal werd in beslag genomen en er kwam een verbod op lesgeven. De Belanda’s [Europeanen] moesten dom blijven! Het schoolgebouw werd uiteindelijk het kamphospitaal. Een afkondiging; alle grammofoonplaten en Engelstalige boeken moesten worden ingeleverd. Werden met een grobak [ossenwagen] getrokken door jongens, opgehaald. Hiervan is weinig onbeschadigd bij de opslagplaats van de jap aangekomen! Een nare afkondiging: alle jongens die dat jaar nog 16 zouden worden, moesten de volgende dag klaarstaan voor transport naar een mannenkamp. Dus geen “mannen” meer voor zwaar corvee o.a. beerputten leegscheppen. Het appel = bijeenroeping ter controlering. De Japanse bevelen waren: 1 tjoske’ = in de houding, 2 kiere’ = buigen, naar het oosten, daar lag Japan, om de goddelijke Tenno Heika, of wel keizer, eer te bewijzen. 3 bakare’ = op de plaats rust, niet al te letterlijk, je moest wel blijven staan! Bij strafappels, daar was Sonei berucht om, stond je vaak urenlang in de brandende zon. Van mijn vele “huisdieren”, heb ik o.a. de konijnen en de cavia’s naar de “beschermde wijk” meegenomen. Bij dat laatste huis aan de rand van de stad, oefenden die een bijzondere aantrekkingskracht uit op slangen. In het bijzonder op de sawahslang, die de inheemsen dulden omdat hij muizen en ratten vangt. Niet giftig, tot ongeveer een 1,5 meter lang. Een oudere
Hans Leeflang pag 4
buurjongen, Kees, die veel van slangen afwist, ving ze en liet ze een flink eind verder, bij het kanaal, weer los. Eens had ik, dacht ik, een kleine paling gevangen. Bleek een klein ijzerslangetje te zijn, zeer giftig. Hij probeerde het vel tussen mijn vingers te pakken te krijgen. Ik kreeg van “kenner” Kees flink op mijn donder! Hij heeft ook eens een cobra in onze tuin, bij het konijnenhok, gedood. Nog meer ellende; alle jongens die dat jaar nog elf worden, moeten weg uit het vrouwenkamp. Mijn moeder aarzelt erg, zullen zij “Jantje”, die in november elf wordt stiekem bij zich houden? Neen, te riskant, laat hem samen met Hans uit het vrouwenkamp gaan, dan zijn die twee samen. Hans, jij moet voor “Jantje” zorgen! Periode Grogol Komen in open volgepropte vrachtwagens in kamp Grogol, in het Bantamse gelegen, aan. Een leegstaand, voormalig krankzinnigengesticht. Ik schat ongeveer 600 à 700 jongens. Een soort verzamelkamp, verbleven er een aantal maanden. Heb er weinig herinneringen aan. Voedsel zeer matig, elke ochtend kwam een jonge Europese arts langs, “Zijn er nog spuitpoepers” (diarreepatiënten)? Aan één kant van het kamp lag tussen de twee afrasteringen een graf. Hieruit was een grote boom gegroeid. “Verhaal”: hier lag iemand begraven, die in een ramboetanpit was gestikt. De bewakers die de ronde deden, waren als de dood hier langs te gaan, deden het hollend. Gedurende overgang droge naar natte moesson, zo’n uur na zonsondergang, zag je aan de horizon magnifiek “droog onweer”: voortdurend weerlichten en flitsen die de silhouetten van een strook lage bewolking en de klapperbosranden prachtig weergaven! Periode TjimahiI Weer op transport. Waarheen onbekend. Met vrachtwagens naar Glodok, benedenstad Batavia. Uitladen bij station. Alleen rugzakje en handbagage mee. Matrassen blijven achter op straat, “voor de eerlijke meenemer”. Een eindeloos lang perron, idem trein, gelukkig geen vracht- of beestenwagens, maar derdeklas wagons. Deze worden volgepropt, alle ramen moeten dicht, geen water, eten of toilet. Eindelijk vertrekken wij, rijden, stoppen, weer rijden, stoppen, enz. Ik houd Jantje angstvallig bij mij. Er komen Japanse bewakers door de trein. Bevel: op leeftijd indelen, jongste jongens naar de voorste wagons (via de corridors, eindelijk weer wat frisse lucht!). Oudere jongens naar achtergelegen wagons. Ik moet Jantje achterlaten en voel mij rot! Gloeiend heet, alles dicht, dorst. Rijden, rijden afwisselend langzamer, dan weer sneller. Het wordt donker, regen klettert op de wagon, hoe lang nog, waar gaan we heen? Eindelijk mindert de trein vaart, luid gepiep en schokkend komt de trein tot stilstand. Deuren gaan open, “lakas keluar” = snel eruit. Nauwelijks verlicht perron, koud, regen. Wij moeten per wagonlading opstellen. Ik wil Jantje zoeken, maar word hardhandig teruggeplaatst. Tellen, tellen, eindeloos lopen, hoe lang weet ik niet. Je weinige bagage wordt steeds zwaarder. Eindelijk een poort, wachthuisjes, geschreeuw, opstellen, tellen, een Japanse officier? Nederlandse volwassenen. Er is kennelijk helemaal niet op een transport jongens
