Handboek Zorgregistratie AWBZ AZR 2.1
Uitgave 3, mei 2008
Versiebeheer Handboek Zorgregistratie AWBZ AZR release 1.0 2.1 2.1
2.1
2
Uitgave
Datum Inhoud
1 (versie 1.0) okt. 2004 1 (versie 2.0) dec. 2005 2 (versie 2.1) juni 2007
3
mei 2008
Auteur
Uitgegeven bij de oplevering van AZR 1.0
VWS
Uitgegeven bij de oplevering van AZR 2.1
CVZ
In deze versie is de inhoud van de volgende documenten verwerkt; CVZ • Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006) • Addendum Handboek Zorgregistratie AWBZ (juli 2006) • Vraag en antwoord bij bedrijfsregels AZR 2.1(sept. 2006) • Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007) • Besluiten na implementatie AZR 2.1 (juni 2007) In deze versie is het volgende aangepast; CVZ • De ontbrekende tekst van bedrijfsregel I is toegevoegd; • De ontbrekende tekst van bedrijfsregel 32 is toegevoegd; • De vermelding AW39 is verwijderd uit de kolom EI bij bedrijfsregel 32; de bedrijfsregel is alleen van toepassing op IO31 en AW33; • De vermelding MUTATIE CLIËNTRECORD (03) is verwijderd uit de kolom IN RECORD bij bedrijfsregel 32; • Bedrijfsregel 82 is uitgebreid met extra regels voor overbruggingszorg; ingangsdatum 1 juli 2008; • Bedrijfsregel 109 is gecorrigeerd; de vermelding DAT588 is vervangen door COD 588; • Bedrijfsregel 110 is gewijzigd; ingangsdatum 1 juli 2008; • In tekst paragraaf 12.4.4.5 en paragraaf 12.4.5 is een verwijzing naar bedrijfsregel 110 opgenomen; • Aanpassing tekst paragraaf 4.5.4, 6.6.7 en 14.4.1 i.v.m. het in werking treden van de Wbsn-z; • Er zijn enkele wijzigingen in de lay -out doorgevoerd en enkele typefouten gecorrigeerd.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
Voorwoord Het Handboek Zorgregistratie is een uitgave van het College voor zorgverzekeringen. Dit is de derde uitgave van het Handboek Zorgregistratie AWBZ behorende bij AZR release 2.1. Deze uitgave vervangt de tweede uitgave die in juni 2007 is verschenen. Het versiebeheer geeft een overzicht van de wijzigingen ten opzichte van de vorige uitgave. Een elektronische versie van dit handboek is te vinden op www.zorgregistratie.nl. Bij de totstandkoming van dit handboek heeft het CVZ dankbaar gebruik gemaakt van de kritische bijdragen van de Klankbordgroep, de zorgkantoren, het CIZ, het CAK-BZ, zorgaanbieders, brancheorganisaties en softwareleveranciers . Het CVZ is iedereen hiervoor zeer erkentelijk.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
3
Inhoud Voorwoord................................................................................................................................ 3 DEEL I ACHTERGRONDINFORMATIE.................................................................................. 11 1
Inleiding......................................................................................................................... 13 1.1 Wat is de Zorgregistratie?................................................................................. 13 1.2 Handboek Zorgregistratie; doel en doelgroep ............................................... 13 1.3 Het handboek in relatie tot overige documenten .......................................... 14 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4 1.3.5
2
De Zorgregist ratie op hoofdlijnen............................................................................ 17 2.1 Het belang van standaarden voor het berichtenverkeer ............................... 17 2.1.1 2.1.2
2.2 2.3 2.4
3.4
Beheer van het logisch ontwerp....................................................................24 Gebruikersvragen..........................................................................................24 Probleembeheer ............................................................................................24 Wijzigingenbeheer en releasebeheer............................................................25
Doorontwikkeling van de Zorgregistratie ....................................................... 26
Kwaliteit van de Zorgregistratie ............................................................................... 27 4.1 Inleiding ............................................................................................................. 27 4.2 Kwaliteitsaspecten met betrekking tot het berichtenverkeer ....................... 27 4.2.1 4.2.2
Verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de keten ................................27 Communicatie tussen ketenpartijen op basis van AZR ................................27
4.3
Beveiliging.......................................................................................................... 28
4.4
Berichtvolgorde en tijdslijnen.......................................................................... 29
4.5
Kwaliteitsaspecten met betrekking tot inhoudelijke vulling van berichten. 31
4.3.1 4.4.1 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.5.4
4.6 4.7
Privacy ...........................................................................................................28 Frequentie en tijdigheid van verzending ......................................................29 Juiste en volledige vulling van de berichten .................................................31 Het gebruik van datumvelden.......................................................................31 GBA-check......................................................................................................31 Introductie burgerservicenummer ................................................................31
Gebruik van tabellen in AZR ............................................................................. 32
4.6.1
Controle op de waarde die een code heeft; hoofd- en kleine letters ...........32
Onderhoud van muterende tabellen ............................................................... 32
4.7.1 4.7.2 4.7.3 4.7.4
4
Berichtstromen binnen de regio ....................................................................20 Berichtstromen tussen de regio’s .................................................................21 Berichtstromen tussen zorgkantoor en CAK-BZ............................................21 Berichtstroom naar landelijk niveau .............................................................21
Landelijk beheer systematiek Zorgregistratie ....................................................... 23 3.1 Waarom landelijk beheer? ................................................................................ 23 3.2 Strategisch en tactisch beheer......................................................................... 23 3.3 Landelijk beheer van de Zorgregistratie; deelprocessen............................... 23 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4
4
Waarom standaardisatie? ..............................................................................17 Wat zijn EI-standaarden? ...............................................................................17
Informatie -uitwisseling in de AWBZ-keten ...................................................... 17 AZR-ketenpartijen en hun rol........................................................................... 18 Informatie - en berichtstromen binnen de Zorgregistratie ............................. 20
2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4
3
Soorten documenten.....................................................................................14 Welke informatie is ‘leidend’? .......................................................................14 Het documentenoverzicht.............................................................................15 Onderhoud van het handboek ......................................................................15 Reikwijdte van dit handboek.........................................................................15
AGB; algemene informatie ............................................................................32 De huisartstabel (gebaseerd op het AGB-register)........................................33 AZR-AGB-codelijst..........................................................................................34 Verzekeraargegevens; het UZOVI-register en de UZOVI-tabel......................35
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
4.7.5 4.7.6 4.7.7
4.8
De AZR-testsite .................................................................................................. 36
4.8.1 4.8.2
5
Functionaliteit van de AZR-testsite ...............................................................36 Wijze van controleren en rapporteren door de testsite................................36
Het gebruik van retourberichten; foutafhandeling ............................................... 37 5.1 Welke documentatie is leidend?....................................................................... 37 5.2 Algemene afspraken over het retourbericht................................................... 37 5.3 Samenstellen van een retourbericht ................................................................ 38 5.3.1 5.3.2
5.4
Drie situaties bij retourberichten..................................................................38 Bedrijfsregels en foutcodes...........................................................................38
Welke foutcodes; algemene afspraken............................................................ 39
5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.4.4 5.4.5
6
Landcodetabel...............................................................................................35 Voorvoegseltabel...........................................................................................35 Postcodetabel................................................................................................36
Afkeuren van het hele bestand .....................................................................39 Volgorde records onjuist of één of meer (verplichte) records ontbreken....40 Één of meer records komen dubbel voor......................................................40 Één of meer detailrecords hebben de verkeerde lengte ...............................40 Één of meer lege records ..............................................................................40
Aanmaken en verzenden van het indicatiebesluitbericht .................................... 43 6.1 Inleiding ............................................................................................................. 43 6.2 Het indicatiebesluit; inleiding .......................................................................... 43 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.4 6.2.5 6.2.6 6.2.7 6.2.8
6.3 6.4
Onderdelen van het indicatiebesluit; aanspraak- en aanvullende gegevens46 AZR en het indicatiebesluitbericht; algemene afspraken .............................. 47
6.4.1 6.4.2
6.5
Het indicatiebesluit en het recht op zorg .....................................................43 Wettelijke basis .............................................................................................44 Zorgindicatiebesluit (ZIB) ..............................................................................44 Protocol indicatiestelling...............................................................................44 Het veegbesluit: laatste indicatiebesluit is geldig ........................................44 Bezwaar tegen een indicatiebesluit ...............................................................45 Zorgzwaartebekostiging ...............................................................................45 Spoed.............................................................................................................45
Het indicatiebesluitbericht (IO31) .................................................................47 Privacy; welke informatie meesturen?...........................................................47
Afspraken over de vulling van het indicatiebesluitbericht ............................ 48
6.5.1
Records in het indicatiebesluitbericht ..........................................................48
6.6
Cliënt- en relatiegegevens ................................................................................ 49
6.7
Indicatiebesluitgegevens .................................................................................. 56
6.6.1 6.6.2 6.6.3 6.6.4 6.6.5 6.6.6 6.6.7 6.6.8 6.6.9 6.6.10 6.6.11 6.6.12 6.6.13
6.7.1 6.7.2 6.7.3 6.7.3.1 6.7.3.2 6.7.4 6.7.5
Naamgeving...................................................................................................49 Geboortedatum .............................................................................................50 Code indicatieorgaan en cliëntnummer indicatieorgaan ..............................50 Nummer relatie en soort relatie ....................................................................50 Volgorde contactpersoon..............................................................................50 Afspraken bij vastleggen van adresgegevens...............................................51 Partnergegevens............................................................................................52 Bijzondere communicatievorm......................................................................53 Huisarts .........................................................................................................53 Zorgverzekeraar (UZOVI) en verzekerdennummer .......................................53 Omgevinggegevens.......................................................................................54 Score stoornis en score beperking................................................................54 Ziektebeeld- en stoornisgegevens; gebruik diagnosecodelijst.....................54 Indicatiebesluit; nummering .........................................................................56 Functies en activiteiten .................................................................................56 Activiteiten ....................................................................................................57 De ZZP-code als activiteitcode ......................................................................57 Additionele zorg............................................................................................57 Datumvelden in het indicatiebesluit .............................................................58 Bedrijfsregels bij het vullen van datumvelden in het indicatiebesluitbericht59
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
5
6.7.6 6.7.6.1 6.7.7 6.7.8 6.7.9 6.7.10 6.7.11
6.8
Zorgzwaartepakketten...................................................................................... 62
6.8.1 6.8.2 6.8.3 6.8.3.1
6.9
7.2
Wat is het actuele indicatiebesluit? ...............................................................67 Ontvangst van een IO31-bericht met ZZP-codes...........................................67
Aanmaken en verzenden van het zorgtoewijzingsbericht ................................... 69 8.1 Inleiding ............................................................................................................. 69 8.2 De zorgtoewijzing ............................................................................................. 69 8.2.1
Inhoud van het indicatiebesluit en vervolgacties van het zorgkantoor........69
8.3
AZR en het zorgtoewijzingsbericht ................................................................. 71
8.4
Afspraken over de vulling van het zorgtoewijzingsbericht ........................... 72
8.5
Situaties na zorgtoewijzing .............................................................................. 75
8.3.1 8.4.1 8.4.2 8.4.3 8.4.4 8.4.5 8.4.6
8.5.1 8.5.2 8.5.3 8.5.4 8.5.5 8.5.6 8.5.6.1 8.5.6.2 8.5.6.3 8.5.6.4 8.5.6.5 8.5.7 8.5.7.1
Het zorgtoewijzingsbericht (AW33); algemene afspraken............................71 Inhoud van het zorgtoewijzingsbericht ........................................................72 Privacy; welke informatie meesturen?...........................................................73 Instellingscode ..............................................................................................73 Leveringsvorm zorg in het zorgtoewijzingsbericht ......................................73 Datumvelden in het zorgtoewijzingsgedeelte ..............................................73 Zorgtoewijzing in etappes.............................................................................74 Overbruggingszorg .......................................................................................75 Cliënt is tevreden met overbruggingszorg ...................................................75 Cliënt ziet af van de geïndiceerde zorg ........................................................75 In zorgtoewijzingsfase veranderen van voorkeur PGB en ZIN ......................76 Intrekken van een zorgtoewijzing.................................................................76 Intrekking zorgtoewijzing; vijf voorbeeldsituaties .......................................77 Voorbeeld 1: cliënt wijzigt voorkeuraanbieder.............................................77 Voorbeeld 2: nieuwe indicatie én gewijzigde voorkeuraanbieder................78 Voorbeeld 3: nieuwe indicatie: cliënt heeft geen recht meer op zorg .........79 Voorbeeld 4: nieuwe indicatie: cliënt heeft recht op andere zorg ...............80 Voorbeeld 5: nieuwe indicatie: cliënt heeft nog recht op deel van de zorg.81 ZZP’s in het zorgtoewijzingsbericht .............................................................82 PGB en ZZP.....................................................................................................82
Ontvangst en verwerking van het zorgtoewijzingsbericht ................................. 83 9.1 Het retourbericht (AW34) ................................................................................. 83 9.2 Afspraken over het retourbericht naar het zorgkantoor............................... 83 9.2.1 9.2.2 9.2.3 9.2.4
6
Tijdslijnen......................................................................................................67
Inhoudelijke beoordeling van het IO31-bericht.............................................. 67
7.2.1 7.2.2
9
Negatief indicatiebesluit; cliënt heeft geen recht op zorg ...........................64 Negatief indicatiebesluit; cliënt heeft geen recht meer op zorg ..................64 Cliënt heeft geen recht meer op een deel van de zorg ................................65 Spoed.............................................................................................................65
Ontvangst en verwerking van het indicatiebesluitbericht ................................... 67 7.1 Het retourbericht (IO32) ................................................................................... 67 7.1.1
8
Inleiding.........................................................................................................62 Voorbeeld: ZZP-code als activiteitcode in AZR ..............................................62 ZZP’s in het IO31-bericht ..............................................................................63 Vulling per record; specifieke afspraken ......................................................63
Het indicatiebesluitbericht; niet reguliere situaties ....................................... 64
6.9.1 6.9.2 6.9.3 6.9.4
7
De geldigheidsduur verstrijkt .......................................................................59 Leveringsvoorwaarde zorg............................................................................59 Indicatie vervoer............................................................................................60 Leveringsvorm zorg.......................................................................................60 Art. 60-verklaring (BOPZ)...............................................................................60 Bemiddeling zorgkantoor..............................................................................61 Aanbieder van voorkeur of afkeur ................................................................61
Tijdslijnen......................................................................................................83 Wat is de recentste zorgtoewijzing? .............................................................83 Problemen bij ontvangen van meer dan één zorgtoewijzing .......................83 ZZP’s in het zorgtoewijzingsbericht .............................................................83
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
9.2.5
10
Aanmaken en verzenden van het aanvang zorgbericht ....................................... 85 10.1 Inleiding ............................................................................................................. 85 10.2 Het aanvang zorgbericht .................................................................................. 85 10.2.1
10.3
10.4
Algemene afspraken......................................................................................87 Het aanvang zorgbericht (AW35) ..................................................................87 Melding aanvang zorg en ‘vegen’ .................................................................87 Datumvelden in het aanvang zorgbericht.....................................................88 Bedrijfsregels bij datumvelden......................................................................88 Doorlopende zorg en de aanvangsdatum in het AW35-bericht ...................88 Aanbiedergegevens in voorloop- en functierecord.......................................89 Reeds betaling eigen bijdrage.......................................................................89 Voorgaande opnamegegevens......................................................................89 ZZP’s in het aanvang zorgbericht .................................................................90 Het gebruik van status aanlevering record...................................................90
Aanvang zorg en wachtlijsten.......................................................................... 92
10.5.1 10.5.2 10.5.3 10.5.4
Additionele zorg (opslag)..............................................................................92 Overbruggingszorg .......................................................................................92 Eerst overbruggingszorg, dan alsnog de toegewezen zorg.........................92 Geldigheidsduur indicatie verstrijkt; benodigde zorg nog niet geleverd.....92
Ontvangst en verwerking van het aanvang zorgbericht ...................................... 93 11.1 Het retourbericht (AW36) ................................................................................. 93 11.2 Afspraken over het retourbericht naar de zorgaanbieder............................. 93 11.2.1 11.2.2
11.3
Tijdslijnen......................................................................................................93 Wat is de actuele melding aanvang zorg? .....................................................93
Inhoudelijk; geleverde zorg ten opzichte van geïndiceerde zorg ................ 93
11.3.1
12
Berichtvolgorde .............................................................................................86 Geleverde zorg moet toegewezen zijn .........................................................86 Melding aanvang zorg en spoed...................................................................86 Aanvang zorg en eigen bijdrage ...................................................................86 Privacy; welke informatie meesturen?...........................................................86
Afspraken over de vulling van het aanvang zorgbericht ............................... 87
10.4.1 10.4.2 10.4.3 10.4.4 10.4.5 10.4.6 10.4.7 10.4.8 10.4.9 10.4.10 10.4.11
10.5
In welke situaties wordt een aanvang zorgbericht gebruikt? .......................85
AZR en het aanvang zorgbericht (AW35); algemene afspraken.................... 86
10.3.1 10.3.2 10.3.3 10.3.4 10.3.5
11
Welke informatie mag/moet beoordeeld worden?........................................83
Aanbieder levert minder dan gemeld ...........................................................93
Aanmaken en verzenden van het mutatie-/einde zorgbericht ............................ 95 12.1 Inleiding ............................................................................................................. 95 12.2 Het mutatie-/einde zorgbericht ....................................................................... 95 12.2.1 12.2.2
In welke situaties wordt een mutatie -/einde zorgbericht gebruikt?.............95 In welke situaties wordt een mutatie -/einde zorgbericht niet gebruikt? .....95
12.3
AZR en het mutatie-/einde zorgbericht (AW39); algemene afspraken......... 96
12.4
Afspraken over de vulling van het mutatie -/einde zorgbericht .................... 97
12.3.1 12.3.2 12.3.3 12.3.4
Berichtvolgorde .............................................................................................96 Privacy; welke informatie meesturen?...........................................................96 Het mutatie -/einde zorgbericht en eigen bijdrage .......................................96 ZZP’s in het mutatie -/einde zorgbericht .......................................................96
12.4.1 Aanbiedergegevens in voorloop- en functierecord.......................................97 12.4.2 Melden van een mutatie in cliënt-, relatie of adresgegevens .......................97 12.4.3 Melden van een mutatie op functieniveau ....................................................97 12.4.4 Reden mutatie AWBZ-zorg.............................................................................98 12.4.4.1 De zorg gaat (nog) niet van start ..................................................................99 12.4.4.2 De zorg wordt beëindigd ..............................................................................99 12.4.4.3 De cliënt overlijdt ..........................................................................................99 12.4.4.4 Tijdelijke afwezigheid en hervatting van zorg ............................................100 12.4.4.5 Overplaatsing ..............................................................................................100 12.4.5 Bestemming na einde zorg .........................................................................100 12.4.6 Koppeling mutatiebericht aan aanvang zorg of aan zorgtoewijzing? ........101
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
7
12.5
Niet reguliere situaties ...................................................................................101
12.5.1 12.5.2 12.5.3
13
Correctie van gegevens in mutatie -/einde zorgbericht ..............................101 Ten onrechte verstuurd mutatie -/einde zorgbericht ..................................101 Mutatie -/einde zorgbericht en einde zorg in etappes ................................101
Ontvangst en verwerking van het mutatie-/einde zorgbericht ......................... 103 13.1 Het retourbericht (AW310).............................................................................103 13.2 Afspraken over het retourbericht naar de zorgaanbieder...........................103 13.2.1 13.2.2
14
Tijdslijnen....................................................................................................103 Wat is het actuele mutatie -/einde zorgbericht?..........................................103
Informatie-uitwisseling met het CAK-BZ................................................................ 105 14.1 Inleiding ...........................................................................................................105 14.2 Overheveling processen van zorgkantoor naar het CAK-BZ........................105 14.2.1 14.2.2
Processen bij het zorgkantoor in relatie tot de eigen bijdrage ..................105 Informatie - en berichtstromen vanaf 2007 .................................................106
14.3
Eigen bijdrageregeling; toelichting ...............................................................106
14.4
AZR en de CAK-berichten; algemene afspraken...........................................107
14.5
Aanmaken en verzenden van het aanvang zorgbericht aan het CAK-BZ ...108
14.3.1 14.3.2
Hoogte van eigen bijdrage; onderscheid extra- en intramuraal.................106 Bezwaar .......................................................................................................106
14.4.1 14.4.2 14.4.3
Cliëntgegevens; sofinummer vs. burgerservicenummer............................107 Privacy; welke informatie meesturen?.........................................................107 Het retourbericht bij de CAK-berichten ......................................................107
14.5.1
Procedurele Afspraken over het CA317-bericht .........................................108
14.6
Afspraken over de vulling van het CA317-bericht .......................................109
14.7
Bijzondere situaties.........................................................................................112
14.6.1 14.6.2 14.6.3 14.6.4 14.6.5 14.6.6
Samenstelling van het CA317-bericht .........................................................109 Adresgegevens ............................................................................................109 Partnergegevens..........................................................................................109 Datumvelden ...............................................................................................110 Het gebruik van status aanlevering ............................................................111 Voorgaande opnamegegevens....................................................................111
14.7.1 14.7.2
14.8
Meer dan één aanvang zorg (vlak) na elkaar (‘MAZ op MAZ’) ....................112 Ten onrechte verstuurde aanvang zorg (CA317) naar het CAK..................112
Aanmaken en verzenden van het einde zorgbericht aan het CAK -BZ ........113
14.8.1
14.9
Procedurele Afspraken over het CA319-bericht .........................................113
Afspraken over de vulling van het CA319-bericht .......................................114
14.9.1 Algemene afspraken....................................................................................114 14.9.1.1 Het gebruik van status aanlevering ............................................................114 14.9.2 Ten onrechte verstuurde CA319.................................................................114
14.10
Niet reguliere sit uaties................................................................................115
14.10.1 14.10.2 14.10.3 14.10.4 14.10.5 14.10.6 14.10.7 14.10.8
15
Cliëntnummers komen niet overeen...........................................................115 Het CAK-BZ ontvangt een CA319, maar heeft geen CA317 ontvangen .....115 Ontslagdatum wijkt af van overlijdensdatum.............................................115 AZR in relatie tot de jeugdzorg...................................................................115 Logeeropvang..............................................................................................115 Spoed...........................................................................................................116 ZZP’s en het CAK-BZ ....................................................................................116 Cliënten in de GGZ -sector ...........................................................................116
Bovenregionaal berichtenverkeer........................................................................... 117 15.1 Inleiding ...........................................................................................................117 15.2 Uitgangspunten en processtappen in het bovenregionale verkeer............117 15.2.1 15.2.2 15.2.3
Uitgangspunten...........................................................................................117 Bovenregionale berichtvolgorde .................................................................118 Procedurele afspraken in het bovenregionale verkeer...............................119
DEEL III LANDELIJKE GEGEVENSVERZAMELING .............................................................. 121
8
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
16
Landelijke gegevensverzameling ........................................................................... 123 16.1 Inleiding ...........................................................................................................123 16.2 Het landelijke EI-bericht (AW317)..................................................................123 16.3 Afspraken over de vulling van het landelijk bericht ....................................123 16.3.1 16.3.2
Inhoud/samenstelling van het landelijk bericht .........................................123 Bovenregionaal............................................................................................123
BIJLAGE I - BEDRIJFSREGELS............................................................................................... 125 17
Bedrijfsregels ............................................................................................................. 127 17.1 Waarom bedrijfsregels? ..................................................................................127 17.2 Bedrijfsregels bij AZR versie 2.1 ....................................................................128 17.2.1
17.3
Opmerkingen bij de tabel ...........................................................................128
Bedrijfsregels bij AZR 2.1 ...............................................................................129
17.3.1 17.3.2
Technische bedrijfsregels ...........................................................................129 Algemene bedrijfsregels .............................................................................131
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
9
10
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
DEEL I ACHTERGRONDINFORMATIE
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
11
12
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
1 Inleiding Als onderdeel van het project ‘Modernisering AWBZ’ is het ministerie van VWS in 2000 gestart met het landelijk introduceren van de AWBZ-brede Zorgregistratie (ook wel ‘AZR’ of Zorgregistratie genoemd): elektronisch berichtenverkeer tussen indicatieorganen, zorgkantoren en zorgaanbieders en (vanaf medio 2007) het CAK -BZ. Vanaf januari 2005 is het tactisch beheer van de Zorgregistratie belegd bij het College voor zorgverzekeringen (het CVZ). Het vastleggen van de landelijke afspraken in de vorm van een handboek vormt onderdeel van deze taak.
1.1
Wat is de Zorgregistratie?
De Zorgregistratie is de gestandaardiseerde communicatie tussen de partijen die bij de uitvoering van de AWBZ betrokken zijn: het indicatieorgaan, het zorgkantoor en de zorgaanbieder. In de loop van 2007 wordt ook het CAK-BZ aangesloten op de Zorgregistratie. De informatie-uitwisseling tussen deze partijen vindt plaats door middel van elektronisch berichtenverkeer. Dit verkeer maakt gebruik van Externe Integratiestandaarden (EI): hierin staat beschreven waar de inhoud van een elektronisch bericht aan moet voldoen.
1.2
Handboek Zorgregistratie; doel en doelgroep
De Zorgregistratie heeft betrekking op de regionale uitwisseling van informatie tussen de ketenpartijen in de AW BZ: het CIZ, de zorgkantoren, de zorgaanbieders en het CAK -BZ. Deze partijen hebben elk een eigen taak in het proces van indicatiestelling, via zorgtoewijzing naar zorglevering en uiteindelijk de oplegging van de eigen bijdrage. De informatie die van bela ng is voor de volgende partij in de keten wordt doorgegeven via de Zorgregistratie. Wélke informatie wordt doorgegeven ligt vast in de definities van de EIberichten waarmee de informatie wordt uitgewisseld. In de standaardbeschrijving en de berichtspecificaties bij deze berichten staat beschreven welke informatie moet worden doorgegeven en aan welke technische eisen het bericht verder moet voldoen om door de andere partij succesvol verwerkt te kunnen worden. Het handboek vormt een noodzakelijke aanvulling op de EI-documentatie. Het bevat alle afspraken (bedrijfsregels) die van toepassing zijn op het berichtenverkeer; zaken die niet in een technische berichtdefinitie opgenomen kunnen worden. Het kan dan gaan om eisen die gesteld worden aan de berichtvolgorde, om afhankelijkheden die er bestaan tussen berichten, maar ook om specifieke eisen die gesteld worden aan de inhoud van bepaalde gegevenselementen. Al deze afspraken staan beschreven in deel II van het handboek. Om deze afspraken in een kader te plaatsen, wordt in deel I eerst een schets gegeven van de Zorgregistratie als geheel: hoe is de Zorgregistratie tot stand gekomen, wie zijn de ketenpartijen en welke rol spelen zij in het berichtenverkeer, wie zijn de landelijke partijen en wat is hun taak en verantwoordelijkheid? In deel III wordt kort stilgestaan bij de landelijke gegevensverzameling. Het handboek is bedoeld voor iedereen die zich direct bezighoudt met de opzet en de uitvoering van het berichtenverkeer: hoe moet in de eigen omgeving de Zorgregistratie ingericht worden zodanig dat deze voldoet aan de landelijke afspraken? Het handboek is niet bedoeld als beleidsmatig of inhoudelijk naslagwerk. Er wordt niet getracht om een toelichting op het beleid te geven of om bepaalde thema’s uitputtend te beschrijven. Uitgaand van de huidige wet- en regelgeving in het kader van de AWBZ wordt beschreven hoe de Zorgregistratie het proces van indicatiestelling tot zorglevering ondersteunt; aan welke afspraken moeten de ketenpartijen in de AWBZ zich houden waar het gaat om de uitwisseling van informatie?
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
13
Het handboek bevat een groot aantal landelijke afspraken en bedrijfsregels die tot doel hebben het berichtenverkeer niet alleen regionaal maar ook bovenregionaal zo uniform mogelijke plaats te laten vinden. Binnen de landelijke afspraken, zoals beschreven in dit handboek, hebben de ketenpartners een zekere mate van vrijheid om hun eigen werk vorm te geven.
1.3 1.3.1
Het handboek in relatie tot overige documenten Soorten documenten
De afspraken rondom het AZR -berichtenverkeer staan beschreven in twee categorieën van documenten: 1. Technische documentatie De overwegend technische afspraken staan beschreven in de EI-standaarden en aanverwante teksten1. Hierin staat gedefinieerd aan welke eisen een EI-bericht moet voldoen (formaat, lengte), welke records het bericht moet bevatten, welke elementen de afzonderlijke records moeten bevatten en aan welke eisen deze moeten voldoen. Ook staat hierin beschreven welke codetabellen gehanteerd worden en welke waarden toegestaan zijn. 2. Inhoudelijke, procedurele documentatie; handboek en bedrijfsregels In het handboek staan alle landelijke afspraken beschreven die betrekking hebben op het gebruik van de Zorgregistratie, al dan niet in de vorm van een bedrijfsregel. Alle bedrijfsregels die op het moment van verschijnen van dit handboek van kracht zijn, zijn als bijlage opgenomen bij dit handboek. De belangrijkste bedrijfsregels worden ook in de afzonderlijke hoofdstukken genoemd.
1.3.2
Welke informatie is ‘leidend’?
De EI-standaarden, in combinatie met het handboek en de bedrijfsregels, vormen de ruggengraat van het berichtenverkeer. De hierin beschreven afspraken reguleren het berichtenverkeer. Een tussentijdse correctie of aanvulling op het handboek wordt als addendum bij het handboek verspreid. In een nieuwe versie van het handboek wordt de informatie uit het addendum verwerkt. Wanneer tussentijds een nieuwe of gewijzigde bedrijfsregel wordt afgesproken, wordt deze formeel vastgesteld en gepubliceerd door het CVZ. Zodra een bedrijfsregel een permanent karakter krijgt, wordt deze opgenomen in een nieuwe versie van het handboek. Omdat niet alle documenten gelijktijdig gepubliceerd worden, kan het gebeuren dat een instructie in een EI-standaard in strijd is of lijkt te zijn met een ander document. Zo kan in een EI-standaard aangegeven zijn dat het vullen van een bepaald element niet verplicht is, terwijl in het handboek of in een bedrijfsregel staat beschreven dat het altijd gevuld moet worden. Om te voorkomen dat dergelijke tegenstrijdigheden tot conflicten in het berichtenverkeer zouden leiden, zijn hier afspraken over gemaakt. Algemeen is van toepassing dat de informatie in het handboek leidend is. Als er ná publicatie van het handboek over een bepaald onderdeel nieuwe afspraken zijn gemaakt in de vorm van een bedrijfsregel, is de bedrijfsregel leidend. Addenda bij het handboek moeten beschouwd worden als integraal onderdeel van het handboek.
1
14
Deze staan gepubliceerd op de website van Vektis.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
1.3.3
Het documentenoverzicht
Op www.zorgregistratie.nl wordt (onder 'Documentatie') in een overzicht weergegeven welke informatie beschikbaar is, wat de actuele versie is en waar deze te vinden is.
1.3.4
Onderhoud van het handboek
Het handboek wordt onderhouden en beheerd door het Beheerteam Zorgregistratie bij het CVZ. In principe verschijnt bij elke nieuwe release van de EI-standaarden ook een nieuwe versie van het handboek. Suggesties voor aanpassingen van het handboek kunnen gericht worden aan het CVZ,
[email protected]
1.3.5
Reikwijdte van dit handboek
De afspraken die in dit handboek beschreven staan zijn, op één hoofdstuk na, van toepassing op de EI-standaarden versie 2.1, zoals vrijgegeven en gepubliceerd in november 2005. De inhoud van hoofdstuk 14 heeft betrekking op versie 1.0 van de CAK-berichten, zoals vrijgegeven en gepubliceerd in juli 2006.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
15
16
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
2 De Zorgregistratie op hoofdlijnen 2.1 2.1.1
Het belang van standaarden voor het berichtenverkeer Waarom standaardisatie?
De Zorgregistratie is een geheel van afspraken over de wijze waarop de ketenpartners in de AWBZ gegevens uitwisselen. Het basisprincipe is ‘vrijheid in gebondenheid’. Binnen de landelijke afspraken, zoals beschreven in het handboek en in de EI-standaarden, is elke partij vrij in de keuze van software en in de wijze waarop de eigen bedrijfsprocessen worden ingericht. Het naleven van de EI-standaarden is verplicht (gebondenheid). De standaarden dwingen uniformiteit af in registratie en communicatie. Dit komt de kwaliteit van de informatie ten goede. De eenheid van definities en taal zorgt ervoor dat de gegevens uitwisselbaar, optelbaar en vergelijkbaar zijn; in alle zorgkantoorregio’s, maar ook in het bovenregionale verkeer tussen zorgkantoren onderling. Eenheid van taal moet er uiteindelijk ook toe leiden dat in de landelijke gegevensverzameling de regionaal verzamelde gegevens vergelijkbaar zijn.
2.1.2
Wat zijn EI -standaarden?
Elektronische gegevensuitwisseling kan omschreven worden als een uitwisseling van informatie tussen partijen op basis van externe integratiestandaarden. Een Externe Integratiestandaard (EI-standaard) is een gedetailleerde beschrijving van: • de inhoud van een bericht (welke gegevens bevat het bericht), • het gebruik van het bericht (hoe dient het beric ht te worden gevuld in de praktijk), In paragraaf 2.4 staat een overzicht van de berichten die de ketenpartners uitwisselen. De wijze waarop een bericht gemaakt en gevuld moet worden staat beschreven in de berichtspecificatie bij het bericht. Hierin staat beschreven hoe het bericht is opgebouwd (welke records) en per record de kenmerken van de afzonderlijke gegevenselementen (lengte, numeriek, alfanumeriek etc.). De berichtstandaarden worden in rapportvorm uitgegeven en gepubliceerd op de website van Vektis (www.vektis.nl).
2.2
Informatie-uitwisseling in de AWBZ-keten
De kern van de Zorgregistratie is dat de partijen die belast zijn met de uitvoering van de AWBZ informatie registreren en uitwisselen op basis van la ndelijk vastgestelde standaarden. De Zorgregistratie ondersteunt de deelprocessen indiceren, toewijzen en leveren van zorg en (vanaf medio 2007) het vaststellen van de eigen bijdrage. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de afzonderlijke processen in de keten is verdeeld over het indicatieorgaan c.q. het CIZ (belast met de indicatiestelling), het zorgkantoor (wijst zorg toe), de zorgaanbieder (levert zorg) en het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK -BZ) , afhandeling eigen bijdrage.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
17
Onderstaand schema toont de belangrijkste actoren en hun plaats in de keten.
CAK-BZ
Cliënt
Figuur 1
2.3
Indicatieorgaan
Zorgkantoor
Zorgaanbieder
AZR-actoren en hun plaats in de keten
AZR-ketenpartijen en hun rol
Indicatieorgaan Iemand met behoefte aan AWBZ-zorg (de cliënt) meldt zich bij het indicatieorgaan in de regio waarin hij woont. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) vervult doorgaans de functie van indicatieorgaan. De indicatiesteller geeft een objectieve beoordeling van de zorgbehoefte aan de hand van de zes AWBZ-functies (zie verder hoofdstuk 6). Hij legt deze vast in een indicatiebesluit. Het indicatieorgaan kan andere organisaties of deskundigen inschakelen bij het stellen van de indicaties (mandateren), maar blijft wel eindverantwoordelijk voor de (kwaliteit van) de indicatiebesluiten. Het indicatiebesluit wordt in de vorm van een EI-bericht naar het zorgkantoor gestuurd. Zorgkantoor Elk zorgkantoor heeft een eigen regio als werkgebied. In die regio heeft het zorgkantoor de regie over de uitvoering van de AWBZ. Een belangrijke taak van het zorgkantoor is het toewijzen van zorg. Het zorgkantoor maakt contractafspraken met zorgaanbieders en ziet erop toe dat een cliënt die in het bezit is van een indicatiebesluit op efficiënte wijze passende zorg krijgt aangeboden (zorglevering). Efficiënt wil zeggen dat de wachttijden voor de cliënt zo kort mogelijk zijn. Het zorgkantoor bepaalt tevens of een cliënt terecht aanspraak maakt op de AWBZ (de rechtmatigheidstoets). Het zorgkantoor kan afspraken maken met de zorgaanbieders over de uitvoering van de zorgtoewijzing. In alle gevallen blijft het zorgkantoor eindverantwoordelijk voor het functioneren van de zorgtoewijzing. Het zorgkantoor is het informatieknooppunt in de regio en ziet toe op het functioneren van de keten: de doorlooptijden van het berichtenverkeer en de kwaliteit van de informatie die de ketenpartners uitwisselen. Met behulp van de Zorgregistratie stelt het zorgkantoor de regionale wachtlijst samen. Elk kwartaal stuurt het zorgkantoor een bestand naar ZN (dat de gegevens weer doorlevert aan het CVZ), met daarin de regionale gegevens over de geïndiceerde, de toegewezen en de geleverde zorg. Het CVZ stelt op basis van de verzamelde informatie een landelijke rapportage samen.
18
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
Zorgaanbieder De zorgaanbieder heeft als taak het leveren van zorg. Bij de levering van zorg houdt de zorgaanbieder rekening met de contractafspraken die er zijn met het zorgkantoor. De zorgaanbieder meldt de aanvang van zorg en, in een later stadium, ook het einde van de zorg, terug aan het zorgkantoor. Centraal Administratiekantoor (CAK-BZ) Het zorgkantoor stuurt informatie over aanvang en einde van de zorg met behulp van AZR door naar het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten. Het CAK-BZ stelt op basis van deze gegevens uit AZR (vooralsnog alleen voor de intramurale zorg) de eigen bijdrage vast die de cliënt moet betalen. College voor zorgverzekeringen (CVZ) Vanaf 2005 vervult het CVZ, in opdracht van het ministerie van VWS, de rol van tactisch beheerder van de Zorgregistratie. Het CVZ let op de doelmatigheid van de uitvoering van de AWBZ. Het CVZ verzamelt tevens elk kwartaal gegevens uit de Zorgregistratie. Op basis van deze regionale gegevens stelt het College de landelijke rapportage samen. Deze rapportage biedt onder meer inzicht in de ontwikkeling van de wachtlijsten. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) Het ministerie van VWS is strategisch beheerder van de Zorgregistratie en zorgt ervoor dat de randvoorwaarden voor de Zorgregistratie zijn ingevuld. Het gaat dan bijvoorbeeld om de financiering van de Zorgregistratie, de verplichting om gegevens uit te wisselen volgens de standaarden en het bewaken van het bestuurlijk draagvlak voor een goede werking van de Zorgregistratie. Het ministerie heeft daarmee zeggenschap over inhoud van en veranderingen in de berichtensystematiek. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) Zorgverzekeraars Nederland is de brancheorganisatie van de bedrijven die in Nederland zorgverzekeringen aanbieden. ZN is intensief betrokken bij de ontwikkeling van de Zorgregistratie en neemt deel aan diverse overlegvormen in het kader van die ontwikkeling. Vektis Vektis is het landelijk informatiecentrum van de zorgverzekeraars. In opdracht van het CVZ verricht Vektis diverse beheertaken die betrekking hebben op de EI-standaarden en de codetabellen. Daartoe bestaan contractuele relaties tussen het CVZ en Vektis. Brancheorganisaties van zorgaanbieders Brancheorganisaties behartigen de belangen van hun leden. De belangrijkste brancheorganisaties zijn: ActiZ (op 1 juli 2006 ontstaan uit een fusie van Z-org en Arcares), de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), GGZ Nederland (GGZN) en Branchebelang Thuiszorg Nederland (BTN). De brancheorganisaties zijn als onderdeel van hun rol betrokken bij de ontwikkeling en invoering van de Zorgregistratie.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
19
2.4
Informatie- en berichtstromen binnen de Zorgregistratie
In figuur 2 wordt getoond welke berichtstromen er lopen tussen de partijen d ie betrokken zijn bij de Zorgregistratie. Vanaf 2007 is daar ook het CAK -BZ aan toegevoegd.
CAK-BZ
CVZ
9
10
11 2
Indicatieorgaan
Zorgkantoor (regio A)
1
3 4
5
6
7
Zorgaanbieder (regio A)
8
2
Zorgkantoor (regio B)
3 4
Figuur 2
2.4.1
Zorgaanbieder (regio B)
De informatiestromen binnen de Zorgregistratie
Berichtstromen binnen de regio
Hieronder wordt weergegeven welke berichtstromen op het moment van in productieneming van versie 2.1 van toepassing zijn. Elke berichtstandaard heeft een naam, een afkorting, een versienummer en een versiedatum. Voor alle hieronder vermelde berichten is het versienummer 2.1 en de versiedatum november 2005. Nr.
Berichtstroom
1.
Indicatiebesluit Het CIZ informeert het zorgkantoor over het indicatiebesluit. Het zorgkantoor stuurt een retourbericht. Zorgtoewijzing Het zorgkantoor informeert de zorgaanbieder over de zorgtoewijzing. De zorgaanbieder stuurt een retourbericht. Melding aanvang zorg De zorgaanbieder informeert het zorgkantoor over het moment van aanvang van de zorg. Het zorgkantoor stuurt een retourbericht. Mutatie/einde zorg De zorgaanbieder meldt een wijziging of de beëindiging van de zorg aan het zorgkantoor. Het zorgkantoor stuurt een retourbericht.
2.
3. 4.
20
EI-bericht
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
IO31 IO32 AW33 AW34 AW35 AW36 AW39 AW310
2.4.2
Berichtstromen tussen de regio’s
Een cliënt krijgt de zorg meestal in de regio waar hij woont (regio A). Wanneer een cliënt de zorg wil of gaat ontvangen van een zorgaanbieder die een contractuele relatie heeft met een ander zorgkantoor (in regio B) dan het zorgkantoor in de regio waarin de cliënt woont, is er sprake van bovenregionale zorg. De afstemming tussen deze regio’s verloopt in dat geval tussen de betrokken zorgkantoren; het berichtenverkeer is hierop afgestemd en ondersteunt dit proces. Een beschrijving van dit proces is te vinden in hoofdstuk 15. Het zorgkantoor in regio B zorgt ervoor dat de cliënt de zorg daadwerkelijk krijgt. Nr.
Informatiestroom
5.
Indicatiebesluit bovenregionaal Zorgkantoor A draagt het indicatiebesluit over aan zorgkantoor B. Zorgkantoor B stuurt een retourbericht naar zorgkantoor A. Zorgtoewijzing bovenregionaal Zorgkantoor A draagt het toewijzen van de zorg over aan zorgkantoor B. Zorgkantoor B stuurt een retourbericht naar zorgkantoor A. Melding aanv ang zorg bovenregionaal Zorgkantoor B draagt de melding aanvang zorg over aan zorgkantoor A. Zorgkantoor A stuurt een retourbericht naar zorgkantoor B. Mutatie zorg bovenregionaal Zorgkantoor B meldt een wijziging of de beëindiging van de zorg aan zorgkantoor A. Zorgkantoor A stuurt een retourbericht naar zorgkantoor B.
6.
7.
8.
2.4.3
EI-bericht
ZK31 ZK32 ZK33 ZK34 ZK35 ZK36 ZK39 ZK310
Berichtstromen tussen zorgkantoor en CAK-BZ
Elk aanvang zorgbericht en einde zorgbericht stuurt het zorgkantoor door naar het CAKBZ. Nr.
9.
10.
2.4.4
Informatiestroom
Melding aanvang zorg Het zorgkantoor informeert het CAK-BZ over het moment van aanvang van de zorg. Het CAK-BZ stuurt een retourbericht. Mutatie/einde zorg Het zorgkantoor meldt de beëindiging van de zorg of een overplaatsing van de cliënt aan het CAK. Het CAK-BZ stuurt een retourbericht.
EI-bericht
CA317 CA318 CA319 CA320
Berichtstroom naar landelijk niveau
Ten behoeve van de landelijke gegevensverzamelingen stuurt het zorgkantoor periodiek een bericht met regionale gegevens aan ZN; ZN levert de gegevens door aan het College voor zorgverzekeringen. Nr.
Informatiestroom
EI-bericht
11.
Aanleveren landelijke gegevens (Geen retourbericht)
AW317
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
21
22
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
3 Landelijk beheer systematiek Zorgregistratie 3.1
Waarom landelijk beheer?
De systematiek van de Zorgregistratie is geen statisch geheel. Het landelijk beheer is erop gericht om de systematiek van de Zorgregistratie actueel, doelmatig en doeltreffend te houden. Het ministerie van VWS heeft het tactisch beheer van de Zorgregistratie (AZR) belegd bij het College voor zorgverzekeringen (het CVZ). Dit hoofdstuk beschrijft hoe het landelijk beheer van de Zorgregistratie is georganiseerd.
3.2
Strategisch en tactisch beheer
In het document “Statuut AWBZ-brede Zorgregistratie” (maart 2004) staat beschreven hoe VWS en het CVZ als respectievelijk strategisch en tactisch beheerder van de Zorgregistratie hun werkzaamheden op elkaar afstemmen. De vaststelling en verandering van (onderdelen van) de systematiek behoren tot het strategisch beheer. Het strategisch beheer voorziet verder in de voorwaarden voor de Zorgregistratie waar het gaat om de inbedding in de AWBZ en de hiervan afgeleide regelingen en afspraken met de relevante partijen (bestuursorganen, indicatieorganen, koepelorganisaties). Het strategisch beheer richt zich concreet op de volgende elementen: • het definiëren van de landelijk gewenste output ten behoeve van de landelijke wachtlijstrapportage, • het landelijk informatiemodel dat het proces van indicatiestelling tot en met zorgrealisatie ondersteunt, bestaande uit de externe integratiestandaarden en de te volgen werkwijze zoals vastgelegd in handboek en bedrijfsregels, • de onderliggende infrastructuur, in termen van technische procedures en beveiligingseisen. VWS vervult de rol van strategisch beheerder en contracteert de tactisch beheerder. Het tactisch beheer richt zich op de praktische werking van het landelijk informatiemodel en de infrastructuren. Het tactisch beheer voorziet in adequate besluitvormingsprocedures om de elementen van de systematiek aan te passen, rekening houdend met de taak en verantwoordelijkheid van de strategisch beheerder. Het CVZ vervult de rol van tactisch beheerder en onderhoudt de relaties met de zorgkantoren die belast zijn met de regionale uitvoering van de Zorgregistratie.
3.3
Landelijk beheer van de Zorgregistratie; deelprocessen
Als hoofdprocessen van het landelijk beheer worden onderscheiden: • het beheer van het logisch ontwerp, • de afhandeling van gebruikersvragen, • probleembeheer, • wijzigingenbeheer, • releasebeheer.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
23
In onderstaande figuur zijn de processen en hun onderlinge samenhang weergegeven. Gebruikersvragen
Wijzigingenbeheer Helpdesk Zorgregistratie
Probleembeheer
Release beheer
Beheer logisch o ntwerp
Afgehandelde gebruikersvragen
Figuur 3
3.3.1
Landelijke beheerprocessen
Beheer van het logisch ontwerp
Het CVZ is als tactisch beheerder ook beheerder van het logisch ontwerp. Het logisch ontwerp moet beschouwd worden als het geheel van afspraken waarop de Zorgregistratie gebaseerd is: het Handboek Zorgregistratie, de EI-standaarden, de codetabellen en alle overige afspraken en regelgeving. Het CVZ heeft het beheer van de EI-standaarden en de (meeste) codetabellen belegd bij Vektis. Het uitvoeren van aanpassingen op bestaande standaarden en het ontwikkelen en bouwen van (nieuwe) standaarden wordt door Vektis, onder verantwoordelijkheid van en in nauwe samenwerking met het CVZ, uitgevoerd. Vektis publiceert de EI-standaarden en de bijbehorende documentatie op de website van Vektis (www.vektis.nl).
