C11626-b, RWS Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Hoofddirectie van de Waterstaat
HANDBOEK BELEMMERINGENWET PRIVAATRECHT C.A. DEEL B: BIJLAGEN
's-Gravenhage, augustus 1995 Afdeling Infrastructuur en Algemeen Bestuurlijke Zaken mr E.J.M. Coenen
's-Gravenhage, augustus 1995 Afdeling Infrastructuur en Algemeen Bestuurlijke Zaken mr E.J.M. Coenen
1
C-iutaé P- ^
INHOUDSOPGAVE
Inhoudsopgave: 1. 2. 3.
4. 5. 6. 7. 8.
9. 10. 11. 12. 13.
model-gedoogplichtbeschikking (zoals aangeleverd op floppydisc); voorbeeldtekst publicatie gedoogplichtbeschikking in Staatscourant; Circulaire van de Minister van Verkeer en Waterstaat van .... 1995, no , gericht aan de hoofdingenieur-directeuren in de directies van de Rijkswaterstaat met uitzondering van de directie Noordzee, alsmede de colleges van Gedeputeerde Staten in alle provincies, inzake de gewijzigde procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht (datum en nummer van deze circulaire waren ten tijde van de afsluiting van het manuscript nog niet bekend); selectie opgelegde gedoogplichtbeschikkingen (sedert 1994) inclusief trefwoordenregister; voorbeeld koninklijk besluit, houdende erkenning openbaar belang van werken inclusief voordracht; idem koninklijk besluiten, houdende concessieverlening (EZ/VROM); voorbeeld vertoogschrift ex artikel 4, tweede lid BP/pleitnotitie inzake ingediend verzoek om voorlopige voorziening ex artikel 8:81 Awb; aanvullende informatie/literatuur: a. verzoek om toepassing BP (N.V. Sep); b. werkbeschrijving verzoeker (N.V. Sep/N.V. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland); c. urgentietoelichting verzoeker (N.V. Sep); d. toegangswegen en indeling werkstrook (N.V. Sep); e. voorbeeld situatietekening, kadastrale situatie, dwars- en lengteprofielen, etcetera; f. kennisgeving burgemeester aan rechthebbenden; g. bekendmaking/publicatie burgemeester; h. verzoek aan adviserende instantie(s) om nadere informatie; i. proces-verbaal gehouden zitting; j . intrekkingsbesluit opgelegde gedoogplicht; Pijpleidingcode algehele revisie 1990 (gedeeltelijk); Algemene voorwaarden (N.V. Sep/N.V. Nederlandse Gasunie); overeenkomsten tot vestiging recht van opstal (N.V. Sep/N.V. Nederlandse Gasunie); pachtersverklaring/overeenkomst met grondgebruiker (N.V. Nederlandse Gasunie); vergoedingen en schadenormen (N.V. Sep).
C
Bijlage 1
i§yp>
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Datum Nummer Onderwerp
•Beschikking ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht, houdende oplegging van de plicht tot het gedogen van de aanleg en instandhouding/instandhouding van in de gemeente (n)
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, •Gezien het verzoek van 199 , kenmerk 199 , kenmerk (standaard)
, (statutair) gevestigd te , van , (aangevuld/gewijzigd bij schrijven van ) , teneinde
A. ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht te beslissen dat: (standaard) 1
, wonende te/gevestigd te , rechthebbende op de onroerende zaak/zaken, kadastraal bekend gemeente , sectie , nummer(s) (ged.); 2. indien van toepassing idem; 3. etcetera, (standaard) met wie voor de aanleg en instandhouding van , met bijbehorende werken geen overeenstemming is bereikt ter zake van het gebruik van deze onroerende zaak/zaken, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht is/zijn de aanleg en instandhoudinginstandhouding van die werken te gedogen overeenkomstig de stukken, welke ter inzage hebben gelegen ter secretarie/secretarieën van de gemeente/gemeenten ; (standaard) B. ingevolge artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht te beslissen dat met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht, totdat de in het eerste lid van dat artikel genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist; (indien van toepassing) Gezien de overgelegde stukken en de ingekomen ambtsberichten; (standaard) Gedeputeerde Staten van de provincie (standaard)
gehoord;
Overwegende dat voor de werken concessie/vergunning is verleend bij koninklijk besluit van 19 , nummer /besluit van Gedeputeerde Staten/Provinciale Staten van , nummer ; (indien van toepassing) Overwegende dat het openbaar belang van de werken is erkend bij koninklijk besluit van 19 , nummer ; (indien van toepassing) Overwegende dat de werken worden ondernomen ingevolge artikel , lid, (letter ), van het bijzonder reglement voor het waterschap juncto artikel , lid , van de Verordening waterkwaliteitsbeheer ; (indien van toepassing) Overwegende voorts dat er niet in is/zijn geslaagd met de hierboven genoemde rechthebbende(n) omtrent het gebruik van de onroerende zaak/zaken tot overeenstemming te geraken. (standaard) Uit het proces-verbaal van de ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht in de gemeente(n) gehouden zitting (en) blijkt dat bezwaren zijn ingediend, dan wel zijn verwoord door/geen bezwaren zijn ingediend: (standaard) 1
, rechthebbende op de onroerende zaak/zaken, kadastraal bekend gemeente , sectie , nr (s) ; 2. indien van toepassing idem; 3. etcetera. (indien van toepassing) Overwegende ten aanzien van de bezwaren: (indien van toepassing) Ten aanzien van het door rechthebbende (sub 1) gestelde inzake wordt opgemerkt dat (indien van toepassing) Overwegende dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaak/zaken uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen; (standaard) dat de belangen van rechthebbende(n) redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaak/zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van de werken noodzakelijk is; 2
(standaard) dat de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade staan ter kennisneming van de rechter van het kanton, waarin de onroerende zaak/zaken is/zijn gelegen; (standaard) dat de wettelijke formaliteiten in acht zijn genomen; (standaard) dat met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht, totdat de in artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist; (indien van toepassing) Overwegende dat een spoedige uitvoering van de werken vanuit oogpunt weliswaar wenselijk is, doch dat blijkens mededeling van verzoekster ; (indien van toepassing) dat gelet op het bovenstaande op dit moment niet voldoende aanleiding bestaat om te oordelen dat met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht, totdat de in artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist. (indien van toepassing) Gelet op artikel 2, vijfde lid,/en artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht; (standaard) BESLUIT: I.
aan:
1.
, wonende te/(statutair) gevestigd te , rechthebbende op de onroerende zaak/zaken, kadastraal bekend gemeente , sectie, nr(s) ; indien van toepassing idem, etcetera,
2. 3.
wordt, behoudens zijn/haar/hun recht op schadevergoeding, de plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van de onder in de aanhef van deze beschikking bedoelde werken; (standaard) II.
de onder I- opgelegde verplichting met betrekking tot de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente , sectie , nr(s). 3
!
, geldt niet tenzij de leiding, met bijbehorende werken, in genoemd perceel/genoemde percelen wordt aangelegd met /tenzij door verzoeker aan de werken in het belang van noodzakelijke voorzieningen worden aangebracht; (indien van toepassing) III. de onder I opgelegde verplichting met betrekking tot de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente , sectie , nr(s). , geldt niet tenzij de leiding, met bijbehorende werken, in genoemd perceel/genoemde percelen wordt aangelegd zoals nader is aangegeven op de bij deze beschikking behorende tekening met nummer ; (indien van toepassing) IV.
met de uitvoering van de werken kan niet worden gewacht, totdat de in artikel 4, eerste lid, van de aangehaalde wet genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist; (indien van toepassing)
V.
deze beschikking wordt ingevolge artikel 8, tweede lid, van de aangehaalde wet op kosten van (Postbus , ) bekend gemaakt in de Staatscourant. (standaard)
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, namens deze,
Ingevolge artikel 4, van de Belemmeringenwet Privaatrecht (Stb. 1927, 159) kan een ieder, die enig recht heeft ten aanzien van de onroerende zaak/zaken waarop de onder I gegeven gedoogplicht betrekking heeft, binnen een maand nadat een afschrift van deze beschikking ter gemeentesecretarie ter inzage is gelegd, aan het Gerechtshof binnen het gebied waar de onroerende zaak/zaken gelegen is/zijn vernietiging van die beslissing verzoeken. (standaard) Het met redenen omklede verzoekschrift moet worden ingediend door een procureur. (standaard) De ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht door het betreffende Gerechtshof te nemen beschikking wordt in de Staatscourant bekend gemaakt. Deze bekendmaking geschiedt blijkens artikel 8, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op kosten van de verzoeker tot vernietiging van de gedoogplichtbeschikking, behalve in het geval dat het Gerechtshof de gegeven gedoogplichtbeslissing vernietigt. 4
(standaard) Ingevolge het bepaalde in de hoofdstukken 6 en 7, van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1994, nr. 1) kan binnen een termijn van zes weken, aanvangende met ingang van de dag na die waarop een afschrift van de gedoogplichtbeschikking als vorenomschreven ter inzage is gelegd, tegen onderdeel II van deze beschikking een bezwaarschrift worden ingediend. (indien van toepassing) Het bezwaarschrift kan worden ingediend bij de Minister van Verkeer en Waterstaat te 's-Gravenhage (postbus 20901, 2500 EX 's-Gravenhage) en dient de gronden van het bezwaar te bevatten. (indien van toepassing) Bij het bezwaarschrift dienen zo mogelijk een afschrift van deze beschikking, alsmede overige op de zaak betrekking hebbende stukken te worden gevoegd. (indien van toepassing) Naast het indienen van een bezwaarschrift kan ingevolge hoofdstuk 8, titel 8.3, van de Algemene wet bestuursrecht aan de president van de rechtbank in het arrondissement waar de onroerende zaak/zaken gelegen is/zijn schorsing en/of een voorlopige voorziening worden gevraagd. De verzoeker is griffierecht verschuldigd. (indien van toepassing)
Toelichting: Bovenstaande model-gedoogplichtbeschikking kan gebruikt worden voor de meeste BP-toepassingen (aanleg en instandhouding, dan wel instandhouding sec van een openbaar werk). Na elke alinea wordt vermeld of deze al dan niet standaard opgenomen dient te worden in de ministeriële beschikking. Op deze wijze is de minimale inhoud van elke te nemen gedoogplichtbeschikking weergegeven. De vermelding 'indien van toepassing' geeft invulling aan de meer concrete aanvraag om toepassing van de BP. Het is immers mogelijk dat een BP-verzoek tevens een gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad van de te nemen beslissing omvat. Voorts behoeft niet voor elk te ondernemen werk een concessie en/of erkenning openbaar belang van werken verleend te zijn. Tot slot heeft de minister de bevoegdheid de gedoogplicht onder aan de verzoeker te verbinden voorwaarden, op te leggen.
5
Bijlage 2
Oplegging gedoogplicht Aanleg en instandhouding 380 kv-hoogspanningsverbinding in de gemeente Hardenberg
2 juni 1994/nr. HW/RI 175989 Hoofddirectie van de Waterstaat/Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT Gezien het verzoek van de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven (SEP), statutair gevestigd te Arnhem, van 15 oktober 1993, kenmerk PO/ROM 93-855 AVz/SMW, aangevuld/gewijzigd bij schrijven van 10 mei 1994, kenmerk PO/ROM 94-435 AVz/CTW, teneinde ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht te beslissen dat: l. G.J. Stroeve, wonende te Dedemsvaart, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Ambt-Hardenberg, sectie V, nr. 828, met wie voor de aanleg en instandhouding van een 38 0 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden, deeluitmakend van de verbinding EemshavenMeeden-Zwolle, met bijbehorende werken, geen overeenstemming is bereikt ter zake van het gebruik van deze onroerende zaak, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht is de aanleg en instandhouding van die werken te gedogen overeenkomstig de stukken, welke ter inzage hebben gelegen ter secretarie van de gemeente Hardenberg; Gezien de ovex-gelegde stukken en de ingekomen ambtsberichten; Gedeputeerde Staten van Overijssel gehoord; Overwegende dat de onderhavige 380 kV-hoogspanningsverbinding in overeenstemming met het d.d. 31 januari 1989 door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde Elektriciteitsplan wordt aangelegd; Overwegende dat ingevolge artikel l, van de Belemmeringenwet Privaatrecht juncto artikel 46, van de Elelektriciteitswet 1989, (Stb. 1989, nr. 535), de door de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven uit te voeren werken kunnen worden aangemerkt als openbare werken van algemeen nut; Overwegende voorts dat de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven er niet in zijn geslaagd met de hierboven genoemde rechthebbende omtrent het gebruik van de onroerende zaak tot overeenstemming te geraken. Uit het proces-verbaal van de ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht in de gemeente Hardenberg gehouden zitting blijkt dat bezwaren zijn verwoord door: l. G.J. Stroeve, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Ambt-Hardenberg, sectie V, nr. 828. Overwegende ten aanzien van de bezwaren:
Met betrekking tot het door rechthebbende naar voren gebrachte bezwaar inzake de hoogte van de door de Samenwerkende elektriciteits-productiebedrijven geboden vergoeding voor het aangaan van een overeenkomst tot het vestigen van een opstalrecht, alsmede het gestelde dat als gevolg van de aanleg van de verbinding mogelijkheden tot uitbreiding van zijn boerderij komen te vervallen, wordt het navolgende opgemerkt. Het bezwaar van rechthebbende is in wezen van financiële aard. Verschil van mening omtrent de hoogte van de door verzoekster om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht aangeboden vergoeding (recognitie) is onderwerp van het tussen partijen te voeren overleg inzake het gebruik van de onroerende zaak. Dit overleg, dat ook nadat de zitting als bedoeld in artikel 2, van de Belemmeringenwet Privaatrecht had plaatsgevonden, werd voortgezet, heeft niet tot een minnelijke regeling geleid. In het kader van de besluitvorming ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht mist het bezwaar evenwel relevantie. Ten aanzien van het door rechthebbende gestelde dat bedrij fsverplaatsing aanzienlijke kosten met zich meebrengt wordt opgemerkt dat verplaatsing thans niet aan de orde is gelet op het feit dat - zoals rechthebbende ter zitting zelf heeft aangegeven - ondanks de voorgenomen aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding de huidige bedrij factiviteiten gewoon doorgang kunnen vinden. Voor wat betreft het vervallen van uitbreidingsmogelijkheden als gevolg van de voorgenomen aanleg van het werk wordt verwezen naar hetgeen in het slot van de voorafgaande alinea reeds werd opgemerkt. Voorzover als gevolg van de aanleg en instandhouding van het werk van een concrete schade blijkt - het niet (meer) kunnen realiseren van een gewenste uitbreiding van opstallen daarbij inbegrepen - , kan, ingevolge het bepaalde in de slotalinea van artikel 1 juncto artikel 14, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, van die gebleken schade vergoeding worden gevorderd. Mede gelet op het feit dat rechthebbende niet heeft gesteld, noch is gebleken dat de onroerende zaak als gevolg van de aanleg en instandhouding van "de hoogspanningsverbinding niet meer, of in belangrijke mate minder, als weiland bruikbaar zou zijn, ben ik van oordeel dat de belangen van rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaak niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van het werk nodig is. Overwegende voorts dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaak uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen; dat de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade staan ter kennisneming van de rechter van het kanton waarin de onroerende zaak is gelegen; dat de wettelijke formaliteiten in acht zijn genomen; Gelet op artikel 2, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht; BESLUIT: 2
I. aan: I. G.J. Stroeve, wonende te Dedemsvaart, wordt, behoudens zijn recht op schadevergoeding, de plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van de in de aanhef van deze beschikking bedoelde werken; II. deze beschikking wordt ingevolge artikel 8, tweede lid, van de aangehaalde wet op kosten van de N.V. Samenwerkende elektriciteitsproduktiebedrijven (SEP) (Postbus 575, 6800 AN Arnhem) bekend gemaakt in de Staatscourant.
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, namens deze DE DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE RIJKSWATERSTAAT, namens deze Het hoofd van de afdeling Infrastructuur en Algemeen Bestuurlijke Zaken, mr H.G. Heegstra Ingevolge artikel 4, van de Belemmeringenwet Privaatrecht (Stb. 192 7, 159) kan een ieder, die enig recht heeft ten aanzien van de onroerende zaak/zaken waarop de onder I gegeven gedoogplicht betrekking heeft, binnen een maand nadat een afschrift van deze beschikking ter gemeentesecretarie ter inzage is gelegd, aan het Gerechtshof binnen het gebied waar de onroerende zaak/zaken gelegen is/zijn vernietiging van die beslissing verzoeken. Het met redenen omklede verzoekschrift moet worden ingediend door een procureur. De ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht door het betreffende Gerechtshof te nemen beschikking wordt in de Staatscourant bekend gemaakt. Deze bekendmaking geschiedt blijkens artikel 8, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op kosten van de verzoeker tot vernietiging van de gedoogplichtbeschikking, behalve in het geval dat het Gerechtshof de gegeven gedoogplichtbeslissing vernietigt.
3
Bijlage 3
Circulaire van de Minister van Verkeer en Waterstaat van .... 1995, nr. HW/RI .... aan de hoofdingenieur-directeuren in de regionale directies van de Rijkswaterstaat, met uitzondering van de directie Noordzee, alsmede de colleges van Gedeputeerde Staten in alle provincies, inzake de gewijzigde procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht
Geachte collega/geacht college, Zoals u bekend is wordt de procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht, welke leidt tot een door de Minister van Verkeer en Waterstaat op te leggen plicht tot het gedogen van de aanleg en/of instandhouding, dan wel verplaatsing van een openbaar werk, gevoerd vanuit de Hoofddirectie van de Waterstaat. De praktijk increvolcre de Belemmerincrenwet Privaatrecht tot O P heden Sedert het verschijnen van het Rondschrijven van mijn toenmalige ambtsvoorganger van 24 december 1971, no. HW/ROO 82 133, gericht aan de colleges van Gedeputeerde Staten in de provincies, betreffende de versnelling van de procedure bij toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht, worden de verzoeken om toepassing van deze wet rechtstreeks ingediend bij de dagelijkse besturen van de provincies. Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie vervullen vervolgens een coördinerende rol in de te doorlopen procedure en brengen uiteindelijk verslag en advies uit aan mij. Nadat ook andere departementen (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dan wel Economische Zaken), de hoofdingenieur-directeur in de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat, alsmede in voorkomende gevallen de hoofdingenieur-directeur van het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling van hun adviezen hebben doen blijken, kan vervolgens ter Hoofddirectie na toetsing aan de wettelijke criteria de ministeriële beschikking, houdende oplegging van de gedoogplicht, worden voorbereid en genomen. De taak van de regionale directie van de Rijkswaterstaat is derhalve tot op heden materieel beperkt tot het uitbrengen van advies aan de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat naar aanleiding van de ingevolge artikel 2, vierde lid, der wet gehouden zitting. Hierbij wordt aangetekend dat de Regeling Mandaat Rijkswaterstaat 1994, in tegenstelling tot de daaraan voorafgaande regeling, toepassing van deze wet niet meer uitzondert van mandaat. Deconcentratie Vanuit de Hoofddirectie van de Waterstaat (Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken) is in het kader van de herijking van taken binnen de Afdeling Infrastructuur en Algemeen Bestuurlijke Zaken de wens ontstaan de praktijk in overeenstemming te brengen met het per 1 januari 1994 verstrekte mandaat, in die zin dat de regionale directies van de Rijkswaterstaat zonder tussenkomst van de hoofddirectie, namens mij beslissingen in het kader van de toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht kunnen nemen. In de praktijk wordt namelijk geen gebruik van het mandaat gemaakt. Het belangrijkste doel van deze circulaire, alsmede het tot stand gekomen 'Handboek Belemmeringenwet Privaatrecht ca.' is dan ook het overdragen van de bij de hoofddirectie aanwezige kennis op het terrein van de belemmeringenwetgeving, zodat de regionale directies van de Rijkswaterstaat het verleende mandaat kunnen waarmaken. De inhoud van de circulaire vloeit voort uit het genoemde handboek, hetwelk in samenspraak met de regionale directies, alsmede de provinciale overheid werd geredigeerd.
Gevolgen voor de praktijk De als gevolg van voornoemde deconcentratie optredende wijzigingen in de ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht te doorlopen procedure zullen in deze circulaire uiteengezet worden. De voornaamste wijziging betreft het feit dat het verzoek c a . om toepassing der wet ingediend dient te worden bij de hoofdingenieur-directeur in de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat . Rechtstreekse indiening bij het provinciale bestuur behoort derhalve tot het verleden. Deze procedure-wijziging beoogt een (voor)toetsing in bestuurlijk-juridische en meer technische zin van het verzoek c a . mogelijk te maken door de Rijkswaterstaat. Deze toetsing vindt nu slechts incidenteel, dan wel in een te laat stadium van de procedure, door de hoofddirectie en de provincie plaats. Voor wat betreft de toetsing van een ingediend verzoek c a . , geldt in zijn algemeenheid dat deze het meest zinvol kan geschieden door het bestuursorgaan hetwelk bevoegd is in een later stadium inzake het verzoek te beschikken. Voorts bepaalt artikel 4:1, van de Algemene wet bestuursrecht, dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend dient te worden bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, zijnde na deconcentratie de hoofdingenieur-directeur in de regionale directie van de Rijkswaterstaat. Het dagelijks bestuur van de provincie voldoet niet aan deze kwalificatie, terwijl bovendien niet elk provinciebestuur het tot haar taak rekent deze toetsing uit te voeren alvorens het verzoek c a . in verdere procedure wordt gebracht. Vroegtijdige toetsing als boven omschreven beoogt voorts een zekere uniformiteit op dat punt te bewerkstelligen, alsmede het creëren van vaste aanspreekpunten . Toetsing in het beginstadium van de procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht voorkomt tot slot kostbaar tijdverlies, in die zin dat een omissie tijdig wordt opgemerkt en hersteld kan worden door de verzoeker. Als gevolg van de rechtstreekse indiening van het verzoek c a . bij de Rijkswaterstaat komt de advisering door de regionale directie aan de hoofddirectie te vervallen. Als laatste importante wijziging geldt dat de hoofdingenieur-directeur in de regionale directie van de Rijkswaterstaat in rechte optreedt in vernietigingsprocedures ten overstaan van het Gerechtshof, de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank, alsmede de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De bezwaarschriftprocedure naar aanleiding van een door deze functionaris opgelegde gedoogplichtbeschikking, welke ingevolge artikel 4, zesde lid, der wet uitvoerbaar bij voorraad is geklaard, geschiedt in 'eigen beheer' conform het daaromtrent bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht. Schorsingsverzoeken in dat kader worden eveneens zelfstandig behandeld. Voorheen werden de genoemde procedures vanuit de hoofddirectie gevoerd. Meergenoemde circulaire daterend uit 1971 wordt op een nog nader te bepalen tijdstip ingetrokken. De daarin beschreven procedure heeft nog slechts betekenis ten aanzien van verzoeken om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht, gedaan bij de dagelijkse besturen van provincies vóór inwerkingtreding van deze circulaire. Ten aanzien van dergelijke verzoeken wordt de sedert 1971 toegepaste procedure onverkort toegepast. De beslissing, houdende oplegging van de gedoogplicht zal in deze gevallen voorbereid en genomen worden ter hoofddirectie.
De procedure, welke op voordracht van mij leidt tot de totstandkoming van een koninklijk besluit, houdende de erkenning van het openbaar belang van werken als bedoeld in artikel 1, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, zal tevens - zoals tot op heden gebruikelijk is - vanuit de hoofddirectie gevoerd worden. De circulaires van mijn toenmalige ambtsvoorgangers van 17 november 1965, no. 63 856, afdeling Waterstaatsrecht, 13 januari 1967, no. 609, afdeling R, 4 november 1968, no. ROO 73 907, 6 augustus 1969, no. HW/ROO 47 290, alsmede 12 november 1979, no. HW/ROO 82 133, blijven ten aanzien van (toekomstige) verzoeken om toepassing der wet onverminderd van kracht.
Leidraad gewijzigde procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht De te volgen (gewijzigde) procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht kan als volgt puntsgewijs weergegeven worden: 1. De voortoetsing van het verzoek c a . om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht geschiedt door de hoofdingenieur-directeur in de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat. 2. De indiening van het verzoek c a . geschiedt bij de hoofdingenieur-directeur in de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat. Indiening van het verzoek c a . geschiedt tenminste in viervoud. Extra exemplaren dienen bijgevoegd te worden ingeval de onroerende zaken, waarvan het gebruiksrecht benodigd is, in meer dan één gemeente gelegen zijn. Voor elke gemeente afzonderlijk dient een exemplaar van het verzoek c a . ingezonden te worden. Meer dan vier exemplaren kunnen tevens benodigd zijn in geval van advisering door beide departementen (VROM/EZ) en/of door de hoofdingenieur-directeur van het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling. 3. Voldoende exemplaren van het verzoek c a . worden na ontvangst door de hoofdingenieur-directeur gezonden aan het betreffende college van Gedeputeerde Staten, onder verwijzing naar de inhoud van deze circulaire. 4. Het college van Gedeputeerde Staten bepaalt in overleg met de burgemeester (s) van de gemeente(n) waarbinnen de onroerende zaak/zaken gelegen is/zijn plaats, datum en tijdstip van de ingevolge artikel 2, vierde lid, der wet te houden zitting en doet daarvan mededeling aan de hoofdingenieurdirecteur in de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat. 5. Een exemplaar van het verzoek c a . wordt door het college van Gedeputeerde Staten gezonden aan de burgemeester(s) van de betrokken gemeente(n), met het verzoek toepassing te geven aan artikel 2, eerste tot en met derde lid, der wet (publicatie en tervisielegging verzoek ca./kennisgeving aan rechthebbende (n) ) , onder verwijzing naar de inhoud van deze circulaire. 6. De hoofdingenieur-directeur in de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat machtigt vooraf een of meerdere deskundige(n) ter bijwoning zitting. 7. Na genoemde zitting, alwaar de mogelijkheid bestaat tot het indienen/verwoorden van schriftelijke/mondelinge bezwaren en het voeren van overleg tussen verzoeker en rechthebbende(n), wordt het onder 3 genoemde verzoek c a . , alsmede het advies van het college van Gedeputeerde Staten daaromtrent door dit bestuursorgaan aan de hoofdingenieur-directeur in de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat toegezonden, vergezeld van: a. de stukken, welke ter inzage hebben gelegen met op elk dezer stukken een verklaring van de desbetreffende burgemeester dat het stuk ter voldoening aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, der wet ter gemeentesecretarie ter inzage heeft gelegen, met vermelding daarbij van het tijdvak waarbinnen deze tervisielegging heeft plaatsgevonden;
b. het proces-verbaal, dan wel de processen-verbaal van de gehouden zittingten) , onder bijvoeging van ontvangen bezwaarschriften; c. een exemplaar van het nieuwsblad of de nieuwsbladen en/of een afschrift van de bekendmaking van gemeentewege op het publicatiebord, waarin mededeling is gedaan van de terinzagelegging, als bedoeld in artikel 2, der wet; d. een afschrift van elk van de kennisgevingen aan de rechthebbenden, als bedoeld in artikel 2, der wet; e. een uittreksel uit de kadastrale registratie en/of het hypotheekregister; f. voorts alle overige stukken, waarvan de kennisneming bevorderlijk kan zijn voor een juiste beoordeling van de zaak in kwestie. Bij overlegging van bovengenoemde stukken ware door het college van Gedeputeerde Staten in het uit te brengen advies zekerheidshalve te vermelden dat de in deze circulaire voorgestelde procedure is gevolgd. 8. Na de zitting worden eveneens afschriften van het advies van het college van Gedeputeerde Staten en het uitgebrachte proces-verbaal inclusief eventueel ontvangen bezwaarschriften, alsmede een exemplaar van het verzoek c a . om toepassing der wet, door dit bestuursorgaan, al naar gelang de aard van de werken waarvoor toepassing van de wet is verzocht, gezonden aan de Minister van Economische Zaken en/of de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, met het verzoek aan deze(n) zijn/hun advies/adviezen omtrent de desbetreffende aangelegenheid uit te brengen aan de hoofdingenieur-directeur in de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat. 9. Ingeval het verzoek om toepassing der wet werken betreft die verband houden met de zuivering van afvalwater, worden door het college van Gedeputeerde Staten afschriften van de onder 8 genoemde stukken, alsmede een exemplaar van het verzoek c a . om toepassing der wet gezonden aan de hoofdingenieur-directeur van het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, met het verzoek zijn advies uit te brengen aan de hoofdingenieur-directeur in de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat.
Ik zou u willen verzoeken de voorgestelde gedragslijn in het vervolg te volgen ten aanzien van die verzoeken om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht, welke na plaatsing van deze circulaire in de Staatscourant ingediend worden. Voor nadere informatie, advisering en bijstand kunt u contact opnemen met de heer mr E.J.M. Coenen, werkzaam bij de Afdeling Infrastructuur en Algemeen Bestuurlijke Zaken van de hoofddirectie, telefoonnummer 070-3518352. Hoogachtend, DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, namens deze, DE DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE RIJKSWATERSTAAT, namens deze,
Bijlage 4
Overwegende dat voor de werken concessie is verleend bij besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 15 februari 1994, kenmerk WSE 94/78; Overwegende dat het openbaar belang van de werken is erkend bij koninklijk besluit van 2 april 1993, nr. 93.002905; Overwegende voorts dat de N.V. Waterleiding Maatschappij Overijssel er niet in is geslaagd met de hierboven genoemde rechthebbenden omtrent het gebruik van de onroerende zaken tot overeenstemming te geraken. Uit het proces-verbaal van de ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht in de gemeente Markelo gehouden zitting blijkt dat bezwaren zijn verwoord door: 1. J.H. Brinkers, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Markelo, sectie M, nrs. 255 en S75; 2. H.J. Robers namens F.J. Sprokkereef, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Markelo, sectie M, nr. 571. Overwegende ten aanzien van de bezwaren: De bezwaren van rechthebbende sub 1 richten zich met name tegen de voorgenomen aanleg van de leiding volgens het voorgestelde tracé waarbij de onroerende zaken van rechthebbenden worden doorsneden, mogelijke problemen bij de grondbewerking als gevolg van de aanleg en instandhouding van de leiding, alsmede tegen de door de N.V. Waterleiding Maatschappij Overijssel in het minnelijk overleg gehanteerde tarieven. Rechthebbende sub 2 heeft ter zitting gesteld akkoord te zullen gaan met de aanleg en instandhouding van de onderhavige leiding indien verzoeker minnelijke overeenstemming zou bereiken met rechthebbende sub 1. Ter zitting zijn voorts een aantal alternatieve tracés besproken. Deze tracés (aangeduid met de nummers 2, 3 en 4) zijn weergegeven op de door de N.V. Waterleiding Maatschappij Overijssel overgelegde tekening met nummer 4213-28919, welke bij mijn beschikking wordt gevoegd. Ten aanzien van de bezwaren inzake de grondbewerking merk ik op dat blijkens de werkbeschrijving de gronddekking boven de aan te leggen drinkwatertransportleiding 1,20 m zal bedragen gerekend vanaf de bovenkant van de leiding tot maaiveldhoogte, zodat op deze wijze tegemoet wordt gekomen aan deze bezwaren. Voor wat betreft 'het gestelde dat de door de N.V. Waterleiding Maatschappij Overijssel in overleg met het Landbouwschap tot stand gekomen vergoedingsregeling naar de mening van rechthebbende sub 1 onvoldoende, 2
dan wel jegens hem niet bindend is, wordt opgemerkt dat dit bezwaar in het kader van de besluitvorming ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht relevantie mist en derhalve hier buiten beschouwing kan blijven. Overwegende dat aanleg van de leiding volgens de naar voren gebrachte alternatieve tracés, te weten alternatief tracé 2, in noord-oostelijke richting lopend langs de rand van de onroerende zaken met kadastrale aanduiding gemeente Markelo, sectie M, nrs. 255 en 571, alternatief tracé 3, dat de grenzen volgt van genoemde percelen via de naburige onroerende zaken met kadastrale aanduiding gemeente Markelo, sectie M, nrs. 607, 572 en 254 en alternatief tracé 4, hetwelk voorziet in aanleg van de leiding evenwijdig aan de Holtdijk of aan de overzijde van de Holtdijksbeek, enerzijds impliceert dat voor wat betreft de tracés 3 en 4 hiervoor onroerende zaken benodigd zullen zijn van rechthebbenden welke thans niet betrokken zijn in de onderhavige procedure, anderzijds technisch en/of financieel bezwaarlijk is. Tevens merk ik hierbij op dat de aanleg en instandhouding van de drinkwatertransportleiding volgens de tracés 2 en 4 impliceert dat van de onroerende zaken van de in de onderhavige procedure betrokken rechthebbenden eveneens gebruik dient te worden gemaakt. Ten aanzien van tracé 2 in vergelijking met het dcor verzoeker voorgestelde tracé merk ik op dat aanleg en instandhouding van de leiding volgens laatstgenoemd tracé leidt tot een 'bundeling' van leidingen in de onroerende zaken van rechthebbenden gelet op het feit dat parallel aan de geprojecteerde drinkwatertransportleiding op een afstand van vier meter (hart-op-hart) reeds een bestaande gastransportleiding, toebehorende aan de N.V. Nederlandse Gasunie, aanwezig is. Ook vanuit financieel oogpunt tenslotte verdient de aanleg van de leiding conform de stukken welke ter visie hebben gelegen de voorkeur. Overwegende dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaken uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen; dat de belangen van rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van de werken noodzakelijk is; dat de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade staan ter kennisneming van de rechter van het kanton waarin de onroerende zaken zijn gelegen; dat de wettelijke formaliteiten in acht zijn genomen; Overwegende dat de N.V. Waterleiding Maatschappij Overijssel ingevolge een met de N.V. Waterleidingbedrijf Oost Twente (WTO) gesloten overeen3
komst gehouden is tot een waterleverantie ter grootte van vijf miljoen m3 per jaar aan de gemeenten Enschede en Hengelo; dat genoemde verplichting voortvloeit uit het Waterleidingplan Overijssel welk door Provinciale Staten van Overijssel bij besluit van 20 juni 1990 werd vastgesteld en bij koninklijk besluit van 10 september 1992, no. 92.008214 is goedgekeurd; dat, teneinde aan genoemde overeenkomst, alsmede aan de vraag vanuit het eigen voorzieningsgebied te kunnen voldoen, voor de N.V. Waterleiding Maatschappij Overijssel de noodzaak bestaat een drinkwatertransportleiding (400 mm) aan te leggen van West- naar Oost-Overijssel langs de pompstations te Holten, Goor, Espelo en Herikerberg richting Delden; dat deze leiding inmiddels grotendeels is aangelegd, behoudens het gedeelte waarvoor verzoeker mij om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht heeft verzocht, alsmede een gedeelte, waarvan aanleg in afwachting van het verloop van de onderhavige procedure is uitgesteld; dat spoedige aanleg en instandhouding van het ontbrekende gedeelte van de leiding noodzakelijk is, gelet op het feit dat de capaciteit, de bedrij fs- en leveringszekerheid van het huidige drinkwatertransportsysteem onvoldoende zijn; dat het ook vanuit milieutechnische oogpunt gewenst is de bestaande leidingcapaciteit te vergroten aangezien door de aanleg en instandhouding van de onderhavige leiding een aanzienlijke vermindering van het energiegebruik kan worden gerealiseerd; dat in verband met het bovenstaande met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht, totdat de in artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist; Gelet op artikel 2, vijfde lid, alsmede artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht; BESLUIT: I.
aan: 1. J.H. Brinkers, wonende te Elsenerbroek (gemeente Markelo); 2. F.J. Sprokkereef, wonende te Markelo; wordt, behoudens hun recht op schadevergoeding, de plicht opgelegd tot. het gedogen van de aanleg en instandhouding van de in de aanhef van deze beschikking bedoelde werken;
4
HW/RJI 171537
II.
dat met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht, totdat de in artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist;
III. deze beschikking wordt ingevolge artikel 8, tweede lid, van de aangehaalde wet op kosten van de N.V. Waterleiding Maatschappij Overijssel (Postbus 10005, 8000 GA Zwolle) bekend gemaakt in de Staatscourant.
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, namens deze, DE DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE RIJKSWATERSTAAT, namens deze, Het Hoofd van de Afdeling Juridische Zaken,
Ingevolge artikel 4, van de Belemmeringenwet Privaatrecht (Stb. 1927, 159) kan een ieder, die enig recht heeft ten aanzien van de onroerende zaak/zaken waarop de onder I gegeven gedoogplicht betrekking heeft, binnen een maand nadat een afschrift van deze beschikking volgens dat artikel ter inzage is gelegd, aan het Gerechtshof binnen het gebied waar de onroerende zaak/zaken gelegen is/zijn vernietiging van die beslissing verzoeken. Het met redenen omklede verzoekschrift moet worden ingediend door een procureur. De ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht door het betreffende Gerechtshof te nemen beschikking wordt in de Staatscourant bekend gemaakt. Deze bekendmaking geschiedt blijkens artikel 8, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op kosten van de verzoeker tot vernietiging van de gedoogplichtbeschikking, behalve in het geval dat het Gerechtshof de gegeven gedoogplichtbeslissing vernietigt. Ingevolge het bepaalde in de hoofdstukken 6 en 7, van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1994, nr. 1) kan binnen een termijn van zes weken, aanvangende met ingang van de dag na die waarop een afschrift van de gedoogplichtbeschikking ter inzage is gelegd, tegen onderdeel II van deze beschikking een bezwaarschrift worden ingediend.
5
HW/RJI 171=27
Het bezwaarschrift kan worden ingediend bij de Minister van Verkeer en Waterstaat te 's-Gravenhage (Postbus 20901, 2500 EX 's-Gravenhage) en dient de gronden van het bezwaar te bevatten. Bij het bezwaarschrift dienen zo mogelijk een afschrift van deze beschikking, alsmede overige op de zaak betrekking hebbende stukken te worden gevoegd. Naast het indienen van een bezwaarschrift kan ingevolge hoofdstuk 8, titel 8.3, van de Algemene wet bestuursrecht aan de president van de rechtbank in het arrondissement waar de onroerende zaak/zaken gelegen is/zijn schorsing en/of een voorlopige voorziening worden gevraagd. De verzoeker is griffierecht verschuldigd.