Hans Leeflang pag 5
gerekend. Ik wil Jantje zoeken, mag niet, kan morgen wel. Worden in kleine groepjes opgesplitst. Ik kom in een lange barak, op een houten brits wordt wat ruimte gemaakt, er is alleen wat drinkwater. Slaap slecht, maak voor het eerst kennis met wandluizen. De volgende dag; ben in een heel groot mannenkamp, voormalig kazernecomplex; 4de en 9de Bat.(bataljon), in garnizoensplaats Tjimahi in de bergen, ongeveer 25 km. van Bandoeng. Er was geen transportlijst, dus; alle blokhoofden, via vele sectiehoofden namen en gegevens van nieuwaangekomene verzamelen. Herindeling maken, in de voedsellijst opnemen. En ik naar Jantje zoeken en maar vragen. Wat is dit kamp verdomd uigestrekt. Jantje bleef zoek. Ik werd radeloos. Uiteindelijk bleek Jantje in een ander kamp ondergebracht te zijn. In Tjimahi waren drie krijgsgevangenenkampen. 1: 4de en 9de bat., 2: Baros kamp en 3: het jongenskamp. In 4/9 bat. was de centrale bakkerij voor alle kampen gevestigd. Via corveeërs van het broodtransport werden smokkelbriefjes over nieuwaangekomenen uitgewisseld. Geruststelling, ik wist nu waar mijn broertje zat. De Nederlandse kampcom. van 4/9 bat., ene jonkheer de Villeneuve, wist het voor elkaar te krijgen dat er een soort uitwisseling mocht plaats vinden: de jongere naar de oudere. Dus zoon naar vader, neef naar oom, jongere broer naar oudere broer. Zodoende waren mijn broertje en ik na ongeveer een maand weer bij elkaar. 4/9 bat. was een groot kamp, telde gemiddeld ongeveer 10.000 gevangenen, afhankelijk van sterfte en aan- en afvoer van gevangenen. Voeding. Ontbijt: 250 cc gaplek (een soort stijfselpap) en thee, ’s middags een stukje rubberachtig brood en thee, ’s avonds een beker 200 cc witte rijst en groente-vlees-afval soep. Af en toe wat suiker en zout. Nooit: vlees, vis, eieren, vruchten enz. Een corveebaantje om wat extra eten, een stuk brood of een kop soep te verdienen, is dus zeer welkom. Groot deel van de volwassen gevangenen deed dwangarbeid en kreeg daarvoor iets extra eten. Ik heb o.a. gedaan: grafonderhoud, ontginningswerk op twee bergboerderijen, kamphospitaal/kliniek, kruidentuin. In de beginperiode van 4/9bat. waren zes Ambonese gevangenen ontsnapt, verraden, gevangen genomen, gefusilleerd en in het kamp naast het hospitaal begraven. Dit kleine graftuintje heb ik een tijd verzorgd. Alle andere overledenen werden buiten het kamp begraven. De bergboerderijen, lang lopen heen en terug, afwisselender, vrijer werk. Spitten, afwateren, ook afval verbranden, dus rook. Konden zo eens een grote gevangen sawahslang, in mootjes roosteren, viel niet op. Heerlijk gezond! Hei-Ho = inlandse soldaat/bewaker. Eens, lange terugmars, na lange werkdag zongen wij spontaan, (uit Sneeuwwitje en de zeven dwergen) heiho, hei-ho, het werk is gedaan, nu mogen wij vrolijk huiswaarts gaan. Kregen wij op ons donder, Hei-Ho’s voelden zich in de maling genomen, begrepen de tekst niet. Kamphospitaal; ik was hulpverpleger (voor verpleger moest je 16 zijn) mag alleen overdag in de ziekenbarakken. Reden: ’s nachts, veelal nanacht,
Hans Leeflang pag 6