3.3.2
Gebruikersvragen
Gebruikers en andere partijen die betrokken zijn bij de Zorgregistratie hebben belang bij directe en concrete informatie over het gebruik van de Zorgregistratie. Het ontvangen en afhandelen van gebruikersvragen wordt uitgevoerd door de Helpdesk Zorgregistratie bij het CVZ. Gebruikers kunnen hier terecht met vragen die betrekking hebben op de landelijke afspraken rondom de Zorgregistratie. Vragen die betrekking hebben op de regionale uitvoering van de Zorgregistratie worden in eerste instantie verwezen naar het zorgkantoor in de betreffende regio omdat het zorgkantoor regionaal verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Zorgregistratie.
3.3.3
Probleembeheer
Gebruikersvragen worden grotendeels direct beantwoord en zijn daarmee ‘afgehandeld’. Ze kunnen echter ook gevolgen hebben voor andere beheersprocessen. Gebruikers kunnen bijvoorbeeld een probleem signaleren in het berichtenverkeer waardoor de berichtafhandeling vertraging oploopt. Het CVZ werkt dergelijke signalen uit, daarbij eventueel ondersteund door andere partijen, en zoekt naar een oplossing.
24
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
3.3.4
Wijzigingenbeheer en releasebehe er
Een release in AZR moet beschouwd worden als een samenhangend geheel van EIstandaarden en van de landelijke afspraken die van toepassing zijn op het gebruik van deze standaarden. De afspraken staan beschreven in het handboek en in de bedrijfsregels. Ee n release wordt gekenmerkt door een releasedatum en een releasenummer. Een belangrijk doel van het beheer van de Zorgregistratie is om het geheel van standaarden, handboek en bedrijfsregels (het logisch ontwerp) actueel te houden. Om dit te bereiken kan het soms gewenst of noodzakelijk zijn om wijzigingen door te voeren. Wijzigingen in de Zorgregistratie kunnen gericht zijn op het vernieuwen of verbeteren van (onderdelen van) de systematiek. Alle bij AZR belanghebbende partijen kunnen wijzigingsvoorstellen indienen bij het CVZ 1. Ook het CVZ zelf kan een wijziging voorstellen als die de kwaliteit en/of de doelmatigheid van de gegevensuitwisseling zou bevorderen. Wijzigingen kunnen ook dwingend worden opgelegd als er bijvoorbeeld sprake is van een verandering in de wet. Dergelijke wijzigingen worden door VWS, als strategisch beheerder, gesignaleerd. Een nieuwe release is een combinatie van wijzigingen waardoor (meestal) alle EIstandaarden in meer of mindere mate gewijzigd worden. Er is in elk geval sprake v an een nieuwe release als er een fundamentele wijziging wordt doorgevoerd. Het kan dan gaan om een inhoudelijke wijziging: de taal in de keten wijzigt bijvoorbeeld van functies naar zorgzwaartepakketten. Maar het kan ook een technische aanpassing zijn in de wijze waarop gecommuniceerd wordt: als bijvoorbeeld de overstap gemaakt zou worden van ASCII naar XML. Van een nieuwe release kan ook sprake zijn als het aantal wijzigingen zó groot is dat de inhoud van alle, of bijna alle, standaarden gewijzigd wordt. Alle partijen moeten zich bewust zijn van de Zorgregistratie als een informatiestructuur, met als kenmerk dat ingrijpende veranderingen slechts op termijn en tegen nader te calculeren kosten kunnen worden doorgevoerd. Het effect van een maatregel, in termen van noodzakelijke vernieuwing of verbetering van onderdelen van het logisch ontwerp, moet in de besluitvorming worden afgewogen tegen de kosten die de aanpassing met zich meebrengt in geld en doorlooptijd. Het opleveren van een nieuwe release is in de meeste gevallen een langdurig traject. De periode vanaf het moment waarop besloten wordt tot een nieuwe release tot het moment van oplevering van de release valt uiteen in de volgende fasen: • Een analyse van de opgelegde of gewenste aanpassingen: wat is het doel van de aanpassingen, wat moet er aangepast worden, voor welke ketenpartij(en) heeft de aanpassing gevolgen, in hoeverre worden de EI-standaarden ‘geraakt’ door de aanpassing. • Met een inhoudelijke en technische vertegenwoordiging van de ketenpartijen werkt het CVZ uit wat de gevolgen zijn van de aanpassingen: welke wijzigingen moeten worden doorgevoerd in de EI-standaarden en in de codetabellen, wat wordt de nieuwe werkwijze, moeten er bedrijfsregels worden opgesteld? • Wanneer alle noodzakelijke aanpassingen in de standaarden in beeld zijn, worden deze samengevat in een opdracht aan Vektis. In deze opdracht staat exact beschreven wat er moet worden aangepast in de EI-standaarden en in de codetabellen. • Vektis voert vervolgens de veranderingen door in de standaarden en in de codetabellen. Na oplevering van de nieuwe EI-standaarden door Vektis worden deze door het CVZ beoordeeld. • Het CVZ voert alle wijzigingen door in de overige documentatie (handboek en bedrijfsregels). 1
Hierbij kan gebruik gemaakt worden van een formulier dat te vinden is op www.zorgregistratie.nl
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
25
•
Na accordering van de aanpassingen worden de nieuwe EI-standaarden, de codetabellen en de overige, bijbehorende documenten gepubliceerd.
Na de formele vaststelling van de nieuwe en/of gewijzigde EI-standaarden en de publicatie ervan moeten de softwareleveranciers van de ketenpartijen de wijzigingen doorvoeren in de software en moeten de ketenpartijen hun bedrijfsprocessen hierop aanpassen. Het CVZ bewaakt de voortgang van de bouw van de software en heeft een landelijke coördinerende rol in de volgende fase: het testen van de software tussen de AZR -partijen (het ketentesten). Dit alles moet ertoe leiden dat vanaf een met alle partijen overeengekomen datum de nieuwe release door de ketenpartners in productie wordt genomen. Een nieuwe release is succesvol doorgevoerd, geïmplementeerd als alle partijen vanaf die datum communiceren op basis van de nieuwe of gewijzigde standaarden en zich daarbij houden aan de nieuwe of gewijzigde bedrijfsregels.
3.4
Doorontwikkeling van de Zorgregistratie
In de eerste jaren van het bestaan van de Zorgregistratie lag de nadruk vooral op het verder ontwikkelen en invoeren van de Zorgregistratie. Dit stadium was er vooral op gericht om enerzijds de kwaliteit van de EI-standaarden te verbeteren en anderzijds alle ketenpartijen aan te sluiten op het elektronische berichtenverkeer. Vanaf 2005 kwam de nadruk te liggen op het verbeteren van de kwaliteit van het berichtenverkeer. Geprobeerd is om meer ketenpartijen aan te sluiten, maar ook om de inhoudelijke kwaliteit van de gegevens te bevorderen en om onderdelen van de bedrijfsprocessen te uniformeren. Het CVZ formuleert de criteria waar het gebruik van de Zorgregistratie aan moet voldoen. Verder ziet het CVZ erop toe dat dit beleid wordt uitgedragen en nageleefd. In het derde stadium, dat in 2006 van start is gegaan, wordt gezocht naar uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden van de Zorgregistratie. Het gaat dan vooral om het integreren van financiële processen, zoals de bekostiging, de productieverantwoording en de afhandeling van de heffing van de eigen bijdrage. Verder wordt geprobeerd om met AZR de ontwikkelingen in de keten beter te ondersteunen: het op een meer uniforme en efficiënte wijze afhandelen van indicatieaanvragen, maar ook bijvoorbeeld het integreren van het gebruik van het burgerservicenummer in de Zorgregistratie. De afgelopen jaren heeft een groot aantal organisaties energie gestoken in de ontwikkeling en invoering van de Zorgregistratie. Hierdoor heeft AZR een stadium van volwassenheid bereikt. Van hieruit kan gewerkt worden aan verdere toepassingsmogelijkheden van de Zorgregistratie. Door VWS en het CVZ wordt, vanuit hun rol van strategisch respectievelijk tactisch beheerder van AZR, gewerkt aan een planmatige uitvoering voor de komende drie jaar. Alle ontwikkelingen voor de komende jaren zijn gericht op het betrouwbaar uitwisselen van informatie op zodanige wijze dat de logistieke en financiële processen in de AWBZ zo goed mogelijk worden ondersteund.
26
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
4 Kwaliteit van de Zorgregistratie 4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden algemene afspraken geformuleerd die de basis vormen van de Zorgregistratie. Deze zijn grotendeels opgesteld bij de totstandkoming van (de eerste release van) de Zorgregistratie en aangevuld met de afspraken die vastgesteld zijn bij de ontwikkeling van release 2.1. Afspraken die betrekking hebben op de specifieke berichtsoorten komen in de hoofdstukken 6 tot en met 14 aan de orde.
4.2 4.2.1
Kwaliteitsaspecten met betrekking tot het berichtenverkeer Verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de keten
Een van de belangrijkste uitgangspunten in het AZR -berichtenverkeer is dat elke ketenpartij verantwoordelijk is voor het beheer en de kwaliteit van de eigen gegevens. Concreet betekent dit het volgende: • Het CIZ is v erantwoordelijk voor de vastlegging van cliëntgegevens en indicatiebesluitgegevens en voor de inhoud van het indicatiebesluitbericht. • Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor het onderhoud van de cliëntgegevens en voor het onderhoud van de gegevens die betrekking hebben op de zorgtoewijzing en op het wachtlijstonderhoud. Het zorgkantoor draagt zorg voor de kwaliteit van het toewijsgedeelte van het zorgtoewijzingsbericht. • De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het onderhoud van de cliëntgegevens en voor het onderhoud van alle gegevens die betrekking hebben op de aanvang van zorg, op wijzigingen in de zorglevering en op het einde van de zorg. De kwaliteit moet tot uitdrukking komen in het aanvang zorgbericht en in het mutatie-/einde zorgbericht. Elke ketenpartij heeft een eigen verantwoordelijkheid om de gegevens rondom de cliënt actueel te houden. Dit houdt in dat een ketenpartij gegevens de keten in stuurt die op dat moment een voor hem actuele status hebben. De ketenpartijen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid in het actueel houden van de gegevens. Regionaal heeft het zorgkantoor als ketenmanager een signalerende functie en kan het de contractpartijen aanspreken op hun werkwijze.
4.2.2
Communicatie tussen ketenpartijen op basis van AZR
De Zorgregistratie is opgezet als een systematiek waarbij de communicatie tussen de ketenpartijen verloopt op basis van EI-berichtenverkeer. Elke ketenpartij onderhoudt een eigen administratie in een eigen database. In de relatie tussen het CIZ en het zorgkantoor is deze doelstelling behaald; de communicatie gebeurt hier in de vorm van berichtenverkeer en beide partijen onderhouden de gegevens in een eigen database. De communicatie tussen het zorgkantoor en de zorgaanbieder gebeurt deels via berichtenverkeer en deels met behulp van webapplicaties of een combinatie hiervan.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
27
4.3
Beveiliging
Alle bij AZR betrokken partijen onderhouden een eigen registratiesysteem. Bij het onderhouden van dit systeem moeten beveiligingsmaatregelen getroffen worden die zich richten op de mensen die ermee werken, op de gegevens die worden opgeslagen en op de apparatuur waarop het systeem draait. Alle partijen moeten zich houden aan de actuele wettelijke voorschriften en bepalingen die van toepassing zijn op de opslag, de verwerking en de uitwisseling van (zorgregistratie)gegevens. Er wordt onderscheid gemaakt naar: • beveiligingseisen die zich richten op de beschikbaarheid van het systeem, • beveiligingseisen die zich richten op de betrouwbaarheid van het systeem, • beveiligingseisen die zich richten op de vertrouwelijkheid. Omdat de gegevens die met AZR worden uitgewisseld in hoge mate privacygevoelig zijn, dient elke ketenpartij bijzondere aandacht te besteden aan de regelgeving ingevolge de Wet Bescherming Persoonsgegevens.
4.3.1
Privacy
In de Zorgregistratie wordt persoonsgebonden informatie vastgelegd en doorgegeven in de keten. Voor een deel zijn dit privacygevoelige gegevens, zoals bijvoorbeeld de medische gegevens van een cliënt. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft de berichtstandaarden1 getoetst aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Het criterium dat het CBP hanteert is dat ketenpartijen alleen die persoonsgegevens mogen uitwisselen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de zorgtoewijzing. De term ‘noodzakelijk’ ha ngt samen met de formele taken die elke organisatie in de keten heeft. De conclusie van het CBP was destijds dat de standaarden van de Zorgregistratie aan dat criterium voldeden. Ook de cliëntenorganisaties hebben een wakend oog voor de bescherming van de privacy van de cliënt. Zij zijn betrokken bij het toetsen van de standaarden en geven daarbij hun oordeel over de noodzaak van het uitwisselen van privacygevoelige gegevens. Het is niet toegestaan om méér privacygevoelige informatie uit te wisselen dan strikt noodzakelijk is. Alle EI-standaarden bevatten commentaarrecords. Hierin kan de verzender van het bericht extra informatie vastleggen. Het vullen van deze commentaarrecords is met het oog op de privacy aan regels gebonden. Een commentaarrecord mag alléén voorkomen in het indicatiebesluitbericht en in het zorgtoewijzingsbericht en uitsluitend bij de volgende records (bedrijfsregel 3): • cliëntrecord, • ziektebeeld- en stoornisrecord, • beperkingrecord, • indicatiebesluitrecord, • functierecord, • score beperking- en score stoornisrecord.
1
28
AZR versie 1.0.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
4.4
Berichtvolgorde en tijdslijnen
Voor wat betreft de volgorde waarin de EI-berichten verzonden dienen te worden, zijn de volgende afspraken leidend: • Een zorgtoewijzingsbericht volgt altijd op een indicatiebesluitbericht. • Een melding aanvang zorgbericht volgt altijd op een zorgtoewijzingsbericht. • Een mutatie-/einde zorgbericht kan pas gestuurd worden nádat er een melding aanvang zorgbericht is verstuurd. Op deze laatste regel is één uitzondering: wanneer ná ontvangst van een zorgtoewijzing, maar nog vóór het versturen van een melding aanvang zorgbericht duidelijk is dat de toegewezen zorg niet gestart kan of gaat worden (bijvoorbeeld in geval van overlijden), is het toegestaan om hier melding van te maken; dit gebeurt met een mutatie-/einde zorgbericht (zie verder paragraaf 12.4.4.1).
4.4.1
Frequentie en tijdigheid van verzending
Een tijdige verzending en ontvangst van berichten is van belang voor een snelle en efficiënte zorgtoewijzing. Over de na te streven tijdslijnen waarbinnen berichten moeten worden verzonden en ontvangen zijn de volgende afspraken gemaakt. Bericht IO31
Situatie Regulier
Eerste actie
Spoed
Inzetten van zorg
ZK31
IO32 (retour) ZK32 (retour) Voorkeuraanbieder AW33 bekend
Voorkeuraanbieder niet bekend; ‘bemiddeling’ is ‘ja’ Voorkeuraanbieder niet bekend; ‘bemiddeling’ is ‘neen’ ZK33
AW34 ZK34 (retour)
Zorgkantoor zoekt passend aanbod. Zie opmerking 1. Zorgkantoor handelt passief; wacht op signaal van cliënt of van zorgaanbieder. Zie opmerking 2.
Frequentie en na te streven tijdslijnen Het CIZ stuurt de besluiten minimaal twee maal per dag naar het zorgkantoor; in principe direct na registratie van het besluit. Als het een besluit is met een bovenregionale zorgwens en het zorgkantoor is gebruiker van het ZK31-bericht, dan moet het zorgkantoor het besluit direct doorsturen naar het bovenregionale zorgkantoor. Uiterlijk de eerstvolgende werkdag na aanvang van de zorg doet de zorgaanbieder een indicatieaanvraag bij het CIZ. Hierna volgt een registratief indicatiebesluit (met een geldigheidsduur van veertien dagen); uiterlijk veertien dagen na aanvang van spoedzorg volgt het formele indicatiebesluit. Het CIZ moet binnen vier uur na versturen van het IO31-bericht het IO32-bericht ontvangen. Het zorgkantoor moet binnen vier uur na versturen van het ZK31-bericht het ZK32-bericht ontvangen. Het zorgkantoor moet in principe binnen één werkdag na ontvangst van het IO31-bericht een AW33-bericht versturen naar de zorgaanbieder. NB Wanneer er situaties zijn die meer tijd kosten (het regelen van overbruggingszorg bijvoorbeeld) kan van deze termijn worden afgeweken. Na vinden van passend aanbod binnen één werkdag versturen naar de zorgaanbieder. Vanaf het moment dat een passend aanbod is gevonden/een zorgaanbieder zich heeft gemeld, moet het zorgkantoor het AW33-bericht binnen één werkdag naar de zorgaanbieder sturen. Als het een bovenregionale zorgtoewijzing betreft en het zorgkantoor is gebruiker van het ZK33-bericht, dan zijn hierop dezelfde regels van toepassing als op het AW33-bericht (zie hierboven). Het zorgkantoor moet uiterlijk binnen één werkdag na versturen van het AW33-/ZK33-bericht het AW34/ZK34-bericht ontvangen.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
29
AW35
ZK35 AW36 (retour) ZK36 (retour) AW39 ZK39 AW310 (retour) ZK310 (retour) CA317
CA318 (retour) CA319)
CA320 (retour)
De zorgaanbieder verstuurt het AW35-bericht bij voorkeur dezelfde dag, maar uiterlijk binnen drie werkdagen na aanvang van de zorg naar het zorgkantoor. Als het een bovenregionale melding betreft, stuurt het zorgkantoor het ZK35-bericht binnen één werkdag door naar het andere zo rgkantoor. De zorgaanbieder moet uiterlijk binnen één werkdag na versturen van het AW35-bericht het AW36-bericht ontvangen. Een bovenregionaal zorgkantoor moet uiterlijk binnen één werkdag na versturen van het ZK35-bericht het ZK36-bericht ontvangen. De zorgaanbieder verstuurt het AW39-bericht bij voorkeur dezelfde dag, maar uiterlijk binnen vijf werkdagen na de mutatie naar het zorgkantoor. Als het een bovenregionale melding betreft, stuurt het zorgkantoor het ZK39-bericht binnen één werkdag door naar het andere zorgkantoor. De zorgaanbieder moet binnen één werkdag na versturen van het AW39-bericht het AW310-bericht ontvangen. Een bovenregionaal zorgkantoor moet uiterlijk binnen één werkdag na versturen van het ZK39-bericht het ZK310-bericht ontvangen. Het zorgkantoor verstuurt in principe dagelijks (en dan maximaal één maal per dag), maar in ieder geval binnen één werkdag na ontvangst van een aanvang zorgbericht, een CA317-bericht. Het zorgkantoor moet binnen één werkdag na versturen van het CA317-bericht het CA318-bericht ontvangen. Het zorgkantoor verstuurt in principe dagelijks, maar in ieder geval binnen één werkdag na ontvangst van een mutatie-/einde zorgbericht, een CA319-bericht. Het zorgkantoor moet binnen één werkdag na versturen van het CA319-bericht het CA320-bericht ontvangen.
Opmerking 1: Voorkeur zorgaanbieder niet bekend, bemiddeling gewenst In dit geval heeft het zorgkantoor altijd contact met de cliënt. Het zorgkantoor heeft dan tijd nodig om het indicatiebesluit en de wensen van de cliënt af te stemmen op het zorgaanbod. Het vinden van een passend aanbod gaat vóór de administratieve norm. Wanneer een passend aanbod is gevonden, moet het zorgtoewijzingsbericht binnen één werkdag naar de zorgaanbieder worden gestuurd. Opmerking 2: Voorkeur zorgaanbieder niet bekend, geen bemiddeling gewenst In deze situatie zoekt de cliënt zelf naar een geschikt aanbod. Het zorgkantoor houdt in de gaten of dit tijdig gebeurt.
30
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
4.5 4.5.1
Kwaliteitsaspecten met betrekking tot inhoudelijke vulling van berichten Juiste en volledige vulling van de berichten
Elke AZR -partij is verantwoordelijk voor een juiste en volledige vulling van de berichten. Het College voor zorgverzekeringen heeft samen met het College toezicht zorgverzekeringen in 2004 de ‘Regeling administratie en controle uitvoeringsorganen AWBZ’ vastgesteld 1. Deze regeling geeft specifiek aan welke kwaliteitseisen er gelden ten aanzien van de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de gegevens. In 2007 is door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Regeling AO/IC Administratieve Organisatie en Interne Controle (AO/IC) AWBZ-zorgaanbieders uitgegeven. Hierin staan de eisen beschreven waaraan de Administratieve Organisatie en Interne Controle van de zorgaanbieders moeten voldoen. Elke ketenpartij heeft een eigen verantwoordelijkheid in het onderhouden van de organisatie rondom het AZR -registratiesysteem; • door de documentatie te onderhouden behorend bij het AZR-systeem, • door controlemaatregelen te treffen die waarborgen dat berichten inhoudelijk en technisch correct worden verstuurd, ontvangen en opgeslagen, • eventueel door de software en/of de bedrijfsprocessen te laten certificeren.
4.5.2
Het gebruik van datumvelden
In AZR spelen datumvelden een belangrijke rol. De volgende regels zijn van toepassing op het gebruik van datumvelden: • Bij het vullen van twee datumvelden die een periode aangeven moet de tweede datum geïnterpreteerd worden a ls de datum tot en met waarop iets van toepassing is 2. Dit wijkt af van o.a. de omschrijvingen in het indicatieprotocol, maar sluit aan bij de omschrijvingen zoals die gehanteerd worden in de EI-documentatie. • Een ‘conditional’ (niet verplicht) datumveld dat niet met een datum gevuld wordt, moet gevuld worden met nullen.
4.5.3
GBA-check
Van belang bij het vastleggen en doorgeven van (cliënt)gegevens in de keten is de vraag of ze overeenkomen met c.q. geverifieerd zijn door de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Het gaat dan om vragen als: leeft de cliënt nog, woont de cliënt op het opgegeven adres en is de naam op de juiste manier gespeld? Rond de NAW -gegevens van de cliënt zijn de GBA-gegevens leidend. Op dit moment is een GBA-check nog geen onderdeel van de Zorgregistratie.
4.5.4
Introductie burgerservicenummer
De Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg (Wbsn-z) regelt het gebruik van het BSN in de zorg voor zorgaanbieders, indicatieorganen en zorgverzekeraars. Vanaf 1 juni 2008, de datum waarop de wet in werk ing treedt, heeft men één jaar de tijd om het BSN in te voeren. Het BSN mag worden gebruikt wanneer wordt voldaan aan alle regels uit de Wbsn-z. Voor het AZR-berichtenverkeer geldt bovendien dat moet worden voldaan aan technische bedrijfsregel II: het burgerservicenummer moet voldoen aan de 11-proef. Na één jaar, per 1 juni 2009, is het verplicht het BSN op te nemen in de administratie en te gebruiken bij de onderlinge uitwisseling van gegevens. Het doel van de Wbsn-z is het verbeteren van de kwaliteit van de zorg door betrouwbare gegevensuitwisseling. Een AZR-bericht mag niet worden afgekeurd als het BSN niet is gevuld. Conform de regels voor numerieke velden wordt het veld in dat geval gevuld met nullen. 1 2
Deze regeling is op 1 september 2004 gepubliceerd in de circulaires CVZ 04/47 en CTZ 04/08. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 2.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
31
Het ministerie van VWS draagt zorg voor de landelijke implementatie van het BSN in de zorg. Het CVZ informeert de ketenpartijen over de raakvlakken met het AZRberichtenverkeer en bepaalt de impact op bedrijfsregels en standaarden in AZR.
4.6
Gebruik van tabellen in AZR
Bij de ontwikkeling van een nieuw EI-bericht wordt voor elk gegevenselement bepaald wat voor soort element het is en op welke wijze het gevuld moet worden: is het een tekstveld, is het een datumveld of gaat het om een veld dat op een gestructureerde wijze gevuld moet worden door gebruik te maken van een codetabel? Als dat laatste het geval is, wordt in de berichtspecificatie aangegeven van welke tabel gebruik gemaakt moet worden. De inhoud van de AZR-berichten, en daarmee ook de inhoud van de codetabellen, wordt vastgesteld door het CVZ. In de gegevensuitwisseling tussen AZR -partijen is het van groot belang dat alle partijen gebruik maken van dezelfde tabel; de onderdelen van de tabel (de codes en de omschrijving) moeten voor iedereen hetzelfde zijn. Om die reden is het van belang dat voor iedereen inzichtelijk is hoe en door wie de codetabellen worden onderhouden en (vooral) welke versie van een tabel gebruikt moet worden. In totaal wordt in de Zorgregistratie (versie 2.1) gebruik gemaakt van ± 90 codetabellen. De inhoud van de kleinere tabellen wordt meestal weergegeven in de berichtspecificatie bij het EI-bericht; de inhoud van de overige (stabiele) tabellen is te vinden op de site van Vektis 1. De inhoud van het overgrote deel van deze tabellen is stabiel; de inhoud verandert in principe niet gedurende de ‘looptijd’ van een release. Voor een deel van de tabellen is van toepassing dat de inhoud tussentijds regelmatig wijzigt. Het gaat dan vooral om tabellen die gegevens bevatten die een actuele status moeten hebben: de tabel met huisartsen, de tabel met alle contractrelaties tussen zorgkantoren en AWBZ-instellingen enzovoorts. Naarmate de inhoud van een tabel vaker wijzigt is de kans groter dat niet alle partijen van dezelfde versie van de tabel gebruik maken. Hieronder wordt beschreven hoe het onderhoud en het versiebeheer van deze tabellen geregeld is: hoe komen wijzigingen tot stand, wie voert ze door en hoe wordt de inhoud van een tabel beschikbaar gesteld?
4.6.1
Controle op de waarde die een code heeft; hoofd- en kleine letters
Vooral bij gegevenselementen waar gebruik moet worden gemaakt van een codetabel kan het van wezenlijk belang zijn dat de ingevulde waarde ook letterlijk voorkomt in de tabel. Om die reden moet de controle op de inhoud van codevelden case-sensitive zijn. Voorbeelden van dergelijke velden zijn: klassecode en code ziektebeeld. De controle op de inhoud van alle andere velden is case-insensitive 2.
4.7 4.7.1
Onderhoud van muterende tabellen AGB; algemene informatie
Om zorg te mogen leveren die ten laste komt van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de AWBZ, moet een zorginstelling een toelating hebben. Het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VWS) is verantwoordelijk voor de afgifte van toelatingen. Alle toegelaten (erkende) zorgaanbieders krijgen een zogenaamde AGB-code (Algemeen Gegevensbeheer). Hiermee wordt een zorgverlener uniek geïdentificeerd. Deze AGB-code wordt uitgegeven door het CAK. De AGB-code voor (individuele) zorgverleners wordt
1 2
32
www.vektis.nl: Producten > Standaarden > EI-standaarden > AW 3X v2.1 > Codelijsten EI Zorgregistratie AWBZ. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 9.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
uitgegeven door Vektis. Alle uitgegeven codes worden door Vektis beheerd in het AGBregister.
4.7.2
De huisartstabel (gebaseerd op het AGB-register)
In het AGB-register van Vektis worden ook de gegevens van huisartsen beheerd en onderhouden. De inhoud van een register kan dagelijks wijzigen en is daarom niet bruikbaar voor AZR. Om die reden stelt Vektis elke vier weken een actuele tabel samen die gebaseerd is op het register. Deze tabel wordt gebruikt in AZR. Bij deze tabel hoort de volgende procedure: 1. Het CVZ verspreidt elke vier weken twee bestanden onder het CIZ en de zorgkantoren: a. een (gezipt) bestand met daarin alle actuele huisartsgegevens (naam: AZR-HA_<maandjaar>_AGBU2_01.ZIP). Dit gezipte bestand bestaat uit zes bestanden met actuele huisartsgegevens. Het bestand dat voor het AZR berichtenverkeer van belang is, heet FAGBX20.S 01. b. een (gezipt) bestand met daarin alle doorgevoerde mutaties (naam: AZR-HA_<maandjaar>_AGBU3_01.ZIP). Dit gezipte bestand bestaat uit zes bestanden met mutatiegegevens. 2. Voor het AZR-berichtenverkeer is uitsluitend het bestand met actuele huisartsgegevens van belang; dit is het bestand met de naam FAGBX20.S 01. De overige bestanden (met bijvoorbeeld adresgegevens en praktijknaamgegevens) worden ook verspreid; het CIZ en de zorgkantoren kunnen deze gegevens desgewenst in hun eigen administratie gebruiken. 3. Het CVZ verspreidt de bestanden elke vier weken op een woensdag. De inhoud van de tabel treedt in werking vanaf de eerste maandag volgend op die woensdag. 4. Het CIZ en de zorgkantoren maken in het berichtenverkeer gebruik van de actuele huisartstabel (zie verder hieronder de bedrijfsregels). Naam actuele bestanden
Naam mutatie bestanden
Mutatiegraad Procedure Bedrijfsregels
AZR-HA_<maandjaar>_AGBU2_01.ZIP). Dit gezipte bestand bevat de volgende bestanden: 1. FAGBX 20.S 01 2. FAGBX 21.S 01 3. FAGBX 22.S 01 4. FAGBX 23.S 01 5. FAGBX 24.S 01 6. FAGBX 25.S 01 AZR-HA_<maandjaar>_AGBU3_01.ZIP). Dit gezipte bestand bevat de volgende bestanden: 1. FAGBX 30.S 01 2. FAGBX 31.S 01 3. FAGBX 32.S 01 4. FAGBX 33.S 01 5. FAGBX 34.S 01 6. FAGBX 35.S 01 Het CVZ verspreidt elke vier weken een nieuwe versie van AZRHA_<maandjaar>_AGBU2_01.ZIP en van AZR-HA_<maandjaar>_AGBU3_01.ZIP De bestanden worden op woensdag om uiterlijk 17.00 uur verspreid. De inhoud ervan treedt in werking op de maandag volgend op die woensdag. 1. Voor de IO31 is van toepassing: als DATUM AFGIFTE INDICA TIEBESLU IT (DAT186) groter dan of gelijk is aan 2 juli 2007 dan moet de waarde die ZORGVERLENERSCODE HUISARTS (COD431) heeft (indien gevuld), vóórkomen in de tabel FAGBX 20.S 01 die op dat moment actueel is. 2. Een zorgkantoor mag een ontvangen ZK31-bericht en een ZK33-bericht niet afkeuren als de waarde die ZORGVERLENERSCODE HUISARTS (COD431) heeft niet voorkomt in de actuele tabel. 3. Bedrijfsregel 40 blijft deels gehandhaafd: voor de AW33, de ZK33 en de ZK31 is van toepassing dat de eerste twee posities in het element ZORGVERLENERSCODE HUISARTS (COD431) de waarde 01 moeten hebben.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
33
4.7.3
AZR-AGB-codelijst
In de Zorgregistratie worden op diverse plaatsen gegevens van zorgaanbieders geregistreerd: • in het indicatiebesluitbericht: codes van zorgaanbieders waar de cliënt een voor- of afkeur voor heeft, • in het zorgtoewijzingsbericht: de code(s) van de zorgaanbieder(s) aan wie de zorg wordt toegewezen, • in het aanvang zorgbericht: de code van de zorgaanbieder die de zorg gaat leveren, • in het mutatie -/einde zorgbericht: de code van de zorgaanbieder die de zorg beëindigt of die een mutatie aanlevert, • in de berichtgeving van het zorgkantoor aan het CAK: de instellingscode van de zorgaanbieder bij wie de cliënt in zorg is gegaan, dan wel de instellingscode van de zorgaanbieder die de zorglevering aan de cliënt heeft beëindigd. Zoals vermeld hebben alle AWBZ-erkende instellingen een AGB-code. Alle AGB-codes worden onderhouden door Vektis in het AGB-register. In AZR is het, vooral voor de zorgtoewijzing, van belang dat een zorgaanbieder uniek geïdentificeerd kan worden. Gebleken is dat het register hier niet voldeed. Een zorgkantoor maakt alleen contractuele afspraken/productieafspraken met een zorgaanbieder die een AGB-code heeft. Voor AZR is het van belang om te weten met welk zorgkantoor een zorgaanbieder een contractrelatie heeft; een zorgkantoor is uitsluitend verantwoordelijk voor de zorgtoewijzingen aan de zorgaanbieders met wie het een contractrelatie heeft. Het CVZ heeft speciaal voor AZR een eigen tabel samengesteld: de AZR-AGB-codelijst. In deze tabel wordt van alle zorgaanbieders niet alleen de AGB-code vastgelegd, maar ook het zorgkantoor waarmee de zorgaanbieder een contractrelatie heeft. Als een zorgaanbieder met meer dan één zorgkantoor een contractrelatie heeft, heeft hij voor elke relatie een aparte AGB-code. De inhoud van de tabel komt tot stand op basis van aanmeldingen van zorgkantoren: alleen zij mogen de (door hen gecontracteerde) zorgaanbieders aanmelden bij het CVZ. Het CVZ verwerkt de aangeleverde mutaties en public eert wekelijks een nieuwe totaallijst. Daarnaast wordt in een apart document weergegeven welke wijzigingen zijn doorgevoerd. Naam totaallijst Naam verschillijst Locatie Mutatiegraad Procedure
Bedrijfsregels
34
AZR-AGB-codelijst versie <jaar.weeknr>: complete lijst (datum). Bijvoorbeeld: AZR -AGB-CODELIJST VERSIE 7.21: COMPLETE LIJST (23 MEI 2007). AZR-AGB-codelijst versie <jaar.weeknr>: verschillijst (mutaties datum t/m datum). Bijvoorbeeld: AZR -AGB-CODELIJST VERSIE 7.21: VERSCHILLIJST (MUTATIES 16 T/M 22 MEI 2007). www.zorgregistratie.nl Het CVZ stelt wekelijks een nieuwe totaallijst vast en publiceert deze. Zorgkantoren leveren de gegevens over de door hen gecontracteerde instellingen aan het CVZ aan (
[email protected]). Wijzigingen die zijn aangeleverd tot dinsdag 17.00 uur worden nog meegenomen in de lijst die op de woensdag daaropvolgend wordt opgesteld. De lijst wordt op woensdag om uiterlijk 17.00 uur gepubliceerd op www.zorgregistratie.nl en treedt in werking op de maandag volgend op die woensdag. Overal waar een instellingscode wordt vastgelegd, moet deze voorkomen in de AZR AGB-codelijst zoals door het CVZ verspreid (bedrijfsregel 43). Deze bedrijfsregel heeft vooralsnog alleen betrekking op de instellingscode. Voor postcode en huisnummer gelden nog geen restricties.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
4.7.4
Verzekeraargegevens; het UZOVI-register en de UZOVI-tabel
De gegevens van alle zorgverzekeraars zijn opgenomen in het UZOVI-register. UZOVI staat voor ‘Unieke ZorgVerzekeraarsIdentificatie’. Omdat de gegevens van zorgverzekeraars regelmatig kunnen wijzigen heeft het CVZ ervoor gekozen om op basis van het register een tabel vast te stellen, de AZR-UZOVI-tabel1. Het CVZ stelt deze tabel elk kwartaal opnieuw vast. De tabel bestaat uit de codes die op dat moment actueel zijn, aangevuld met niet meer actuele codes. Naam tabel Locatie Mutatiegraad Procedure Bedrijfsregels
4.7.5
AZR-UZOVI-TABEL_<x>ekw<jaar>. Bijvoorbeeld: AZR-UZOVI-TABEL_2ekw07. www.zorgregistratie.nl. Het CVZ stelt elk kwartaal een nieuwe tabel vast en publiceert deze. De lijst wordt elke eerste woensdag van het kwartaal om uiterlijk 17.00 uur gepubliceerd op www.zorgregistratie.nl en treedt in werking op de maandag volgend op die woensdag. Voor alle AZR-berichten is van toepassing dat het gebruikte UZOVI-nummer voor moet komen in de AZR -UZOVI-tabel. Verder is van toepassing: • dat in een indicatiebesluit met een afgiftedatum groter dan 1 maart 2007 alleen een UZOVI-nummer gebruikt mag worden dat op dat moment actueel is. Dit houdt in dat DATUM AFGIFTE INDICA TIEBESLUIT groter dan of gelijk moet zijn aan (indien gevuld) de ‘datum opneming’ bij dat betreffende UZOVI-nummer en kleiner moet zijn dan (indien gevuld) de ‘datum uitschrijving’. • dat het voor alle overige berichten (alle behalve het IO31-bericht) niet van belang is of het UZOVI-nummer wel of niet actueel is (bedrijfsregel 12).
Landcodetabel
In de berichtspecificatie wordt voor het vastleggen van een landcode verwezen naar een codering van de ISO (International Organization for Standardization); een internationale organisatie die norme n vaststelt. Omdat deze codering voortdurend kan wijzigen, heeft het CVZ zelf een tabel met landcodes vastgesteld 2. De inhoud van deze tabel is gebaseerd op de inhoud van de ISO3166 (status december 2006), aangevuld met codes die niet meer actueel zijn. Naam tabel Waar te vinden Mutatiegraad Bedrijfsregels
4.7.6
AZR-landcodetabel_<maandjaar>. Bijvoorbeeld: AZR -landcodetabel_dec06. www.zorgregistratie.nl. Muteert in principe niet tussentijds. Voor alle AZR-berichten is van toepassing dat overal waar een CODE LAND wordt vastgelegd, deze voor moet komen in de AZR-Landcodetabel. Het is niet van belang of een landcode wel of niet actueel is.
Voorvoegseltabel
In de EI-documentatie wordt voor het vastleggen van een voorvoegsel bij een naam verwezen naar de GBA-voorvoegseltabel van het NEN (het Nederlandse centrum voor normalisatie) maar deze tabel maakt formeel geen deel uit van de EI-documentatie. Omdat een voorvoegsel niet wezenlijk is voor de identificatie van een cliënt heeft het CVZ ervoor gekozen om het gebruik van deze tabel niet verplicht te stellen. Om die reden mag een bericht niet worden afgekeurd als het voorvoegsel bij de naam van een cliënt en/of bij de naam van een relatie niet voorkomt in de GBA-voorvoegseltabel3.
1 2 3
Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007); besluit nr. 6 en 7. Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007); besluit nr. 3 en 4. Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007); besluit nr. 5.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
35
4.7.7
Postcodetabel
Er zijn diverse postcodetabellen in omloop. Het CVZ heeft besloten om niet landelijk op te leggen welke tabel in AZR gebruikt dient te worden1. Een bericht mag niet worden afgekeurd wanneer de postcode niet juist lijkt te zijn, noch wanneer de combinatie postcode-huisnummer niet juist lijkt te zijn en/of niet overeenkomt met de eigen gegevens.
4.8
De AZR-testsite
Het CVZ onderhoudt een website waarop gebruikers van AZR kunnen testen of een AZRbericht voldoet aan de landelijke eisen. Daarnaast biedt de testsite van elk AZR -bericht een voorbeeldbericht. Alle AZR -gebruikers kunnen gebruik maken van de AZR-testsite; een aanlogcode en wachtwoord moeten worden aangevraagd bij het CVZ. Aanbevolen wordt om onderstaand hoofdstuk te lezen in combinatie met hoofdstuk 5, waarin het gebruik van retourberichten en de wijze van foutafhandeling worden beschreven.
4.8.1
Functionaliteit van de AZR -testsite
Op de testsite kunnen alle AZR-berichten aangeboden worden: regionale, bovenregionale en retourberichten. De testsite controleert altijd of een bericht technisch voldoet: is het herkenbaar als een AZR-bericht en voldoet de technische structuur aan de eisen zoals beschreven in de berichtspecificatie behorend bij dat bericht. Daarnaast controleert de testsite of de inhoud van het bericht voldoet aan eventuele extra voorwaarden, zoals beschreven in het Handboek Zorgregistratie en in de bedrijfsregels.
4.8.2
Wijze van controleren en rapporteren door de testsite
Algemeen is van toepassing dat de testsite werkt conform de afspraken zoals beschreven in hoofdstuk 5, ‘Het gebruik van retourberichten; foutafhandeling’. Verder is het volgende van toepassing: • Omdat de testsite berichten niet opslaat en daarom ook geen ‘historie’ bijhoudt, kan de testsite berichten niet controleren op bedrijfsregels die de inhoud van een bericht vergelijken met de inhoud van een ander bericht (de ‘berichtoverstijgende bedrijfsregels’). • De testsite kan in zekere zin beschouwd worden als de ontvanger van een bericht; de testsite controleert een bericht vrijwel op dezelfde wijze als een AZR -partij zou doen. De testsite stuurt echter geen retourbericht terug, maar rapporteert de geconstateerde bevindingen op het scherm. Waar mogelijk wordt de foutcode vermeld en de exacte locatie waar deze fout is geconstateerd. • Retourberichten worden anders gecontroleerd dan ‘heenberichten’. In het retourbericht dat de ontvanger aan de verzender van een bericht stuurt, geeft de ontvanger aan of het bericht goed ontvangen is en of er fouten voorkomen in het bericht. In dat geval staat er een foutcode in het betreffende record. De testsite controleert in een retourbericht alleen of een afgegeven foutcode ‘past’ bij de informatie in dat record. Verder is op de controle van retourberichten van toepassing dat foutcodes die betrekking hebben op berichtoverstijgende bedrijfsregels niet gecontroleerd (kunnen) worden. De testsite kan ook niet controleren of een retourbericht volledig is c.q. alle foutcodes bevat die geconstateerd hadden moeten worden; de testsite kan uitsluitend controleren of een aangetroffen foutcode overeenkomt met de aangetroffen inhoud van dat record.
1
36
Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007); par. 1.4.3.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
5 Het gebruik van retourberichten; foutafhandeling 5.1
Welke documentatie is leidend?
Vanaf de ingebruikneming van versie 2.1 van de AZR -standaarden is het gebruik van retourberichten verplicht. Met een retourbericht wordt allereerst de ontvangst van een EIbericht bevestigd. Verder dient het retourbericht om de zender van het bericht te informeren over de technische en inhoudelijke kwaliteit van het bestand. In de Standaardbeschrijvingen1 bij de EI-berichten staat beschreven hoe een retourbericht moet worden samengesteld. Voor de vooral technische beschrijving van de retourinformatie wordt naar deze documenten verwezen. Na het verschijnen van genoemde documenten heeft het CVZ echter aanvullende afspraken gemaakt over de wijze van foutafhandeling in AZR. Deze afspraken worden in dit hoofdstuk beschreven. Op onderdelen zouden deze afspraken kunnen afwijken van hetgeen in de EI-documentatie beschreven staat. In dat geval is de informatie in onderliggend handboek leidend en dient nagevolgd te worden.
5.2
Algemene afspraken over het retourbericht
Er wordt géén retourbericht gestuurd als het ontvangen bericht niet als een geldig EIbericht herkend kan worden. Dat is in elk geval van toepassing als er geen voorlooprecord aanwezig is of als het voorlooprecord onleesbaar en daardoor onverwerkbaar is. Het versturen van een retourbericht is in dat geval niet verplicht. Wel moet aan de verzendende partij gemeld worden dat het bestand niet verwerkt kan worden. Aanbevolen wordt om in dat geval het EI-bericht als bijlage mee terug te sturen. In alle overige situaties is het versturen van een retourbericht verplicht. Op het gebruik van retourberichten zijn de volgende afspraken van toepassing: •
• • • •
• •
1
De ontvanger van een EI-bericht moet ernaar streven om zoveel mogelijk in te lezen. Met foutcodes geeft de ontvanger aan wat er ontbreekt in het bericht of welke gegevenselementen niet juist gevuld zijn. Het is toegestaan om bij een cliënt al een nieuw EI-bericht te sturen als het retourbericht op het vorige EI-bericht van die cliënt nog niet ontvangen is. In een retourbericht worden de gegevens van volledig goedgekeurde cliënten niet teruggestuurd. Wanneer er een fout bij een cliënt wordt geconstateerd, ongeacht in welk record, worden in het retourbericht alle records van die cliënt teruggestuurd. De ontvanger van het retourbericht levert in de nieuwe, gecorrigeerde zending alleen die cliënten opnieuw aan waarbij één of meer fouten zijn geconstateerd; goedgekeurde cliënten worden niet opnieuw aangeleverd. De gecorrigeerde gegevens moeten binnen één werkdag na ontvangst van het retourbericht verstuurd worden. De zender van een IO31-bericht moet binnen vier uur nadat hij het bericht verzonden heeft, een retourbericht hierop ontvangen. Voor alle andere berichten is van toepassing dat het retourbericht binnen één werkdag beschikbaar moet zijn.
Resp. IO31-IO32v2.1_STBu1.doc en AW3Xv2.1_STBu1.doc
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
37
5.3 5.3.1
Samenstellen van een retourbericht Drie situaties bij retourberichten
In de verwerking van een EI-bericht kunnen zich drie situaties voordoen: 1. Het bericht wordt volledig goedgekeurd. Als een bericht volledig wordt goedgekeurd, stuurt de ontvanger ervan een retourbericht dat uitsluitend bestaat uit een voorloop- en een sluitrecord. Het gegevenselement CODE OPMERKING (01) wordt gevuld met de code ‘0000’. De gegevenselementen in het sluitrecord waarin de aantallen worden vastgelegd, worden allemaal gevuld met de waarde ‘0’. 2. Het bericht wordt volledig afgekeurd. Als een bericht volledig wordt afgekeurd, stuurt de ontvanger het complete bericht retour met een aangepast voorloop- en sluitrecord. De situaties waarin een bericht volledig moet worden afgekeurd, worden verder uitgewerkt in paragraaf 5.4.1. 3. Het bericht wordt op onderdelen afgekeurd. Een bericht kan ook op onderdelen worden afgekeurd. In de standaardbeschrijving staat beschreven hoe de ontvanger in dat geval een retourbericht samenstelt. Met een CODE OPMERKING geeft de ontvanger aan wat de reden van afkeuring is. In de standaardbeschrijving wordt per berichtsoort aangegeven wat de te hanteren foutcode is. Een totaaloverzicht van alle codes, de tabel ‘Opmerking (retourbericht)’, maakt deel uit van het document “Codelijsten EI Zorgregistratie AWBZ”1.
5.3.2
Bedrijfsregels en foutcodes
In Bijlage I zijn alle bedrijfsregels opgenomen die op moment van verschijnen van dit handboek van kracht zijn. Als er na publicatie een wijziging wordt doorgevoerd in de vorm van een nieuwe of gewijzigde bedrijfsregel, dan wordt deze in een afzonderlijk document gepubliceerd. In die situatie is de informatie in het nieuwe document leidend en dient nagevolgd te worden. Een van de belangrijkste afspraken rondom het al dan niet afkeuren van een bericht, is dat een bedrijfsregel alleen van toepassing als het element waarop de bedrijfsregel betrekking heeft, gevuld is. Bij alle bedrijfsregels staat aangegev en welke foutcode gehanteerd moet worden.