6
benden omtrent het gebruik van de onroerende zaken tot overeenstemming te geraken. Uit het proces-verbaal van de ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht in de gemeente Avereest gehouden zitting blijkt dat bezwaren zijn ingediend en/of verwoord door: 1. mr G.J. Niezink namens de Maatschap H.J.M, en G.T.M. Ebbers, recht hebbend op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Avereest, sectie I, nr. 3072 en sectie K, nrs. 3285 en 4195; 2. H.J.M. Ebbers, rechthebbende op de onroerende zaken vermeld sub 1/3. H. Hop, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Avereest, sectie K, nr. 4236 en sectie 0, nr. 69. Overwegende ten aanzien van de bezwaren: Ten aanzien van het gestelde dat de besluitvorming ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht, wegens het ontbreken van de mogelijkheid tot een volledige rechterlijke toetsing, strijdig is met het in artikel 6, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden besloten beginsel van 'fair trial' wordt het navolgende opgemerkt. De Belemmeringenwet Privaatrecht voorziet blijkens artikel 2, vierde lid, in de mogelijkheid om door middel van het indienen van bezwaren te ageren tegen de voorgenomen aanleg en instandhouding van de werken. Uit het proces-verbaal van de d.d. 18 november 1993 in de gemeente Avereest gehouden zitting blijkt dat bovenvermelde rechthebbenden aldaar verschenen zijn en van de mogelijkheid tot het indienen van bezwaren, dan wel het voeren van overleg met de verzoeker om het werk, gebruik hebben gemaakt. Ten vervolge hierop en naar aanleiding van de plaatsgevonden zitting heeft het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel advies uitgebracht en zijn voorts door mij nog adviezen ontvangen van de Minister van Economische Zaken, alsmede de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat in de Directie Overijssel inzake het verzoek om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Nu rechthebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt kenbaar te maken en de ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht voorgeschreven met voldoende waarborgen omringde procedure ook voor het overige is gevolgd, ben ik van mening dat de rechtsbescherming van rechthebbenden niet is geschaad. Voorts ben ik van oordeel dat de waarborgen van artikel 6, van het Europees Verdrag niet van toepassing zijn op de besluitvorming welke voorafgaat aan het nemen van de beslissing tot oplegging van de gedoogplicht. De omstandigheid dat de Belemmeringenwet Privaatrecht blijkens artikel 4 dezer wet een beroepsmogelijkheid op de onafhankelijke burgerlijke rechter biedt nadat de gedoogplichtbeschikking genomen is, alsmede het feit dat deze rechter bij de behandeling van 2
een aldus ingediend verzoekschrift tot vernietiging van een dergelijke beschikking te oordelen heeft of de genomen beschikking strijdt met de in het eerste lid van genoemd artikel verwoorde toetsingsgronden levert, voor zover van belang in het kader van de onderhavige behandeling van bezwaren, nog geen schending op van artikel 6, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Met betrekking tot het door rechthebbenden gestelde dat de N.v. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven onvoldoende pogingen ondernomen heeft teneinde een regeling te treffen voor het gebruik van de voor de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding benodigde onroerende zaken, alsmede het naar voren gebrachte dat er voor wat betreft het gevoerde minnelijk overleg geen sprake zou zijn geweest van een redelijke overlegsituatie, merk ik op dat mij, onder meer gelet op de door en/of namens verzoeker met rechthebbenden gevoerde correspondentie, niet gebleken is dat de N.v. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven in onvoldoende mate heeft getracht in der minne met de diverse rechthebbenden overeenstemming te bewerkstelligen middels aan te gane overeenkomsten tot vestiging van opstalrechten. Ten 'aanzien van de mogelijke nadelige effecten van de elektrische en magnetische velden voor de gezondheid van rechthebbenden als gevolg van de in gebruik te nemen verbinding, kan medegedeeld worden dat uit de conclusie van een in opdracht van de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven door KEMA d.d. 15 juli 1993 opgesteld rapport met kenmerk 63648-KES/MAD 93-3024 blijkt dat de bijdrage van een 380/110kV-verbinding aan elektrische en magnetische velden in de woning van rechthebbende sub 1 op 325 meter afstand van deze hoogspanningsverbinding voor het elektrische veld minder dan 0,0004% en voor het magnetische veld minder dan 0,14% van de door de International Non-ionizing Radiation Committee van de International Radiation Protection Association (IRPA-INIRC, 1990) voorgestelde bovengrens van continue blootstelling van de bevolking bedraagt. Er is derhalve geen reden om aan te nemen dat de elektrische en magnetische velden zoals die voorkomen in de woon- en werkomgeving tot nadelige effecten op de gezondheid zouden kunnen leiden. Ten aanzien van eventuele ondergrondse aanleg van de hoogspanningsverbinding ter plaatse van de boerderij van rechthebbende sub 1 wordt het navolgende opgemerkt. De betrouwbaarheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen is hoger dan de betrouwbaarheid van ondergrondse leidingen, hetgeen met name van belang is voor het koppelnet. Voor wat betreft de kosten die gemoeid zijn bij ondergrondse aanleg van een 380 kV-verbinding kan gesteld worden dat deze het tien- tot vijftienvoudige bedragen ten opzichte van bovengrondse aanleg. Vanuit 3
HW/RJI 17 0009
i
dit gezichtspunt bestaat dus eveneens een sterke voorkeur voor de onderhavige bovengrondse aanleg. Omtrent door ondergrondse hoogspanningslijnen veroorzaakte magnetische velden merk ik nog op dat uit een notitie van KEMA met kenmerk 63860KES 94-3714 94-02-09 FKo volgt dat een ondergrondse 380 kV-kabel een magnetisch veld geeft dat tenminste elf maal zo hoog is als het magnetische veld van een bovengrondse 380 kV-verbinding met de onderste fasedraden op tien meter boven het maaiveld, en ruim vijfentwintig maal zo hoog als de onderste fasedraden op twintig meter hoogte hangen. Een ondergrondse 380 kV-verbinding veroorzaakt door de aanwezigheid van aarde en een kabelomhulling geen elektrisch veld boven het maaiveld. Het tegen bovengrondse aanleg van de hoogspanningsverbinding aangevoerde bezwaar is naar mijn oordeel, gelet op het bovenstaande, niet steekhoudend. Ten aanzien van het gestelde dat voordat de gedoogplicht ingevolge de Beiemmeringenwet Privaatrecht wordt opgelegd inhoudelijk duidelijkheid dient te bestaan ten aanzien van de mogelijke schade als gevolg van de aanleg en instandhouding van de verbinding, alsmede de vergoeding daarvan die naar het oordeel van rechthebbenden niet volledig is, wordt het navolgende opgemerkt. De wetsgeschiedenis van de Beiemmeringenwet Privaatrecht biedt geen steun voor een beperkte opvatting van het recht op schadevergoeding. Rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken welke de aanleg en instandhouding van een werk duurzaam dienen te gedogen hebben recht op volledige schadevergoeding. Deze vergoeding kan worden gevorderd voor zover als gevolg van de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding van een concrete schade blijkt. De enkele aantasting van het eigendomsrecht van de rechthebbende op zichzelf, als gevolg van een opgelegde gedoogplichtbeschikking, schept daarentegen geen aanspraak op vergoeding. Volledige schadevergoeding is derhalve wettelijk verzekerd. De vaststelling van de hoogte en de soort geschiedt evenwel ten overstaan van de daartoe bevoegde rechter, nadat, zoals reeds vermeld, van een concrete schade is gebleken. Inzake de veronderstelde onduidelijkheid betreffende de financiële regeling van de gevolgen van de aanleg van de onderhavige verbinding merk ik allereerst op dat het te voeren overleg ingevolge de Beiemmeringenwet Privaatrecht niet wordt begrensd door het tijdstip waarop zitting heeft plaatsgevonden. Uit door de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven overgelegde correspondentie is mij gebleken dat verzoeker op basis van een gespecificeerd aanbod tot schadevergoeding getracht heeft overeenstemming te bereiken met rechthebbenden. Ook na de zittingsdatum heeft verzoeker tevergeefs getracht een minnelijke regeling te bewerkstelligen. Bij die gelegenheid zijn de 4
Meeden-Zwolle, alsmede een 110 kV-hoogspanningsverbinding HessenwegVinkenbuurt als onderdeel van de vervanging van de te amoveren 110 kvverbinding Zwolle-Hoogeveen, met bijbehorende werken, geen overeenstemming is bereikt ter zake van het gebruik van deze onroerende zaken, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht zijn de aanleg en instandhouding van die werken te gedogen overeenkomstig de stukken, welke ter inzage hebben gelegen ter secretarie van de gemeente Dalfsen. Gezien de overgelegde stukken en de ingekomen ambtsberichten; Gedeputeerde Staten van Overijssel gehoord; Overwegende dat de onderhavige 380 kV-hoogspanningsverbinding in overeenstemming met het d.d. 31 januari 1989 door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde Elektriciteitsplan wordt aangelegd; Overwegende dat ingevolge artikel 1, van de Belemmeringenwet Privaatrecht juncto artikel 46, van de Elektriciteitswet 1989, (Stb. 1989, nr. 535), de door de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven uit te voeren werken kunnen worden aangemerkt als openbare werken van algemeen nut; Overwegende dat voor de werken uit te voeren door de N.V. Energiebedrijf IJsselmij concessie is verleend bij koninklijk besluit van 13 juni 1918, nr. 54, welke opnieuw werd vastgesteld bij koninklijk besluit van 12 april 1926, nr. 33 en gewijzigd en aangevuld bij koninklijke besluiten van 15 maart 1935, nr. 42 en 23 september 1937, nr. 44; Overwegende voorts dat de bij koninklijk besluit van 23 juni 1938, nr. 43 aan de N.V. Twentsch Centraal Station voor electrische stroomlevering te Hengelo verleende concessie, bij overeenkomst van 29 december 1950, krachtens goedkeuring bij koninklijk besluit van 10 augustus 1950, nr. 7, is overgedragen aan de N.V. ElectriciteitsMaatschappij IJsselcentrale, thans de N.V. Energiebedrijf IJsselmij; Overwegende dat het openbaar belang van de werken is erkend bij koninklijk besluit van 24 januari 1964, nr. 29; Overwegende voorts dat de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven en de N.V. Energiebedrijf IJsselmij er niet in zijn geslaagd met de hierboven genoemde rechthebbenden omtrent het gebruik van de onroerende zaken tot overeenstemming te geraken. Uit het proces-verbaal van de ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht in de gemeente Dalfsen gehouden zitting blijkt dat bezwaren zijn verwoord door: 1. A. Huisman, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Dalfsen, sectie P, nr. 549; 2
<*Ë^»
Het tegen bovengrondse aanleg van de hoogspanningsverbinding aangevoerde bezwaar is naar mijn oordeel, gelet op het bovenstaande, niet steekhoudend . Ten aanzien van het door rechthebbenden sub 2 gestelde dat voordat de gedoogplicht ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht wordt opgelegd inhoudelijk duidelijkheid dient te bestaan ten aanzien van de mogelijke schade als gevolg van de aanleg en instandhouding van de verbinding, alsmede de vergoeding daarvan, in het bijzonder de geboden vergoeding voor de noodzakelijke aanpassing van de sproeiarmen van sproeimachines, alsmede de naar het oordeel van rechthebbenden te lage vergoeding voor het plaatsen van hoogspanningsverbindingsmasten (mastvergoeding), wordt opgemerkt dat het ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht te voeren overleg inzake het gebruik van de onderhavige onroerende zaken niet wordt begrensd door het tijdstip waarop zitting heeft plaatsgevonden. Uit ingewonnen ambtsberichten is mij gebleken dat verzoekers om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht op basis van een gespecificeerd aanbod tot schadevergoeding getracht hebben overeenstemming te bereiken met rechthebbenden. Ook na de zittingsdatum hebben verzoekers tevergeefs getracht een minnelijke regeling te bewerkstelligen. Bij die gelegenheid zijn de rechthebbenden tevens geïnformeerd omtrent de inhoud van de op verzoek van het Landbouwschap nader ingevulde spuitmachineregeling. Met betrekking tot het door rechthebbenden sub 2 en 3 gestelde inzake de tekeningen waarop de situering van de hoogspanningsmasten is weergegeven, wordt opgemerkt dat de juiste tekeningen tijdig, voordat de zitting plaatsvond, zijn overgelegd aan rechthebbenden. Voorts zijn de tekeningen ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht ter secretarie van de gemeente Dalfsen gedurende veertien dagen ter inzage gelegd. Tot slot blijkt uit het proces-verbaal van de gehouden zitting dat geen van de rechthebbenden inhoudelijk bezwaar heeft aangetekend tegen de voorgenomen situering van de masten op de betreffende onroerende zaken. Inzake het door rechthebbende sub 4 ter zitting naar voren gebrachte dat zij geen persoonlijke aanschrijving voor het bijwonen van de zitting als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht heeft ontvangen, merk ik hier op dat genoemde rechthebbende niet als zodanig staat vermeld in de kadastrale registratie. Uit het proces-verbaal blijkt evenwel dat rechthebbende ter zitting verschenen is en aldaar het woord heeft gevoerd zodat zij als gevolg van deze omissie niet in haar belangen is geschaad. Overwegende voorts dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoren vermelde onroerende zaken uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen;
4
Uit het proces-verbaal van de ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht in de gemeente Hardenberg gehouden zitting blijkt dat bezwaren zijn verwoord door: 1. G.J. stroeve, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Ambt-Hardenberg, sectie V, nr. 828. Overwegende ten aanzien van de bezwaren: Met betrekking tot het door rechthebbende naar voren gebrachte bezwaar inzake de hoogte van de door de Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven geboden vergoeding voor het aangaan van een overeenkomst tot het vestigen van een opstalrecht, alsmede het gestelde dat als gevolg van de aanleg van de verbinding mogelijkheden tot uitbreiding van zijn boerderij komen te vervallen, wordt het navolgende opgemerkt. Het bezwaar van rechthebbende is in wezen van financiële aard. Verschil van mening omtrent de hoogte van de door verzoekster om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht aangeboden vergoeding (recognitie) is onderwerp van het tussen partijen te voeren overleg inzake het gebruik van de onroerende zaak. Dit overleg, dat ook nadat de zitting als bedoeld in artikel 2, van de Belemmeringenwet Privaatrecht had plaatsgevonden, werd voortgezet, heeft niet tot een minnelijke regeling geleid. In het kader van de besluitvorming ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht mist het bezwaar evenwel relevantie. Ten aanzien van het door rechthebbende gestelde dat bedrij fsverplaatsing aanzienlijke kosten met zich meebrengt wordt opgemerkt dat verplaatsing thans niet aan de orde is gelet op het feit dat - zoals rechthebbende ter zitting zelf heeft aangegeven - ondanks de voorgenomen aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding de huidige bedrijfactiviteiten gewoon doorgang kunnen vinden. Voor wat betreft het vervallen van uitbreidingsmogelijkheden als gevolg van de voorgenomen aanleg van het werk wordt verwezen naar hetgeen in het slot van de voorafgaande alinea reeds werd opgemerkt. Voorzover als gevolg van de aanleg en instandhouding van het werk van een concrete schade blijkt - het niet (meer) kunnen realiseren van een gewenste uitbreiding van opstallen daarbij inbegrepen - , kan, ingevolge het bepaalde in de slotalinea van artikel 1 juncto artikel 14, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, van die gebleken schade vergoeding worden gevorderd. Mede gelet op het feit dat rechthebbende niet heeft gesteld, noch is gebleken dat de onroerende zaak als gevolg van de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding niet meer, of in belangrijke mate minder, als weiland bruikbaar zou zijn, ben ik van oordeel dat de belangen van rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaak niet meer belemmering wordt 2
HW/RI 178252
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland gehoord; Overwegende dat de werken worden ondernomen ingevolge artikel 7, van het Reglement voor het Zuiveringssschap Hollandse Eilanden en Waarden juncto artikel 2, tweede lid, onder b, van de Verordening Waterkwaliteitsbeheer Zuid-Holland 1988; Overwegende voorts dat het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden er niet in is geslaagd met de hierboven genoemde rechthebbenden omtrent het gebruik van de onroerende zaken tot overeenstemming te geraken. Uit het ten dele aangevulde proces-verbaal van de ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht in het Provinciehuis van Zuid-Holland gehouden zitting blijkt dat bezwaren zijn ingediend, dan wel zijn verwoord door: 1. A.P. Maasdam en A.P. Maasdam jr., rechthebbenden op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente 's-Gravendeel, sectie B, nr. 913 en kadastraal bekend gemeente Puttershoek, sectie E, nr. 429 (ged.)Overwegende ten aanzien van de bezwaren: Ten aanzien van het door rechthebbenden gestelde dat als gevolg van de voorgenomen aanleg van de leiding -de onroerende zaken in waarde verminderen waardoor deze percelen in het kader van ruilverkaveling minder uitwisselbaar zijn, wordt opgemerkt dat dit bezwaar in wezen van financiële aard is. Voor zover als gevolg van de aanleg en instandhouding van het werk van een concrete schade blijkt, kan, ingevolge het bepaalde in de slotalinea van artikel artikel 1 juncto artikel 14, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, van die gebleken schade vergoeding worden gevorderd. In het kader van de onderhavige besluitvorming mist het bezwaar evenwel relevantie. Met betrekking tot het door rechthebbenden ter zitting naar voren gebrachte toestemming te zullen verlenen voor wat betreft de aanleg van het werk indien de gemeente 's-Gravendeel bereid is hen bouwvergunning (en) te verlenen voor de (her)bouw van een of twee woningen, merk ik op dat het gestelde in het kader van de besluitvorming ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht welke heeft geleid tot de onderhavige beslissing relevantie mist zodat hierop niet inhoudelijk behoeft te worden ingegaan. Voor wat betreft het door rechthebbenden gestelde dat zij als gevolg van een in opdracht van het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden verricht bodemonderzoek (gewassen)schade hebben geleden welke schade niet vergoed zou zijn, blijkt uit het proces-verbaal van de gehouden zitting dat het zuiveringsschap bereid is deze schade, indien zij daadwerkelijk is voortgevloeid uit de verrichtte werkzaamheden, alsnog te vergoeden. 2
Voor zover de hier bedoelde schade voortvloeit uit een situatie als omschreven in artikel 11, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, waarbij werkzaamheden aan de onroerende zaak zijn verricht, kan ingevolge het bepaalde in artikel 14 dezer wet een rechtsvordering tot vergoeding van schade worden ingediend bij de rechter in het kanton waarin de desbetreffende onroerende zaak/zaken geheel of gedeeltelijk is/zijn gelegen. Overwegende vervolgens dat gelet op de situering van de leiding in de gemeenten Binnenmaas en 's-Gravendeel ten zuiden van de Maasdijk respectievelijk Gorsdijk direct tegen de dijksloot aan, de diepteligging van het werk (minimaal 1,40 meter gronddekking), alsmede de aard van het gebruik van de onroerende zaken (weiland/bouwland) waarvan het gebruik duurzaam noodzakelijk is, geen specifieke blijvende voorzieningen aangebracht hoeven te worden op deze zaken. Overwegende dat de aan te leggen afvalwatertransportleiding geprojecteerd is evenwijdig aan de in de betreffende onroerende zaken reeds aanwezige gastransportleiding toebehorende aan de N.V. Nederlandse Gasunie zodat op deze wijze een bundeling van leidingen kan worden gerealiseerd; dat aanleg van de leiding ten noorden van de Maasdijk, in tegenstelling tot de voorgenomen aanleg van het werk ten zuiden van genoemde dijk, ertoe zou leiden dat het aantal kruisingspunten van leidingen met de Maasdijk zou toenemen, hetgeen vanuit waterstaatkundig oogpunt onwenselijk is; dat de voorgenomen aanleg van het werk volgens het voorkeurstracé tenslotte ook vanuit financieel oogpunt het meest wenselijke is. Overwegende dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaken uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen; dat de belangen van rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van de werken noodzakelijk is; dat de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade staan ter kennisneming van de rechter van het kanton, waarin de onroerende zaken zijn gelegen; dat de wettelijke formaliteiten in acht zijn genomen. Overwegende tot slot dat een spoedige uitvoering van de werken - gelet op het bestaan van de situatie in de gemeente 's-Gravendeel waarbij wegens het ontbreken van de onderhavige afvalwatertransportleiding 3
ongezuiverd afvalwat er wordt geloosd op de Oude Maas, alsmede de omstandigheid dat de ten tijde van de indiening van het verzoek om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht in aanbouw zijnd(e) afvalwaterzuiveringsinrichting te Zwijndrecht/rioolgemaal aan het Simonsdijkje te Puttershoek inmiddels in bedrijf zijn gesteld en de uit beide omstandigheden eventueel voortvloeiende financiële consequenties - weliswaar wenselijk is, doch dat blijkens mededeling van verzoekster is komen vast te staan dat met de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden eerst in november 1994 kan worden gestart, zodat op dit moment niet voldoende aanleiding bestaat om te oordelen dat met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht, tot de in artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist. Gelet op artikel 2, vijfde lid, en artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht; BESLUIT: I•
aan 1. Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NieuwOverkerk B.V., statutair gevestigd te 's-Gravendeel; 2. J.P. Maasdam en P.A. Maasdam, wonende te Mijnsheerenland; 3. Vennootschap onder firma Fa. A.P. Maasdam en Zonen, statutair gevestigd te Mijnsheerenland, firmanten: A.P. Maasdam, P.A. Maasdam, A.P. Maasdam jr. en J.P. Maasdam, wordt, behoudens hun recht op schadevergoeding, de plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van de in de aanhef van deze beschikking bedoelde werken;
II. deze beschikking wordt ingevolge artikel 8, tweede lid, van de aangehaalde wet op kosten van het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden (Postbus 469, 3300 AL Dordrecht) bekend gemaakt in de Staatscourant.
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, namens deze DE DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE RIJKSWATERSTAAT, namens deze Het hoofd van de afdeling Infrastructuur en Algemeen Bestuurlijke Za^cej»,
mr H.G. Heegstra 4
van Zuid-Holland gehouden zitting blijkt dat bezwaren zijn verwoord door: 1. N.A. Muilwijk, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend voormalige gemeente Streefkerk, sectie F, nr. 541. Overwegende dat het verzoek van het college voornoemd om toepassing var de Belemmeringenwet Privaatrecht betreft de instandhouding van een rioolpersleiding en elektriciteitskabel welke krachtens besluit van de raad van de voormalige gemeente Streefkerk van 18 december 1984 reeds sedert 1985 aanwezig zijn in de onroerende zaak destijds kadastraal bekend gemeente Streefkerk, sectie F, nr. 162 (thans sectie F, nr. 541), aanvankelijk in eigendom bij A. Muilwijk-de Groot, en thans toebehorende aan N.A. Muilwijk; dat het college van burgemeester en wethouders van de krachtens gemeentelijke herindeling ontstane gemeente Liesveld bij schrijven van 28 december 1987 afkomstig van A. Muilwijk-de Groot werd geconfronteerd met de aanwezigheid van het onderhavige werk in genoemde onroerende zaak; dat de leiding niet krachtens een gevestigd zakelijk, dan wel persoonlijk recht in de onroerende zaak aangelegd werd/aanwezig is; dat mij uit gevoerde correspondentie tussen het dagelijks bestuur van de gemeente Liesveld en de opvolgend eigenaar van de betreffende onroerende zaak (N.A. Muilwijk) is gebleken dat burgemeester en wethouders in voldoende mate hebben getracht met rechthebbende inzake het gebruik van het perceel alsnog een overeenkomst tot vestiging van een recht van opstal aan te gaan teneinde deze omissie te herstellen, welke pogingen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid; dat mij voorts is gebleken dat rechthebbende in een aantal brieven, gericht aan burgemeester en wethouders van de gemeente Liesveld, verwijdering van de leiding op kosten van de gemeente heeft gevorderd, dan wel eigenmachtige verwijdering heeft aangekondigd; dat de aanleg en de aanwezigheid van de leiding tot op heden weliswaar door rechthebbende feitelijk werd/wordt gedoogd, doch dat gelet op het voorafgaande en navolgende er naar mijn mening voldoende termen aanwezig zijn de instandhouding van het openbare werk middels toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht te waarborgen. Overwegende voorts dat van de zijde van de gemeente Liesveld tekeningen zijn gevoegd bij de stukken welke ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht ter visie hebben gelegen, waarbij ter aanvulling op de bestaande situering van het werk in het noordelijk gedeelte van het voornoemde perceel (gedeeltelijk parallel lopend aan een eveneens in deze onroerende zaak gelegen gastransportleiding) een 2
noordelijk en een zuidelijk alternatief tracé is weergegeven. Beide alternatieven voorzien in een omleiding van het werk zodat het gebruik van de onroerende zaak van rechthebbende niet noodzakelijk is. Overwegende dat verplaatsing van het werk volgens de naar voren gebrachte alternatieve tracés bezwaarlijk is gelet op het navolgende. Aanleg van de rioolpersleiding volgens beide alternatieven impliceert allereerst dat de thans aanwezige leiding uit de betreffende onroerende zaak verwijderd dient te worden, waarbij de zuidelijke omlegging, gelet op het feit dat deze de grenzen van het perceel van rechthebbende volgt en daarbuiten is gesitueerd een totale lengte van 770 meter heeft, in tegenstelling tot de huidige lengte van 17 meter van de in het perceel gelegen leiding. Aanleg van het werk ten noorden in het weglichaam van de Ammerse Kade betekent eveneens een toename - zij het gering - van de lengte van de leiding. Uitvoering volgens een van beide alternatieven vertaalt zich derhalve in (aanzienlijke) meerkosten. Voorts geldt voor beide alternatieven dat alsdan het gebruik van onroerende zaken benodigd is van rechthebbenden welke thans niet betrokken zijn in de onderhavige procedure. Omlegging van het werk in noordelijke richting in de Ammerse Kade stuit tot slot op technische bezwaren gelet op het feit dat van de zijde van het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, binnen welker keurzone genoemde kade gelegen is, is vernomen dat er overwegende bezwaren bestaan tegen het leggen van nutsvoorzieningen onder asfaltverhardingen. Deze bezwaren worden nog versterkt vanwege het feit dat de Ammerse Kade het water van de daarnaast gelegen Ammerse Boezem keert. Aanleg van leidingen in of nabij boezemwaterkeringen is, onder meer gelet op de omstandigheid dat zowel bij het leggen als bij de eventuele vervanging van de leiding graafwerkzaamheden in de waterkering dienen te worden uitgevoerd, vanuit waterstaatkundig oogpunt ongewenst. Deze visie is eveneens neergelegd in de door de Studiegroep Pijpleidingen voor Gassen en Vloeistoffen opgestelde Pijpleidingcode (algehele zesde revisie, daterend van mei 1990), houdende eisen te stellen aan pijpleidingen voor het transport van gassen en vloeistoffen met betrekking tot de waterstaatkundige veiligheid. Voor zover als gevolg van de instandhouding van het werk van een concrete schade blijkt - het niet (meer) kunnen ondernemen van bouwactivieiten op het belaste perceel daarbij inbegrepen - kan, ingevolge het bepaalde in de slotalinea van artikel 1 juncto artikel 14, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, van die gebleken schade vergoeding worden gevorderd.
3
gebruik tijdelijk dan wel duurzaam benodigd is beroep op een onafhankelijke rechter open. Ten aanzien van het gestelde dat de door de verzoekers om toepassing van de Belenuneringenwet Privaatrecht aangeboden vergoeding (recognitie) voor het aangaan van een overeenkomst tot het vestigen van een opstalrecht ontoereikend is, merk ik allereerst op dat dit bezwaar in wezen van financiële aard is en in het kader van de besluitvorming ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht relevantie mist. Terzijde merk ik nog op dat (de hoogte van) het recognitiebedrag, zijnde een van de componenten waaruit de standaardvergoedingsregeling is opgebouwd, enerzijds onderwerp van onderhandelingen is geweest tussen de Gewestelijke Raden van het Landbouwschap in de provincies Overijssel, Drenthe en Groningen en de N.V. Samenwerkende elektriciteit s-produktiebedr ij ven en anderzijds onderwerp van gesprek vormde tussen verzoekers om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht en rechthebbenden ten aanzien van de onroerende zaken waarvan het gebruik duurzaam noodzakelijk is. Eerstgenoemd overleg tussen partijen heeft geresulteerd in overeenstemming inzake een vergoedingsregeling. Laatstgenoemd overleg, dat ook nadat de zitting als bedoeld in artikel 2, van de Belemmeringenwet Privaatrecht had plaatsgevonden,- werd voortgezet, heeft niet in een minnelijke regeling geresulteerd. Gelet op het bovenstaande ben ik dan ook van oordeel dat verzoekers om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht in voldoende mate hebben getracht met de diverse rechthebbenden inzake het gebruik van de onroerende zaken tot minnelijke overeenstemming te geraken. De mening van reclamant sub 1 inzake de bespreekbaarheid ter zitting van de financiële gevolgen van de aanleg en instandhouding van het werk kan ik onderschrijven. Ik acht het met een beroep op de algemene bewoordingen waarin de Belemmeringenwet Privaatrecht is gesteld niet verenigbaar met deze wet dat bepaalde bezwaren - ook niet die betreffende de schadevergoeding - niet ter sprake zouden mogen worden gebracht, dan wel als niet relevant worden beschouwd. Uit het opgemaakte proces-verbaal is mij evenwel niet gebleken dat rechthebbenden niet in de gelegenheid zijn gesteld bezwaren met een dergelijke inhoud naar voren te brengen. In het kader van de onderhavige procedure kunnen geen zelfstandige uitspraken worden gedaan omtrent de uitleg van enige bepaling opgenomen in de door de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven bij het aangaan van overeenkomsten tot vestiging van een opstalrecht gehanteerde algemene voorwaarden.
6
Ten aanzien van het door reclamant sub 1 gestelde dat een rechtsgrond ontbreekt voor de stelling van de N.V. Samenwerkende elektriciteitsproduktiebedrijven dat zij bij oplegging van de gedoogplicht aan rechthebbende(n) geen recognitievergoeding verschuldigd is wordt het navolgende opgemerkt. Voor zover als gevolg van de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding in de toekomst concreet sprake zou zijn van waardevermindering van (on)gebouwde onroerende zaken, dan wel van andere schadeposten kan ingevolge het bepaalde in de slotalinea van artikel 1 juncto artikel 14, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, van die gebleken schade vergoeding worden verzocht. Concreet zal van een dergelijke ingestelde vordering sprake zijn indien na oplegging van de gedoogplicht, partijen - te weten verzoekers om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht en de rechthebbenden welke de gedoogplicht opgelegd hebben gekregen - geen overeenstemming weten te bereiken omtrent de uit de aanleg en instandhouding van het werk voortvloeiende schade en vergoeding daarvan. Ter zake van het door rechthebbende sub 8 gestelde inzake toekomstschade merk ik op dat de door de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven gehanteerde 'Algemene Voorwaarden betreffende de vestiging van het recht van opstal ten behoeve van de bovengrondse hoogspanningslijnen van de N.V. Sep te Arnhem' in artikel 4, vierde lid en volgende een regeling kent inzake de vergoeding van schade welke ten tijde van een te vestigen recht van opstal niet kon worden voorzien of bepaald. Overwegende voorts dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaken uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen; dat de belangen van rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van de werken noodzakelijk is; dat de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade staan ter kennisneming van de rechter van het kanton waarin de onroerende zaken zijn gelegen; dat de wettelijke formaliteiten in acht zijn genomen; Overwegende dat uit de door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde Elektriciteitsplannen (1989-1998, 1991-2000 en 1993-2002) blijkt dat het voor de Nederlandse elektriciteitsvoorziening van groot belang is dat de 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden-Eemshaven tijdig gerealiseerd zal zijn;
7
Privaatrecht had plaatsgevonden, werd voortgezet, heeft niet in een minnelijke regeling geresulteerd. Gelet op het bovenstaande ben ik dan ook van oordeel dat verzoekster ora toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht in voldoende mate hebben getracht met de diverse rechthebbenden inzake het gebruik van de onroerende zaken tot minnelijke overeenstemming te geraken. Een en ander blijkt ook uit het feit dat verzoekster, nadat bovengenoemde zitting heeft plaatsgevonden, met diverse rechthebbenden tot overeenstemming is gekomen. De mening van rechthebbenden inzake de bespreekbaarheid ter zitting van de financiële gevolgen van de aanleg en instandhouding van het werk kan ik onderschrijven. Ik acht het met een beroep op de algemene bewoordingen waarin de Belemmeringenwet Privaatrecht is gesteld niet verenigbaar . met deze wet dat bepaalde bezwaren - ook niet die betreffende de schadevergoeding - niet ter sprake zouden mogen worden gebracht, dan wel als niet relevant worden beschouwd. Uit het opgemaakte procesverbaal is mij evenwel niet gebleken dat rechthebbenden niet in de gelegenheid zijn gesteld bezwaren met een dergelijke inhoud naar voren te brengen. In het kader van de onderhavige procedure kunnen geen zelfstandige uitspraken worden gedaan omtrent de uitleg van enige bepaling opgenomen in de door de N.V. samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven aan rechthebbenden voorgelegde overeenkomst tot vestiging van een opstalrecht, de bij het aangaan van een dergelijke overeenkomst gehanteerde 'Algemene Voorwaarden betreffende de vestiging van het recht van opstal ten behoeve van de bovengrondse hoogspanningslijnen van de N.V. Sep te Arnhem', alsmede het aangeboden vergoedingenpakket. Ten aanzien van het gestelde dat een rechtsgrond ontbreekt voor de stelling van de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven dat zij bij oplegging van de gedoogplicht aan rechthebbende(n) geen recognitievergoeding verschuldigd is wordt het navolgende opgemerkt. Voor zover als gevolg van de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding in de toekomst concreet sprake zou zijn van waardevermindering van (on)gebouwde onroerende zaken, dan wel van andere schadeposten, kan ingevolge het bepaalde in de slotalinea van artikel 1 juncto artikel 14, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, van die gebleken schade vergoeding worden verzocht. Concreet zal van een dergelijke ingestelde vordering sprake zijn indien na oplegging van de gedoogplicht, partijen - te weten verzoekster om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht en de rechthebbenden welke de gedoogplicht opgelegd hebben gekregen - geen overeenstemming weten te bereiken omtrent de uit de aanleg en instandhouding van het werk voortvloeiende schade en vergoeding daarvan.