overleden de meeste patiënten. Tot ik zelf dysenterie kreeg, weer genezen mocht ik niet meer in de ziekenbarakken werken. Nu in de polikliniek; veel voorkomend: beri- beri, oedeem, schurft, tropenzweren; helen heel moeilijk. Steenpuisten, met als gevaarlijke variant negenoog, dat is een grote steenpuist in de nek met zij-uitstulpingen. Behandeling: rijp maken met teerzalf, opensnijden, voorzichtig uitdrukken, mag absoluut niet dieper komen richting halszenuwen. Ik was pus-opvanger. Tropenzweren helen heel moeilijk, door behoedzaam klopmassage rondom met middelvinger, bloedsomloop stimuleren. Ik hield er wel een lamme arm aan over! Medicijnen? Niet van de jap! Wel uit de pistonnen en de kruidentuin. In 4/9 bat. moest iedereen zo veel mogelijk de pistonnen gebruiken. Uit urine werden ureum, ammonium en andere stoffen gewonnen, die in medicijnen werden verwerkt, o.a. gist voor behandeling beri – beri, en oedeem patiënten. De kruidentuin, opgezet door een voor het kamp zeer waardevolle Indo-Europese arts, vormde de basis voor de medicijnbereiding. (Ik ben nu nog voorstander van plantaardige producten!) Als de hoogste jappencommandant op inspectie kwam, droeg hij altijd een mond/neuskapje. De jappen waren /zijn(?) doodsbang voor besmetting. Paniek: op een dag moest het hele kamp tegen builenpest gevaccineerd worden, besmettingshaard ergens buiten het kamp. VERBAZING! Op een dag kwamen 10 à 12 karbouwen bij het slachthuis aan (in geen tijden meer gebruikt!). Er werd zelfs een karbouw geslacht!! Wat bleek: er kwam bezoek van het Internationale Rode Kruis, dus show! De rest van de karbouwen verliet het kamp weer levend! Wel smaakte de soep die avond wat beter. Wandluizenjacht; lange houten stellages, waarop latten rekken, aaneen geschoven. 1 rek 0,8 x 2 m. is jouw slaap/leefruimte, tevens ideale schuilplaats voor wandluizen. Bij warm zonnig weer, rek naar buiten, in de felle zon. Krachtig op de grond stoten, wandluizen vallen verdoofd op de grond, en plattrappen. Weer en paar nachten rustiger slapen. ‘s Avonds, ’s nachts, donker, verboden buiten te zijn. Ik deed het soms toch. Op een aardedonkere nacht, met een eindeloos diepe pikzwarte hemel, waarin duizenden sterren schitterden, doorkruist door de melkweg, ervoer ik een intens gevoel van innerlijke rust, en optimisme, dat alles goed zou komen. Kang koeng of wel waterspinazie, is zeer vitaminerijk. Kregen wij soms in plaats van soep. Mijn broertje houdt niet van groene groente. Dus flinke ruzie, (mijn “zorgplicht”) om wat van dit gezonde voedsel bij hem naar binnen te krijgen. Martelplaats: tegenover kantoor Japanse k. c. aantal palen in de grond, geen enkele schaduw. Soorten straf/mishandeling o.a. aan bijeen gebonden handen ruggelings opgehangen aan paal met voeten een eind van de grond of kniezit op de grond, dikke stok in de knieholte, achterste naar hielen, urenlang in de felle zon, Afranseling met bullenpees op blote gebogen rug was ook een vaak
Hans Leeflang pag 7
toegepaste marteling. En altijd moest een aantal kampgenoten als verplicht publiek aanwezig zijn. Tot zover een aantal herinneringen uit 4./9. Bat. “Bevrijding!!?” Er zweefden altijd wat geruchten door het kamp over het verloop van de oorlog. Er was/ waren een of meerdere ontvanger(s) in 4/9 bat. Deze geruchten werden steeds stelliger tot een volwassene uit onze barak vertelde dat de oorlog afgelopen was. Ongeveer een week later kwam van de Japanse kampcommandant de officiële mededeling, dat de oorlog afgelopen was. Wij waren geen krijgsgevangenen meer. In ons blok werd een korte plechtigheid gehouden, geïmproviseerde Nederlandse vlag hijsen en het Wilhelmus zingen. De voeding werd gelijk veel beter, zowel kwalitatief als kwantitatief; vlees vruchten en eieren wat een weelde!! Wij mochten bij daglicht het kamp uit, kregen wat Japans bezettingsgeld en konden in warongs en op de pasar inkopen doen. Uitdrukkelijke opdracht van de blanke kampleiding: bij donker binnen in de eigen barak, voor je eigen veiligheid! Japanse bewakers waren in opdracht van de geallieerde overwinnaars onze “beschermers” geworden. Twee superbommen (atoombommen?) hadden twee Japanse steden weggevaagd en