1
38
Dit document is te vinden op www.vektis.nl (Producten > Standaarden > EI-standaarden > AW 3X v2.1). Naam tabel: COD282-VEK1.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
5.4
Welke foutcodes; algemene afspraken
De belangrijkste afspraken bij het gebruik van foutcodes zijn: • Foutcode 0000 wordt niet als foutcode toegepast. De code 0000 wordt gebruikt als opvulwaarde als er geen foutcode van toepassing is. • Foutcode 0001 wordt altijd toegepast wanneer een bericht in zijn geheel moet worden afgekeurd (zie verder paragraaf 5.4.1). • Bij een fout in een detailrecord wordt het foute record voorzien v an de betreffende foutmelding(en). De hierna volgende records van de betreffende cliënt dienen zo goed mogelijk gecontroleerd te worden. Deze worden, afhankelijk van de situatie die van toepassing is, voorzien van de volgende foutcodes: • foutcode: 0200 (“geen opmerking over dit record”) als het record beoordeeld is en in orde is bevonden, • de van toepassing zijnde (rubriek)foutcode als het record beoordeeld is en niet in orde is bevonden, • foutcode: 0233 (“record niet beoordeeld zonder opgave van reden”) als het record niet beoordeeld is zonder dat daarbij exact aangegeven wordt wat de reden daarvan is 1 (zie verder paragraaf 5.4.1).
5.4.1
Afkeuren van het hele bestand
De ontvanger van een EI-bericht moet het bericht in zijn geheel afkeuren wanneer zich één van de volgende drie situaties voordoet: 1. Het voorlooprecord is niet op de juiste wijze gevuld. Af te geven foutcode: 0001 (“bericht is technisch onjuist”), gevolgd door een of meer foutcodes op rubriekniveau; • foutcode 0001 wordt geplaatst in het voorlooprecord omdat het bericht in zijn geheel moet worden afgekeurd, • foutcode 0207 (“record niet beoordeeld, voorlooprecord ontbreekt 2 of onjuist”) wordt geplaatst in alle overige detailrecords én in het sluitrecord, waarmee aangegeven wordt dat deze records niet beoordeeld zijn. 2.
Het sluitrecord ontbreekt of is niet op de juiste wijze gevuld. Af te geven foutcode: 0001 (“bericht is technisch onjuist”), gevolgd door een of meer foutcodes op rubriekniveau; • foutcode: 0001wordt geplaatst in het voorlooprecord omdat het bericht in zijn geheel moet worden afgekeurd. Ook wanneer het sluitrecord ontbreekt wordt de foutcode in het voorlooprecord geplaatst, • foutcode 0208 (“records niet beoordeeld, sluitrecord ontbreekt of onjuist”) wordt geplaatst in alle overige detailrecords én in het voorlooprecord), waarmee aangegeven wordt dat deze records niet beoordeeld zijn.
3.
De nummering van de records is niet juist; de nummering is niet aansluitend (er zit een gat in de nummering) of er komen dubbele nummers voor. Af te geven foutcode: 0001 (“bericht is technisch onjuist”), gevolgd door een of meer foutcodes op rubriekniveau; • foutcode: 0001 wordt geplaatst in het voorlooprecord, o mdat het bericht in zijn geheel moet worden afgekeurd, • foutcode 0801 (“identificatie detailrecord ontbreekt of onjuist” wordt geplaatst in de eerste detailregel die onjuist is, • foutcode 0233 (“record niet beoordeeld zonder opgave van reden”) wordt geplaatst in alle daarop volgende detailrecords én in het sluitrecord.
1 2
Deze (nieuwe) foutcode komt in de plaats van de foutcodes 0201 t/m 0232. De omschrijving bij deze foutcode suggereert dat deze foutcode ook bij een ontbrekend voorlooprecord gebruikt moet worden. Dat is niet juist; in dat geval moet het beric ht als een niet geldig EI-bericht beschouwd worden. In dat geval wordt er geen retourbericht gestuurd maar laat de ontvanger op een andere manier aan de zender weten dat het bericht niet verwerkt kan worden.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
39
5.4.2
Volgorde records onjuist of één of meer (verplichte) records ontbreken
Indien de logische/fysieke volgorde van de records niet juist is, worden alle cliënten waar zich dit voordoet afgekeurd. Af te geven foutcode: 0802 (“fysieke plaats record onjuist”). Deze wordt geplaatst in het eerste record dat op de verkeerde plaats staat of in het record dat volgt op een ontbrekend record.
5.4.3
Één of meer records komen dubbel voor
Er is sprake van dubbele records indien twee of meer records een identieke fysieke sleutel hebben. Dit is geen reden om een bericht in zijn geheel af te keuren. De volgende situaties moeten onderscheiden worden; • Dubbele records bij één cliënt; in dat geval wordt de cliënt waar dit zich voordoet afgekeurd. Af te geven foutcode: 0803 (“record is dubbel opgenomen”). Deze wordt geplaatst in alle records die over dezelfde fysieke sleutel beschikken. • Dubbele records verspreid voorkomend bij twee of meer cliënten. Af te geven foutcode: 0803 (“record is dubbel opgenomen”). Deze wordt geplaatst in alle records die over dezelfde fysieke sleutel beschikken. Omdat niet geconstateerd kan worden wat de juiste cliëntgegevens zijn, worden alle cliënten waarin records met dezelfde fysieke sleutel voorkomen afgekeurd.
5.4.4
Één of meer detailrecords hebben de verkeerde lengte
Als één of meer detailrecords de verkeerde lengte hebben, worden alle cliënten waar zich dit voordoet afgekeurd. Af te geven foutcode: 0804 (“lengte record onjuist”). Deze wordt geplaatst in het record met de onjuiste lengte. De foutmelding wordt in de rubriek CODE OPMERKING geplaatst; deze moet op de juiste plaats in het record worden geplaatst. Bij een te lang record worden daartoe zoveel posities uit het record verwijderd als nodig is om dat te bereiken. Bij een te kort record wordt het record me t zoveel spaties aangevuld als nodig is om dat te bereiken. De totale recordlengte dient correct te zijn.
5.4.5
Één of meer lege records
Het bericht mag met deze reden alléén in zijn geheel worden afgekeurd als het record meegeteld wordt in de totaaltelling van detailrecords, waardoor een fout in het sluitrecord optreedt (zie hierboven 5.4.1). Als het lege record overgeslagen kan worden en geen fout in het sluitrecord veroorzaakt, is dit geen reden tot afkeuring van het bestand, maar ook geen reden tot afkeuring van de betreffende cliënt waarbinnen de blanco regel zich bevindt. In dat geval wordt geen foutcode afgegeven.
40
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
DEEL II DEELPROCESSEN
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
41
42
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
6 Aanmaken en verzenden van het indicatiebesluitbericht 6.1
Inleiding
De belangrijkste informatie die van het CIZ naar het zorgkantoor gaat is het indicatiebesluit. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe een indicatiebesluit voor AWBZzorg tot stand komt en wat de wettelijke basis ervan is. Vervolgens wordt beschreven hoe de gegevens uit het besluit worden opgenomen in het indicatiebesluitbericht. Verder wordt aandacht geschonken aan de introductie van ZorgZwaartePakketten (ZZP’s) in 2007 en de wijze waarop het CIZ deze de keten in stuurt. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van een aantal minder reguliere situaties.
6.2 6.2.1
Het indicatiebesluit; inleiding Het indicatiebesluit en het recht op zorg
Het indicatiebesluit is een weergave van het recht op AWBZ zorg. Of een cliënt recht heeft op zorg krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt bepaald aan de hand van de grondslag. Met de grondslag van een indicatiebesluit wordt bedoeld: “Een aandoening, beperking, handicap of probleem als gevolg waarvan de verzekerde op één of meer vormen van zorg kan zijn aangewezen”1. De volgende grondslagen worden onderscheiden: 1. somatische aandoening/beperking (SOM) 2. psychogeriatrische aandoening/beperking (PG) 3. psychiatrische aandoening/beperking (PSY) 4. lichamelijke handicap (LG) 5. verstandelijke handicap (VG) 6. zintuiglijke handicap (ZG) 7. psychosociaal probleem (PSP) Om in aanmerking te komen voor AWBZ-zorg moet er minimaal één grondslag op de verzekerde van toepassing zijn. Als er sprake is van meer dan één grondslag, bepaalt het CIZ wat de ‘dominante’ grondslag is. Deze wordt als eerste grondslag in het dossier vermeld. In het indicatiebesluit wordt omschreven op welke zorg de cliënt recht heeft krachtens de AWBZ: de aard van de zorg, de hoeveelheid, de duur etc. Wat niet onder dit recht op zorg valt, is de levering van de zorg door een specifieke zorgaanbieder. Het indicatiebesluit is een beschikking waarop de gangbare beroep- en bezwaarprocedures van toepassing zijn (zie verder paragraaf 6.2.6).
1
Beleidsregels indicatiestelling AWBZ, februari 2007.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
43
6.2.2
Wettelijke basis
Het Besluit Zorgaanspraken AWBZ (april 2003) beschrijft de aanspraken op de AWBZ. Het gaat dan om de aard, inhoud en omvang van de zorg. Tot 1 januari 2007 werden de aanspraken op zorg in zeven functies omschreven, namelijk: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
huishoudelijke verzorging persoonlijke verzorging verpleging ondersteunende begeleiding activerende begeleiding behandeling verblijf
Vanaf 1 januari 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning in werking getreden (WMO). De functie ‘huishoudelijke verzorging’ valt vanaf die datum onder de WMO en is niet langer een aanspraak krachtens de AWBZ.
6.2.3
Zorgindicatiebesluit (ZIB)
Onderdeel van het Besluit Zorgaanspraken (artikel 31) is het Zorgindicatiebesluit (ZIB). Het ZIB regelt het recht op zorg en omvat de regels over het werkterrein, de samenstelling en de werkwijze van indicatieorganen. De indicatieorganen (per 1 januari 2005 verenigd in het CIZ) zijn vanaf april 2003 verantwoordelijk voor de functiegerichte indicatiestelling in de AWBZ (voor de sectoren: gehandicaptenzorg, verpleging & verzorging en de geestelijke gezondheidszorg). Bepaalde onderdelen van de AWBZ zijn nog in beweging. Wijzigingen in inhoud en uitvoering van de AWBZ kunnen gevolgen hebben voor de afspraken rondom de Zorgregistratie.
6.2.4
Protocol indicatiestelling
In het Zorgindicatiebesluit is vastgelegd dat indicatieorganen werken volgens een landelijk protocol. In dit protocol staan aanwijzingen over de werkwijze, de organisatie en de procedures van het CIZ. Doel van het protocol is het creëren van een uniforme werkwijze en het bevorderen van rechtsgelijkheid voor de cliënt. Het gaat hierbij zowel om de inhoud van de indicatie als om de criteria die door het CIZ in het besluitvormingsproces worden gehanteerd. De inhoud van het protocol is voor het eerst vastgesteld in 2002 in overleg met de bij de AWBZ betrokken landelijke partijen. Het protocol maakt geen deel uit van de wet- en regelgeving over de indicatiestelling binnen de AWBZ.
6.2.5
Het veegbesluit: laatste indicatiebesluit is geldig
Landelijk is er afgesproken1 dat het laatste (recentste) indicatiebesluit geldig is. Dit besluit wordt het “veegbesluit” genoemd omdat het CIZ bij het afgeven van een nieuw indicatiebesluit alle nog relevante informatie uit een eerder besluit meeneemt in het nieuwe indicatiebesluit. De inhoud van het voorgaande indicatiebesluit wordt hierdoor overschreven. Een cliënt kan daarom maximaal één actief indicatiebesluit hebben.
1
44
Handleiding formulierenset voor indicatiestelling AWBZ en Wvg, 10 januari 2003, blz. 53, 54 en 94: “Een indicatiebesluit vervangt, per datum besluit, een voorgaand indicatiebesluit”.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
6.2.6
Bezwaar tegen een indicatiebesluit
Als een cliënt (of belanghebbende) het niet eens is met het indicatiebesluit kan hij binnen zes weken na dagtekening van het besluit een schriftelijk bezwaar indienen bij het CIZ.
6.2.7
Zorgzwaartebekostiging
De wijze waarop VWS de zorginstellingen in Nederland financiert verandert vanaf 2008. Het nieuwe systeem, de zogenaamde zorgzwaartebekostiging, vervangt het huidige bekostigingssysteem van zorg in verblijfsinstellingen (intramurale zorg) in de AWBZ. In het nieuwe systeem krijgen zorginstellingen een geldbedrag dat is afgestemd op de zorgbehoefte van een cliënt. Nu is dat nog een gemiddeld bedrag per bed. In 2007 krijgen zorgaanbieders en zorgkantoren voor het eerst te maken met ZorgZwaartePakketten (ZZP's). Mensen die zijn aangewezen op verblijfszorg uit de AWBZ krijgen vanaf dat jaar de indicatie in zorgzwaartepakketten uitgedrukt. Deze vorm van bekostiging heeft in 2007 geen financiële gevolgen voor individuele instellingen. De zorgzwaartepakketten zijn vastgesteld voor de sectoren verpleging en verzorging (V&V), de gehandicaptenzorg (GZ) en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). In totaal zijn er 45 zorgzwaartepakketten vastgesteld. Vanaf 1 juli 2007 gaat het CIZ cliënten die zijn aangewezen op verblijfszorg indiceren in ZorgZwaartePakketten (ZZP's). Om registratie in AZR mogelijk te maken is er voor de overgangsperiode naar de nieuwe bekostigingssystematiek een vertaaltabel vastgesteld. In deze vertaaltabel is elk ZZP vertaald naar een combinatie van functies en klassen. De wijze waarop ZZP’s voorlopig worden doorgegeven in het AZR-berichtenverkeer staat achtereenvolgens beschreven in de paragrafen 6.8.3 (indicatiebesluitbericht), 8.5.7 (zorgtoewijzingsbericht), 10.4.10 (aanvang zorgbericht), 12.3.4 (mutatie -/einde zorgbericht) en 14.10.7 (CAK -berichten).
6.2.8
Spoed
Vanaf 1 november 2006 is een nieuwe procedure met betrekking tot de afhandeling van spoed in werking getreden. Het gaat dan zowel om het vaststellen en melden van spoedsituaties als ook om het registreren van zorg die als spoed wordt gegeven. Met spoedzorg wordt bedoeld: zorg die noodzakelijk, onmiddellijk verleend moet worden. De situatie waarin dit voorkomt, wordt soms aangeduid met crisis. De zorg die geleverd moet worden is al of niet in combinatie met verblijf. In artikel 16 van het Zorgindicatiebesluit (ZIB) is vastgelegd dat zorgverzekeraars verantwoordelijk zijn voor het besluit tot spoedzorg: “Een zorgverzekeraar kan in situat ies waarin onmiddellijke verlening van zorg als bedoeld in artikel 2 redelijkerwijs noodzakelijk is, besluiten dat een verzekerde zijn aanspraak op zorg gedurende ten hoogste twee weken tot gelding kan brengen, zonder dat hij beschikt over een indicatiebesluit waaruit blijkt dat hij op zodanige zorg is aangewezen”.
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgkantoren om binnen de regio de inzet van spoedzorg te organiseren. Het zorgkantoor kan bijvoorbeeld een regeling treffen met één of meer zorgaanbieders waarbij zij gemandateerd worden tot het verlenen van spoedzorg. In paragraaf 6.9.4 wordt de spoedprocedure meer in detail beschreven.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
45
6.3
Onderdelen van het indicatiebesluit; aanspraak- en aanvullende gegevens
Het indicatiestellingsproces leidt tot twee soorten gegevens: aanspraakgegevens en aanvullende gegevens. Aanspraakgegevens Aanspraakgegevens zijn de onderdelen in het indicatiebesluit waar een cliënt zijn recht op zorg aan ontleent: de grondslag, de aard, de omvang en de duur van de benodigde zorg. De grondslag vormt de voorwaarde waaraan de cliënt het recht op zorg ontleent; zonder grondslag is er geen recht op AWBZ-zorg. De aard wordt vastgelegd in functies, de omvang in klassen en de duur wordt vastgelegd als periode waarbinnen het besluit als geheel geldig is. Voor elke geïndiceerde functie wordt ook nog afzonderlijk aangegeven wat de geldigheidsduur ervan is. De cliënt heeft recht op een geïndiceerde functie in de geïndiceerde klasse in de periode dat deze functie geldig is. Wanneer er iets wijzigt in de situatie van de cliënt dat van invloed kan zijn op de aard, de omvang of de duur van de geïndiceerde zorg, moet de cliënt een nieuwe indicatie aanvragen. De belangrijkste aanspraakgegevens zijn: • de geïnd iceerde functie 1, • de geïndiceerde klasse (de omvang, aangegeven in uren, dagdelen of etmalen), • eventueel: de opslag (additionele zorg), • de geldigheidsduur van het besluit; • datum ingang indicatiebesluit, • datum geldigheid (einde) indicatiebesluit, • de geldigheidsduur van de geïndiceerde functie(s); • datum ingang geïndiceerde functie(s), • datum geldigheid (einde) geïndiceerde functie(s), • een indicatie voor vervoer (mits medisch noodzakelijk); deze is alleen toegestaan bij de functies ondersteunende en activerende begeleiding. Aanvullende gegevens Nadat het formele indicatiebesluit is genomen, verzamelt de indicatiesteller de volgende aanvullende gegevens in het indicatiebesluit: • de leveringsvoorwaarde, • de leveringsvorm (de keuze voor persoonsgebonden budget of zorg in natura), • de zorgaanbieder van voorkeur of afkeur, • of de cliënt bemiddeling door het zorgkantoor wenst, • per functie de activiteiten, • de relatiegegevens. Deze aanvullende gegevens zijn ondersteunend in het proces van zorgtoewijzing en zorglevering. Deze gegevens kunnen later in het proces door het zorgkantoor, in overleg met de cliënt en/of de zorgaanbieder, worden gewijzigd. Het CIZ speelt hierin geen rol; het is de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor om hier invulling aan te geven. Wijzigingen in aanspraakgegevens leiden altijd tot een nieuw indicatiebesluit. Wanneer alleen aanvullende gegevens wijzigen, leidt dat niet tot een nieuw indicatiebesluit. In paragraaf 6.5 staat beschreven hoe de aanspraakgegevens en de aanvullende gegevens zijn opgenomen in het indicatiebesluitbericht.
1
46
Ook wanneer het een ZZP betreft wordt de aanspraak uitgedrukt in termen van functies.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
6.4
AZR en het indicatiebesluitbericht; algemene afspraken
6.4.1
Het indicatiebesluitbericht (IO31)
Nadat het CIZ een indicatiebesluit heeft afgegeven, worden de belangrijkste onderdelen ervan in de vorm van een EI-bericht verzonden naar het zorgkantoor. De inhoud van dit bericht is gebaseerd op de formulierenset die door het CIZ wordt gehanteerd in het indicatiestellingsproces.
6.4.2
Privacy; welke informatie meesturen?
Het College Bescherming Persoonsgegevens stelt dat het niet toegestaan is om (persoons)gegevens uit te wisselen die niet noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de zorgtoewijzingstaak. Dit houdt in: • dat het sofinummer, alhoewel het wel deel uitmaakt van het indicatiebesluitbericht, niet uitgewisseld mag worden tussen indicatieorgaan en zorgkantoor. • dat commentaarrecords in de EI-berichten niet gebruikt mogen worden om extra informatie mee te sturen. De commentaarrecords in het indicatiebesluitbericht vormen hierop de enige uitzondering; deze mogen gebruikt worden om informatie mee te sturen, op voorwaarde dat deze informatie voldoet aan de hieronder beschreven regels: Commentaarrecord bij: Cliëntgegevens
Ziektebeeld en stoornis
1 2 3
Voorwaarde aan inhoud van commentaarrecord Er moet toestemming zijn van de cliënt ten aanzien van het verstrekken van medische en zorginhoudelijke informatie aan zorgaanbieder, zorgkantoor en zorgtoewijzingsorgaan. Het moet een toelichting op de ziektebiografie bevatten.
Score stoornis Beperkingen
--2 Het moet toelichting op de beperkinggegevens bevatten.
Score beperking Indicatiebesluit
--3 Indicatiesteller met telefoonnummer.
Functie
Toelichting op de geïndiceerde functies.
Toelichting Het CIZ verkrijgt de toestemming via het hiervoor beschikbare toestemmingsformulier.
Bedoeld wordt: de toelichting, zoals vermeld per grondslag in de paragrafen 3.1, 3.2 en 5 in deel B.1 van de formulierenset1. -Bedoeld wordt: de toelichting, zoals vermeld bij de vragen 4 en 5 in deel B.2 tot en met B.7 van de formulierenset. -Bedoeld wordt: de naam en het telefoonnummer van degene die de indicatieaanvraag heeft afgehandeld. Bedoeld wordt: de toelichting, zoals vermeld bij het onderdeel “Eventuele specificatie per functie” in deel C van de formulierenset.
“Formulierenset voor indicatiestelling AWBZ en advisering Wvg”. Hierover zijn nog geen formele afspraken gemaakt. Hierover zijn nog geen formele afspraken gemaakt.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
47
6.5
Afspraken over de vulling van het indicatiebesluitbericht
Hieronder wordt beschreven hoe het indicatiebesluitbericht gevuld dient te worden. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de afspraken met betrekking tot het vastleggen van de cliënt- en relatiegegevens (par. 6.6) en de afspraken met betrekking tot het vastleggen van de indicatiebesluitgegevens (par. 6.7). Tot slot wordt een aantal niet reguliere situaties besproken (paragraaf 6.9).
6.5.1
Records in het indicatiebesluitbericht
De onderstaande tabel geeft weer welke records (gegevensgroepen) het indicatiebesluitbericht bevat per cliënt.
48
Record Cliëntrecord Relatierecords Adresrecords Omgevingrecord Ziektebeeld en stoornisrecord Beperkingrecord Indicatiebesluitrecord
Aantal voorkomens per cliënt Één. Nul, één of meer. Één of meer. Nul of één. Nul, één of meer.
Functierecords
Per besluit één of meer.
Activiteitrecord
Per functie één of meer.
Commentaar
Nul, één of meer.
Score stoornisrecord Score beperkingrecord
Nul, één of meer. Nul, één of meer.
Nul, één of meer. Één.
Toelichting Bevat informatie over de cliënt en zijn omgeving.
Bevat de kenmerken van de beperkingen van de cliënt. Algemene gegevens over het indicatiebesluit (datum afgifte, geldigheidsduur e.d.). De zorg waar de cliënt recht op heeft, uitgedrukt in functies en klassen. Per functie worden één of meer activiteiten vastgelegd: een gedetailleerde uitwerking van de zorg die de cliënt geïndiceerd heeft gekregen. In geval van langdurig verblijf wordt als activiteitcode de ZZPcode vastgelegd. Een eventuele toelichting op de informatie in de voorgaande records kan worden vastgelegd in de commentaarrecords. Per item de score op bepaalde testen.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
6.6
Cliënt- en relatiegegevens
6.6.1
Naamgeving
In AZR worden drie rubrieken onderscheiden waarin de naam van de cliënt en die van de relatie worden vastgelegd: 1.
NAAM CLIËNT /RELATIE (01) en NAAMCODE/ NAAMGEBRUIK01; Bij NAAM CLIËNT/RELATIE (01) wordt altijd de geboortenaam
aangegeven door middel van 2.
NAAM CLIËNT /RELATIE
3.
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
vastgelegd. Dit wordt
NAAMCODE/NAAMGEBRUIK01.
(02) en NAAMCODE/NAAMGEBRUIK02; Met NAAM CLIËNT/RELATIE (02) wordt bedoeld: de geboortenaam van de (voormalig) partner (indien van toepassing) óf de alternatieve naam waaronder de cliënt of de relatie vermeld wil worden. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval als een kind van gescheiden ouders (met als geboortenaam de naam van de vader) met de naam van de moeder wil worden aangesproken/aangeschreven. Met NAAMCODE/NAAMGEBRUIK02 wordt dit aangegeven. (03); Hiermee wordt aangegeven hoe de cliënt of de relatie aangesproken wenst te worden, bijvoorbeeld 'eigen naam gevolgd door naam echtgenoot of geregistreerd partner’.
De afspraken die van toepassing zijn op het vastleggen van naamgegevens zijn als bedrijfsregel opgenomen in Bijlage I. Daarnaast gelden de volgende regels : • Als een naam uit meer delen bestaat, worden deze delen van elkaar gesche iden door een koppelteken (verbindingsstreepje) óf een spatie (Jansen-Pietersen of Jansen Pietersen). Verder is van toepassing: • als een koppelteken gebruikt wordt, mag direct voor of direct na het koppelteken geen spatie geplaatst worden (niet toegestaan: Jansen – Pietersen), • ook zijn twee of meer spaties of twee of meer koppeltekens na elkaar als scheidingsteken niet toegestaan. • Alle naamvelden zijn alfanumeriek. Daarmee is niet gezegd dat ze uitsluitend uit letters moeten bestaan; leestekens (bijvoorbeeld streepjes en spaties) mogen voorkomen, maar ook getallen zijn toegestaan. • Voorletters moeten aansluitend worden weergegeven, niet gescheiden door punten of spaties. • Alhoewel er een GBA-voorvoegseltabel bestaat, is het niet toegestaan om een voorvoegsel af te keuren als het niet voorkomt in deze tabel1. Dit geldt zowel voor het voorvoegsel bij de naam van de cliënt als voor het voorvoegsel bij de naam van de relatie.
1
Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007); besluit nr. 5.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
49
6.6.2
Geboortedatum
Een geboortedatum mag niet in de toekomst liggen (bedrijfsregel III en IV). Een geboortedatum mag ook niet meer dan 120 jaar in het verleden liggen (bedrijfsregel 13 en 14).
6.6.3
Code indicatieorgaan en cliëntnummer indicatieorgaan
Het CIZ vult in het cliëntrecord twee elementen waarmee de cliënt binnen het bericht uniek geïdentificeerd wordt: • CODE INDICATIEORGAAN; dit is de code van het CIZ dat de cliënt geïndiceerd heeft. Deze code moet voorkomen in de tabel ‘Code indicatieorgaan’ (bedrijfsregel 11). • CLIËNTNUMMER INDICAT IEORGAAN ; dit is een unieke code van twintig posities. Omdat d it een alfanumeriek veld is, kan het ook niet-numerieke tekens bevatten.
6.6.4
Nummer relatie en soort relatie
In het relatierecord en in het adresrecord worden naam- en adresgegevens van de cliënt (verplicht), maar ook van personen uit de directe omgeving van de cliënt (niet verplicht) vastgelegd. Elke relatie die wordt vastgelegd, krijgt een NUMMER RELATIE waarmee de relatie uniek geïdentificeerd wordt. Dit nummer mag daarom niet gewijzigd worden. Bij elke relatie wordt aangegeven in wat voor relatie deze persoon staat ten opzichte van de cliënt: is het bijvoorbeeld een ouder, de voogd, een zoon/dochter, de curator? De codetabel die hier gebruikt wordt geeft ruim twintig mogelijke soorten relaties. De volgende waarden uit de tabel mogen niet gebruikt worden: ‘eerste relatie/contactpersoon’, ‘tweede relatie/contactpersoon’ en ‘niet van toepassing’ (bedrijfsregel 36).
6.6.5
Volgorde contactpersoon
Met het item VOLGORDE CONTACTPERS OON wordt aangegeven hoe belangrijk die persoon is voor de cliënt. De belangrijkste re latie krijgt de waarde 01; de volgende relatie in volgorde van belangrijkheid krijgt de waarde 02 enzovoorts. De waarde van volgorde contactpersoon is per cliënt oplopend en kan een waarde van 00 tot 99 hebben. Een partner (indien aanwezig) zal in de meeste gevallen de belangrijkste contactpersoon zijn; VOLGORDE CONTACTPERS OON heeft dan de waarde ‘01’. Het kan voorkomen dat de partner niet de belangrijkste contactpersoon is. De volgende regel is dan van toepassing: alleen wanneer het de partner betreft ( SOORT RELATIE heeft dan de waarde ‘partner/echtgeno(o)t(e)’) mag VOLGORDE CONTACTPERS OON de waarde ‘00’ hebben. Hiermee wordt aangegeven dat de partner niet de eerste contactpersoon is (bedrijfsregel 31). Voor het vastleggen van partnergegevens zijn aparte regels van toepassing. Zie hiervoor paragraaf 6.6.7 , Partnergegevens.
50
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
6.6.6
Afspraken bij vastleggen van adresgegevens
Het adresrecord bevat de adresgegevens van de cliënt (verplicht) en eventueel die van de relatie(s) van de cliënt. De volgende regels zijn van toepassing: • Bij elk adres dat wordt geregistreerd, moet worden aangegeven wat het SOORT ADRES het is. Voor AZR is het van belang dat in elk geval wordt vastgelegd waar de cliënt woont of bereikbaar is c.q. het adres waar de cliënt de zorg gaat ontvangen. • Het is niet toegestaan om bij SOORT ADRES vast te leggen dat het soort adres ‘onbekend’, ‘anders’ of ‘niet van toepassing’ is (bedrijfsregel 38). Waar mogelijk dient het GBA-adres van de cliënt vastgelegd te worden1. Wanneer bij een cliënt in een AZR-systeem een adres voorkomt waarbij alleen een telefoonnummer bekend is, wordt aanbevolen om bij SOORT ADRES te kiezen voor de waarde 02 (‘correspondentieadres’) 2. • Wanneer bij SOORT ADRES wordt aangegeven dat het een ‘tijdelijk verblijfadres’ is, wordt aanbevolen om vast te leggen gedurende welke periode dit adres van toepassing is. De einddatum van het tijdelijke verblijfadres van de cliënt/relatie moet groter zijn dan, of gelijk zijn aan de begindatum van het tijdelijke verblijfadres cliënt/relatie (bedrijfsregel 39). • Bij het adres van de cliënt moeten in elk geval de volgende elementen vastgelegd worden: • HUISNUMMER, • indien van toepassing: HUISNUMMERTOEVOEGING , • POSTCODE ( INTER) NATIONAAL . NB Als de postcode niet bekend is, dan moet de combinatie STRAATNAAM, HUISNUMMER en (indien van toepassing) HUISNUMMERTOEVOEGIN G en WOONPLAATSNAAM ingevuld worden. • Alhoewel het telefoonnummer een alfanumeriek veld is, zijn alleen cijfers toegestaan Het veld moet aansluitend gevuld worden en links uitgelijnd worden. Spaties worden gebruikt om het veld op te vullen (bedrijfsregel VII en VIII). • Bij het adres kan een CODE LAND worden vastgelegd. Hierbij dient gebruik gemaakt te worden van de AZR-Landcodetabel die door het CVZ verspreid wordt. De recentste tabel staat op www.zorgregistratie.nl. Het is niet van belang of een landcode wel of niet actueel is 3. • Bij het vastleggen van de adresgegevens van de relatie van de cliënt is het vastleggen van de naam ( NAAM RELATIE CLIËNT) verplicht, aangevuld met de combinatie huisnummer (en eventueel HUISNUMMERTOEVOEGING) en POSTCODE ( INTER) NATIONAAL van de relatie en/of het telefoonnummer van de relatie (bedrijfsregel 35).
1 2
3
Er zijn nog geen landelijke afspraken gemaakt over hoe om te gaan met cliëntadressen die geheim zijn. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 3. Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007); besluit nr. 4.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
51
6.6.7
Partnergegevens
In het indicatiestellingsproces stelt het CIZ de vraag of de cliënt een partner heeft. Als vastgesteld is dat dat zo is, moeten de gegevens van die partner worden vastgelegd in het relatierecord. Partnergegevens zijn niet alleen van belang voor de communicatie rondom de zorgverlening, maar ook voor het vaststellen van de eigen bijdrage. Afspraken bij het vastleggen van partnergegevens; • Voor alle indicatiebesluiten die zijn afgegeven na 1 maart 2007 is het volgende van toepassing: als uit CODE LEEFEENHEID blijkt dat de cliënt een huishouden deelt met een partner (code leefeenheid heeft de waarde 3 of 4), dan moet er ook een relatierecord worden aangeleverd dat de gegevens bevat van die partner; sOORT RELATIE CLIËNT in dat record heeft in dat geval de waarde ‘partner’ (bedrijfsregel 32). Deze beoordeling mag uitsluitend worden gemaakt op basis van de waarde die CODE LEEFEENHEID heeft, en niet op basis van de burgerlijke staat van de cliënt. De burgerlijke staat hoeft namelijk niet per se overeen te komen met de leefsituatie van de cliënt 1. • Van de partner moet met VOLGORDE CONTACTPERSOON worden vastgelegd hoe belangrijk deze relatie is voor de cliënt. VOLGORDE CONTACTPERSOON mag alleen bij een partner de waarde 00 hebben (bedrijfsregel 31). In dat geval wordt aangegeven dat de partner niet de belangrijkste (eerste) contactpersoon is (zie ook 6.6.5). • Als het indicatiebesluit is afgegeven na 1 maart 2007 moeten van de echtgenoot/partner van een cliënt de volgende gegevens worden vastgelegd (bedrijfsregel 34): • NAAM RELATIE CLIËNT (01); dit is altijd de geboortenaam van de relatie van de cliënt, • VOORLETTERS RELATIE CLIËNT , • DATUM GEBOORTE ECHTGENOOT/PARTNER CLIËNT , • HUISNUMMER, • POSTCODE ( INTER) NATIONAAL . Vanaf het moment dat de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg (Wbsn-z) van kracht wordt in de Zorgregistratie worden alle regels die betrekking hebben op het vastleggen en doorgeven van persoonsgegevens heroverwogen. Met ingang van 1 juni 2008 mogen ketenpartijen het BSN gebruiken wanneer wordt voldaan aan alle regels uit de Wbsn-z. In de volgende versie van AZR zal bekeken worden welke wijzigingen van de bedrijfsregels en standaarden noodzakelijk zijn. Partner in AWBZ; relatie met vaststellen eigen bijdrage In het indicatiebesluitbericht en in het zorgtoewijzingsbericht is het (conditionele) gegevenselement CODE PARTNER CLIËNT VERHUIST MEE opgenomen. Hiermee kan het CIZ aangeven dat de voor verblijf geïndiceerde partner dit verblijf wil ontvangen samen met zijn niet voor verblijf geïndiceerde partner. Hier bestaat een speciale regeling voor. Aan de informatie in AZR kunnen geen rechten ontleend worden; de informatie is uitsluitend bedoeld als signaal naar de zorgaanbieder. De waarde die CODE PARTNER CLIËNT VERHUIST MEE heeft, neemt het zorgkantoor één op één over in het bericht waarin het zorgkantoor de aanvang van zorg meldt aan het CAK -BZ (CA317). Over wat er gebeurt wanneer de geïndiceerde partner komt te overlijden of vertrekt naar een andere instelling zegt het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BZA) 2 het volgende: “De echtgenoot van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking die op grond van een indicatiebesluit als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit in een instelling verblijft, heeft aanspraak op verblijf in dezelfde instelling. Hij behoudt
1 2
52
Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007); besluit nr. 8. Besluit zorgaanspraken AWBZ, 25-10-2002, artikel 9, lid 2.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
aanspraak op verblijf in die instelling na het overlijden van zijn echtgenoot dan wel na het vertrek van zijn echtgenoot naar een andere instelling.”
6.6.8
Bijzondere communicatievorm
Met het element CODERING BIJZONDERE COMMUNICATIEVORM wordt aangegeven of de cliënt op een bijzondere manier communiceert (bijvoorbeeld met gebruikmaking van een tolk of doventolk). Als wordt aangegeven dat de cliënt communiceert door middel van een tolk, moet in het element COMMUNICATIETAAL ook de gehanteerde taal gevuld worden (bedrijfsregel 41).
6.6.9
Huisarts
In het element ZORGVERLENERSCODE HUISARTS kan de code van de huisarts van de cliënt worden vastgelegd (niet verplicht). De code wordt gekozen uit de tabel zoals die door het CVZ beschikbaar wordt gesteld aan het CIZ en aan de zorgkantoren. Voor de bedrijfsregels die van toepassing zijn op het onderhouden van het element ZORGVERLENERSCODE HUISARTS wordt verwezen naar paragraaf 4.7.2 . Voor het indicatiebesluitbericht is de volgende regel van toepassing: als DATUM AFGIFTE INDICATIEBESLUIT groter is dan of gelijk is aan 2 juli 2007 1, dan moet de waarde die ZORGVERLENERSCODE HUISARTS heeft (indien gevuld) voorkomen in de huisartstabel die op dat moment actueel is.
6.6.10
Zorgverzekeraar (UZOVI) en verzekerdennummer
In de elementen UZOVI- NUMMER (Unieke ZOrgVerzekeraarsIdentificatie) en VERZEKERDENNUMMER wordt respectievelijk vastgelegd bij welke zorgverzekeraar de cliënt verzekerd is en met welk nummer de cliënt daar is ingeschreven. Door het CVZ wordt elk kwartaal een nieuwe, actuele AZR-UZOVI-tabel vastgesteld. Deze tabel is gebaseerd op het UZOVI-register zoals dat door Vektis beheerd wordt. Deze tabel bestaat uit de codes die op dat moment actueel zijn, aangevuld met niet meer actuele codes. De tabel is te vinden op www.zorgregistratie.nl. De tabel wordt elke eerste woensdag van het kwartaal gepubliceerd. De tabel treedt in werking op de eerste maandag die volgt op deze woensdag. De volgende regels zijn van toepassing (bedrijfsregel 12)2: • Voor alle berichten is van toepassing dat het gebruikte UZOVI-nummer moet voorkomen in de AZR -UZOVI-tabel zoals door het CVZ verspreid. • Bij elk nieuw indicatiebesluit dat met ingang van 2 maart 2007 door het CIZ wordt afgegeven wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de AZR -UZOVI-nummers die op dat moment actueel zijn. Dit houdt in dat voor een IO31-bericht met een datum afgifte groter dan 1 maart 2007 van toepassing is dat de DATUM AFGIFTE INDICATIEBESLUIT groter dan of gelijk moet zijn aan (indien gevuld) ‘datum opneming’ bij dat betreffende UZOVI-nummer en kleiner moet zijn dan (indien gevuld) ‘datum uitschrijving’. • Voor alle overige berichten (alle behalve het IO31-bericht) is het niet van belang of het UZOVI-nummer wel of niet actueel is. Verzekerdennummer of polisnummer? Het verdient de voorkeur om beide elementen te vullen: zorgverzekeraar én het verzekerdennummer. In het element VERZEKERDENNUMMER wordt bijvoorkeur niet het polisnummer van de cliënt vastgelegd, maar het verzekerdennummer.
1 2
Dit is de eerste maandag die volgt op de eerste verspreiding van de huisartstabel. Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007); besluit nr. 6 en 7.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
53
6.6.11
Omgevinggegevens
In het omgevingrecord wordt gedetailleerd weergegeven wat de zwaarte van de BELASTING INFORMELE ZORG is. Per onderdeel wordt een score doorgegeven in het bericht.
6.6.12
Score stoornis en score beperking
In het SCORE STOORNISRECORD en het SCORE BEPERKINGRECOR D wordt gedetailleerde informatie vastgelegd over de stoornissen en de beperkingen van de cliënt. Per onderdeel wordt een score doorgegeven in het bericht.
6.6.13
Ziektebeeld- en stoornisgegevens; gebruik diagnosecodelijst
Bij het vastleggen van ziektebeeld en stoornisgegevens dient gebruik gemaakt te worden van de speciaal voor de Zorgregistratie opgestelde diagnosecodelijsten. Deze zijn gebaseerd op de ICD10, de DSM IV, de ICF, de IQ en de lijsten ‘Visueel’ en ‘Auditief’. Toelichting bij gebruik van de diagnosecodelijsten Bij de ziektebeeld - en stoornisgegevens wordt in drie stappen informatie vastgelegd over het ziektebeeld van de cliënt. In het eerste element (aanduiding diagnosecodelijst) wordt aangegeven welke classificatie gehanteerd wordt. Deze code bepaalt vervolgens welke informatie in de elementen SUBCODE DIAGNOSECODELIJST en CODE ZIEKTEBEELD vastgelegd mag worden.
54
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
Aanduiding diagnosecodelijst (COD392) code omschrijving Classificatie van 014 ziekten (CVZ/ICD-10)
019
021
Diagnostic and statistical manual of mental disorders IV (DSMIV)
Internationale classificatie van functioneren (ICF)
Te hanteren subcode- Code ziektebeeld diagnosecodelijst (COD770) code omschrijving voorwaarde 1 e aandoening Waarde moet voorkomen in de tabel Subset ICD10/DSMIV 04 (COD923). 05
2 e aandoening
06
3 e aandoening
07
As I
08
As II
09
As III
10
As IV
11
As V
01
Mentaal
Waarde moet (COD923). Waarde moet (COD923). Waarde moet (COD923). Waarde moet (COD923). Waarde moet
Zintuiglijk
Toegestane waardes zijn: b110, b114, b117, b122, b126, b130, b134, b139, b140, b144, b147, b152, b156, b160, b164, b199. Waarde moet voorkomen in de tabel ICF (COD925).
Fysiek
Toegestane waardes zijn: b210, b215, b220, b229, b230, b235, b270. Waarde moet voorkomen in de tabel ICF (COD925).
nvt
Toegestane waardes zijn: b310, b320, b340, b410, b415, b420, b430, b435, b440, b455, b469, b510, b515, b525, b535, b539, b540, b545, b550, b555, b559, b610, b620, b639, b679, b710, b715, b729, b749, b750, b755, b760, b765, b789, b849, b869. Waarde moet voorkomen in de tabel IQ (COD924).
Visueel
Toegestane waardes zijn: b117.0, b117.1, b117.2, b117.3, b117.4, b117.9. Waarde moet voorkomen in de tabel Visueel (COD926).
Auditief
Toegestane waardes zijn: b210.1, b210.2, b210.3, b210.4, b210.9. Waarde moet voorkomen in de tabel auditief (COD927).
02
03
022
023
024
IQ
Visueel
Auditief
00
12
13
Waarde moet voorkomen in de tabel Subset ICD10/DSMIV (COD923). Waarde moet voorkomen in de tabel Subset ICD10/DSMIV (COD923). Waarde moet voorkomen in de tabel Subset ICD10/DSMIV (COD923).
voorkomen in de tabel Subset ICD10/DSMIV voorkomen in de tabel Subset ICD10/DSMIV voorkomen in de tabel Subset ICD10/DSMIV voorkomen in de tabel Subset ICD10/DSMIV voorkomen in de tabel ICF (COD925).
Toegestane waardes zijn: b230.1, b230.2, b230.3, b230.4, b230.9.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
55
6.7
Indicatiebesluitgegevens
6.7.1
Indicatiebesluit; nummering
Onderdeel van het indicatiebesluitbericht is het gegevenselement INDICATIEBESLUITNUMMER INDICATIEORGAAN (numeriek, negen posities). Hiermee wordt het indicatiebesluit uniek geïdentificeerd. Elke nieuwe indicatie-uitspraak krijgt een nieuw indicatiebesluitnummer. Algemeen is van toepassing dat elk indicatiebesluitbericht een nieuw INDICATIEBESLUITNUMMER INDICATIEORGAAN moet krijgen als het voorgaande bericht foutloos geaccepteerd is door het zorgkantoor. Een indicatie -uitspraak krijgt geen nieuw besluitnummer als het zorgkantoor een fout heeft geconstateerd in het eerder ontvangen bericht dat gebaseerd is op die uitspraak. Het CIZ stuurt in dat geval het bericht opnieuw, gecorrigeerd, op.
6.7.2
Functies en activiteiten
In het indicatiebesluit wordt omschreven gedurende welke periode een cliënt recht heeft op AWBZ-zorg. De aard van de zorg en de hoeveelheid zorg worden uitgedrukt in functies, klassen en activiteiten. Per functie wordt een geldigheidsduur aangegeven. Tot 1 januari 2007 werden er zeven hoofdfuncties onderscheiden. Vanaf 1 januari 2007 valt de huishoudelijke verzorging niet meer onder het regime van de AWBZ. Vanaf 1 januari 2007 worden de volgende functies onderscheiden: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Persoonlijke verzorging Verpleging Ondersteunende begeleiding Activerende begeleiding Behandeling Verblijf (tijdelijk of langdurig)
Binnen een aantal van deze functies wordt in de indicatiestelling onderscheid gemaakt naar de wijze waarop deze zorg wordt aangeboden: in een groep of individueel (bij ondersteunende en activerende begeleiding), met of zonder verblijf (bij de functie behandeling) of naar de duur (verblijf tijdelijk of la ngdurig).
56
Code
Afkorting
functieomschrijving
11
OBALG
Ondersteunende begeleiding algemeen
12
OBDAG
Ondersteunende begeleiding dagprogramma
31
PV
Persoonlijke verzorging
41
VP
Verpleging
51
ABALG
Activerende begeleiding algemeen
52
ABDAG
Activerende begeleiding dagprogramma
61
BHALG
Behandeling algemeen (buiten verblijf in AWBZ-instelling)
62
BHVBF
Behandeling met verblijf
71
VBTYD
Verblijf tijdelijk
72
VBLDU
Verblijf langdurig
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
Een cliënt wordt geïndiceerd voor één of meer functies. Hie rbij gelden de volgende restricties: • de functie ‘behandeling met verblijf’ moet altijd voorkomen in combinatie met een verblijfsfunctie; • de functie ‘tijdelijk verblijf’ en de functie ‘verblijf langdurig’ mogen in een indicatiebesluit niet als enige functie voorkomen. Deze functies mogen ook niet samen (tijdelijk verblijf in combinatie met langdurig verblijf) als enige functies voorkomen (bedrijfsregel 68).
6.7.3
Activiteiten
Een activiteit is een nadere aanduiding van een concreet uit te voeren handeling; het is daarmee een concretisering van de functie. Activiteiten worden gekozen uit een door het CIZ opgestelde activiteitentabel. Hierin staan per functie alle bij die functie voorkomende activiteiten beschreven. Bij elke geïndiceerde functie moet minimaal één activiteit worden vastgelegd. Omdat een activiteit altijd gekoppeld is aan een functie, moeten de eerste twee posities van de activiteitcode overeenkomen met de eerste twee cijfers van de functiecode (bedrijfsregel 47). Alléén wanneer het een niet nader gespecificeerde activiteit betreft, de laatste vier cijfers van de activiteitcode hebben dan de waarde 9999 (“niet gespecificeerd”), moet het eerste cijfer van de activiteitcode gelijk zijn aan het eerste cijfer van de functiecode (bedrijfsregel 47). 6.7.3.1 DE ZZP-CODE ALS ACTIVITEITCODE In paragraaf 6.8 wordt beschreven hoe ZorgZwaartePakketten (ZZP's) in het indicatiebesluitbericht worden vastgelegd. Als de activiteitcode is gebruikt om een ZZP aan te duiden heeft de activiteitcode geen inhoudelijke waarde. De activiteitcode bestaat dan uit de functiecode (eerste twee posities), gevolgd door de ZZP-code (drie posities) 6.7.3.2 A DDITIONELE ZORG Iedere functie kent een eigen hoogste klasse. Additionele zorg maakt het mogelijk om een hoeveelheid zorg te indiceren die boven de hoogste klasse uitgaat (een opslag). Additionele zorg maakt deel uit van de aanspraakgegevens van de cliënt. Wanneer additionele zorg van toepassing is, worden de functie en de klassecode op de gebruikelijke wijze gevuld. De additionele zorg wordt vervolgens vastgelegd in de gegevenselementen AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE en TIJDSEENHEID ZORGPERIODE . Voor het vastleggen van additionele zorg zijn de volgende regels van toepassing: • De gegevenselementen AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE en TIJDSEENHEID ZORGPER IODE mogen alleen gevuld zijn als bij de geïndiceerde functie de hoogste klasse is gevuld (bedrijfsregel 56). • De elementen AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE en TIJDSEENHEID ZORGPER IODE moeten beide gevuld of beide leeg zijn (bedrijfsregel 66). • Als additionele zorg van toepassing is, moet TIJDSEENHEID ZORGPER IODE dezelfde tijdseenheid (uren of dagdelen) hebben als de tijdseenheid waarin de klassecode gesteld is (bedrijfsregel 64). • Additionele zorg is bij alle functies toegestaan, met uitzondering van de volgende functies: behandeling algemeen, behandeling met verblijf, verblijf tijdelijk en verblijf langdurig (bedrijfsregel 56).