5
Toekomstschade, in het bijzonder eventuele milieuschade en schade met betrekking tot de gezondheid als gevolg van de aanleg van het werk, zal mogelijk voor vergoeding in aanmerking kunnen komen indien aantoonbaar is dat genoemde schades een gevolg zijn van de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding- Garanties voor de vergoeding van dergelijke schades kunnen op voorhand niet worden gegeven. Overwegende voorts dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaken uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen; Ten aanzien van de mogelijke nadelige effecten van elektromagnetische velden op de gezondheid van rechthebbenden als gevolg van de in gebruik te nemen verbinding, kan medegedeeld worden dat uit een op verzoek van de regering door de Gezondheidsraad in 1992 aan de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Economische Zaken, Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, alsmede de staatssecretaris van laatstgenoemd departement uitgebracht advies met citeertitel 'Extreem laagfrequente elektromagnetische velden en gezondheid' blijkt dat er onvoldoende wetenschappelijk grond bestaat voor de aanname dat langdurige blootstelling aan dergelijke ELF EM velden afkomstig van het elektriciteitsdistributiesysteem nadelige effecten op de gezondheid veroorzaakt en het ontstaan of de ontwikkeling van bepaalde kwaadaardige aandoeningen beïnvloedt of een nadelige invloed heeft op het verloop van de zwangerschap en de gezondheid van de ongeboren vrucht. In genoemd rapport van de Gezondheidsraad wordt voorts aangegeven dat de resultaten van metingen en berekeningen aangeven dat in "ons land de veldsterkten in de woonomgeving veroorzaakt door hoogspanningslijnen en door huishoudelijke apparatuur van dezelfde orde van grootte zijn. Overigens beveelt de Commissie ELF elektromagnetische velden van de Gezondheidsraad aan de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van effecten van blootstelling aan ELF EM velden in biologische systemen te volgen waarbij in de toekomst een hernieuwde evaluatie uitgevoerd dient te worden. Het Zweedse onderzoek, waaraan rechthebbende sub 6 ter zitting refereerde, inzake het aantal kanker-gevallen onder mensen die op minder dan driehonderd meter afstand van hoogspanningslijnen woonden, heeft volgens de Gezondheidsraad geen nieuwe aanwijzingen opgeleverd voor een verband tussen magnetische velden en bepaalde vormen van kanker. Overwegende voorts dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaken uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen; Overwegende dat de belangen van rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaken niet meer 6
B. ingevolge artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht te beslissen dat met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht, totdat de in het eerste lid van dat artikel genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist; Gezien de overgelegde stukken en de ingekomen ambtsberichten; Gedeputeerde Staten van Noord-Holland gehoord; Overwegende dat voor de werken concessie is verleend bij koninklijk besluit van 13 december 1963, nr. 21; Overwegende dat het openbaar belang van de werken is erkend bij koninklijk besluit van 17 januari 1964, nr. 28; Overwegende voorts dat de N.V. Nederlandse Gasunie er niet in is geslaagd met de hierboven genoemde rechthebbenden omtrent het gebruik van de onroerende zaken tot overeenstemming te geraken. Uit de processen-verbaal van de ingevolge artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht in de gemeente Drechteriand gehouden zittingen blijkt dat bezwaren zijn ingediend door: 1. T.W. Reus, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Drechteriand, sectie L, kavelnr. 6249; 2. D. Oud, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Wervershoof, sectie S, kavelnrs. 3431 en 343 2; 3. J.P.A. Wiering, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Wervershoof, sectie S, kavelnrs. 4290 en 4291; 4. G.J. Schilder, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Wervershoof, sectie S, nrs. 342 en 370. Overwegende ten aanzien van de bezwaren: Ten aanzien van het ter zitting naar voren gebrachte inzake de op het perceel van rechthebbende sub 1 tijdelijk te plaatsen boorkuip, alsmede de vergoeding van hieruit voortvloeiende (gewassen)schade, wordt opgemerkt dat voor zover als gevolg van de voorgenomen aanleg en instandhouding van de gastransportleiding met bijbehorende werken van een concrete schade blijkt - schade als gevolg van het plaatsen van een boorkuip daaronder begrepen - ingevolge het bepaalde in de slotalinea van artikel 1 juncto artikel 14, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, van die gebleken schade vergoeding kan worden gevorderd. Deze vergoeding van door de rechthebbende voldoende aannemelijk gemaakte schade is derhalve niet beperkt tot schade voortvloeiende uit beschadiging of .'vernietiging van aan de rechthebbende toebehorende opstallen en andere zaken, met inbegrip van gewassen, dan wel belemme2
ring van de exploitatie van een op de grond gevestigd bedrijf als gevolg van het eigenlijke gebruik van de leiding, doch strekt zich ook uit tot de vergoeding van schade veroorzaakt door de aanleg-, onderhouds-, herstel-, vervangings- of verleggingswerkzaamheden van het werk. De geschiedenis van de Belemmeringenwet Privaatrecht biedt immers geen steun voor een beperkte opvatting van het recht op schadevergoeding. Plaatsing van de boorkuip op een aan de N.V. Nederlandse Gasunie toebehorende onroerende zaak, zoals ter zitting namens genoemde rechthebbende voorgesteld, is, blijkens mededeling van de N.V. Nederlandse Gasunie, technisch onmogelijk. Met betrekking tot het door rechthebbende sub 2 gestelde inzake de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de pers ter zitting, alsmede het verschijnen van persberichten waarbij de onderhavige kwestie wordt belicht, merk ik op dat deze bezwaren in het kader van de besluitvorming ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht relevantie missen. Ten aanzien van een als gevolg van de aanleg en instandhouding van de gastransportleiding eventueel verminderde verkoopopbrengst van rechthebb.ende's onroerende zaken, dan wel andersoortige schade(s), wordt verwezen naar hetgeen naar aanleiding van de bezwaren van rechthebbende sub 1 met betrekking tot de vergoeding van schade dcor mij is opgemerkt . Voorts kunnen in het kader van de onderhavige procedure geen zelfstandige uitspraken worden gedaan omtrent de uitleg van enige bepaling opgenomen in de door de N.V. Nederlandse Gasunie aan rechthebbenden voorgelegde overeenkomst tot vestiging van een opstalrecht, de bij het aangaan van een dergelijke overeenkomst gehanteerde 'Algemene Voorwaarden betreffende aanleg en instandhouding van leidingen door of ten behoeve van de N.V. Nederlandse Gasunie' (A.V.L. 1992), alsmede het aangeboden vergoedingenpakket. Ten aanzien van de breedte van de zogenaamde 'belemmerde strook', welke vier meter aan weerszijden van de hardlijn van de leiding bedraagt, merk ik op dat deze strook blijkens artikel 4, vierde lid, van de A.V.L. 1992 de grondeigenaar beoogt te weerhouden van elke handeling, waardoor het met behulp van het werk te verrichten gastransport kan worden belet of belemmerd, dan wel waardoor gevaar kan ontstaan voor personen of goederen. De mate van belemmering welke hiervan het gevolg is voor het gebruik van de onroerende zaken door rechthebbende staat een normale bedrijfsvoering echter niet in de weg. Ter zake van de door rechthebbenden sub 2 en 4 bekritiseerde afstand van vijftien meter tussen de geprojecteerde leiding en de aan de Westfrisiaweg grenzende bermsloot, wordt het navolgende opgemerkt. De situering van de leiding op genoemde afstand van de bermsloot houdt 3
verband met een mogelijke verbreding van de Westfrisiaweg (N 302) door de provincie Noord-Holland. Aanleg van het werk in de berm van de bestaande weg zou - bij uitvoering van de verbredingswerkzaamheden aan deze weg - het noodzakelijk maken de gastransportleiding te verleggen, hetgeen aanzienlijke extra kosten met zich mee zal brengen en waarbij het alsdan niet uitgesloten is dat de leiding eveneens volgens het huidige tracé zal worden geprojecteerd. Van een beletsel in het agrarisch grondgebruik is naar mijn mening geen sprake. Ten aanzien van het door rechthebbende sub 2 gestelde dat de N.v. Nederlandse Gasunie naar zijn mening extra voorzieningen op zijn perceel dient te treffen in verband met het vervoer van alle voor de leidingaanleg benodigde materialen ga ik er vanuit dat verzoekster om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht bij de aanleg van het werk die voorzieningen zal treffen waardoor schade en last voor rechthebbende tot een minimum beperkt zullen blijven. Met betrekking tot het door rechthebbende sub 3 gestelde inzake het door de N.V. Nederlandse Gasunie vooraf vergoeden van toekomstschade geldt het navolgende. Schade welke zich in de toekomst manifesteert als gevolg van de aanleg en instandhouding van de leiding zal bij voldoende aannemelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen gelet op het bepaalde in artikel 14 van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Garanties voor de vergoeding van toekomstschade kunnen op voorhand niet worden gegeven. Ten aanzien van de door rechthebbende verwachte problemen met betrekking tot de afvoer van grondwater, in het bijzonder de door de N.V. Nederlandse Gasunie vastgestelde wijze van draineren (blijkens de werkbeschrijving door middel van open bemaling of drainagebemaling waarbij het draineren visueel waarneembaar is) merk ik op dat de onderhavige methode door verzoekster frequent en met goed resultaat wordt toegepast. Drainage zal plaatsvinden voorafgaande/tijdens de aanleg van de leiding, alsmede gedurende drie jaar na het gereedkomen van het werk. Voor zover als gevolg van de aanlegwerkzaamheden een bestaand drainagesysteem moet worden doorsneden en schade wordt veroorzaakt, kan van deze gebleken schade vergoeding worden gevorderd. Ten aanzien van het door rechthebbende sub 4 geuitte bezwaar dat zijn perceel/percelen betreden is/zijn zonder dat daartoe toestemming werd verleend merk ik allereerst op dat dit bezwaar relevantie mist in het kader van de onderhavige besluitvorming. Terzijde merk ik nog op dat de artikelen 11 en 12, van de Belemmeringenwet Privaatrecht de mogelijkheid bieden rechthebbenden te verplichten te gedogen dat zekere handelingen worden verricht op hen toebehorende percelen grond, alsmede de bevoegdheid toekennen percelen te betreden ten behoeve van de in
4
genoemde wet bedoelde werken en werkzaamheden, een en ander mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden. Met betrekking tot de opmerking van rechthebbende dat de voorgenomen aanleg van de gastransportleiding prematuur is gelet op het nog te ontwikkelen glastuinbouwgebied 'Wervershoof', welk project tot een grotere afname van aardgas zal leiden, merk ik op dat de aan te leggen leiding niet alleen tot doel zal hebben om aan deze (toekomstige) behoefte te kunnen voldoen, doch primair bestemd is om op korte termijn te voldoen aan de in de afgelopen jaren in de gemeenten Hoogkarspel en Enkhuizen ontstane toegenomen capaciteitsvraag naar aardgas. Van een prematuur karakter is derhalve naar mijn mening dan ook geen sprake. Ten overvloede wil ik er hier nog op wijzen dat aan de in artikel 1, van de Belemmeringenwet Privaatrecht gestelde voorwaarden is voldaan. Inzake de door rechthebbende verzochte vergoeding van kosten voor deskundigenbijstand ben ik het navolgende van mening. De Belemmeringenwet Privaatrecht bevat in tegenstelling tot de Onteigeningswet (artikel 50, vierde lid) geen bepaling inzake een aan de schadevergoedingsgerechtigde toekomende aanspraak op de vergoeding van kosten van rechtsbijstand of van andere deskundige bijstand. Jurisprudentieel is deze aanspraak gepreciseerd in die zin dat genoemde kosten, mits redelijk gemaakt en redelijk in omvang, voor vergoeding in aanmerking komen ongeacht of die kosten vóór (gedurende de administratieve onteigeningsprocedure), dan wel tijdens de daaropvolgende gerechtelijke procedure zijn gemaakt. Nu door mij in de onderhavige kwestie mede ten aanzien van rechthebbende sub 4 de gedoogplicht wordt opgelegd en de fase van het minnelijk overleg tussen rechthebbende en verzoekster is afgesloten, staat rechthebbende, gelet op het feit dat uit de geschiedenis van de Belemmeringenwet Privaatrecht blijkt dat deze wet een recht op volledige vergoeding beoogt te bieden, niets in de weg te trachten aanwezige kosten voor deskundigenbijstand vergoed te krijgen op basis van artikel 14 van deze wet. Tot slot zou ik willen wijzen op het van het algemeen schadevergoedingsrecht onderdeel uitmakende artikel 6:96, tweede lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek waarin wordt bepaald dat als vermogensschade mede redelijk gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen. Overwegende dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaken uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen; dat de belangen van rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van de werken noodzakelijk is;
5
men te volgen waarbij in de toekomst een hernieuwde evaluatie uitgevoerd dient te worden. Een Zweeds onderzoek (waarvan de resultaten in september 1992 openbaar zijn gemaakt) inzake het aantal kanker-gevallen onder mensen die op minder dan driehonderd meter afstand van hoogspanningslijnen woonden, heeft volgens de Gezondheidsraad geen nieuwe aanwijzingen opgeleverd voor de aanname van een verband tussen magnetische velden en bepaalde vormen van kanker. Ten aanzien van het naar de mening van rechthebbenden premature karakter van de gestarte gedoogpiichtprocedure, gelet op de stand van zaken met betrekking tot de planologische inpassing van het onderhavige hoogspanningsverbinding-tracé, kan gesteld worden dat de Belemmeringenwet Privaatrecht geen aanknopingspunten biedt voor de aanname van de stelling dat het doorlopen van de gedoogpiichtprocedure, dan wel het in casu door mij nemen van een gedoogplichtbeschikking, eerst kan plaatsvinden indien sprake is van een onherroepelijk bestemmingsplan. Hierbij merk ik nog op dat de schorsende werking van het tegen de vaststelling van het gewijzigde bestemmingsplan van de gemeente Delfzijl ingestelde Kroonberoep op verzoek van de Samenwerkende elektriciteits-prcduktiebedrijven onder toepassing van artikel 29, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening juncto artikel 60a, van de Wet op de Raad van State (oud), inmiddels door de Raad van State is opgeheven. Met betrekking tot het door rechthebbende sub 4 (laatstgenoemde) ter zitting gestelde dat de aanleg van de onderhavige hoogspanningsverbinding het landschap van de provincie Groningen ontsiert geldt dat een bezwaar met deze inhoud in het kader van de planologische inpassing van de onderhavige hoogspanningsverbinding naar voren dient te worden gebracht. Het bezwaar mist relevatie in de besluitvorming inzake toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Overwegende voorts dat het om technische redenen aangewezen is de werken met duurzame en tijdelijke gebruikmaking van de hiervoor vermelde onroerende zaken uit te voeren als is aangegeven op de stukken welke ter inzage hebben gelegen; Overwegende dat de belangen van rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van de werken noodzakelijk is; dat de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade staan ter kennisneming van de rechter van het kanton waarin de onroerende zaak is gelegen; dat de wettelijke formaliteiten in acht zijn genomen.
7
Nadat zitting ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht had plaatsgevonden werd d.d. 16 maart 1995 door mij een schrijven met kenmerk GvdW/RL/ 94.0914 ontvangen van Rietbergen, Righarts en De Haij, advocaten en procureurs, bij monde van mr G. van der Wende, waarin laatstgenoemde namens J. Stofberg een drietal bezwaren aanvoerd tegen de inhoud van het door het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ex artikel 2, vierde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht opgemaakte proces-verbaal van de d.d. 8 december gehouden zitting, alsmede de inhoud van het door het provinciaal bestuur van Zuid-Holland uitgebrachte advies. Voorts werd door mij d.d. 6 maart 1995 een schrijven met kenmerk BM/EV/ NvW - 94.2.4934 ontvangen van Loeff Claeys Verbeke, waarin mij nadere informatie werd verstrekt inzake een door A. Kammeraat en C. Groen bij de gemeente Bleiswijk ingediende aanvraag om bouwvergunning voor het oprichten van een kas/woonhuis op het aan rechthebbenden toebehorende perceel, kadastraal bekend gemeente Bleiswijk, sectie D, nr. 2380. Ten vervolge op laatstgenoemd schrijven is mij tot slot bij brief van 3 april 1995, met kenmerk BM/EV - 94.2.4934, van Loeff Claeys Verbeke, door de gemachtigde van genoemde rechthebbenden verzocht bij de beoordeling van het onderhavige verzoek om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht rekening te houden met het feit dat het door Kammeraat en Groen voorgestane alternatieve leidingtracé geheel parallel loopt met de voorgestelde wegenloop in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Met betrekking tot genoemde brieven merk ik het navolgende op. De inhoud van het ten overstaan van het lid van Gedeputeerde Staten opgemaakte proces-verbaal staat na medeondertekening door de ter zitting gehoorde personen vast. Medeondertekening vormt overigens geen rechtsgeldigheidsvereiste. Met betrekking tot de naar de mening van rechthebbende sub 1 door Gedeputeerde Staten in haar advies onvoldoende gemotiveerde afweging van de belangen van verzoekers om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht bij een onmiddellijke uitvoering van de werken versus de private belangen van rechthebbenden ten aanzien van de onroerende zaken waarvan het gebruik noodzakelijk is, merk ik op, dat indien daartoe termen aanwezig zijn, door mij bij de uiteindelijke beslissing afgeweken kan worden van het bepaalde in het advies, dan wel het college verzocht kan worden mij nader te adviseren. Inzake de gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad heeft nadere advisering van provinciezijde plaatsgevonden. Ten overvloede vermeld ik nog dat in de onderhavige procedure naast het provinciale advies tevens adviezen werden ontvangen van mijn ambtgenoten van Economische Zaken en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
3
HW/RI 197704
beperkende voorwaarden worden verbonden; rechthebbende zal in geval van een zich voordoende calamiteit, dan wel in geval van onderhoud aan het werk schade lijden indien de op te richten kas verwijderd dient te worden; 3. aanleg/instandhouding van de werken volgens een alternatief tracé waarbij de leidingen na het volgen van de verlengde Gerberaweg in westelijke richting afbuigen en vervolgens in noordelijke richting langs de bestaande loop van 'de Tweede Tocht' gesitueerd zijn, is mogelijk; doorsnijding van het perceel is bij realisering van het werk volgens het voorgestelde alternatieve tracé niet aan de orde. Overwegingen ten aanzien van de bezwaren van rechthebbende sub 1: Ingevolge het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht zijn ten verzoeke van de N.V. Elektriciteitsbedrijf Zuid-Holland de in dat artikellid genoemde stukken door de burgemeester van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle gedurende de wettelijke termijn van veertien dagen ter visie gelegd. De namens verzoekster ter zitting overgelegde notitie maakt geen onderdeel uit van de in genoemd artikellid van de wet vermelde stukken. Conform het bepaalde in het Rondschrijven van mijn ambtsvoorganger d.d. 24 december 1971, nr. HW/ROO 82 133, gericht aan de colleges van Gedeputeerde Staten, inzake de versnelling van de procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht, is door de burgemeester van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle verklaard dat de stukken ter voldoening aan het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht in deze gemeente ter visie hebben gelegen vanaf 24 november 1994 tot en met 8 december 1994. Aldus is voldaan aan hetgeen de wet en de circulaire ten aanzien van de tervisielegging in de onderhavige procedure voorschrijven. De wijze van tervisielegging - gedurende de gehele werkdag, dan wel een dagdeel - is daarbij irrelevant. Ingevolge voorwaarde 5a, verbonden aan de bij koninklijk besluit van 5 juli 1993, nr. 93.005588 aan de N.V. Elektriciteitsbedrijf Zuid-Holland verleende concessie inzake de aanleg en instandhouding van een tweetal pijpleidingentracés, is de concessionaris bij de aanleg van de pijpleidingen en de daarbij behorende werken gehouden om onder meer omtrent de tracés, de diepteligging, alsmede de aanpassing in het landschap overleg de plegen met de Planologische Werkcommissie. Alvorens deze interdepartementale commissie beslist inzake een ontwerp-tracé wordt advies ingewonnen van het betreffende college van Gedeputeerde staten of de provinciale planologische dienst. Voorafgaande aan deze advisering worden belanghebbende instanties gehoord over de in het geding zijnde tracés. In dat 'kader zijn het Recreatieschap Rottemeren, alsmede het Hoogheemraadschap van Schieland in een eerder stadium benaderd dan de rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken waarvan het gebruik ten behoeve van de aanleg/instandhouding van het werk noodzakelijk is. Uit 5
m
HW/RI 197704
- Over een afstand van circa 250 meter worden de leidingen in langsrichting geprojecteerd tussen de Tussenboezem (en aanliggende waterkering) en de Rottebandreef binnen de invloeds- en mogelijk stabiliteitszone (alternatief tracé I ) . Wegens de geringe stabiliteit van deze kade is het slechts mogelijk de leidingen aldaar te situeren indien over een aanzienlijke lengte een blijvende vervangende waterkering wordt aangebracht, hetgeen aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de grondwaterstroming van Tussenboezem naar polderniveau. - Het door de N.V. Elektriciteitsbedrijf Zuid-Holland voorgestelde leidingentracé levert in principe minder risico op voor de aanwezige waterkeringen. Met betrekking tot rechthebbende sub 1 wordt opgemerkt dat de gronddekking op de leidingen varieert tussen 12,5 meter ter plaatse van de zuidelijke perceelsgrens en 23 meter ter plaatse van de Rottekade. Het leggen van de leidingen op de door rechthebbende voorgestane diepte (30 meter onder maaiveld) stuit, gelet op de voorgestelde boortechniek en daarbij te hanteren werkwijze, op technische bezwaren. Tot slot zij vermeldt dat de leidingen in een betonnen tunnel met een inwendige diameter van 2,8 meter zijn geprojecteerd. Aangezien de uitvoeringsmethode van het werk bestaat uit een tunnelboring, zullen op het perceel van rechthebbende geen graafwerkzaamheden plaatsvinden. Bovengrondse meetkabels zullen mogelijk tijdelijk worden gepaatst om de positie van de boorkop tijdens de booroperatie te registreren. Blijkens de werkbeschrijving is het rechthebbende toegestaan te bouwen boven de tunnel tot een paalpuntsniveau van 5 meter boven de bovenzijde van de tunnelbuis. Ten aanzien van de mogelijke bouw van zes woningen op de onroerende zaak van rechthebbende geldt dat het perceel thans in gebruik is als grasland (recreatieve bestemming). Nu de toekomstige ruimtelijke invulling van de onroerende zaak onduidelijk/onzeker is en door rechthebbende niet gesteld, dan wel gebleken is, dat inmiddels aan het plan tot woningbouw een begin van uitvoering is gegeven, ben ik van oordeel dat als gevolg van de aanleg en instandhouding van het werk op de door verzoekster voorgestane wijze de belangen van rechthebbende redelijkerwijze onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaak niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijze nodig is. Met betrekking tot het door rechthebbende gestelde inzake (de hoogte van) de vergoeding van toekorastschade merk ik op dat dit bezwaar in wezen van financiële aard is. Voor zover als gevolg van de aanleg en instandhouding van het werk van een concrete schade blijkt - toekomstschade daarbij inbegrepen - , kan, ingevolge het bepaalde in de slotalinea van artikel 1 juncto artikel 14, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, van die gebleken schade vergoeding worden gevorderd. In het kader van de onderhavige besluitvorming mist het bezwaar evenwel relevantie.
7
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren van rechthebbenden sub 4: De Belemmeringenwet Privaatrecht biedt ondernemers van een openbaar werk (overheden en vennootschappen) een wettelijk instrument om ten behoeve van de aanleg/instandhouding, alsmede verandering van een (bestaand) werk in, op of boven de onroerende zaak van een rechthebbende, deze en zijn rechtsopvolger(s), te verplichten de aanleg, de aanwezigheid, alsmede de verandering van een (bestaand) werk te gedogen. De daartoe benodigde beschikking houdende oplegging van de plicht tot gedogen wordt door mij afgegeven indien aan zekere voorwaarden is voldaan en na afweging van het algemeen belang bij aanleg/instandhouding/verandering van een werk tegen het private belang van rechthebbenden ten aanzien van de onroerende zaak/zaken. De procedure tot vaststelling van het leidingentracé, welke vooraf is gegaan aan de onderhavige beslissing, staat buiten de beoordeling ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht. Inzake het door rechthebbenden sub 4 voorgestelde tracé waarbij de warmwatertransportleidingen en rookgasleiding naast 'de Tweede Tocht' gesitueerd zijn merk ik het navolgende op. Uitvoering van het werk conform dit alternatieve tracé impliceert dat het gebruik van onroerende zaken benodigd is, waarop het onderhavige verzoek om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht niet ziet. De belemmering welke hieruit voortvloeit kan thans niet beoordeeld worden. Niet vast staat dat de rechthebbenden ten aanzien van deze zaken bereid zijn de uitvoering van het werk op de door rechthebbende voorgestane wijze te aanvaarden, hetgeen de uitvoering van het werk zou kunnen vertragen. Ken vertragingsfactor betreft voorts de alsdan noodzakelijk te doorlopen procedure ter verkrijging van gemeentezijde van een aanlegvergunning voor het werk. Het door rechthebbenden genoemde argument ten faveure van het alternatieve tracé, in de zin dat dit tracé correspondeert met de toekomstige wegenloop in het gebied, acht ik, gelet op het onzekere karakter van de panologische invulling, niet relevant. Tot slot kan medegedeeld worden dat het Hoogheemraadschap van Schieland aanleg van de leidingen beneden de bodemdiepte van 'de Tweede Tocht' niet toestaat. Aanleg op deze wijze (onder een waterloop) is meer kwetsbaar. Het lopen van extra risico's voor het optreden van calamiteiten dient, met uitzondering van de situatie waarin geen alternatief voorhanden is, voorkomen te worden. Een en ander impliceert dat de leidingen op zekere afstand van de waterloop gelegd dienen te worden in de onroerende zaak van rechthebbenden, dan wel in een perceel toebehorende aan een derde-rechthebbende, waarbij het slaan van een damwand noodzakelijk is. Ten aanzien van het door de N.V. Elektriciteitsbedrijf Zuid-Holland voorgestane leidingentracé geldt het navolgende.
8
staan dat dit beroep verworpen is, hetgeen impliceert dat de door de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle aan verzoekster verleende aanlegvergunning onherroepelijk is geworden. De procedure tot vaststelling van het leidingentracé, welke vooraf is gegaan aan de onderhavige beslissing, staat buiten de beoordeling ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht. Bezwaren welke derhalve zien op de planologische inpassing van het voorgenomen werk en de daarbij gemaakte keuzes kunnen hier onbesproken blijven. In het kader van de onderhavige procedure wordt getoetst of de belangen van rechthebbende redelijkerwijze onteigening van de onroerende zaken vorderen en of, bij gebruik ervan voor de aanleg/instandhouding van het werk, dit op onnodig belemmerende wijze geschiedt. Gelet op de gedurende de onderhavige procedure ontstane duidelijkheid omtrent de planologische inpassing van het werk, de als gevolg van gevoerd overleg tussen het Landbouwschap en de N.V. Nederlandse Gasunie inhoudelijk gewijzigde zakelijk recht-overeenkomst/algemene voorwaarden (waaraan verzoekster zich conformeert), alsmede het feit dat meerdere van de in het kader van de procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht naar voren gebrachte bezwaren betrekking hebben op een of beide onderwerpen, is de N.V. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland bij schrijven d.d. 6 april 1995, kenmerk HW/RI 195319, door mij verzocht het minnelijk overleg inzake het gebruik van gronden, met rechthebbenden te heropenen voor het geval dit niet reeds hervat was. Dit overleg heeft met de rechthebbenden sub 1 tot en met 4, 6 tot en met 8, alsmede overige rechthebbenden in een minnelijke regeling geresulteerd. Het door of namens rechthebbenden ter zitting/na de zitting naar voren gebrachte behoeft hier derhalve geen bespreking meer. Ten aanzien van het naar de mening van rechthebbende 5 ten tijde van de hoorzitting, gelet op de toenmalige stand van zaken in de planologische besluitvorming premature karakter van het door verzoekster ingediende verzoek om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht, kan gesteld worden dat deze wet geen aanknopingspunten biedt voor de aanname van de stelling dat het doorlopen van de gedoogplichtprocedure, dan wel het in casu door mij nemen van een gedoogplichtbeschikking, eerst kan plaatsvinden indien sprake is van een onherroepelijk bestemmingsplan, dan wel - zoals in casu - een onherroepelijke aanlegvergunning. Dit premature karakter is temeer niet aanwezig nu uit door verzoekster overgelegde correspondentie blijkt dat zij in voldoende mate heeft getracht inzake het gebruik van onroerende zaken overeenstemming te bereiken middels aan te gane overeenkomsten tot vestiging van opstalrechten met de rechthebbenden ten aanzien van deze zaken. Zoals boven vermeld, is het overleg voortgezet nadat zitting had plaatsgevonden. In het kader van de beoordeling van een verzoek om toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht kunnen voorts geen zelfstandige uitspra3
TREFWOORDENLIJST BEHORENDE BIJ SELECTIE OPGELEGDE GEDOOGPLICHTEN:
Bijlage 3 bevat een selectie van door de Minister van Verkeer en Waterstaat opgelegde gedoogplichtbeschikkingen. De keuze voor sedert 1994 genomen gedoogplichtbeslissingen houdt verband met de inwerkingtreding van de eerste en tweede tranche van de Awb per 1 januari 1994. Sedert invoering van de A w b bevatten de gedoogplichtbeslissingen een uitgebreidere motivatie (integrale bezwarenbehandeling) dan voorheen het geval was. Onderstaande nummers 1 tot en met 43 corresponderen met de in de kantlijn van de gedoogplichtbeschikkingen opgenomen nummering. Gelet op het feit dat teneinde overlapping te voorkomen - slechts gedeelten van de beslissingen weergegeven zijn, wordt van elke in de bijlage opgenomen beslissing datum, nummer en omschrijving van het werk vermeld. Tevens wordt verwezen naar het betreffende (BP-)wetsartikel waarin het onderwerp regeling vindt, dan wel waarmee het raakvlakken heeft.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
15. 16. 17.
18. 19. 20. 21. 22.
gronddekking van aan te leggen werk (artikel 1 BP): 18 maart 1994 HW/RJI 171537 Aanleg/instandhouding drinkwatertransportleiding Goor-Delden in de gemeente Markelo; alternatief tracé; technische, financiële nadelen; benodigde grond van derden (artikel 1 BP): idem; bundeling van leidingen (artikel 1 BP): idem; uitvoerbaarheid bij voorraad opgelegde gedoogplichtbeschikking (artikel 4 , zesde lid BP): idem; verzoek tot vernietiging/indiening bezwaarschrift/verzoek tot het treffen voorlopige voorziening gedoogplichtbeschikking (artikel 4 BP): idem; ontbreken volledige rechterlijke toetsing beslissing houdende oplegging gedoogplicht/strijdigheid met artikel 6 EVRM (artikel 4 , eerste lid BP): 24 februari 1994 HW/RJI 170009 Aanleg/instandhouding 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden in de gemeente Avereest; minnelijk overleg (artikel 2, eerste lid BP): idem; effecten elektrische en magnetische velden van hoogspanningsverbindingen op gezondheid (artikel 1 (slot) BP): idem; ondergrondse aanleg hoogspanningsverbinding; nadelen (artikel 1 (slot) BP): idem; karakter recht op schadevergoeding (artikel 1 (slot) juncto artikel 14.BP): idem; begrenzing tijdstip voeren minnelijk overleg (artikel 2, eerste lid BP): idem; artikel 46 Elektriciteitswet juncto artikel 1 BP: 22 maart 1994 HW/RJI 171380 Aanleg/instandhouding 380/110 kV-hoogspanningsverbinding in de gemeente DaJfsen; kennisgeving ex artikel 2, tweede lid BP aan rechthebbende: idem; hoogte aangeboden recognitiebedrag (artikel 2, eerste lid BP): 2 juni 1994 HW/RI 175989 Aanleg/instandhouding 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden in de gemeente Hardenberg; vervallen uitbreidingsmogelijkheid opstal (artikel 1 (slot) BP): idem; gebruik onroerende zaak overeenkomstig vigerende bestemming (artikel 1 (slot) BP: idem; ondernemen van werken ingevolge reglement van instelling van een waterschap (artikel 1 BP): 7 juli 1994 HW/RI 178252 Aanleg/instandhouding afvalwatertransportleiding in de gemeenten 's-Gravendeel en Binnenmaas; waardevermindering van onroerende zaken; verminderde uitwisselbaarheid van deze zaken in ruilverkavelingsproject (artikel 1 BP juncto artikel 14 BP): idem; koppeling toestemming inzake aanleg/instandhouding van het werk door rechthebbende aan verkrijging van een bouwvergunning: idem; vergoeding schade voortvloeiend uit verrichtte gravingen, opmetingen, etcetera ex artikel 11 BP: idem; kruisingspunten werk met waterstaatswerk (artikel 1 (slot) BP): idem; afwijzing verzoek uitvoerbaarverklaring bij voorraad op te leggen gedoogplicht (artikel 4 , zesde lid BP): idem;
23.
24. 25. 26.
27. 28.
29.
30. 31. 32. 33. 34. 35. 36.
37. 38.
39. 40. 41. 42. 43. 44.
verzoek om toepassing BP ten behoeve van de instandhouding van een reeds aanwezig werk (artikel 1 BP): 14 juli 1994 HW/RI 178544 InstandhoudingrioolpersleJding/eiektriciteitskabelin de gemeente Liesveld; gedogen van een aanwezig werk door rechthebbende (artikel 1 BP): idem; aanleg werk in of nabij boezemwaterkeringen; waterstaatkundige nadelen; Pijpleidingcode (artikel 1 BP): idem; bespreekbaarheid ter zitting van financiële gevolgen van de aanleg/instandhouding van een werk (artikel 2, vierde lid BP): 16 augustus 1994 HW/RI 180768 Aanleg/instandhouding 380/110 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden/Veenoord-Musselkanaal in de gemeente Emmen; vergoeding van toekomstschade; regeling toekomstschade in algemene voorwaarden (artikel 2, eerste lid BP): idem; uitleg van bepalingen opgenomen in door verzoeker aan rechthebbende voorgelegde overeenkomst tot vestiging recht van opstal, gehanteerde algemene voorwaarden en aangeboden vergoedingenpakket (artikel 2, eerste lid BP): 8 september 1994 HW/RI 182079 Aanleg/instandhouding 380 kV-hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden in de gemeente Menterwolde; omvang recht op schadevergoeding als gevolg van aanleg/instandhouding werk (artikel 1 BP juncto artikel 14 BP): 29 september 1994 HW/RI 183254 Aanleg/instandhouding gastransportleiding (tracé aansluiting Hoogkarspel-Drechterland) in de gemeenten Wervershoof en Drechterland (ingetrokken); breedte werkstrook (artikel 1 (slot) BP): idem; vergoeding van toekomstschade vooraf (artikel 1 BP juncto artikel 14 BP): idem; afvoer van grondwater; drainage (artikel 1 (slot) BP juncto artikel 14 BP): idem; betreden onroerende zaak zonder toestemming; artikelen 11 en 12 BP: idem; prematuur karakter voorgenomen aanleg werk gelet op nog te ontwikkelen glastuinbouwgebied (artikel 1 BP): idem; vergoeding van kosten voor geleverde deskundigenbijstand in BP-procedure (artikel 1 BP juncto 14 BP): idem; prematuur karakter gestarte BP-procedure gelet op stand van zaken planologische inpassing voorgenomen werk (artikel 1 BP): 10 januari 1995 HW/RI 189742 Aanleg/instandhouding 380 kV-hoogspanningsverbinding Eemshaven-Meeden in de gemeente Delfzijl; ontsiering landschap als gevolg van aanleg/instandhouding werk (artikel 1 (slot) BP (?)): idem. bezwaar tegen inhoud opgemaakt proces-verbaal (artikel 2, vierde lid BP): 15 mei 1995 HW/RI 197704 Aanleg/instandhouding warmwatertransportleidingen, C02-houdend rookgasleiding en drinkwatertransportleiding in de gemeenten Bleiswijk en Zevenhuizen-Moerkapelle; bezwaar tegen inhoud van door Gedeputeerde Staten uitgebracht advies/ambtshalve beoordeling verzoek om toepassing van de BP (artikel 2, vierde lid BP): idem; tervisielegging BP-stukken (welke stukken dienen ter visie gelegd te worden/wijze van tervisielegging) (artikel 2, eerste lid BP): idem; Planologische Werkcommissie: idem; toepassing toetsingscriteria (artikel 1 (slot) BP): idem; procedure tot vaststelling van leidingentrace (PWC-overieg/verlening aanlegvergunning) staat buiten beoordeling ingevolge de BP (artikel 1 slot) BP): idem; (redenen) heropening minnelijk overleg (artikel 2, eerste lid BP): 31 mei 1995 HW/RI 198796 Aanleg/instandhouding rivierwatertransportleiding in de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat KOPIE BESTEMD VOOR: mr. E.J.M. Coenen kamer 726B
Datum
24 j a n u a r i
1994
HOOFDDIRECTIE VAN DE WATERSTAAT
Nummer
HOOFDAFDELING
RJI 167638
EN JURIDISCHE ZAKEN
BESTUURLIJKE
Onderwerp
Erkenning openbaar belang van werken tot aanleg en instandhouding van een leiding voor het transport van drinkwater ten behoeve van de N.V. Watermaatschappij Zuid-Holland Oost. div. bijlagen
In de hierbijgaande brief van 23 juli 1993, kenmerk JKE/dsl/54219/93, verzoekt de N.V. Watermaatschappij Zuid-Holland Oost, gevestigd te Gouda, te bevorderen dat ten behoeve van een eventuele toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht het ope'nbaar belang wordt erkend van de werken voor de aanleg en instandhouding van een transportleiding en de daarbij behorende werken, globaal getraceerd tussen de gemeenten Lexmond en Zoeterwoude, voor het transporteren van drinkwater van winlocaties langs de Lek naar afzetgebieden gelegen ten noorden van de lijn Alphen aan den Rijn-Zoeterwoude. Bij besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 28 september 1990, kenmerk DWM/1503SA, is krachtens de Drinkwaterleidingverordening Zuid-Holland aan de N.V. Watermaatschappij Zuid-Holland Oost vergunning verleend welke de voorziening van drinkwater impliceert van het in het kader van de reorganisatie van de drinkwatervoorziening uitgebreide verzorgingsgebied nadat bij besluit van 21 april 1987, nr. 220478 door voornoemd college aan de maatschappij onder voorwaarden vergunning was verleend voor het hebben van een waterleidingbedrijf. De aanleg van de onderhavige leidingwerken geschiedt in het kader van eerstgenoemde vergunning. Aangezien naar mijn mening kan worden gesteld dat drinkwatervoorziening ingevolge de verleende vergunning en de in het kader daarvan uit te voeren werken het algemeen belang dient, ben ik van oordeel dat aan het verzoek van de N.V. Watermaatschappij Zuid-Holland Oost kan worden voldaan. Ik moge Uwe Majesteit in overweging geven het openbaar belang van voornoemde werken te erkennen door bekrachtiging van het hierbijgaande ontwerp-besluit. DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
w.g.j.R.H.Mai|-Weggen
Aan de Koningin
AFSCHRIFT EATR!X,BIJ
W IJ
KONINGIN PRINSES
DE
DER VAN
GODS,
N E D E R L A N D E N , O R A N J E - N A S S A U, ENZ.
B e s l u i t van 1 februari
GRATIE
ENZ.
ENZ.
1994,No.94.000714
houdende erkenning van het openbaar belang van waterleidinowerken van de N.V. Watermaatachappii Zuid-Holland Oost ten behoeve van waterleverantie.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 24 januari 1994, nr. RJI 167638, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken; Gelet op de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht; HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN: het openbaar belang te erkennen van de werken welke door de N.V. Watermaatschappij Zuid-Holland Oost, gevestigd te Gouda, ingevolge de aan door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland laatstelijk bij besluit van 28 september 1990 verleende vergunning zijn of zullen worden ondernomen in het kader van de drinkwatervoorziening ten behoeve van de aanleg en instandhouding van een transportleiding, globaal getraceerd tussen de gemeenten Lexmond en Zoeterwoude, voor het transport van drinkwater van winlocaties langs de Lek naar afzetgebieden noordelijk gelegen ten opzichte van de lijn Alphen aan den Rijn-Zoeterwoude.
Sdu Uitqeverii Pfannjnstraat / Den Haag
form 19 01 (B) - 321225
- 2 Onze Mini3ter van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit.
's-Gravenhage
1 - FES. 7994
w.g. BEATRIX
E MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
w.g. J.R.H. Maij-Weggen
Overeenkomstig net oorspronkelijke De Secretaris Generaal van het Ministerie van Verkeer en Waterst*
Bijlage 6
• V tl J-J
JA MEI
XI LL3.ÏT3., bii de qratie Gods, IConiriqin dcr]\lsd€rlar;.dcïv, Trias es v^iiOianje-T^assau.enzvenzvcny
1977
No
Besluitfeewdswfe.tot: verlening vaneen concessie aan Hoechts Holland N.v. te Vlissingen voor de aanleg en instandhouding van een pijpleiding en de daarbij behorende werken .