honderdduizenden burgerslachtoffers gemaakt. Hun levens bespaarden duizenden krijgsgevangenen en geallieerde militairen het leven. Deze militairen, die in de Grote Oceaan (Pacific), ten koste van grote verliezen, eilandje na eilandje op de jappen moesten veroveren, (zoals Guam, Noordelijke Marianen) konden deze strijd staken. Nu moest in Azië dat enorme geallieerde aanvalsleger worden omgezet in een bezettings/administratief leger. Dat vergde een aantal maanden. Van deze periode, dit gezagsvacuüm, heeft Soekarno, die inmiddels de “Republiek Indonesia” had uitgeroepen, gebruik gemaakt. Vanuit Yogyakarta, Midden-Java, werden de “pemuda’s” (muda=jong) over heel Java uitgezonden. Opdracht: blanken ontvoeren, gevangen nemen en vermoorden. Zo brak de “Bersiap”-periode aan. De kampen werden weer gesloten en streng bewaakt. Er waren toen al blanken uit de onregelmatig rijdende treinen gehaald en vermoord. Ook op de pasar waren al mensen ontvoerd. Inheemsen en Anti-Chinese handelaren die met blanken handel dreven werden eveneens vermoord. Bij een van mijn pasar-bezoeken kocht ik van een Chinese handelaar een klein schattig wollig hondje. Hij vroeg, of hij het gelijk voor mij kon slachten! Neen!!! “Beertje” werd gelijk mijn eerste nieuwe huisdier. Mijn broertje was ook dol op dit kroelhondje. 10 november was hij jarig en ik had geen cadeautje voor hem. Groot offer; ik gaf hem “Beertje”. Wij hebben dit hondje bij ons kunnen houden tot aan ons vertrek uit Indië, per boot. Vele jaren later, al getrouwd, gaf Jan zijn hond, een herder, weer de naam “Beertje”. Ondertussen had het Internationale Rode Kruis bergen nuttig, menslievend werk verzet. Iedereen wilde weten of zijn familie nog in leven was en in welk kamp. Mijn moeder en zusje Tineke verbleven nog in kamp Tjideng, in leven,
Hans Leeflang pag 8
ofschoon sterk vermagerd. Op bladzijde 766, deel 2B van Dr. L de Jong, Koninkrijk der Nederlanden enz. is een foto waarop zij te zien zijn; eerste en tweede persoon van rechts. Op dezelfde pagina het volkomen uitgewoonde huis waar zij op de voorgalerij achter een stuk doek bivakkeerden. Het duurde lange tijd voor wij iets over mijn vader hoorden, zenuwslopend. Hij verbleef op het eiland Singapore, in het grote kamp Chengi-Yail. Aanvankelijk doorvoerkamp voor transporten naar Burma (spoorweg),en Japan.(Nagasaki-kopermijn en diverse industrieën). Hij heeft geluk gehad, toen het laatste transport vertrok lag hij in het kamphospitaal. De transporten staakten, omdat teveel schepen door de geallieerden tot zinken werden gebracht. Kwamen zij daarna om overlevenden op te pikken, dan troffen ze hoogstens wat bemanningsleden aan. Geen krijgsgevangenen, die waren in de afgesloten ruimen, met het schip mee gezonken; het graf ingegaan. Na de capitulatie van Japan wilde mijn vader zo snel mogelijk terug naar Java / Batavia, om zijn burgerbaan weer op te vatten. Kortom het Chr. onderwijs te helpen organiseren en zien wat er van zijn Muloschool nog over was. In het kader van de dekolonisatiepolitiek, (Engeland, Mountbatten kreeg in Azië het opperbevel), werd mijn vader zo snel mogelijk naar Nederland gerepatrieerd. Het volkomen uitgeleefde, overvolle Tjideng-kamp, moest ontlast worden. Er kwamen zodoende beschermde subkampen in stadswijken van Batavia/Jakarta. Mijn moeder en zusje kregen een klein paviljoen (vroeger voor logees) toegewezen. Lag in een mooie wijk, bij de Nassaukerk. Daar was ook ruimte voor mijn broer Jan en mij. Batavia werd beveiligd door o.a. Schotse Hooglanders, fijne mensen, en Brits-Indische Sikhs. Jan en ik wilden zo snel mogelijk naar Batavia voor gezinshereniging. Over de weg of met de trein was veel te gevaarlijk, dus door de lucht. Per bewapend transport, in colonne naar het vliegveld Andir bij Bandoeng. In de laadbak van een grote truck, rondom gestapelde zandzakken, mitrailleuropstelling naast de chauffeur. Bovenkant alleen zeildoek, dus