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
57
Code Afkorting Functieomschrijving
*
Toegestane klasse (bedrijfsregel 49)
Tijdseenheid
11
OB-ALG
Ondersteunende begeleiding algemeen
K1, K2, K3, K4, K5, K6, K7 of K8.
uren
12
OB-DAG
Ondersteunende begeleiding dagprogramma
KD01, KD02, KD03, KD04, KD05, KD06, KD07, KD08 of KD09.
dagdelen
21
HV
Huishoudelijke verzorging *
K1, K2, K3, K4, K5 of K6.
uren
31
PV
Persoonlijke verzorging
K1, K2, K3, K4, K5, K6, K7 of K8.
uren
41
VP
Verpleging
K0, K1, K2, K3, K4, K5, K6 of K7.
uren
51
AB-ALG
Activerende begeleiding algemeen
K1, K2, K3 of K4.
uren
52
AB-DAG
Activerende begeleiding dagprogramma
KD01, KD02, KD03, KD04, KD05, KD06, KD07, KD08 of KD09.
dagdelen
61
BH-ALG
Behandeling algemeen (buiten verblijf in AWBZ-instelling)
KLASSECODE
99.
nvt
62
BH-VBF
Behandeling met verblijf
KLASSECODE
99.
nvt
71
VB-TYD
Verblijf tijdelijk
KE1, KE2, KE3, KE4, KE5, KE6 of KE7.
etmalen
72
VB-LDU
Verblijf langdurig
KE4, KE5, KE6 of KE7.
etmalen
Vanaf 2007 is de functie huishoudelijke verzorging geen aanspraak meer krachtens de AWBZ. Omdat deze functie nog wel voor kan komen in de keten of in oude berichten wordt de functie nog wel vermeld in deze tabel.
6.7.4
Datumvelden in het indicatiebesluit
In het indicatiebesluit komen de volgende datumvelden voor: Waar? Indicatiebesluit algemeen
Datumveld Datum afgifte indicatiebesluit
Omschrijving De datum waarop het indicatiebesluit genomen is.
Datum ingang indicatiebesluit
De datum die aangeeft vanaf wanneer het indicatiebesluit rechtsgeldig is. Op deze datum ontstaat het recht op zorg. De datum die aangeeft tot en met wanneer het indicatiebesluit rechtsgeldig is. Op deze datum eindigt het recht op zorg. De datum die aangeeft vanaf wanneer de geïndiceerde functie rechtsgeldig is. De datum die aangeeft tot en met wanneer de geïndiceerde functie rechtsgeldig is. De datum waarop de geïndiceerde functie naar verwachting niet meer geleverd dient te worden. (geen datumveld) Geeft aan wat de verwachting is: gaat de functie voor bepaalde of onbepaalde tijd geleverd worden? De datum die aangeeft vanaf wanneer de aan deze activiteit gekoppelde geïndiceerde functie rechtsgeldig is.
Datum geldigheid (einde) indicatiebesluit
58
Per functie
Datum ingang geïndiceerde functie Datum geldigheid (einde) geïndiceerde functie Verwachte einddatum geïndiceerde functie Verwachte duur geïndiceerde functie
Per activiteit
Datum ingang geïndiceerde functie
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
6.7.5
Bedrijfsregels bij het vullen van datumvelden in het indicatiebesluitbericht
Het vullen van de datumvelden in een indicatiebesluitbericht is aan regels gebonden. De belangrijkste hiervan zijn: • • • • • • • •
moet kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de datum dagtekening (bedrijfsregel 76). DATUM INGANG INDICAT IEBESLUIT mag kleiner zijn dan, gelijk zijn aan of groter zijn dan DATUM AFGIFTE INDICAT IEBESLUIT. Een indicatiebesluit heeft een bepaalde geldigheidsduur; dat is de periode tussen de DATUM INGANG INDICAT IEBESLUIT en de DATUM GELDIGHEID ( EINDE) INDICATIEBESLUIT. Een indicatiebesluit heeft geen wettelijk vastgestelde maximum geldigheidsduur. DATUM GELDIGHEID ( EINDE) INDICATIEBESLUIT moet groter dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT (bedrijfsregel 77). De kleinste DATUM INGANG GEÏNDIC EERDE FUNCTIE moet samenvallen met de datum ingang indicatiebesluit (bedrijfsregel 80). De grootste DATUM GELDIGHEID ( EINDE) GEÏNDICEERDE FUNCTIE moet samenvallen met de DATUM GELDIGHEID ( EINDE) INDICATIEBESLUIT (bedrijfsregel 79). Wanneer een functiecode meer dan één keer voorkomt, mogen de geldigheidsduren behorend bij deze functies elkaar niet overlappen (bedrijfsregel 67). Geldigheidsduur is de periode van DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE tot en met DATUM GELDIGHEID ( EINDE) GEÏNDICEERDE FUNCTIE (dat is inclusief de begin- en einddatum van de geldigheidsduur). DATUM AFGIFTE INDICAT IEBESLUIT
NB Bij het aangeven van een periode wordt gebruik gemaakt van twee datumvelden. Voor de datumvelden in de EI-berichten van AZR is van toepassing dat de tweede datum geïnterpreteerd moet worden als de datum tot en met waarop iets van toepassing is 1. Dit wijkt af van o.a. de omschrijvingen in het indicatieprotocol, maar sluit aan bij de omschrijvingen zoals die gehanteerd worden in de EI-documentatie.
6.7.6
De geldigheidsduur verstrijkt
Wanneer de datum einde geldigheid van het indicatiebesluit verstreken is, heeft de cliënt geen recht meer op zorg. De verantwoordelijkheid voor het tijdig aanvragen van een nieuwe indicatie ligt in eerste instantie bij de cliënt. Omdat een zorgaanbieder alleen zorg mag leveren aan cliënten met een rechtsgeldige indicatie zal ook de zorgaanbieder de termijnen in de gaten (moeten) houden. Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor een rechtmatige verstrekking van zorg en ziet erop toe dat zorgaanbieders geen zorg leveren zonder geldig indicatiebesluit. Zie ook paragraaf 10.5.4: de geldigheidsduur verstrijkt en de cliënt heeft nog niet de benodigde zorg. 6.7.6.1 LEVERINGSVOORWAARDE ZORG Met CODE LEVERINGSVOORWAARDE ZORG wordt per functie aangegeven op welke wijze (bijvoorbeeld op geplande tijden of direct oproepbaar) de geïndiceerde functie moet worden geleverd. Het is niet toegestaan om hier de waarde ‘niet van toepassing’ in te vullen (bedrijfsregel 73).
1
Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 2.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
59
6.7.7
Indicatie vervoer
Bij de functie ondersteunende en activerende begeleiding in dagdelen kan een indicatie voor vervoer naar en van het dagbehandelingscentrum worden afgegeven, mits medisch noodzakelijk. De volgende bedrijfsregels zijn daarom van toepassing: • als de functiecode ongelijk is aan OB-DAG en AB-DAG , moet INDICATIE VERVOER de waarde 0 (leeg) hebben, • als de functiecode de waarde OB-DAG of AB -DAG heeft, mag INDICATIE VERVOER uitsluitend de waarde ‘vervoer nodig’ of ‘vervoer niet nodig’ hebben (samen bedrijfsregel 69).
6.7.8
Leveringsvorm zorg
Met LEVERINGSVORM ZORG wordt per functie aangegeven hoe de cliënt de zorg wil verkrijgen. Dit kan zijn: • door middel van een Persoonsgebonden Budget (PGB); de cliënt krijgt dan een budget om zelf de zorg in te kopen, • door middel van Zorg in Natura (ZIN); in dat geval is het zorgkantoor actief. In het indicatiebesluitbericht mag de leveringsvorm van de geïndiceerde functie uitsluitend de waarde ‘PGB’ of ‘zorg in natura’ hebben (bedrijfsregel 71). De leveringsvorm moet beschouwd worden als een wens van de cliënt; een cliënt moet – ongeacht de regelgeving hieromtrent – bij elke functie kunnen aangeven of de voorkeur uitgaat naar een levering in de vorm van natura of in de vorm van een PGB. Een bericht waarin de leveringsvorm bij een functie niet overeenkomstig de geldende regelgeving is, mag niet om die reden worden afgekeurd 1. De leveringsvorm wordt per functie aangegeven. Een indicatiebesluit kan daardoor zorg bevatten die in natura geleverd moet worden én zorg die met een PGB wordt ingekocht. De Zorgregistratie heeft uitsluitend betrekking op het proces rondom de levering van naturazorg. De registratie van zorg waarvoor de cliënt een PGB heeft aangevraagd wordt door het zorgkantoor in een aparte administratie onderhouden.
6.7.9
Art. 60-verklaring (BOPZ)
Als verblijf in de zin van opname van een cliënt op grond van een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap noodzakelijk wordt geacht maar de cliënt is niet in staat om hiermee in te stemmen of zich hiertegen te verzetten, kan de cliënt worden opgenomen op grond van artikel 60 van de Wet BOPZ (Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen) 2. Voor het zorgkantoor en de zorgaanbieder is het van belang om te weten of een cliënt beschikt over een art. 60-verklaring, met name vanwege de specifieke capaciteit en deskundigheid die voor de inzet van zorg benodigd is. In het indicatiebesluitbericht kan worden aangegeven of een art.60-verklaring is afgegeven en, indien ja, de datum waarop deze is vastgesteld. De ondertekende (papieren) verklaring blijft bij het CIZ.
1 2
60
Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 7. Zie verder het ‘Protocol Indicatiestelling AWBZ-zorg annex advisering over de voorzieningen van de WVG’, VWS 2003.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
Van toepassing is de volgende bedrijfsregel: als het gegevenselement ARTIKEL 60VERKLARING AFGEGEVEN de waarde ‘ja’ heeft, moet ook het element DATUM VASTSTELLING ARTIKEL 60-VERKLARING gevuld zijn. En andersom, als het element DATUM VASTSTELLING ARTIKEL 60VERKLARING gevuld is, moet ART. 60-VERKLARING AFGEGEVEN de waarde ‘ja ’ hebben (bedrijfsregel 74). NB Als de BOPZ-verklaring later komt dan het indicatiebesluit moet de zorgaanbieder deze informatie opvragen bij het CIZ. Het CIZ stuurt dan de verklaring op. Een dergelijke situatie is geen reden om een nieuw indicatiebesluit aan te vragen of af te geven.
6.7.10
Bemiddeling zorgkantoor
Met BEMIDDELING ZORGKANTOOR wordt per functie aangegeven of de cliënt wil dat het zorgkantoor bemiddelt bij het toewijzen van de zorg. Wanneer geen bemiddeling gewenst is, gaat de cliënt zelf actief op zoek naar een zorgaanbieder. In paragraaf 8.2.1 wordt uiteengezet welke handelingen het zorgkantoor uitvoert wanneer bemiddeling gewenst is, in combinatie met het al dan niet bekend zijn van een zorgaanbieder van voorkeur. Bemiddeling is alleen mogelijk voor functies die in natura geleverd worden, niet voor de functies die met PGB geleverd worden. Alhoewel in het EI-bericht staat aangegeven dat BEMIDDELING ZORGKANTOOR een ‘conditional’ element is, is afgesproken dat het toch altijd gevuld moet worden met de waarde ‘ja’ of ‘nee’; het element leeg laten is niet toegestaan (bedrijfsregel 46).
6.7.11
Aanbieder van voorkeur of afkeur
Het indicatiebesluitbericht biedt de mogelijkheid om per functie drie positieve en drie negatieve voorkeuren voor een zorgaanbieder vast te leggen. Hiertoe dienen de gegevenselementen INSTELLINGSCODE EERS TE/TWEEDE/DERDE VOORKEUR CLIËNT en INSTELLINGSCODE EERSTE/TWEEDE/DERDE AFKEUR CLIËNT . Het vullen van deze elementen is niet verplicht. Bij het vermelden van de voor- en afkeuraanbieders zijn de volgende regels van toepassing: •
• •
Van de voor- en afkeuraanbieders wordt in elk geval de instellingscode (de AZR-AGBcode) vastgelegd. Deze moet voorkomen in de AZR-AGB-codelijst zoals door het CVZ verspreid (bedrijfsregel 43). Deze bedrijfsregel heeft vooralsnog alleen betrekking op de instellingscode. Voor postcode en huisnummer gelden nog geen restricties. POSTCODE LOCATIE AWB Z en HUISNUMMER LOCATIE AWBZ behorend bij de instellingscode mogen alleen gevuld zijn als INSTELLINGSCODE gevuld is (bedrijfsregel 44). Een INSTELLINGSCODE EERSTE ( TWEEDE OF DERDE) VOORKEUR CLIËNT mag bij één functie niet tegelijkertijd ook de INSTELLINGSCODE EERS TE ( TWEEDE OF DERDE) AFKEUR CLIËNT zijn (bedrijfsregel 45).
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
61
6.8
Zorgzwaartepakketten
6.8.1
Inleiding
Vanaf 1 juli 2007 gaat het CIZ cliënten d ie zijn aangewezen op verblijfszorg indiceren in ZorgZwaartePakketten (ZZP’s). Omdat AZR gebaseerd is op communicatie in termen van functies en klassen, en nog niet in termen van ZZP’s, wordt er voorlopig gewerkt met een vertaaltabel1. In deze vertaaltabel is elk ZZP vertaald naar een combinatie van functies en klassen. Om in AZR toch herkenbaar te maken dat het een (van oorsprong) ZZP-indicatie betreft, wordt in het indicatiebesluitbericht niet alleen deze combinatie van functies en klassen vastgelegd, maar ook de code van het betreffende ZZP. Deze ZZP-code wordt geregistreerd in het gegevenselement ACTIVITEITCODE.
6.8.2
Voorbeeld: ZZP-code als activiteitcode in AZR
Als voorbeeld wordt ZZP-5VV genomen. In de vertaaltabel wordt ZZP-5VV als volgt weergegeven: ZZP
GRONDSLAG
VB -LDU
OB -ALG
PV
VP
AB -ALG
OB -DAG
BH-VBF
KLASSE
KLASSE
KLASSE
KLASSE
KLASSE
KLASSE
(J/ N)
ACTIVITEITCODE
PG
klasse
4
3
2
1
N
j
xx754
5VV
ZZP-5VV bestaat uit: • VB-LDU (functiecode 72); de klasse kan variëren per cliënt, • OB-ALG (functiecode 11); klasse 4, • PV (functiecode 31); klasse 3, • VP (functiecode 41); klasse 2, • AB-ALG (functiecode 51); klasse 1, • BH-VBF (functiecode 62); een klasse is niet van toepassing. In het indicatiebesluitbericht wordt elke functie, met de kenmerken van die func tie, in een functierecord vastgelegd. Aan elk functierecord hangt één activiteitrecord waarin de aan die functie gekoppelde activiteiten wordt vastgelegd. De activiteiten worden gekozen uit een door het CIZ opgestelde activiteitentabel. Hierin worden per functie alle bij die functie voorkomende activiteiten weergegeven. Dit activiteitrecord wordt, wanneer het een ZZP-indicatie betreft, gebruikt om de ZZP-code in vast te leggen. Een activiteitcode heeft vijf posities. Omdat de eerste twee posities van de activiteitcode gelijk moeten zijn aan de code van de bijbehorende functie (bedrijfsregel 47) wordt de ZZP-code geplaatst in de laatste drie posities van de activiteitcode. Bij elke functie die deel uitmaakt van een ZZP wordt dezelfde activiteitcode gehanteerd. Alleen al voor het bovengenoemde voorbeeld (ZZP5VV) waren hierdoor zes nieuwe activiteitcodes nodig, namelijk: FUNCTIE
activiteitcode
VB-LDU 72754
OB-ALG 11754
PV 31754
VP 41754
AB-ALG 51754
BH-VBF 62754
Voor alle functies die deel uitmaken van een ZZP zijn op deze manier nieuwe activiteitcodes vastgesteld. Deze codes zijn toegevoegd aan de reeds bestaande activiteitcodetabel. De ZZP systematiek is nog in ontwikkeling. Er zijn na invoering ervan nog aanpassingen te verwachten, onder andere in de pakketten onderling en in de pakketten van de GGZsector. 1
62
Te vinden op www.zorgregistratie.nl
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
6.8.3
ZZP’s in het IO31-bericht
Het CIZ registreert, met gebruikmaking van de vertaaltabel, een ZZP in het IO31-bericht als een combinatie van functies en klassen, met in het activiteitrecord per functie de ZZPcode. Op die manier is het ZZP herkenbaar. 6.8.3.1 V ULLING PER RECORD; SPECIFIEKE AFSPRAKEN Het ZZP wordt als een combinatie van functies en klassen vastgelegd. De andere onderdelen van het indicatiebesluitbericht worden grotendeels op de reguliere wijze gev uld. Voor de volgende gegevenselementen zijn speciale afspraken gemaakt: E LEMENTEN UIT FUNCTIE RECORD DATUM INGANG GEÏNDIC EERDE FUNCTIE DATUM GELDIGHEID (EINDE ) GEÏNDICEERDE
Hoe gevuld? Is voor alle functies uit ZZP dezelfde datum. Is voor alle functies uit ZZP dezelfde datum.
FUNCTIE VERWACHTE EINDDATUM GEÏNDICEERDE FUNCTIE VERWACHTE DUUR GEÏNDICEERDE FUNCTIE KLASSECODE AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE TIJDSEENHEID ZORGPERIODE CODE LEVERINGSVOORWAARDE ZORG INDICATIE VERVOER
LEVERINGSVORM ZORG
E LEMENTEN UIT ACTIVITEITENRECORD FUNCTIECODE DATUM INGANG GEÏNDIC EERDE FUNCTIE ACTIVITEITCODE
Is voor alle functies uit ZZP dezelfde datum. Heeft voor alle functies uit ZZP dezelfde waarde. Is standaard gevuld conform de vertaaltabel. Nvt; de klassen hebben een vaste waarde; opslag is niet aan de orde. Idem. Is onderdeel van het ZZP en wordt voor elke functie apart, maar automatisch gevuld door het CIZ. Is geen onderdeel van het ZZP, maar wordt voor elke functie apart, maar automatisch gevuld door het CIZ. Bij de functie OB-DAG heeft dit altijd de waarde ‘vervoer niet nodig’; bij alle andere functies wordt geen waarde ingevuld. Is geen onderdeel van het ZZP, maar wordt voor elke functie apart, maar automatisch gevuld met de waarde ‘natura’. Hoe gevuld? Is gevuld met functiecode uit bijbehorend functierecord. Is gevuld met datum ingang uit bijbehorend functierecord. Is gevuld met ZZP-code, voorafgegaan door functiecode.
Omgevingrecord Een omgevingrecord wordt uitsluitend aangemaakt als de cliënt mantelzorg heeft. Als er geen omgevingrecord wordt aangeleverd, betekent dat dat de cliënt geen mantelzorg heeft.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
63
6.9 6.9.1
Het indicatiebesluitbericht; niet reguliere situaties Negatief indicatiebesluit; cliënt heeft geen recht op zorg
Het gaat hier om de situatie dat een cliënt die nog niet eerder recht had op AWBZ-zorg als antwoord op zijn indicatieaanvraag een negatieve uitspraak krijgt: hij komt niet in aanmerking voor AWBZ-zorg. In deze situatie maakt het CIZ geen indicatiebesluitbericht aan; het zorgkantoor hoeft hier imme rs geen actie op te ondernemen.
6.9.2
Negatief indicatiebesluit; cliënt heeft geen recht meer op zorg
Het gaat hier om de situatie dat een cliënt, die eerder wél recht had op AWBZ-zorg, bij een nieuwe aanvraag een negatieve uitspraak krijgt: hij komt niet meer in aanmerking voor AWBZ-zorg. In deze situatie moet dit negatieve besluit wél de keten in worden gestuurd worden omdat het zorgkantoor en, indien van toepassing, de zorgaanbieder moeten weten dat ze geen zorg (meer) hoeven te leveren. In dit geval betreft het een reguliere toepassing van het veegbesluit: de inhoud van het nieuwste besluit overschrijft, vervangt de inhoud van het laatst afgegeven besluit. Werkwijze Het CIZ maakt een nieuw indicatiebesluitbericht aan. Dit heeft de volgende kenmerken: • DATUM AFGIFTE INDICATIEBESLUIT is de datum waarop het CIZ uitgesproken heeft dat de cliënt geen recht meer heeft op AWBZ-zorg. • DATUM INGANG INDICAT IEBESLUIT is de datum vanaf wanneer de cliënt geen recht meer heeft op zorg. • DATUM GELDIGHEID ( EINDE) INDICATIEBES LUIT krijgt dezelfde waarde als DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT. • De functie- en klassengegevens worden overgenomen uit het voorlaatste besluit; de DATUM INGANG GEÏNDIC EERDE FUNCTIE en de DATUM GELDIGHEID ( EINDE) GEÏNDICEERDE FUNCTIE worden voor alle functies gevuld met de waarde die DATUM INGANG INDICAT IEBESLUIT en DATUM GELDIGHEID ( EINDE) INDICATIEBESLUIT hebben. Het CIZ stuurt dit bericht naar het zorgkantoor. Het zorgkantoor moet vervolgens de informatie uit dit nieuwe indicatiebesluit bekendmaken aan de zorgaanbieders die de zorg uit het voorgaande indicatiebesluit toegewezen hebben gekregen (zie verder paragraaf 8.5.5). NB Bovenstaande situatie kan zich ook in een bovenregionale context voordoen. Voorbeeld: voor een cliënt is een indicatiebesluit afgegeven in regio A. Daarna verhuist hij naar regio B. In regio B vraagt hij een nieuwe indicatie aan. Deze aanvraag wordt negatief beoordeeld. In die situatie heeft het CIZ in regio B niet de (elektronische) informatie beschikbaar die nodig is om de bovenstaande datumconstructie uit te voeren. In dat geval moet door het CIZ worden teruggegrepen naar informatie die op papier beschikbaar is ; deze zou het CIZ moeten opvragen bij het CIZ in regio A of bij de cliënt.
64
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
6.9.3
Cliënt heeft geen recht meer op een deel van de zorg
Het gaat hier om de situatie dat bij een cliënt een nieuw indicatiebesluit wordt afgegeven dat minder en/of andere zorg bevat dan het eerder afgegeven besluit. Ook hier betreft het een reguliere toepassing van het veegbesluit: de inhoud van het nieuwste besluit overschrijft, vervangt de inhoud van het laatst afgegeven besluit. Het CIZ legt in het indicatiebesluitbericht uitsluitend vast wat geïndiceerd is c.q. waar de cliënt nu recht op heeft; het zorgkantoor kan hieruit concluderen dat een niet meer voorkomende functie niet meer van kracht is. Het zorgkantoor moet vervolgens de informatie uit dit nieuwe indicatiebesluit bekendmaken aan de zorgaanbieders die de zorg uit het voorgaande indicatiebesluit toegewezen hebben gekregen (zie verder paragraaf 8.5.5).
6.9.4
Spoed
Zoals in 6.2.8 beschreven, is er voor de afhandeling van spoed vanaf 1 november 2006 een nieuwe procedure in werking getreden. Het gaat dan zowel om het vaststellen en melden van spoedsituaties als ook om het registreren van zorg die als spoed wordt gegeven. In geval van spoed zet de zorgaanbieder zorg in nog voor er een indicatiebesluit is afgegeven. De zorgaanbieder handelt vervolgens als volgt: • uiterlijk de eerstvolgende werkdag na de dag waarop de zorg van start is gegaan dient hij een indicatieaanvraag in bij het CIZ, • op het formulier ‘Opgave inzet spoedzorg’1 geeft hij aan welke zorg (in functies en klassen) hij inzet, vanaf wanneer de zorg van start is gegaan en (indien van toepassing) de einddatum. Het CIZ maakt op basis van deze gegevens een indicatiebesluitbericht aan. Dit bericht moet beschouwd worden als een registratief besluit; het heeft niet de status van een formeel indicatiebesluit. De geldigheidsduur van dit administratieve besluit is altijd veertien dagen. Het CIZ stuurt dit registratieve besluit alleen aan het zorgkantoor; de cliënt ontvangt dit besluit niet. Alhoewel dit eerste besluit geen formeel indicatiebesluit is, wordt het wel als een regulier indicatiebesluit afgehandeld: het CIZ stuurt het als indicatiebesluitbericht naar het zorgkantoor dat op basis hiervan zorg toewijst. Als GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE wordt de aanvangsdatum van de (spoed)zorg gehanteerd. De zorgaanbieder meldt vervolgens de aanvang van de zorg via een regulier aanvang zorgbericht. Als BEGINDATUM FUNCTIE noteert ook hij de datum waarop de (spoed)zorg van start ging. Vervolgens neemt het CIZ binnen twee weken op basis van de reguliere aanvraag en uitgaand van de actuele situatie het indicatiebesluit. De ingangsdatum van dit besluit ( DATUM INGANG INDICAT IEBESLUIT) en die van de geïndiceerde functie ( DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE) zijn kleiner dan de einddatum van de spoedzorg ( DATUM GELDIGHEID ( EINDE) INDICATIEBESLUIT en DATUM GELDIGHEID ( EINDE) GEÏNDICEERDE FUNCTIE). Dit besluit wordt meegedeeld aan de cliënt en vervolgens als indicatiebesluitbericht verstuurd naar het zorgkantoor. In geval van spoed staat het verlenen van zorg voorop. Regionaal zijn hier crisisprotocollen voor opgesteld. Wanneer de zorgverlening geregeld is, worden de berichtstromen (een indicatiebesluit, een zorgtoewijzingsbericht en een melding aanvang zorgbericht) in orde gebracht.
1
Dit formulier is te vinden op www.ciz.nl
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
65
66
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
7 Ontvangst en verwerking van het indicatiebesluitbericht 7.1
Het retourbericht (IO32)
Na ontvangst van een indicatiebesluitbericht stuurt het zorgkantoor in alle gevallen een retourbericht: het IO32-bericht. In hoofdstuk 5 staan de meer algemene afspraken beschreven rondom het gebruik van retourberichten; voor meer technische informatie over het retourbericht wordt verwezen naar de Vektis -documentatie 1.
7.1.1
Tijdslijnen
Voor het IO32-bericht is van toepassing dat het CIZ binnen vier uur na versturen van het IO31-bericht het IO32-bericht moet hebben ontvangen.
7.2 7.2.1
Inhoudelijke beoordeling van het IO31-bericht Wat is het actuele indicatiebesluit?
Het indicatie-aanvraagnummer en het indicatie-besluitnummer zijn niet per definitie oplopend 2. Deze elementen kunnen daarom niet zonder meer gebruikt worden om te bepalen wat het actuele indicatiebesluit is. Om vast te stellen wat het recentste besluit is, moet ook gekeken worden naar andere kenmerken van het besluit. Het actuele indicatiebesluit is het besluit met de grootste (recentste) afgiftedatum. Als er meer dan één bericht voorkomt met deze grootste afgiftedatum, dan moet gekozen worden voor het besluit met het hoogste besluitnummer. Als er meer dan één bericht voorkomt met d it hoogste besluitnummer, dan moet gekozen worden voor het besluit met het hoogste aanvraagnummer3.
7.2.2
Ontvangst van een IO31-bericht met ZZP -codes
Het zorgkantoor ontvangt een indicatiebesluitbericht waarin ZZP-codes voorkomen als een regulier indicatiebesluitbericht: het is een verblijfsindicatie, uitgedrukt in functies en klassen. Gedurende de overgangsperiode naar de nieuwe bekostigingssystematiek is van toepassing dat het zorgkantoor dit bericht ook behandelt als een regulier indicatiebesluitbericht. Het zorgkantoor kan aan het bericht zien dat het een (van oorsprong) ZZP-indicatie betreft: de laatste drie posities van de activiteitcode hebben voor alle functies dezelfde waarde. In het indicatiebesluitbericht is een omgevingrecord niet verplicht. Als er géén omgevingrecord wordt aangeleverd en het betreft een ZZP-indicatie, moet het zorgkantoor ervan uitgaan dat de cliënt géén mantelzorg heeft.
1 2 3
Externe integratie Indicatiebesluit AWBZ-zorg (IO31/IO32), Standaardbeschrijving, versie 2.1, 15-11-2005. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 5. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 14.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
67
68
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
8 Aanmaken en verzenden van het zorgtoewijzingsbericht 8.1
Inleiding
Het zorgtoewijzingsproces is erop gericht om de cliënt binnen aanvaardbare wachttijden van de geïndiceerde zorg te voorzien. Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor dit proces en stemt daartoe de vraag (het indicatiebesluit) en het aanbod (de zorgaanbieder die moet leveren) op elkaar af, rekening ho udend met de wensen van de cliënt. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe AZR het zorgtoewijzingsproces ondersteunt.
8.2 8.2.1
De zorgtoewijzing Inhoud van het indicatiebesluit en vervolgacties van het zorgkantoor
Het indicatiebesluitbericht bevat drie elementen die bepalend zijn voor de mate waarin het zorgkantoor actief optreedt in het zorgtoewijzingsproces: 1.
BEMIDDELING ZORGKANTOOR ;
Als aangegeven staat dat de cliënt bemiddeling van het zorgkantoor wenst, neemt het zorgkantoor contact op met de cliënt om afspraken te maken over de zorgtoewijzing. 2. INSTELLINGSCODE VAN VOOR- OF AFKEUR ; Per functie staat aangegeven (niet verplicht) naar welke zorgaanbieders de voorkeur van de cliënt uitgaat (instellingscode van voorkeur). Hier kunnen ook aanbieders vermeld staan waar de cliënt geen zorg van wil ontvangen (instellingscode van afkeur). Wanneer de voorkeuraanbieder(s) van de cliënt bekend zijn, beperkt de rol van het zorgkantoor zich voorlopig tot het doorsturen van de indicatiegegevens naar de (eerste) voorkeuraanbieder(s). Het zorgkantoor kan een geïndiceerde functie ook toewijzen aan een zorgaanbieder die niet de voorkeur van de cliënt heeft. Dit gebeurt in overleg met, en alleen na toestemming van de cliënt. Regionaal kan hier verschillend mee worden omgegaan. 3. LEVERINGSVORM ZORG ; Hiermee geeft de cliënt aan of hij de zorg in natura wil ontvangen of dat hij voorkeur heeft voor een Persoonsgebonden Budget (PGB) waarmee hij de zorg zelf kan inkopen. Het zorgkantoor is alleen actief op het gebied van zorgtoewijzing wanneer de leveringsvorm ‘natura’ is. Wanneer de cliënt voorkeur heeft voor een PGB gaat hij zelf actief op zoek naar een zorgaanbieder. Dit valt buiten de reikwijdte van AZR. Het proces van zorgtoewijzing stopt in principe zodra de cliënt de geïndiceerde zorg ontvangt. Echter, zo lang de cliënt een geldige indicatie heeft, kan hij een beroep doen op het zorgkantoor; bijvoorbeeld wanneer hij de zorg van een andere zorgaanbieder zou willen ontvangen. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van de activiteiten d ie het zorgkantoor onderneemt bij het toewijzen van zorg. Zorgbegeleiding Zorgbemiddeling
Zorgregist ratie
Activiteiten zorgkantoor bij toewijzen zorg Het in contact treden met en informeren van de cliënt en het signaleren van veranderingen in de situatie van de cliënt. Na zorgtoewijzing stopt de begeleiding niet. Het doorgeleiden van de geïndiceerde cliënt naar (beschikbaar) aanbod voor de levering van de geïndiceerde zorg, maar ook het vinden van een tijdelijke oplossing in de vorm van overbruggingszorg als de geïndiceerde zorg niet (tijdig) geleverd kan worden. Overbruggingszorg kan geleverd worden door de voorkeuraanbieder of – wanneer deze niet kan leveren – door een andere zorgaanbieder. De zorgbemiddeling houdt op zodra de te leveren zorg is toegezegd. Het registreren van de afzonderlijke stappen in het proces van indicatiestelling tot en met de beëindiging van zorg.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
69
Regionaal kunnen er accentverschillen zijn, maar de rol van het zorgkantoor ziet er in grote lijnen als volgt uit: Voorkeuraanbieder(s) bekend ja nee Het zorgkantoor maakt automatisch Het zorgkantoor gaat actief op zoek naar zorg. ja een zorgtoewijzingsbericht aan en Daarna maakt het zorgkantoor een stuurt dit door naar de zorgzorgtoewijzingsbericht aan en verstuurt dit aanbieder(s). naar de zorgaanbieder(s). (Situatie a) (Situatie b) Bemiddeling zorgkantoor neen Het zorgkantoor maakt automatisch Het zorgkantoor reageert in eerste instantie een zorgtoewijzingsbericht aan en passief. Het wacht af tot de cliënt of een stuurt dit door naar de zorgzorgaanbieder contact opneemt. Daarna maakt aanbieder(s). het zorgkantoor een zorgtoewijzingsbericht aan en verstuurt dit naar de zorgaanbieder(s). (Situatie c) (Situatie d)
Situatie a Voorkeuraanbieder bekend, wel bemiddeling gewenst Wanneer de voorkeuraanbieder van de cliënt bekend is en de cliënt wenst bemiddeling, kan het zorgkantoor de geïndiceerde functie(s) onveranderd doorsturen als zorgtoewijzingsbericht. Situatie b Geen voorkeuraanbieder bekend, wel bemiddeling gewenst Wanneer de cliënt bemiddeling wenst en er is geen voorkeuraanbieder bekend, neemt het zorgkantoor contact op met de cliënt. De wijze waarop een zorgkantoor het bemiddelingsproces verder inricht kan per regio verschillen. Het resultaat van dit proces wordt als zorgtoewijzingsbericht verstuurd naar één of meer zorgaanbieders. Situatie c Voorkeuraanbieder bekend, geen bemiddeling gewenst Ook wanneer de voorkeuraanbieder van de cliënt bekend is en de cliënt wenst géén bemiddeling, kan het zorgkantoor de geïndiceerde functie(s) onveranderd doorsturen als zorgtoewijzingsbericht. Situatie d Geen voorkeuraanbieder bekend en geen bemiddeling gewenst Wanneer de cliënt geen bemiddeling wenst en hij heeft ook geen zorgaanbieder(s) van voorkeur aangegeven, mag het zorgkantoor ervan uitgaan dat de cliënt zelf op zoek gaat naar een zorgaanbieder. Wanneer hij een zorgaanbieder vindt die hem de zorg wil leveren, moet deze zorgaanbieder aan het zorgkantoor vragen om een zorgtoewijzingsbericht.
70
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
8.3
AZR en het zorgtoewijzingsbericht
8.3.1
Het zorgtoewijzingsbericht (AW33); algemene afspraken
Op het gebruik van het zorgtoewijzingsbericht zijn de volgende algemene afspraken van toepassing: •
•
• •
•
•
•
•
1 2
Na ontvangst van een nieuw indicatiebesluit maakt het zorgkantoor altijd een nieuw zorgtoewijzingsbericht. Een zorgtoewijzing op basis van een nieuw indicatiebesluit vervangt in zijn geheel een eventuele voorgaande zorgtoewijzing op basis van een voorgaand indicatiebesluit. Met een zorgtoewijzingsbericht informeert het zorgkantoor een zorgaanbieder over de zorg die hij gaat leveren, maar ook – als dat van toepassing is - over de zorg die eventuele andere zorgaanbieders gaan leveren. Zorgtoewijzing vindt plaats op functieniveau. Per toegewezen functie geeft het zorgkantoor aan welke zorgaanbieder deze functie gaat leveren. Het zorgkantoor stuurt het eerste zorgtoewijzingsbericht op basis van een nieuwe indicatie naar alle bij die zorgtoewijzing betrokken zorgaanbieders. Iedere zorgaanbieder die betrokken is bij die zorgtoewijzing wordt zo geïnformeerd over de zorg die (indien van toepassing) is toegewezen aan de andere, bij die cliënt en bij die indicatie, betrokken zorgaanbieders. Het informeren van alle betrokken zorgaanbieders gebeurt voorlopig alleen initieel. Dit houdt in dat latere wijzigingen die plaatsvinden op basis van hetzelfde indicatiebesluit niet gecommuniceerd worden naar de overige betrokken zorgaanbieders. Vanaf versie 2.1 is het technisch mogelijk om eenzelfde functie met eenzelfde begindatum aan meer dan één zorgaanbieder toe te wijzen. Het is de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor om te bepalen hoe functies en klassen verdeeld worden over meer dan één zorgaanbieder en hoe vervolgens vastgesteld wordt of een cliënt volledig de zorg ontvangt waar hij recht op heeft 1. Als het zorgkantoor een wijziging wil doorgeven op een reeds verstuurde zorgtoewijzing, geeft het de wijziging alleen door aan de zorgaanbieder(s) op wie de wijziging betrekking heeft. De betrokken zorgaanbieders ontvangen alle reeds eerder aan hen toegewezen functies opnieuw, waarbij de wijzigingen per functie zijn aangegeven. Bij een wijziging van een toegewezen functie worden ook alle eerder toegewezen functies opnieuw verstuurd naar de bij die wijziging betrokken aanbieder(s). Aanbieders bij wie geen toegewezen functies gewijzigd zijn, ontvangen deze informatie niet 2. Wanneer het zorgkantoor toegewezen zorg voortijdig wil intrekken of wijzigen, informeert het zorgkantoor de zorgaanbieder hierover door middel van een nieuw zorgtoewijzingsbericht (zie verder paragraaf 8.4).
Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 13. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 1.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
71
8.4
Afspraken over de vulling van het zorgtoewijzingsbericht
8.4.1
Inhoud van het zorgtoewijzingsbericht
Met het zorgtoewijzingsbericht informeert het zorgkantoor één of meer zorgaanbieders over een cliënt, de zorg waar deze recht op heeft en de zorg die de geadresseerde zorgaanbieder zou moeten gaan leveren. Het bericht bestaat uit drie onderdelen: 1. de cliënt- en relatiekenmerken, 2. de geïndiceerde zorggegevens, 3. de toegewezen zorggegevens. Record
Cliëntrecord (indicatiebesluit Relatierecord (indicatiebesluit) Adresrecord (indicatiebesluit) Omgevingrecord (indicatiebesluit) Ziektebeeld en stoornisrecord (indicatiebesluit) Beperkingrecord (indicatiebesluit) Indicatiebesluitrecord (indicatiebesluit)
Aantal voorkomens per cliënt Één Nul, één of meer Één of meer Nul of één Nul, één of meer Nul, één of meer Één
Functierecord (indicatiebesluit)
Één of meer
Activiteitrecord (indicatiebesluit)
Per functie één of meer Nul, één of meer
Score stoornisrecord (indicatiebesluit) Score beperkingrecord (indicatiebesluit) Functierecord (zorgtoewijzing)
Activiteitrecord (zorgtoewijzing) Commentaarrecord
Per beperking nul, één of meer Één of meer
Per toegewezen functie één of meer Nul, één of meer
Toelichting
Bevat informatie over de cliënt en zijn omgeving.
Bevat de kenmerken van de beperkingen van de cliënt. Algemene gegevens over het indicatiebesluit (datum afgifte, geldigheidsduur e.d.). De zorg waar de cliënt recht op heeft, uitgedrukt in functies en klassen. Per functie worden één of meer activiteiten vastgelegd 1. Per item de score op bepaalde testen. Per item de score op bepaalde testen. De functie die toegewezen wordt aan de in dit record vermelde zorgaanbieder. De bij de toegewezen functie behorende activiteit(en). Een eventuele toelichting op de informatie in de voorgaande records.
In de eerste (indicatiebesluit)records zijn de gegevens uit het indicatiebesluit terug te vinden met uitzondering van de voor- en afkeuraanbieders. In de toewijsrecords worden gegevens vastgelegd die direct te maken hebben met de zorgtoewijzing: de functie(s) die de betrokken zorgaanbieders toegewezen krijgen en de periode waarin ze geacht worden deze functies te leveren (de gewenste startdatum tot en met gewenste einddatum van de toegewezen functie).
1
72
In geval van langdurig verblijf (functiecode 72) wordt vanaf 1 juli 2007 de ZZP-code als activiteitcode vastgelegd.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
8.4.2
Privacy; welke informatie meesturen?
Conform de eisen die het College Bescherming Persoonsgegevens stelt is het wél toegestaan om de commentaarrecords die ontvangen zijn met het IO31-bericht door te sturen met het zorgtoewijzingsbericht, maar is het niet toegestaan om hier extra informatie aan toe te voegen.
8.4.3
Instellingscode
In het functierecord van het zorgtoewijzingsgedeelte wordt in de rubriek INSTELLINGSCODE vastgelegd aan welke zorgaanbieder deze functie wordt toegewezen. Bij het vermelden van de zorgaanbiedergegevens zijn de volgende regels van toepassing: • Overal waar een instellingscode wordt vastgelegd, moet deze voorkomen in de AZRAGB-codelijst zoals door het CVZ verspreid (bedrijfsregel 43). Deze bedrijfsregel heeft vooralsnog alleen betrekking op de instellingscode. Voor postcode en huisnummer gelden nog geen restricties. • POSTCODE LOCATIE AWB Z en HUISNUMMER LOCATIE AWBZ behorend bij de instellingscode mogen alleen gevuld zijn als INSTELLINGSCODE gevuld is (bedrijfsregel 44).
8.4.4
Leveringsvorm zorg in het zorgtoewijzingsbericht
Zoals al eerder vermeld heeft de Zorgregistratie uitsluitend betrekking op het proces rondom het verlenen van natura-zorg. De inhoud van het berichtenverkeer is hierop afgestemd. Voor het zorgtoewijzingsbericht betekent dit dat de leveringsvorm van de toegewezen functie alleen natura mag zijn (bedrijfsregel 71).
8.4.5
Datumvelden in het zorgtoewijzingsgedeelte
De gewenste start- en einddata van de toegewezen functies kunnen afwijken van de geldigheidstermijnen van de geïndiceerde functies in het indicatiebesluitgedeelte, maar ze moeten voldoen aan de volgende regels: • •
•
De GEWENSTE EINDDATUM T OEGEWEZEN FUNCTIE mag niet leeg zijn (bedrijfsregel 81). Als de toegewezen FUNCTIECODE gelijk is aan de geïndiceerde FUNCTIECODE: • dan moet GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE groter zijn dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG GEÏNDIC EERDE FUNCTIE en kleiner zijn dan of gelijk zijn aan DATUM EINDE GELDIGHEID VAN DIE GEÏNDICEERDE FUNCTIE , • dan moet GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE kleiner zijn dan of gelijk zijn aan DATUM EINDE GELDIGHEID GEÏNDICEERDE FUNC TIE en groter zijn dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG VAN DIE GEÏNDICEERDE FUNCTIE. Als de toegewezen FUNCTIECODE ongelijk is aan de geïndiceerde FUNCTIECODE : • dan moet GEWENS TE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE groter zijn dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG INDICAT IEBESLUIT en kleiner zijn dan of gelijk zijn aan DATUM GELDIGHEID ( EINDE) INDICATIEBESLUIT. • dan moet GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE kleiner zijn dan of gelijk zijn aan DATUMGELDIGHEID ( EINDE) INDICATIEBESLUIT en groter zijn dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT. NB Als een geïndiceerde functie meermalen voorkomt, dan moet de combinatie GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE en GEWENSTE EINDDATUM T OEGEWEZEN FUNCTIE uit één toegewezen functierecord altijd vallen in de geldigheidsduur (de periode tussen DATUM INGANG GEÏNDIC EERDE FUNCTIE EN DATUM EINDE GELDIGHEID GEÏNDICEERDE FUNCTIE) van één van de voorkomende geïndiceerde functies. Het doet niet ter zake of de geldigheidsduren van de geïndiceerde functies wel of niet aansluitend zijn (bedrijfsregel 82). Wanneer sprake is van overbruggingszorg mogen geïndiceerde functies toegewezen worden binnen de geldigheid van de indicatie (bedrijfsregel 82).
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
73
8.4.6
Zorgtoewijzing in etappes
Het kan gewenst zijn om geïndiceerde zorg in etappes toe te wijzen aan een zorgaanbieder. Hier zijn twee methodes voor: Methode 1: de betreffende functie meerdere keren opnemen in één zorgtoewijzingsbericht, maar met aansluitende zorgtoewijzingsperioden, of: Methode 2: de zorg toewijzen in afzonderlijke zorgtoewijzingsberichten. De keuze voor de ene, dan wel de andere methode is grotendeels afhankelijk van de wijze waarop het CIZ de indicatie heeft opgesteld. Voorbeeld Een cliënt is geïndiceerd voor de functies VP, PV, AB-ALG en OB-ALG. Hij wil deze zorg ontvangen van twee zorgaanbieders: • VP en PV van zorgaanbieder A, • AB-ALG en OB-ALG van zorgaanbieder B. De cliënt zou de functie AB-ALG vanaf week 1 twee dagdelen moeten krijgen en vanaf week 5 vier dagdelen. Methode 1 Het zorgkantoor maakt voor zorgaanbieder A en voor zorgaanbieder B één zorgtoewijzingsbericht; • functie VP wordt toegewezen van week 1 tot en met 20 aan zorgaanbieder A, • functie PV wordt toegewezen van week 1 tot en met 20 aan zorgaanbieder A, • functie AB -ALG wordt toegewezen van week 1 tot en met 4 aan zorgaanbieder B, • functie AB -ALG wordt toegewezen van week 5 tot en met 20 aan zorgaanbieder B, • functie OB-ALG wordt toegewezen van week 1 tot en met 20 aan zorgaanbieder B. Beide zorgaanbieders worden op deze manier geïnformeerd over de zorg die zij gaan leveren. Zorgaanbieder B ziet bovendien meteen dat de klasse bij AB -ALG vanaf week 5 opgehoogd moet worden. Methode 2 In het eerste zorgtoewijzingsbericht dat volgt op het indicatiebesluit informeert het zorgkantoor beide zorgaanbieders zoals hierboven beschreven, met dat verschil dat ABALG nu alleen voor week 1 tot en met week 4 wordt toegewezen. Na verloop van tijd maakt het zorgkantoor een tweede zorgtoewijzingsbericht aan om zorgaanbieder B te informeren over de opgehoogde klasse. Zoals aangegeven in 8.3.1 (punt 6) moet het zorgkantoor in het tweede zorgtoewijzingsbericht ook alle eerder toegewezen functies opsturen naar alle bij die wijziging betrokken zorgaanbieder(s). Het tweede zorgtoewijzingsbericht wordt daarom uitsluitend naar zorgaanbieder B gestuurd. Het bericht bevat alle zorg die zorgaanbieder B moet leveren; ook functie OBALG wordt dus opnieuw meegestuurd. Zorgaanbieder A wordt niet geïnformeerd over deze wijziging.