Op de..voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 10 mei 1977, no. 677/226, Directie voör Wetgeving en andere Juridische Aangelegenheden; HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
Aan Hoechst Holland N.V. te Vlissingen een concessie te verlenen voor de aanleg en instandhouding van een pijpleiding en de daarbij behorende werken voor het transport van ethyleen van Ellewoutsdijk naar Vlissingen.' II Aan deze concessie de volgende voorwaarden te verbinden: 1. Wij kunnen aan anderen een concessie van gelijke aard verlenen; - 2 -
(§) 209226*
- 2 -
2. deze concessie laat onverlet de aan verschillende overheidslichamen toekomende bevoegdheid om ter zake van de aanleg, het gebruik en het instandhouden van de pijpleiding en de daarbij behorende v/erken vergunningen te eisen en geeft aan de concessionaris niet het recht ge- •./ bruik te maken van Rijkswerken of Rijkseigendommen; 3. de concessionaris is noch bevoegd van deze concessie afstand te doen, noch deze of de daaruit voortvloeiende rechten geheel of gedeeltelijk aan anderen over te dragen, dan na bij een door Ons te nemen besluit daartoe bevoegdheid te hebben verkregen en voldaan te hebben aan eventueel bij zodanig besluit te stellen voorwaarden; 4. de concessionaris is verder niet bevoegd zonder toestemming van Onze Minister van Economische Zaken de pijpleiding en de daarbij behorende werken geheel of gedeeltelijk te vervreemden; '5. a.. bij de aanleg van de pijpleiding en van de daarbij behorende v/erken is de concessionaris gehouden omtrent het traject, de diepteligging, de gronddekking, de aanpassing in het landschap en de te volgen werkwijze overleg te plegen met de Planologische Werkcommissie, ingesteld bij beschikking van de Minister, van Economische Zaken van 31 januari 3.964, nr. 664/55, Dir. W.J.A., en de aanwijzingen van die commissie op te volgen; 1D. indien dit overleg op enig punt niet tot overeenstemming leidt, beslist Onze Minister voornoemd en is de concessionaris gehouden diens aanwijzingen op te volgen; 6. onverminderd de bijzondere eisen voor de pijpleiding en de daarbij behorende werken gesteld door op het gebied van de spoorwegen, de waterwinning, de Waterstaat en de waterhuishouding bevoegde autoriteiten of door andere - 3 -
f
- 3 -
daarvóór in aanmerking komende autoriteiten, is de concessionaris gehouden de pijpleiding en de daarbij behorende v/erken zodanig uit te voeren, aan te leggen en te beproeven, dat is voldaan aan door de Dienst voor het Stoomwezen gestelde of aanvaardbaar bevonden normen van sterkte, kwaliteit en dichtheid; deze normen betreffen zowel de pijpleiding als zodanig, als de afzonderlijke elementen v/aaruit deze wordt samengesteld; indien de bovenbedoelde bijzondere eisen afwijken van de normen welke door de Dienst voor het Stoomwezen zijn gesteld of aanvaardbaar bevonden, dient de concessionaris die dienst van de afwijking in kennis te stellen; 7. van elk type der elementen, waaruit de pijpleiding zal worden samengesteld, moet, alvorens die elementen in de pijpleiding mogen worden gebruikt, een dat type kenmerkend monster met goed gevolg aan een onderzoek door de Dienst > voor het Stoomwezen zijn onderworpen; voor zover naar het oordeel van de Dienst voor het Stoomwezen op grond van een enkel monster onvoldoende inzicht ter zake kan worden verkregen, moeten zoveel meer monsters ter beschikking worden gesteld van die dienst, als deze nodig oordeelt; 8. ten genoegen van de Dienst voor het Stoomwezen moeten voorzieningen worden getroffen, die voorkomen, dat in de pijpleiding een - met het oog- op de daaraan bij het ontwerp, de uitvoering en de beproeving ten grondslag gelegen waarde - ontoelaatbaar hoge druk kan optreden; 9. ter zake van de punten 6-8 en van de controle op de naleving van het krachtens deze punten gestelde, moeten de aanwijzingen van de Dienst voor het Stoomwezen worden gevolge 10. a_. de pijpleiding moet kathodisch worden 'beschermd, tenzij uit een door een onafhankelijke deskundige instantie - 4 -
_ 4 -
vóór de'aanleg van de pijpleiding ingesteld onderzoek blijkt, dat de drie volgende omstandigheden aanwezig zijn: 1. de specifieke bodemweerstand is hoger dan 10.000 Ohm.cm; 2. de actuele zuurgraad van de bodem (pH) is hoger dan 5,0; 3. er is geen gevaar voor zwerfstroomcorrosie; bij vervallen van een of meer van bovengenoemde omstandigheden moet alsnog een kathodische bescherming worden aangebracht; controle op de aanwezigheid van deze omstandigheden moet regelmatig telkens na vier jaren door een onafhankelijke deskundige instantie worden uitgevoerd; b. de kathodische bescherming moet voldoen aan de richtlijnen welke het Directoraat-Generaal van de Arbeid in juli 1968 heeft gepubliceerd onder de titel "Elementaire wenken ter voorkoming van schade, veroorzaakt door kathodische beschermingsinstallaties" ; c_. de concessionaris is gehouden zo spoedig mogelijk nadat de pijpleiding in bedrijf is gesteld, doch in ieder geval binnen een termijn van één jaar nadien, door een onafhankelijke deskundige instantie te(doen controleren of de kathodische bescherming voldoet aan de onder b genoemde richtlijnen; deze controle moet door bedoelde' instantie halfjaarlijks worden herhaald; . d. de concessionaris is gehouden de maatregelen te nemen die naar het oordeel van de onafhankelijke deskundige instantie onder £ bedoeld, nodig zijn om te voorkomen dat door de kathodische beschermingsstroom naburige ondergrondse metallische constructies nadelig worden beïnvloed en draagt zorg, dat die instantie de goede uitvoering van die maatregelen controleert; e_. de concessionaris is gehouden er voor'te zorgen, dat bovenbedoelde onafhankelijke deskundige instanties binnen één maand na elk onderzoek of elke controle hun bevindingen in een rapport vastleggen en doet onverwijld een afschrift van dat rapport aan de Dienst voor het Stoomwezen toekomen;
- 5 -
- 5 -
1.1. de concessionaris is gehouden bij kruising of samenloop van de aan te leggen pijpleiding met bestaande militaire pijpleidingen steeds vooraf overleg te plegen met het Hoofd van de Defensie Olie Centrale en de aanwijzingen van dit Hoofd ten aanzien van de wijze van kruising of samenloop te aanvaarden; 12. de concessionaris is gehouden ervoor te zorgen, dat de pijpleiding en de daarbij behorende werken in goede staat worden gehouden; 13. de concessionaris is gehouden om, indien hij na de aanleg van de pijpleiding en bijbehorende werken voornemens is een wijziging met betrekking tot die leiding of bijbehorende werken aan te brengen, de Dienst voor het Stoomwezen voor de uitvoering van dat voornemen daarvan in kennis te stellen; 14. de concessionaris is gehouden er voor te zorgen, dat indien zich in de pijpleiding of bijbehorende werken een lekkage of breuk voordoet, de Dienst voor'het Stoomwezen daarvan onverwijld in kennis wordt gesteld; 15. het bepaalde in de zesde concessievoorwaarde is van overeenkomstige toepassing bij het uitvoeren van werkzaamheden die% verband houden met de wijziging of het herstel van de pijpleiding of de bijbehorende werken; 16. ten behoeve van de uitoefening van het toezicht op de naleving dezer voorwaarden verleent de concessionaris toegang tot de v/erken aan de daartoe bevoegde ambtenaren; 17. alle schadevergoedingen en alle kosten, waartoe de aanleg, het onderhoud, het herstel of de exploitatie van. de ' pijpleiding en de daarbij behorende werken aanleiding geven,
- 6 -
z a l n i e t a a n s p r a k e l i j k z i j n voor s c h a d e a a n p e r s o n e n of goed e r e n , d i e is o n t s t a a n a l s gevolg van of i n d i r e c t verband s t a a t m e t a a n l e g , onderhoud, h e r s t e l of e x p l o i t a t i e v a n d e p i j p l e i d i n g e n de d a a r b i j behorende werken; .
II
I
18, onverminderd h e t b e p a a l d e i n p u b l i e k r e c h t e l i j k e v e r g u n n i n g e n k a n Onze M i n i s t e r van Economische Zaken, . i n d i e n '
h i j v a n o o r d e e l i s , d a t v a n e e n a a n g e l e g d e l e i d i n g hinder zal worden ondervonden b i j de u i t v o e r i n g v a n werken v a n a l gemeen n u t , o p e e n d e s b e t r e f f e n d v e r z o e k d e c o n c e s s i o n a r i s v e r p l i c h t e n de n o d i g e m a a t r e g e l e n t e nemen t o t o p h e f f i n g v a n d i e h i n d e r ; de v e r p l i c h t i n g g e l d t e e r s t , n a d a t degene, o p wiens verzoek d e v e r 2 l i c h t i n g i s opgelegd, z i c h tegenover de c o n c e s s i o n a r i s h e e f t verbonden d e u i t d e o p h e f f i n g v a n d i e h i n d e r voortvloeiende kosten t e vergoeden; ,-.
I l
1 9 . d e c o n c e s s i o n a r i s i s i n b e g i n s e l gehouden v o o r ie-
dere g e g a d i g d e , d i e z i c h b e r e i d v e r k l a a r t de h i e r n a b e d o e l d e b e s l i s s i n g v a n Onze M i n i s t e r v a n ~ c o < o r n i s c h eZaken t e a a n v a a r d e n , e t h y l e e n van n a a r h e t ' o o r d e e l v a n Onze voornoemd e M i n i s t e r g e l i j k e s a m e n s t e l l i n g a l s d i e , welke d e concess i o n a r i s v e r v o e r t , in d e p i j p l e i d i n g t e v e r v o e r e n ; i n d i e n t u s s e n d e c o n c e s s i o n a r i s e n , e e n g e g a d i g d e g e e n overeenstemming w o r d t b e r e i k t o v e r d e voorwaarden v a n h e t v e r v o e r t e n b e h o e v e v a n d i e g e g a d i g d e i s d e c o n c e s s i o n a r i s qehouden z i c h
t e gedgragen n a a r d e b e s l i s s i n g v a n Onze M i n i s t e r voornoemd;
-
\ 20. d e c o n c e s s i o n a r i s z e n d t b i n n e n d r i e maanden na d e
d a g t e k e n i n g v a n dit b e s l u i t a a n Onze M i n i s t e r van Econorrii-
sche Zaken een v e r k l a r i n g , w a a r b i j h i j de c o n c e s s i e a a n v a a r 2 en z i c h verbindt d e v o o r hem u i t d e c o n c e s s i e v o o r w a a r d e n v o o r t v l o e i e n d e v e r p l i c h t i n g e n na t e komen.'
,
- 7 -
Te bepalen dat de concessie in een door Ons te nemen besluit kan worden vervallen verklaard, indien enige voorwaarde niet wordt nagekomen en de concessionaris weigerachtig is gebleven om binnen een alsnog door Onze Minister van Economische Zaken te stellen termijn aan de desbetreffende voorwaarde te voldoen, onverminderd de bevoegdheid van de Staat om in rechten nakoming voor de concessionaris van zijn uit de concessievoorwaarden voortvloeiende verplichtingen te vorderen. IV Te bepalen dat de concessie bij een door Ons te nemen besluit kan worden vervallen verklaard, indien niet binnen drie jaar na de dagtekening van dit besluit de aanleg van de pijpleiding en de daarbij behorende werken daadwerkelijk ter hand is genomen. Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
—
*
_; ;i_ /-
•-*
f* *•, t
K
^v
^^
i A . e
K O N ' N G IN P P : N 5 E S
w
i ^
DER VA
N
er
L,' Q
^^
O
""*
A
-ü A
"^
'~*
*""\
~*~' ^~~
rsl E O E R L A N D E N C K A N j E • N A S S A L
E N Z . ENZ.
B e s l u i t "«n
'-^',
! ' H. vj7 >.^ ^• O
ENZ
.;.'J
NVDZH houdende verlp.ning van concessie aan de N.V. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland te ' s-Gravenhage
. nenirrnn^nncnn* BaöKuHü ÜUbüU/
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van S september 1990, Directie
DWB/16790007
Overwegingen , T-nuevoige hit koninklijk besluit van 19 januari 1976 nn. 32 < s aan de gemeente 's-Gravenhage ten behoeve van de Duinwaterleidina concessie verleend als bedoeld in artikel 1 van de BelemraSiiusenwet Verordeningen (Stb. 1899, 129) voor het uitvoeren van werken in haar voorzieningsgebied. Sedert 1 januari 1990 wordt de drinkwatervoorziening in bedoeld gebied verzorgd door de N.V. Duinwaterbedrijf ZuidHolland te 's-Gravenhage. Beslissing Gezien de Belemmeringenwet Verordeningen; HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN: A. Het koninklijk besluit van 19 januari 1970 no. 32 in te trekken; 3
1
Aan de N.V. Duinwaterbedrijf zuid-Hollend te 's-öfevenhahierna te noemen de N.V-, concessie te verlenen voor Wuitvoering van werken ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening in haar verzorging»-, dan wel leveringsgebied; ge'
2. Aan deze concessie de volgende voorwaarden Le verbinden:
• ? . * '
;••'.'•
. 4 . *S~-.
.
..,
\/W
a. De plannen voor de werken waarop deze concessie betrekking heeft, moeten voor zover dit docr Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer - hierna te noemen Onze Minister - wordt gevorderd, aan zijn voorafgaande goedkeuring worden onderworpen. Onze Minister is voorts bevoegd de maatregelen voor te schrijven, welke hij voor de juiste aanleg en instandhouding van de werken noodzakelijk acht. b. De concessie geeft aan de N.V. niet het recht gebruik te maken van rijkswerken of rijkseigendommen. Onverminderd het in wetten en reglementen bepaalde omtrent het gebruik van rijkswerken, dient voor het gebruik van rijkseigendommen overeenstemming te zijn bereikt met de Inspecteur der Domeinen in het betreffende ressort; voor het gebruik van terreinen welke in beheer of voor militaire doeleinden in gebruik zijn bij het Ministerie van Defensie dient de toestemming te zijn verkregen van Onze Minister van Defensie. c
Onverminderd haar verplichting tot mededeling van vondsten als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (Stb. 638) draagt de N.V. zorg dat alle voorwerpen, gevonden bij de voor de uitvoering der werken nodige ontgraving in rijksgronden, voor zover de voorwerpen naar het oordeel van de Inspecteur der Domeinen of - in geval van uitvoering der werken in rijkswaterstaatsgronden - van de betrokken hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat, uit een ooopunt van natuur! i jk-p. historie, oudheid- of geschiedkunde belangwekkend zijn, of uit anderen hoofde waarde hebben, terstond ter beschikking van genoemd© Inspecteur worden gesteld. De N.V. verklaart door de aanvaarding van deze concessie, dat alle voorwerpen, waarvan in de voorgaande volzin sprake is, eigendom zijn van het Rijk alleen, en der zïj derhalve afstand doet van het haar ingevolge artikel 642 van het Burgerlijk Wetboek toekomende recht van eigendom op de helft van het gevondene, terwijl zij zich door die aanvaarding verbindt ten behoeve van haar waterleidingbedrijf geen personeel in dienst te nemen Oon nadat dit ook gelijke afstand heeft gedaan on geen overeenkomst van aanneming te sluiten óan waarbij deselfde verplichtingen aan de aannemer worden upyeleyd. Aan de vinder van een voorwerp, als bedoeld in de eerste volzin van c, wordt door het Rijk een vindersloon toegekend ten bedrage van de helft van de handelswaarde" van het gevondene na aftrek van alle door het Rijk gemaakte kosten. Indien over de grootte van het ca;-- de vinder toekomende bedrag geen overeenstemming kan worden bereikt, wordt dit bedrag bepaald door een of meer door de Inspecteur der'Domeinen oon te wijzen deskundigen.
De N.V. is niet bevoegd deze concessie cf de daaruit voortvloeiende reenten geheel cf gedeeltelijk aan
e. Alle schadevergoedingen en alle kosten, ten behoeve van" wie het ook zij, waartoe de aanleg en instandhouding van de werken aanleiding geeft, komen ten laste van de N.v. die daarmede alleen en uitsluitend belast blijft. ->.
3
f. Alle kosten en rechten op deze concessie vallende, kotnpin ten laste van de N.V. . a. De concessie vervalt indien niet binnen drie maanden na dsgtRkp.ning van dit besluit door de N.V. aan Onze Minister een verklaring is gezonden, inhoudende de aanvaarding van de concessie op de daarbij gestelde voox'waarden. b. De concessie treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin dft aanvrager schriftelijk heeft medegedeeld haar te aanvaarden. c. De concessie kan te allen tijde worden ingp.t.rnkkfin. Zodanioe intrekking zal eerst gelden twee jaar na dagtekening van het besluit, waarbij zij geschiedt, of op sodanig later tijdstip als bij dat besluit zal 7-ljn bepaald.
Onz*= Minister ven Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit. 'S-Gravenhage, 24 ssptsnber 1990 W.F. BEATRIX DE KIKISTEP. VAN VOLKS^TSVKSTTNG, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER. w.ff. J.G.M. Alöers
Overeenkomstir het oorspronkelijke. De Chef Kabinetszaken,
Bijlage 7 Ministerie van Venteer en waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Hoofddirectie van ae Waterstaat
Aan
.Gerechtshof 's-Hertogenbosch Postbus 90155 5200 MG 's-HERTOGENBOSCH
Doorkiesnummer
Contactpersoon
mr E . J . M .
Coenen
070-37443=2
Datum
3i|lagec.)
.30 a u g u s t u s 1993
, diversen
Ons kenmerk .RJI 157139
Uw kenmerk
3 0 AU8. «93
Onderwerp
.Vertoogschrift als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht inzake: Dopharma Beheer B.V. c.s. / Minister van Verkeer en Waterstaat Bij Uw Hof is ingekomen het ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) ingediende verzoekschrift d.d. 12 oktober 1992 van de besloten vennootschap Dopharma Beheer B.V., gevestigd te Raamsdonkveer, gemeente Raamsdonk, J.E. de Bruyn-Gundel en W.N. de Bruyn, beiden wonende te Loon cp Zand. Bij mijn beschikking d.d. 21 augustus 1992, nr. RJI 130173, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken is op verzoek van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap WestBrabant, gevestigd te Breda, aan: - de besloten vennootschap Dopharma Beheer B.V., gevestigd te Raamsdonkveer, gemeente Raamsdonk, rechthebbende op de percelen, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nrs. 2143 en 2514; - J.E. Bruyn-Gundel, wonende te Loon op Zand, rechthebbende op het perceel, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nr.2504; - W.N. de Bruyn, wonende Loon op zand, gebruiker van de percelen, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nrs. 2143, 2514 en 2 504; - G.A. Zwart, wonende te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, rechthebbende op het perceel, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie P, nr.331; - a. A.W.M.N. Kivits-van den Hoven, wonende te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand; b. H.W.M, van den Hoven, wonende te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand; c. J.A.M.J. van den hoven, wonende te Drunen;
Postadres postbus 20906. 2500 EX Den Haag
Telefoon 0 7 0 - 3 7 4 5 7 4 5
8ezoekadres Koningskade 4
Telefax 0 7 0 - 3 7 4 4 3 3 5 / 3 7 4 4 7 7 7
Sereikoaar met traminn 1 en 9 (stafon hs en es) en ousiiin 18 :station hs en <sl
d. J.C.M, van den Hoven, wonenae ze Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand; e. L.G.M, van den Hoven, wonende te Vlijmen; f. M.N.J. Damen-van den Hoven, wonende te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand; g. M.W.M, van den Hoven, wonende te Udenhout; h. N.C.M, van den Hoven, wonende te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand; i. W.H.J.M. van den Hoven, wonende te 's-Gravenhage, rechthebbenden op het perceel, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie G, nr. 2213, de plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van een afvaiwatertransportleiding met een diameter van vijfhonderd mm. Een afschrift van vorenmelde beschikking is ingevolge artikel 4, eerste lid, 3P O D 11 september 1992 door de burgemeester van de gemeente Loon op Zand op het gemeentehuis aldaar eer inzage gelegd. Van deze terinzagelegging is overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, tweede lid der wet vooraf mededeling gedaan, alsmede schriftelijk kennis gegegeven aan de rechthebbenden. Requestranten verzoeken Uw Hof m^]n beschikking d.d. 21 augustus 1992, nr.'RJI 130173 te vernietigen. Een afschrift van de bestreden be'schikking voeg ik als bijlage 1 bij. Met betrekking tot het verzoekschrift merk ik het navolgende op. Ingevolge artikel 1 BP kan, wanneer ten behoeve van openbare werken, die ingevolge een door het openbaar gezag verleende concessie worden of zijn tot stand gebracht, terwijl het openbaar belang door de Kroon is erkend, een werk nodig is, waarvoor duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken, ieder, die enig recht heeft ten aanzien van die zaken, behoudens recht op schadevergoeding, worden verplicht te gedogen, dat zodanig werk wordt: aangelegd en in stand gehouden, indien naar mijn oordeel de belangen van de rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en de instandhouding van het werk nodig is. De voorgenomen aanleg en instandhouding van de afvalwatertransportleiding betreft een openbaar werk in de zin van artikel 1, BP. De werken worden ondernomen ingevolge artikel 3, eerste lid, letter b, van het bijzonder reglement voor het Hoogheemraadschap West-Brabant (bijlage 2 ) . Aan de in artikel 1 BP genoemde voorwaarden is derhalve voldaan. Requestranten beroepen zich in hun verzoekschrift op de tweede vernietigingsgrond, genoemd in artikel 4, eerste lid, BP.
2
Met betrekking toe de door requestranten in hun verzoekschrift aangevoerde gronden, merk ik het navolgende op. De argumenten verwoord sub 3 tot en met 9 van het verzoekschrift hebben kort samengevat als onderwerp de verstoring en onherstelbare beschadiging van het ter plaatse ontstane/opgebouwde landschap als gevolg van de uitvoering van het werk op de voorgenomen wijze en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de aldaar aanwezige diersoorten. De punten 10 tot en met 15 betreffen het feit dat reguestranten een alternatief tracé voor de aanleg van de leiding hebben voorgesteld, waarop van de zijde van het Hoogheemraadschap West-Brabant niet gereageerd is, dan wel welk alternatief door mij in het kader van de besluitvorming ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht niet onderzocht is. Er zijn naar de mening van reguestranten geen technische redenen aanwezig welke het noodzakelijk maken om op de voorgenomen wijze van de onroerende zaken gebruik te maken, nu de leiding volgens het voorgestelde alternatieve tracé de onroerende zaken van requestranten niet behoeft te raken. Mijn beschikking d.d. 21 augustus 1992 wordt in strijd geacht met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. In de punten 16 tot en met 19 van het verzoekschrift wordt geconcludeerd dat in het voorgenomen gebruik van de onroerende zaken van reauestranten, anders dan in meergenoemde beschikking wordt overwogen, meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van het werk noodzakelijk is. De sub 16 tot en met 19 verwoorde argumenten behoeven geen afzonderlijk commentaar aangezien deze slechts eerder genoemde feiten en omstandigheden betreffen. Voorzover voor de behandeling dezer zaak voor Uw Kof van belang, zij hier vermeld dat requestranten niet verschenen zijn ter zitting, als bedoeld in artikel 2, vierde lid, 3?, alwaar gelegenheid bestond bezwaren in te dienen tegen het voorgenomen werk en overleg te voeren met de verzoeker van het werk (bijlage 3j. Met name het ir. het verzoekschrift gestelde ten aanzien van de voorgenomen cracékeuze en het voorgestelde alternatieve tracé, is d.d. 12 en 29 maart 1991, onderwerp van overleg geweest tussen W.N. de Bruyn, optredend als vertegenwoordiger van de overige requestranten, en het Hoogheemraadschap West-Brabant (bijlage 4). Ad 3 tot en met 9 Dienaangaande wordt het volgende opgemerkt. De aanwezigheid van herten en andere diersoorten op de percelen van requestranten wordt niet weersproken. Vast staat evenwel dat het aantal aanwezige dieren te gering is voor het volledig afgrazen van het gras(land). 3
In het zuid-oostelijk gedeelte van de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nr. 2143, alwaar de leiding het terrein binnenkomt, is een oppervlakte populieren aangeplant. Ter plaatse zal de werkstrook zoveel mogelijk worden beperkt. De noodzakelijk te verwijderen bomen zullen, voor zover het seizoen dit toelaat, weer worden herplant, zodat de splitsing van het bos in twee gedeelten slechts van tijdelijke duur zal zijn. 3oven de afvalwatertransportleiding zal een bescherming (anti-wcrteldoek) worden aangebracht. Indien het, gelet op het seizoen, niet mogelijk mocht zijn de verwijderde bomen terug te planten, zal voor vervangende, soortgelijke bomen, worden zorggedragen. Het tracé van de leiding ter plaatse van de percelen van requestranten is zodanig gekozen dat overwegend grasland wordt doorsneden. Nadat de leiding aangelegd is, zal de grond weer in zijn oorspronkelijke toestand worden teruggebracht en ingezaaid worden met gras. Het terrein zal zich na een, hooguit twee seizoenen, volledig hebben hersteld. Inzake de diagonale doorsnijding van het perceel, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nr. 2143 merk ik voorts nog op dat dit zijn oorzaak vindt in het feit dat de verkaveling hoofdzakelijk noordzuid is gericht. Uitgangspunt bij de voorgenomen uitvoering van het werk' is dat bomen en houtopstanden zoveel mogelijk worden gespaard. Terzake van de schade welke requestranten stellen te leiden, merk ik op dat blijkens artikel 3 BP, de reenthebbende ten aanzien van wie de gedoogpiicht wordt opgelegd, aanspraak kan maken cp schadevergoeding, terzake waarvan ingevolge artikel 14 van die wet, de kantonrechter als de bevoegde rechter is aangewezen. De gedoogpiicht welke ik bij beschikking d.d. 21 augustus 1992 aan rechthebbenden heb opgelegd omvat naast de aanleg van het werk ook de instandhouding ervan, aangezien het onder meer mogelijk dient te zijn onderhoudswerkzaamheden uit te veeren aan de leiding. De hierbij optredende schade aan de onroerende zaken van requestranten zal alsdan worden hersteld, dan wel vergoed. Hierbij wordt opgemerkt dat het tracé zodanig gekozen is dat deze schade zonder het toebrengen van al te veel overlast kan worden hersteld. Voorts zij hier aangetekend dat lekkages in persleidingen - zoals de onderhavige watertransportleiding - slechts bij hoge uitzondering voorkomen. Ad 10 tot en met 15 Deze punten betreffen, zoals eerder reeds werd vermeld, het door requestranten voorgestelde alternatieve tracé welk langs de zuidelijke perceelsgrenzen van de percelen kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nr. 2143 en 2514 loopt, dicht tegen de ter plaatse aanwezige afrastering aan en vervolgens via onroerende zaken van derden in noordelijke richting wordt doorgetrokken om aansluiting te vinden op 4
het vastgestelde tracé (bijlage 5). Hierbij zij opgemerkt dat de percelen kadastraal bekend gemeente Loop. op Zand, sectie I, nrs. 2143, 2514 en 2504, anders dan requestranten stellen, niet grenzen aan de openbare weg. Het alternatieve tracé is deer het Hoogheemraadschap West-Brabant onderzocht. Voorts is overleg gevoerd met requestranten, bij monde van W.N. de Bruyn (bijlage 4). Ofschoon de uitvoering van het werk volgens dit tracé niet onmogelijk is, is het voorgestelde tracé technisch zeer bezwaarlijk gelet op de navolgende redenen. Uitvoering van het werk volgens het alternatieve tracé zou leiden tot het opnemen van extra (haakse) bochten/knikpunten in de leiding, waarbij de ruimte tussen genoemde afrastering en de aanwezige beplanting zeer beperkt is. Voorts zal de alternatieve tracékeuze tot gevolg hebben dat belemmeringen ontstaan voor rechthebbenden op thans niet bij het tracé betrokken onroerende zaken, aangezien het zuid-westelijk gedeelte van het terrein overwegend uit oudere naaldbomen bestaat. Tenslotte leidt de voorgestelde tracé-aanpassing, onder meer gelet op de meerlengte en het opnemen van extra bochtstukken, tot aanzienlijke meerkosten (honderd zestigduizend gulden; prijspeil 1992) vcor het Hoogheemraadschap WestBrabant (vergelijk bijgaande berekening op bijlage 6). Requestranten is gedurende een vervolgonderhoud, dat plaatsvond d.d. 29 maart 1991, medegedeeld dat het oorspronkelijke tracé wordt gehandhaafd. Tevens werd bij die gelegenheid zijdens iiec hoogheemraadschap een aangepast tracé voorgesteld (vergelijk bijlage 4). Het door requestranten voorgestelde alternatieve tracé, alsmede het door het hoogheemraadschap aangepaste tracé zijn op de ais bijlage 5 bijgevoegde situatieschets aangegeven. In genoemd vervolgonderhcud is door W.N. de Bruyn te kennen gegegeven het oorspronkelijke tracé, alléén in overweging te willen nemen in combinatie met het ontvangen van een hogere (jaarlijkse) vergoeding. Bij schrijven d.d. 25 april 1991 van het hoogheemraadschap, gericht aan Dopharma Beheer B.V., is hierop gereageerd met de mededeling dat de namens laatstgenoemde gevraagde vergoeding, afgezet tegen de belangen van requestranten bij aanleg van de leiding volgens het alternatieve tracé, niet acceptabel is (bijlage 4). Gelet op het bovenstaande, waaruit blijkt dat er zijdens het Hoogheemraadschap West-Brabant meerdere malen getracht is overeenstemming, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, B? te bereiken met requestranten, ben ik van mening dat het door laatstgenoemden in hun verzoekschrift sub 12 en 13 gestelde, onjuist is. Aanleg van de leiding onder een waterloop, als optie genoemd sub 11 slot, is, indien technisch uitvoerbaar, niet aanvaardbaar vanwege het reële gevaar voor beschadiging bij slootonderhoud. Aanleg onder de openbare weg, eveneens als mogelijkheid genoemd, is technisch zeer bezwaarlijk. Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn dat het door requestranten voorgestelde alternatieve tracé op zijn merites is onderzocht en beoordeeld door het Hoogheemraadschap West-Brabant. Voorts is het
?.Jl
157139
alternatieve tracé betrokken in -ie afweging van belangen, welke heeft geleid cot mijn bestreden beschieting (zie bijlage 7 ) . Ten aanzien van het door requestranten gestelde sub 12 en 13 inzake schending van het zorgvuidigheicis- en motiveringsbeginsel, merk ik op dat deze bezwaren geen grond opleveren tot nietigverklaring op grond van artikel 4, eerste lid, BP. Gezien het vorenstaande ben ik voorts van mening dat door mij terecht is geoordeeld dat in het gebruik van de onroerende zaken van requestranten niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs voor de aanleg en de instandhouding van een afvaiwatertransportleiding, met bijbehorende werken, van Loon op Zand naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te Kaatsheuvel noodzakelijk is. De onderhavige zaak zal op grond van het bepaalde in artikel 4, derde lid, BP namens mij worden toegelicht. Te dien einde wordt onder meer door mij aangewezen de heer mr S.J.M. Ccenen, ambtenaar op :r.ijn departement. Als vertegenwoordigers van het Hoogheemraadschap West-Brabant zullen ter'zitting van Uw Hof de heer m g . H. Proost, alsmede de heer J. de Hoon aanwezig zijn teneinde eventueel de onderhavige zaak toe te lichten. Het in artikel 4, tweede lid, 3? bedeelde verzoekschrift zend ik hierbij terug. DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, namens deze DE DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE RIJKSWATERSTAAT, l.D.-G.
mr H.R. van Woerden
I hr
c
Gerechtshof te /s-Gravenhacre Civiele Unit Registratienummer: Vertooqschrift
ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Bel emmer ingenwet
Privaatrecht van mr E.J;M. Coenen, gemachtigde namens de Minister van Verkeer en Waterstaat (gerequestreerde) inzake het verzoek van J. Stofberg (hierna te noemen: requestrant) tot vernietiging van de beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat d.d. 15 mei 1995, nr. HW/RI 197668, houdende oplegging van de plicht tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van warmwatertransportleidingen, alsmede een leiding voor C02-houdend gas in de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
Mijnheer de voorzitter,
1. Besluit waarop het verzoek betrekkina heeft Bij beschikking d.d. 15 mei 1995, nr. HW/RI 197704 is door de Minister van Verkeer en Waterstaat ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht requestrant, eigenaar
van
Moerkapelle,
de
onroerende
sectie D,
zaak, kadastraal
bekend
gemeente
Zevenhuizen-
nr. 1213, alsmede drie overige rechthebbenden ten
aanzien van onroerende zaken de plicht opgelegd de aanleg en instandhouding van twee warmwatertransportleidingen, een leiding voor C02-houdend gas, alsmede een drinkwatertransportleiding in de gemeenten Bleiswijk en Zevenhuizen-Moerkapelle, te gedogen (besluit I, vgl. productie l). Bij genoemde beschikking werd tevens ingevolge het bepaalde in artikel 4, zesde lid, van deze wet door de Minister van Verkeer en Waterstaat bepaald dat met de uitvoering van de feitelijke aanlegwerkzaamheden niet kan worden gewacht totdat de in artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist (besluit II, vgl. productie 1).
Bij uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam d.d. 19 juni 1995 is een door requestrant ter zake van besluit II gedaan verzoek om voorlopige voorziening ex artikel 8:81 e.v., van de Algemene wet bestuursrecht, afgewezen. Bij genoemde uitspraak is tevens beslist de door
requestrant verzochte voorlopige voorziening ter zake van de door het- college van burgemeester en wethouders der gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle ten behoeve van de realisering van het werk verleende aanlegvergunning (en) niet in te willigd (vgl. productie 2) .
Hetgeen requestrant ter zake van de door de minister verleende urgentie ex artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht
(al dan niet in
relatie staand tot het bepaalde in artikel 6, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden) in zijn verzoekschrift stelt kan hier onbesproken blijven en staat niet ter beoordeling van uw Hof.
Requestrant verzoekt uw Hof de genomen beschikking, houdende oplegging van de gedoogplicht te vernietigen.
2. Gronden van het verzoek tot vernietiging In het voorliggende verzoek tot vernietiging voert requestrant kort samengevat aan dat ten aanzien van de te doorlopen procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht geen sprake is geweest van een openbare behandeling. Voorts acht requestrant het niet verlenen van toestemming door het Hoogheemraadschap van Schieland voor de aanleg van het werk volgens het door deze voorgestane
westelijke alternatieve
tracé niet doorslaggevend
daar genoemd
waterschap de plicht tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van de onderhavige werken door het bevoegde gezag kan worden opgelegd. Een derde alternatief betreft de aanleg van het werk door de N.V. Elektriciteitsbedrijf Zuid-Holland (hierna: EZH) met een grotere diepteligging dan thans voorzien. De bezwaren welke requestrant inzake de gewijzigde diepteligging naar voren heeft gebracht zijn genegeerd, dan wel onvoldoende weerlegd.
Requestrant is tevens van mening dat de door het college van burgemeester en wethouders der gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle verleende vergunning ten behoeve van de aanleg van het werk de beslissing op een door requestrant bij genoemde gemeente in te dienen bouwaanvraag negatief zal beïnvloeden.
Tot slot is requestrant van oordeel dat de bestreden beschikking door de minister niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, alsmede dat het besluit niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd is. 2
3 . Overwegingen ten aanzien van de gronden van het verzoek om vernietiging De procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht, welke heeft geresulteerd in de door requestrant bestreden gedoogplichtbeschikking, is gevolgd met inachtneming
van alle
in artikel
2, van de Belemmeringenwet
Privaatrecht
neergelegde voorschriften. De president van de arrondissementsrechtbank
te
Rotterdam is, blijkens eerdervermelde uitspraak inzake het door requestrant gedane verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, eveneens de mening toegedaan dat de door de minister genomen gedoogplichtbeslissing met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, alsmede dat dit besluit gedragen wordt door een deugdelijke motivering. Ten overvloede wijst de minister erop dat in zijn algemeenheid geldt dat een in strijd met artikel 2, vijfde lid, van de
Belemmeringenwet
Privaatrecht
onvoldoende
gemotiveerde
gedoogplichtbe-
schikking ingevolge het bepaalde in artikel 4, eerste lid (slot), der wet geen grond tot vernietiging oplevert.
Ter zake van het door requestrant gestelde dat het gebruik van de hem in eigendom toebehorende onroerende zaak niet benodigd is, gelet op de mogelijkheid 'dat het werk wordt aangelegd conform een tweetal alternatieve tracé's waaruit geen beperking van het eigendomsrecht voortvloeit, geldt dat het door requestrant voorgestelde westelijke tracé
(waarbij twee varianten mogelijk
zijn) zowel gedurende de minnelijk overleg-fase inzake het gebruik, alsook in het kader van de door de minister verrichte afweging van het algemeen belang bij aanleg en instandhouding van het werk versus requestrant's private belang bij het in volle omvang handhaven van het eigendomsrecht aan bod zijn gekomen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een door Heidemij Advies B.V. opgesteld rapport, daterend uit april 1994, inzake de mogelijke technieken voor het kruisen van de Rotte, waarin de situering van het leidingentracé ter plaatse van de onroerende zaak van rechthebbende werd heroverwogen (vgl. productie 3). Een tweetal varianten zijn in het rapport weergegeven: een (bijna) loodrechte kruising van de Rotte, tussenboezem en kaden, alsmede een diagonale kruising tussen de bebouwing ter weerszijden van de Rotte in oostelijke richting langs de Rottebandreef. Met de verschillende kruisingsmethoden hangen verschillende boortechnieken samen. Bij keuze voor de (bijna) loodrechte kruising zal een boring met gesloten front worden toegepast. Bij de uitvoering van de diagonale kruising zal een horizontaal gestuurde boring toepassing vinden.
3
Ten aanzien van het door requestrant voorgestelde alternatieve tracé .wordt in genoemd rapport geconcludeerd dat de zich voordoende varianten vanwege technische bezwaren minder geschikt worden geacht dan het door EZH voorgestelde leidingentracé. Uit een schrijven van het Hoogheemraadschap van Schieland d.d. 10 februari 1995, gericht aan Heidemij Advies B.V., blijkt voorts dat genoemd waterschap niet kan instemmen met beide alternatieve tracés (vgl. productie 4).