minder beveiligd voor rijden langs heuvels en hoge bomen. Veilig op Andir aangekomen. Wij werden naar een transport-Dakota (het werkpaard in de lucht van W.O. 2) gebracht. Binnen, ter weerzijde twee lange banken, middenstrook bevestigingspunten en riemen om bagage vast te sjorren. Het toestel helde naar achter, daarom pakte Jan een kabel vast om niet weg te glijden. Moest hij loslaten, deze kabel liep naar het hoogteroer. De eerste motor werd gestart; licht plofje en gelijk werd een grote blikken doos met spijkers geschud. Althans zo klonk het. Tweede motor gestart, nog meer blikgerammel. Wat bleek; ooit was de binnenkant van dit toestel door middel van popnagels met iets bekleed geweest, dat geheel was verdwenen. Bemanningslid controleert, telt aantal passagiers, geen kabels vastpakken, deur dicht, wel donker, er zijn maar een paar raampjes, ook wat lampjes. “Hij
Hans Leeflang pag 9
zal wel weer een gebroken start maken”. Wat voor engs betekent dat? Het toestel is te zwaar beladen en heeft een langere aanloop nodig om los te komen van de baan. Dit was dus onze luchtdoop! Halverwege de vlucht mogen wij bij toerbeurt rond een stevig hekwerk door een luik, ter grootte van een flink tafelblad, zo’n 3000 m.(kruishoogte) naar beneden kijken. Prachtig!! Veilig op vliegveld Kemajoran bij Batavia geland, rijden we weer in een bewapende colonne naar de stad. Vanuit het centrum worden wij met kleiner transport naar de diverse adressen gebracht. Het was een ontroerend weerzien, na bijna twee jaar, met moeder en zusje, waarbij wel wat traantjes vloeiden. Wij vonden allen van elkaar dat we er nog wat mager uitzagen. Na de frisse berglucht van Tjimahi,viel de klamme warmte in Batavia echt tegen, daar moest ik weer aan wennen. Ik verken de omgeving, een mooie wijk vlak bij een groot plein, de Nassaukerk en -boulevard. De Schotse Hooglanders organiseren voor kinderen uit diverse wijken een grandioos feest. Ik zie in Batavia tweemaal de zeer indrukwekkende film “True Glory”, samengesteld uit enkel opnamen van oorlogscorrespondenten, die onder vaak zeer riskante omstandigheden hun werk deden. Het is een veelzijdig verslag, van wat er zich in die drie tot vier jaar, afspeelde op de diverse oorlogsfronten en landen, waar wij geen weet van hadden. De luchtbombardementen, veldslagen, oostfront, Stalingrad, Noord-Afrika, landing in Normandië, tankslag bij Bastogne, Dachau, Auschwitz, gevechtshandelingen in Azië en Japan. Ook de uitwerking van de atoombommen. Overweldigend, teveel om als 14-jarige in 4 uur in je op te nemen. Deze film en de boeken die ik las over Wereldoorlog -2, hebben mij veel feitenkennis en begrip voor de achtergronden bijgebracht. In het weer sterk verzuilde Nederland waren de geschiedenislessen in de hogere klassen (gereformeerde docent, politiek getint) voor mij niet boeiend. Om als gezin weer geheel compleet te zijn, moesten wij naar Nederland repatriëren. Om in het kader van gezinshereniging voorrang te krijgen, moest mijn moeder, maar dat deed ik voor haar, een x-aantal malen bij het RAPWIkantoor verschijnen. [RAPWI = Recovery Alleid Prisoners of War and Internees. Vertaald: Redding van geallieerde krijgsgevangenen en geïnterneerden.] Om dit kantoor op Molenvliet, centrum stad, te bereiken, moest je een behoorlijk eind lopen, indien mogelijk liftend met militair vervoer. Dit laatste was veel veiliger, aangezien twee delen van de route, langs kampong- en pasargebieden liepen. Daar was de kans op kidnapping groot. Hoe vaak een schutsengeltje mij begeleidde weet ik niet. Een deel van de inheemse bevolking had het erg zwaar, van het platte land naar de stad getrokken om werk te zoeken. Verarmd, verpauperd, geen medische hulp. Zo zag ik eens langs de kant van de weg een lijk liggen, toegedekt met een matje, een zwerm vliegen er omheen. Lijken van vermoorde gekidnapten of burgers dreven in het Antjol-kanaal (kanaal naar de haven Priok).