74
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
8.5
Situaties na zorgtoewijzing
Het zorgkantoor wijst de zorg toe aan één of meer zorgaanbieders. Het wachten is dan op een aanvang zorgbericht van de betreffende zorgaanbieders. Het zorgkantoor heeft de verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat dit bericht binnen een aanvaardbare termijn binnenkomt. Als de zorgaanbieder de zorg niet of slechts gedeeltelijk kan leveren moet hij het zorgkantoor hierover tijdig informeren. Het zorgkantoor moet hier actief op inspringen door de zorg bijvoorbeeld aan een andere zorgaanbieder toe te wijzen.
8.5.1
Overbruggingszorg
Een zorgaanbieder kan laten weten dat hij de toegewezen zorg niet, niet op tijd of slechts gedeeltelijk kan leveren. Het kan ook zijn dat het zorgkantoor zélf signaleert dat een melding aanvang zorgbericht te lang op zich laat wachten. Wanneer vaststaat dat de zorgaanbieder niet, of niet tijdig, de zorg kan leveren, wordt er gezocht naar een tijdelijke oplossing in de vorm van overbruggingszorg. Dit houdt in dat er, in afwachting van de effectuering van de geïndiceerde zorg, in overleg met de cliënt gezocht wordt naar een oplossing waarmee de cliënt in elk geval voorlopig geholpen is. Een zorgaanbieder mag nooit op eigen initiatief een functie leveren die niet is toegewezen; een geleverde functie moet altijd toegewezen zijn (bedrijfsregel 106). Het zorgkantoor wijst de overbruggingszorg toe aan de zorgaanbieder die deze zorg zou moeten gaan leveren. Met het gegevenselement CODE OVERBRUGGINGSZORG geeft het zorgkantoor aan dat het overbruggingszorg betreft. Dit element mag nooit de waarde ‘niet van toepassing’ hebben (bedrijfsregel 87).
8.5.2
Cliënt is tevreden met overbruggingszorg
In de situatie dat overbruggingszorg wordt geleverd, blijft het zorgkantoor actief. Het is de taak van het zorgkantoor om bij de cliënt na te gaan of de overbruggingszorg naar wens is. Een cliënt die tevreden is met de overbruggingszorg wordt beschouwd als niet meer wachtend op de geïndiceerde zorg. Wanneer een cliënt tevreden is met de overbruggingszorg blijft hij wel formeel het recht houden op de oorspronkelijke geïndiceerde zorg.
8.5.3
Cliënt ziet af van de geïndiceerde zorg
De cliënt heeft het recht om de toegewezen zorg niet te accepteren, ook wanneer deze volledig overeenstemt met het indicatiebesluit. Een reden hiervoor kan zijn dat hij de eigen bijdrage te hoog vindt of dat hij bijvoorbeeld de opname in een verpleeg- of verzorgingshuis wil uitstellen. Het recht op AWBZ-zorg blijft in dat geval behouden. Als dit herhaaldelijk voorkomt zou het zorgkantoor ervoor kunnen kiezen om, in overleg met de cliënt, de bemiddeling stop te zetten. In dat geval wordt BEMIDDELING ZORGKANTOOR (zie paragraaf 6.7.10) van ‘ja’ op ‘nee’ gezet. Het formele recht op zorg blijft bestaan. Zodra de cliënt weer bemiddeld wil worden zet het zorgkantoor BEMIDDELING ZORGKANTOOR weer op ‘ja’. Wanneer vaststaat dat de cliënt geen gebruik meer wenst te maken van de diensten van het zorgkantoor, trekt het zorgkantoor eventueel nog openstaande zorgtoewijzingen in (zie voor de werkwijze paragraaf 8.5.5). Een cliënt zou ook aan een zorgaanbieder kunnen laten weten dat hij geen zorg meer wenst te ontvangen. De zorgaanbieder kan dat me t het mutatie -/einde zorgbericht laten weten aan het zorgkantoor (zie verder hoofdstuk 12.4.4 waarin het mutatie-/einde zorgbericht wordt besproken).
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
75
8.5.4
In zorgtoewijzingsfase veranderen van voorkeur PGB en ZIN
In het indicatiebesluitbericht wordt met LEVERINGSVORM ZORG aangegeven of de cliënt de zorg wil ontvangen in natura of door middel van een persoonsgebonden budget (PGB). Wanneer de cliënt van voorkeur verandert nádat het zorgtoewijzingsbericht verstuurd is (dit kan alleen van toepassing zijn wanneer de cliënt voorkeur had voor naturazorg), trekt het zorgkantoor het zorgtoewijzingsbericht in. De wijze waarop dit dient te gebeuren staat in de volgende paragraaf beschreven.
8.5.5
Intrekken van een zorgtoewijzing
Het kan nodig of gewenst zijn om reeds toegewezen zorg in te trekken. Dit kan nodig zijn omdat er een nieuw indicatiebesluit is afgegeven (de cliënt heeft bijvoorbeeld recht op andere zorg gekregen) óf omdat er een wijziging heeft plaatsgevonden in de uitvoering van een bestaande indicatie (de cliënt wil de zorg van een andere zorgaanbieder ontvangen). Om te bepalen hoe te handelen moet het zorgkantoor altijd eerst vaststellen wat de reden is waarom de zorgaanbieder niet meer mag leveren: • er is een nieuw indic atiebesluit; de toegewezen of reeds leverende zorgaanbieder komt hier niet meer in voor, • er is een wijziging in de bestaande, actuele indicatie: de cliënt wil de zorg (of een deel van de zorg) van een andere zorgaanbieder ontvangen. Een nieuw indicatiebesluitbericht moet altijd gevolgd worden door een nieuw zorgtoewijzings-bericht. Als de voorkeuraanbieder in beide indicaties voorkomt, kan volstaan worden met het sturen van een nieuw zorgtoewijzingsbericht naar die zorgaanbieder. Hij kan hieruit concluderen welke functies hij niet (meer) hoeft te leveren en welke functies hij wel moet (gaan) leveren1. Als een reeds toegewezen of leverende zorgaanbieder niet meer voorkomt in het nieuwe indicatiebesluit, moet het zorgkantoor de zorg bij deze zorgaanbieder intrekken op basis van het voorgaande besluit 2. Het zorgkantoor stuurt deze zorgaanbieder een nieuw zorgtoewijzingsbericht met de volgende kenmerken: • Het is gebaseerd op het voorgaande indicatiebesluit; het besluit op basis waarvan deze zorgaanbieder zorg toegewezen heeft gekregen. • Voor alle functies die deze zorgaanbieder toegewezen heeft gekregen, wordt aangegeven: • de instellingscode van de zorgaanbieder, • de GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE ; deze wordt overgenomen uit het eerdere zorgtoewijzingsberic ht, • de GEWENSTE EINDDATUM T OEGEWEZEN FUNCTIE; dit is de datum waarop de zorg beëindigd moet worden. Vervolgstappen voor de zorgaanbieder Als een zorgaanbieder te horen heeft gekregen dat hij bepaalde zorg niet meer mag leveren, stuurt hij een mutatie -/einde zorgbericht voor alle functies die beëindigd worden. Elke nieuwe zorgtoewijzing wordt door een zorgaanbieder beantwoord met een aanvang zorgbericht.
1
2
76
Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 20. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 21.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
8.5.6
Intrekking zorgtoewijzing; vijf voorbeeldsituaties
8.5.6.1 V OORBEELD 1: CLIËNT WIJZIGT VOORKEURAANBIEDER In een eerste zorgtoewijzing worden vier functies toegewezen aan drie verschillende zorgaanbieders. Alle betrokken zorgaanbieders ontvangen informatie over de zorg die zij, maar ook over de zorg die de andere zorgaanbieders gaan leveren: De inhoud van het eerste zorgtoewijzingsbericht ziet er als volgt uit: Inhoud ZTW1; gaat naar zorgaanbieder A, B en C functie gewenste startdatum toegewezen functie OB-ALG 01-01-2007 OB-DAG 01-01-2007 PV 01-01-2007 VP 01-01-2007
gewenste einddatum toegewezen functie 01-01-2009 01-01-2009 01-01-2009 01-01-2009
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder A zorgaanbieder B zorgaanbieder C zorgaanbieder C
Dan wijzigt de cliënt zijn voorkeur: hij wil de functie PV van zorgaanbieder A in plaats van zorgaanbieder C ontvangen. Het zorgkantoor geeft deze informatie als volgt door: Inhoud ZTW2; gaat naar zorgaanbieder A functie gewenste startdatum toegewezen functie OB-ALG 01-01-2007 OB-DAG 01-01-2007 PV 13-04-2007 VP 01-01-2007
gewenste einddatum toegewezen functie 01-01-2009 01-01-2009 01-01-2009 01-01-2009
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder A zorgaanbieder B zorgaanbieder A zorgaanbieder C
Inhoud ZTW2; gaat naar zorgaanbieder C functie gewenste startdatum toegewezen functie OB-ALG 01-01-2007 OB-DAG 01-01-2007 PV 01-01-2007 VP 01-01-2007
gewenste einddatum toegewezen functie 01-01-2009 01-01-2009 12-04-2007 01-01-2009
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder A zorgaanbieder B zorgaanbieder C zorgaanbieder C
NB Zorgaanbieder B ontvangt géén tweede zorgtoewijzingsbericht.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
77
8.5.6.2 V OORBEELD 2: NIEUWE INDICATIE ÉN GEWIJZIGDE VOORKEURAANBIEDER Inhoud eerste indicatiebesluit op 01-01-2007 geldig van 01-01-2007 indicatie 1 01-01-2007 PV/K4 01-01-2007 VP/K3 01-01-2007 AB-DAG/KD02 Inhoud ZTW1; gaat naar zorgaanbieder A en B functie gewenste startdatum toegewezen functie 01-01-2007 PV/K4 01-01-2007 VP/K3 01-01-2007 AB-DAG/KD02
geldig tot 31-12-2007 31-12-2007 31-12-2007 31-12-2007
voorkeuraanbieder
gewenste einddatum toegewezen functie 31-12-2007 31-12-2007 31-12-2007
AZR-AGB-code in functie record ZTW zorgaanbieder A zorgaanbieder A zorgaanbieder B
zorgaanbieder A zorgaanbieder A zorgaanbieder B
Gewijzigde situatie; nieuw indicatiebesluit op 09-01-2007 De geïndiceerde functies blijven hetzelfde, maar bij de functie PV is de klasse opgehoogd. Bovendien wil de cliënt de functie AB -DAG bij nader inzien ook van zorgaanbieder A ontvangen en niet meer van zorgaanbieder B. Inhoud tweede indicatiebesluit op 09-01-2007 geldig van 09-01-2007 indicatie 2 09-01-2007 PV/K6 09-01-2007 VP/K3 09-01-2007 AB-DAG/KD02
geldig tot 31-12-2007 31-12-2007 31-12-2007 31-12-2007
voorkeuraanbieder zorgaanbieder A zorgaanbieder A zorgaanbieder A
Vervolgacties zorgkantoor • Omdat het hier gaat om een nieuw indicatiebesluit moet het zorgkantoor hoe dan ook een nieuw zorgtoewijzingsbericht maken. Voor de betrokken zorgaanbieders is de regel van belang dat een zorgtoewijzing op basis van een nieuw indicatiebesluit een eventuele voorgaande zorgtoewijzing in zijn geheel verv angt. • Omdat zorgaanbieder B niet voorkomt in het nieuwe besluit, moet het zorgkantoor de zorgtoewijzing aan zorgaanbieder B intrekken op basis van het eerste besluit. Zorgaanbieder A wordt volledig geïnformeerd op basis van het nieuwe besluit. • Omdat het tweede indicatiebesluit ingaat op 9 januari 2007, mag zorgaanbieder B tot uiterlijk 9 januari 2007 leveren; de einddatum van de zorgtoewijzing wordt daarom gesteld op de ingangsdatum van het tweede besluit, minus één dag.
78
Inhoud ZTW2, gebaseerd op indicatie besluit 2; gaat naar zorgaanbieder A functie gewenste startdatum gewenste einddatum toegewezen functie toegewezen functie 09-01-2007 31-12-2007 PV/K6 09-01-2007 31-12-2007 VP/K3 09-01-2007 31-12-2007 AB-DAG/KD02
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder A zorgaanbieder A zorgaanbieder A
Inhoud ZTW2, gebaseerd op indicatiebesluit 1; gaat naar zorgaanbieder B functie gewenste startdatum gewenste einddatum toegewezen functie toegewezen functie 01-01-2007 08-01-2007 PV/K4 01-01-2007 08-01-2007 VP/K3 01-01-2007 08-01-2007 AB-DAG/KD02
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder A zorgaanbieder A zorgaanbieder B
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
8.5.6.3 V OORBEELD 3: NIEUWE INDICATIE : CLIËNT HEEFT GEEN RECHT MEER OP ZORG Inhoud eerste indicatiebesluit op 01-01-2007 geldig van 01-01-2007 indicatie 1 01-01-2007 PV/K4 01-01-2007 VP/K3
geldig tot 31-12-2007 31-12-2007 31-12-2007
Inhoud ZTW1, gebaseerd op indicatiebesluit 1; gaat naar zorgaanbieder A en B functie gewenste startdatum gewenste einddatum toegewezen functie toegewezen functie 01-01-2007 31-12-2007 PV/K4 01-01-2007 31-12-2007 VP/K3
voorkeuraanbieder zorgaanbieder A zorgaanbieder B
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder A zorgaanbieder B
In een tweede indicatiebesluit wordt uitgesproken dat de cliënt geen recht meer heeft op zorg. De wijze waarop dit door het CIZ wordt vastgelegd staat beschreven in paragraaf 6.9.2. Het indicatiebesluitbericht dat het CIZ aanmaakt ziet er als volgt uit: Inhoud tweede indicatiebe sluit op 02-02-2007 geldig van 02-02-2007 indicatie 2 02-02-2007 PV/K4 02-02-2007 VP/K3
geldig tot 02-02-2007 02-02-2007 02-02-2007
voorkeuraanbieder zorgaanbieder A zorgaanbieder B
De zorgtoewijzingsberichten aan zorgaanbieder A en aan zorgaanbieder B moeten worden ingetrokken op basis van de datumgegevens van het tweede indicatiebesluit. Als gewenste startdatum van de toegewezen functies wordt de DATUM INGANG GEÏNDIC EERDE FUNCTIE genomen zoals aangegeven in het indicatiebesluit; de gewenste einddatum wordt hieraan gelijkgesteld. Inhoud ZTW1, gebaseerd op indicatiebesluit 2; gaat naar zorgaanbieder A en B functie gewenste startdatum gewenste einddatum AZR-AGB-code in toegewezen functie toegewezen functie functierecord ZTW 02-02-2007 02-02-2007 zorgaanbieder A PV/K4 02-02-2007 02-02-2007 zorgaanbieder B VP/K3
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
79
8.5.6.4 V OORBEELD 4: NIEUWE INDICATIE : CLIËNT HEEFT RECHT OP ANDERE ZORG In deze situatie vervalt het recht op eerder geïndiceerde zorg, maar wordt nieuwe zorg geïndiceerd. Inhoud eerste indic atiebesluit op 01-01-2007 geldig van 01-01-2007 indicatie 1 01-01-2007 PV/K4 01-01-2007 VP/K3 Inhoud ZTW1; gaat naar zorgaanbieder A en B functie gewenste startdatum toegewezen functie 01-01-2007 PV/K4 01-01-2007 VP/K3
geldig tot 31-12-2007 31-12-2007 31-12-2007
voorkeuraanbieder
gewenste einddatum toegewezen functie 31-12-2007 31-12-2007
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder A zorgaanbieder B
zorgaanbieder A zorgaanbieder B
In het tweede indicatiebesluit wordt uitgesproken dat de cliënt nog uitsluitend recht heeft op AB-DAG: Inhoud tweede indicatiebesluit op 02-02-2007 geldig van 02-02-2007 indicatie 2 02-02-2007 AB-DAG/KD02
80
geldig tot 31-12-2007 31-12-2007
voorkeuraanbieder zorgaanbieder C
Inhoud ZTW2, gebaseerd op indicatie besluit 1; gaat naar zorgaanbieder A en B functie gewenste startdatum gewenste einddatum toegewezen functie toegewezen functie 01-01-2007 01-02-2007 PV/K4 01-01-2007 01-02-2007 VP/K3
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder A zorgaanbieder B
Inhoud ZTW2, gebaseerd op indicatiebesluit 2; gaat naar zorgaanbieder C functie gewenste startdatum gewenste einddatum toegewezen functie toegewezen functie 02-02-2007 31-12-2007 AB-DAG/KD02
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder C
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
8.5.6.5 V OORBEELD 5: NIEUWE INDICATIE : CLIËNT HEEFT NOG RECHT OP DEEL VAN DE ZORG In deze situatie vervalt een deel van het recht op eerder geïndiceerde zorg. Inhoud eerste indicatiebesluit op 01-01-2007 geldig van 01-01-2007 indicatie 1 01-01-2007 PV/K4 01-01-2007 VP/K3 Inhoud ZTW1; gaat naar zorgaanbieder A en B functie gewenste startdatum toegewezen functie 01-01-2007 PV/K4 01-01-2007 VP/K3
geldig tot 31-12-2007 31-12-2007 31-12-2007
voorkeuraanbieder
gewenste einddatum toegewezen functie 31-12-2007 31-12-2007
AZR-AGB-code in functie record ZTW zorgaanbieder A zorgaanbieder B
zorgaanbieder A zorgaanbieder B
In een tweede indicatiebesluit wordt uitgesproken dat de cliënt alleen nog recht heeft op PV, klasse 2: Inhoud tweede indicatiebesluit op 02-02-2007 geldig van 02-02-2007 indicatie 2 02-02-2007 PV/K2
geldig tot 31-12-2007 31-12-2007
voorkeuraanbieder zorgaanbieder A
Het zorgkantoor meldt dit als volgt aan zorgaanbieder A en aan zorgaanbieder B: Inhoud ZTW2, gebaseerd op indicatiebesluit 2; gaat naar zorgaanbieder A functie gewenste startdatum gewenste einddatum toegewezen functie toegewezen functie 02-02-2007 31-12-2007 PV/K2
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder A
Inhoud ZTW2, gebaseerd op indicatiebesluit 1; gaat naar zorgaanbieder B functie gewenste startdatum gewenste einddatum toegewezen functie toegewezen functie 01-01-2007 01-02-2007 VP/K3
AZR-AGB-code in functierecord ZTW zorgaanbieder B
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
81
8.5.7
ZZP’s in het zorgtoewijzingsbericht
Zoals vermeld wordt een ZorgZwaartePakket (ZZP) v oorlopig als een combinatie van functies en klassen vastgelegd in het indicatiebesluitbericht. Het zorgkantoor maakt op basis van deze informatie op de gebruikelijke wijze een zorgtoewijzingsbericht aan. De belangrijkste afspraken hieromtrent zijn: • Het zorgkantoor is niet verplicht om de geïndiceerde functies en klassen over te nemen in de zorgtoewijzing. Zowel de functie als de klasse mag afwijken (bijvoorbeeld in geval van overbruggingszorg), op voorwaarde dat dit gebeurt in ov ereenstemming met de bedrijfsregels. • Het zorgkantoor wijst alle functies uit een indicatiebesluit toe aan één zorgaanbieder of hij wijst de functies toe aan verschillende zorgaanbieders. Een ZZP kan door meer dan één zorgaanbieder geleverd worden. • Het zorgkantoor kan de zorgtoewijzing in etappes uitvoeren; de functies hoeven dus niet allemaal op eenzelfde moment toegewezen te worden. Ook mogen de datumvelden in het toewijsgedeelte per functie van elkaar verschillen. 8.5.7.1 PGB EN ZZP De LEVERINGSVORM ZORG is bij alle functies die deel uit maken van het ZZP in principe ‘zorg in natura’. Wanneer de levering van verblijf op zich laat wachten, zou de cliënt een PGB kunnen aanvragen; dit valt niet onder de reikwijdte van AZR.
82
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
9 Ontvangst en verwerking van het zorgtoewijzingsbericht 9.1
Het retourbericht (AW34)
Na ontvangst van een zorgtoewijzingsbericht stuurt de zorgaanbieder in alle gevallen een retourbericht: het AW34-bericht. In hoofdstuk 5 staan de meer algemene afspraken beschreven rondom het gebruik van retourberichten; voor meer technische informatie over het retourbericht wordt verwezen naar de Vektis -documentatie 1.
9.2 9.2.1
Afspraken over het retourbericht naar het zorgkantoor Tijdslijnen
Voor het AW34-bericht is van toepassing dat het zorgkantoor binnen één werkdag na versturen van het zorgtoewijzingsbericht het retourbericht hierop moet hebben ontvangen.
9.2.2
Wat is de recentste zorgtoewijzing?
Het kan vóórkomen dat binnen een korte tijdspanne meer zorgtoewijzingsberichten (gebaseerd op hetzelfde indicatiebesluit) worden verstuurd. Wanneer dit op dezelfde (werk)dag gebeurt, hoeven alleen de functies in het laatste zorgtoewijzingsbericht met een melding aanvang zorgbericht beantwoord te worden.
9.2.3
Problemen bij ontvangen van meer dan één zorgtoewijzing
Gebleken is dat het meer dan één keer ontvangen van een bovenregionale of regionale zorgtoewijzing problematisch kan zijn. Bij gebrek aan een technische oplossing hiervoor wordt aanbevolen om uit te gaan van het recentste bericht; dit bericht vervangt het eerder ontvangen bericht.
9.2.4 ZZP’s in het zorgtoewijzingsbericht Een of meer zorgaanbieders ontvangen een ZZP, of een deel van een ZZP. Het volgende is van belang om te weten: • Het is voor een zorgaanbieder technisch gezien niet van belang om te weten dat het om een ZZP gaat; hij ontvangt een verblijfsindicatie, uitgedrukt in functies en klassen. • De zorgaanbieder moet op de gebruikelijke wijze de inhoud controleren en moet op de gebruikelijke wijze een retourbericht sturen. • De functie(s) die voorkomt/voorkomen in het toewijsgedeelte van het zorgtoewijzingsbericht hoeven niet per definitie het gehele ZZP te vormen. Aan de zorgaanbieder kan gevraagd worden om een déél van een ZZP te leveren.
9.2.5
Welke informatie mag/moet beoordeeld worden?
Een zorgaanbieder heeft het recht om één of meer gegevens uit het indicatiebesluitgedeelte en/of uit het zorgtoewijzingsgedeelte van het zorgtoewijzingsbericht te beoordelen en het bericht af te keuren wanneer de inhoud ervan in strijd is met de landelijk vastgestelde bedrijfsregels 2.
1 2
Externe integratie AWBZ-zorg (AW3X), Standaardbeschrijving, versie 2.1, 15-11-2005. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 8.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
83
84
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
10 Aanmaken en verzenden van het aanvang zorgbericht 10.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe een zorgaanbieder het zorgkantoor informeert over de aanvang van zorg. Wanneer wordt een aanvang zorgbericht gebruikt, hoe wordt het bericht gevuld en welke procedurele afspraken zijn verder van toepassing op het gebruik van het aanvang zorgbericht?
10.2 Het aanvang zorgbericht 10.2.1
In welke situaties wordt een aanvang zorgbericht gebruikt?
Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor het afstemmen van de vraag (de geïndiceerde zorg) op het aanbod (de zorgaanbieder die zorg moet leveren). De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het leveren van zorg. Voor de zorgaanbieder is het zorgtoewijzingsgedeelte in het zorgtoewijzingsbericht leidend; hij wordt geacht de functies te leveren die aan hem zijn toegewezen gedurende de zorgtoewijzingsperiode. Een zorgaanbieder beantwoordt in principe elk nieuw zorgtoewijzingsbericht met een aanvang zorgbericht. Verder zijn de volgende afspraken van toepassing: • De zorgaanbieder stuurt ook een aanvang zorgbericht wanneer het doorlopende zorg betreft: er is een nieuwe indicatie (zelfde zorgaanbieder, situatie cliënt niet gewijzigd) en een nieuwe zorgtoewijzing (zie verder paragraaf 10.4.6). • Een me lding aanvang zorgbericht is in principe uitsluitend bedoeld om de aanvang van zorg te melden; schommelingen in de hoeveelheid van de geleverde zorg worden niet gemeld. • Een zorgaanbieder stuurt geen aanvang zorgbericht om te laten weten dat zorg, na een tijdelijke afwezigheid van de cliënt of een onderbreking van de zorg, weer hervat wordt. In die situatie wordt gebruik gemaakt van een mutatie-/einde zorgbericht (zie verder paragraaf 12.4.4.4). Als een zorgaanbieder na ontvangst van een zorgtoewijzingsbericht weet dat de zorg (voorlopig) niet gestart kan of gaat worden, meldt hij dit met een mutatie -/einde zorgbericht. Hij laat het zorgkantoor daarmee weten dat er (voorlopig) geen melding aanvang zorgbericht verwacht hoeft te worden. De situaties waarop dit van toepassing is staan beschreven in paragraaf 12.4.4.1.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
85
10.3 AZR en het aanvang zorgbericht (AW35); algemene afspraken 10.3.1 • • •
Berichtvolgorde
Na een nieuw indicatiebesluit volgt altijd een nieuwe zorgtoewijzing. Na een nieuwe zorgtoewijzing volgt altijd een nieuwe melding aanvang zorg. Een zorgaanbieder mag alleen een melding aanvang zorgbericht sturen als er een zorgtoewijzingsbericht aan vooraf is gegaan.
10.3.2
Geleverde zorg mo et toegewezen zijn
Zoals vermeld mag een zorgaanbieder alleen een aanvang zorgbericht sturen voor zorg die aan hem is toegewezen. Voor alle aanvang zorgberichten die gekoppeld zijn aan een indicatiebesluit met een afgiftedatum groter dan 1 maart 2007, betekent dit: • dat de instellingscode bij de geleverde functie moet overeenkomen met de instellingscode bij de toegewezen functie, en: • dat de functiecode bij de geleverde functie moet overeenkomen met de functiecode bij de toegewezen functie (samen bedrijfsregel 106).
10.3.3
Melding aanvang zorg en spoed
Alleen in geval van spoed kan een zorgaanbieder zorg leveren zonder dat er een indicatiebesluit of zorgtoewijzing beschikbaar is. Hiervoor gelden wel bepaalde termijnen; zie hiervoor paragraaf 4.4.1 . In geval van spoed gaat de te leveren zorg voor. De normale berichtafhandeling (indicatiebesluit, zorgtoewijzing, melding aanvang zorg) kan in een later stadium plaatsvinden.
10.3.4
Aanvang zorg en eigen bijdrage
Wanneer een zorgaanb ieder de toegewezen zorg, of een deel hiervan, gaat leveren, meldt hij dit aan het zorgkantoor met een melding aanvang zorgbericht (AW35). In dit bericht geeft de zorgaanbieder aan welke zorg hij gaat leveren, in welke omvang hij dit gaat leveren en vanaf wanneer de zorg van start gaat. Het is van belang dat de zorgaanbieder deze informatie juist, volledig en tijdig verstuurt aan het zorgkantoor omdat het zorgkantoor op basis van deze gegevens een melding doet aan het CAK. Het CAK-BZ start met deze informatie het proces dat leidt tot de vaststelling van de eigen bijdrage.
10.3.5
Privacy; welke informatie meesturen?
Conform de eisen die het College Bescherming Persoonsgegevens stelt is het niet toegestaan om de commentaarrecords te gebruiken om extra informatie mee te sturen.
86
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
10.4 Afspraken over de vulling van het aanvang zorgbericht 10.4.1
Algemene afspraken
De gegevens in het zorgtoewijzingsbericht zijn in principe leidend. Dit houdt in dat de zorgaanbieder geacht wordt de toegewezen zorg vanaf de gewenste datum te leveren. Als de zorgaanbieder dit niet of slechts gedeeltelijk kan, meldt hij dit bij het zorgkantoor. In overleg met het zorgkantoor zou dan besloten kunnen worden tot het leveren van overbruggingszorg. Regionaal kan hier verschillend mee worden omgegaan.
10.4.2
Het aanvang zorgbericht (AW35)
Met het aanvang zorgbericht geeft de zorgaanbieder aan welke zorg hij gaat leveren, in welke omvang en per wanneer. In het bericht meldt hij de functie(s) die hij gaat leveren, met per functie: • de klasse, • de datum waarop de zorg v an start gaat, • de datum waarop de functie naar verwachting beëindigd wordt (niet verplicht): de DATUM VERWACHT EINDE ZORG , • indien van toepassing: de additionele zorggegevens 1. Met een melding aanvang zorgbericht wordt uitsluitend de aanvang van zorg gemeld die in natura geleverd wordt; de leveringsvorm bij een aangevangen functie mag daarom uitsluitend ‘natura’ zijn (bedrijfsregel 71).
10.4.3
Melding aanvang zorg en ‘vegen’
Het belangrijkste uitgangspunt bij het melden van een aanvang zorg is het feit dat dit altijd op functieniveau gebeurt. Als er een wijziging plaatsvindt op een reeds aangevangen functie wordt de actuele situatie van de betreffende functie in een nieuw aanvang zorgbericht gemeld. Ter illustratie volgen hieronder drie voorbeelden. Voorbeeld 1 Wanneer een functie slechts gedeeltelijk geleverd kan worden (zes dagdelen in plaats van tien dagdelen) wordt in het eerste bericht de aanvang van zes dagdelen gemeld en de datum waarop dit deel van de functie van start gaat. Wanneer de functie in een later stadium alsnog volledig geleverd kan worden, wordt in een nieuw aanvang zorgbericht dezelfde functie gemeld, maar dit keer met tien dagdelen (en dus niet met vier dagdelen) en met een nieuwe aanvangsdatum. Voorbeeld 2 Een zorgaanbieder heeft drie functies toegewezen gekregen. In eerste instantie kan hij er slechts twee leveren en pas later kan hij starten met de derde functie. Hij geeft dit als volgt door: in het eerste aanvang zorgbericht meldt hij de aanvang van de eerste twee functies. Als de derde functie gaat starten, stuurt de zorgaanbieder een tweede aanvang zorgbericht. In dit tweede bericht meldt hij uitsluitend de aanvang van deze derde functie; de andere functies worden niet nogmaals gemeld. Voorbeeld 3 Een zorgaanbieder (ZA1) heeft in eerste instantie twee functies toegewezen gekregen. Een derde functie is toegewezen aan een andere zorgaanbieder (ZA2). ZA1 heeft al een melding aanvang zorgbericht gestuurd voor de twee toegewezen functies. Dan wijzigt de cliënt zijn voorkeuraanbieder: hij wil de derde functie óók van ZA1 ontvangen. Het zorgkantoor wijst in een nieuw zorgtoewijzingsbericht de drie functies toe aan ZA1. ZA1 beantwoordt deze zorgtoewijzing met een nieuw aanvang zorgbericht; hij meldt hierin uitsluitend de aanvang van de derde func tie. 1
Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 10.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
87
10.4.4
Datumvelden in het aanvang zorgbericht
In het aanvang zorgbericht wordt een ‘plandatum’ en een datum waarop de zorg echt van start gaat onderscheiden: • BEGINDATUM GEPLANDE ZORG ; Dit gegeven wordt gebruikt wanneer de geplande datum bekend is, maar de feitelijke startdatum (nog) niet. • BEGINDATUM FUNCTIE ; Dit gegeven wordt gebruikt wanneer de datum waarop de zorg gestart is of van start gaat, bekend is. De datum waarop de zorg gepland stond doet dan niet meer ter zake. Vanaf 1 januari 2008 moet de zorgaanbieder in een aanvang zorgbericht bij een intramurale functie (de functie ‘verblijf tijdelijk’ of ‘verblijf langdurig’) altijd de daadwerkelijke startdatum vastleggen. Algemeen is van toepassing dat hier de datum vermeld wordt waarop de zorgaanbieder de cliënt ‘in zorg neemt’; dit mag een datum in de nabije toekomst zijn. Echter, als er sprake is van een ‘sleuteldatum’ (de datum waarop een toekomstige bewoner van een kamer in een instelling (verzorgingshuis) al de sleutel krijgt om bijvoorbeeld de kamer in te richten en te verven) is de volgende regel van toepassing. In geval van een sleuteldatum stuurt de zorgaanbieder twee aanvang zorgberichten; • In het eerste bericht meldt hij de aanvang van de intramurale functie; de sleuteldatum is in dat geval de BEGINDATUM FUNCTIE. • In het tweede bericht meldt hij de aanvang van de overige functies; in dat geval wordt bij BEGINDATUM FUNCTIE de daadwerkelijke aanvang van de zorg ingevuld. In het tweede bericht wordt de verblijffunctie niet opnieuw gemeld.
10.4.5 • •
• •
• • •
Bedrijfsregels bij datumvelden
Een zorgaanbieder kan de aanvang van meer functies in één aanvang zorgbericht melden. De aanvangsdatum kan per functie verschillend zijn. Het vullen van BEGINDATUM GEPLANDE ZORG of BEGINDATUM FUNCTIE is verplicht. Het vullen van beide velden is weliswaar toegestaan (bedrijfsregel 89), maar dient voorkomen te worden. Beide datumvelden mogen in de (nabije) toekomst liggen. Als het een intramurale functie betreft, moet vanaf 1 januari 2008 BEGINDATUM FUNCTIE verplicht gevuld worden. BEGINDATUM FUNCTIE moet groter dan of gelijk zijn aan de gewenste startdatum toegewezen functie en kleiner dan of gelijk zijn aan de gewenste einddatum toegewezen functie (bedrijfsregel 90). Hetzelfde geldt voor de BEGINDATUM GEPLANDE ZORG. Als DATUM VERWACHT EINDE ZORG gevuld is (is niet verplicht) mag deze niet liggen voor de BEGINDATUM FUNCTIE en ook niet voor de BEGINDATUM GEPLANDE ZORG (bedrijfsregel 91). BEGINDATUM FUNCTIE mag niet kleiner zijn dan DATUM INGANG INDICAT IEBESLUIT . BEGINDATUM FUNCTIE mag niet groter zijn dan DATUM GELDIGHEID ( EINDE) INDICATIEBESLUIT.
10.4.6
Doorlopende zorg en de aanvangsdatum in het AW35-bericht
De zorgaanbieder stuurt ook een aanvang zorgbericht wanneer het doorlopende zorg betreft (zelfde zorgaanbieder, situatie cliënt niet gewijzigd). In dat geval heeft het CIZ een nieuwe indicatie gestuurd en het zorgkantoor heeft een nieuw zorgtoewijzingsbericht gestuurd. De zorgaanbieder beantwoordt d it bericht eerst met een retourbericht en vervolgens met een melding aanvang zorgbericht. Let op: als datum aanvang wordt niet de eerste (aanvangs)opnamedatum gemeld, maar de eerste dag waarop de nieuwe indicatie ingaat.
88
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
10.4.7
Aanbiedergegevens in voorloop- en functierecord
Zoals beschreven in hoofdstuk 8 wordt een zorgtoewijzingsbericht gestuurd naar alle, bij die zorgtoewijzing betrokken, zorgaanbieders. Als alle zorg uit het indicatiebesluit wordt toegewezen aan één zorgaanbieder, is de instellingscode in het voorlooprecord (de zorgaanbieder aan wie het bericht als geheel verstuurd wordt) gelijk aan de instellingscode bij alle toegewezen functies. Als de zorg uit het indicatiebesluit wordt toegewezen aan meer dan één zorgaanbieder, komt de instellingscode in het voorlooprecord overeen met minimaal één v an de instellingscodes bij de toegewezen functies. In een melding aanvang zorgbericht wordt de aanvang van één of meer functies gemeld. Per functie staat de instellingscode (AZR-AGB-code) vermeld van de zorgaanbieder die de zorg gaat leveren. In één meld ing aanvang zorgbericht moet de instellingscode in het voorlooprecord overeenkomen met alle instellingscodes die voorkomen in alle functierecords. Situatie Alle functies uit het indicatiebesluit toegewezen aan één zorgaanbieder De functies uit het indicatiebesluit worden toegewezen aan meer dan één zorgaanbieder
10.4.8
Zorgtoewijzing Één zorgtoewijzingsbericht met één of meer functies. De instellingscode in het voorlooprecord is gelijk aan de instellingscode in alle functierecords. Voor iedere zorgaanbieder één zorgtoewijzingsbericht met één of meer functies. De instellingscode in het voorlooprecord komt overeen met minimaal één instellingscode in een functierecord.
Melding aanvang zorg De instellingscode in het voorlooprecord komt overeen met de instellingscode bij alle functies in het bericht. De instellingscode in het voorlooprecord komt overeen met de instellingscode bij alle functies in het bericht.
Reeds betaling eigen bijdrage
Voor de periode tot de overheveling van de eigen bijdrage naar het CAK -BZ was afgesproken dat het gegevenselement REEDS BETALING EIGEN BIJDRAGE AWBZ IN LEEFEENHEID CLIËNT alleen de waarde ‘niet van toepassing’ mocht bevatten. De reden hiervoor was dat deze informatie via een andere informatiestroom aan het CAK -BZ werd aangeleverd. In 2007 wordt het CAK -BZ aangesloten op AZR. Hierdoor vervalt de bovengenoemde afspraak1. Bij het vullen van het gegevenselement REEDS BETALING EIGEN BIJDRAGE AWBZ IN LEEFEENHEID CLIËNT mogen alle waarden uit de tabel gebruikt worden (bedrijfsregel 88).
10.4.9
Voorgaande opnamegegevens
Het CAK -BZ heeft informatie nodig over eventuele voorgaande opnames die de cliënt heeft gehad. Het gaat dan om voorgaande opnames die vallen onder de AWBZ, maar ook om opnames die vallen onder de Zorgverzekeringswet. Door het C IZ wordt aan een cliënt gevraagd of er sprake is van één of meer vooropnames. De zorgaanbieder mag alleen een voorgaande opnamerecord aanleveren als deze vraag bevestigend is beantwoord (bedrijfsregel 93).
1
Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007); besluit nr. 9.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
89
10.4.10 ZZP’s in het aanvang zorgbericht Zoals vermeld worden cliënten die langdurig verblijf nodig hebben vanaf 1 juli 2007 geïndiceerd in zorgzwaartepakketten (ZZP’s). De ZZP’s worden door het CIZ met behulp van een vertaaltabel als een combinatie van functies en klassen de keten in gestuurd. Gedurende de overgangsperiode naar de nieuwe bekostigingssystematiek verandert er voor het zorgkantoor en voor de zorgaanbieder niets: het zorgkantoor wijst op de gebruikelijke manier zorg toe (in functies en klassen) en de zorgaanbieder meldt de aanvang van zorg ook op de gebruikelijke manier: in functies en klassen. Het volgende is van belang om te weten: • In het zorgtoewijzingsbericht is (aan de activiteitcode) herkenbaar dat de toegewezen functies deel uitmaken van een ZZP. De zorgaanbieder hoeft deze combinatie van functies niet als één geheel te behandelen; de toegewezen functies kunnen afzonderlijk afgemeld worden. • De bedrijfsregels die van toepassing zijn op aanvang zorgberichten zijn ook van toepassing wanneer de toegewezen functies deel uitmaken van een ZZP. • De activiteitcode (die in het aanvang zorgbericht deel uitmaakt van het functierecord) is in een aanvang zorgbericht niet verplicht. De zorgaanbieder meldt op de reguliere wijze een zorgaanvang, in elk geval in functies en klassen.
10.4.11 Het gebruik van status aanlevering record Elk record in elk EI-bericht bevat het gegevenselement STATUS AANLEVERING R ECORD . Het doel van dit gegevenselement is: aangeven hoe de ontvanger van het bericht de inhoud van dit record moet interpreteren. De volgende codes worden onderscheiden: Statuscode 1: eerste aanlevering Statuscode 2: gewijzigde aanlevering Statuscode 3: verwijderen aanlevering Statuscode 9: niet van toepassing (ongewijzigd) Alleen in het aanvang zorgbericht mag status aanlevering een waarde anders dan ‘1’ hebben (bedrijfsregel 4). Het gaat dan niet alleen om het aanvang zorgbericht dat de zorgaanbieder aan het zorgkantoor stuurt (AW35), maar ook om de bovenregionale versie hiervan (ZK35) én om de melding aanvang zorg die het zorgkantoor meldt aan het CAK-BZ (CA317). Op het gebruik van status aanlevering in de genoemde berichten zijn de volgende regels van toepassing: 1. 2. 3.
4.
90
Een record dat voor het eerst wordt aangeleverd krijgt altijd statuscode 1. Met statuscode 3 (‘verwijderen aanlevering’) laat de zender van een bericht aan de ontvanger van dat bericht weten dat een eerder verstuurd record verwijderd moet worden. Statuscode 3 mag uitsluitend gebruikt worden in het functierecord; • als de zorgaanbieder een cliënt-, relatie- of adresrecord zou willen laten verwijderen of wijzigen, moet hij een mutatie-/einde zorgbericht sturen; • als de zorgaanbieder een voorgaande opnamerecord zou willen laten verwijderen of wijzigen, moet hij gebruik maken van de gebruikelijke communicatiemiddelen om dit te melden (mail, fax, telefoon). Het verwijderen van een functierecord kan nodig zijn in twee situaties: • het functierecord is ten onrechte verstuurd en moet verwijderd worden; er komt geen nieuw record voor in de plaats, • het functierecord bevat verkeerde informatie en moet verwijderd worden; er komt een nieuw record dat de gecorrigeerde informatie bevat en dat het eerder gestuurde record vervangt.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
5.
6. 7.
NB Wanneer een zorgaanbieder wil aangeven dat zorg eerder gestart is dan hij gemeld heeft, stuurt hij het functierecord met de verkeerde datum opnieuw op (met statuscode 3) in combinatie met het gecorrigeerde record (met statuscode 1). Als een zorgaanbieder een functierecord met statuscode 3 verstuurt, moeten de sleutelgegevens van dat record overeenkomen met die van het eerder verstuurde record; de overige elementen in het record mogen afwijken en mogen de actuele gegevens bevatten1. Records waarin niets gewijzigd is, krijgen statuscode 9. NB Aanbevolen wordt om reeds eerder verstuurde functierecords waarin niets gewijzigd is, niet opnieuw aan te lev eren. Een zorgaanbieder kan een aanvang zorgbericht op diverse manieren gebruiken: • in het bericht wordt uitsluitend de aanvang van nieuwe zorg gemeld (alle records hebben statuscode 1), • in het bericht wordt aangegeven dat een eerder verstuurd record verwijderd moet worden, al dan niet in combinatie met een record met de gecorrigeerde gegevens, • in het bericht wordt een nieuwe melding aanvang van zorg gedaan, in combinatie met de melding dat een eerder gestuurd record verwijderd moet worden, al dan niet in combinatie met een record met de gecorrigeerde gegevens.
Reden van melding aanvang zorgbericht
statuscode statuscode cliëntrecord functierecord
Reden is uitsluitend: het melden van nieuwe aanvang zorg. Reden is uitsluitend: het verwijderen van ten onrechte gemelde aanvang zorg. Verwijderen van ten onrechte gemelde aanvang zorg én het aanleveren van gecorrigeerde informatie. Verwijderen van ten onrechte gemelde aanvang zorg én het melden van nieuwe aanvang zorg. Verwijderen van ten onrechte gemelde aanvang zorg én het aanleveren van gecorrigeerde informatie én het melden van nieuwe aanvang zorg.
1
nieuw record
9
te verwijderen record : 3
9
9
te verwijderen record : 3 gecorrigeerd record : 1
9
1
te verwijderen record : 3 nieuw record :1
1
1
te verwijderen record : 3 gecorrigeerd record : 1 nieuw record :1
1
:1
statuscode in overige records (indien aanwezig) 1
Voorbeeld Een zorgaanbieder heeft in een aanvang zorgbericht de aanvang van twee functies gemeld. Functie PV - klasse 1 - aanv ang: 01-01-2007, statuscode 1 Functie OB-ALG - klasse 2 - aanvang: 01-01-2007, statuscode 1 Vervolgens ontdekt hij dat hij een fout heeft gemaakt: bij functie PV staan een verkeerde aanvangsdatum en een verkeerde klasse. Hij corrigeert dit met een tweede aanvang zorgbericht. Dit bericht bevat uitsluitend de informatie over de te corrigeren functie: Functie PV - klasse 1 - aanvang 01-01-2007, statuscode 3 Functie PV - klasse 2 - aanvang 31-12-2006, statuscode 1 De functie OB-ALG wordt (bij voorkeur) niet opnieuw opgestuurd.
1
Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 17.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
91
10.5 Aanvang zorg en wachtlijsten 10.5.1
Additionele zorg (opslag)
Bij de vaststelling van de vraag of een cliënt volledig in zorg is, geldt dat dit pas het geval is wanneer de cliënt de geïndiceerde functie en klasse, inclusief de additionele zorg, indien van toepassing (zie paragraaf 6.7.3.2), ontvangt1.
10.5.2
Overbruggingszorg
Algemeen geldt dat een zorgaanbieder uitsluitend de zorg mag leveren die aan hem is toegewezen. Wanneer de zorgaanbieder de zorg, of een deel van de zorg, gaat leveren, meldt hij dit aan het zorgkantoor met een melding aanvang zorgbericht. Wanneer de zorgaanbieder de zorg niet in huis heeft of een (te lange) wachttijd heeft, kan de zorgaanbieder – in overleg met het zorgkantoor en met de cliënt - overbruggingszorg leveren of wordt een zorgaanbieder gezocht die de zorg wel kan leveren. Regionaal wordt hier verschillend mee omgegaan.
10.5.3
Eerst overbruggingszorg, dan alsnog de toegewezen zorg
Wanneer een zorgaanbieder eerst overbruggingszorg levert, en daarna alsnog de (oorspronkelijk) toegewezen zorg gaat leveren, wordt dit als volgt afgehandeld in het berichtenverkeer2: STAP 1: Wanneer een zorgaanbieder niet de toegewezen zorg kan leveren, kan het zorgkantoor ervoor kiezen om de zorgaanbieder overbruggingszorg te laten leveren. In een nieuw zorgtoewijzingsbericht, gebaseerd op hetzelfde indicatiebesluit, worden de oorspronkelijk toegewezen functies (nogmaals) vermeld, alsmede de te leveren overbruggingszorg. STAP 2: De zorgaanbieder meldt de aanvang van de overbruggingszorg met een AW35bericht. STAP 3: Wanneer de zorgaanbieder alsnog de oorspronkelijk toegewezen zorg kan leveren, stuurt de zorgaanbieder een mutatie-/einde zorgbericht waarin de overbruggingszorg wordt beëindigd. STAP 4: Het zorgkantoor trekt de toegewezen overbruggingszorg in. STAP 5: De zorgaanbieder stuurt een aanvang zorgbericht waarin de aanvang van de oorspronkelijk toegewezen zorg wordt gemeld.
10.5.4
Geldigheidsduur indicatie verstrijkt; benodigde zorg nog niet geleverd
Het kan voorkomen dat de einddatum van een indicatie, of van een onderliggende functie, dreigt te verstrijken, terwijl de cliënt de zorg nog niet (volledig) ontvangen heeft. Omdat het recht op zorg verloopt wanneer de geldigheidsduur van de indicatie verstreken is, is het zaak dat er (tijdig) een nieuwe indicatie wordt aangevraagd. Het op tijd aanvragen van een nieuwe indicatie is de verantwoordelijkheid van de cliënt.