Bij de kruising van de Rotte middels bestuurbare boring is het intrede- en uittredepunt gesitueerd zowel binnen de invloeds- als stabiliteitszone van de boezemwaterkeringen, hetgeen mogelijk
tot ongewenste verstoringen van deze
zones kan leiden. Indien gekozen wordt voor variant 1 worden de leidingen over een afstand van circa 250 meter in langsrichting geprojecteerd
tussen de
Tussenboezem
binnen
(en
aanliggende
waterkering)
en
de
Rottebandreef
de
invloeds- en mogelijk stabiliteitszone. Wegens de geringe stabiliteit van deze kade is het slechts mogelijk de leidingen aldaar te situeren indien over een aanzienlijke lengte een blijvende vervangende waterkering wordt aangebracht, hetgeen naast
financiële consequenties voor EZH, aanzienlijke gevolgen zal
hebben voor de grondwaterstroming van Tussenboezem naar polderniveau. Het door EZH voorgestelde leidingentracé levert in principe minder risico op voor de aanwezige
waterkeringen. Voorts
geldt
ten
aanzien
van
beide
alternatieve
tracé's dat het vervolg van het werk langs de westelijke oever van de Rotte en de vuilstort is gesitueerd. Het onder de vuilstort aanwezige drainagesysteem zal daarbij geraakt worden.
Uitvoering van het werk conform het alternatieve tracé impliceert eveneens dat het gebruik van onroerende zaken benodigd is, waarop de door de minister opgelegde gedoogplichtbeschikking niet ziet. Niet vast staat dat de rechthebbenden ten aanzien van deze zaken bereid zijn de uitvoering van het werk op de door requestrant voorgestane wijze te aanvaarden. Evenmin staat vast dat de aangedragen varianten minder bezwarend voor andere rechthebbenden zijn. Een vertragingsfactor betreft voorts de alsdan noodzakelijk te doorlopen procedure ter verkrijging van gemeentezijde van een aanlegvergunning voor het werk, alsmede een hernieuwd overleg met de Planologische Werk Commissie in het kader van de concessieverlening.
Meer specifiek zij ten aanzien van het aan te leggen leidinggedeelte in de onroerende
zaak van requestrant vermeld dat de leidingen in een betonnen 4
tunnelbuis met een diameter van 2,8 meter zijn geprojecteerd. De gronddekking op de leidingen varieert tussen 12,5 meter ter plaatse van de zuidelijke perceelsgrens en 23 meter ter plaatse van de Rottekade. Het leggen van de leidingen op de door rechthebbende voorgestane diepte (30 meter onder maaiveld) stuit, gelet op de voorgestelde boortechniek en daarbij te hanteren werkwijze, op technische bezwaren. Aangezien de uitvoeringsmethode van het werk bestaat uit een tunnelboring, zullen op het perceel van rechthebbende geen graafwerkzaamheden
plaatsvinden.
Bovengrondse
meetkabels
zullen
mogelijk
tijdelijk
worden geplaatst om de positie van de boorkop tijdens de booroperatie te registreren.
Blijkens de werkbeschrijving is het requestrant toegestaan te bouwen boven de tunnelbuis tot een niveau van 5 meter gerekend vanaf de bovenzijde van de tunnel. Ten aanzien van de mogelijke bouw van woningen op de onroerende zaak van requestrant geldt dat het vigerende bestemmingsplan 'Zevenhuizer Plas' ter plaatse de bestemming 'dagrecreatie' kent. Deze bestemming staat recreatieve bebouwing toe. Het perceel is thans in gebruik als grasland. De diepteligging van het werk betekent dat het huidige recreatieve gebruik voortgezet kan worden. Gelet op het vorenstaande en mede gelet op de omstandigheid dat thans de toekomstige ruimtelijke invulling van de onroerende zaak onzeker is en door requestrant niet gesteld, dan wel gebleken is, dat inmiddels aan het plan tot woningbouw een begin van uitvoering is gegeven, is de minister van oordeel dat als gevolg van de aanleg en instandhouding van het werk op de door de EZH voorgestane wijze de belangen van requestrant redelijkerwijze onteigening niet vorderen en in het gebruik van de onroerende zaak niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijze nodig is.
Het in artikel 1
(slot), van de Belemmeringenwet
Privaatrecht neergelegde
criterium, waarbij de minister dient te beoordelen of het werk of de werkzaamheid zodanig ontworpen is dat redelijkerwijs geoordeeld de rechthebbende zo weinig mogelijk in zijn gebruik van de zaak wordt belemmerd, houdt naar de mening van de minister in dat de mate van gebruiksbeperking welke voortvloeit uit de voorgenomen activiteit binnen de grenzen van de onroerende zaak in kwestie onderzocht dient te worden.
5
De aanleg en instandhouding van de onderhavige ondergrondse warmwatertransportleidingen en C02-verrijkte rookgasleiding in de 'B-driehoek', omvattende het gebied van de gemeenten Bergschenhoek, Bleiswijk en Berkel en Rodenrijs, geschiedt in het kader van de leverantie van warm water ten behoeve van de verwarming van kassen in bestaande en toekomstig te ontwikkelen glastuinbouwgebieden en C02-houdend gas als meststof ten behoeve van de gewassenteelt in de glastuinbouw.
Spoedige realisering van het warmte/C02-project zal een bijdrage leveren aan de realisering van milieudoelstellingen van de overheid, de energie- en de glastuinbouwsector, welke onder meer zijn neergelegd in het NMP+, het Convenant tussen het Rijk, de provincies en de elektriciteitsproduktiesector met betrekking tot de reductie van de zwaveldioxide- en stikstofoxyde-uitstoot (S02/N0x) door elektriciteitscentrales, alsmede de Meerjarenafspraak tussen de rijksoverheid en de Nederlandse glastuinbouwsector over verbetering van de energieefficiëntie.
Het onderhavige project voorziet in een nuttig gebruik van warmte, alsmede kooldioxyde (C02) zijnde het belangrijkste voor het zogenaamde broeikaseffect verantwoordelijke
gas, welke
als nevenprodukten
beschikbaar
komen
bij de
produktie van elektriciteit. Op deze wijze wordt voorkomen dat deze produkten in totaliteit moeten worden geloosd in het oppervlaktewater en de atmosfeer. Op basis van gegevens uit het ter verkrijging van de de voor het warmte/C02project benodigde milieuvergunningen opgestelde Milieu-effectrapport Uitbreiding RoCa-centrale met warmte/kracht-eenheid RoCa-3, blijkt dat nuttig gebruik leidt tot een verminderd aardgasverbruik met 110 miljoen m3 of meer op jaarbasis, alsmede
een
jaarlijks
134.000 kg en kooldioxyde
vermeden uitstoot
van stikstofoxyde
(NOx) van
(C02) van 174.000 ton. Deze (emissie)reductie kan
niet worden bereikt indien en zolang de onderhavige transportleidingen (en het daarop aansluitende distributienet van Energie Delfland N.V.) niet zijn gerealiseerd en in bedrijf gesteld.
Geconcludeerd kan derhalve worden dat de voorgenomen aanleg en instandhouding van de benodigde leidingeninfrastructuur een substantiële bijdrage zal leveren aan de realisering van het door de rijksoverheid gevoerde milieubeleid, welk is gericht op het instandhouden van het draagvermogen van het milieu ten behoeve van een duurzame ontwikkeling. 6
Voorts geldt dat EZH zich contractueel verbonden heeft om per 1 januari 1996 warmte te leveren aan Energie Delfland N.V., welke vennootschap zich op haar beurt verbonden heeft de van EZH te betrekken warmte per genoemde datum te leveren aan circa 110 tuinders binnen haar leveringsgebied. De daartoe benodigde infrastructuur, bestaande uit een tweetal aan te leggen warmwatertransportleidingen, alsmede een distributieleidingnet en te installeren afleverstations ten name van Energie Delfland N.V., dienen op 1 november 1995 gereed te zijn, gelet op de benodigde resterende tijd tot 1 januari 1996 voor het verrichten van noodzakelijke handelingen aan genoemde infrastructuur.
Ten behoeve van de leverantie van C02-houdend gas aan genoemde glastuinbouwbedrijven in het betreffende gebied per 1 juli 1996, werd door EZH eveneens een contractuele verplichting aangegaan. Opmerking verdient daarbij dat dit C02houdend gas vóór levering een speciaal verrijkingsproces dient te ondergaan in de nieuwe
warmte-krachtcentrale
'RoCa-3' te Rotterdam/Capelle,
deelname aan de landelijke openbare elektriciteitsvoorziening
waarvan de
ingevolge het
door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde Elektriciteitsplan 19932002, bindend is vastgesteld op 1 juli 1996.
De feitelijke inbedrijfstellings-
procedure van 'RoCa-3' zal reeds najaar 1995 een aanvang nemen, teneinde de benodigde proeven tijdig af te kunnen leggen om aan te tonen dat de installatie aan de eisen voldoet. Realisering van het warmte/C02-project brengt voor een 110-tal tuinders een energiekostenreductie met zich mede ter grootte van een bedrag tussen de ƒ 10.000,00 en ƒ 20.000,00 per hectare per jaar. Deze kostenreductie is pas realiseerbaar vanaf het moment waarop het totale werk operationeel is.
Verlate inbedrijfstelling van het werk, alsmede een vertraagde levering van warmte en C02-houdend gas aan de uiteindelijke gebruikers zal mogelijk in economisch opzicht een aanzienlijke schadepost veroorzaken aan de zijde van EZH ter grootte van ƒ 2.000.000,00 per maand.
Gelet op de op overheidsniveau vastgestelde milieudoelstellingen en daaruit voortgevloeide afspraken met de energie- en glastuinbouwsector, het gemeenschappelijk milieu- en bedrijfsbelang van de circa 110 tuinders bij aansluiting op het warmte/C02-project, de belangen van EZH bij een tijdige leverantie van warmte en C02-houdend gas per genoemde (leverings)data, de noodzakelijk te ver7
richten voorbereidende handelingen aan het werk, alsmede de aard van de uit te voeren aanlegwerkzaamheden op het perceel van verzoeker, dient het boren en afwerken van de met het oog op het kruisen van de Rotte noodzakelijke tunnel, ongehinderd voortgang te vinden.
4. Conclusie Gelet op het vorenoverwogene is de Minister van Verkeer en Waterstaat van mening dat door haar terecht is geoordeeld dat in het gebruik van de onroerende zaak van requestrant niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijze voor de aanleg en instandhouding van de warmwatertransporleidingen, alsmede een leiding voor C02-houdend gas, met bijbehorende werken, noodzakelijk is. De minister is daarbij van mening dat de beschikking op een deugdelijke motivering berust. De Minister van Verkeer en Waterstaat moge uw Hof dan ook verzoeken het gedane verzoek tot vernietiging niet in te willigen.
Gerequestreerde verzoekt uw Hof het onderhavige vertoogschrift mondeling te mogen toelichten. Als gemachtigde van de Minister van Verkeer en Waterstaat zal optreden mr E.J.M. Coenen, werkzaam bij de afdeling Infrastructuur en Algemeen Bestuurlijke Zaken van de Hoofddirectie van de Waterstaat. EZH zal ter zitting worden vertegenwoordigd door mr W.J.B. Claassen-Dales, advocaat en procureur ten kantore van De Brauw Blackstone Westbroek.
8
Arrondissementsrechtbank te Rotterdam Sector Bestuursrecht Zitting d.d. 8 juni 1995, 13.30 uur Registratienummer: 95/2494 WET MET El
Pleitnotitie
van mr
E.J.M.
Coenen, gemachtigde namens
de Minister
van
Verkeer en Waterstaat (verweerder) inzake het verzoek om voorlopige voorziening van J. Stofberg (hierna te noemen: verzoeker)
Mijnheer de president,
1. Besluit waarop het verzoek betrekkina heeft Bij beschikking d.d. 15 mei 1995, nr. HW/RI 197704 is door de Minister van Verkeer en Waterstaat ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht verzoeker, alsmede drie overige rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken de plicht opgelegd de aanleg en instandhouding van twee warmwatertransportleidingen, een leiding voor C02-houdend gas, alsmede een drinkwatertransportleiding
in de
gemeenten Bleiswijk en Zevenhuizen-Moerkapelle, te gedogen (besluit I). Bij genoemde beschikking werd tevens ingevolge het bepaalde in artikel 4, zesde lid, van deze wet door de Minister van Verkeer en Waterstaat bepaald dat met de uitvoering van de feitelijke aanlegwerkzaamheden niet kan worden gewacht totdat de in artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht genoemde termijn is verstreken of op het in dat lid bedoelde verzoekschrift is beslist (besluit II). Voormelde beschikking is ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht bekend gemaakt in de Staatscourant d.d. 22 mei 1995, nr. 98. Afschrift van de gedoogplichtbeschikking is door de burgemeester van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle ex artikel 4, eerste lid, der wet ter secretarie ter inzage gelegd nadat voorafgaande mededeling en kennisgeving was gedaan. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening betreft de door de Minister van Verkeer en Waterstaat op verzoek van de N.V. Elektriciteitsbedrijf 1
Zuid-Holland
(hierna te noemen: EZH) in haar beschikking toegekende uitvoer-
baarheid bij voorraad van de opgelegde gedoogplichtbeschikking, voor zover dit besluit betrekking heeft op de onroerende zaken in eigendom toebehorende aan verzoeker.
2. Gronden van het verzoek om voorlopige voorziening In het voorliggende verzoek om voorlopige voorziening voert verzoeker kort samengevat aan dat het positieve standpunt van de Minister van Verkeer en Waterstaat ten aanzien van het door EZH gemotiveerde verzoek om toepassing van artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, niet gemotiveerd is, alsmede dat het door verzoeker dienaangaande in het kader van de gevolgde procedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht overwogene in meergenoemde beschikking geen bespreking heeft gevonden, dan wel onvoldoende bestreden is.
Gelet op het bovenstaande
is verzoeker voorts de mening toegedaan dat de
aanlegwerkzaamheden van het onderhavige leidingengedeelte eerst een aanvang dienen te nemen op het moment waarop het gerechtshof te 's-Gravenhage de door verzoeker verzochte, dan wel
te verzoeken vernietiging
van beslispunt I,
onderdeel uitmakend van de genomen gedoogplichtbeschikking, heeft afgewezen.
Tot slot is verzoeker van oordeel dat EZH bij toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
3. Overwegingen ten aanzien van de gronden van het verzoek om voorlopige voorziening Ingevolge het bepaalde
in artikel
4, zesde
lid, van
de
Belemmeringenwet
Privaatrecht mag aan een door de Minister van Verkeer en Waterstaat ex artikel 2, vijfde lid, dezer wet, door de ondernemer van het werk geen gevolg worden gegeven zolang de in artikel 4, eerste lid, der wet bedoelde beroepstermijn nog niet is verstreken of op een daarin bedoeld verzoekschrift nog niet door het gerechtshof is beslist, tenzij naar het oordeel van de minister met de uitvoering van het werk niet kan worden gewacht. Bij een verzoek tot oplegging van de gedoogplicht kan degene die het werk aangaat de minister verzoeken een dergelijke beslissing te nemen, hetgeen in casu op gemotiveerde wijze door EZH is geschied. Aan een verzoek wordt slechts tegemoet gekomen indien gewichtige belangen dwingen tot een onmiddellijke uitvoering van het werk en een opschor2
ting daarvan tot na voornoemde beroepstermijn, dan wel beslissing van het gerechtshof die belangen, mede in vergelijking tot de belangen van rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken waarvan het gebruiksrecht benodigd is, op onevenredige wijze zou schaden. Ten behoeve van de bepaling van het standpunt ter zake door de minister werden in de procedure tot oplegging van de gedoogplicht positieve adviezen en ambtsberichten inzake de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad ontvangen van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en de Ministers van Economische Zaken en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, aan welker inhoud de minister zich heeft geconformeerd.
Alvorens over te gaan tot de bespreking van de belangen welke naar de mening van de Minister van Verkeer en Waterstaat een onmiddellijke uitvoering na bekendmaking
van de beschikking rechtvaardigen
zij hier opgemerkt
dat de
redactie van artikel 4, zesde lid (slot), van de Belemmeringenwet Privaatrecht de minister een zekere beleidsvrijheid laat inzake de toepassing van de in dat artikellid geboden mogelijkheid te bepalen dat met de uitvoering van het werk niet kan worden gewacht.
De aanleg en instandhouding van de onderhavige ondergrondse warmwatertransportleidingen en C02-verrijkte rookgasleiding in de 'B-driehoek', omvattende het gebied van de gemeenten Bergschenhoek, Bleiswijk en Berkel en Rodenrijs, geschiedt in het kader van de leverantie van warm water ten behoeve van de verwarming van kassen in bestaande en toekomstig te ontwikkelen glastuinbouwgebieden en C02-houdend gas als meststof ten behoeve van de gewassenteelt in de glastuinbouw.
Spoedige realisering van het warmte/C02-project zal een bijdrage leveren aan de realisering
van
milieudoelstellingen
van
de
overheid,
de
energie-
en de
glastuinbouwsector, welke onder meer zijn neergelegd in het Nationaal Milieubeleidsplan (-plus) , het Convenant tussen het Rijk, de provincies en de elektriciteitsproduktiesector met betrekking tot de reductie van de zwaveldioxide- en stikstofoxyde-uitstoot
(S02/N0X)
door
elektriciteitscentrales,
alsmede
de
Meerjarenafspraak tussen de rijksoverheid en de Nederlandse glastuinbouwsector over verbetering van de energie-efficiëntie.
Het onderhavige project voorziet in een nuttig gebruik van warmte, alsmede kooldioxyde (C02) zijnde het belangrijkste voor het zogenaamde broeikaseffect 3
verantwoordelijke
gas, welke
als nevenprodukten
beschikbaar
komen
bij de
produktie van elektriciteit. Op deze wijze wordt voorkomen dat deze produkten in totaliteit moeten worden geloosd in het oppervlaktewater en de atmosfeer. Op basis van gegevens uit het ter verkrijging van de de voor het warmte/C02project benodigde milieuvergunningen opgestelde 'Milieu-effectrapport Uitbreiding RoCa-centrale met warmte/kracht-eenheid RoCa-3', blijkt dat nuttig gebruik leidt tot een verminderd aardgasverbruik met 110 miljoen m3 of meer op jaarbasis, alsmede
een jaarlijks
134.000 kg en kooldioxyde
vermeden uitstoot van stikstofoxyde
(NOx) van
(C02) van 174.000 ton. Deze (emissie)reductie kan
niet worden bereikt indien en zolang de onderhavige transportleidingen (en het daarop
aansluitende
distributienet
van
Energie
Delfland
N.V.)
niet
zijn
gerealiseerd en in bedrijf gesteld.
Geconcludeerd kan derhalve worden dat de voorgenomen aanleg en instandhouding van de benodigde leidingeninfrastructuur een substantiële bijdrage zal leveren aan de realisering van het door de rijksoverheid gevoerde milieubeleid, welk is gericht op het instandhouden van het draagvermogen van het milieu ten behoeve van een duurzame ontwikkeling.
Voorts geldt dat EZH zich contractueel verbonden heeft om per 1 januari 1996 warmte te leveren aan Energie Delfland N.V., welke vennootschap zich op haar beurt verbonden heeft de van EZH te betrekken warmte per genoemde datum te leveren aan circa 110 tuinders binnen haar leveringsgebied. De daartoe benodigde infrastructuur, bestaande uit een tweetal aan te leggen warmwatertransportleidingen, alsmede een distributieleidingnet en te installeren afleverstations ten name van Energie Delfland N.V., dienen op 1 november 1995 gereed te zijn, gelet op de benodigde resterende tijd tot l januari 1996 voor het verrichten van noodzakelijke handelingen aan genoemde infrastructuur.
Ten behoeve van de leverantie van C02-houdend gas aan genoemde glastuinbouwbedrijven in het betreffende gebied per 1 juli 1996, werd door EZH eveneens een contractuele verplichting aangegaan. Opmerking verdient daarbij dat dit C02houdend gas vóór levering een speciaal verrijkingsproces dient te ondergaan in de
nieuwe
warmte-krachtcentrale
'RoCa-3' te Rotterdam/Capelle,
deelname aan de landelijke openbare elektriciteitsvoorziening
waarvan de
ingevolge het
door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde Elektriciteitsplan 19932002, bindend is vastgesteld op 1 juli 1996. 4
De feitelijke inbedrijfstellings-
procedure van 'RoCa-3' zal reeds najaar 1995 een aanvang nemen, teneinde de benodigde proeven tijdig af te kunnen leggen om aan te tonen dat de installatie aan de eisen voldoet.
De stelling van verzoeker dat EZH door het aangaan van contractuele verplichtingen tot leverantie van warmte en C02-houdend gas, het risico op het niet, dan wel niet tijdig kunnen nakomen dezer verplichtingen heeft aanvaard miskent het belang van de door het warmte/C02-project op zo kort mogelijke termijn te realiseren verbetering van de energie-efficiëntie.
Realisering van het warmte/C02-project brengt voor een 110-tal tuinders een energiekostenreductie met zich mede ter grootte van een bedrag tussen de ƒ 10.000,00 en ƒ 20.000,00 per hectare per jaar. Deze kostenreductie is pas realiseerbaar vanaf het moment waarop het werk operationeel is. Verlate inbedrijfstelling van het werk, alsmede een vertraagde levering van warmte en C02-houdend gas aan de uiteindelijke gebruikers zal mogelijk in economisch opzicht een aanzienlijke schadepost veroorzaken aan de zijde van EZH ter grootte van ƒ 2.000.000,00 per maand.
Meer specifiek zij ten aanzien van het aan te leggen leidinggedeelte in de onroerende zaak van verzoeker vermeld dat het aldaar uit te voeren werk bestaat uit een tunnelboring over een lengte van circa 80 meter en een aan te houden diepteligging variërend van circa 10 tot 2 0 meter. In het licht van de ex artikel 1 (slot), van de Belemmeringenwet Privaatrecht, door de Minister van Verkeer en Waterstaat plaatsgevonden toetsing van belangen, is geoordeeld dat, gelet op de uitvoeringsmethode van het werk, alsmede de op de onroerende zaak rustende agrarische bestemming, als gevolg van de aanleg en instandhouding van het werk op de door EZH voorgestane wij ze de belangen van verzoeker redeli j kerwijze onteigening niet vorderen en in het gebruik van de zaak niet meer belemmering wordt, gebracht dan redelijkerwijze noodzakelijk is. Ook vanuit dit oogpunt bezien dienen de belangen van EZH bij een onmiddellijke uitvoering van het werk te prevaleren boven het door verzoeker gestelde belang bij schorsing van het litigieuze onderdeel van de door de minister genomen gedoogplichtbeschikking.
5
Gelet op de op overheidsniveau vastgestelde milieudoelstellingen en daaruit voortgevloeide afspraken met de energie- en glastuinbouwsector, het gemeenschappelijk milieu- en bedrijfsbelang van de circa 110 tuinders bij aansluiting op het warmte/C02-project, de belangen van EZH bij een tijdige leverantie van warmte en C02-houdend gas per genoemde (leverings)data, de noodzakelijk te verrichten voorbereidende handelingen aan het werk, alsmede de aard van de uit te voeren aanlegwerkzaamheden op het perceel van verzoeker, dient met het boren en afwerken van de met het oog op het kruisen van de Rotte noodzakelijke tunnel, zo spoedig mogelijk gestart te worden.
4. Conclusie Gelet op het vorenoverwogene ziet de Minister van Verkeer en Waterstaat geen grond voor het oordeel dat zij bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat met de uitvoering van de werken niet kan worden gewacht. De minister is daarbij van mening dat het bestreden besluitgedeelte op een deugdelijke motivering berust. De Minister van Verkeer en Waterstaat moge uw rechtbank dan ook verzoeken het gedane verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet in te willigen.
6
Bijlage 8a N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven
Aan de Minister van Verkeeren Waterstaat ; Directoraat-Generaal van de _ Rijkswaterstaat [*• Onderafdeling RJI Postbus 20906 ! -: 2500 EX 's-GRAVENHAGE
Uw kenmerk
Ons kenmerk
Behandeld door
Doorkfeïnummer
PO/ROM 94-103 AVz/SMW
A. Veldhuizen
721294
Onderwerp
Datum
380 kV-hoogspanningsverbinding Eemshaven-Meeden; verzoek toepassing Belemmeringenwet Privaatrecht; gemeente Slochteren
94-02-10
Bij de voorbereidingen van de bouw van de 380 kV-hoogspanningsverbinding Eemshaven-Meeden, deeluitmakend van de verbinding Eemshaven - Meeden - Zwolle die in overeenstemming met het Elektriciteitsplan 1989-1998, dat op 31 januari 1989 door de Minister van Economische Zaken is goedgekeurd, zal worden aangelegd, hebben wij een aantal rechthebbenden ten aanzien van bij de aanleg van de verbinding betrokken percelen, niet bereid kunnen vinden een recht van opstal-overeenkomst met ons te sluiten ten behoeve van de totstandkoming en instandhouding van de verbinding, evenmin zijn zij bereid anderszins medewerking te verlenen. In verband hiermee verzoeken wij u deze rechthebbenden ingevolge artikel 2 lid 5 van de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) de verplichting op te leggen de aanleg en de instandhouding van de tot de 38 0 kV-verbinding EemshavenMeeden behorende werken te gedogen. Daar de totstandkoming van de hoogspanningsverbinding om diverse redenen, welke in de bijlagen nader worden aangeduid, urgent is, verzoeken wij u tevens in overeenstemming met artikel 4 lid 6 BP, vast te stellen dat met de aanleg van de werken niet gewacht kan worden. Een nadere aanduiding van de betreffende percelen, alsmede van de rechthebbenden en op te leggen verplichtingen, treft u als bijlagen bij deze brief aan. Utreehtseweg 210 6812 AR Arnhem Postbus 575 NL-6300AN Arnhem
Teiefoon i085': 72 ';"; • i Telex 45031 sep nl
Teiefcx '0S5} 43 08 58
ABN-AMRO rek. nr. 53.5i.21.792 Handelsregister Arnhem nr. 1 8339 "
PO/ROM
94-103
-2-
Sepy
Voorts zijn als bijlagen ingesloten diverse andere gegevens en bescheiden die in deze van belang zijn, waaronder afschriften van brieven die wij heden hebben verzonden aan het College van Gedeputeerde Staten van Groningen en de Burgemeester van de gemeente Slochteren. Kortheidshalve verwijzen wij u naar de lijst van bijlagenHoogachtend, N.V. Samenwerkende elektriciteits-i
'tiebedrijven
•. P. Vermeer
bijlagen (in enkelvoud)
J»
PO/ROM 94-103
-3-
'^ - J ^ S ^
Liist van bijlagen behorend bij de brief aan de Minister van Verkeer en Waterstaat van 94-02-10, kenmerk PO/ROM 94-103
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Gemeente Slochteren: overzicht percelen, rechthebbenden en op te leggen verplichtingen, kenmerk PO/ROM 94-106 d.d, 94-02-09 Afschrift brief aan het College van Gedeputeerde Staten van Groningen van 94-02-10, kenmerk PO/ROM 94-104, met lijst van bijlagen Afschrift brief aan de Burgemeester van Slochteren van 94-02-10, kenmerk PO/ROM 94-105, met lijst van bijlagen Beschrijving van het werk, waarvoor het gebruik van het betreffende perceel noodzakelijk is, kenmerk PO/ROM 93745 d.d. 93-09-18 Urgentietoelichting, kenmerk PO-ROM 93-840, d.d. 93-1018 Toegangswegen en werkstrook, kenmerk PO/ROM 92-957 d.d. 92-12-07 Standaard recht van opstal-overeenkomst met bijbehorende algemene voorwaarden tracé-tekeningen: nr 23718-24-11/1, 12, 13, 14 en 15/1 lengteprofiel-tekeningen: nrs 23718-40-11 t/m 15 standaardmasttekeningen: nrs 23718-61-3 en 4 Gemeente Slochteren; overzicht percelen en hypotheekhouders, kenmerk PO-ROM 94-107 d.d. 94-02-09 Kadastrale uittreksels van betreffende percelen
B i j l a g e 8b
PO/ROM 9 3 - 7 4 5 AVz/SMW 93-09-18
Dn lim(|'!tiiif(!siiT vim dfj (jfciitfitmic Dülf^ijl verkl;ian (Jt,t i d v i ly(j'i(:l
>•
ii.j
v Sec,
L.
•f/iK^'
i n ui
Beschrijving van het werk
Als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht. 380 kV-hooaspanningsverbinding Eemshaven-Meeden De werken uit te voeren in het kader van de aanleg van de 380 kV hoogspanningsverbinding Eemshaven - Meeden bestaan uit het plaatsen van masten c.q. delen van masten op percelen en/of het aanbrengen van geleiders boven percelen zoals nader aangeduid in het eveneens in de bijlagen opgenomen overzicht percelen, rechthebbenden en op te leggen verplichtingen en op de tekeningen. De 380 kV-hoogspanningsverbinding bestaat uit 1 bliksemdraad van glasvezel/AMS-kabel en 1 bliksemdraad van AMSkabel met een doorsnede van 281,2 mm2 en 12 bundels van 4 stroomgeleiders van AMS-kabel met een doorsnede van 62 0 mm 2. De verbindingen worden gedragen door stalen vakwerkmasten. De masten worden, verankerd aan stalen fundatiepalen met gedeeltelijke betonvulling. De bundels van de geleiders worden door middel van isolatorkettingen aan de masten bevestigd. De masten worden geaard. De lijn is ontworpen en wordt uitgevoerd volgens de Ontwerpnorm "Voorschriften voor bovengrondse hoogspanningslijnen NEN 1060".
N.V. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland Technische gegevens in verband met aanvraag opleggen gedoogplicht rivierwatertransportleiding tracé Bergambacht - Wassenaar (BA31 en BA 15), dossiemr. 62245. Gebruiker/eigenaar
V.O.F. Theo Heemskerk Noordelijke Dwarsweg 78 2761 GD ZEVENHUIZEN
Tekeningnr. Kadastraal gem. ZevenhuizenMoerkapelle sectie E
perceelnr. 851
Soort leiding
rivierwatertransportleiding
Buismateriaal
voorgespannen betonbuizen en betonbuizen met stalen kern fabrikaat Arkel boorbuizen met stalen kem fabrikaat Socea
Buis inwendig
1600 mm
Buis uitwendig
voorgespannen buizen stalen kern buizen boorbuizen
2002 mm 1900 mm 1870 mm
Afzonderlijke lengte
voorgespannen buizen stalen kernbuizen boorbuizen
ca. 6 m 3 a 5m 3.30 m
Werkdruk
7,0 bar
Beproevingsdruk
10,0 bar
Berekeningen/specificatie
volgens algemeen bestek DZH nr. 92.02 d.d. 22/6/92 inclusief deelbestek nr. 94.07 plus bijlagen en tekeningen
Ontgraven sleuf
mechanisch
Verlaging grondwater
d.m.v. vacuüm bemaling, drainagebemaling of bronbemalingsinstallatie. E.e.a. in overleg met Grondmechanica Delft
Slootkmisingen
: gronddekking boven de buis tot aan slootbodem min. 1.30 m
Gronddekking
boven de buis 1.35 m of meer i.v.m. aanwezige drainage
Grondwerk
bovengrond wordt gescheiden van de ondergrond én opgeslagen naast te ontgraven sleuf. Na het leggen van de buis weer gescheiden aanvullen, de gehele werkstrook daarna spitten en diepfraisen (mechanisch).
Akkoord DZH:
N.V. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland rivierwatertransportleiding Bergambacht-Wassenaar minimaal 35 meter en bij een boring 1000 m2 extra
Werkstrook
werkstrook Bijzondere werken
:
boring Zuidplasweg en ringvaart Zuidplaspolder
Aanlegduur
:
in overleg
VERKLARING WERKSTROOK RrVIERWATERTRANSPQRTLEIDING A.
Teelaarde, B-laag en ondergrond gescheiden ontgraven en in depot zetten. Aanbrengen van transportbaan. Na het leggen van de buis de grond weer gescheiden aanvullen.
B.
Het waar nodig na gebruik van de werkstrook spitten/frezen/na-egaliseren en/of herinzaaien van grasland, zulks conform de daarvoor geldende normen, ervoor zorgdragen dat het perceel weer in gelijkwaardige toestand komt als voor de ingebruikname. E.e.a. volgens cultuurtechnisch rapport deelbestek.
C.
Gewassenschadevergoeding overeenkomstig de daarvoor bij Landbouwschap en Gasunie geldende normen.
OPMERKINGEN Het graven van de sleuf dient, met inachtneming van de grondgegevens vermeld in het cultuurtechnisch rapport, met zodanig gereedschap te geschieden, dat de bovenbreedte van de sleuf tot een minimum beperkt blijft. Indien de sleufbreedte door omstandigheden hiervan gaat afwijken, dient de aannemer met de directie van DZH te overleggen, die vervolgens overleg pleegt met eigenaar/gebruiker over de te volgen werkwijze. Op plaatsen waar de leiding meer dekking heeft (slootkruisingen) of werkzaamheden in de sleuf geschieden (tie-in's), dient de bovenbreedte van de sleuf te worden aangepast met inachtneming van het bovenvermelde en de hiervoor geldende veiligheidsvoorschriften. In het algemeen dient men voor de uitvoering van het werk dusdanig gereedschap te kiezen en voorzieningen te treffen, dat schade aan de werkstrook zoveel mogelijk beperkt blijft. Tijdelijke afrastering in bouw- en tuingrond met gladde draad; op weidegrond met veewerend draad. Akkoord DZHi
B i j l a g e 8c 0« btirncmsesier van
ii .. iloje tiicltditiiig overeenstemt mot '«e liewelk lor voldoe niiig aan Mat bnpaaldo in artikel 2 van tle Belemmeringenwul Prfvawi-eW van 2 maart 1394 tot en mat 15 maart 1!)94 lor siicrcinri» van dcMniecme Dell/ijl Ier iniane < linc.lt golcoim. f' / -y- ) _ ,J
PO/ROM 93-840 BA/SMW 93-10-18
<•" E. Maaksmari
/ *...»
380 kV-HOOGSPANNINGSVERBINDING ZWOLLE-MEEDEN-EEMSHAVEN; DRGENTIETOELICHTING Genomen besluiten m.b.t. de functie en het gebruik van de verbinding -Ontsluiting Meeden en Eemshaven op 380 kv In het Elektriciteitsplan 1989-1998 is er voor gekozen: "om vanaf 1998 een maximaal gebruik te maken van tijdelijke importen teneinde besluiten over nieuw basislasrvermogen uit te stellen en zoveel mogelijk ruimte vrij re houden voor kernenergie en kolenvergassing. Teneinde dit mogelijk te maken dient tijdig voor 1998 een sterke 3 80 kV-verbinding te worden gerealiseerd tussen her besraande 330 kV-ner en de lijn Meeden-Diele. Omdat ook in Noord Duirsland de lijn Meeden-Diele zal worden aangesloten op her Noordduitse 380 kV-net is deze verbinding voor de impcrren en importmogelijkheden van toenemend belang. Naast de overeengekomen gegarandeerde importen zal een sterke verbinding met het Noordduitse 330 kV-ner ook de mogelijkheden voor ongegarandeerde uitwisselingen cp econo-" mische basis en de mogelijkheden voor onderlinge bijstand bij vermogenstekorren vergroten. Met her laarsrgenoemde aspect is in dit elektriciteitsplan bij de bepaling van her ten minste vereiste produktievermogen reeds rekening gehouden. Besloten wordt dat een 380 kV-verbinding zal worden gerealiseerd tussen het bestaande 380 kv-nez (Zwolle of Ins) en Meeden. Het besluit om op de Eemscentrale twee gaseenheden te bouwen die 1 juli 1995 en 1 juli 1996 gereed zijn, brengr met zich mee dat ook de verbinding russen de Eemscenrrale en het 3 80 kV-net tijdig verstrekt moer worden, om deze locatie in de toekomst te kunnen uitbouwen tor een grote basislastlocatie is een aankoppeling aan het 330 kV-ner nodig. Het best kan deze verbinding worden gerealiseerd door aan te sluiten op de koppelverbinding die gerealiseerd zal worden tussen her huidige 38 0 kV-ner en de lijn MeedenDiele. Besloten wordt een 380 kV-koppeling tot stand te brengen tussen het station Robbenplaat (Eemscentrale) en het huidige 380 kV-net, daarbij aansluitend cp de 3 80 kV-verbinding die gerealiseerd zal worden tussen her huidige 380 kV-nez en het 'station Meeden. Deze verbinding moet tijdig gereed zijn voor de inbedrijfname van de gaseenheid op 1 juli 1996.» Het Elektriciteitsplan 1989-1998 werd goedgekeurd door de Minister van Economische Zaken op 31 januari 1989.
PO/ROM 93-840
-4-
Niet beschikbaarheid van de verbinding Het Elektriciteitsplan, dat wordt opgesteld naar hoofdstuk 3 paragraaf 2 van de Elektriciteitswet 1989 en waarmee wordt voorzien in de inrichting van een zodanig elektriciteitsproduktie- en transportsysteem dat doelmatig aan de vraag wordt voldaan, is opgebouwd uit overwegingen ten aanzien van tal van samenhangende aspecten. Het voorziet in een optimum ten aanzien van de overwogen aspecten. De voornaamste aspecten die bij de opstelling van het plan worden overwogen zijn: Enerzijds de beschikbaarheid van produktiemiddelen en importen zonder meer en anderzijds de betekenis van de samenhangende inzer daarvan in de kaders die gelden met betrekking tot de zekerheid van de voorziening, de belasting van de netten van hoogspanningsverbindingen, de economie en het milieu. Indien als gevolg van de niet tijdige gereedstelling van de hoogspanningsverbinding Zwolle-Meeden-Eemshaven niet kan worden beschikt over de met deze lijn aan en af te voeren vermogens van 1000 a 2000 MW -op een geraamde elektriciteitsvraag in bijvoorbeeld 1996 van ca. 12000 MW- zal niet optimaal in de elektriciteitsvraag worden voorzien. De inzet van vervangend vermogen kan problematisch zijn,"ge-zien het feit dat hiermee niet is gerekend in de planning van vermogen. Dat in zo een situatie langdurig beroep op het buitenland kan worden gedaan is onwaarschijnlijk. Met name terzake van de economische en de milieukundige aspecten van de elektriciteitsopwekking zal niet met de maatschappelijk gewenste optima kunnen worden gerekend indien de hoogspanningsverbinding niet tijdig gereed is. Voorts zij vermeld dat de niet tijdige gereedstelling van de verbinding Zwolle-Meeden-Eemshaven tot gevolg heeft dat het uit Noorwegen aan te leveren aardgas niet kan worden ingezet, dat de import van elektrisch vermogen niet plaats kan vinden en dat de op de Eemshaven gebouwde STEG-eenheden niet kunnen worden ingezet. Het niet afnemen van het uit Noorwegen te leveren aardgas impliceert een schadepost van enige tientallen miljoenen guldens per maand. Het zelfde geldt voor de schade aan kapitaalslasten als gevolg van het niet kunnen inzetten van de op Eemshaven gebouwde STEG-eenheden. De vaste lasten verbonden aan het importcontract met Preussen Elektra bedragen rond de tien miljoen gulden per maand; het te importeren elektrisch vermogen vertegenwoordigt een waarde van onaéveer de heift daarvan.