Hans Leeflang pag 10
Uiteindelijk kregen wij de benodigde papieren voor repatriëring. Nu was het wachten op het eerstvolgende schip waarop wij meekonden. Dit bleek de “Tabinta” te zijn. Een vrachtschip met passagiersaccommodatie van de Maatschappij Nederland te Amsterdam. Gevorderd door de Nederlandse regering voor varen in oorlogstijd. Bovenste ruimen ingericht voor troepenvervoer, slaap- en verblijfsruimten, onderste ruimen voor materiaal. Het lag in Amerika, toen het opdracht kreeg repatrianten te vervoeren. Zodoende in Amerika geproviandeerd! Het eten tijdens deze reis was derhalve voortreffelijk! Op de geplande datum per vrachtwagen (banken voor personenvervoer), opgehaald en naar Tandjong Priok, de haven van Batavia, gereden. Inschepen midden op de dag, bloedheet, een injectie, weet niet meer waartegen, ruimindeling, gedragsregels aan boord, enz. Jan en ik ingedeeld in achterschip (mannen), moeder en zusje in voorschip (vrouwen). Middenschip o.a. keukens, eetzalen, ziekenboeg, V.I.P.S. en bemanning. Volgende dag trossen los. Bij zonsondergang voeren we door de Straat Sunda langs de Krakatau-eilanden. Afscheid van Indië, weemoedige stemming, zouden wij dit mooie land ooit nog terugzien? (Ik ben er na mijn vut/ pensioen nog vier maal geweest. 1. Met “Vlieg en Fiets” naar Bali, met oudste dochter en schoonzoon. O.a. Foster Parentskind (jongen) bezocht. 2. Samen met mijn vrouw, eveneens in Indie geboren (haar vader was bestuursambtenaar), reisorganisatie De Boer en Wendel. 3. Op eigen gelegenheid, 2 maanden, o.a. een volgend Foster Parentkind bezocht,een jongetje in Pacitan, zuidkust Java, aan het eind van de wereld. In Malang, eens woonplaats van mijn vrouw, een christelijk sponsorkind (meisje) aangenomen. 4. Met “Het Schone Streven”, Sumatra, Java, Bali; de mooiste en tevens onze laatste reis naar Indonesië.) Rustige vaart door de Indische Oceaan, Golf van Aden, Straat van Bab-elMandeb, (= Tranenpoort, veel schepen vergaan). Nog steeds erg warm! Rode Zee, ter hoogte van Jeddah, de haven van Mekka, een indrukwekkend mooie zonsondergang gezien. Halverwege de Rode Zee, plotseling een voor ons zeer koude noordenwind, daar waren wij nog niet op gekleed! Rede van Suez, voor anker tussen andere schepen en gezonken scheepswrakken. Kaden grotendeels nog in puin. In Attaka kregen wij Europese kleding. Met een landingsboot van boord. Aan de wal ontvangst in een grote hal; drankjes en broodjes, een bandje (Duitse krijgsgevangenen) speelde vrolijke, ook klassieke wijsjes. Naar het uitdeelpunt; een stamkaart op naam, waarop vermeld wat je zoal aan kleding kreeg. Start; plunjezak, winterjas, via lange broek, ondergoed enz. met als slot schoenen, ontvingen wij een complete garderobe! Vervolgens weer terug naar ons schip. De inmiddels opgestoken wind en golfslag maakten de overtocht behoorlijk nat. Buiswater en de spleten tussen de laadklep en de wanden. Met behulp van de bemanning langs de loopplank (aan de lijzijde van het schip), weer aan boord.