1 2
92
Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 10. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 23.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
11 Ontvangst en verwerking van het aanvang zorgbericht 11.1 Het retourbericht (AW36) Met ingang v an versie 2.1 van AZR is het sturen van een retourbericht verplicht. Dit houdt in dat de ontvanger van het melding aanvang zorgbericht (het zorgkantoor) in alle gevallen het hiervoor gedefinieerde bericht (AW36) retour stuurt naar de zorgaanbieder. In hoofdstuk 5 staan de meer algemene afspraken beschreven rondom het gebruik van retourberichten; voor meer technische informatie over het retourbericht wordt verwezen naar de Vektis -documentatie 1.
11.2 Afspraken over het retourbericht naar de zorgaanbieder 11.2.1
Tijdslijnen
Voor het AW36-bericht is van toepassing dat de zorgaanbieder binnen één werkdag na versturen van het aanvang zorgbericht het retourbericht hierop moet hebben ontvangen.
11.2.2
Wat is de actuele melding aanvang zorg?
Het actuele melding aanvang zorgbericht is het bericht met de grootste BEGINDATUM FUNCTIE of wanneer deze niet gevuld is, de grootste BEGINDATUM GEPLANDE ZORG. Zijn bij twee meldingen aanvang zorg van dezelfde zorgaanbieder op dezelfde functie deze data gelijk, dan is het laatst ontvangen aanvang zorgbericht het actuele bericht 2.
11.3 Inhoudelijk; geleverde zorg ten opzichte van geïndiceerde zorg 11.3.1
Aanbieder levert minder dan gemeld
De situatie kan ontstaan dat een zorgaanbieder minder zorg kan leveren dan aanvankelijk voorzien was. Er zijn twee situaties mogelijk: 1. Na verloop van tijd blijkt dat hij minder heeft geleverd dan aanvankelijk in de bedoeling lag. 2. Op een bepaald moment ziet de zorgaanbieder aankomen dat hij minder zorg kan gaan leveren/of levert; bijvoorbeeld door ziekte of vakantie van personeel is de zorgaanbieder niet in staat om de zorg volledig te leveren. Op dit moment ondersteunt de Zorgregistratie beide situaties (nog) niet. Met een Opgave Productiebericht zou de daadwerkelijk geleverde zorg in beeld gebracht kunnen worden, maar dit bericht vormt (nog) geen onderdeel van versie 2.1 AZR.
1 2
Externe integratie AWBZ-zorg (AW3X), Standaardbeschrijving, versie 2.1, 15-11-2005. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 15.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
93
94
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
12 Aanmaken en verzenden van het mutatie-/einde zorgbericht 12.1 Inleiding Vanaf het moment dat een zorgaanbieder een zorgtoewijzingsbericht heeft ontvangen van een zorgkantoor, kunnen er zich situaties voordoen waarvan het belangrijk is dat het zorgkantoor hiervan op de hoogte gesteld wordt. Om deze informatie door te kunnen geven is het mutatie-/einde zorgbericht ontwikkeld.
12.2 Het mutatie-/einde zorgbericht 12.2.1
In welke situaties wordt een mutatie-/einde zorgbericht gebruikt?
Een zorgaanbieder gebruikt een mutatie-/einde zorgbericht om aan het zorgkantoor een wijziging door te geven die betrekking heeft op: • de cliëntkenmerken (cliënt-, relatie- of adresgegevens van de cliënt); Het kan dan om zaken gaan als de naam van de cliënt, de burgerlijke staat of het adres van de cliënt. • de zorglevering aan de cliënt; De zorg wordt (deels) beëindigd, er wijzigt iets in de geleverde zorg of de zorg gaat (voorlopig) niet van start. In alle gevallen dat de zorg eindigt, stuurt de zorgaanbieder een mutatie-/einde zorgbericht, dus ook als de zorglevering eindigt omdat de zorgtoewijzingsperiode verstreken is of als de zorglevering eerder eindigt dan gepland.
12.2.2
In welke situaties wordt een mutatie-/einde zorgbericht niet gebruikt?
Een zorgaanbieder gebruikt een mutatie-/einde zorgbericht niet in de volgende situaties: • Als het zorgkantoor met een nieuwe zorgtoewijzing (na een nieuwe indicatie) aangeeft dat de zorg gecontinueerd kan worden. De zorgaanbieder beantwoordt de nieuwe zorgtoewijzing eerst met een retourbericht en vervolgens met een aanvang zorgbericht. • Als de zorgtoewijzing wordt ingetrokken nog voordat de zorg van start is gegaan1. • Als de zorgaanbieder minder zorg levert dan hij aanvankelijk gemeld heeft in het aanvang zorgbericht. • Om een wijziging in de leveringsvorm door te geven. Wanneer een cliënt zorg die in natura wordt geleverd zou willen omzetten naar een financiering door middel van een PGB dient de cliënt of zijn vertegenwoordiger dit aan te geven bij het zorgkantoor. Dit signaal zal nooit van de zorgaanbieder af komen. • Om te laten weten dat de cliënt tevreden is met overbruggingszorg. Alhoewel de zorgaanbieder hier een signalerende rol kan spelen, is de vaststelling van ‘tevredenheid’ vooral een zaak tussen zorgkantoor en cliënt.
1
Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 22.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
95
12.3 AZR en het mutatie-/einde zorgbericht (AW39); algemene afspraken 12.3.1
Berichtvolgorde
Op het gebruik van het mutatie-/einde zorgbericht zijn de volgende regels van toepassing: • Een zorgaanbieder mag alleen een mutatie-/einde zorgbericht sturen voor zorg die hij heeft toegewezen gekregen met een zorgtoewijzingsbericht (bedrijfsregel 1). • Als een mutatie-/einde zorgbericht wordt gebruikt om een wijziging in cliënt-, relatie of adresgegevens door te geven, hoeft hier geen melding aanvang zorgbericht aan vooraf te zijn gegaan. • Als een mutatie-/einde zorgbericht wordt gebruikt om een wijziging op functieniveau door te geven, moet hier (behoudens vier uitzonderingssituaties, zie paragraaf 12.4.4.1) wél een melding aanvang zorgbericht aan vooraf zijn gegaan (bedrijfsregel 103). • Ook wanneer er al een nieuwe indicatie is afgegeven (die gevolgd is door een nieuwe zorgtoewijzing en eventueel ook al een nieuwe aanvang zorg), mag een zorgaanbieder nog een mutatie-/einde zorgbericht sturen dat betrekking heeft op een voorgaande indicatie 1.
12.3.2
Privacy; welke informatie meesturen?
Conform de eisen die het College Bescherming Persoonsgegevens stelt, is het niet toegestaan om in het mutatie-/einde zorgbericht commentaarrecords op te nemen om extra informatie mee te sturen.
12.3.3
Het mutatie-/einde zorgbericht en eigen bijdrage
Als de zorgaanbieder een mutatie-/einde zorgbericht verstuurt om aan het zorgkantoor te laten weten dat de zorglevering aan een cliënt beëindigd is of dat de cliënt is overgeplaatst, stuurt het zorgkantoor deze informatie door naar het CAK. Op basis van deze informatie stelt het CAK -BZ de eigen bijdrage vast. Het is daarom van belang dat de zorgaanbieder het zorgkantoor juist, volledig en tijdig informeert.
12.3.4
ZZP’s in het mutatie-/einde zorgbericht
Zoals al eerder vermeld, maakt het voor een zorgaanbieder technisch gezien niet uit of de zorg die hij toegewezen heeft gekregen deel uitmaakt van een ZZP. Hij behandelt de toegewezen functies en klassen op de reguliere wijze. De aanvang van de zorg meldt hij per functie en ook wijzigingen geeft hij door op functieniveau. De zorgaanbieder is niet verplicht om de combinatie van functies en klassen als één geheel te behandelen.
1
96
Besluiten rondom implementatie AZR 2.1 (maart 2007); besluit nr. 2.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
12.4 Afspraken over de vulling van het mutatie-/einde zorgbericht 12.4.1
Aanbiedergegevens in voorloop- en functierecord
In paragraaf 10.4.7 staat beschreven waar rekening mee gehouden dient te worden bij het vullen v an de instellingscode in het voorloop- en het functierecord. De informatie in deze paragraaf is ook van toepassing op het mutatie-/einde zorgbericht.
12.4.2
Melden van een mutatie in cliënt-, relatie of adresgegevens
Wanneer een mutatie-/einde zorgbericht wordt gebruikt om een wijziging in de cliënt, relatie- of adresgegevens door te geven, wordt een cliëntrecord opgestuurd, met daarbij één of meer mutatierecords (een mutatie cliëntrecord en/of een mutatie relatierecord en/of een mutatie adresrecord) waarin de gewijzigde gegevens worden vermeld. NB Onderdeel van het relatierecord vormen twee elementen waarvan de naamgeving expliciet wijst op de partner: burgerservicenummer (BSN) echtgenoot/partner cliënt en datum geboorte echtgenoot/partner cliënt. Wanneer er in het relatierecord gegevens worden verstuurd die geen betrekking hebben op de partner (soort relatie is ongelijk aan ‘partner’) dienen deze elementen gevuld te worden met nullen.
12.4.3
Melden van een mutatie op functieniveau
Wanneer een mutatie-/einde zorgberic ht wordt gebruikt om een wijziging of stopzetting van de zorg te melden, gelden de volgende afspraken: • Het melden van een mutatie in de zorglevering gebeurt op functieniveau. Er wordt altijd een cliëntrecord opgestuurd, met daarbij een mutatie functierecord. Met het gegevenselement CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG wordt voor elke functie aangegeven wat de reden is van het versturen van een mutatie -/einde zorgbericht. • Met de MUTATIEDATUM AWBZ-ZORG wordt aangegeven wanneer de mutatie heeft plaats gevonden/plaatsvindt. Deze datum moet altijd groter dan of gelijk zijn aan de BEGINDATUM FUNCTIE , behalve wanneer het gaat om het overlijden van de cliënt; de cliënt kan overleden zijn vóórdat de zorg is aangevangen (bedrijfsregel 101). • Wanneer een gegevenselement in een record wijzigt, dient de actuele inhoud van alle gegevenselementen in dat record opnieuw aangeleverd te worden.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
97
12.4.4
Reden mutatie AWBZ-zorg
Als een zorgaanbieder een wijziging op een functie door wil geven, moet hij bij die functie aangeven wat de ‘reden mutatie AWBZ-zorg’ is. Als een zorgaanbieder een wijziging wil doorgeven in de cliënt-, relatie- of adresgegevens is een ‘reden mutatie’ niet aan de orde. De volgende redenen zijn toegestaan (bedrijfsregel 102): code reden mutatie Ontslag (intramuraal) 01
02
03
11
12
15
Overlijden
Tijdelijke afwezigheid
Zorgaanbieder weigert functie
Cliënt weigert functie
Onderbroken functie wordt hervat
16
Functie is beëindigd (extramuraal)
17 18
Overplaatsing Levering van de functie wordt tijdelijk uitgesteld.
hoe gebruiken? Een intramurale functie wordt beëindigd; de cliënt wordt ontslagen uit een intramurale instelling. Te gebruiken bij alle verblijffuncties (functie is ‘behandeling met verblijf’, ‘verblijf tijdelijk’ of ‘verblijf langdurig’). De functie wordt beëindigd vanwege het overlijden van de cliënt. Let op! • Van belang hierbij is dat bij het element MUTATIEDATUM AWBZ-ZORG de daadwerkelijke overlijdensdatum ingevuld dient te worden. • Overlijden is één van de situaties waarin een mutatie-/einde zorgbericht mag worden verzonden zonder dat een aanvang zorgbericht is verstuurd. De levering van de functie wordt onderbroken vanwege een tijdelijke afwezigheid van de cliënt. De cliënt gaat bijvoorbeeld op vakantie of verblijft tijdelijk in een ziekenhuis. Het AWBZ-bed wordt aangehouden en de eigen bijdrage loopt door. Let op! Deze code mag alleen gebruikt worden in combinatie met een verblijfsfunctie (functie is ‘behandeling met verblijf’, ‘verblijf tijdelijk’ of ‘verblijf langdurig’). De zorgaanbieder wil of kan de toegewezen functie niet leveren. Let op! Een mutatie-/einde zorgbericht met deze code mag alleen gestuurd worden in de situatie dat de functie nog niet gestart is en er dus nog geen aanvang zorgbericht van deze functie gestuurd is. De cliënt wil of kan de geboden functie niet ontvangen. Let op! Een mutatie-/einde zorgbericht met deze code mag alleen gestuurd worden in de situatie dat de functie nog niet gestart is en er dus nog geen aanvang zorgbericht van deze functie gestuurd is. De cliënt wordt na een tijdelijke afwezigheid weer in zorg genomen. Let op! Een mutatie-/einde zorgbericht met deze code mag alleen gestuurd worden indien met een eerder gestuurd mutatie-/einde zorgbericht is gemeld dat de betreffende functie ‘onderbroken’ is (reden mutatie: code 3). Een extramurale functie wordt beëindigd. Te gebruiken bij alle niet-verblijffuncties (alle functies behalve ‘behandeling met verblijf’, ‘verblijf tijdelijk’ of ‘verblijf langdurig’). De cliënt verhuist naar een andere (AWBZ-)instelling. De cliënt wil of kan de geboden functie nog niet ontvangen. Let op! Een mutatie-/einde zorgbericht met deze code mag alleen gestuurd worden in de situatie dat de functie nog niet gestart is en er dus nog geen aanvang zorgbericht van deze functie gestuurd is.
Hieronder worden – aan de hand van de tabel - de situaties besproken waarin een mutatie/einde zorgbericht gestuurd wordt.
98
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
12.4.4.1 DE ZORG GAAT (NOG ) NIET VAN START Het kan gebeuren dat een zorgaanbieder een zorgtoewijzing heeft ontvangen, maar nog vóór hij een melding aanvang zorgbericht kan versturen, staat al vast dat de zorg niet gestart kan of gaat worden. De zorgaanbieder gebruikt het mutatie-/einde zorgbericht om aan het zorgkantoor te melden dat er (voorlopig) geen melding aanvang zorgbericht verwacht hoeft te worden. Er zijn vier situaties denkbaar waarin het toegestaan is om een mutatie-/einde zorgbericht te sturen vóórdat de zorg gestart is: 1. de cliënt overlijdt nog voordat de zorg van start gaat (reden mutatie 02) 2. de zorgaanbieder weigert de toegewezen functie (reden mutatie 11) 3. de cliënt weigert de functie(reden mutatie 12) 4. de levering van de functie wordt tijdelijk uitgesteld (reden mutatie 18) Concreet betekent dit dat een mutatie-/einde zorgbericht altijd voorafgegaan moet worden door een aanvang zorgbericht, tenzij reden mutatie de waarde 02, 11, 12 of 18 heeft (bedrijfsregel 103). 12.4.4.2 DE ZORG WORDT BEËINDIGD Het doet bij beëindiging van de zorg niet ter zake of de zorg eerder eindigt dan gepland. In alle gevallen wordt een mutatie-/einde zorgbericht gestuurd. Het doet ook niet ter zake waaróm de zorg beëindigd wordt. Wel moet onderscheid worden gemaakt naar intra- en extramurale zorg (resp. reden mutatie 01 en 16). Als intramurale functies worden beschouwd: de functies ‘verblijf tijdelijk’ en ‘verblijf langdurig’ en ‘behandeling met verblijf’; extramurale zorg betreft alle overige functies. Als de zorg eindigt vanwege het overlijden van de cliënt wordt dat als reden opgegeven (reden 02). In de volgende paragraaf wordt dit verder uitgewerkt. 12.4.4.3 DE CLIËNT OVERLIJDT Voor het melden van het overlijden van een cliënt gelden de volgende afspraken: • Als een cliënt overlijdt nog voordat een melding aanvang zorgbericht is gestuurd, is dat één van de situaties waarin een mutatie-/einde zorgbericht gestuurd mag worden zonder dat er een melding aanvang zorgbericht aan vooraf is gegaan (zie paragraaf 12.4.4.1). • Als een cliënt overlijdt ná het moment waarop het aanvang zorgbericht is verstuurd, maar vóór de (geplande) startdatum is de volgende regel van belang: de MUTATIEDATUM AWBZ-ZORG moet groter dan of gelijk zijn aan de BEGINDATUM FUNCTIE , behalve wanneer REDEN MUTATIE de waarde ‘overlijden’ heeft” (bedrijfsregel 101). • Als een cliënt overlijdt gedurende de zorgverlening , wordt een mutatie -/einde zorgbericht gestuurd, waarbij voor elke functie een functierecord wordt aangemaakt, met als REDEN MUTATIE ‘overlijden’ (reden 02). • Als de cliënt overlijdt ná een spoedsituatie (de zorg is al gestart), maar nog vóór het op gang komen van de berichtstromen (er is nog geen officieel indicatiebesluit afgegeven en er is dus ook nog geen zorgtoewijzingsbericht), moet teruggevallen worden op andere communicatiemiddelen (mail of fax bijvoorbeeld).
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
99
12.4.4.4 TIJDELIJKE AFWEZIGHEID EN HERVATTING VAN ZORG Bij het melden van een tijdelijke onderbreking van de zorg gelden de volgende afspraken: • Bij een tijdelijke onderbreking gaat het altijd om de situatie dat het vaststaat dat de cliënt weer terugkeert; het gaat bijvoorbeeld om een ziekenhuisopname of een vakantie. • De reden ‘tijdelijke afwezigheid’ mag uitsluitend gebruikt worden bij de combinatie behandeling met verblijf (bedrijfsregel 98). Concreet betekent dit dat deze reden alleen gebruikt mag worden in combinatie met een verblijfsfunctie (functie is behandeling met verblijf, verblijf tijdelijk of verblijf langdurig). • Het doet niet ter zake hoe lang de tijdelijke onderbreking duurt. Een zorgaanbieder moet, al dan niet in overleg met het zorgkantoor, zelf beoordelen of hij voor elke afwezigheid (een weekend weg bijvoorbeeld) een mutatie-/einde zorgbericht stuurt. Voor de vaststelling van de eigen bijdrage is een tijdelijke afwezigheid niet van belang omdat deze doorloopt. • Als BIJ REDEN MUTATIE is aangegeven dat de cliënt tijdelijk afwezig is, moet bij het element REDEN TIJDELIJKE AFWEZIGHEID de reden van de afwezigheid worden aangegeven (bedrijfsregel 98). Als de zorg weer hervat wordt, moet dit gemeld worden met als reden mutatie ‘onderbroken functie wordt hervat’. NB Wanneer de cliënt zou overlijden tijdens de ziekenhuisopname moet de zorgaanbieder nógmaals een mutatie-/einde zorgbericht aan het zorgkantoor sturen. Bij het element MUTATIEDATUM AWBZ-ZORG moet de daadwerkelijke overlijdensdatum ingevuld worden. 12.4.4.5 OVERPLAATSING Wanneer de cliënt de zorg gaat ontvangen bij een andere zorgaanbieder wordt als reden mutatie ‘overplaatsing’ (reden 17) vermeld. Er is uitsluitend sprake van overplaatsing wanneer de zorg wordt voortgezet bij een instelling met een andere AZR-AGB-code. Deze nieuwe code wordt in het mutatie-/einde zorgbericht meegegeven bij de instellingscode bij de ‘bestemming’ van de cliënt (in het mutatie-functierecord) (bedrijfsregel 110). Het zorgkantoor moet de zorg vervolgens toewijzen aan de nieuwe zorgaanbieder.
12.4.5
Bestemming na einde zorg
In het element INDICATIE BESTEMMING BIJ VERTREK wordt aangegeven waar de cliënt na het ontslag (intra- of extramuraal) naartoe gaat. Als de zorgaanbieder bij INDICATIE BESTEMMING BIJ VERTREK aangeeft dat de cliënt vertrekt naar een (andere) AWBZ-instelling of naar een ziekenhuis, dan moet hij óf de AZR -AGB-code óf de naam en de categorie van de instelling vermelden (bedrijfsregel 110).
100
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
12.4.6
Koppeling mutatiebericht aan aanvang zorg of aan zorgtoewijzing?
Afhankelijk van de reden mutatie wordt het mutatie -/einde zorgbericht gekoppeld aan het aanvang zorgbericht, dan wel aan het zorgtoewijzingsbericht. De volgende regels zijn van toepassing 1: • Als het gaat om de vier situaties waarin een mutatie -/einde zorgbericht gestuurd kan worden vóórdat een aanvang zorgbericht is gestuurd (cliënt is overleden, zorgaanbieder weigert zorg, cliënt weigert zorg of de zorg wordt tijdelijk uitgesteld; zie ook 12.4.4.1) wordt het bericht gekoppeld aan de functiecode en de gewenste startdatum van de toegewezen functie zoals die voorkomen in het zorgtoewijzingsbericht. • In de overige situaties (ontslag intramuraal, tijdelijke afwezigheid, onderbroken functie wordt hervat, functie is beëindigd extramuraal, overplaatsing) wordt het bericht gekoppeld aan de functiecode en de begindatum functie (of wanneer deze leeg is de begindatum geplande zorg) uit het aanvang zorgbericht waar deze mutatie betrekking op heeft. Wanneer er meer dan één aanvang zorgbericht in aanmerking komt, moet gekozen worden voor het actuele bericht.
12.5 Niet reguliere situaties 12.5.1
Correctie van gegevens in mutatie-/einde zorgbericht
Het kan voorkomen dat een verstuurd mutatie -/einde zorgbericht verkeerde of onvolledige informatie bevatte. Als het gaat om de juiste cliënt maar er is verkeerde informatie verstuurd, kan een tweede bericht gebruikt worden om een correctie door te geven op het eerdere bericht. Het kan dan gaan om een correctie op de overlijdensdatum, een wijziging van de ontslagdatum, een overplaatsing naar een andere AGB-code enzovoorts. Voor het zorgkantoor is van toepassing dat het laatst binnengekomen c.q. het laatst ontvangen mutatie-/einde zorgbericht een eerder mutatie -/einde zorgbericht overschrijft; het laatste bericht moet beschouwd worden als het ‘valide’ bericht 2.
12.5.2
Ten onrechte verstuurd mutatie-/einde zorgbericht
Het kan voorkomen dat een zorgaanbieder ten onrechte een mutatie-/einde zorgbericht heeft verstuurd. Omdat in het mutatie-/einde zorgbericht, in tegenstelling tot het aanvang zorgbericht, de status aanlevering altijd de waarde ‘eerste aanlevering’ moet hebben, kan dit element niet gebruikt worden om de zending ongedaan te maken. De enige manier om een dergelijke fout te herstellen is door contact op te nemen met het zorgkantoor en te melden dat het bericht verwijderd moet worden3. Wanneer een melding van overlijden ten onrechte is verstuurd, wat uiteraard voorkomen dient te worden, kan dit alleen rechtgezet worden door rechtstreeks contact op te nemen met het zorgkantoor.
12.5.3
Mutatie-/einde zorgbericht en einde zorg in etappes
Een mutatie-/einde zorgbericht is altijd op functieniveau. Dit houdt in: • dat een wijziging per functie wordt gemeld, met per functie de reden mutatie, • dat er uitsluitend een mutatie-/einde zorgbericht gestuurd wordt wanneer een functie als geheel beëindigd is. Wanneer de zorgaanbieder in zijn administratie de gegevens op activiteitniveau onderhoudt, dient het mutatie-/einde zorgbericht gestuurd te worden bij beëindiging van de laatste activiteit die onder die functie valt. Als datum wordt in dat geval de laatste, recentste, datum genomen.
1 2 3
Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 18. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 19. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 24.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
101
102
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
13 Ontvangst en verwerking van het mutatie-/einde zorgbericht 13.1 Het retourbericht (AW310) Met ingang van versie 2.1 van AZR is het sturen van een retourbericht verplicht. Dit houdt in dat de ontvanger van het mutatie-/einde zorgbericht (het zorgkantoor) in alle gevallen het hiervoor gedefinieerde bericht (AW310) retour stuurt naar de zorgaanbieder. In hoofdstuk 5 staan de meer algemene afspraken beschreven rondom het gebruik van retourberichten; voor meer technische informatie over het retourbericht wordt verwezen naar de Vektis -documentatie 1.
13.2 Afspraken over het retourbericht naar de zorgaanbieder 13.2.1
Tijdslijnen
Voor het AW310-bericht is van toepassing dat de zorgaanbieder binnen één werkdag na versturen van het mutatie-/einde zorgbericht het retourbericht hierop moet hebben ontvangen.
13.2.2
Wat is het actuele mutatie-/einde zorgbericht?
Het laatst binnengekomen/laatst ontvangen mutatie -/einde zorgbericht overschrijft een eerder mutatie -/einde zorgbericht en moet beschouwd worden als het ‘valide’ bericht 2.
1 2
Externe integratie AWBZ-zorg (AW3X), Standaardbeschrijving, versie 2.1, 15-11-2005. Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 16.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
103
104
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
14 Informatie-uitwisseling met het CAK-BZ 14.1 Inleiding In 2003 is besloten om de uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen in de zorg op te dragen aan ‘een aan de Belastingdienst gelieerde organisatie’. Vanaf 2004 wordt de eigen bijdrageregeling voor zorg zonder verblijf centraal uitgevoerd door het CAK-BZ en niet langer decentraal door de zorgkantoren. De gegevens die nodig zijn voor de bepaling van de hoogte van de eigen bijdrage worden nu nog grotendeels door middel van papieren formulieren uitgewisseld tussen het CAK-BZ en de zorgaanbieders. De eigen bijdrageregeling voor zorg met verblijf wordt in 2007 gefaseerd overgedragen aan het CAK -BZ. Het CAK -BZ ontvangt de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van de eigen bijdrage van de zorgkantoren door middel van AZR. Op termijn gaat ook de eigen bijdrageregeling voor de extramurale zorg via AZR verlopen. Met de overheveling van de eigen bijdrageregeling naar het CAK -BZ, ondersteund door AZR, is het CAK -BZ een nieuwe partij geworden in het AZR-berichtenverkeer. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke berichten zorgaanbieders, zorgkantoren en het CAK-BZ uitwisselen in het kader van de eigen bijdrageregeling . Beschreven wordt wat de taken en verantwoordelijkheden zijn van de diverse partijen. Ook wordt aangegeven aan welke voorwaarden voldaan moet worden om het berichtenverkeer tussen deze partijen goed te laten verlopen.
14.2 Overheveling processen van zorgkant oor naar het CAK-BZ 14.2.1
Processen bij het zorgkantoor in relatie tot de eigen bijdrage
De belangrijkste processen binnen het zorgkantoor zijn: • • • • • •
zorgtoewijzing uitvoering eigen bijdrage controle verzekeringsrecht zorginkoop formele en materiële controle verantwoording
De uitvoering van de eigen bijdrageregeling, inclusief alle hieronder vallende subprocessen, komt na de overheveling onder de verantwoordelijkheid van CAK-BZ. Het zorgkantoor krijgt er één nieuw proces bij: het informeren van het CAK -BZ over de cliënten die in en uit zorg gaan ten behoeve van de vaststelling van de eigen bijdrage.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
105
14.2.2
Informatie- en berichtstromen vanaf 2007
Vanaf 2007 wordt het CAK -BZ aangesloten op het AZR -berichtenverkeer. Met twee nieuwe EI-berichten, het CA317- en het CA319-bericht, sturen de zorgkantoren de informatie die zij ontvangen van hun zorgaanbieders door naar het CAK -BZ. Met de informatie over de aanvang van zorg kan het CAK-BZ het proces starten dat leidt tot de vaststelling van de eigen bijdrage. Wanneer het zorgkantoor na verloop van tijd laat weten dat de zorg beëindigd is, kan het CAK -BZ de eigen bijdrage stopzetten. In paragraaf 2.4 worden de informatiestromen schematisch weergegeven. Vooralsnog verloopt de eigen bijdrageregeling alleen voor de intramurale zorg via AZR. Voor de vaststelling van de eigen bijdrage voor intramurale zorg is uitsluitend informatie nodig over het moment waarop de zorg van start gaat en het moment waarop de zorg beëindigd wordt. Voor de berekening van de eigen bijdrage voor extramurale zorg is informatie over de hoeveelheid geleverde zorg noodzakelijk. Elke vier weken leveren de zorgaanbieders informatie over de totale hoeveelheid geleverde zorg per cliënt (geautomatiseerd of door middel van het papieren BZ/A/6 formulier) aan bij het CAK-BZ. Dit BZ/A/6-formulier kan komen te vervallen zodra de productiegegevens door middel van een nog te ontwikkelen EI-productiebericht kunnen worden aangeleverd. Hieronder wordt beschreven hoe het CAK -BZ de informatie die nodig is voor de vaststelling van de eigen bijdrage ontvangt door middel van AZR.
14.3 Eigen bijdrageregeling; toelichting 14.3.1
Hoogte van eigen bijdrage; onderscheid extra- en intramuraal
Vanaf 2004 voert het CAK -BZ de eigen bijdrageregeling voor zorg zonder verblijf volledig uit. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van: • de persoonsgegevens van de cliënt en die van een eventuele partner, • van de hoogte van het verzamelinkomen van de cliënt, • van de hoeveelheid zorg die de cliënt heeft ontvangen. De uitvoering van de eigen bijdrageregeling voor zorg met verblijf wordt in 2007 gefaseerd overgedragen aan het CAK -BZ. De hoogte van de eigen bijdrage voor zorg met verblijf is óók afhankelijk van het verzamelinkomen van de cliënt, maar is - in tegenstelling tot de eigen bijdrage voor zorg zonder verblijf - niet afhankelijk van de hoeveelheid zorg die een cliënt ontvangt. Dit betekent dat de eigen bijdrage voor elke periode (maand) van het jaar gelijk blijft, zo lang het verzamelinkomen van de cliënt niet wijzigt.
14.3.2
Bezwaar
Een cliënt kan bezwaar maken tegen de hoogte van de eigen bijdrage omdat bijvoorbeeld de periode waarover de eigen bijdrage wordt opgelegd niet juist is of omdat de cliënt minder zorg heeft ontvangen dan hij geïndiceerd heeft gekregen. De cliënt kan dan bezwaar maken bij het CAK -BZ. Het CAK -BZ verifieert de gegevens bij de zorgaanbieder en beslist of het bezwaar gegrond is.
106
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
14.4 AZR en de CAK-berichten; algemene afspraken De belangrijkste voorwaarde om de aansluiting van het CAK-BZ op AZR te laten slagen is dat het berichtenverkeer tussen de AZR -partijen volledig op orde moet zijn, kwalitatief en kwantitatief. Wanneer zou blijken dat een zorgaanbieder verkeerde gegevens over de geleverde zorg heeft aangeleverd, moet hij een gecorrigeerd bericht opsturen, zodat het CAK-BZ op basis van deze informatie de eigen bijdrage kan corrigeren. In deze paragraaf wordt uitgewerkt op welke manier de kwaliteit van het berichtenverkeer gewaarborgd kan worden: wat zijn de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen; wanneer en hoe vaak moeten zij welke gegevens aanleveren en aan welke eisen moeten de berichten voldoen? De onderstaande afspraken zijn van toepassing op alle berichten die het zorgkantoor en het CAK-BZ uitwisselen.
14.4.1
Cliëntgegevens; sofinummer vs. Burgerservicenummer
De Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg (Wbsn-z) regelt het gebruik van het BSN in de zorg voor zorgaanbieders, indicatieorganen en zorgverzekeraars. Vanaf 1 juni 2008, de datum waarop de wet in werking treedt, heeft me n één jaar de tijd om het BSN in te voeren. Het BSN mag worden gebruikt wanneer wordt voldaan aan alle regels uit de Wbsn-z. Voor het AZR-berichtenverkeer geldt bovendien dat moet worden voldaan aan technische bedrijfsregel II: het burgerservicenummer moet voldoen aan de 11-proef. Na één jaar, per 1 juni 2009, is het verplicht het BSN op te nemen in de administratie en te gebruiken bij de onderlinge uitwisseling van gegevens. Het doel van de Wbsn-z is het verbeteren van de kwaliteit van de zorg door betrouwbare gegevensuitwisseling. Het BSN zal in de periode van 1 juni 2008 tot 1 juni 2009 nog niet door alle ketenpartijen gebruikt en gecommuniceerd worden. De cliënt wordt, indien het BSN niet is ingevuld in het AZR -bericht, geïdentificeerd aan de hand van de combinatie CODE INDICATIEORGAAN en CLIËNTNUMMER INDICATIEORGAAN . Het CAK -BZ kan vervolgens, na vaststelling van het adres waarop de cliënt ingeschreven staat bij de Gemeentelijke BasisAdministratie (GBA), in combinatie met het sofinummer van de cliënt, de cliënt uniek identificeren.
14.4.2
Privacy; welke informatie meesturen?
Conform de eisen die het College Bescherming Persoonsgegevens stelt is het niet toegestaan om in het CAK -BZ-bericht de commentaarrecords te gebruiken om extra informatie over de cliënt mee te sturen.
14.4.3
Het retourbericht bij de CAK-berichten
Na ontvangst van een CA317- of CA319-bericht stuurt het CAK -BZ in alle gevallen een retourbericht (resp. het CA318- en het CA320-bericht). In het retourbericht geeft de ontvanger van een bericht aan of een bericht technisch in orde is, maar ook of de inhoud van het bericht correct is. Een bericht kan volledig, maar ook op onderdelen (op recordniveau of op gegevenselementniveau) afgekeurd worden. Door het CVZ zijn begin 2006 de afspraken rondom de afhandeling van retourberichten aangescherpt, zie hiervoor hoofdstuk 5. Voor meer technische informatie over het retourbericht wordt verwezen naar de Vektis-documentatie 1. Daarnaast gelden specifiek voor het berichtenv erkeer tussen zorgkantoor en CAK -BZ de volgende afspraken: •
1
Het zorgkantoor moet binnen één werkdag na versturen van een CA317- of CA319bericht een retourbericht ontvangen. Externe integratie AWBZ-zorg ZK-CAK (CA3XX); Standaardbeschrijving, versie 1, 15-07-2006.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
107
•
•
Het CAK -BZ voert op basis van de gegevens afkomstig uit AZR de eigen bijdrageregeling uit. Om die reden mag het CAK -BZ een bericht niet afkeuren op basis van kennis die het via andere kanalen heeft gekregen over de zorglevering aan een cliënt. Voorbeeld: als het zorgkantoor een aanvang zorgbericht stuurt met een aanvangsdatum op 01-06-2007 terwijl het CAK -BZ wéét dat de zorg is gestart op 0806-2007, mag het CAK -BZ het bericht hier niet op afkeuren. Het CAK -BZ mag een bericht niet afkeuren wanneer de informatie die het CAK-BZ heeft, afwijkt van de informatie die in het bericht voorkomt. Wanneer het zorgkantoor een verkeerd of onvolledig adres van de cliënt meestuurt, is het de verantwoordelijkheid van het CAK-BZ om het juiste adres te achterhalen. Ook wanneer er ná de GBA-check bij het CAK-BZ nog uitval zou optreden (bij bijvoorbeeld de koppeling met de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank of UWV) is dat geen reden om het bericht (alsnog) af te keuren. Het is de verantwoordelijkheid van het CAK-BZ om deze uitval zelf op te lossen.
Vanaf het moment dat een bericht geaccepteerd is door het CAK -BZ (de informatie is gecontroleerd en er is een retourbericht verstuurd) is alles wat daarna gebeurt de verantwoordelijkheid van het CAK-BZ. Dit houdt in dat, wanneer een cliënt bijvoorbeeld protesteert tegen de eigen bijdrage omdat de begin- en/of einddatum van de zorg niet zou kloppen, het aan het CAK-BZ is om uit te zoeken wat er aan de hand is. In dat geval wordt er geen gebruik meer gemaakt van het AZR -berichtenverkeer, maar van de gebruikelijke communicatiemiddelen. Wel kan dit ertoe leiden dat op een gegeven moment een gecorrigeerd aanvang zorgbericht gestuurd wordt door de zorgaanbieder, gevolgd door een gecorrigeerd CA317-bericht.
14.5 Aanmaken en verzenden van het aanvang zorgbericht aan het CAK-BZ 14.5.1
Procedurele Afspraken over het CA317-bericht
Wanneer een zorgaanbieder de toegewezen zorg, of een deel hiervan, gaat leveren, meldt hij dit aan het zorgkantoor met een melding aanvang zorgbericht (AW35). In dit bericht geeft de zorgaanbieder aan welke zorg hij gaat leveren, in welke omvang en wanneer de zorg van start gaat. Het zorgkantoor stuurt deze informatie in een nieuw bericht door naar het CAK -BZ. De volgende procedurele afspraken zijn vervolgens van toepassing: • Na ontvangst van een aanvang zorgbericht (AW35) stuurt het zorgkantoor altijd eerst een retourbericht aan de zorgaanbieder. • Op basis van de informatie uit het aanvang zorgbericht van de zorgaanbieder stelt het zorgkantoor het bericht samen ten behoeve van het CAK -BZ (het CA317-bericht). • Het zorgkantoor stuurt alleen de aanvang zorgberichten door die van zorgaanbieders afkomstig zijn waar het zorgkantoor een contractrelatie mee heeft. Concreet betekent dit dat alleen informatie uit de AW35-berichten wordt doorgegeven en niet uit de ZK35-berichten. • In het CA317-bericht komen alleen de goedgekeurde gegevens uit het aanvang zorgbericht (AW35); gegevens die met een foutcode retour gestuurd zijn naar de zorgaanbieder worden hierin nog niet opgenomen. • Alhoewel het CAK-BZ vooralsnog alleen de eigen bijdrageafhandeling op basis van AZR uitvoert voor zorg met verblijf stuurt het zorgkantoor alle aanvang zorggegevens door naar het CAK -BZ (intramuraal én extramuraal). Het CAK-BZ selecteert hier zelf de cliënten uit met een verblijfsfunctie. • Het zorgkantoor verstuurt in principe dagelijks (en dan maximaal één maal per dag), maar in elk geval binnen één werkdag na ontvangst van een aanvang zorgbericht, een CA317-bericht.
108
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
14.6 Afspraken over de vulling van het CA317-bericht 14.6.1
Samenstelling van het CA317-bericht
De bron van het CA317-bericht is het aanvang zorgbericht dat de zorgaanbieder aan het zorgkantoor stuurt. Voor één gegevenselement moet het zorgkantoor een ander EI-bericht raadplegen, namelijk voor het gegevenselement PARTNER CLIËNT VERHUIST MEE. Dit element is onderdeel van het indicatiebesluitbericht dat het CIZ aan het zorgkantoor stuurt. Met dit gegevenselement laat het CIZ aan het zorgkantoor weten of de partner van de cliënt meeverhuist. De inhoud van dit element wordt één op één overgenomen in het CA317bericht, ook al zou de informatie inmiddels gedateerd kunnen zijn.
14.6.2
Adresgegevens
Bij het aanleveren van adresgegevens aan het CAK-BZ zijn de volgende punten van belang: • Om de eigen bijdrage op te kunnen leggen heeft het CAK-BZ het woon-/GBA-adres nodig van de cliënt. Het zorgkantoor zou daarom bij voorkeur dit adres moeten aanleveren. • Als de zorgaanbieder een ander woonadres heeft aangeleverd aan het zorgkantoor dan het CIZ, wordt aanbevolen om in het berichtenverkeer naar het CAK -BZ gebruik te maken van het actuele adres: het adres dat de zorgaanbieder doorgeeft. • Als het zorgkantoor niet het GBA-adres heeft, maar wel het ‘verblijfadres’, het ‘correspondentieadres’ of een ‘tijdelijk verblijfadres’ moet het zorgkantoor kiezen voor het adres dat voor het CAK -BZ het best bruikbaar is. In volgorde van voorkeur betekent dit: • bij voorkeur het woon/GBA-adres, • dán het verblijfadres, • dán het correspondentieadres, • en (in het uiterste geval) een tijdelijk verblijfadres (afkomstig uit het indicatiebesluitbericht). • Als het zorgkantoor een adreswijziging doorkrijgt (van de cliënt of via een mutatie /einde zorgbericht) wordt dit niet doorgestuurd aan het CAK-BZ. Het CAK -BZ zou deze wijziging van de cliënt zelf moeten ontvangen. Wanneer het CAK-BZ van de cliënt of van de GBA te horen krijgt dat de cliënt is verhuisd, stuurt het CAK-BZ deze informatie ook niet door naar het zorgkantoor. Na ontvangst van de gegevens controleert het CAK-BZ bij de GBA of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens in de GBA. De GBA is leidend; er kan geen eigen bijdrage worden opgelegd wanneer de gegevens uit AZR niet overeenkomen met die van de GBA. Wanneer blijkt dat de gegevens niet overeenkomen met die van de GBA, wordt dat beschouwd als ‘uitval’. In dat geval wordt door het CAK-BZ een ‘Voorlopige Eigen Bijdrage’ opgelegd. Het CAK -BZ moet op basis van de gegevens die het tot zijn beschikking heeft alsnog het GBA-adres van de cliënt zien te achterhalen. Daarna kan de (definitieve) eigen bijdrage worden opgelegd.
14.6.3
Partnergegevens
Tijdens het indicatiestellingsproces wordt gevraagd of de cliënt een partner heeft. Als dat zo is moet het CIZ in het indicatiebesluitbericht een relatierecord opnemen waarin de gegevens van de partner zijn opgenomen. Het is niet de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor om te achterhalen of een nietgeïndiceerde partner ‘meeverblijft’. Door de koppeling die het CAK-BZ heeft met de GBA kan het CAK-BZ zelf ook vaststellen of de cliënt een partner heeft.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
109
14.6.4
Datumvelden
Voor het CAK -BZ is het van belang om te weten wat de exacte begindatum van de zorg is, omdat op basis hiervan de eigen bijdrage wordt vastgesteld. In het aanvang zorgbericht (het AW35-bericht) zijn twee aanvang zorgdatums opgenomen: de BEGINDATUM FUNCTIE en de BEGINDATUM GEPLANDE ZORG . Vanaf 1 januari 2008 moet de zorgaanbieder in een aanvang zorgbericht bij een intramurale functie (de functie ‘verblijf tijdelijk’ of ‘verblijf langdurig’) altijd de daadwerkelijke startdatum ( BEGINDATUM FUNCTIE) vastleggen. Algemeen is van toepassing dat hier de datum vermeld wordt waarop de zorgaanbieder de cliënt ‘in zorg neemt’; dit mag een datum in de nabije toekomst zijn. Echter, als er sprake is van een ‘sleuteldatum’ (de datum waarop een toekomstige bewoner van een kamer in een instelling (verzorgingshuis) al de sleutel krijgt om bijvoorbeeld de kamer in te richten en te verven) is de volgende regel van toepassing. De zorgaanbieder stuurt in dat geval twee aanvang zorgberichten. In het eerste bericht meldt hij de aanvang van de intramurale functie; de sleuteldatum is in dat geval de BEGINDATUM FUNCTIE. In het tweede bericht meldt hij de aanvang van de overige functies; in dat geval wordt bij BEGINDATUM FUNCTIE de daadwerkelijke aanvang van de zorg ingevuld. In het tweede bericht wordt de verblijffunctie niet opnieuw gemeld. Het zorgkantoor maakt op basis van het aanvang zorgbericht het CA317-bericht aan. Als er twee aanvang zorgberichten zijn binnengekomen (als gevolg van de sleuteldatum), maakt hij ook twee CA317-berichten aan. In het CA317-bericht bestaat uitsluitend de BEGINDATUM FUNCTIE. Het zorgkantoor vult dit element met de informatie die door de zorgaanbieder is aangeleverd. Voor het CAK -BZ is dit de datum vanaf wanneer de eigen bijdrage ingaat1. Van groot belang is dat de aanvangdatum van (nieuwe) zorg in alle gevallen de daadwerkelijke startdatum van de zorg is óf de sleuteldatum, ook wanneer het gaat om de inzet van spoedzorg. In dat kader is het goed om te weten dat in de situatie dat een cliënt een vervolgindicatie heeft gekregen (zelfde zorgaanbieder, situatie cliënt niet gewijzigd) het zorgkantoor een nieuwe zorgtoewijzing stuurt naar de zorgaanbieder. Als GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE hanteert het zorgkantoor de DATUM INGANG GEÏNDIC EERDE FUNCTIE uit het indicatiebesluitbericht. In de melding aanvang zorg (AW35) die hierop volgt gebruikt de zorgaanbieder díe datum als BEGINDATUM FUNCTIE en dus niet de datum waarop de cliënt oorspronkelijk in zorg is gekomen.
1
110
De eigen bijdrage wordt opgelegd aan cliënten vanaf 18 jaar. Wanneer een cliënt bij aanvang van de zorg jonger is dan 18 jaar, gaat de eigen bijdrage pas lopen vanaf de datum waarop de cliënt 18 wordt.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
14.6.5
Het gebruik van status aanlevering
Elk record in elk EI-bericht bevat het gegevenselement STATUS AANLEVERING RECORD . Het doel van dit gegevenselement is: aangeven hoe de ontvanger van het bericht de inhoud van dit record moet interpreteren. De volgende codes worden onderscheiden: Statuscode 1: eerste aanlevering Statuscode 2: gewijzigde aanlevering Statuscode 3: verwijderen aanlevering Statuscode 9: niet van toepassing (ongewijzigd) Voor versie 2.1 is afgesproken dat alleen in het aanvang zorgbericht de statuscode een waarde anders dan ‘1’ mag hebben (bedrijfsregel 4). Het gaat dan niet alleen om het aanvang zorgbericht dat de zorgaanbieder aan het zorgkantoor stuurt (AW35), maar ook om de bovenregionale versie hiervan (ZK35) én om de melding aanvang zorg die het zorgkantoor meldt aan het CAK -BZ (CA317). Omdat er in het AW35-bericht gebruik kan worden gemaakt van ‘status aanlevering’ moet hier bij de aanmaak van een CA317-bericht rekening mee gehouden worden. Wanneer de informatie uit een aanvang zorgbericht al is doorgezonden naar het CAK-BZ en de zorgaanbieder stuurt daarna een correctie op het bericht met gebruikmaking van een statuscode, dan moet het zorgkantoor op haar beurt ook het bericht dat naar het CAK-BZ gestuurd is corrigeren. Voor de exacte regels omtrent het gebruik van status aanlevering wordt verwezen naar paragraaf 10.4.11. De daar beschreven regels zijn ook van toepassing op het CA317bericht.
14.6.6
Voorgaande opnamegegevens
Om de ingangsdatum te bepalen van de hoge eigen bijdrage heeft het CAK-BZ informatie nodig over eventuele voorgaande opnames die de cliënt heeft gehad. Het gaat dan om voorgaande opnames die vallen onder de AWBZ, maar ook om opnames die vallen onder de Zorgverzekeringswet. Door het CIZ wordt in het indicatiestellingsproces de vraag gesteld of er bij een cliënt sprake is van één of meer vooropnames. Het antwoord op deze vraag ( INDICATIE EERDER OPGENOMEN) wordt, via het zorgtoewijzingsbericht, aangeleverd aan de zorgaanbieder. De zorgaanbieder moet een voorgaande opnamerecord aanleveren als de vraag door het CIZ met ‘ja’ beantwoord is (bedrijfsregel 92).
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
111
14.7 Bijzondere situaties 14.7.1
Meer dan één aanvang zorg (vlak) na elkaar (‘MAZ op MAZ’)
Een zorgaanbieder moet een zorgtoewijzingsbericht altijd beantwoorden met een aanvang zorgbericht. Een zorgaanbieder zou ook meerdere aanvang zorgberichten na elkaar kunnen versturen. Dit kan zich voordoen in de volgende situaties: 1.