PO/ROM 93-340
-5-
7
^w"%/
Planning van de bouwwerkzaamheden De bouwwerkzaamheden zijn gepland tegen de achtergrond van overwegingen met betrekking tot - de noodzakelijke gereedstelling van de nieuwe hoogspanningsverbinding (voor het lijndeel Meeden-Eemshaven uiterlijk per 1 oktober 1995 en voor het lijndeel Zwolle-Meeden uiterlijk per 1 juni 1996); - de efficiëntie van het bouwen; - de stand van zaken van de planologische procedures en - de verzekerde distributie van elektrisch vermogen met de bij de bouw van de nieuwe hocgspanningsverbinding betrokken distributienetten. Bijlage 1 bevat een nadere uiteenzetting van deze overwegingen. De sloop van bestaande hoogspannincsverbindingen gaat deels aan de bouw van de nieuwe hoogspanningslijn vooraf, en vindt deels na de gereedkoming van de nieuwe hoogspanningslijn plaats. Het geheel van overwegingen heeft tot de keuze geleid om met vier karavanen vier bouwstromen te realiseren: 1 op het lijndeel Meeden-Eemshaven, van de gemeente Appirigedam naar de gemeente Eemsmond; 2 op het lijndeel Meeden-Eemshaven, van de gemeente Menterwolde naar de gemeente Appingedam; 3 op het lijndeel Zwolle-Meeden, van de gemeente Emmen naar de gemeente Menterwolde en 4 op het lijndeei Zwolle-Meeden, van de gemeente Zwolle naar de gemeente Sleen. Bijlage 2 geeft een overzicht van ds planning van de werkzaamheden. Een en ander brengt de in onderstaande tabellen weergegeven planning mee voor de start van de procedures ex Belemmeringenwet Privaatrecht, respectievelijk de indiening van verzoeken voor opheffing van de schorsende werking van ex WRO in verband met de goedkeuring van bestemmingsplannen ingestelde kroonbercepen.
PO/ROM 93-840
-2-
x
-
^
6
^
-Nieuwbouw van vermogen op Eems De besluiten in het Elektriciteitsplan 1989-1998 over de nieuwbouw op de Eemscentrale -waar nu 695 MW is opgesteldwerden in daarop volgende Elektriciteitsplannen gewijzigd. Na een tussentijds besluit1 en een nieuw besluit in het Elektriciteitsplan 1993-20022 geldt dat op de Eemscentrale in totaal vijf STEG-eenheden zullen worden gerealiseerd met een gezamenlijk vermogen van 1675 MW. (Vergelijk: Het totaal opgesteld elektrisch vermogen in Nederland bedroeg in 1992 14480 MW.) Drie van deze eenheden zullen gereed zijn en formeel in gebruik worden genomen op 1 juli 1995, de laatste twee op 1 juli 1996. Deze eenheden zullen alle worden gestookt net door het Noorse bedrijf Statoil te leveren aardgas. De afname van gas is contractueel vastgelegd vanaf 1 juli 1995. -Importcontract De import via de internationale koppelverbinding MeedenDiele werd vastgelegd in het Elektriciteitsplan 1991-20004: Met het Duitse elektriciteitsbedrijf -reussen Elektra werd de levering van 300 MW overeengekomen, een en ander vanaf 1 januari 1996. Genomen besluiten m.b.t. de uitvoering van de verbinding ' '-• -Drie stations Om de nieuwe hoogspanningslijn te Zwolle, Meeden en Eemshaven aan te sluiten op enerzijds het bestaande net van hoogspanningsverbindingen en op anderzijds het centralecomplex Eemshaven zuilen drie schakel- en transfcrmatorstations worden gebouwd. Het te Zwolle ta stichten station zal voorlopig alleen ais schakélstaticn worden uitgevoerd. -Tracé-bepaiing Het beloop van de nieuwe hoogspanningslijnen is in eerste instantie in corridors vastgelegd in de streekplannen van de provincies Overijssel, Drenthe en Groningen-'. Binnen deze corridors is vervolgens door de betrekken gemeentebesturen een tracé uitgewerkt en vastgelegd in bestemmingsplannen. -Afbraak van bestaande hoogspanningslijnen Om de hinder voor het agrarisch gebruik van gronden te beperken en om recht te doen aan het ruimtelijk beleid terzake van natuur, milieu en landschap is in het kader van 1
Goedgekeurd door de Minister van Economische Zaken oo 12 maart 1991
2
Goedgekeurd door de Minister van Economische Zaken O D 23 decemoer 1992
4
Goedgekeurd door de Minister van Economische Zaken oo 27 juni 1990
s
Vastgesteld resoectievetijk 3 april 1991, 27 Juni 1990 en 27 juni 1990
PO/ROM 93-840
-3-
'•-
^ ^ ^ j ^ »
het overleg over de tracé-bepaling in de streek- en bestemmingsplannen met de betrokken provincie- en gemeentebesturen onder meer overeengekomen de nieuwe hoogspanningsverbinding zo uit te voeren en de bestaande netten van hoogspanningsverbindingen zo aan te passen, dat een zeer aanzienlijke lengte aan bestaande hoogspanningslijnen kan worden afgebroken. De nieuwe 380 kV-lijn zal tegen deze achtergrond tussen Zwolle en Vinkebuurt en tussen Sleen en Meeden -op één mast- met een 110 kv-lijn worden gecombineerd en tussen Meeden en Eemshaven worden uitgevoerd als een 330/380 kV combinatielijn. Na aanleg van de nieuwe verbinding ZwolleMeeden- Eemshaven zullen zodoende kunnen worden afgebroken: De 220 kV-lijn Zwolle-Hoogeveen, de 110 kV-lijn ZwolleHoogeveen, de 110 kV-lijn Nieuw Leusen-Vinkebuurt, de 110 kV-lijn Veenoord-Emmen, de 110 kV-iijn Musselkanaal-Meeden, de 220 kV-lijn Meeden-Weiwerd en de 220 kV-lijn WeiwerdRobbenplaat (grotendeels). De tctaie lengte af te breken hoogspanningsverbinding bedraagt zodoende ca. 140 km; de lengte van het tracé voor de nieuwe 3 30 kV-verbinding Zwolle-Meeden-Eemshaven bedraagt eveneens ca. 14 0 km. Noodzakelijke beschikbaarheid De vijf op Eemshaven te bouwen STEG-eenheden komen tussen 1 januari 1995 en 1 februari 1996 stuk voor stuk na elkaar ge-reed en zullen dan steeds onmiddellijk stuk voor stuk in gebruik worden genomen. Dit betekent aansluiting cp het net ten einde de noodzakelijke inbedrijfname-proeven te kunnen doen. De importen zullen per 1 januari 1996 r.oeten worden afgevoerd. Met de aldus groeiende hoeveelheid af te voeren elektrisch vermogen, neemt het ieiang van de voldoende betrouwbare afvoer toe, en wel zo, dat het gedeelte MeedenEemshaven van de verbinding ten laatste per 1 oktober 1995 gereed en in gebruik dient te zijn. De verbinding ZwolleEemshaven dient uiterlijk per l juni 1996 in zijn geheel gereed en in gebruik te zijn om het totaal op de Eemshaven op te wekken basislastvermogen van 2370 MW, alsmede de importen ter grootte van 3 00 MW met voldoende betrouwbaarheid naar het landelijke 330 kV-koppelnet af te kunnen voeren. Geen alternatieve verbindingen Voor de verbinding Meeden-Eemshaven noch voor de verbinding Zwolle-Eemshaven als geheel bestaan -gelet op de hoeveelheid af te voeren elektrisch verr.ogen en de betekenis daarvan voor de Nederlandse elektriciteitsvoorzieningvoldoende alternatieven: De bestaande 220 kV-verbindingen noch de transportlijnen in Duitsland bieden voldoende capaciteit om langer dan enige uren -bij calamiteit- als vervangende verbindingen te kunnen dienen.
BIJLAGE 1
Achtergronden van de bouwplanning
De bouwwerkzaamheden voor de stations vergen een periode van ca. 3 jaren; ze zijn reeds gestarr. De planning van de bouw van de hoogspanningsverbindingen is opgesteld tegen de volgende achtergrond. Het lijndeel Meeden-Eems dient op l oktober 1995 gereed te zijn, het lijndeel Zwolle-Meeden op 1 juni 1996. De bouw brengt met zich mee dat meerdere delen van bestaande elektriciteitsdistributienetten tijdelijk buiten werking zijn. Teneinde de elektriciteitsdistributie dan zeker te kunnen blijven stellen, is de planning van de bouwwerkzaamheden nauw afgestemd cp de bedrijfsvoering van de distributienetten. Het bouwen kan niet starten dan nadat bouwvergunning is verleend. Daarvoor dienen de bestemmingsplanprocedures voldoende ver gevorderd te zijn; in het overgrote deel van de gemeenten is dat na afhandeling van de kroonberoepen, danwei na opheffing van de schorsende werking van deze beroepen ex art. 29 lid 3 WRO. Het bouwen kan evenmin starten wanneer niet aan de civielrechtelijke voorwaarden daartoe is voldaan ten aanzien van de betrokken gronden. Dat wil zeggen dat alle benodigde recht van opstal-overeenkomsten dienen te zijn afgesloten, danwei dat waar nodig de gedoogplicht ex Belemmeringenwet Privaatrecht is opgelegd. Het bouwen van de hoogspanningslijn bestaat uit het achtereenvolgens uitvoeren van -in grote lijnen weergegeven- een drietal verschillende groepen van werkzaamheden door verschillende bouwploegen. De aanvoer van de benodigde materialen vindt steeds plaats korte tijd voordat de werkzaamheden ter hand worden genomen. De groepen van werkzaamheden zijn: 1 het heien van de mast-funderingen (gemiddelde werktijd: anderhalve dag voor een steunmast, vijf dagen voor een trek- of hoekmast, uithardingstijd die dient te verlopen alvorens de mastccnstructie op de funderingen kan worden aangebracht: vier weken) 2 mastmontage inclusief eindmontage op fundament en aanbrengen van isolatievoorzieningen (werktijd vijf tot elf dagen per mast afhankelijk van het soort mast dat wordt gemonteerd)
3/ 3 aanbrengen geleiders en bliksembeveiliging/telecomvoorzieningen (De geleiders c a . worden per *vak' getrokken. Een *vak' is een lijndeel gelegen tussen twee sterker ontworpen trek- of hoekmasten en heeft een lengte van maximaal ca. 10 masten. Benodigde werktijd minimaal ca. 10 dagen en maximaal ca. 20 dagen per vak, afhankelijk van het aantal aan te brengen geleiders en de lengte van het vak.) Het bouwen geschiedt efficiënt in enkele Voorttrekkende karavanen' van bouwploegen, die bovengenoemde werkzaamheden in de aangegeven volgorde uitvoeren. Indien de karavaan niet kan voorttrekken langs de elkaar opvolgende masten, maar -wegens niet beschikbaarheid van bouwvergunningen of overeenkomsten met eigenaren- moet xspringen', nemen de bouwkosten, de renteverliezen, de bouwtijd en de overlast door de bouw onevenredig toe. De loop van de bouwstromen is zo bepaald, dat zo veel als mogelijk niet met het bouwen behoeft te worden begonnen voordat de bestemmingsplannen onherroepelijk zijn. Op heit lijndeel Zemshaven-Meeden is de inzet van twee karavanen voorzien (één van de gemeente Appingedam naar de gemeente Eemsmond en één van de gemeente Appingedam naar de gemeente Menterwolde); van beide zijn de werkzaamheden aan te vangen omstreeks 1 oktober 1994. Op het lijndeel Zwolle-Meeden is eveneens de inzet van twee karavanen voorzien (één van de gemeente Emmen naar de gemeente Menterwolde en één van de cemeenre Zwolle naar de gemeente Sleen). Van deze beide zijn de werkzaamheden aan te vangen omstreeks l november 1994, respectievelijk omstreeks l februari 1995.
B i j l a g e 8d Du lMirf|(!inoftst
l)«js(:liii)yti«i Mvcf(!i!nstt:ml unit iliti h m w m k lor
voltiftctnmj J.iit li»!l l>npjKiltiu in .iflikiïl ? v , m
PO/ROM 9 2 - 9 5 7 AVZ/SMW 92-12-07
15
l'JD'l mr ••.i.'i:riir;ini! vr(n-r)t) i|(!iiiot:nlo Hulf/iit lor
in/.-Klu Insult <|i'l"li|i!".
Toegangswegen en werkstrook
Toegangswegen Bij de bouw van de hoogspanningsmasten zal gebruik worden gemaakt van de op de tracétekeningen bij de betreffende masten aangegeven toegangswegen. Werkstrook De werkstrook welke benodigd is voor de opslag van het materiaal tijdens de bouw en waarvan gebruik gemaakt wordt zowel bij de bouw van de masten als bij de geleidermontage komt overeen met de op de tracétekeningen aangegeven kontraktstrook. Het beslag op de werkstrook zal zo beperkt mogelijk worden gehouden,
.JiOVJC
Transportsysteem
Roermond
^^^
Schoei 1 1-1Ö000
iHT
0
••I Persleiding
S walmen - R oe r m on d
Waterschap
Zuiveringschap
,
CT
Limburg x *> i a £.
OC
©
KAD. SITUATIE
Schooi
1
2SOO
perceel 1180
le ngtepr.
LENGTEPROFIEL
Lengteschool 1 XEQ. Hoogteschaol 1 100
werkstrookgedeeite
"
ï
perceel 1180-
7—
'»
• 199 m dekking
^_6/c •500 mm ARSPROFIEL
12
t*v "oo
—•,
ï en o
School 1: 200
19,00 m*N.AP
werkstrookgedeelte
,
perceel 1180
"—,
•o c
,
1 86"ï dekking N
\RSPR0FIEL
13
Q A : C . »500mm
Schooi 1 . 200
a. o 19.00 m'N.A.P
TRANSPORTSYSTEEM
ROERMOND
Tek.no. «.73.19.2
Gedeelte transportleiding Swalmen - Roermond, gelegen
Au9-'86
in het perceel 1180, gem. Roermond, sectie G
G*t. C.T.
Waterschap
Zuiveringschap
Limburc
5" 3
SCHAAL 1:250 DWARSDOORSNEDE
s. m A
<3 ï
BERGSTOEP
er » o. O
o
V. \
SCHAAL 1:500 BOVENAANZICHT
CD (O
O
n>
"O
OHtHPOWOMO lUSStMOWWD
I K HOOI
opsmuHo u ttoctw
H U * ARM
QPMEfWNQ INDELING WERKSTROOK
NOOT
TIJDELIJKE AFRASTERING IN BOUW EN TUINGRONO HET GLADOE DRAAO, OP WEIOEGROND MET VEEWERENO DRAAO.
HET GRAVEN VAN DE SLEUF DIENT. MET IN ACHT NEMING VAN DE GRONO GEGEVENS VERMELD IN HET CULTUURTECHNISCH RAPPORT MET ZODANIG GEREEDSCHAP TE GESCHIEDEN DAT DE BOVENBREEOTE VAN DE SLEUF TOT EEN MINIMUM BEPERKT BLIJFT. INDIEN DE SLEUFBREEDTE. DOOR OMSTANDIGHEDEN HIERVAN GAAT AFWIJ KEN, DIENT DE AANNEMER MET DE DIRECTIE TE OVERLEGGEN OVER OE h VOLGEN WERKWIJZE. OP PLAATSEN WAAR OE LEIDING MEER DEKKING HEEFT (SLOOTKRUISIN OF WERKZAAMHEDEN IN OE SLEUF DIENEN TE GESCHIEOEN ( T I E H f i . DE BOVENBREEOTE AANPASSEN MET IN ACHT NEMING VAN HET BOV. VERMELDE EN OE HIERVOOR GELDENOE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN IN HET ALGEMEEN OIENT MEN VOOR D€ UITVOERING MAN HET WERi DUSDANIG GEREEDSCHAP TE KIEZEN EN VOORZIENINGEN TE TREFl SCHADE AAN DE WERKSTROOK ZO VEEL MOGELIJK BEPERKT BllJl .
oo
dijk
sieuf breed te =
200 cm
50
30
,
30
30
mm*.
w
°
o
op
QQ
o
o
9}
CAI.
LS
0.V
HS
WATER L.
doorsnede te Streefkerk
leidingensleuf (dijkvak
SCHAAL
west * midden !
1: 50
renvooi . in
dijkhchaam - gietijzer
WATER L.
waterle idinq—' in
PTT
telecommunicatieleiding -
C.A.I.
centrale antenne i n r i c h t i n g -
L.S.
talud
aag spanningkabel -
O.V.
openbaar
H.S.
hoogspanningskabel -
-
4
200 mm
pv.c
diverse diameters tussen 022 en O b8 mm
3 kabels
O 23 mm
o /,5mm
verlichtings k a b e l - 35mm 0 63 mm
DWARSPROFIEL TEKENING BEHORENDE BIJ DE BRIEF AAN DE r MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT D.D. 3 APRIL 1986 INZAKE GEDOOG PLICHTPROCEDURE T.L. DONK TE STREEFKERK
tuin
0.00 NAP
kleine wi
werkslrook gld w.s wl
O O o
o
Co O,
co en,
o
u>
o,
(£>1
l£>
a
o
IS
PEILEN T.OV
b
e_
o o
NAP
DWPR 1 PERCEEL MEENT 22 LEKKERKERK
Bijlage behorende b i j de beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 a p r i l 1989, n r . RJI 23134, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, Mij b e k e n d , „ DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
w.g. N. Smit-KroeS
.. * oor oenr-luldond alscmni v hel hoofd Algome«o8ocnUarle
io^-^r: u
Mllhnrn
v
SCHAAL 1.100 PERSL. KRIMPEN A D. LEK LEKKERKERK ^. 1 2661-17-03
\N<J>t¥
vaarschuvings1ichc
©
<4^\ 'VSZZ*?pompput (maaiveld)
aansluitput gronddekking ca 50 cm
T/SÏWïiï
777777
vrijvervalrioleringi waarschuwingslint drukriolering grondkabel
pompput
s i t u a t i e in sleuf
A-n
M:
T - - * -ï k
v
1l2
°
170"
r
• 800 éffM
doorsnede pompput (kunststof) N.B.
doorsnede pompput (beton) PVC a polyvinylchloride „HPE = hard polyetheen
Tl'l !
HM Ut»|.
11101.
f.
305O.
ih
53
|S
ii v> er z 2
.,#
s
> -*
!
i
v%
1 «Jj
.*> 70 n
fi
* &
?3
H •
i
•8 >O» 'T1 - j
co o 1 o
*~ 1
1
0«t
»•-«•-«*
KHOI
OM«C>«<m«0
namtmmma
MA
e
Wilt
0
IU.
0*t
#
OMVCH4MVM0
ow.
A3-E-1780-C
BELASTINGEN VLGS EPB-B-8S-780-6-1
PBOJECTENBUBEAtjÉFPEKHAST 1 8 0 M 6 0 ' HA+0(R) N.V.KEMA-ARNHEtiy -fc-v»*»| oo stfts | « c ^ . rt^ouCD I2°« »i»«
)OGSTE PUNT MAST t o.v. MAAIVELD
31.45
1
DO: 3 - DUBBELE OPHANGING * - DUBBELE AFSPANNING
13 29 20
DOGTE t.o.v. MAAIVELD
RENS BEPERKTE BOUWHOOGTE
18* C
UNDAMENTHOOGTE t.o.v. MAAIVELD
OOGTEMATEN - NAP
GEMEENTE SCHELLUINEN. sectie A. nr eigenaar de heer GC LANGHOUT schaal 1500 datum. 26-05-89
r
Kad. gem. B e e t s , s e c t i e A, nr.440 Dhr. J . L . Nieuwenhuis Beets 134 1475 J J BEETS (Gem.Zeevang) I3HV OHV RiM^t^rvrrwJ Uv}rmc%tr%tn*ti*n*i BV T'tHitiseh Aftv*^b»iic.m rif** Vnen*crm<3
GEMEENTE ZEEVANG KERN BEETS Aanleg drukriolering
schaal i:soo get: maten in dossier™-.
2—10^6—15-20
datum: 01-»-"87|
Kad.gem. Beets, sectie B, nr.501 Mevr. G.J. Hofstraat - Abrahams* Beets 34 IA75 JC BEETS (Gea. Zeevang)
I3MV OHV Hs+tXfvv+rtö tnqe*M«wr«tiuf«*u 8 V
van N«oe«i*Ame G« "•»<»"'«"
GEMEENTE ZEEVANG KERN BEETS Aanleg drukriolering
schaal i:soo maten in dossierw:
get: gez:
2—10^6 — 15—20
datum: lOI-10-87
put iiÜri^jff::::::'::::!!;'-?
ïiiïpilÜ!::*:::/
Kad. gem. Beets, sectie A, nr.463 Dhr.
J.W. Bauer en Mevr. A. Aruba
Beets 135 1475 JJ BEETS (Gem. Zeevang)
13 HV OHV H w w v w i l mq«n«««»t>i*»»
GEMEENTE ZEEVANG KERN BEETS Aanleg drukriolering
schaal issoo maten in dossiernr:
datum: 01 -«-"87 o n
VERKLARING : AANOUDMGEN
VAN BESTAANDE
srru«nES VOLGENS
NEN
3396
beóboande wecj - o f
—+
•+—
ierrejnliooake
bestaande
rio\&nna
mei
te
leaoen
PVC - leadma
te
leaqen
W^E, - leJcJlna
mépecGiepub
o e n be
bf«nc^en
mópecciepuc
^ooafce
DinnenondeCKQnl
VQH d e
l«clina
prof>«i, 'JcrooftincnlirtQ e n iTeJhna van d e leidirTq| profiel, ólroomnclilmQ be b r e n c ^ n
pomppub
oon
ba. ia. bbrreennqgcenn
>uci nu»*aQanólu»c.>no*pucw
nummer"
inópcc.b- i c p u l pomppuc
ploQC-ó « n n u m m e r
dwaróproj-ièl
plaob-b e n
nummer"
artondbonnc
ploot*)
nummer
peiiDw'ió
aan
I3HV
pevr*3leid m a
oan
nummer
OHV Aurtgtv^vl lnq*~*ui«>u«»»u 8V
von d e
be
en
ore^aen
dele l o o o
GEMEENTE ZEEVANG KERN BEETS Aanleg drukriolering
schaal i:soo maten in dossiernr
get.
datum.
01 -n-w ^ „
2 — 10^6—15—20-1
r^.
lekdetectie
W^^<m, mantelbuis 0400 PVC persleiding 0315 PVC insulator (afstandhouder)
n
n
*«a#
//
v
rz
u
TT
rubbermanchet
•I_J:
I B
Omschrijving
wijitgtngên
Dalum
iGat. I
Gec.
1^>
A P ^ ^ - ^ HC ZUIVERINGSSCHAP HOLLANDSE EILANDEN EN WAAI Johan da Wlllsltaal 4 0 . 3311 KJ OotdracM postadres, postbus 4 6 0 3300 AL Ooidrachl Datum
PRINCIPE LEKDETECTIE
RDEN\_^'
1*1.078-141288
Gat.
Gec
*-M'i hl-..i Schaal
1 : 10
Bijlage 8 Gemeente Delfzijl Jrjhnn v,in den KcmpulDien ; 0 Postbus 2CC00. 9930 ° A Ceifcii Teiefpcn 05°60 - 39 a ' ' -.1x05960- 30712
Poitb.ir* 3 3° 180 AMRC 47.02.25.246 ABM 57 ! 6 . i Q 3 7 ! 5MG 28.50.01 795
AANTEKENEN Aan de heer/mevrouw O . P.. Bakke: Oostoolderweg 3, 9909"TH SPIJK.
1. VJ,-J>'
T 9,
datum ons kenmerk onderwerp
„ r ~ »c'
0 archi 0 MBO J) WZ 2Ai* Q GW 0 r/O 0 sal. 0 polit 0 gronde 0 bouwz 0 milie' 0 Rappee
SSiiv-C c$ 28 februari 1994. 94000578/GW. Toepassing Belemmeringenwet Privaatrecht terzake van aanleg 380 kV-hoogspanningsverbinding Eemshaven-Meeden.
Geachte heer/mevrouw Bakker, Ons he=>ft het bericht bereikt van de N.V. Samenwerkende Elektriciteits-produktiebedrijven "(Seo) dat zij er niet in geslaagd zijn met u tot overeenstemming te komen over de aanleg van bovenvermelde hoogspanningsverbinding. De~s'eo* ziet 'zich derhalve genoodzaakt aan de Minister van Verkeer en Waterstaat^het verzoek te doen de Belemmeringenwet Privaatrecht toe te passen om u'fce verplichten de aanleg en instandhouding van de verbinding te gedogen. In het kader van deze procedure zal een hoorzitting worden gehouden, voorgezeten door de'heer J." van Dijk, gedeputeerde, in aanwezigheid van de heer 5 ^ j " Doornbos, wethouder ruimtelijke ordening van onze gemeente. Deze hoorzitting wordt cehouden op 16 maart 1994, om 13.30 uur in de raadzaal van het aemeentehuis van Delfzijl, Johan van den Kornputplein 10 te DelfzijlT Van deze hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt dat bij de~ aan de Minister van Verkeer en Waterstaat toe te zenden stukken zal werden gevoead. De stukken ten behoeve van deze hoorzitting liggen vanaf 2 maart tot "en met 15 maart 1994 ter inzage in kamer 207 van het gemeentehuis . Bijaaand treft u een afschrift aan van een officiële aankondiging welke op 1 maart 19.94 in het Nieuwsblad van het Noorden en in de gemeentelijke pubiikatiekast zal worden geplaatst. Wij hopen u zo voldoende te hebben ïnaelicht. Mocht u nog vragen hebben over deze hoorzitting dan kunt u daarcver""terecht bij de heer mr. E. Ridder van onze gemeente, tel. 059S0-39525. Hoogachtend, burgemeester ,en wethouders van Delfzijl,
loco-secretaris. (K. Bouwman)
OFFICIËLE PÜBLIXATIS Toepassing Belemmeringenwet Privaatrecht
De burgemeester van de gemeente Delfzijl brengt ter openbare kennis dat op de secretarie van de gemeente, Johan van den Kornputplein 10 te Delfzijl, vanaf 2 maart 1994 gedurende 14 dagen ter inzage ligt een verzoek met werkbeschrijving en grondtekeningen van de N.V. Samenwerkende Elektriciteits-produktiebedrijven (Sep), waarbij aan de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt verzocht om met toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht rechthebbenden te verplichten te gedogen dat ten behoeve van de aanleg van een 3 80 kV-hoogspanningsverbinding tussen de Eemshaven en Meeden masten worden geplaatst en/of percelen worden overspannen en dat daarbij aebruik wordt cremaakt van de Dercelen kadastraal bekend gemeente Bierum, sectie B, nummers 523, 534, 535, 536, 537, 555, 556, 798, 810, 1159, 1281, 1287, 1351, 1372 en 1399, sectie K, nummers 44, 75, 76, 189, 193, 195, 196, 203, 356, 357 en 359, sectie L, nummers 17, 40, 113, 114, 442, 467, 479, 481, 488, 497, 501, 599, 600, 638, 640, 563, 566, 568, 624, 626, 628, 630 en 632. Bezwaren teaen vorenbedoelde werken kunnen worden ingediend op de openbare zitting, te'houden op 16 maart 1994, om 13.30 uur in de raadzaal van het gemeentehuis van Delfzijl, Johan van den Kornputplein 10 te Delfzijl. Op deze zittincr kan tevens overleg worden gepleegd met verzoeker. Delfzijl, 1 maart 1994
B i j l a g e 8h ..•:; van verkeer en Waterstaat
Directoraar-Gerieraai Rijkswaterstaat Hoofddirectie van ae Waterstaat
Aan
de Hoofdingenieur-Directeur van de Rijkswaterstaat in de Directie Noord-Holland Postbus 3119 2001 DC HAARLEM
Contactpersoon
Doorkiesnummer
mr E . J . M . Coenen
070-3744352
Datum
Bijlage(n)
2 { AUG. 199*
24 a u g u s t u s 1994 Uw
Ons kenmerk
HW/RI 181009
kenmerk
RSRJ 94/8032
Onderwerp
Toepassing Belemmeringenwet Privaatrecht in de gemeenten Drechterland en Wervershoof (aanleg en instandhouding aardgastransportleiding).
Geachte collega, Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 14 augustus 1994 met bovenvermeld kenmerk, waarin u mij adviseert met betrekking tot het opleggen van de gedoogplicht ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht inzake bovenvermeld werk, bericht ik u het navolgende. Voor een juiste afweging van de bij deze zaak betrokken belangen is het noodzakelijk dat ik de beschikking krijg over nadere informatie, in die zin dat ik er prijs op zou stellen uw mening met betrekking tot de tijdens de zittingen in genoemde gemeenten door aanwezigen aldaar schriftelijk, dan wel mondeling naar voren gebrachte bezwaren, te vernemen. Het door mij ontvangen advies bevat niet een dergelijke bezwarenbehandeling en daaruit voortvloeiende oordeelsvorming. Ten behoeve van mijn standpuntbeslissing ter zake is voorts een uitvoerige beschouwing uwerzijds omtrent de door de N.V. Nederlandse Gasunie gevraagde uitvoerbaarheid bij voorraad bij oplegging van de gedoogplicht, onmisbaar. Gelet op het tijdstip waarop de N.V. Nederlandse Gasunie een aanvang wenst te maken met de feitelijke aanlegwerkzaamheden, moge ik u verzoeken mij, indien mogelijk, met spoed nader te adviseren.
Postadres postbus 20906. 2500 EX Oen Haag Bezoekadres Koningskaoe 4
usn.r !8'üatcon ns e» csl
Telefoon 070-3745745 Telefax 070-3744335/3744777
_
—
"-
•—^-
HW/RI 181009
In afwachting van uw berichten.
Hoogachtend, DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, namens deze, DE DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE RIJKSWATERSTAAT, namens deze, Het hoofd van de afdeling Infrastructuur en Algemeen Bestuurlijke Zaken,
mr H.G. Heegstra
2
Bijlage 8i
PROCES-VERBAAL De ondergetekende, drs. R. Lanning, lid van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel, verklaart dat op 18 november 1993, te 9.00 uur in het bijzijn van het lid van het dagelijks bestuur van de gemeente Avereest, de heer G. Kremer, een zitting als bedoeld in artikel 2, lid 4 van de Belemmeringenwet Privaatrecht is gehouden. De heer Lanning is door het college van gedeputeerde staten bij besluit van 5 oktober 1993, kenmerk BAB 93/1031, aangewezen tot het leiden van deze zitting. Op deze zitting konden bezwaren worden ingediend en kon overleg worden gepleegd met betrekking op het verzoek van de N.V. Samenwerkende Elektriciteitsproduktiebedrijven (S.E.P.), in verband met de aanleg van een 380 kV-hoogspanningsleiding van Zwolle naar Meeden, door de percelen kadastraal bekend bij de gemeente Avereest, sectie I, nummer 3072, sectie K, nummers 3285, 4195, 4236 en sectie O, nr. 69. De heer mr. Gï.J. Niezink vertegenwoordigt de maatschap Ebbers. Hij heeft zijn bezwaren weergegeven in een notitie, die aan dit proces-verbaal is gehecht. De heer Niezink spreekt conform deze notitie. Verder merkt hij op dat de heer Jongman in de vorige hoorzitting heeft aangegeven dat deze zitting uitsluitend bedoeld is voor de technische aspecten. De heer Niezink geeft aan dat deze zitting de laatste mogelijkheid is om tot overeenstemming te komen. Er dient derhalve duidelijkheid te zijn over de hoogte van de financiële regeling. De heer H. Hop sluit zich aan bij de bezwaren van de heer Niezink. Hij geeft aan dat er te weinig is onderhandeld. Hij is het oneens met de schadeloosstelling. De N.V. S.E.P. in de persoon van de heer M.P.H. Winters, geeft aan: ten aanzien van de Belemmeringenwet Privaatrecht: dat de positie van de onafhankelijke rechter in de wet gewaarborgd is. ten aanzien van de gezondheidsrisico's: dat in geen van de gemaakte rapporten aannemelijk is geworden dat er risico's zijn bij een lijn als deze. dat er slechts één zaak aan de orde is, en dat is de recognitie, welke niets anders is dan een betaling voor de vrijwillige medewerking te verkrijgen van de rechthebbende. Deze prijs is niet te taxeren. Verder merkt de N.V. S.E.P. op dat de brief van het Landbouwschap, waar op gewezen wordt, bij de N.V. S.E.P. niet bekend is. De heer A. Veldhuizen van de N.V. S.E.P. verwijst naar een KEMA-rapport, waarin de aanvaardbare norm inzake de gezondheidsrisico's is gegeven. Ten aanzien van de heer Ebbers geeft hij aan dat in de brief van 13 augustus 1993 precies staat wat de vergoeding zal zijn. Ten aanzien van de heer Hop verwijst 1
hij naar de regeling met het Landbouwschap, waarin de mogelijkheid van het bijeenroepen van een taxatiecommissie is opgenomen. De heer Hop geeft aan dat hij dit niet reëel vindt omdat hij maar moet afwachten wat hij vergoed zal krijgen, nadat hij een investering heeft gedaan. De heer Niezink geeft in tweede instantie aan dat er geen onafhankelijke rechter is die volledig toetst en dat de recognitie objectief bepaalbaar is. De heer H. Ebbers geeft aan dat de N.V. S.E.P. pas tot afspraken wil overgaan nadat er een handtekening is gezet. De N.V. S.E.P. dreigt steeds met een gedoogplicht. Verder wijst hij nogmaals op de gezondheidsrisico's. De heer Winters geeft namens de N.V. S.E.P. aan dat er drie mogelijkheden zijn om tot overeenstemming te komen: 1. aanvaarding van het door de N.V. S.E.P. aangeboden pakket; 2. alle schadefactoren bindend te laten adviseren door een taxatiecommissie naast de recognitie; 3. via de civielrechtelijke procedure voor de Kantonrechter. Ten aanzien van de brief van het Landbouwschap geeft hij aan dat de N.V. S.E.P. nog steeds wacht op de uitwerking (met name met 'betrekking tot spuitmachines) van de overeenkomst door het Landbouwschap. De heer Lanning vraagt of de heren Ebbers en Hop de tweede mogelijkheid aangeboden hebben gekregen. De heer Winters beaamt dit. De heren Ebbers en Hop geven aan dat ze de mogelijkheid van taxatie hebben geweigerd omdat de prijzen van aanpassing van machines al vooraf bekend zijn en taxatie dus niet nodig is. De heer Niezink geeft na navraag aan dat het kan zijn dat de bewuste brief van het Landbouwschap nog niet naar de N.V. S.E.P. is gestuurd. De heer J. Jongman van het ministerie van Verkeer en Waterstaat geeft ten slotte aan dat de bedoeling van deze hoorzitting natuurlijk is het komen tot een schikking en dat dit geen forum is om uitputtend over de hoogte van de schadevergoeding te praten, aangezien de minister slechts toetst aan de twee wettelijke criteria. Nadat het (concept) proces-verbaal is voorgelezen en instemming is verleend door de aanwezigen, wordt deze zitting door de heer Lanning gesloten en wordt het proces-verbaal door de heer Kremer, lid van het dagelijks bestuur van de gemeente Avereest, mede ondertekend. Het proces-verbaal is aan de aanwezigen ter ondertekening aangeboden. 2
V. i
•
ï
i ^
/V
G\
[KJJX^X
(tfl^fa
(
<^
<] } i < <- 6
LÖvVA^.
tf
hjO ( RH I
U. Sles^oï".
1/ • i
U?v\ Vüxi^e^jS
-/
^
ee
Dec/^ ****** 4?
m*'t/-
tJr'A $//
B i j l a g e 8j
Ministerie van verkeer en Waterstaat
Datum
20 mei 1994 Nummer
• RI
175273
Onderwerp
Verzoek om intrekking van de plicht tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van een afvalwaterpersleiding in de gemeente Loon op zand
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, Gezien het verzoek van het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap West-Brabant te Breda d.d. 18 maart 1994, kenmerk 20441, om de door mij bij beschikking d.d. 21 augustus 1992, nr. HW/RJI 130173, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken opgelegde plicht tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van een afvalwaterpersleiding in de gemeente Loon op Zand ten aanzien van de besloten vennootschap Dopharma Beheer BV, gevestigd te Raamsdonksvéer, gemeente Raamsdonk, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nrs. 2143 en 2514, J.E. de Bruijn-Gundel, wonende te Loon op Zand, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nr. 2504, alsmede W.N. de Bruijn, wonende te Loon op Zand, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nrs. 2143, 2S14 en 2S04, in te trekken; Overwegende dat het Hoogheemraadschap West-Brabant er alsnog in is geslaagd met bovenstaande rechthebbenden een overeenkomst tot vestiging van een opstalrecht aan te gaan en dat derhalve overeenstemming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht omtrent het gebruik van genoemde onroerende zaken is bereikt• Overwegende dat het werk inmiddels is aangelegd; Overwegende voorts dat het in deze situatie gewenst is de eerder opgelegde gedoogplichtbeschikking ten aanzien van genoemde rechthebbenden in te trekken; BESLUIT: de bij beschikking d.d. 21 augustus 1992, nr. HW/RJI 130173 opgelegde plicht tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van een afvalwaterpersleiding in de gemeente Loon op Zand ten aanzien van de navolgende rechthebbenden in te trekken:
RI 175273
- de besloten vennootschap Dopharma Beheer BV, gevestigd te Raamsdonksveer, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nrs. 2143 en 2514; - J.E. de Bruijn-Gundel, wonende te Loon op Zand, rechthebbende op de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nr. 2504; - W.N. de Bruijn, wonende te Loon op Zand, rechthebbende op de onroerende zaken, kadastraal bekend gemeente Loon op Zand, sectie I, nrs. 2143, 2514 en 2504.