Hans Leeflang pag 11
Passage Suezkanaal. Vertrek ’s middags, mooie zonsondergang, varend door de woestijn, bepakte kamelen op een evenwijdig lopende weg. Prachtige sterrenhemel, toch maar naar bed. Volgende ochtend lagen we in Port Said brandstof te laden. Om de Tabinta kleine bootjes met verkopers. Hadden pech, wij als landverhuizers hadden niet veel te besteden! Afvaart, passeren het standbeeld van Ferdinand de Lesseps, de ontwerper/bouwer van het Suezkanaal. Middellandse Zee, een trieste herinnering aan, n.l. een zeemansbegrafenis, weet niet van wie. Schip ligt stil, aan de lijzijde een brede glijplank, waarop in zeildoek verpakt stoffelijk overschot. Kort gebed, één, twee, drie, in Gods naam, glijplank schuin, onder doodse stilte glijdt lijk eraf, in zee. De Tabinta vaart verder. Voor de oorlog landden de meeste Nederlandse passagiersboten in Genua of Marseille aan, vanwaar de reizigers de reis naar Nederland per trein vervolgden. Door de straat van Gibraltar, grote markante rots, langs de Portugese kust, de zee wordt ruwer, langs La Coruna, de Golf van Biskaje in. De harde wind en de hoge golven doen de hoogliggende, lichtbeladen Tabinta, behoorlijk tekeergaan. Veel zeezieken, in de naar braaksel stinkende slaapruimen is het niet uit te houden. Aan dek, een plekje in de luwte, bij voorkeur midscheeps, is beter. Ik zie aan loefzijde een vrouw een emmertje leeg kieperen, de inhoud waait over haar benen. Maar helpen, boven aan de trap kotsemmertjes aanpakken en aan lijzijde legen. De ingang van het Kanaal, wij naderen Nederland. Strikte vaarzones en dubbele uitkijk i.v.m. mijnengevaar. Laatste nacht, voor de Nederlandse kust, een depressieve vrouw, schijnt overboord te zijn gesprongen. Wachten voor de kust, ’s middags, etenstijd, mogen de grote sluis van IJmuiden invaren. Iedereen aan dek, keukencorvee baalt, wil ook aan dek. Uit balorigheid gaan we, met een kistje sinaasappelen, naar het achterdek. Daar staat nog een geschutsopstelling, waar wij absoluut niet mogen komen. Wij richtten de loop en gooiden de “appeltjes van oranje” (die echt niet uit Nederland komen, wisten wij veel!) tussen het publiek, dat er om knokt. De vaart door het Noordzeekanaal. Op de weg aan stuurboord rijden/fietsen familieleden/bekenden mee. Havenkade in Amsterdam is afgesloten voor bezoek. Alleen een oom van ons, in uniform, menagemeester bij de Prins Bernhard-kapel staat op de kade. Ontschepen: met je plunjezak in autobussen die streeksgewijze, de evacués naar hun familieadressen of contractpensions brengen. Door de havenbuurt, smalle straten, heel hoge woningen, de schrik slaat me om het hart. Komen wij ook zo te wonen? Gelukkig kan mijn moeder mij geruststellen. De bus naar Den Haag, wat is dit land plat en vlak. De meeste bomen zijn nog kaal, het is half april. Eindelijk; van Boetselaerlaan 160, eindelijk is ons gezin weer compleet en kunnen wij vader omhelzen. Oma en tante Elly zijn ook erg blij.
Hans Leeflang pag 12
Opa is tijdens de oorlog overleden. Zij zijn pas een half jaar terug in hun eigen huis. Dit lag in het z.g. “spergebied”, daarvoor woonden zij als evacue in Driebergen. Ons gezin mocht op de eerste etage intrekken, tot wij een eigen woning konden krijgen. Dat heeft ruim vijf jaar geduurd! Mijn broer en ik sliepen en studeerden in een kleine kamer, een stapelbed en een kastje, tafeltje en stoel. Er bestond een stichting, “Nederland helpt Indië”. Daar kon je buiten een puntensysteem om, noodzakelijke dingen aanschaffen. Wij hadden echter een tekort aan dekens en lakens. Deze mochten wij niet los kopen, het hele bedpakket of niets, maar geen losse onderdelen! Dit noemden wij, “Indië helpt Nederland”. Op een middag kwam een vertegenwoordiger van een Nederlandse verzekeringsmaatschappij bij ons, om met mijn vader over de achterstallige premiebetaling van de studieverzekering van zijn zonen te praten. Mijn vader adviseerde hem, bij de Nederlandse regering langs te gaan, omdat hij nog twee achterstallige salarissen, over ruim drie en een half jaar tegoed had (als als directeur MULO en als dienstplichtig sergeant-1). Wij leefden in een woon-, eet-, studeerkamer, ik nam dus, als belanghebbende, deel aan het gesprek. Resultaat: verzekering opgezegd, ons gezin kan dat geld nu veel beter besteden. Tegen de tijd dat Jan en/of ik gaan studeren zien wij wel verder. Enorm grote verschillen. De overgang van de Indische naar de Nederlandse maatschappij, leefwijze/stijl, was enorm. Ik kwam als een vrijgevochten, levenswijze, voor jezelf opkomende puber in Nederland aan. Een zwaar Indisch accent en meertalige krachttermen ontsierden mijn taalgebruik. Deze onvolkomenheid, heeft mijn moeder met veel takt en geduld bijgeschaafd. Grote onderwijsachterstand. Wij kregen van een gepensioneerd onderwijzer, een prima lesgever, z.g. overbruggingsonderwijs om de grootste lacunes weg te werken. Toen kwam de Chr. HBS “de Populier”, in zicht. Toenmalig directeur, de heer Keegstra, liet Jan en mij zonder toelatingsexamen tot de HBS toe. Beter hier de achterstanden verkleinen, dan nog langer te overbruggen. Ik heb met hard werken de HBS in vijf jaar gehaald. Jan bleef in klas 1 cum laude zitten. Na het doubleren van dit leerjaar, ontdekte hij wat studeren was en is hij mij de hele schooltijd de baas gebleven. Hij slaagde in ’52 als beste van zijn klas. Dan het klimaat: De zomer van ’46, was voor iemand die net uit de tropen kwam een afschuwelijke aaneenschakeling van motregendagen. Maar na een zeer strenge winter ’46 – ’47, kregen wij een magnifieke tropische zomer. Met het hele gezin in Scheveningen in zee zwemmen. Met de CJMV, waar ik inmiddels lid van was, kamperen op een boerderij in het waterrijke gebied bij Wannerperveen. Ik begon goed in te burgeren, en Nederland steeds meer te waarderen!