Als de zorg in etappes wordt gestart omdat de zorg nog niet volledig geleverd kan worden. Voorbeeld: een aanbieder kan slechts zes dagdelen in plaats van tien dagdelen leveren. Hij meldt in dat geval in het eerste bericht de aanvang van zes dagdelen en de datum waarop deze zorg van start gaat. Wanneer de functie in een later stadium alsnog volledig geleverd kan worden, meldt de zorgaanbieder in een tweede aanvang zorgbericht dezelfde functie opnieuw, maar dit keer met tien dagdelen (en dus niet met vier dagdelen) en met een nieuwe aanvang zorgdatum. Het zorgkantoor moet in deze situatie ook twee aanvang zorgberichten aan het CAK BZ sturen.
2.
Een melding aanvang zorg in etappes omdat niet alle toegewezen functies tegelijk van start kunnen gaan. Als er bijvoorbeeld slechts twee van de drie toegewezen functies geleverd kunnen worden, meldt de zorgaanbieder dit als volgt: • in het eerste aanvang zorgbericht meldt hij de aanvang van de eerste twee functies, • in een tweede bericht meldt hij uitsluitend de aanvang van de derde functie. Het zorgkantoor moet in deze situatie ook twee aanvang zorgberichten aan het CAK BZ sturen.
3.
Een melding aanvang zorg waarmee de zorgaanbieder de informatie uit een eerder bericht corrigeert. In dat geval maakt hij gebruik van het gegevenselement STATUS AANLEVERING RECORD ; hij kan hiermee op recordniveau de records die verkeerde informatie bevatten gecorrigeerd aanleveren of laten verwijderen. Het zorgkantoor geeft deze informatie op dezelfde wijze door aan het CAK -BZ (zie ook paragraaf 14.6.5).
14.7.2
Ten onrechte verstuurde aanvang zorg (CA317) naar het CAK
Het kan voorkomen dat een zorgaanbieder ten onrechte de aanvang van zorg van een cliënt heeft gestuurd. Het zorgkantoor ontvangt in dat geval van de zorgaanbieder een tweede aanvang zorgbericht waarin de zorgaanbieder met status aanlevering aangeeft dat de eerder verstuurde informatie niet verstuurd had mogen worden. Als het zorgkantoor op basis van het eerste aanvang zorgbericht al een bericht naar het CAK-BZ heeft gestuurd, moet het zorgkantoor op zijn beurt deze informatie corrigeren, ook met gebruikmaking van status aanlevering (zie ook paragraaf 14.6.5).
112
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
14.8 Aanmaken en verzenden van het einde zorgbericht aan het CAK-BZ 14.8.1
Procedurele Afspraken over het CA319-bericht
Wanneer de zorglevering aan een cliënt wijzigt of eindigt, stuurt de zorgaanbieder een mutatie-/einde zorgbericht naar het zorgkantoor. Ook wanneer er zich een wijziging voordoet in de cliëntkenmerken (cliënt-, relatie - of adresgegevens) informeert de zorgaanbieder het zorgkantoor hierover. Het zorgkantoor geeft niet alle ontvangen mutaties door aan het CAK. Het CAK -BZ moet uitsluitend geïnformeerd worden over mutaties die van invloed zijn op de eigen bijdrage: de aanvang van zorg, het einde van de zorg en een eventuele tussentijdse overplaatsing van de cliënt. Een tijdelijke afwezigheid van de cliënt heeft geen invloed op de eigen bijdrage en wordt daarom niet gemeld aan het CAK -BZ. Ook een mutatie-/einde zorgbericht waarin de zorgaanbieder het overlijden van een cliënt meldt, wordt niet doorgestuurd naar het CAK BZ; deze informatie ontvangt het CAK -BZ van de GBA. Verder zijn de volgende procedurele afspraken van toepassing: • Na ontvangst van een mutatie -/einde zorgbericht (AW39) stuurt het zorgkantoor altijd eerst een retourbericht aan de zorgaanbieder. • Het zorgkantoor maakt uitsluitend een einde zorgbericht aan ten behoeve van het CAK-BZ als in het mutatie-/einde zorgbericht (AW39) het einde van zorg is gemeld of een overplaatsing van de cliënt. Concreet betekent dit dat de CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG één van de volgende waardes moet hebben gehad: • O ntslag intramuraal (code 01), • ontslag extramuraal (code 16) of • de cliënt is overgeplaatst (code 17). • Het zorgkantoor stuurt alleen mutatie-/einde zorgberichten door die van zorgaanbieders afkomstig zijn waar het zorgkantoor een contractrelatie mee heeft. Concreet betekent dit dat alleen informatie uit de AW39-berichten wordt doorgegeven en niet uit de ZK39-berichten. • Alhoewel het CAK-BZ vooralsnog alleen de eigen bijdrageafhandeling op basis van AZR uitvoert voor zorg met verblijf stuurt het zorgkantoor alle einde zorggegevens door naar het CAK -BZ (intramuraal én extramuraal). Het CAK-BZ selecteert hier zelf de cliënten uit met een verblijfsfunctie. • Het zorgkantoor verstuurt in principe dagelijks, maar in elk geval binnen één werkdag na ontvangst van een mutatie -/einde zorgbericht, een CA319-bericht.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
113
14.9 Afspraken over de vulling van het CA319-bericht 14.9.1
Algemene afspraken
Voor de inhoudelijke vulling van het CA319-bericht gelden de volgende algemene afspraken: • Als het zorgkantoor een CA319-bericht aanmaakt, moet dit bericht (minimaal) één cliëntrecord bevatten, aangevuld met minimaal één mutatie functierecord. Met het gegevenselement CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG wordt per functie aangegeven wat de reden is van het versturen van het bericht. Zoals hierboven vermeld mag deze reden uitsluitend ‘O ntslag intramuraal’, ‘functie is beëindigd (extramuraal)’ of ‘overplaatsing’ zijn. • In het CA319-bericht komen alleen de goedgekeurde gegevens uit het einde zorgbericht (AW39); gegevens die met een foutcode retour gestuurd zijn naar de zorgaanbieder worden hierin nog niet opgenomen. 14.9.1.1 H ET GEBRUIK VAN STATUS AANLEVERING In het CA319-bericht moet het gegevenselement STATUS waarde ‘1’ (eerste aanlevering) hebben.
14.9.2
AANLEVERING RECORD
altijd de
Ten onrechte verstuurde CA319
Het kan voorkomen dat een zorgaanbieder ten onrechte de beëindiging van zorg van een cliënt heeft gemeld. De enige manier waarop de zorgaanbieder dit kan herstellen is door contact op te nemen met het zorgkantoor en te melden dat het bericht verwijderd moet worden. Als het zorgkantoor op basis van dat mutatie -/einde zorgbericht al een bericht naar het CAK-BZ heeft gestuurd, moet het zorgkantoor dit corrigeren door contact op te nemen met het CAK -BZ en te melden dat het bericht verwijderd moet worden.
114
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
14.10 Niet reguliere situaties Hieronder worden enkele situaties beschreven die zich kunnen voordoen in het berichtenverkeer tussen zorgaanbieder, zorgkantoor en CAK-BZ. In alle situaties wordt ervan uitgegaan dat het om de functie verblijf gaat.
14.10.1 Cliëntnummers komen niet overeen Het kan voorkomen dat een cliënt die al bekend is bij het CAK-BZ een nieuwe indicatie krijgt van een ander indicatieorgaan en daardoor een ander cliëntnummer krijgt. Omdat het CAK-BZ de cliënt op basis van andere elementen uniek identificeert bij de GBA is een niet-unieke identificatie in AZR voor het CAK-BZ niet problematisch.
14.10.2 Het CAK-BZ ontvangt een CA319, maar heeft geen CA317 ontvangen Het gaat hier om de situatie dat de cliënt al in zorg was ten tijde van de ingebruikneming van het CA317-bericht. Het CAK -BZ ontvangt dan een einde zorgbericht zonder dat er een aanvang zorgbericht aan vooraf is gegaan. Voor AZR heeft dit geen gevolgen. Het CAK-BZ kent de cliënt al vanuit de dossieroverdracht die door het zorgkantoor heeft plaatsgevonden; de eigen bijdrage is al opgelegd en kan, na ontvangst van het mutatie-/einde zorgbericht, beëindigd worden.
14.10.3 Ontslagdatum wijkt af van overlijdensdatum Het kan gebeuren dat het CAK -BZ eerst via de GBA heeft vernomen dat een cliënt is overleden. Daarna ontvangt het een mutatie -/einde zorgbericht van het zorgkantoor (CA319) waarin het einde van de zorg wordt gemeld, maar met een einde zorgdatum die ligt vóór de overlijdensdatum. Als het CAK-BZ de eigen bijdrage zou hebben bepaald aan de hand van de gegevens uit de GBA zou de eigen bijdrageperiode ten onrechte te lang doorlopen. Het CAK-BZ moet in dat geval de eigen bijdrage - na ontvangst van het mutatie-/einde zorgbericht – bijstellen.
14.10.4 AZR in relatie tot de jeugdzorg Cliënten zijn bijdrageplichtig vanaf de leeftijd van 18 jaar. Wanneer een cliënt jonger is dan 18 jaar en zorg nodig heeft, valt hij onder het regime van de Jeugdzorg en wordt de indicatie gesteld dor het Bureau Jeugdzorg (BJZ). De indicaties van BJZ komen echter niet in AZR 1. Hierdoor ontstaat de situatie dat een cliënt die ouder is dan 18 jaar en zorg ontvangt op basis van een jeugdzorgindicatie, geen bijdrage opgelegd kan krijgen op basis van AZR omdat hij hier niet in voorkomt.
14.10.5 Logeeropvang Voor het begrip ‘logeeropvang’ bestaat geen eenduidige omschrijving. Hierdoor bestaat de kans dat AZR-partijen hier verschillend mee omgaan. Voor de aansluiting van het CAK-BZ op AZR wordt aangesloten bij de min of meer ingeburgerde werkwijze een cliënt die logeeropvang geïndiceerd krijgt éénmaal toegewezen wordt aan een zorgaanbieder, waarop er éénmaal een aanvang zorgbericht terugkomt. Het CAK -BZ gaat bij de bepaling van de hoogte van de eigen bijdrage niet uit van de geleverde zorg, maar van de klassecode behorende bij de functie verblijf uit het indicatiebesluit.
1
Er zijn wel plannen om deze aansluiting mogelijk te maken.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
115
14.10.6 Spoed Zoals in 6.9.4 staat beschreven, is er voor de afhandeling van spoed vanaf 1 november 2006 een nieuwe procedure in werking getreden. Het gaat dan zowel om het vaststellen en melden van spoedsituaties als ook om het registreren van zorg die als spoed wordt gegeven. In geval van spoed zet de zorgaanbieder zorg in nog voor er een indicatiebesluit is afgegeven. Hij dient uiterlijk de eerstvolgende werkdag na de dag waarop de zorg van start is gegaan een indicatieaanvraag in bij het CIZ en meldt op het formulier ‘Opgave inzet spoedzorg’1 welke zorg hij heeft ingezet en per wanneer. Op basis hiervan maakt het CIZ eerst een registratief indicatiebesluit. Het zorgkantoor wijst op basis hiervan zorg toe en de zorgaanb ieder meldt op de reguliere wijze de aanvang van de zorg. De BEGINDATUM FUNCTIE is de datum waarop de (spoed)zorg van start ging. Het zorgkantoor meldt dit vervolgens in een CA317-bericht aan het CAK -BZ. Binnen twee weken na de aanvang van zorg volgt een formeel indicatiebesluit. Het zorgkantoor wijst opnieuw zorg toe, de zorgaanbieder meldt opnieuw de aanvang van zorg en het zorgkantoor stuurt nogmaals een CA317-bericht naar het CAK -BZ. In geval van spoed staat het verlenen van zorg voorop. Regionaal zijn hier crisisprotocollen voor opgesteld. Wanneer de zorgverlening geregeld is, worden de berichtstromen (een indicatiebesluit, een zorgtoewijzingsbericht en een melding aanvang zorgbericht) in orde gebracht.
14.10.7 ZZP’s en het CAK-BZ Vanaf 1 juli 2007 gaat het CIZ cliënten die in aanmerking komen voor verblijf indiceren in ZorgZwaartePakketten (ZZP’s). Deze ZZP’s worden voorlopig vertaald naar een combinatie van functies en klassen; in de activiteitcode in het indicatiebesluitbericht wordt de ZZPcode vastgelegd zodat zichtbaar is dat het een ZZP betreft. De geïndiceerde combinatie van functies en klassen wordt op de gebruikelijke manier toegewezen aan een zorgaanbieder en de zorgaanbieder meldt op de gebruikelijke manier de aanvang van de zorg. Het zorgkantoor maakt na de ontvangst van een aanvang zorg- of einde zorgbericht op de gebruikelijke wijze een CA317- of CA319-bericht.
14.10.8 Cliënten in de GGZ-sector Volgens artikel 17 van het ‘Bijdragebesluit zorg’ is een cliënt 'voor verblijf in een instelling gedurende het eerste jaar geen bijdrage verschuldigd indien de verzekerde in verband met een psychiatrische aandoening tevens in die instelling zorg als bedoeld in de artikelen 7 (activerende begeleiding) of 8 (behandeling) ontvangt'. Deze cliënten vallen het eerste jaar onder het regime van de zorgverzekeringswet. Na een jaar verblijf komen deze cliënten in aanmerking voor AWBZ-zorg: ze worden geïndiceerd door het CIZ en gaan vervolgens op de reguliere wijze de AZR-keten in. Na ontvangst van de aanvang zorgmelding van het zorgkantoor kan het CAK -BZ de eigen bijdrage opleggen. Let op: als de cliënt verblijf ontvangt in verband met een psychiatrische aandoening en geen zorg ontvangt als bedoeld in de artikelen 7 (activerende begeleiding) of 8 (behandeling), dan is de cliënt wél vanaf de eerste dag verblijf een eigen bijdrage verschuldigd (zes maanden een lage eigen bijdrage en vervolgens een hoge eigen bijdrage). Deze cliënten worden door het CIZ geïndiceerd.
1
116
Dit formulier is te vinden op www.ciz.nl
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
15 Bovenregionaal berichtenverkeer 15.1 Inleiding Wanneer een cliënt de zorg wil of gaat ontvangen van een zorgaanbieder die een contractuele relatie heeft met een ander zorgkantoor dan het zorgkantoor in de regio waarin de cliënt woont, is er sprake van een bovenregionale zorgvraag. De betrokken zorgkantoren wisselen met gebruikmaking van AZR de informatie uit die nodig is om dit proces te ondersteunen. In dit hoofdstuk wordt besproken hoe het bovenregionale berichtenverkeer plaatsvindt.
15.2 Uitgangspunten en processtappen in het bovenregionale verkeer 15.2.1
Uitgangspunten
De basisafspraken rondom indicatiestelling en zorgtoewijzing bepalen in hoge mate hoe de communicatie verloopt in het regionale, maar ook in het bovenregionale verkeer. De belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn: •
•
•
•
•
• •
De CIZ-locatie in de regio waarin de cliënt woont is, uitzonderingen daargelaten, verantwoordelijk voor de indicatiestelling van de cliënt. Het woonadres van de cliënt is het adres waarop hij staat ingeschreven in de Gemeentelijke BasisAdministratie (GBA). Elke CIZ -locatie is geografisch gekoppeld aan een zorgkantoor. Het CIZ stuurt het indicatiebesluit altijd naar het zorgkantoor dat gekoppeld is aan de regio waarin de cliënt woont (ZK1). Dit zorgkantoor is belast met de zorgtoewijzing en het wachtlijstbeheer van de indicatiebesluiten die afkomstig zijn van die CIZ -locatie. Tijdens de indicatiestelling kan de cliënt een voorkeur uitspreken (niet verplicht) voor één of meer zorgaanbieders. Dit mogen uitsluitend zorgaanbieders zijn die voorkomen op de AZR-AGB-codelijst (bedrijfsregel 43). Elke zorgaanb ieder op de AZR-AGB-codelijst is door middel van een contractrelatie verbonden met een zorgkantoor. Voor elke contractrelatie met een zorgkantoor heeft een zorgaanbieder een eigen AZR-AGB-code (zie ook paragraaf 4.6). Op basis van de AZR-AGB-code van de zorgaanbieder stelt ZK1 vast met welk zorgkantoor de zorgaanbieder een contractrelatie heeft. Er is uitsluitend sprake van bovenregionaal verkeer als een cliënt de zorg wil ontvangen van een zorgaanbieder die geen contractuele relatie heeft met het zorgkantoor in de regio waarin de cliënt woont. Als er sprake is van bovenregionale zorg stuurt ZK1 de indicatiegegevens door naar het zorgkantoor dat wél een contractrelatie heeft met de voorkeuraanbieder (ZK2). ZK2 zorgt er vervolgens voor dat de voorkeuraanbieder de indicatiebesluitgegevens ontvangt en de zorg gaat leveren.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
117
15.2.2
Bovenregionale berichtvolgorde
Voor alle regionaal onderscheiden berichten is ook een bovenregionale variant vastgesteld; dit zijn resp. de ZK31, de ZK33, de ZK35 en de ZK39 (inclusief de hierbij horende retourberichten). In het bovenregionale berichtenverkeer worden de volgende informatiestromen onderscheiden: 2A
Indicatieorgaan
Zorgkantoor (regio A)
1
3A
Zorgaanbieder (regio A)
4A
5
6
7
8
2B
Zorgkantoor (regio B)
3B
Zorgaanbieder (regio B)
4B
Figuur 4
De bovenregionale informatiestromen binnen de Zorgregistratie
Informatiestroom 1
Toelichting
2A 2B 3A 3B
7
Zorgtoewijzing; het zorgkantoor informeert de zorgaanbieder over de zorgtoewijzing. De zorgaanbieder stuurt een retourbericht. Melding aanvang zorg; de zorgaanbieder informeert het zorgkantoor over het moment van aanvang van de zorg. Het zorgkantoor stuurt een retourbericht. Mutatie/einde zorg; de zorgaanbieder meldt een wijziging of de beëindiging van de zorg aan het zorgkantoor. Het zorgkantoor stuurt een retourbericht. Als de cliënt voorkeur heeft voor een bovenregionale zorgaanbieder stuurt ZK1 deze informatie naar ZK2 in de vorm van een bovenregionaal indicatiebesluitbericht óf in de vorm van een bovenregionale zorgtoewijzing (zie toelichting hierna). ZK2 stuurt de aanvang zorginformatie naar ZK1.
8
ZK2 stuurt de einde zorginformatie naar ZK1.
4A 4B 5 6
118
Het CIZ stuurt een indicatiebesluitbericht naar het zorgkantoor.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
EIbericht IO31 IO32 AW33 AW34 AW35 AW36 AW39 AW310 ZK31 of ZK32 ZK35 ZK36 ZK39 ZK310
Toelichting Medio 2007 verloopt de communicatie tussen zorgkantoren nog niet eenduidig; er zijn twee varianten: 1e Nadat zorgkantoor A een indicatiebesluit heeft ontvangen waarin staat aangegeven dat een cliënt de zorg wil ontvangen van een bovenregionale zorgaanbieder stuurt zorgkantoor A het indicatiebesluitbericht door naar zorgkantoor B en gaat ervan uit dat zorgkantoor B de zorgtoewijzing voor zijn rekening neemt. Zorgkantoor A stuurt in dat geval het ZK31-bericht op aan zorgkantoor B. 2e Nadat zorgkantoor A een indicatiebesluit heeft ontvangen waarin staat aangegeven dat een cliënt de zorg wil ontvangen van een bovenregionale zorgaanbieder, maakt zorgkantoor A op basis hiervan een zorgtoewijzingsbericht aan voor de bovenregionale zorgaanbieder en stuurt dat naar zorgkantoor B. Zorgkantoor A stuurt in dat geval het ZK33-bericht aan zorgkantoor B en gaat ervan uit dat zorgkantoor B deze zorgtoewijzing doorstuurt naar de bovenregionale zorgaanbieder. Op termijn wordt er één bovenregionaal bericht vastgesteld dat het huidige ZK31- en ZK33-bericht gaat vervangen. Tot dat moment wordt de huidige werkwijze, met het ZK31en het ZK33-bericht, gehandhaafd.
15.2.3
Procedurele afspraken in het bovenregionale verkeer
Voor het bovenregionale berichtenverkeer gelden de volgende afspraken: • Tenzij anders vermeld is van toepassing dat een bedrijfsregel die op een regionaal bericht van kracht is, ook automatisch van toepassing is op de bovenregionale variant van dat bericht. • Registratieve besluiten worden niet bovenregionaal doorgestuurd 1. Met ‘registratieve besluiten’ worden alle besluiten bedoeld die niet door het CIZ als IO31-bericht naar het AZR-systeem van het zorgkantoor zijn gestuurd. Het gaat dan bijvoorbeeld om geconverteerde productgerichte indicaties (uit bijvoorbeeld het ZRS-systeem), functiegerichte indicaties die nog door het LCIG zijn aangeleverd aan AZR, indicaties uit de jeugdzorg en besluiten die afkomstig zijn uit het project Ultieme Vulling. Een cliënt met een registratief besluit die zorg wenst van een zorgaanbieder waar het eigen zorgkantoor geen contractrelatie mee heeft, moet opnieuw geïndiceerd worden.
1
Samenvatting besluiten AZR 2.1 (april 2006); paragraaf 1.3, besluit nr. 4.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
119
120
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
DEEL III LANDELIJKE GEGEVENSVERZAMELING
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
121
122
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
16 Landelijke gegevensverzameling 16.1 Inleiding Partijen in de AWBZ-zorg wisselen informatie uit met behulp van de landelijk vastgestelde EI-standaarden. AZR ondersteunt op die manier de deelprocessen indiceren, toewijzen en leveren van zorg en (vanaf medio 2007) de vaststelling van de eigen bijdrage. Naast de regionale berichtstandaarden is er ook een landelijk EI-bericht ontwikkeld. Met dit bericht levert het zorgkantoor informatie aan over de regionaal uitgewisselde gegevens. Landelijk wordt met behulp van deze informatie een gegevensverzameling aangelegd. Met deze gegevensverzameling v erkrijgt het CVZ inzicht in de regionale en landelijke wachtlijstproblematiek; daarnaast kan hiermee inzicht worden verkregen in de kwaliteit van het berichtenverkeer. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) verkrijgt op basis van de verzamelde gegevens de beleidsinformatie en sturingsinformatie die nodig is voor de uitvoering van haar taken.
16.2 Het landelijke EI-bericht (AW317) Het landelijk bericht is een samengesteld bericht; het bestaat uit alle bij elkaar behorende gegevens die in een bepaalde periode door middel van het regionale berichtenverkeer zijn uitgewisseld. Het landelijk bericht is een verzameling van gegevens uit de volgende regionale berichten: • het indicatiebesluitbericht (IO31), • het zorgtoewijzingsbericht (AW33), • het melding aanvang zorgbericht (AW35), • het mutatie -/einde zorgbericht (AW39) en • de bovenregionale berichten (ZK31, ZK33, ZK35 en ZK39).
16.3 Afspraken over de vulling van het landelijk bericht In de standaardbeschrijving 1 bij het landelijk bericht staat beschreven hoe het bericht is opgebouwd en, in grote lijnen, hoe het gevuld moet worden.
16.3.1
Inhoud/samenstelling van het landelijk bericht
In het landelijk bericht worden alleen de gegevens opgenomen die betrekking hebben op betekenisvolle mutaties die hebben plaatsgevonden in de periode waar het bericht betrekking op heeft. Van elk gemuteerd gegeven wordt alleen de laatste mutatie in die periode meegenomen. Zolang het zorgkantoor nog niet in staat is het bericht te baseren op mutaties, mag het landelijk bericht worden gevuld met alle gegevens die aan het einde van het kwartaal aanwezig zijn. Vanaf een nog nader te bepalen datum wordt alleen nog gewerkt met mutatiebestanden.
16.3.2
Bovenregionaal
Als er sprake is van bovenregionale zorg blijft het zorgkantoor dat gekoppeld is aan de CIZ-regio waar de cliënt woont, verantwoordelijk voor de zorgtoewijzing, het wachtlijstbeheer en het informeren van de cliënt. Dit ‘eigen’ zorgkantoor verzamelt de gegevens van de bovenregionale zorg en levert deze aan met het landelijk bericht.
1
Landelijke aanlevering Zorgregistratie AWBZ (AW317), Standaardbeschrijving, versie 1, 01-07-2006.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
123
124
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
BIJLAGE I - BEDRIJFSREGELS
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
125
126
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
17 Bedrijfsregels 17.1 Waarom bedrijfsregels? In het handboek staan veel afspraken beschreven die een vrij globaal karakter hebben. Het is een beschrijving van een bepaalde, gewenste werkwijze. Voor een deel volstaan dergelijke afspraken. Waar het concreet gaat om het berichtenverkeer, en dan vooral over de wijze waarop een bericht gevuld zou moeten worden, volstaat het beschrijven van een gewenste werkwijze niet altijd. De Zorgregistratie is gebaat bij een uniforme manier van gegevensuitwisseling. Dit wordt voor een deel al bereikt door de eenheid van definities en taal, maar daarbinnen is het op onderdelen nodig om op bericht- of gegevenselementniveau afspraken te maken over de gegevens die worden uitgewisseld in de AZR -keten. Dit kan bereikt worden met bedrijfsregels. Bedrijfsregels hebben als belangrijkste kenmerk dat ze te automatiseren zijn en daardoor ook meetbaar en testbaar zijn. Een bedrijfsregel heeft ook een dwingend karakter: als het bericht niet voldoet aan een bedrijfsregel móet de ontvangende partij het bericht afkeuren. Bedrijfsregels zijn landelijke vastgestelde afspraken. Per bedrijfsregel staat aangegeven op welke berichtsoort(en) de regel betrekking heeft. Algemeen is van toepassing dat de partijen die betrokken zijn bij dit bericht zich moeten houden aan deze bedrijfsregel. Een bericht dat niet voldoet aan één of meer onderdelen van een bedrijfsregel moet afgekeurd worden door de ontvangende partij. In deze bijlage zijn alle bedrijfsregels opgenomen die op het moment van verschijnen van dit ha ndboek van kracht zijn. Als er na publicatie een wijziging wordt doorgevoerd in de vorm van een nieuwe of gewijzigde bedrijfsregel, dan wordt deze in een afzonderlijk document gepubliceerd. In die situatie is de informatie in het nieuwe document leidend en dient nagevolgd te worden.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
127
17.2 Bedrijfsregels bij AZR versie 2.1 17.2.1 Opmerkingen bij de tabel In paragraaf 17.3 worden in tabelvorm alle bedrijfsregels weergegeven die van toepassing zijn op het gebruik van versie 2.1 AZR. De tabel bestaat uit twee delen: 1. reeds bestaande (technische) bedrijfsregels; dit zijn bedrijfsregels die al bestonden in AZR 1.0. Er is voor gekozen om deze apart te nummeren (Romeinse cijfers). 2. (algemene) bedrijfsregels; deze regels zijn vastgesteld bij de totstandkoming van AZR 2.1. Bij de bedrijfsregels wordt de volgende informatie gegeven: Nr.
EI
In record GIS-code/ onderdeel
Inhoud bedrijfsregel
Code opm.
128
Hier wordt het nummer van de bedrijfsregel weergegeven. Het ligt in de bedoeling om ook in de toekomst vast te houden aan deze nummering. Als er een bedrijfsregel wordt toegevoegd of wordt verwijderd, mag dat geen gevolgen hebben voor de bestaande nummering. In de kolom EI wordt weergegeven op welke berichten de bedrijfsregel betrekking heeft. NB Tenzij anders vermeld is van toepassing dat een bedrijfsregel die op een regionaal bericht van kracht is, ook automatisch van toepassing is op het hieraan gekoppelde bovenregionale bericht. In deze kolom wordt aangegeven op welk(e) record(s) de bedrijfsregel betrekking heeft. Onderstreept wordt weergegeven in welk element de fout zich kan voordoen. In deze kolom wordt weergegeven op welk(e) element(en) de regel betrekking heeft: de gis-code (zoals vermeld in het EI-bericht) en de omschrijving van het gegevenselement. NB Een bedrijfsregel is alleen van toepassing als het element waar de bedrijfsregel betrekking op heeft gevuld is! In deze kolom wordt aangegeven wat voor soort bedrijfs regel het is. De eerste groep is de groep ‘technische bedrijfsregels’; dit zijn voornamelijk regels die al bestonden in de eerste release van AZR en waarvoor al bepaald was welke foutcode gehanteerd moest worden (zie kolom ‘code opm’). Deze groep bedrijfsregels is daarom onderscheiden van de overige regels; ze hebben ook een aparte (Romeinse) nummering gekregen. De tweede groep, de ‘berichtspecifieke bedrijfsregels’ is vastgesteld bij de totstandkoming van AZR 2.1. Bij deze groep is de te hanteren foutcode afgestemd op het nummer van de bedrijfsregel. In deze kolom wordt getoond welke foutcode toegepast moet worden. NB De vermelde foutcode moet geplaatst worden in het record dat vermeld staat in de kolom ‘In record’.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
17.3 Bedrijfsregels bij AZR 2.1 17.3.1 NR.
EI
Technische bedrijfsregels IN RECORD
GIS - CODE /ONDERDEEL
INHOUD BEDRIJFSREGEL
NUM 194
NUM 194
:
SOFINUMMER CLIËNT
SOFINUMMER CLIËNT (NUM194) moet voldoen aan de 11-proef.
0352
NUM 312
: :
BURGERSERVICENUMMER (BSN) CLIËNT
BURGERSERVICENUMMER moet voldoen aan de 11-proef.
0399
CODE OPM .
I
(02) AW 35 CLIËNTRECORD (02) CLIËNTRECORD (02) AW 39 CA 317 CLIËNTRECORD (02) CA 319 CLIËNTRECORD (02) NUM 312/NUM304 IN ALLE RECORDS BEHA LVE VOORIO31 LOOPRECORD , COMMENTAARRECORD AW 33 EN SLUITRECORD AW 35 AW 39 CA 317 CA 319 DAT162 CLIËNTRECORD (02) IO31 CLIËNTRECORD (02) AW 33 CLIËNTRECORD (02) AW 35 CLIËNTRECORD (02) AW 39 CA 317 CLIËNTRECORD (02) CA 319 CLIËNTRECORD (02) DAT198 RELATIERECORD (03) IO31 RELATIERECORD (03) AW 33 RELATIERECORD (03) AW 35 MUTATIE RELATIERECORD (04) AW 39 NAM 104 CLIËNTRECORD (02) IO31 CLIËNTRECORD (02) AW 33 CLIËNTRECORD (02) AW 35 CLIËNTRECORD (02) AW 39 CA 317 CLIËNTRECORD (02) CA 319 CLIËNTRECORD (02) AW 33
II
III
IV
V
CLIËNTRECORD
NUM 304
BURGERSERVICENUMMER (BSN) ECHTGENOOT/ PARTNER CLIËNT
Let op: dit wijkt af van de foutcode die in de EI-standaard wordt voorgeschreven. DAT162
:
DATUM GEBOORTE CLIËNT
DATUM GEBOORTE CLIËNT (D A T162) mag niet in de toekomst liggen.
DAT198
:
DATUM GEBOORTE ECHTG ENOOT/PARTNER
DATUM GEBOORTE ECHTGENOOT/PARTNER CLIËNT (DAT198) mag niet in de toekomst 0358 liggen.
CLIËNT
NAM 104
:
V OORLETTERS CLIËNT
V OORLETTERS CLIËNT (NAM 104) moeten aansluitend zijn, zonder punten of spaties.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
0350
0310
129
NAM 153
VI AW 35
(03) RELATIERECORD (03) RELATIERECORD (03)
AW 39
MUTATIE RELATIERECORD
IO31 AW 33
V OORLETTERS RELATIE CLIËNT (NAM 153) moeten aansluitend zijn, zonder punten 0664 of spaties.
NAM 153
:
VOORLETTERS RELATIE CLIËNT
NUM 302
:
TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE
(01)
NUM 358
:
TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE
(01)
NUM 301
:
TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE
(02)
(04)
NUM 360
:
TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE
(02)
(02)
COD431
:
ZORGVERLENERSCODE HUISARTS
RELATIERECORD
(04)
NUM 302/NUM358
VII AW 35
(04) ADRESRECORD (04) ADRESRECORD (04)
AW 39
MUTATIE ADRES RECORD
CA 317
ADRESRECORD
IO31 AW 33
ADRESRECORD
AW 35
(04) ADRESRECORD (04) ADRESRECORD (04)
AW 39
MUTATIE ADRES RECORD
CA 317
ADRESRECORD
IO31 AW 33
ADRESRECORD
IO31
CLIËNTRECORD
Telefoonnummer cliënt/relatie (02) moet aansluitend zijn en mag alleen cijfers bevatten. Spaties mogen wel gebruikt worden om het veld op te vullen.
0429
(05)
COD431
IX
0427
(05)
(04)
NUM 301/NUM360
VIII
Telefoonnummer cliënt/relatie (01) moet aansluitend zijn en mag alleen cijfers bevatten. Spaties mogen wel gebruikt worden om het veld op te vullen.
Als DATUM AFGIFTE INDICA TIEBESLUIT (DAT186) groter dan of gelijk is aan 2 juli 0565 2007 dan moet de waarde die ZORGVERLENERSCODE HUISARTS (COD431) heeft in het IO31-bericht (indien gevuld), vóórkomen in de tabel FAGBX 20.S 01 die op dat moment actueel is. NB Een zorgkantoor mag een ontvangen ZK31-bericht en een ZK33-bericht niet afkeuren als de waarde die ZORGVERLENERSCODE HUISARTS (COD431) heeft niet voorkomt in de actuele tabel. Zie voor overige afspraken over ZORGVERLENERSCODE HUISARTS bedrijfsregel 40. Let op: de bedrijfsregel is verschillend voor regionale en bovenregionale berichten.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
130
17.3.2
Algemene bedrijfsregels
NR.
EI
IN RECORD
GIS - CODE /ONDERDEEL
1.
AW 39
MUTATIE FUNCTIERECORD
INHOUD BEDRIJFSREGEL
CODE OPM .
NUM 001
2.
3.
(06)
IO31
VOORLOOPRECORD
AW 33
VOORLOOPRECORD
AW 35
VOORLOOPRECORD
AW 39
VOORLOOPRECORD
(01) (01) (01) (01
OMS 016
NUM 001
:
IO31
OMS 016
:
COMMENTAARRECORDS
SLU ITRECORD
COD467
:
STATUS AANLEVERING RECORD
COD467
:
STATUS AANLEVERING RECORD
SLUITRECORD
9003
S TATUS AANLEVERING RECORD (COD467) mag in elk record uitsluitend de waarde 0806 1 (‘eerste aanlevering’) hebben. Let op: dit wijkt af van de EI-standaard.
IN ALLE RECORDS M .U .V . VOORLOOPRECORD
Een commentaarrecord mag uitsluitend voorkomen in de IO31 en de AW33, en dan uitsluitend bij de volgende records: cliëntrecord, ziektebeeld en stoornisrecord, beperkingrecord, indicatiebesluitrecord, functierecord, score stoornisrecord en score beperkingrecord. Een commentaarrecord mag niet voorkomen in de AW35 en de AW39.
(01) EN
(14)
COD467 AW 33
0011
De code opmerking moet geplaatst worden in het commentaarrecord dat in strijd is met de regel.
IN ALLE RECORDS M .U .V . VOORLOOPRECORD
V ERSIENUMMER BERICHTS TANDAARD (NUM001) moet altijd de waarde 21 hebben. Let op: dit wijkt af van de codes bij waarde/betekenis.
COMMENTAARRECORD
COD467
4.
9001
VERSIENUMMER BERICHTSTANDAARD
(11) COMMENTAARRECORD (17) AW 33 COMMENTAARRECORD (08) AW 35 COMMENTAARRECORD (08) AW 39 CA 317 COMMENTAARRECORD (08) CA 319 COMMENTAARRECORD (08) IO31
Er mag met een AW39-bericht geen mutatie op een functie gestuurd worden wanneer de zorgaanbieder deze functie niet toegewezen heeft gekregen met een AW33-bericht.
S TATUS AANLEVERING RECORD (COD467) mag in elk record uitsluitend de waarde 0806 1 (‘eerste aanlevering’) hebben.
(01) EN
(18)
COD467
Let op: dit wijkt af van de EI-standaard. COD467
AW 35
IN ALLE RECORDS M .U .V .
CA 317
FUNCTIERECORD
:
STATUS AANLEVERING RECORD
(07), (01) EN SLUITRECORD (09)
S TATUS AANLEVERING RECORD (COD467) mag in elk record (met uitzondering van 0806 het functierecord) uitsluitend de waarde 1 (‘eerste aanlevering’) of 9 (‘ongewijzigd’) hebben.
VOORLOOPRECORD COD467 AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317 FUNCTIERECORD
Let op: dit wijkt af van de EI-standaard. COD467
(07) (07)
:
STATUS AANLEVERING RECORD
S TATUS AANLEVERING RECORD (COD467) mag in het functierecord uitsluitend de 0806 waarde 1 (‘eerste aanlevering’) of 3 (‘verwijderen aanlevering’) hebben.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
131
COD467
COD467
AW 39
IN ALLE RECORDS M .U .V .
CA 319
VOORLOOPRECORD SLUITRECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317 FUNCTIERECORD
(01) EN Let op: dit wijkt af van de EI-standaard. : : COD588 :
(07) (07)
COD467
STATUS AANLEVERING RECORD
COD732
FUNCTIECODE CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
COD459/ NUM258
10.
S TATUS AANLEVERING RECORD (COD467) mag in elk record uitsluitend de waarde 0806 1 (‘eerste aanlevering’) hebben.
STATUS AANLEVERING RECORD
(09)
COD467
9.
:
AW 35
IN ALLE RECORDS BEHA LVE
AW 39
VOORLOOPRECORD
CA 317
SLUITRECORD
(01) EN
NUM 258
: COD459 :
CLIËNTNUMMER INDICATIEORGAAN
COD459
:
CODE INDICATIEORGAAN
COD061
:
UZOVI-NUMMER
S TATUS AANLEVERING RECORD (COD467) in het functierecord van een AW35/ca317 mag niet de waarde 3 hebben wanneer er voor die functiecode (COD732) al een AW39/ca319-bericht is verstuurd waarin REDEN EINDE/MUTATIE ZORG (COD588) de waarde 01 (ontslag intra), 03 (tijd.afw.), 15 (hervat), 16 (ontslag extra) of 17 (overpl.) heeft. Let op: dit wijkt af van de EI-standaard. De combinatie CODE INDICATIEORGAA N (COD459) en (NUM 258) moet voorkomen in AZR.
9008 CODE
CLIËNTNUMMER INDICATIEORGAAN
9010
CODE INDICATIEORGAAN
(09)
CA 319 COD459
11. IO31
IN ALLE RECORDS , BEHALVE
AW 33
VOORLOOPRECORD ,
AW 35
COMMENTAARRECORD EN
AW 39
SLUITRECORD
CODE INDICATIEORGAAN (COD459) moet voorkomen in de tabel ‘Code indicatieorgaan’.
1000
CA 317 CA 319 COD061
12. AW 35
(02) CLIËNTRECORD (02) CLIËNTRECORD (02)
AW 39
MUTATIE CLIËNTRECORD
IO31 AW 33
CLIËNTRECORD
(03)
Voor alle AZR-berichten is van toepassing dat het gebruikte UZOVI-nummer 0423 voor moet komen in de AZR-UZOVI-tabel. Verder is van toepassing: • In een indicatiebesluit met een afgiftedatum groter dan 1 maart 2007 mag alleen een UZOVI-nummer gebruikt worden dat op dat moment actueel is. Dit houdt in de DATUM AFGIFTE INDICA TIEBESLUIT groter dan of gelijk moet zijn aan (indien gevuld) de DATUM OPNEMING bij dat betreffende UZOVI-nummer en kleiner moet zijn dan (indien gevuld) DATUM UITSCHRIJVING . • Voor alle overige berichten (alle behalve het IO31-bericht) is het niet van belang of het UZOVI-nummer wel of niet actueel is. Let op: deze regel wijkt af van de Vektis-documentatie.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
132
13.
DAT162
(02) CLIËNTRECORD (02) AW 33 CLIËNTR ECORD (02) AW 35 CLIËNTRECORD (02) AW 39 CA 317 CLIËNTRECORD (02) CA 319 CLIËNTRECORD (02) DAT198 RELATIERECORD (03) IO31 RELATIERECORD (03) AW 33 RELATIERECORD (03) AW 35 MUTATIE RELATIERECORD (04) AW 39 COD365 CLIËNTRECORD (02) IO31 CLIËNTRECORD (02) AW 33 CLIËNTRECORD (02) AW 35 CLIËNTRECORD (02) AW 39 CA 317 CLIËNTRECORD (02) CA 319 CLIËNTRECORD (02) COD505 RELATIERECORD (03) IO31 RELATIERECORD (03) AW 33 RELATIERECORD (03) AW 35 MUTATIE RELATIERECORD (04) AW 39 COD700 CLIËNTRECORD (02) IO31 CLIËNTRECORD (02) AW 33 CLIËNTRECORD (02) AW 35 CLIËNTRECORD (02) AW 39 CA 317 CLIËNTRECORD (02) CA 319 CLIËNTRECORD (02) IO31
14.
15.
16.
17.
CLIËNTRECORD
:
DATUM GEBOORTE CLIËNT
DAT198
:
DATUM GEBOORTE ECHTG ENOOT/PARTNER
DATUM GEBOORTE ECHTGENOOT/PARTNER CLIËNT (DAT198) mag niet meer dan 120 0358 jaar in het verleden liggen.
COD365
:
CODE GESLACHT CLIËNT
CODE GESLACHT CLIËNT (COD365) moet de waarde 1(‘mannelijk’) of 2 (‘vrouwelijk’) hebben.
0351
COD505
:
CODE GESLACHT RELATI E CLIËNT
CODE GESLACHT RELATIE CLIËNT (COD505) moet de waarde 0 (‘onbekend’), 1(‘mannelijk’) of 2 (‘vrouwelijk’) hebben.
0661
COD700
:
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
NAAMCODE/NAAMGEBRUIK (01) (COD700) mag uitsluitend de waarde 1 (‘eigen naam’) hebben.
0317
CLIËNT
NAM 196 COD701
AW 35
(02) CLIËNTRECORD (02) CLIËNTRECORD (02)
AW 39
MUTATIE CLIËNTRECORD
CA 317
CLIËNTRECORD
IO31 AW 33
CLIËNTRECORD
(02)
(03)
(01)
Let op: op diverse plaatsen in de EI-standaarden wordt gesuggereerd dat naamcode/naamgebruik 0 toegestaan zou zijn; dit is niet juist.
COD701
18.
DATUM GEBOORTE CLIËNT (D A T162) mag niet meer dan 120 jaar in het verleden 0350 liggen.
DAT162
: :
NAAM CLIËNT
(02)
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
(02)
Als NAAM CLIËNT (02) (nam196) gevuld is, moet (COD701) ook gevuld zijn.
NAAMCODE/NAAMGEBRUIK
(02)
9018
NB: De beoordeling van het al dan niet gevuld zijn van NAAM CLIËNT (02) mag niet worden afgeleid uit de waarde van een ander element (burgerlijke staat bijv.).
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
133
COD701
COD701 NAM 196
AW 35
(02) CLIËNTRECORD (02) CLIËNTRECORD (02)
AW 39
MUTATIE CLIËNTRECORD
CA 317
CLIËNTRECORD
IO31 AW 33
CLIËNTRECORD
21.
22.
23.
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK NAAM CLIËNT
(02)
(02)
(02) NAM 196
(02) CLIËNTRECORD (02) AW 33 CLIËNTRECORD (02) AW 35 CLIËNTRECORD (02) AW 39 CA 317 CLIËNTRECORD (02) NAM 198 CLIËNTRECORD (02) IO31 CLIËNTRECORD (02) AW 33 CLIËNTRECORD (02) AW 35 AW 39 MUTATIE CLIËNTRECORD (03) CA 317 CLIËNTRECORD (02) COD829 CLIËNTRECORD (02) IO31 CLIËNTRECORD (02) AW 33 CLIËNTRECORD (02) AW 35 MUTATIE CLIËNTRECORD (03) AW 39 CA 317 CLIËNTRECORD (02) COD829 CLIËNTRECORD (02) IO31 CLIËNTRECORD (02) AW 33 CLIËNTRECORD (02) AW 35 MUTA TIE CLIËNTRECORD (03) AW 39 CA 317 CLIËNTRECORD (02) CLIËNTRECORD
COD701
NAM 198 NAM 196
COD829 NAM 196
: :
NAAM CLIËNT
(02)
: :
VOORVOEGSEL CLIËNT
: :
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
NAAM CLIËNT
NAAM CLIËNT
(02)
(02)
AW 35
(03) RELATIERECORD (03) RELATIERECORD (03)
AW 39
MUTATIE RELATIERECORD
IO31 AW 33
9018
(03
(02)
NAAM CLIËNT
NAAMCODE/NAAMGEBRUIK (03) (COD829) mag uitsluitend de waarde 2, 3 of 4 hebben wanneer NAAM CLIËNT (02) (NAM 196) gevuld is.
9021
9022
Let op! De controle andersom toepassen is niet toegestaan: als NAAM CLIËNT (02) gevuld is, mág NAAMCODE/NAAMGEBRUIK (03) de waarde 1 hebben. COD829
:
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
(03)
NAAMCODE/NAAMGEBRUIK (03) (COD829) mag nooit de waarde 0 (‘onbekend’) hebben.
0397
Let op! De bedrijfsregel heeft betrekking op het gebruik van de COD829 ongeacht de recordsoort. Wanneer COD829 wordt gebruikt mag deze nooit de waarde 0 hebben. Wanneer NAM 202
: COD701 :
RELATIERECORD
NAAM
Als NAAM CLIËNT (02) (NAM 196) gevuld is, mag NAAMCODE/NAAMGEBRUIK (02) 9018 (COD701) uitsluitend de waarde 2 (‘naam echtgenoot of geregistr.partner of altern.naam’) hebben.
V OORVOEGSEL CLIËNT (02) (NAM 198) mag alleen gevuld zijn wanneer (02) (NAM 196) gevuld is.
(02)
COD701
24.
NAAMCODE/NAAMGEBRUIK (02) (COD701) mag alleen gevuld zijn wanneer CLIËNT (02) (NAM 196) gevuld is.
NB: De beoordeling van het al dan niet gevuld zijn van NAAM CLIËNT (02) mag niet worden afgeleid uit de waarde van een ander element (burgerlijke staat bijv.).
(03)
COD701 IO31
: :
NAAM RELATIE CLIËNT
(02)
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
(02) (NAM 202) gevuld is, moet (02) (COD701) gevuld worden.
NAAM RELATIE CLIËNT
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
9024
(02)
(04)
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
134
COD701
AW 35
(03) RELATIERECORD (03) RELATIERECORD (03)
: NAM 202 :
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
AW 39
MUTATIE RELATIERECORD
COD701
:
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
NAM 204
NAM 204 NAM 202
: :
VOORVOEGSEL RELATIE CLIËNT
AW 35
(03) RELATIERECORD (03) RELATIERECORD (03)
AW 39
MUTATIE RELATIERECORD
: :
NAAMCODE /NAAMGEBRUIK
IO31 AW 33
COD701
RELATIERECORD
NAAM RELATIE CLIËNT
NAAMCODE/NAAMGEBRUIK (02) (COD701) mag alleen gevuld zijn wanneer RELATIE CLIËNT (02) (NAM 202) gevuld is.