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT, namens deze DE DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE RIJKSWATERSTAAT, namens deze Het hoofd van de/g^de
mr H.G.
ïeegsyt
2
Zaken
Bijlage 9
PIJPLEIDINGCODE Eisen te stellen aan pijpleidingen voor het transport van gassen en vloeistoffen met betrekking tot de waterstaatkundige veiligheid
% . * / ^ W ' <£~V^Bavisie 1 •5v* : /«ftevisie 2 •' .««ëievisie 3 r y \ ' - , „• -- _/'.^Vftevisie 4 V ^ ^ N « « « — - ' - *"£ ; Revisie 5 ' • ' • ^ ; ' *-Q > , £ * ' . -" Revisie 6 ^C^^LlT--'*' Revisie 7 Revisie 8
juli 1967 (niet gepubliceerd) mei 1968 januari 1972 (algehele revisie) januari 1974 januari 1977 september 1984 (algehele revisie) mei 1990 (algehele revisie)
STUDIEGROEP PUN.EIDINGEN C voor Gassen en Vloeistoffen C)
-nqesieia in 1965
Uitgegeven door de Provincie Zuid-Holland Verkrijgbaar bij de provinciale uitgeverij prijs f 50,00 Koningskade 1 2596 AA 's-Gravenhage Telefoon (070) 31*1 60 82
Ten geleide Pijpleidingen in en nabij waterkeringen zijn vreemde objecten die bijzondere aandacht verdienen teneinde de veiligheid van de waterkering te waarborgen. In het bijzonder de kans op het bezwijken van een leiding en de gevolgen van wegstromende vloeistof of ontsnappend gas dienen zorgvuldig te worden onderzocht. De gespecialiseerde kennis hiervoor is de laatste 25 jaar sterk vooruit gegaan en wordt nog steeds verder ontwikkeld. Centraal in deze ontwikkeling staat de studiegroep "Pijpleidingen voor gassen en vloeistoffen", die door de Provincie Zuid-Holland werd ingesteld. De provincies en waterschappen die her meest met de problematiek te maken hebben, alsook de TAW, zijn in deze groep vertegenwoordigd. Andere provincies en waterschappen kunnen, als zij dit wensen, toetreden. De Pijpleidingcode wordt door de provincie Zuid-Holland onder auspiciën van deze studiegroep uitgegeven. De zesde sterk uitgebreide uitgave, die na een algehele revisie tot stand kwam ligt nu voor u. De TAW heeft in 1971 en 1973 leidraden voor de constructie en het beheer van respectievelijk vloeistofen gasleidingen in of nabij waterkeringen uitgegeven. Deze leidraden zijn nu verouderd en verdienen op tal van punten aanvulling om de waterkeringbeheerders voldoende steun te kunnen geven voor het beoordelen van de veiligheid van deze constructies. Om te voorkomen dat op dit terrein dubbel werk zou worden verricht, heeft de TAW nagegaan of en in hoeverre de thans herziene Pijpleidingcode een plaats zou kunnen vinden in het systeem van TAW leidraden. De TAW acht de aspecten, die een goed functioneren van een waterkering in geval van de aanwezigheid van een pijpleiding beïnvloeden, voldoende in de Code opgenomen en is van oordeel, dat bij de huidige stand van de techniek de Code voldoende zekerheid biedt om de veiligheid van waterkeringen waarin gas- en vloeistofleidingen liggen te waarborgen. De TAW ziet daarom op dit moment af van de herziening van eerdergenoemde leidraden en beveelt de Pijpleidingcode aan als leidraad voor de constructie en het beheer van gas- en vloeistofleidingen in of nabij waterkeringen. Als zodanig is de Code/leidraad dan ook aan de minister aangeboden. Op verzoek van de TAW is de Dienst Water en Milieu van de provincie Zuid-Holland bereid de waterkeringbeheerders tegen vergoeding van kosten te adviseren bü de toeoassine J van de Code. De leidraden van de TAW beogen onderzoeksresultaten en specifieke kennis, die van belang zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de waterkeringen, beter toegankelijk te maken voor de beheerders of hun adviseurs. Mede ter bevordering van de uniformiteit van de aan te houden maatstaven worden richtlijnen gegeven voor aanleg, onderhoud, controle en beheer van waterkeringen. Deze richtlijnen fungeren als van overheidswege erkende toetsings- en berekeningsmethoden. De aanleg van pijpleidingen geschiedt doorgaans door derden die een vergunning nodig hebben om de leiding door een waterkering te voeren. De dijkbeheerder kan bij het geven van zo'n vergunning niet volstaan met het geven van technische richtlijnen, maar moet vanuit zijn verantwoordelijkheid stringente voorwaarden stellen om het waterkeringsbelang te waarborgen. De Code bevat deze voorwaarden. Door m een vergunning naar de Code te verwijzen, worden deze voorwaarden bindend. De Code wijkt hierdoor zeker qua stijl, maar ook qua gedetailleerdheid sterk af van de TAW-lcidraden. Dit behoeft geen bezwaar te zijn, mits wordt voorkomen dat de indruk wordt gewekt, dat de TAW met de adoptie van de Code een strikte en starre regelgeving invoert, waaraan de dijkbeheerders zich te allen tijde moeten houden. Om die reden en om de belangrijkste aspecten ook voor minder gespecialiseerde waterkeringsdeskundigen toegankelijk te maken, overweegt de TAW alsnog een minder gedetailleerde en eenvoudiger toegankelijke leidraad samen te stellen. Als aantoonbaar een betere en veilige constructie mogelijk is door enigszins van de Code af te wijken, moet dit mogelijk zijn. Aanbevolen wordt om alvorens van de Code af te wijken advies in te winnen bij de Dienst Water en Milieu van de provincie Zuid-Holland. De Dienst Water en Milieu zal afwijkingen die niet projectgebonden zijn, maar een algemener karakter hebben ter beoordeling voorleggen aan de studiegroep pijpleidingen. Deze kunnen dan, in overleg met ,1e TAW, in een eerstvolgende revisie van de Pijpleidingcode worden verwerkt, zoals dat ook zal gebeuren met uit onderzoek resulterende nieuwe inzichten. ir. H. de Groot Voorzitter van de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen
- Leidraad voor constructie en beheer van vloeistofleidingen in en nabij waterkeringen, opgesteld door de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen. - Leidraad voor constructie en beheer van gasleidingen in en nabij waterkeringen, opgesteld door de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen. - Leidraad voor oliepijpleidingen, opgesteld door de Commissie Opslag Gevaarlijke Stoffen. - Veiligheidseisen voor stalen gasleidingen met een bedrijfsdruk boven 1 bar (NEN 1091, tweede druk~1984). - American Standard Code for Pressure Piping, Gas Transmission and Distribution Piping Svstems (ASA/USAS/ANSI-B 31.8). - American Standard Code for Pressure Piping, Oil Transportation Piping (ASA/USAS/ANSIB31.4). - Veiligheidseisen voor polyetheen (PE) gasleidingen met een bedrijfsdruk boven lbar (NEN 1092, tweede druk 1984). In de Studiegroep Pijpleidingen voor Gassen en Vloeistoffen, welke wordt gevormd door de 'continentale gasclub' en de 'insulaire gasclub' tezamen, zijn per 1-1-1990 vertegenwoordigers opgenomen van de navolgende instanties: Continentale Gasclub De Provincie Zuid-Holland. Het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap van Schieland. De Provincie Noord-Holland. De. dienst Openbare Werken van de gemeente Amsterdam. De dienst Weg- en Waterbouwkunde van de RWS. De Provincie Gelderland. Insulaire Gasclub De Provincie Zuid-Holland. Het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard. Het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Het Waterschap De Brielse Dijkring. Het Waterschap IJsselmonde. Het Waterschap De Groote Waard. Het Waterschap Goeree-Overflakkee. De dienst Weg- en Waterbouwkunde van de RWS. 1.2. BEZWAREN TEGEN LEIDINGEN IN WATERKERINGEN In het algemeen zijn leidingen in of nabij een waterkering ongewenst omdat: zowel bij het leggen als bij het onderhoud en de eventuele vervanging van een leiding graafwerk in de waterkering moet worden uitgevoerd; extra krachten op de waterkering kunnen worden uitgeoefend wanneer een deel van de constructie buiten de waterkering valt; de waterdichtheid en de stabiliteit van de waterkering worden bedreigd door mogelijke lekkage van de leiding en/of ongelijke zakking van leiding en grondlichaam, waardoor ruimte onder en/of naast de leiding kan ontstaan. Daar de zorg voor de waterkering toeneemt met het aantal daarin aangebrachte leidingen, dient dit aantal zoveel mogelijk te worden beperkt. Steeds moet worden nagegaan of er een alternatief tracé gevonden kan worden, waarbij de waterkering nkt wordt beroerd. Wanneer het leggen van een leiding in de waterkering redelijkerwijze niet is te vermijden, zullen zodanige voorzieningen moeten worden getroffen, dat het waterkerend vermogen van de kering niet wordt aangetast. Op de beheerder van de waterkering rust de taak zich ervan te overtuigen, dat het complex van alle te nemen
Rev. 1990
13
maatregeien hiertoe voldoende waarborgen schept. Eerst dan kan een vergunning tot het leggen van de leiding worden afgegeven. De Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen gaf aan het onder haar ressorterend Centrum voor Onderzoek Waterkeringen (het COW) te 's-Gravenhage, opdracht de beheerders van waterkeringen op hun verzoek te adviseren over alle technische problemen die zich bij ontwerp, uitvoering, beheer en aanpassing van leidingen in of nabij waterkeringen kunnen voordoen. Het werk van het COW is na diens opheffing in 1985 overgegaan naar de RWS DWW (= Rijkswaterstaat, dienst Weg- en Waterbouwkunde). Daar men per 1-1-1990 deze taak zal beëindigen, heeft men de Provincie Zuid-Holland verzocht, en bereid gevonden, de werkzaamheden, pijpleidingen betreffende, over te nemen. Men kan zich, tegen kostprijs, voor advies en controle van grondmechanische rapporten en sterkteberekeningen op het gebied van pijpleidingen wenden tot: Provincie Zuid-Holland Dienst Water en Milieu Afdeling Waterstaatszaken Bureau Waterkeringen en Pijpleidingen telefoon 070 - 3116205 Koningskade 1 2596 AA 's-Gravenhage 1.3. GEBRUIK VAN DE PIJPLEIDINGCODE 1.3. A.
Algemeen
De Pijpleidingcode kan worden gebruikt voor de beoordeling van alle nieuw te leggen leidingen. De Pijpleidingcode kan ook worden gebruikt om na te gaan of reeds aanwezige leidingen aan door de beheerders van waterkeringen, wegen en grondwaterbeschermingsgebieden te stellen eisen voldoen. Indien dit niet het geval is, kan het nodig zijn om de constructie bij deze eisen aan te passen dan wel tot vernieuwing over te gaan of aan het toekomstig gebruik van de leiding beperkende bepalingen te verbinden. Dit laatste zou bijvoorbeeld kunnen betekenen, dat de druk in de leiding moet worden verlaagd. I.3.B. Status De Pijpleidingcode is opgesteld ten behoeve van de beheerders van waterstaatswerken en grondwaterbeschermingsgebieden als leidraad bij het opstellen van de in door hen te verlenen vergunningen , te stellen voorwaarden en de beoordeling van ontwerp, berekening, uitvoering, beheer en aanpassing van leidingen. In de vergunningen kan door die beheerders desgewenst naar de Pijpleidingcode worden verwezen. Aan ondernemers van leidingwerken en hun adviseurs wordt de Pijpleidingcode slechts ter informatie verstrekt. In voorkomende gevallen, wanneer een vergunning afwijkt van de Pijpleidingcode, prevaleert het gestelde in de vergunning. I.3.C. Gecombineerde kruisingen In verband met de zeer bijzondere maatregelen die moeten worden genomen bij kruisingen van zogenaamde leidingstraten, gecombineerde zinkers en horizontaal geboorde leidingbundels met waterkeringen, boezemwateren, wegen en watergangen is de Pijpleidingcode daarop niet zonder meer van toepassing. I.3.D. Revisies Volgende revisies van de Pijpleidingcode worden op verzoek, tegen kostprijs aan de geïnteresseerde ter beschikking gesteld. Indien een volgende revisie wordt voorbereid zal dat aan de geregistreerde bezitters van de code worden medegedeeld.
14
Rev. 1990
IL EISEN TE STELLEN AAN HET ONTWERP VAN LEIDINGSTREKKINGEN IN HET TERREIN D.1.
VEILIGHEIDSAFSTANDEN
II.l.A.
Veiligheidsafstanden tot gebouwen
Hiervoor wordt verwezen naar III.l.A. II.l.B.
Onderlinge veiligheidsafstanden voor hoge- en lagedrukleidingen
Hiervoor wordt verwezen naar III.l.B. II.l.C. Veiligheidsafstanden tot waterstaatswerken II.l.C.1.
GASLEIDINGEN
Deze leidingen mogen niet worden getraceerd binnen de voor gasleidingen toepasselijke veiligheidszone van waterkeringen en wegen, welke zone bepaald kan worden volgens III.1.Cl. en II.l.C.2. II.l.C.2.
VLOEISTOFLEIDINGEN
De voor deze leidingen geldende veiligheidszone wordt behandeld in III.1.Cl. en III.l.C.3. H.2.
DIEPTELIGGING
De genoemde maten geven de afstand aan tot de bovenkant van de leiding. Ü.2.A. Te velde II.2.A.1.
GRAS- EN TUINLAND
Minimaal 0,40 m beneden het gewenste of bestaande winterpeil, doch tenminste 1 m beneden maaiveld. II.2.A.2.
BOUWLAND
Minimaal 1,50 m beneden maaiveld. N.B. Wanneer de kans bestaat op diepploegen, kan het noodzakelijk zijn dat een grotere diepte wordt aangehouden. II.2.B. Bij kruisingen van polderwatergangen II.2.B.1.
HOOFD WATERGANGEN
Minimaal 1,30 m beneden de bodemdiepte, welke is vereist voor een goede waterbeheersing. II.2.B.2.
OVERIGE WATERGANGEN EN SLOTEN
Minimaal 0,80 m beneden de bodemdiepte. Voor de bodemdiepte wordt de keurmaat aangehouden. Bij weide- en tuinderpolders, met een keurmaat die minder dan 0,60 m onder het schouwpeil ligt, wordt een bodemdiepte aangehouden van 0,60 m beneden het schouwpeil.
Rev. 1W0
21
N.B. Wanneer een polderpeilverlaging of een profielverruiming van de watergang is te verwachten, kan het noodzakelijk zijn dat een grotere diepte wordt aangehouden. II.3. GRONDMECHANISCH ONDERZOEK Het verdient aanbeveling in het tracé van leidingstrekkingen in het terrein op regelmatige afstanden middelzware sonderingen en steek- c.q. continuboringen uit te voeren. Op grond van de uitslag van dit veldwerk kunnen dan zo nodig boringen worden verricht met ongeroerd gestoken monsters, welke in het laboratorium aan diverse proeven kunnen worden onderworpen. Indien men de terreinsaekkingen of gedeeiien daarvan met op stuit geheide paien wil ondersteunen, zijn diepsonderingen onontbeerlijk; ingeval van kleefpalen niet. Het vorenomschreven onderzoek heeft mede waarde voor de uitvoering, waarbij de wijze van sleufontgraving (toepassing van sleufmachine, grijper of dragline), de methode van instandhouding van de sleuf (waterdruk door uitvoering in den natte, tijdelijke damwanden of bronbemaling), de draagkracht van het terrein (in verband met toe te passen materieel en maatregelen ter verbetering zoals dr^glir ^-schotten, knuppelwegen of rijplaten e., dergelijke) van belang ziju. In het geval van onderheide stalen leidingen en al of niet onderheide leidingen van andere materialen, zoals bedoeld in II.4 is het beschreven grondmechanisch onderzoek verplicht. Het grondmechanisch rapport moet opgave doen van: de neutrale grondbelastingen op de leiding (gemiddelde waarden), de passieve grondbelastingen op de leiding (gemiddelde waarden), de horizontale neutrale steundrukken tegen de leiding (gemiddelde waarden voorzover van toepassing), de toelaatbare belastingen voor druk- en trekpalen en schroefankers bij opdrijvingsgevaar voor gasleidingen, bij uitvoering in den natte: het volumegewicht van de grond-watersuspensie in de aangevulde sleuf, waarop het e.g. van het afgezonken leidinggedeelte door middel van betonnen ruiters (moerasgewichten) moet worden afgeregeld. N.B. a. De in II.4.A.2. opgegeven onzekerheidsfactoren ten opzichte van de "gemiddelde waarden" worden geacht zowel de onzekerheden ten gevolge van de variatie in bodemgesteldheid als die in berekeningsmethodiek te compenseren. b. Incidenteel zal een grondmechanisch onderzoek nodig zijn ten behoeve van de bepaling van de veiligheidszone (zie II. 1.). II.4.
STERKTEBEREKENING
Deze berekening is uitsluitend verplicht voor vloeistofleidingen, welke bij breuk of lekkage het milieu kunnen verontreinigen. Voor de in het betreffende leidingtracé voorkomende kruisingen met belangrijke polderkaden, hoofdwatergangen en quartaire wegen (voorzover niet verheeld met- of in de veiligheidszone van secundaire- of tertiaire wegen of waterkeringen) behoeft geen separate sterkteberekening volgens III. te worden ingediend, indien in het terrein de vereenvoudigde rekenwijze volgens II.4.D. wordt gevolgd, bovendien bij quartaire wegen en polderkaden de gronddekking ligt tussen 1 en 3m, zodanige veldbochten worden toegepast dat ix = 1 en geen locale profielverzwaringen worden uitgevoerd. II.4.A. Belastingen en partiële onzekerheidsfactoren De inwendige belastingen op de leiding die in rekening moeten worden gebracht, bestaan uit krachten ten gevolge van de inwendige vloeistofdruk en van eventuele sterke temperatuurverandering van de leiding (bij verpompen van verwarmde vloeistoffen). De uitwendige belastingen bestaan uit krachten die het gevolg zijn van het gewicht van de bovenliggende grond, eigen gewicht van de leiding, eigen gewicht van de vulling, opwaartse druk, verkeersbelasting, eventuele ongelijkmatige ondersteuning (paalfundering) en een continu verlopend uitvoeringszakkingsverschil. i-i
Rev. 1990
Resultaat: de drie naastliggende pijpen werden niet noemenswaardig beschadigd, en bij de onder druk staande leiding (40 bar) trad geen lekkage op. III.l.B.Z.b. Conclusie De veiligheidsafstanden. welke genoemd worden in verband met de uitvoering kunnen aangehouden worden in zand en veen. In klei zijn de schokradii t.g.v. explosie ruim 1,5 x zo groot. De veiligheidsafstanden bedoeld in III.l.B.2. worden dan 3,5 m resp. 0,8m (evenmin maatgevend t.o.v. de uitvoeringsafstanden 5 resp. 1 m uit I1I.1.B.1.). III. l.B.3.
VEILIGHEIDSAFSTANDEN IN VERBAND MET EROSIEGEVAAR (HOGE- EN LAGEDRUK VLOEISTOFLEIDINGEN)
III. l.B.3. a. Veiligheidsafstanden zie III.l.C.3. Idealiter zou men hiervoor de aldaar genoemde RB-maat moeten aanhouden. Deze is voor leidingen met grote diameter echter aanzienlijk. Zo is bij één van de grootste hogedruk olieleidingen 0 900 mm met p = 50 bar RB globaal 2 • i/H • Df — 15 m (benaderingsformule volgens V.3.; deze formule geeft bij grote leidingen slechts een indicatieve waarde en mag bij de berekening van een vloeistofleiding waarvan H • Df 3* 4 niet worden toegepast). Bij één van de grootste watertransportleidingen 0 1800 mm met p = 4 bar, wordt RB dan ca 10 m. Dit betekent dat bij niet gelijktijdig te leggen, parallel lopende leidingen de veiligheidsafstand in verband met de uitvoering (15m volgens III.l.B.1.) maatgevend kan zijn. III.l.B.3.b.
Berekeningsuitgangspunten in geval van onderspoeling, doordat de veiligheidsafstand niet is te realiseren Bij simultaan gelegde leidingen schrijft III.l.B.1. bij grote leidingen 5m voor. Dit betekent, dat wanneer men bijvoorbeeld gelijktijdig twee grote leidingen legt in een waterstaatswerk met onderlinge afstand van 5 m h.o.h., het gevaar bestaat van onderspoeling bij breuk van één van de leidingen. In de (extra) sterkteberekening van beide kruisingen moet dan worden verdisconteerd dat er een erosieprofiel kan ontstaan ter lengte van 2 • RL (zie III.l.C.3.) en met een diepte gelijk aan de onderkant van de brekende leiding. De lengte van dit erosieprofiel, behorende bij de hiervoor genoemde voorbeelden, bedraagt dan 2 • i • 15 = 53 m, resp. 2 • i • 10 = 35 m (indicatieve waarden).* De aanvangsondersteuningshoek p zal dan 0° bedragen (lijnoplegging) in plaats van 30770°. Daar staat tegenover dat de bovenbelasting (grond en verkeer) ontbreekt. III.1.B.3.C. Conclusie De veiligheidsafstand van 15m welke in III.l.B.1. wordt genoemd in verband met de uitvoering van niet gelijktijdig te leggen, parallel lopende hoge- en lagedrukleidingen zou voor vloeistofleidingen kunnen worden aangehouden indien deze > RB bedraagt. De veiligheidsafstanden van 1 en 5m, welke in III.l.B.1. worden genoemd in verband met de uitvoering van gelijktijdig te leggen hoge- en lagedrukleidingen moeten voor vloeistofleidingen eveneens worden getoetst aan de in III.l.C.3. behandelde RB-waarde. De kans dat deze kleine afstanden groter zijn dan RB is alleen bij lagedrukleidingen reëel. Indien de relevante veiligheidsafstand < RB, dienen extra sterkteberekeningen voor een toestand van onderspoeling te worden uitgevoerd (zie III.l.B.3.b.). III. l.C. III.l.C.1.
Veiligheidszones ALGEMEEN
IlI.l.C.l.a. Leidingen in de lengterichting in een waterkering Het leggen van een leiding in de lengterichting in het profiel van een waterkering moet niet worden toegestaan, wegens de daaraan verbonden onaanvaardbare risico's.** * Voor stalen leidingen geldt RB = RL (zie III.L.C.3.a.). ** Ook op het profiel van de waterkering aanwezige leidingen kunnen onaanvaardbare risico's met zich brengen (bijvoorbeeld tijdelijke persleidingen ten behoeve van opspuitingen).
28
Rev. 1990
i^K^»««^r,
93X&H& K3»
• --
il;
~' ï '
„«• r
' - .- •
ff 1
«ai»
Een opengescheurde persleiding voor zondtransport
Foto: Openbare Werken Amsierdam
erosiekrater bij gas
stabillteïtszóne
verstoringszömë"
erosiekrater bij vloeistof mm
VLOEISTOF EROSIE: Re GAS EROSIE: GB EXPLOSIEVERWEKING: EL
|
X
verwekingszóne bij explosie (gas)
veiligheidszone Veiligheidszone = stabUiteitszóne + verstoringszönë
III. l.C. l.b. Leidingen langs en evenwijdig aan een waterkering of weg Een leiding evenwijdig aan een waterkering of weg dient in principe te worden gelegd buiten de terreinstrook, die zich langs de waterkering of weg uitstrekt en 'veiligheidszone' wordt genoemd. De breedte van de veiligheidszone, gemeten uit de teenlijn van de waterkering of aardebaan van de weg, moet gelijk zijn aan de afstand tot de leiding waarbinnen oritgrondingen en verstoringen ten gevolge van lekkage, breuk of explosie kunnen optreden (erosiezóne RB of GB c.q. verwekingszóne E, of explosiezöne O R ) . vermeerderd met de breedte van de langs de waterkering of weg gelegen terreinstrook die in verband met de stabiliteit van de waterkering of weg ongestoord moet blijven (zie de tekeningen op de 2 vorige bladzijden). De breedte van de langs de waterkering of weg gelegen terreinstrook die ongestoord moet blijven, hangt af van de eigenschappen van de ondergrond en de afmetingen van de waterkering of weg. Deze breedte kan doof middel van een grondmechanisch onderzoek worden bepaald. Indien echter blijkt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die gemakkelijk kunnen leiden tot evenwichtsverlies van de grondslag, kan de breedte van deze terreinstrook zonder nader onderzoek worden bepaald op viermaal de hoogte h van de waterkering of weg boven het maaiveld.
30
Rev. 1990
SAMENVATTING VEILIGHEIDSZONES. Evenwijdig aan waterstaatswerk
I I I I I I II
111II1111 •tabfllMtszAi»
1 • > RB
P^fï
\ /
S
\ I
'
"B
Kruising met waterstaatswerk
mn TT
T f " ^ - - ^
1 •o
" \ „ l^-'AE,
/ 1 & GL = V» GB
'
/
•x-
^
RL = % RB
A. 1
!
SC
I
N
S
Samenvatting stabiliteits-, erosie-, verwekings- en veiligheidszones.
Wanneer: zeer slappe lagen in de ondergrond voorkomen, de spanningstoestand, nog niet aan de bestaande belastingstoestand is aangepast, voortgaande deformaties van de waterkering optreden, een sterke omhooggerichte grondwaterstroming (bijvoorbeeld tengevolge van kwel) optreedt, is voor het bepalen van de breedte van de ongestoord te laten zone wel een grondmechanisch onderzoek noodzakelijk (tenzij bij voorgaande onderzoeken in dezelfde omgeving voldoende gegevens zijn verkregen). Rev. 1990
31
Een grondmechanisch onderzoek kan ook in normale gevallen dienstig zijn, namelijk om vast te stellen of de aangegeven waarde van viermaal de hoogte van de waterkering of weg als onderdeel van de veiligheidszone wellicht kan worden verminderd. Bij het vaststellen van de afstand moet er dan van worden uitgegaan, dat de veiligheidscoëfficiënt tegen afschuiving van het ongunstigste glijvlak niet lager wordt dan 1.4 (berekend vlgs. de methode Bishop + celproeven), rekening houdend met de grondmechanische effecten van een lekkage of een explosie. Voor toelichting zie XI. 15. Bij normale omstandigheden kan dus voor de breedte van de veiligheidszone 4h + RB, GB, E| of 0 R worden aangehouden, behoudens het gestelde in III.l.C.2. Als men naar het oordeei van de beheerder van de waterkering of weg niet kan vermijden dat een deel van de leiding binnen de veiligheidszones in de lengterichting van een dijk of weg wordt gelegd, kan dit worden toegestaan op voorwaarde dat het betrokken deel voldoet aan de eisen die bij een kruising van de leiding met de waterkering of weg zouden worden gesteld. III.l.C.2.
GASLEIDINGEN
III.l.C.2.a. Algemeen Ten aanzien van de afstand GB, E,, c.q. 0 R tot de leiding waarbinnen door lekkage, breuk of explosie van de leiding ontgronding, verstoring of belangrijke extra spanningen in de grond kunnen optreden, wordt het volgende opgemerkt. In het samengeperste gas van een gastransportleiding is een hoeveelheid energie opgezameld. Deze energie zal bij breuk van de leiding vrij kunnen komen. Daarbij zal een hoeveelheid grond kunnen worden weggeslingerd. Een gedeelte van de grondmassa valt in de krater terug, terwijl een ander gedeelte een wal om de krater vormt (fysische explosie) Door de breuk van de leiding zal in het gas een negatieve drukgolf ontstaan. De verhouding tussen de scheursnelheid en de snelheid van de negatieve drukgolf bepaalt de scheurlengte en moet zo klein mogelijk zijn. Deze scheursnelheid is afhankelijk van de materiaaleigenschappen van de buis (zie III.5.D.3.). Bij constante snelheidsverhouding zal de scheurlengte bij stalen leidingen afhankelijk zijn van de spanning ten gevolge van de inwendige druk, welke derhalve zo laag mogelijk moet worden gesteld (in ieder gevai < f avi) en kunnen erosie kuilen worden gevormd. III.l.C.2.b. Erosie De grootte van de ontgrondingen is door het Waterloopkundig Laboratorium onderzocht.* In model werd daartoe het lekken van een leiding in grond bestudeerd. Daarbij werden de grondsoort, het vochtgehalte van de grond, de tijdsduur van uitstromen, de druk in de leiding, de grootte en vorm van het lek en de plaats gevarieerd. Uit de modelproeven is gebleken dat de breedte van de ontgronding ten opzichte van de leidingas als volgt kan worden aangegeven (zie onderstaande figuur).
Erosieióne voor leidingen evenwijdig aan waterkering of weg: Gg ErosiezSne bij k r u i i i n g e n : voor stalen l e i d i n g e n : voor andere
ViGi
VA<
materialen
v*-
omhullende
/ '-.
L—-^
Zie rapport Waterloopkundig Laboratorium 'Ontgronding door gasleidingbreuk' M 1136 - R 743 dd. mei 1972.
32
Rev. iwo
•
^
milieutechnisch gezien noodzakelijk dat een manteibuis wordt toegepast, omdat bij lekkage het percolaat niet volledig door bronbemaling kan worden teruggewonnen. In geval van sluipende lekkage van zulk een leiding wordt olie of rioolwater e.d. binnen de manteibuis opgevangen. Bij een grotere lekkage wordt de vloeistof via de manteibuis afgevoerd naar een ver buiten het pleistoceen gelegen plaats. IV. 1. G. 6. KLEINE RE BOORINSTALLATIES Er zijn tegenwoordig ook kleinere boorinstallaties op de markt, waarmede men kleine diameter-buizen over korte afstanden kan doorvoeren. Hiervoor gelden dezelfde regels als bij de grote installaties. IV.l.H.
Tunnelboren
Dit is een in België ontwikkelde bestuurbare doorpersmethode, welke werkt volgens de 'boorschild' techniek. Het gaat hier om buizen met grote diameter (> ca 1500 mm) van diverse materialen hoewel betonbuizen het meest gangbaar zijn. Voor het schild bevindt zich de boorapparatuur alwaar de grond wordt afgefreesd, achter het schild de operator. Het schild is een afsluitend stalen schot zodat een eventuele instorting van het boorgat geen calamiteit geeft. De afgefreesde grond wordt via afsluitbare openingen in het schild naar een mengkamer getransporteerd en, gemengd met water of een bentoniet-oplossing, afgevoerd. Is er voldoende grond verwijderd dan wordt de buis via vijzels naar voren geperst. Teneinde de wrijving tussen de buis en de grond zo klein mogelijk te maken, wordt de buitenzijde van de buis via injectie-openingen van een laagje bentoniet voorzien. Na voltooiing van de persing wordt de buitenkant van de buis met een grout-mengsel geïnjecteerd, dat de bentoniet verdringt. De leiding wordt opgebouwd uit buiselementen, flexibel aan elkaar gekoppeld zodat horizontale en vertikale bochten mogelijk zijn. Na voltooiing van de persing kunnen deze voegen met beton worden gevuld (geschiedt als er met betonbuizen met doorgelaste plaatstalen kern is gewerkt). Ook deze uitvoeringstechniek dient aan de pijpleidingcode te voldoen met onder meer de volgende specifieke eisen: 1. Toetsing van de voortgangssnelheid aan de gronduitkomst (continue grondbalans). 2.
In geval van kruising van een boezemwater: plaatsing in het tracé van de boring van een zakbaak op de bodem van de vaart nabij de kade waar zich de perskuip bevindt, alsmede een baak om horizontale verplaatsingen te meten, geplaatst halverwege het natte talud van dezelfde kade. De leiding zal bij kruising van een boezemwater alleen als manteibuis dienst mogen doen (volgt uit het gestelde in XI.12.E.2.).
3.
Indien de koppelingen flexibel worden gehouden dienen deze trekvast te zijn.
4.
Creëren van voldoende ruimte tussen onderkant leiding en de in het werk achterblijvende damwanden van de pers- en ontvangkuip: damwand voldoende diep afbranden, zodat de leiding er na zetting niet op kan gaan dragen (slobgat).
5.
Indien de leiding met gescheurde trekzöne wordt berekend is III.5.D.2. van toepassing.
132
Rev. 1990
Algemene Voorwaarden betreffende d e vestiging van het recht van opstal ten behoeve van de bovengrondse hoogspanningslijnen van de N.V. S a m e n w e r k e n d e elektriciteits-produktiebedrijven t e A r n h e m
Artikel 1 In deze v o o r w a a r d e n w o r d t verstaan onder: a d e e i g e n a a r : d e eigena(a)r(en) v a n of de zakelijk gerechtigde(n) tot de belaste strook b e d o e l d onder c; b het bedrijf: de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produkliebedrijven te Arnhem; c d e belaste strook: de strook g r o n d w a a r o p het o p het perceel gevestigde recht van opstal als b e d o e l d in artikel 5 lid 3 sub b van de Belemmeringenwet Privaatrecht kan w o r d e n uitgeoefend; d de o v e r e e n k o m s t : de d o o r het bedrijf met de eigenaar af te sluiten overeenkomst tot het vestigen van een recht van opstal; e het perceel: het perceel of de percelen als b e d o e l d in de aanhef van de overeenkomst van het recht van opstal, w a a r o p het vestigen van het recht als bedoeld in artikel 5 lid 3 sub b van de Belemmeringenwet Privaatrecht wordt c.q. w o r d e n gevestigd.
Artikel 2 1
Het bedrijf is gerechtigd van de belaste strook te allen tijde gebruik te maken of te doen maken, voor zover zulks naar het o o r d e e l van het bedrijf n o d i g is v o o r het a a n l e g g e n , in stand houden en verwijderen van elektriciteitswerken, te weten het in de overeenkomst te vermelden a a n t a l masten met funderingen alsmede van geleiders en van de d a a r m e d e in verband staande beveiligingswerken w a a r o n d e r a a r d i n g e n en ondersteuningswerken.
2
Het bedrijf is tevens gerechtigd o m tijdelijk gebruik te maken of te d o e n maken van buiten de beiaste strook gelegen g r o n d van de eigenaar, indien en v o o r zover zulks v o o r de uit te voeren w e r k z a a m h e d e n alsmede voor de t o e g a n g tot de belaste strook noodzakelijk is.
3
Behoudens indien de omstandigheden dit redelijkerwijs onmogelijk maken, zal het bedrijf slechts gebruik maken van de in de leden 1 en 2 van dit artikel omschreven rechten na t i j d i g overleg met de eigenaar, pachter of andere rechtmatige gebruiker.
'i
D I | ae uiioetenmg van het recht van opstal zal hel bedrijf zoveel mogelijk rekening houden met de belangen en de wensen van de eigenaar, pachter of andere rechtmatige gebruiker en in het algemeen zo weinig mogelijk belemmering, hinder en schade veroorzaken.
5 Het bedrijf is verplicht in overleg met de eigenaar, pachter of andere rechtmatige gebruiker, na o n l g r a v i n g en andere werkzaamheden het terrein zoveel en zo spoedig mogelijk weer in de vorige toestand te brengen.
Artikel 3 1 De eigenaar zal geen handelingen verrichten of doen verrichten waardoor: a de in artikel 2 lid 1 vermelde werken gevaar zouden kunnen lopen; b het overbrengen van elektrische energie d o o r middel van bedoelde werken zou kunnen w o r d e n belet, belemmerd of geschaad; c gevaar zou kunnen ontstaan voor personen of goederen; d een ongestoorde uitoefening van het recht van opstal zou kunnen w o r d e n belemmerd. 2 Met uitzondering van het b e p a a l d e in lid 4 van dit artikel zal de eigenaar zonder schriftelijke toestemming van het bedrijf, welk bedrijf zonder redelijke gronden deze toestemming nimmer zal weigeren, nalaten: a binnen de belaste strook roerende of onroerende zaken, zoals opstallen, opslagplaatsen, bomen en beplantingen te (doen) plaatsen dan wel machinaal verhardingen te (doen) aanbrengen; b opstallen of andere zaken, die zich ten tijde van de vestiging van het recht van opstal binnen de belaste strook bevonden en niet behoefden te w o r d e n v e r w i j d e r d of die a l d a a r later met schriftelijke toestemming van het bedrijf zijn aangebracht of geplaatst, uit te breiden of te doen uitbreiden of van bestemming te veranderen; c op of aan vorenbedoelde opstallen en zaken steigerwerk of voorwerpen a a n te brengen of te doen aanbrengen; d te g e d o g e n , dat binnen de belaste strook ten behoeve van derden boven- of ondergrondse kabels, buizen of andere leidingen w o r d e n aangebracht; e binnen de belaste strook een ingrijpende wijziging te (doen) brengen in het bodemniveau; f binnen de belaste strook werkzaamheden te (doen) verrichten met werktuigen die hoger kunnen reiken d a n vier meter; g afrasteringen of hekwerken met een werk, zoals vermeld in artikel 2 lid 1, mechanisch te verbinden; h doorvliegen met vliegtuigen onder hoogspanningslijnen toe te staan.
2
voorschriften verbinden, indien en voor zover deze voorschriften verband houden met de veiligheid en/of de zekerstelling v a n de stroomvoorziening. 4 Een toestemming als in lid 2 b e d o e l d is niet vereist voor: a laagblijvende beplanting die geen b r a n d g e v a a r kan opleveren; b veldgewassen; c drainage. 5 Indien de eigenaar in ernstige mate in gebreke blijft in de nakoming van de verplichtingen omschreven in het eerste en t w e e d e l i d , is het bedrijf bevoegd o m , terstond en zonder dat d a a r t o e enige ingebrekestelling n o d i g is, al die maatregelen te nemen die naar het oordeel van het bedrijf o m redenen van veiligheid d a n wel voor een ongestoorde uitoefening van het recht van opstal noodzakelijk zijn. 6
Het bedrijf is bevoegd bomen en beplantingen, die ten tijde van de vestiging van het recht van opstal binnen de belaste strook mochten blijven staan, doch naar het oordeel van het bedrijf hinderlijk zijn g e w o r d e n voor de ongestoorde uitoefening van het recht van opstal, alsmede b o m e n die buiten de belaste strook staan, doch bij omvallen of anderszins de in artikel 2 lid 1 bedoelde werken zouden kunnen raken, te snoeien, in te korten of te verwijderen, een en ander behoudens het recht o p schade vergoeding. Het b e p a a l d e in artikel 2 lid 3 is mutatis mutandis van overeenkomstige toepassing.