Hans Leeflang pag 13
Nu ik mijn verhaal doorlees komen nog zoveel andere herinneringen bovenborrelen, maar ik laat het hierbij. Het geloof. Ik ben niet streng christelijk opgevoed. Moeder las voor uit de kinderbijbel (v.d. Hulst). En met Kerst stond er een mooi versierde boom in de woonkamer, werd het Kerstverhaal gelezen en gezongen. Ik heb altijd christelijke scholen bezocht, elke dag een verhaal uit de Bijbel en voor elke maandag een versje uit je hoofd leren. In de jappenkampen waarin ik verbleef, werden bij mijn weten geen godsdienstige bijeenkomsten gehouden. Verboden? In het geheim? Wel had/heb ik altijd het gevoel dat er iets hogers, onzichtbaars is dat jou leiding en bescherming geeft. Mijn vrouw en ik zijn beiden belijdend en meelevend lid van de Protestantse Gemeente Brielle. Nabeschouwing Grote dankbaarheid, ons hele gezin is levend en zonder ernstige lichamelijke en/of psychische aandoeningen uit de oorlog gekomen. Ik had de leeftijd dat ik alles bewust meemaakte. Heb geleerd een medemens te waarderen om zijn levenshouding/instelling, niet om mooie woorden of beloften. De waarde van ons dagelijks brood/voedsel hoog te waarderen, niets weg te gooien, of meer te nemen dan je nodig hebt. (ik heb een grote afkeer van onze huidige vreet- en competitiemaatschappij.) Mijn inlevingsvermogen voor mensen, die nu in oorlogssituaties, of in bittere armoede proberen te overleven. Mij bevoorrecht voelen omdat ik besef, in een van de welvarendste landen te mogen leven. Lange - termijninvloed, (als “oorlogskind”). Toen ik in ’51 slaagde, in 5 jaar het HBS- diploma behaalde, wilde ik gaan studeren. Mocht niet, ik moest eerst mijn militaire dienstplicht vervullen. Hollandse jongeren die zonder doublures hun opleiding voltooiden mochten wel gaan studeren. Ik was “te oud”, alsof ik voor mijn plezier 3 1/2 jaar bij Nippon had ”gelogeerd”! Dan maar gelijk in dienst! Ook dit was niet mogelijk! Ik was in de voorjaarlichting ’52 ingedeeld. Generaal Eisenhower had in voorjaar ’52 de Europese regeringsleiders flink onder druk gezet. De Europese paraatheid moest sterk worden opgevoerd, Amerika kon en wilde niet alleen een dam opwerpen tegen het “rode gevaar”. Bij de militaire dienst keuring had ik geen bezwaar gemaakt tegen het volgen van een opleiding en/of uitzending naar Indië. Ik was voorbestemd om de opleiding voor reserveofficier bij de infanterie te volgen en in die functie mee te werken aan het veranderen van het opkomstsysteem. In plaats van elk half jaar de helft van het leger met groot verlof te sturen, en een nieuwe helft als rekruut op te roepen, (op dat moment is het leger op halve sterkte), het z.g. “filler-systeem” invoeren. Dat houdt in elke 2 maanden een zesde deel met verlof en een zesde deel nieuwe rekruten oproepen voor de dienstplicht. Dan is de gemiddelde paraatheid van het leger hoger.
Hans Leeflang pag 14
Zodoende kon ik pas najaar ’54 aan een voortgezette studie beginnen. “Sociale Geografie” in Utrecht duurde 7/8 jaar, “Lichamelijke Opvoeding” in Den Haag 4 jaar. Ik koos voor de laatste, omdat ik op een bepaald moment zelfstandig in de maatschappij wilde functioneren. In aansluiting heb ik nog de avondopleiding “Heilgymnastiek en massage” gedaan, terwijl ik overdag voor de klas stond. In het weekeinde studeerde ik en was ik verloofd, drukke tijden!!
Hans Leeflang pag 15