(02)
AW 35
(03) RELATIERECORD (03) RELATIERECORD (03)
AW 39
MUTATIE RELATIERECORD
AW 33
27. IO31 AW 33
(04)
RELATIERECORD
RELATIERECORD
COD829 NAM 202
AW 35 AW 39
MUTATIE RELATIERECORD
AW 33
RELATIERECORD
(04)
NUM 299
29. AW 35
(04) (04) ADRESRECORD (04)
AW 39
MUTATIE ADRES RECORD
CA 317
ADRESRECORD
IO31
ADRESRECORD
AW 33
ADRESRECORD
NAAM RELATIE CLIËNT
(02)
V OORVOEGSEL RELATIE CLIËNT (02) (NAM 204) mag alleen gevuld zijn als RELATIE CLIËNT (02) (NAM 202) gevuld is.
(02)
NAAM RELATIE CLIËNT
(03)
NAAMCODE/NAAMGEBRUIK (03) (COD829) mag uitsluitend de waarde 2, 3 of 4 hebben als NAAM RELATIE CLIËNT (02) (NAM 202) gevuld is.
(02)
(04)
: : NUM 300 : NUM 301 : NUM 361 : NUM 360 :
TELEFOONNUMMER LAND CLIËNT/RELATIE TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE
NUM 303
NUM 303
VOLGORDE CONTACTPERS OON
COD472
AW 33
(03) RELATIERECORD (03)
AW 39
MUTATIE RELATIERECORD
NUM 300
AW 35
(04) ADRESRECORD (04) ADRESRECORD (04)
AW 39
MUTATIE ADRES RECORD
CA 317
ADRESRECORD
AW 33
31. IO31
9028
(05) NUM 358
IO31
9027
Let op! de controle andersom toepassen is niet toegestaan: als NAAM RELATIE CLIËNT (02) gevuld is, mág NAAMCODE/NAAMGEBRUIK (03) de waarde 1 hebben. NUM 299 : TELEFOONNUMMER LAND CLIËNT/RELATIE (01) TELEFOONNUMMER LAND CLIËNT/RELATIE (01) (NUM 299) mag alleen gevuld zijn als 9029 NUM 302 : TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE (01) TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE (01) (NUM 302) gevuld is.
NUM 359
30.
NAAM
(04)
(03) RELATIERECORD (03) RELATIERECORD (03)
IO31
Wanneer NAAMCODE/NAAMGEBRUIK (02) (COD701) gevuld is, mag het uitsluitend 9024 de waarde 2 (‘naam echtgenoot of geregistr.partner of altern.naam’) hebben.
(02)
(04)
COD829
28.
9024
(02)
COD701 IO31
NAAM
ADRESRECORD
(01)
TELEFOONNUMMER LAND CLIËNT/RELATIE
(02) TELEFOONNUMMER LAND CLIËNT/RELA TIE (02) (NUM 300) mag alleen gevuld zijn als 9030 TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE (02) (NUM 301) gevuld is. TELEFOONNUMMER LAND CLIËNT/RELATIE (02) TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE (02) TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE
(02)
(05)
(04)
RELATIERECORD
(04)
: :
SOORT RELATIE CLIËNT
V OLGORDE CONTACTPERSOON (NUM 303) mag alleen de waarde 00 hebben als SOORT RELATIE CLIËNT (COD 472) de waarde 12 (‘partner’) heeft.
9031
Let op: deze regel wijkt af van de Vektis-documentatie.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
135
32. IO31 AW 33
COD478
DAT186
DATUM AFGIFTE INDICA TIEBESLUIT
(02) CLIËNTRECORD (02)
COD478
: : COD472 :
CODE LEEFEENHEID
CLIËNTRECORD
Als DATUM AFGIFTE INDICA TIEBESLUIT (DAT186) groter is dan 1 maart 2007 en CODE 9032 LEEFEENHEID (COD478) heeft de waarde 3 of 4 (beide: heeft huishouden met partner) moet er een relatierecord zijn waarin SOORT RELATIE CLIËNT (COD472) = code 12 (‘partner’).
SOORT RELATIE CLIËNT
Let op: de waarde die CODE BURGERLIJKE STAAT heeft doet niet ter zake. Let op! Deze regel is afhankelijk gemaakt van de implementatie-datum omdat ‘oude’ berichten anders massaal zouden worden afgekeurd. Vanaf het moment dat het BSN gaat functioneren in de Zorgregistratie worden alle regels die betrekking hebben op het vastleggen en doorgeven van persoonsgegevens heroverwogen. COD539
33. IO31 AW 33
34. IO31 AW 33
COD539
(13) SCORE BEPERKINGRECORD (12) NAM 201/NAM 153/DAT198/NUM 025/COD928 RELATIERECORD (03) RELATIERECORD (03)
:
De CODE CATEGORIE BEPERKING (COD539) van het score beperkingrecord moet 9033 gelijk zijn aan de CODE CATEGORIE BEPERKING (COD539) van het bovenliggende beperkingrecord. Als de DATUM AFGIFTE INDICA TIEBESLUIT (DAT186) groter is dan 1 maart 2007 en 9034 SOORT RELATIE CLIËNT (COD472) heeft de waarde 12 (‘partner’), moeten de gegevenselementen: NAAM RELATIE CLIËNT (01) (NAM 201), VOORLETTERS RELATIE CLIËNT (NAM 153), DATUM GEBOORTE ECHTG ENOOT/PARTNER CLIËNT (DAT198), HUISNUMMER (NUM025) en POSTCODE (COD 928) gevuld zijn.
CODE CATEGORIE BEPERKING
SCORE BEPERKINGRECORD
COD472
SOORT RELATIE CLIËNT
NAM 201
: : NAM 153 : NUM 025 : COD928 : DAT186 : DAT198 :
NAAM RELATIE CLIËNT
(01)
VOORLETTERS RELATIE CLIËNT HUISNUMMER POSTCODE DATUM AFGIFTE INDICATIEBESLUIT DATUM GEBOORTE ECHTG ENOOT/PARTNER CLIËNT
35. IO31 AW 33
NUM 025/COD928/NUM 302
NAM 201
: : COD928 : NUM 302 :
NAAM RELATIE CLIËNT
(03) RELATIERECORD (03)
NUM 025
HUISNUMMER
COD472
:
SOORT RELATIE CLIËNT
S OORT RELATIE CLIËNT (COD472) mag niet de waarde 01, 02 of 99 (resp. eerste, 0659 tweede relatie/contactpersoon of ‘niet van toepassing’) hebben.
COD472
:
SOORT RELATIE CLIËNT
S OORT RELATIE CLIËNT (COD472) mag in een AW35-bericht uitsluitend de waarde 12 (‘partner’) hebben.
RELATIERECORD
COD472
36. AW 33
(03) RELATIERECORD (03)
AW 39
MUTATIE RELATIERECORD
IO31
AW 35
POSTCODE (INTER )NATIONAAL TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE
RELATIERECORD
COD472 RELATIERECORD
(03)
(01) (01)
Als er een relatierecord wordt aangeleverd, moet van de betreffende relatie 9035 in ieder geval de NAAM RELATIE CLIËNT (01) (NAM 201) aangeleverd worden, aangevuld met een adresrecord met: • de combinatie HUISNUMMER (NUM 025) en POSTCODE (INTER )NATIONAAL (COD928) van de relatie gevuld en/of: • het TELEFOONNUMMER CLIËNT/RELATIE (01) (NUM 302) van de relatie.
(04)
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
0659
136
COD757
38.
COD757
AW 35
(04) ADRESRECORD (04) ADRESRECORD (04)
AW 39
MUTATIE ADRESRECORD
CA 317
ADRESRECORD
IO31 AW 33
AW 33
(04) ADRESRECORD (04)
AW 39
MUTATIE ADRESRECORD
IO31
(05)
ADRESRECORD
0682
Let op: tekst in Vektis-documentatie bij toelichting waarde is niet volledig. DAT237
:
EIND -/BEGINDATUM TIJDELIJK VERBLIJFADRES CLIËNT/RELATIE
ADRESRECORD
DAT189/DAT188 AW 35
S OORT ADRES (COD757) mag niet de waarde 00, 98 of 99 (resp. ‘onbekend’, ‘anders’ of ‘niet van toepassing’) hebben.
SOORT ADRES
(04)
DAT236/ DAT237
39.
:
ADRESRECORD
DAT236
:
(05)
EIND -/BEGINDATUM TIJDELIJK VERBLIJFADRES
EINDDATUM TIJDELIJK V ERBLIJFADRES CLIËNT/RELATIE (DAT237 resp. DAT189) moet groter dan of gelijk zijn aan BEGINDATUM TIJDELIJK VERBLIJFADRES CLIËNT/RELATIE (DAT236 resp. DAT188).
9039
CLIËNT DAT189
:
DAT188
:
COD431
:
(04)
EIND -/BEGINDATUM TIJDELIJK VERBLIJFADRES CLIËNT/RELATIE EIND -/BEGINDATUM TIJDELIJK VERBLIJFADRES CLIËNT
COD431
40. AW 33 ZK31 ZK33
In het AW33-, het ZK31- en het ZK33-bericht moeten de eerste twee 0565 posities in het element ZORGVERLENERSCODE HUISARTS (COD431) de waarde 01 hebben. Zie voor overige afspraken over ZORGVERLENERSCODE HUISARTS bedrijfsregel IX.
ZORGVERLENERSCODE HUISARTS
(02) CLIËNTRECORD (02) CLIËNTRECORD (02) CLIËNTRECORD
Let op: de bedrijfsregel is verschillend voor regionale en bovenregionale berichten. 41. IO31 AW 33 IO31 AW 33
NAM 205
COD747
(02) CLIËNTRECORD (02) NAM 205 CLIËNTRECORD (02) CLIËNTRECORD (02)
NAM 205
CLIËNTRECORD
COD747 NAM 205
: :
CODERING BIJZONDERE COMMUNICATIEVORM
: :
COMMUNICATIETAAL CLIËNT
COMMUNICATIETAAL CLIËNT
CODERING BIJZONDERE COMMUNICATIEVORM
Als CODERING BIJZONDERE COMMUNICATIEVORM (COD747) de waarde 1 (‘tolk’) heeft, 9041 moet COMMUNICATIETAAL CLIËNT (NAM 205) gevuld zijn. COMMUNICATIETAAL CLIËNT (NAM 205) mag alleen gevuld zijn als COMMUNICATIEVORM (COD747) de waarde 1 (‘tolk’) heeft.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
BIJZONDERE
9041
137
43. AW 33
COD031
COD031
INSTELLINGSCODE
(01) FUNCTIERECORD (15) ACTIVITEITRECORD (16) VOORLOOPRECORD (01) FUNCTIERECORD (07) VOORLOOPRECORD (01)
COD779
: : COD198 :
INSTELLINGSCODE VOORGAANDE OPNAME
VOORLOOPRECORD
MUTATIE FUNCTIERECORD
Overal waar een instellingscode wordt vastgelegd, moet deze voorkomen in de AZR-AGB-codelijst zoals door het CVZ verspreid.
0383
INSTELLINGSCODE BESTEMMING
Let op: de bedrijfsregel heeft alleen betrekking op instellingscode. Voor postcode en huisnummer gelden vooralsnog geen restricties. (06)
COD779 AW 35
VOORGAANDE OPNAMERECORD
(05)
COD198 AW 39
MUTATIE FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
CA 319
MUTATIE FUNCTIERECORD
(07)
COD552
43a IO31
FUNCTIERECORD
IO31
FUNCTIERECORD
COD552
IO31
FUNCTIERECORD
IO31
FUNCTIERECORD
INSTELLINGSCODE EERS TE VOORKEUR CLIËNT
Overal waar een instellingscode wordt vastgelegd, moet deze voorkomen in de AZR-AGB-codelijst zoals door het CVZ verspreid.
(09)
(09)
Let op: de bedrijfsregel heeft alleen betrekking op instellingscode. Voor postcode en huisnummer gelden vooralsnog geen restricties. Overal waar een instellingscode wordt vastgelegd, moet deze voorkomen in de AZR-AGB-codelijst zoals door het CVZ verspreid.
COD553
:
INSTELLINGSCODE TWEEDE VOORKEUR CLIËNT
COD554
:
INSTELLINGSCODE DERDE VOORKEUR CLIËNT
(09)
COD703
43d
:
Let op: de bedrijfsregel heeft alleen betrekking op instellingscode. Voor postcode en huisnummer gelden vooralsnog geen restricties. Overal waar een instellingscode wordt vastgelegd, moet deze voorkomen in de AZR-AGB-codelijst zoals door het CVZ verspreid. Let op: de bedrijfsregel heeft alleen betrekking op instellingscode. Voor postcode en huisnummer gelden vooralsnog geen restricties. Overal waar een instellingscode wordt vastgelegd, moet deze voorkomen in de AZR-AGB-codelijst zoals door het CVZ verspreid.
COD554
43c
(06)
(09)
COD553
43b
(06)
COD703
:
INSTELLINGSCODE EERS TE AFKEUR CLIËNT
1124
1125
1126
1127
Let op: de bedrijfsregel heeft alleen betrekking op instellingscode. Voor postcode en huisnummer gelden vooralsnog geen restricties.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
138
COD704
43e IO31
FUNCTIERECORD
COD704
:
INSTELLINGSCODE TWEEDE AFKEUR CLIËNT
(09)
Overal waar een instellingscode wordt vastgelegd, moet deze voorkomen in de AZR-AGB-codelijst zoals door het CVZ verspreid.
1128
Let op: de bedrijfsregel heeft alleen betrekking op instellingscode. Voor postcode en huisnummer gelden vooralsnog geen restricties. COD705
43f IO31
FUNCTIERECORD
COD704
:
INSTELLINGSCODE DERDE AFKEUR CLIËNT
(09)
Overal waar een instellingscode wordt vastgelegd, moet deze voorkomen in de AZR-AGB-codelijst zoals door het CVZ verspreid.
1129
Let op: de bedrijfsregel heeft alleen betrekking op instellingscode. Voor postcode en huisnummer gelden vooralsnog geen restricties. 44.
COD764 T/M COD 769
POSTCODE LOCATIE AWBZ
COD269 T/M COD 274
HUISNUMMER LOCATIE A WBZ
POSTCODE LOCATIE AWBZ en HUISNUMMER LOCATIE AWBZ behorend bij de instellingscode mogen alleen gevuld zijn als INSTELLINGSCODE gevuld is.
9044
INSTELLINGSCODE IO31
FUNCTIERECORD
(09)
COD775/ NUM276 AW 33
FUNCTIERECORD
(15) (16)
ACTIVITEITRECORD AW 35
VOORGAANDE OPNAMERECORD FUNCTIERECORD
AW 39
(05)
(07)
MUTATIE FUNCTIERECORD
(06)
COD831/ NUM305 AW 39
45. IO31
(06) COD552/ COD553/ COD554 COD703/ COD704/ COD705 MUTATIE FUNCTIERECORD
FUNCTIERECORD
(09)
COD772
46. IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD
(09) (09)
COD552
INSTELLINGSCODE VA N VOORKEUR
COD553
: : COD554 : COD703 : COD704 : COD705 : COD772 :
INSTELLINGSCODE VAN VOORKEUR INSTELLINGSCODE VAN VOORKEUR
Een INSTELLINGSCODE EERS TE, TWEEDE OF DERDE VOORKEUR CLIËNT (COD552, COD553, 9045 COD554) mag bij één functie niet tegelijkertijd ook de INSTELLINGSCODE EERS TE TWEEDE OF DERDE AFKEUR CLIËNT (COD 703, COD705, COD705) zijn.
INSTELLINGSCODE VAN AFKEUR INSTELLINGSCODE VAN AFKEUR INSTELLINGSCODE VAN AFKEUR BEMIDDELING ZORGKANTOOR
BEMIDDELING ZORGKANTOOR (COD772) mag uitsluitend de waarde 1 (‘ja’) of 2 (‘neen’) hebben. De waarde 0 (leeg/onbekend) is niet toegestaan.
1144
Let op: dit wijkt af van de EI-standaard.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
139
47. IO31 AW 33 AW 35
COD743
COD743
(10) ACTIVITEITRECORD (10) ACTIVITEITRECORD (16) FUNCTIERECORD (07)
COD732
ACTIVITEITRECORD
COD743
49.
COD743
(10) ACTIVITEITRECORD (10) AW 33 ACTIVITEITRECORD (16) FUNCTIERECORD (07) AW 35 COD756 FUNCTIERECORD (09) IO31 FUNCTIERECORD (09) AW 33 FUNCTIERECORD (15) FUNCTIERECORD (07) AW 35 CA 317 FUNCTIERECORD (07) COD756 FUNCTIERECORD (09) IO31 FUNCTIERECORD (09) AW 33 FUNCTIERECORD (15) FUNCTIERECORD (07) AW 35 CA 317 FUNCTIERECORD (07) COD756 FUNCTIERECORD (09) IO31 FUNCTIERECORD (09) AW 33 FUNCTIERECORD (15) FUNCTIERECORD (07) AW 35 CA 317 FUNCTIERECORD (07) IO31
ACTIVITEITRECORD
COD756 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
COD732
COD732 COD756
COD732 COD756
COD732 COD756
COD732
(09) (09) (15) (07) (07)
COD756
: :
ACTIVITEITCODE FUNCTIECODE
De eerste twee posities van de ACTIVITEITCODE (COD743) moeten 9047 overeenkomen met de eerste twee cijfers van de FUNCTIECODE (COD732), tenzij de laatste vier cijfers van de ACTIVITEITCODE (COD743) de waarde 9999 hebben. Let op: de bedrijfsregel is alleen van toepassing op het AW35-bericht als de activiteitcode gevuld is met een waarde anders dan 000000. In de AW35 mag een activiteitcode met de waarde 000000 niet afgekeurd worden. Als de laatste vier cijfers van de ACTIVITEITCODE (COD743) de waarde 9999 9047 hebben, moet het eerste cijfer van de ACTIVITEITCODE gelijk zijn aan het eerste cijfer van de FUNCTIECODE (COD732).
: :
ACTIVITEITCODE
: :
FUNCTI ECODE
Als de
KLASSECODE
KLASSECODE (COD756)
: :
FUNCTIECODE
Als de
KLASSECODE
KLASSECODE (COD756)
: :
FUNCTIECODE
Als de FUNCTIECODE (COD732) de waarde 21 (HV) heeft moet de (COD756) de waarde K1, K2, K3, K4, K5 of K6 hebben.
: :
FUNCTIECODE
FUNCTIECODE
KLASSECODE
KLASSECODE
FUNCTIECODE (COD732)
de waarde 11 (OB-ALG) of 31 (PV) heeft, moet de waarde K1, K2, K3, K4, K5, K6, K7 of K8 hebben.
FUNCTIECODE (COD732)
de waarde 51 (AB-ALG) heeft moet de de waarde K1, K2, K3 of K4 hebben.
KLASSECODE
Als de FUNCTIECODE (COD732) de waarde 41 (VP) heeft moet de KLASSECODE (COD756) de waarde K0, K1, K2, K3, K4, K5, K6 of K7 hebben.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
9049
9049
9049
9049
140
COD756 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
COD732
(09) (09) (15) (07) (07)
COD756 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
COD732
(09) (09) (15) (07) (07)
COD756 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
(09) (09) (15) (07) (07)
ANT218 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
(09) (09) (15) (07) (07)
: :
FUNCTIECODE
Als de FUNCTIECODE (COD732) de waarde 12 (OB-DAG) of de waarde 52 (ABDAG) heeft moet de KLASSECODE (COD756) de waarde KD01, KD02, KD03, KD04, KD05, KD06, KD07, KD08 of KD09 hebben.
9049
KLASSECODE
: :
FUNCTIECODE
Als de
KLASSECODE (COD756) de
9049
KLASSECODE
FUNCTIECODE (COD732)
de waarde 71 (VB-TYD) heeft, moet de waarde KE1, KE2, KE3, KE4, KE5, KE6 of KE7
hebben.
COD756
COD732
(09) (09) (15) (07) (07)
ANT218
56.
COD756
COD732
(09) (09) (15) (07) (07)
COD756 IO31
COD756
COD756
: :
FUNCTIECODE
: :
FUNCTIECODE
KLASSECODE
KLASSECODE
ANT218
: : COD756 :
AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE
COD732
FUNCTIECODE
ANT218
AANTA L OMVANG OPSLAG KLASS E
COD732
FUNCTIECODE
: : COD756 :
KLASSECODE
KLASSECODE
Als de FUNCTIECODE (COD732) de waarde 72 (VB-LDU) heeft, moet (COD756) de waarde KE4, KE5, KE6 of KE7 hebben.
KLASSECODE
9049
Als de FUNCTIECODE (COD732) de waarde 61 (BH-ALG) of 62 (BH-VBF) heeft, moet de KLASSECODE 99 ZI jn.
9049
A ANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE (ANT218) mag niet gevuld zijn als FUNCTIECODE (COD732) de waarde 11 heeft en KLASSECODE (COD756) niet de waarde K8 heeft.
9056
A ANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE (ANT218) mag niet gevuld zijn als FUNCTIECODE (COD732) de waarde 12 heeft en KLASSECODE (COD756) niet de waarde KD09 heeft.
9056
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
141
ANT218 IO31
FU NCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
(09) (09) (15) (07) (07)
ANT218 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
(09) (09) (15) (07) (07)
ANT218 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
(09) (09) (15) (07) (07)
ANT218 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
(09) (09) (15) (07) (07)
ANT218 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
(09) (09) (15) (07) (07)
ANT218 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
(09) (09) (15) (07) (07)
ANT218
: : COD756 :
AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE
COD732
FUNCTIECODE
ANT218
: : COD756 :
AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE
COD732
FUNCTIECODE
ANT218
: : COD756 :
AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE
COD732
FUNCTIECODE
ANT218
: : COD756 :
AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE
COD732
FUNCTIECODE
ANT218
: : COD756 :
AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE
COD732
FUNCTIECODE
COD732
FUNCTIECODE
ANT218
: :
KLASSECODE
KLASSECODE
KLASSECODE
KLASSECODE
KLASSECODE
AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE
A ANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE (ANT218) mag niet gevuld zijn als FUNCTIECODE (COD732) de waarde 21 heeft en KLASSECODE (COD756) niet de waarde K6 heeft.
9056
A ANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE (ANT218) mag niet gevuld zijn als FUNCTIECODE (COD732) de waarde 31 heeft en KLASSECODE (COD756) niet de waarde K8 heeft.
9056
A ANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE (ANT218) mag niet gevuld zijn als FUNCTIECODE (COD732) de waarde 41 heeft en KLASSECODE (COD756) niet de waarde K7 heeft.
9056
A ANTAL OMVANG OPSLAG KLASS E (ANT218) mag niet gevuld zijn als FUNCTIECODE (COD732) de waarde 51 heeft en KLASSECODE (COD756) niet de waarde K4 heeft.
9056
A ANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE (ANT218) mag niet gevuld zijn als FUNCTIECODE (COD732) de waarde 52 heeft en KLASSECODE (COD756) niet de waarde KD09 heeft.
9056
A ANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE (ANT218) mag niet gevuld zijn als (COD732) de waarde 61, 62, 71 of 72 heeft.
9056
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
FUNCTIECODE
142
COD218
64. IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
(09) (09) (15)
COD756
: : COD717 :
KLASSECODE
COD218
TIJDSEENHEID ZORGPERIODE
COD756
: : COD717 :
KLASSECODE
COD218
TIJDSEENHEID ZORGPERIODE
ANT218
AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE
COD218
TIJDSEENHEID ZORGPERIODE
Als KLASSECODE (COD756) de waarde {K1, K2, K3, K4, K5, K6, K7, K8} heeft, 9064 dan moet TIJDSEENHEID ZORGPERIODE (COD218), indien gevuld, de waarde 04 (uren) hebben. In de AW35 en de CA317 betreft het de combinatie KLASSECODE (COD756) en TIJDSEENHEID ZORGPERIODE (1) (COD 717).
TIJDSEENHEID ZORGPERIODE(1)
COD717 AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
(07) (07)
COD218 IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
(09) (09) (15)
Als KLASSECODE (COD756) de waarde {KD01, KD02, KD03, KD04, KD05, 9064 KD06, KD07, KD08, KD09} heeft, dan moet TIJDSEENHEID ZORGPERIODE (COD218), indien gevuld, de waarde 13 (dagdeel) hebben. In de AW35 en de CA317 betreft het de combinatie KLASSECODE (COD756) en TIJDSEENHEID ZORGPERIODE (1) (COD 717).
TIJDSEENHEID ZORGPERIODE(1)
COD717 AW 35
FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
(07) (07)
ANT218
66. IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
(09) (09) (15) (07)
: : COD717 :
A ANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE (ANT218) en TIJDSEENHEID ZORGPERIODE moeten (COD218) beide leeg of beide gevuld zijn.
9066
TIJDSEENHEID ZORGPERIODE(1)
In de AW35 en de CA317 betreft het de combinatie AANTAL OMVANG OPSLAG KLASSE (ANT218) en TIJDSEENHEID ZORGPERIODE (1) (COD717).
COD218 AW 35
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
(09) (09) (15)
COD717 CA 317
FUNCTIERECORD
(07)
DAT241/ DAT242
67. IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD
(09) (09)
COD732
FUNCTIECODE
DAT241
: : DAT242 :
DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE DATUM GELDIGHEID (EINDE) GEÏNDICEERDE FUNCTIE
COD732
68. IO31 AW 33
(09) ACTIVITEITRECORD (10) FUNCTIERECORD (09) ACTIVITEITRECORD (10) FUNCTIERECORD (15) ACTIVITEITRECORD (16) FUNCTIERECORD
COD732
:
FUNCTIECODE
Wanneer een functiecode (COD732) meer dan één keer voorkomt, mogen de 9067 geldigheidsduren behorend bij deze functies elkaar niet overlappen. Geldigheidsduur is de periode van DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE (DAT241) tot en met DATUM GELDIGHEID (EINDE) GEÏNDICEERDE FUNCTI E (D A T242) (dat is inclusief de begin- en einddatum van de geldigheidsduur). In een indicatiebesluit mag FUNCTIECODE (COD732) 71 of 72 (resp. Tijdelijk en 9068 langdurig verblijf) niet als enige functie voorkomen. Deze functies mogen ook niet samen als enige functies voorkomen.
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
143
COD741
69. IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
COD741
(09) (09) (15)
COD732
IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD
FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD
AW 33
1116
COD126
: :
ART. 60-VERKLARING AFGEGEVEN
Als
DATUM VASTSTELLING A RT.60-VERKLARING
DATUM VASTSTELLING A RT.60-VERKLARING (DAT065)
9074
de waarde 1 (ja) heeft, dan moet gevuld zijn.
:
DATUM A FGIFTE INDICATIEBESLUIT
DATUM AFGIFTE INDICATIEBESLUIT (DAT186) moet kleiner zijn dan of gelijk zijn aan datum dagtekening.
9076
DAT240
: :
DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATIEBESLUIT
DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATIEBESLUIT (DAT240) moet groter dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT.
9077
: :
DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE
DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE (DAT241) moet kleiner of gelijk zijn aan DATUM GELDIGHEID (EINDE) GEÏNDICEERDE FUNCTIE (DAT242).
9078
De grootste DATUM GELDIGHEID (EINDE) GEÏNDICEERDE FUNCTI E (DAT242) moet samenvallen met de DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATIEBESLUIT (DAT240).
9079
De kleinste DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE (DAT241) moet samenvallen met DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT (DAT239).
9080
(08) (08) (08) (08)
DAT239
DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT
DAT241
DAT241
(09) FUNCTIERECORD (09) ACTIVITEITRECORD (10) DAT242 FUNCTI ERECORD (09)
DAT242
INDICATIEBESLUITRECORD (08)
DAT240
DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATIEBESLUIT
DAT241
DAT241
DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE
FUNCTIERECORD
(09) FUNCTIERECORD (09) ACTIVITEITRECORD (10) FUNCTIERECORD
ART. 60-VERKLARING AFGEGEVEN (COD126)
DAT186
INDICATIEBESLUITRECORD
IO31
CODE LEVERINGSVOORWAA RDE ZORG (COD740) moet de waarde 0, 1, 2, 3 of 4 hebben.
VERKLARING AFGEGEVEN (COD126)
AW 33
AW 33
CODE LEVERINGSVOORWAARDE ZORG
Als
INDICATIEBESLUITRECORD
80.
:
DATUM VASTSTELLING ART.60-VERKLARING
DAT240
IO31
COD740
ART. 60-VERKLARING AFGEGEVEN
IO31
79.
LEVERINGSVORM ZORG (COD578) in de zorgtoewijzing en in de melding aanvang 1123 zorg mag alleen waarde 4 (‘natura’) hebben.!
: :
INDICATIEBESLUITRECORD
AW 33
LEVERINGSVORM ZORG
COD126
AW 33
IO31
:
DAT065
INDICATIEBESLUITRECORD
78.
COD578
1123
(09) (09)
IO31
77.
LEVERINGSVORM ZORG (COD578) van de geïndiceerde functie mag alleen de waarde 2 (‘PGB’) of 4 (zorg in natura) hebben. Let op onderscheid indicatiegedeelte en toewijsgedeelte in AW33-bericht!
DAT065
DAT186
76.
LEVERINGSVORM ZORG
(09) (09)
COD126 IO31
:
(09) (09) (15)
DAT065
74.
Als FUNCTIECODE (COD732) ongelijk is aan de waarde 12 en 52 (resp. 9069 OBDAG of ABDAG), mag INDICATIE VERVOER (COD741uitsluitend de waarde 0 (leeg) hebben. Als functiecode de waarde 12 of 52 (resp. OBDAG of ABDAG) heeft, mag ‘indicatie vervoer’ uitsluitend de waarde 1 (‘vervoer nodig’) of 2 (‘vervoer niet nodig’) hebben.
COD578
(15) (07)
COD740
73.
FUNCTIECODE
(09) (09)
COD578 AW 33
•
INDICATIE VERVOER
•
COD578
71.
: :
DATUM GELDIGHEID (EINDE) GEÏNDICEERDE
DATUM VASTSTELLING A RT.60-VERKLARING
gevuld (DAT065) is, moet de waarde 1 (ja) hebben.
ART. 60-
9074
FUNCTIE DAT242
:
DATUM GELDIGHEID (EINDE) GEÏNDICEERDE FUNCTIE
: : DAT239 :
DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
144
DAT248
81. AW 33
FUNCTIERECORD
DAT248
DAT247
82. AW 33
FUNCTIERECORD
:
GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE
(15)
COD732
FUNCTIECODE
DAT247
: : DAT241 : DAT242 :
GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE DATUM EINDE GELDIGHEID GEÏNDICEERDE FUNCTIE
DAT247 AW 33
FUNCTIERECORD
(15)
DAT248 AW 33
FUNCTIERECORD
(15)
COD732
: : DAT239 : DAT240 :
FUNCTIECODE
DAT247
GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE
COD732
: : DAT242 :
FUNCTIECODE
DAT248
GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE
DAT241
DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE
DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATIEBESLUIT
DATUM EINDE GELDIGHEID GEÏNDICEERDE FUNCTIE
DAT248 AW 33
FUNCTIERECORD
GEWENSTE EINDDATUM TO EGEWEZEN FUNCTIE (DAT248) mag niet leeg zijn.
(15)
(15)
:
COD732
FUNCTIECODE
DAT248
: : DAT240 :
GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATIEBESLUIT
1175
Let op: dit wijkt af van de EI-standaard. Als toegewezen FUNCTIECODE (COD732) gelijk is aan geïndiceerde FUNCTIECODE 9082 (COD732), dan moet GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE (DAT247) groter zijn dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE (DAT241) en kleiner zijn dan of gelijk zijn aan DATUM EINDE GELDIGHEID VAN DIE GEÏNDICEERDE FUNCTIE (D A T242). Als toegewezen FUNCTIECODE (COD732) ongelijk is aan geïndiceerde 9082 FUNCTIECODE (COD732), dan moet GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE (DAT247) groter zijn dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT (DAT239) en kleiner zijn dan of gelijk zijn aan DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATI EBESLUIT (D A T240). Als toegewezen FUNCTIECODE (COD732) gelijk is aan geïndiceerde FUNCTIECODE 9082 (COD732), dan moet GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE (DAT248) kleiner zijn dan of gelijk zijn aan DATUM EINDE GELDIGHEID GEÏNDICEERDE FUNCTIE (DAT242)en groter zijn dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG VAN DIE GEÏNDICEERDE FUNCTIE (DAT241). Als toegewezen FUNCTIECODE (COD732) ongelijk is aan geïndiceerde FUNCTIECODE (COD732), dan moet GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE (DAT248) kleiner zijn dan of gelijk zijn aan DATUMGELDIGHEID (EINDE) INDICATIEBESLUIT (DAT240). en groter zijn dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT (D A T239).
9082
NB Als een geïndiceerde functie meermalen voorkomt, dan moet de combinatie GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE en GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE uit één toegewezen functierecord altijd vallen in de geldigheidsduur (de periode tussen DATUM INGANG GEÏNDICEERDE FUNCTIE EN DATUM EINDE GELDIGHEID GEÏNDICEERDE FUNCTIE) van één van de voorkomende geïndiceerde functies. Het doet niet ter zake of de geldigheidsduren van de geïndiceerde functies wel of niet aansluitend zijn. AW 33
DAT247 FUNCTIERECORD
(15)
COD732
FUNCTIECODE
COD761
: : DAT247 : DAT239 : DAT240 :
CODE OVERBRUGGINGSZORG GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATIEBESLUIT
Als toegewezen FUNCTIECODE (COD732) gelijk is aan geïndiceerde FUNCTIECODE 9082 (COD732), én de CODE OVERBRUGGINGSZORG (COD761) is gelijk aan 1 (Ja), dan moet GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE (DAT247) groter zijn dan of gelijk zijn aan DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT (DAT239) én kleiner zijn dan of gelijk zijn aan DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATIEBESLUIT (DAT240).
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
145
AW 33
DAT248 FUNCTIERECORD
(15)
DAT233
86. IO31
FUNCTIERECORD
AW 33
FUNCTIERECORD
(09) (09)
AW 33
FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
AW 39
MUTATIE CLIËNTRECORD
CA 317
CLIËNTRECORD
90.
VERWACHTE DUUR GEÏNDICEERDE FUNCTIE
COD830
:
REEDS BETALING EIGEN BIJDRAGE AWBZ IN
R EEDS BETALING EIGEN BIJDRAGE AWBZ IN LEEFEENHEID CLIËNT (COD830) moet de waarde 0, 1, 2 of 9 hebben.
1093
LEEFEENHEID CLIËNT
: :
BEGINDATUM FUNCTIE
BEGINDATUM FUNCTIE en
BEGINDATUM FUNCTIE
DAT243
: : : : : : :
COD527
:
COD527
DAT203
(03)
(07) (15)
DAT174
92
DAT243
DAT243 DAT247
94
DAT174
(07)
COD527
(02) CA 317 CLIËNTRECORD (02) COD527 CLIËNTRECORD (02) AW 35 CA 317 CLIËNTRECORD (02) DAT203 VOORGAANDE OPNAMERECORD (05) AW 35 CA 317 VOORGAANDE OPNAMERECORD (05 AW 35
93
FUNCTIERECORD
(05) CA 317 VOORGAANDE OPNAMERECORD (05 AW 35
VOORGAANDE OPNAMERECORD
BEGINDA TUM GEPLANDE ZORG
mogen niet allebei leeg zijn. 0699
BEGINDATUM GEPLANDE ZORG
BEGINDATUM GEPLANDE ZORG GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE
NB Beide velden mogen gevuld zijn. BEGINDATUM FUNCTIE (D A T266) of, als die ontbreekt, BEGINDATUM GEPLANDE ZORG 9090 (DAT243), moet vallen in de periode [GEWENSTE STARTDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE (DAT247) - GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE (DAT248)].
GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE
DATUM VERWACHT EINDE ZORG (D A T174) mag niet liggen voor de BEGINDATUM FUNCTIE (D A T266), of (indien niet aanwezig), de BEGINDATUM GEPLANDE ZORG (DAT243).
9091
INDICATIE EERDER OPGENOMEN
Wanneer INDICATIE EERDER OPGENOMEN (COD527) de waarde 1 (‘ja’) heeft, moet er een recordtype 05 (voorgaande_opnamerecord) zijn.
9092
:
INDICATIE EERDER OPGENOMEN
Als er een recordtype 05 (voorgaande_opnamerecord) wordt aangeleverd, moet INDICATIE EERDER OPGENOMEN (COD527) de waarde 1 (‘ja’) hebben.
9093
: :
ONTSLAGDATUM VOORGAA NDE OPNAME
ONTSLAGDATUM VOORGAANDE OPNAME (DAT203) moet groter dan of gelijk zijn aan de OPNAMEDATUM VOORGAANDE OPNAME (DAT202).
9094
DAT202
DAT203
:
ONTSLAGDATUM VOORGAA NDE OPNAME
ONTSLAGDATUM VOORGAANDE OPNAME (DAT203) moet kleiner of gelijk zijn aan datum dagtekening.
0592
DAT266
DATUM VERWACHT EINDE ZORG BEGINDATUM FUNCTIE BEGINDATUM GEPLANDE ZORG
CLIËNTRECORD
DAT203
95
9086
1146
DAT248 AW 35
Als VERWACHTE DUUR GEÏNDICEERDE FUNCTIE (COD742) de waarde 1 (‘bepaalde tijd’) heeft, moet VERWACHTE EINDDATUM GEÏNDICEERDE FUNCTIE (DAT233) gevuld zijn. CODE OVERBRUGGINGSZORG (COD761) mag nooit de waarde 9 (‘niet van toepassing’) hebben.
DAT266
FUNCTIERECORD
VERWACHTE EINDDA TUM GEÏNDICEERDE
CODE OVERBRUGGINGSZORG
DAT266/ DAT243 FUNCTIERECORD
DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATI EBESLUIT
:
DAT266
AW 33
DATUM INGANG INDICATIEBESLUIT
Als toegewezen FUNCTIECODE (COD732) gelijk is aan geïndiceerde FUNCTIECODE 9082 (COD732), én de CODE OVERBRUGGINGSZORG (COD761) is gelijk aan 1 (Ja), dan moet GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE (DAT248) groter zijn dan of gelijk zijn aan DATUM INGA NG INDICATIEBESLUIT (DAT239) én kleiner zijn dan of gelijk zijn aan DATUM GELDIGHEID (EINDE) INDICATIEBESLUIT (DAT240).
COD761
(02) DAT266/ DAT243 FUNCTIERECORD (07)
AW 35
91
: :
(02)
CLIËNTRECORD
AW 35
COD742
GEWENSTE EINDDATUM TOEGEWEZEN FUNCTIE
(15) (07)
AW 35
89.
CODE OVERBRUGGINGSZORG
FUNCTIE
COD830
88.
: : DAT248 : DAT239 : DAT240 :
FUNCTIECODE
COD761
DAT233
COD761
87.
COD732
OPNAMEDATUM VOORGAANDE OPNAME
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
146
96
DAT203
(05) CA 317 VOORGAANDE OPNAMERECORD (05) COD780 VOORGAANDE OPNAMERECORD (05) AW 35 CA 317 VOORGAANDE OPNAMERECORD (05) COD663 MUTATIE FUNCTIERECORD (06) AW 39 AW 35
97
98
DAT202
:
OPNAMEDATUM VOORGAANDE OPNAME
OPNAMEDATUM VOORGAANDE OPNAME (DAT202) moet kleiner zijn dan datum dagtekening.
0590
COD780
: :
INSTELLINGSCATEGORIE VOORGAANDE OPNAME
INSTELLINGSCATEGORIE VOORGAANDE OPNAME (COD780) mag niet gevuld zijn als INSTELLINGSCODE VOORGAANDE OPNAME (COD779) gevuld is.
9097
: :
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
COD663
Wanneer CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG (COD588) de waarde 03 heeft (‘tijdelijke afwezigheid’), dient CODE REDEN TIJDELIJKE AFWEZIGHEID AWBZ-ZORG (COD663) gevuld te zijn.
9098
COD663
:
CODE REDEN TIJDELIJKE AFWEZIGHEID AWBZ-
9098
VOORGAANDE OPNAMERECORD
COD779 COD588
INSTELLINGSCODE VOORGAANDE OPNAME
CODE REDEN TIJDELIJKE AFWEZIGHEID AWBZZORG
COD663 AW 39
MUTATIE FUNCTIERECORD
MUTATIE FUNCTIERECORD
(06)
(06) CA 319 MUTATIE FUNCTIERECORD (06) COD588 102 MUTATIE FUNCTIERECORD (06) AW 39 CA 319 MUTATIE FUNCTIERECORD (06) AW 39
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
DAT144
MUTATIEDATUM AWBZ-ZORG
DAT266
BEGINDATUM FUNCTIE
COD588
DAT144
101
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
: COD732 :
ZORG COD588
COD588 AW 39
:
CODE REDEN TIJDELIJKE AFWEZIGHEID AWBZ-ZORG (COD663) mag alleen gevuld zijn als CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG (COD588) de waarde 03 (‘tijdelijke afwezigheid’) heeft.
(06)
MUTATIE FUNCTIERECORD
: : COD588 : COD588 :
FUNCTIECODE
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
(COD588) met de waarde 03 (‘tijdelijke 9098 afwezigheid’), mag alleen voorkomen wanneer FUNCTIECODE (COD732) de waarde 62, 71 of 72 heeft. M UTATIEDATUM AWBZ-ZORG (DAT144) moet groter dan of gelijk zijn aan 9101 BEGINDATUM FUNCTIE (DAT266), behalve wanneer CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZZORG (COD588) de waarde 02 (‘overlijden’) heeft. CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG (COD588) mag uitsluitend de waarde 01, 1154 02, 03, 11, 12, 15, 16, 17, 18 hebben. V OOR HET CA319-BERICHT IS VAN TOEPASSING DAT DE CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZZORG (COD588) uitsluitend de waarde 01, 16, of 17 mag hebben. Let op: toelichting waarde in EI-standaard is niet volledig (code 08 mag niet).
COD588
103
(06) CA 319 MUTATIE FUNCTIERECORD (06) 104 AW 39 COD588 MUTATIE FUNCTIERECORD (06) AW 39
NUM 259/NUM260
105
COD588
:
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
Een AW39-bericht waarin CODE REDEN EINDE/MUTATIE ZORG (COD588) de waarde 9103 01, 03, 15, 16 of 17 heeft, mag niet worden verstuurd wanneer er geen melding aanvang zorgbericht voor deze functie aanwezig is.
COD588
:
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG (COD588) met de waarde 15 (‘onderbroken functie wordt hervat’), mag niet worden verstuurd wanneer er geen AW39-bericht aanwezig is met de waarde 03 (‘tijdelijke afwezigheid’) voor deze functie.
9104
NUM 260
: :
INDICATIE-BESLUITNUMMER INDICATIEORGAAN
Het indicatiebesluit (op basis van INDICATIE-BESLUITNUMMER INDICA TIEORGAAN (NUM 260) en INDICATIE-AANVRAAGNUMMER INDICATIEORGAAN (NUM 259) moet voorkomen in AZR.
9105
MUTATIE FUNCTIERECORD
(07)
AW 35
FUNCTIERECORD
AW 39
MUTATIE FUNCTIERECORD
CA 317
FUNCTIERECORD
CA 319
MUTATIE FUNCTIERECORD
NUM 259
(06)
INDICATIE-AANVRAAGNUMMER INDICATIEORGAAN
(07) (06)
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
147
COD031
106 AW 35
FUNCTIERECORD COD732
AW 35
FUNCTIERECORD
AW 35
FUNCTIERECORD
(07)
COD588
109 AW 39
110 AW 39
:
INSTELLINGSCODE
COD732
:
FUNCTIECODE
(07)
DAT266
108
COD031
(07)
MUTATIE FUNCTIERECORD
COD588
: : DAT144 :
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
DAT266
BEGINDATUM FUNCTIE
COD588
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
:
MUTATIEDATUM AWBZ-ZORG
(06)
COD198/ NAM219/ COD302
COD193
INDICATIE BESTEMMING BIJ VERTREK
(06)
COD588
CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG
MUTATIE FUNCTIERECORD
: : COD198 : NAM 219 : COD302 :
INSTELLINGSCODE BESTEMMING NAAM INSTELLING BESTEMMING INSTELLINGSCATEGORIE NA ONTSLAG
Als de DATUM AFGIFTE INDICA TIEBESLUIT (DAT186) groter is dan 1 maart 2007 9106 moet INSTELLINGSCODE (COD031) bij de geleverde functie overeenkomen met INSTELLINGSCODE (COD031) bij de toegewezen functie. Als de DATUM AFGIFTE INDICA TIEBESLUIT (DAT186) groter is dan 1 maart 2007 9106 moet FUNCTIECODE (COD732) bij de geleverde functie overeenkomen met FUNCTIECODE (COD 732) bij de toegewezen functie. Na een AW39 waarin CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG (COD588) de waarde 9108 02 (‘overlijden’) heeft, mag er voor díe functie alleen nog een AW35-bericht volgen als BEGINDATUM FUNCTIE (D A T266) kleiner dan of gelijk is aan de overlijdensdatum c.q. de MUTATIEDATUM AWBZ-ZORG (DAT144) in het AW39bericht. Na een AW35 mag er (voor díe aangevangen functie) geen AW39 gestuurd 9109 worden met als CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG (COD588): 11 (aanbieder weigert), 12 (cliënt weigert) of 18 (tijdelijk uitstel). Als INDICATIE BESTEMMING BIJ VERTREK (COD193) de waarde 3 (AWBZ-instelling of 9110 ziekenhuis) heeft of CODE REDEN MUTATIE/EINDE AWBZ-ZORG (COD 588) heeft de waarde 17 (overplaatsing), dan moet óf INSTELLINGSCODE BESTEMMING (COD198) gevuld zijn, óf NAAM INSTELLING BESTEMMING (NAM 219) en INSTELLINGSCATEGORIE NA ONTSLAG (BESTEMMING ) (COD302) gevuld zijn.
(BESTEMMING ) 111
AW 39
NUM 230/NUM231/
NUM 230
COD589/ NAM189/ NAM 081/COD930 MUTATIE FUNCTIERECORD
(06)
: NUM 231 : COD589 : NAM 189 : NAM 081 : COD930 : NAM 219 :
HUISNUMMER BESTEMMING HUISNUMMERTOEVOEGING BESTEMMING POSTCODE BESTEMMING STRAATNAAM BESTEMMING
HUISNUMMER BESTEMMING (NUM230), HUISNUMMERTOEVOEGING BESTEMMING (NUM 231), POSTCODE BESTEMMING (COD589), STRAATNAAM BESTEMMING (NUM 189) en WOONPLAATSNAAM BESTE MMING (NAM 081), CODE LAND BESTEMMING (COD930) mogen alleen gevuld zijn wanneer NAAM INSTELLING BESTEMMING (NAM219) gevuld is.
9111
WOONPLAATSNAAM BESTE MMING CODE LAND BESTEMMING NAAM INSTELLING BESTEMMING
Handboek Zorgregistratie AWBZ, AZR 2.1, uitgave 3
148
11