7 Voor schade aangebracht a a n de in artikel 2 lid 1 genoemde werken is de eigenaar, pachter of andere rechtmatige gebruiker slechts aan sprakelijk indien hem opzet of grove schuld kan w o r d e n verwelen.
Artikel 4 1 Het bedrijf vergoedt a a n de eigenaar, pachter of a n d e r e rechtmatige gebruiker de schade, die d o o r hem w o r d t geleden als gevolg van door of vanwege het bedrijf uitgevoerde werkzaamheden. 2 Indien de eigenaar, pachter of andere rechtmatige gebruiker in verband met de aanwezigheid van de in artikel 2 lid 1 genoemde werken door enig voorval nog andere schade mocht ondervinden, dan die welke reeds ingevolge de overeenkomst is v e r g o e d , zal liet bedrijf hem deze schade vergoeden en het bedrijf vrijwaart hem tegen aanspraken van derden tot v e r g o e d i n g van dergelijke schade, een en ander, indien hij aannemelijk maakt dat hij de schade redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen.
3
3 Schade als in dit artikel bedoeld, welke naar het oordeel van hel bedrijf ten laste van derden behoort te komen, behoeft het bedrijf slechts te vergoeden tegen gelijktijdige subrogatie door de benadeelde in diens eventuele rechten op vergoeding daarvan door die derden. De eigenaar machtigt Sep indien van toepassing om aan de schuldeiser kennis te geven van deze overeenkomst in verband met het bepaalde in artikel 6: 150 sub d Burgerlijk Wetboek.
Artikel 5
4 Indien na de vestiging van het recht van opstal vanwege dit recht schade mocht ontstaan, die niet of niet geheel volgens de leden I of 2 van dit artikel, dan wel de regelen van de overeenkomst is vergoed omdat die schade ten tijde van de vaststelling van de alsdan reeds uitgekeerde vergoeding(en) niet kon worden voorzien of bepaald, zal het bedrijf aan degene, die eigenaar van de belaste strook was ten tijde van de vestiging van het recht van opstal of diens rechtverkrijgenden onder algemene titel, indien en voor zover hij of bedoelde rechtverkrijgenden nog eigenaar van de belaste strook is/zijn, op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek alsnog een schadevergoeding toekennen. Voorwaarde hiertoe is dat de eigenaar de schade redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen en dat hij de schade zoveel mogelijk heeft beperkt, waaronder mede wordt verstaan de verplichting van de eigenaar om de aanwezige of de te verwachten schade tijdig aan het bedrijf mede te delen.
2 Het recht van opstal is altijddurend en niet opzegbaar, met uitzondering van het geval dat het bedrijf tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen.
Dit recht op schadevergoeding vervalt door tijdsverloop van één jaar te rekenen vanaf de dag waarop de gerechtigde met de schade bekend is geworden. 5 Een vergoeding als in het vorige lid bedoeld zal voor een zelfde soort schade met betrekking tot hetzelfde perceel in beginsel slechts eenmaal verschuldigd zijn, tenzij bijzondere omstandigheden een andere beslissing rechtvaardigen. 6 Met rechtverkrijgenden onder algemene titel als bedoeld in lid 4 van dit artikel worden in dezen gelijk gesteld degenen, die hebben verkregen krachtens levering bij ruilverkaveling of krachtens bijzondere titel in de vorm van eigendomsoverdracht van een ouder aan één of meerdere eigen of aangehuwde kinderen of pleegkinderen. 7 Aanspraak op schadevergoeding als bedoeld in lid 4 van dit artikel komt voorts toe aan iedere andere dan de in de leden 4 en 6 van dit artikel genoemde eigenaar, pachter of andere rechtmatige gebruiker van de belaste strook die met het bedrijf een gebruikersovereenkomst heeft gesloten, waarin hij verklaart deze overeenkomst als ware hij de eigenaar te zullen naleven, indien en voor zover de betreffende schade niet is ontstaan door gebruik van de grond dat afwijkt van de bestemming die hieraan ten tijde van de vestiging van het recht van opstal was gegeven.
4
1 Bij gehele of gedeeltelijke overgang van de eigendom van de in artikel 2 lid 1 bedoelde werken treedt de nieuwe (mede-)gerechtigde ten aanzien van de lijn (mede) in alle rechten en verplichtingen uit de overeenkomst. Het bedrijf is verplicht de eigenaar, pachter of andere rechtmatige gebruiker van een dergelijke eigendomsovergang in kennis te stellen.
3 De artikelen 5; 87 lid 2, 5: 88 en 5: 105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn op het recht van opstal niet van toepassing.
Artikel 6 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 5 lid 2 vervalt het recht van opstal, zodra het bedrijf schriftelijk aan de eigenaar mededeelt dat het afstand van het recht van opstal doet. 2 Het bedrijf is verplicht na het vervallen van het recht de gedane inschrijving in de openbare registers ten hypotheekkantore namens de partijen te doen royeren, waartoe de eigenaar aan het bedrijf hierbij machtiging verleent. 3 Binnen één jaar na de mededeling als bedoeld in lid 1 zal het bedrijf de in artikel 2 lid 1 bedoelde werken tot twee meter onder het maaiveld opruimen en het terrein weer in behoorlijke staat brengen. 4 Indien de eigenaar, pachter of andere rechtmatige gebruiker aannemelijk maakt dat hij er een redelijk belang bij heeft dat de werken tot een grotere diepte dan wel volledig worden opgeruimd, zal het bedrijf aan dit verzoek voldoen, tenzij het bedrijf er de voorkeur aan geeft een schadevergoeding te verlenen.
Artikel 7 1 Indien partijen in onderling overleg geen overeenstemming hebben kunnen verkrijgen over de aanwezigheid van een schade of de grootte van een vergoeding als in deze Algemene Voorwaarden of in artikel 6 van dé overeenkomst bedoeld, zal het desbetreffende geschil worden voorgelegd aan een door partijen in onderling overleg aan Ie wijzen deskundige dan wel, indien één van de partijen of beide partijen daaraan
5
de voorkeur g e e f t / g e v e n , a a n een drietal deskundigen. Van deze drie deskundigen wijzen partijen er ieder één a a n en de beide d o o r partijen aangewezenen in onderling overleg de derde. 2 Mocht er tussen partijen over de benoeming van de deskundige geen overeenstemming w o r d e n bereikt of, ingeval er drie deskundigen moeten w o r d e n benoemd, een van de partijen met benoeming van de d o o r haar aan te wijzen deskundige in gebreke blijven, dan zal de benoeming van de ontbrekende deskundige, o p verzoek van de meest gerede partij plaatsvinden door de kantonrechter binnen wiens ambtsgebied het perceel zal zijn gelegen.
A r t i k e l 10 De eigenaar verleent het bedrijf onherroepelijk machtiging o m onmiddellijk na ondertekening van de overeenkomst en na betaling van de alsdan d o o r het bedrijf verschuldigde vergoeding(en) al het nodige te verrichten of te doen verrichten v o o r het tot stand brengen van de in artikel 2 lid 1 van de overeenkomst bedoelde werken, zulks onder afstanddoening van alle rechten op hetgeen d o o r het bedrijf ter plaatse mocht zijn g e b o u w d of aangebracht.
A r t i k e l 11 3
De uitspraak van de deskundige(n) geldt voor partijen als bindend advies. In de uitspraak is tevens een toewijzing van de kosten van het bindend advies opgenomen.
4 Indien de deskundige(n) binnen zes maanden na een opdracht tot vaststelling van schade geen bindende uitspraak heeft/hebben gegeven, vervalt de opdracht en zal/zullen er overeenkomstig het b e p a a l d e in het eerste en tweede lid é é n / d r i e andere deskundige(n) w o r d e n b e n o e m d .
Artikel 8
Het bedrijf zal er voor z o r g d r a g e n dat, behoudens bijzondere omstandigheden, ten hoogste zes maanden na ondertekening van de overeenkomst de d a a r i n bedoelde notariële akte zal zijn verleden.
A r t i k e l 12 Terzake van deze Algemene v o o r w a a r d e n en de gevolgen d a a r v a n , ook voor daden van gerechtelijke tenuitvoerlegging, w o r d t woonplaats gekozen ten kantore van het bedrijf.
De a a n de overeenkomst verbonden kosten komen ten laste van het bedrijf.
Artikel 9 De eigenaar z a l : a in de periode liggende tussen de d a t u m w a a r o p hij de overeenkomst heeft ondertekend en de d a t u m van vestiging van het recht van opstal, geen rechten aan derden verlenen, welke de uitoefening van het recht van opstal kunnen belemmeren; b ingeval van vervreemding of b e z w a r i n g van de belaste strook of een gedeelte d a a r v a n in de sub a bedoelde periode, ervoor z o r g d r a g e n d a l in d e desbetreffende overeenkomst melding w o r d t gemaakt van het te vestigen recht van opstal onder verbintenis van zijn w e d e r p a r t i j , dat deze a a n de vestiging van het recht van opstal onvoorwaardelijk zal medewerken en geen aanspraken zal maken o p vergoedingen wegens het recht van opstal, indien en voor zover ter zake reeds op v o o r h a n d aan de eigenaar betalingen mochten zijn g e d a a n .
6
Deze algemene v o o r w a a r d e n zijn o p 23 juli 1992 verleden voor notaris mr. C. Venemans en overgeschreven o p het Hypotheekkantoor te Assen in deel 5028-18, te Zwolle in deel 7284-60, te G r o n i n g e n in deel 4869-8 en te Arnhem in deel 11436-42 en voor zover n o d i g o p elk ander hypotheekkantoor.
7
Algemene Voorwaarden
\Merktnrfst'
(',/ISIUIie
Gasunie
Betreffende aanleg en instandhouding van leidingen door of ten behoeve van de N.V. Nederlandse Gasunie (A.V.L 1992). Ingeschreven bij alle kantoren van de Rijksdienst van het Kadaster en de Openbare Registers in Nederland.
Artikel I In deze Algemene Voorwaarden betreffende de aanleg en instandhouding van Leidingen (hierna te noemen: A.V.L 1992) wordt verstaan onder: Gasunie: de naamloze vennootschap: N.V Nederlandse Gasunie, gevestigd te 9700 MA Groningen, Postbus 19, ingeschreven in het Handelsregister te Groningen onder nr. 29700 De overeenkomst: de door Gasunie met grondeigenaar te sluiten casu quo gesloten overeenkomst betreffende het verlenen aan Gasunie van een recht van opstal t o t de aanleg, het in eigendom hebben, gebruiken en in stand houden van leidingen met bijbehoren op, in of boven de grond van grondeigenaar; Akte van Vestiging: de notariële akte tussen partijen, waarbij voormeld recht van opstal wordt verleend en aangenomen, bestemd om door inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers dit recht te vestigen; De grond: de aardbodem, waarop en/of waarin het werk kan worden aangelegd, mede omschreven aan de hand van de kadastrale aanduiding (perceel); Tracé: de op een door of ten behoeve van Gasunie te vervaardigen tekening aangebrachte schetsmatige lijn, • overeenkomstig welke het werk op en/of in de grond zal worden aangelegd;
Het werk: de boven, op en/of in de grond gelegde of te leggen leiding(en) met bijbehoren; Leiding: een aaneengesloten stelsel van buizen voor transport van gas; Bijbehoren: een of meer naar het oordeel van Gasunie noodzakelijke, bij een leiding behorende zaken, zoals aansluitingen, kabels, afsluiters, controleputten, anti-corrosie-apparatuur, merktekens en dergelijke; Annexe rechten en verplichtingen: de door grondeigenaar en Gasunie aanvullend gemaakte afspraken.
Artikel II 1 Het recht van opstal houdt tevens in dat Gasunie bevoegd is om het werk te (laten) inspecteren, onderhouden, herstellen en vervangen, en voorts dat zowel bij het aanbrengen als ingeval naar het oordeel van Gasunie onderhouds-, herstel- of vervangingswerkzaamheden dienen plaatste vinden,Gasunie en door haar aan te wijzen derden toegang zullen hebben t o t de grond met de nodige vervoermiddelen, materialen en werktuigen, zulks op een in redelijk overleg met grondeigenaar casu quo gebruiker te bepalen wijze, alsmede gebruik zullen kunnen maken van een voor de uitvoering van de werkzaamheden vereiste strook grond aan weerszijden van het tracé. 2 De tekening, waarop het tracé is of conform welke het zal worden vastgelegd, zal zo spoedig mogelijk na het gereedkomen van het werk aan grondeigenaar en aan de ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bij Gasunie bekende gebruiker(s) worden ter hand gesteld.
Artikel III 1 Grondeigenaar zal Gasunie inlichten omtrent het al dan niet bestaan van gebruiksrechten. Ingeval de grond door een derde wordt gebruikt zal grondeigenaar de gebruiker inlichten omtrent de overeenkomst, deze A.V.L. 1992, alsmede omtrent de in artikel II lid 2 vermelde tekening. 2 Hetzelfde is het geval indien de grondeigenaar bericht ontvangt als bedoeld in artikel 13 lid 3 van de overeenkomst. 3 Gasunie vrijwaart de grondeigenaar, die aan het bepaalde van lid 1 van dit artikel heeft voldaan, tegen vorderingen van de rechtmatige gebruiker van de grond wegens storing in diens genot, terwijl de grondeigenaar Gasunie vrijwaart tegen aanspraken van derden, welke afbreuk kunnen doen aan de rechten van Gasunie, voor zover grondeigenaar redelijkerwijze kennis kon dragen van deze aanspraken.
057 93.01 (TNl(DF)
A. \. Srilrrltuitls? ('lUsunii' Algemene Voorwaarden
AmMfY 1 Gasunie zal de leiding(en) ingraven met een gronddekking, welke voor agrarische gronden zal worden bepaald na ingewonnen advies van de Directie Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie. De gronddekking zal niet minder dan zestig centimeter bedragen, tenzij het werk op of boven de grond is gelegen. 2 Na afloop van de aanleg-, onderhouds-, herstel- of vervangingswerkzaamheden zal de grond weer in een zo goed mogelijke staat worden gebracht; bij cultuurgrond zal dit op cultuurtechnisch verantwoorde wijze geschieden. 3 Grondeigenaar en de eventuele gebruiker van de grond behouden het volledige genot en gebruik van de desbetreffende grond, voor zover een en ander niet strijdig is met het aan Gasunie verleende recht van opstal en annexe rechten. 4 Grondeigenaar zal zich onthouden van elke handeling, waardoor het met behulp van het werk te verrichten gastransport kan worden belet of belemmerd, dan wel waardoor gevaar kan ontstaan voor personen of goederen en zal in het bijzonder op de in de overeenkomst beschreven strook grond geen bouwwerken oprichten, goederen, waaronder begrepen afvalstoffen, opslaan, gesloten wegdek aanbrengen, ontgrondingen verrichten, rioleringen dan wel leidingen of kabels aanbrengen, bomen of diepwortelende struiken planten dan wel voorwerpen de grond indrijven, noch aan een derde toestemming tot zulk een handeling verlenen, zonder schriftelijke toestemming van Gasunie, die nimmer op onredelijke gronden zal weigeren medewerking te verlenen. 5 Indien ten gevolge van werkzaamheden, uitgevoerd door of in opdracht van grondeigenaar, voor wat de werkzaamheden in lid 4 betreft, na verkregen toestemming van Gasunie, schade aan of vanwege het werk ontstaat, zal Gasunie grondeigenaar hiervoor niet aansprakelijk stellen casu quo hem deze schade vergoeden, tenzij aan grondeigenaar opzet of grove schuld kan worden verweten. Artikel V 1" In het bedrag, vermeld in artikel 4 lid 1 van de overeenkomst, is niet begrepen een vergoeding met betrekking tot eventueel bijbehoren. 2 Met betrekking tot het bijbehoren zal Gasunie: a zich beperken tot die bijbehoren, die voor de veiligheid en de instandhouding van het gastransport noodzakelijk zijn; b het bijbehoren zodanig situeren dat rekening wordt gehouden met de wederzijdse belangen; c de via een afzonderlijke taxatie vast te stellen schade aan de eigenaar casu quo gebruiker als bedoeld in artikel III, vergoeden.
Artikel VI 1 Gasunie stelt zich aansprakelijk voor alle door de aanlegwerkzaamheden, door het eigenlijk gebruik of de inspectie van het werk, dan wel door onderhouds-, herstel-, vervangings- of verleggingswerkzaamheden veroorzaakte a beschadiging of vernietiging van aan grondeigenaar toebehorende opstallen en andere zaken, met inbegrip van gewassen; b belemmering van de exploitatie van het op de grond gevestigde bedrijf. 2 Indien in de toekomst als gevolg van de aan Gasunie verleende rechten schade voor grondeigenaar zou ontstaan, welke niet volgens de regelen van de A.V.L 1992 is vergoed, zal Gasunie deze alsnog aan grondeigenaar vergoeden, indien en voor zover a grondeigenaar aanspraak op schadevergoeding zou kunnen maken ingeval hem ten aanzien van het in de overeenkomst omschreven werk een gedoogplicht overeenkomstig de Belemmeringenwet Privaatrecht zou zijn opgelegd en b de schade door grondeigenaar zo veel mogelijk is beperkt, bijvoorbeeld door aanwezige of redelijkerwijze te verwachten schade-oorzaken tijdig aan Gasunie schriftelijk mede te delen, zodat Gasunie in staat zal zijn het werk eventueel te (doen) verplaatsen of de nodige ontheffingen te verlenen. Een vergoeding als hierboven bedoeld zal in beginsel slechts éénmaal verschuldigd zijn met betrekking tot hetzelfde perceel grond, tenzij bijzondere omstandigheden een andere beslissing rechtvaardigen. 3 Schade als hierboven bedoeld in de leden 1 en 2, welke niet is of wordt geleden door grondeigenaar doch door degene(n) die van hem rechtmatig het gebruik van de grond heeft (hebben) verkregen, zal Gasunie rechtstreeks aan de gebruiker(s) vergoeden.
•w iti'r/and.st' Gasunie. Algemene Voorwaarden
4a In lid 2 dient onder grondeigenaar te worden verstaan: diegene(n), die bij het sluiten van de overeenkomst als wederpartij van Gasunie optreedt (optreden), dan wel de gebruiker - niet eigenaar - op het moment van het sluiten van de overeenkomst alsmede beider rechtsopvolgers onder algemene titel, b Onder rechtsopvolgers onder algemene titel sub 4a hiervoor genoemd, worden tevens begrepen degenen die weliswaar onder bijzondere titel verkrijgen, doch met inachtneming van de in de landbouw geldende gebruiken, met betrekking tot eigendomsovergang in het kader van bedrijfsoverdracht aan kinderen, in feite gelijkgesteld dienen te worden met rechtsopvolgers onder algemene titel, alsmede degenen die verkrijgen op basis van een akte van toedeling in het kader van de landinrichtingswet, met uitzondering van toedeling aan publiekrechtelijke en/of openbare lichamen. 5 Tot schadevergoeding uit hoofde van één van de leden 1 tot en met 3 van dit artikel zal worden overgegaan, indien en voor zover de schade voldoende aannemelijk is gemaakt. 6 Schade, als in dit artikel alsmede in artikel IV lid 5 bedoeld, welke naar het oordeel van Gasunie ten laste van derden behoort te komen, wordt door Gasunie slechts vergoed tegen gelijktijdige indeplaatsstelling ten behoeve van Gasunie, voor zover deze niet reeds uit de wet voortvloeit, door de benadeelde van diens eventuele rechten op vergoeding daarvan door derden.
Artikel VII Zowel wat de in artikel 4 lid 1 van de overeenkomst vermelde vergoeding ineens als wat de krachtens artikel V lid 2, sub c, artikel VI en/of artikel 14 van de overeenkomst verschuldigde betalingen betreft, zal Gasunie in geval van mede-eigendom casu quo medegebruik onder alle omstandigheden gekweten zijn door betaling aan één van de mede-eigenaren casu quo medegebruikers.
Artikel VIII 1 Mocht tussen partijen geen overeenstemming zijn verkregen, hetzij over de aanwezigheid van schade, hetzij . over de grootte van enigerlei vergoeding van schade uit hoofde van deze A.V.L. 1992, dan wel over de keuze van het al dan niet verwijderen van het werk als bedoeld in artikel 14 van de overeenkomst, dan zal het geschil - indien één van de partijen aan de ander schriftelijk te kennen heeft gegeven dat een zodanig geschil aanwezig is, wordt het geacht te bestaan - met uitsluiting van de gewone rechter, in eerste en hoogste aanleg worden beslecht door één gezamenlijk te benoemen scheidsman, of, zo één der partijen verklaart daaraan de voorkeur te geven, door drie scheidslieden, waarvan partijen er elk één en deze twee gezamenlijk de derde zullen benoemen, die tevens als voorzitter zal fungeren. 2 Indien partijen omtrent de keuze van de scheidsman niet binnen dertig dagen na de in lid 1 genoemde schriftelijke kennisgeving tot overeenstemming kunnen komen dan wel, ingeval de scheidslieden dienen te worden benoemd, hetzij als één partij of beide partijen niet binnen de voornoemde termijn van dertig dagen de door haar te benoemen scheidsmanMieden aanwijst/-wijzen, hetzij de twee door partijen benoemde scheidslieden het niet binnen zestig dagen na meergemelde schriftelijke kennisgeving eens kunnen worden over de keuze van de derde scheidsman, tevens voorzitter, zal de benoeming van de enkele scheidsman, de ontbrekende scheidslieden, respectievelijk de derde scheidsman, geschieden door de President van de rechtbank van het arrondissement, waar de grondeigenaar woont, casu quo gevestigd is, zulks op verzoek van de meest gerede partij. 3 De scheidsman zal, casu quo de scheidslieden zullen, de procedure bepalen en oordelen naar de regelen des rechts. Zijn/hun last zal onherroepelijk voortduren t o t aan zijn/hun einduitspraak. Daarbij zullen de kosten van het geding, die van de scheidsman of -lieden daaronder begrepen, ten laste van de geheel of grotendeels in het ongelijk gestelde partij gebracht dan wel, indien de billijkheid ertoe aanleiding mocht geven, geheel of ten dele gecompenseerd kunnen worden.
Artikel IX Waar in deze A.V.L. 1992 de uitleg van de overeenkomst, deze algemene voorwaarden of de akte van vestiging of ten aanzien van het werk en het bijbehoren wordt verwezen naar het oordeel van Gasunie is zulks bepaald mede in het algemeen belang van een ongestoord gastransport, het (levens)gevaar voor personen en/of (aanzienlijke) schade aan goederen, welke aangelegenheden een deskundigheid vereisen, zoals die bij Gasunie aanwezig is. Overigens is dit oordeel bij geschil onderworpen aan het bepaalde artikel VIII, met dien verstande dat de scheidsmanMieden met het bepaalde in dit artikel rekening dienen te houden.
Artikel X Grondeigenaar verklaart deze A.V.L. 1992 te hebben ontvangen, van de inhoud daarvan te hebben kennisgenomen en daarmee akkoord te gaan, zulks blijkens ondertekening van een door grondeigenaar eveneens ontvangen tweede exemplaar van de A.V.L. 1992, hetgeen na die ondertekening aan Gasunie is teruggegeven.
Getekend te .
Datum .
Grondeigenaar
N.V. Nederlandse Gasunie
Naam .
Naam
Handtekening
Handtekening
Getekend te
Datum
Grondgebruiker, als genoemd in bijbehorende pachtersverklaring Naam
N.V. Nederlandse Gasunie
Handtekening
Handtekening
Naam
Bijlage
OVEREENKOMST TOT HET VESTIGEN VAN HET RECHT VAN OPSTAL TEN BEHOEVE VAN DE 380 kV HOOGSPANNINGSLIJN EEMSHAVEN-MEEDEN
De ondergetekenden 1
hierna te noemen "de eigenaar" zakelijk rechthebbende(n) ten aanzien van bet perceel/de percelen, kadastraal bekend gemeente(n) sectie(s)
nummer(s)
en 2
N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven, statutair gevestigd te Arnhem. hierna te noemen "het bedrijf";
zijn het volgende overeengekomen: Artikel 1 Algemene Voorwaarden Voorzover daarvan bij deze overeenkomst, niet uitdrukkelijk is afgeweken, maken de Algemene Voorwaarden betreffende de vestiging van opstalrechten ten behoeve van de bovengrondse hoogspanningslijnen van de N.V. Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven te Arnhem, van deze overeenkomst deel uit (hierna te noemen: de Algemene Voorwaarden). Deze voorwaarden zijn vastgelegd in een akte op 23 juli 1992 verleden voor notaris mr. C. Venanans te Arnhem. Deze Algemene Voorwaarden zijn aan de eigenaar overhandigd en aan hem bekend. Artikel 2 Recht van opstal De eigenaar verleent bij deze aan het bedrijf, gelijk het bedrijf bij deze van de eigenaar aanneemt, ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de 380 kV hoogspanningslijn Eemshaven-Meeden op het/de in de aanhef genoemde perceel/percelen een recht van opstal als bedoeld in art. 5 lid 3 sub b van de Belemmeringenwet Privaatrecht, van welk recht de inhoud nader in deze overeenkomst is omschreven. Artikel 3 Het recht van opstal Het recht van opstal houdt het recht in om op of over een strook grond, de belaste strook genoemd, elektriciteitswerken, waaronder een hoogspauiingslijn en/of een of meerdere hoogspanningsmast(en) aan te leggen, in. stand te houden en te verwijderen, zoals genoemd in art. 2 van de Algemene Voorwaarden.
l
Artikel 4 De belaste strook De belaste strook heeft ter weerszijden van de hartiün van de hoogspanningslijn een breedte van 35 meter. De ligging van de belaste strook is aan partijen voldoende bekend. Zij verlangen daarvan geen nadere omschrijving. Artikel 5 Hoogspanningsmasten 1 Het aantal op de belaste strook aan te brengen hoogspanningsmasten, zoals bedoeld in art. 2 lid 1 van de Algemene Voorwaarden, bedraagt 2
In afwijking van hetgeen is bepaald in art. 3 lid 2f van de Algemene Voorwaarden is het de eigenaar toegestaan landbouwwerktuigen te gebruiken met een hoogte van max. 6 meter, mits het is uitgesloten dat de afstand tot de hoogspanningsdraden verder wordt verminderd door de aanwezigheid van personen en/of objecten op die landbouwwerktuigen.
Artikel 6 Vergoeding De vergoedingen als bedoeld in dit artikel, voor zover deze van toepassing zijn op opstallen op het genoemde perceel/de genoemde percelen, hebben slechts betrekking op opstallen die ten tijde van het sluiten van deze overeenkomst aanwezig zijn. 1
Als vergoeding voor het recht van opstal en de uit de aanwezigheid van de in art. 2 lid 1 van de Algemene Voorwaarden genoemde elektriciteitswerken voortvloeiende voorzienbare binder en schade, ontvangt de eigenaar een eenmalig bedrag van: a NLG (zegge: ), alsmede b NLG
(zegge:
)
voor de waardedaling indien het/de in de aanhef genoemde perceel/percelen of een daaraan grenzend perceel dat tot hetzelfde agrarische complex en tot dezelfde eigenaar behoort bebouwd is. Dit bedrag kan later worden vastgesteld: óf in onderling overleg uiterlijk 2 maanden voor de start van de bouw- en aanlegwerkzaamheden, óf, indien partijen in onderling overleg geen overeenstemming hebben bereikt, door deskundigen op de wijze zoals in art. 7 van de Algemene Voorwaarden genoemd. c
2
In het geval de eigenaar en het bedrijf over het in dit art. sub 1 a bedoelde bedrag geen overeenstemming hebben bereikt, zal het geschil worden voorgelegd aan deskundigen op de wijze zoals in art. 7 van de Algemene Voorwaarden genoemd.
De eigenaar, die tevens gebruiker van het perceel is, ontvangt, indien tot de in art. 2 lid 1 van de Algemene Voorwaarden genoemde elektriciteitswerken één of meer hoogspanningsmasten behoren, met ingang van het jaar waarin de aanleg- en bouwwerkzaamheden zijn begonnen, een jaarlijks te betalen bedrag wegens gederfde inkomsten, gebaseerd op de werkelijke maat van de pootspreiding (hart op hart) van deze mast(en), zijnde naar verwachting op het moment van de ondertekening van deze overeenkomst meter, dat voor de eerste maal NLG groot is (zegge : ) Indien het bedrijf besluit tot een verandering vim de werkelijke maat van de pootspreiding past het laatstgenoemd bedrag evenredig aan deze vei andering aan.
Dit bedrag zal jaarlijks worden aangepast aan de hand van de prijsindexcijfers vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek met ais indexeringsclausule: tweederde kostenfactoren en eenderde loonkosten binnen de landbouw, tenzij partijen een andere indexeringsclausule overeenkomen. 3
Indien de eigenaar niet tevens gebruiker is, wordt eveneens een eenmalige vergoedbg en/of een jaarlijkse vergoeding als bedoeld in art. 6 lid la en/of lid 2 toegekend aan de pachter of rechtmatige gebruiker van de belaste strook, mits deze met het bedrijf een gebruikersovereenkomst heeft gesloten, waarin hij onder meer verklaart deze overeenkomst als ware hij de eigenaar te zullen naleven.
Artikel 7 Betaling 1 Het bedrijf zal het in art. 6 lid 1 a vermelde bedrag ten hoogste drie maanden na ondertekening van deze overeenkomst betalen. Indien de aanleg- en bouwwerkzaamheden op het/de betreffende perceel/percelen niet zullen plaatsvinden en het bedrijf afstand doet van het recht van opstal zoals genoemd in art. 8, zal dit bedrag met uitzondering van de medewerkingsvergoeding door het bedrijf teruggevorderd kunnen worden. 2
Het bedrijf zal de in art. 6 lid 1 b en, indien van toepassing, art. 6 lid 1 c bedoelde bedragen betalen binnen drie maanden nadat deze zijn vastgesteld. Indien de in lid 1 bedoelde werkzaamheden niet zullen plaatsvinden en het bedrijf afstand doet van het recht van opstal zoals genoemd in art. 8, kan de eigenaar geen aanspraak maken op de in art. 6 lid 1 b en, indien van toepassing, in art. 6 lid 1 c bedoelde bedragen.
3
Het bedrijf zal het in art. 6 lid 2 vermelde bedrag in het jaar waarin de in lid 1 bedoelde bouw. en aanlegwerkzaamheden zijn gestart aan de eigenaar betalen: voor 100% indien de start van de aanleg- en bouwwerkzaamheden voor 1 juli van dat jaar ligt; voor 50% indien de start van de aanleg- en bouwwerkzaamheden tussen 1 juli en 1 november van dat jaar ligt, tenzij sprake is van bouwlandgewassen waarvan de oogst vanwege het tijdstip van de start geheel verloren gaat. Indien de start van de in lid 1 bedoelde aanleg- en bouwwerkzaamheden op of na 1 november van dat jaar ligt, wordt over dat jaar geen vergoeding betaald, tenzij sprake is van bouwlandgewassen waarvan de oogst vanwege het tijdstip van de start geheel verloren gaat. Vervolgens zal het bedrijf telkenmale in de eerste helft van elk jaar betalen.
4
De in lid 3 aangegeven regeling is van overeenkomstige toepassing indien de in dat lid bedoelde vergoeding wordt toegekend aan de pachter of rechtmatige gebruiker als bedoeld in art. 6 lid 3.
Artikel 8 Afstand van het recht Tan opstal Indien het bedrijf geen gebruik maakt of zal maken van het recht van opstal, deelt het bedrijf schriftelijk aan de eigenaar mede dat het afstand doet van het recht van opstal. Artikel 9 Notariële akte 1 Al hetgeen in de artikelen 1 tot en met 8 van deze overeenkomst is bepaald, zal nader worden vastgesteld in een notariële akte, die zal worden verleden voor notaris C. Venemans te Arnhem, diens plaatsvervanger of ambtsopvolger. 2
De eigenaar verklaart onherroepelijk last en volmacht te geven aan het bedrijf om voor en namens hem in de in het vorige lid bedoelde notariële akte al hetgeen in de artikelen 1 tot en met 8 van deze overeenkomst is bepaald te doen opnemen, die akte te doen verlijden en te tekenen en al datgene te doen wat noodzakelijk is, met de macht van substitutie. Deze machtiging eindigt niet door de dood van de eigenaar.
Artikel 10 Ondertekening De echtgenote/echtgenoot van de eigenaar ondertekent deze overeenkomst mede, ten bewijze van haar/zijn toestemming, indien het recht van opstal wordt gevestigd op het perceel waarop de echtelijke woning staat.
Aldus in
-voud opgemaakt en getekend
De eigenaar .........-19....
Het bedrijf .........-19.
Echtgenote/Echtgenoot ......... -19....
Legalisatie Ten behoeve van het notarieel verlijden van deze overeenkomst is/zijn de handtekening(en) van de ondergetekenden) onder 1 genoemd gesteld in tegenwoordigheid van naam
handtekening
welke handtekening(en) gelijk is/zijn gesteld aan en vergeleken met de handtekening(en) gesteld op paspoort/rijbewijs nummer
Overeenkomst
\.\'.
Gasunie
XrrlrrlrtH(l.se (iii.sunir
Tracé Routekaart en volgnummers
0
Landinrichtingsproject
Dossier
De ondergetekenden A
wonende te hierna (tezamen) te noemen'grondeigenaar' en B de naamloze vennootschap N.V. Nederlandse Gasunie, gevestigd te S700 MA Groningen, Postbus 19, inschrijving in het Handelsregister aldaar onder nummer 29700, hierna te noemen 'Gasunie', ten deze krachtens mondelinge volmacht vertegenwoordigd door wonende te
verklaren het navolgende te zijn overeengekomen Grondeigenaar verbindt zich jegens Gasunie tot het verlenen van een recht van opstal op het hierna omschreven registergoed, waartegenover Gasunie zich verbindt tot betaling van na te melden tegenprestatie. Het recht van opstal zal worden gevestigd op kadastraal bekend als gemeente sectie
nummer(s)
Het recht van opstal te verlenen aan Gasunie houdt in het recht ten behoeve van Gasunie tot het aanleggen, in eigendom hebben, gebruiken en in stand houden van een gastransportleiding met eventueel bijbehoren op, in en boven de grond van grondeigenaar, volgens een tracé ter lengte van ongeveer
meter, hetwelk
partijen voldoende bekend is, zodat zij geen nadere omschrijving ervan behoeven, waarop van toepassing zijn
de volgende Bepalingen Artikrl 1 Deze overeenkomst is aangegaan onder de 'Algemene Voorwaarden betreffende aanleg en instandhouding van leidingen 1992', hierna te noemen A.V.L. 1992 als vastgesteld bij akte
verleden voor
Mr. J.J.M.M. Ridderhof, notaris te Vaassen en ingeschreven bij alle kantoren van de Rijksdienst van het Kadaster en de Openbare Registers in Nederland, van welke A.V.L. 1992 grondeigenaar een exemplaar, blijkens ondertekening van een dubbel heeft ontvangen en waarop hij heeft verklaard de inhoud van de A.V.L. te kennen en met die inhoud akkoord te gaan, welk dubbel hij na ondertekening aan Gasunie heeft teruggegeven.
ArtiM 2 Grondeigenaar informeert Gasunie over hem bekende feiten die er op wijzen dat de grond waarop het recht van opstal zal worden gevestigd enige verontreiniging of belemmering bevat, die ten nadele strekt of stoornis kan veroorzaken in het gebruik door Gasunie als voormeld. AriiM
)
De breedte van de strook, bedoeld in artikel IV van de A.V.L. 1992, bedraagt
meter aan
weerszijden van de hartlijn van de leiding.
061 93.01 (TN>
Artikel 4 1 Gasunie is bij wijze van tegenprestatie aan grondeigenaar verschuldiga een vergoeding ineens van f per strekkende meter van het tracé. Derhalve ontvangt grondeigenaar binnen drie (3) maanden na ondertekening van deze overeenkomst een bedrag van f waarvoor hij Gasunie bij de akte zal kwiteren. 2 Bij eerdere voldoening van het in lid 1 genoemde bedrag zal Gasunie feitelijk van haar rechten gebruik mogen maken en het werk (doen) aanvangen en na voltooiing voor gastransport mogen gebruiken. Artikel 5 Indien Gasunie van haar rechten geen gebruik maakt en voormeld recht van opstal nog niet is gevestigd, hetwelk onder meer gelegen kan zijn in het niet doorgaan van het betreffende project, tracéwijziging, of het niet verkrijgen van de benodigde vergunningen, kan zij deze overeenkomst schriftelijk opzeggen aan grondeigenaar en aldus beëindigen, zulks uiterlijk één jaar na ondertekening van deze overeenkomst. In dit geval zal grondeigenaar binnen een maand na de schriftelijke mededeling van de zijde van Gasunie de reeds ontvangen vergoeding(en) aan Gasunie terugbetalen, zij het dat hij daarop mag inhouden een bedrag van tweehonderdvijfig gulden (f250,-). Artikel 6 Indien grondeigenaar gedurende de periode ingaande op heden tot en met de dag van vestiging van het recht van opstal door inschrijving in de openbare registers, het voornemen heeft over te gaan tot gehele of gedeeltelijke vervreemding van bovengenoemd registergoed, dan wel tot bezwaring daarvan met een beperkt • recht, waaronder begrepen het recht van hypotheek, zal hij dit tijdig aan Gasunie mededelen en de toekomstige rechthebbende in kennis stellen van de inhoud van deze overeenkomst. Artikel 7 Grondeigenaar verleent onherroepelijke volmacht met de bevoegdheid tot substitutie aan Gasunie om voor en namens grondeigenaar voormeld recht van opstal te vestigen bij notariële akte en die akte te ondertekenen en al datgene te doen en te laten verrichten, wat terzake vereist mocht zijn. Deze volmacht zal niet eindigen door het overlijden van grondeigenaar en evenmin bij zijn ondercuratelestelling. Artikel S De kosten van deze overeenkomst, de akte van vestiging, de inschrijving in de openbare registers en de verschuldigde overdrachtsbelasting en/of belasting toegevoegde waarde op de vestiging vallende, zullen door Gasunie worden gedragen. Artikel c>
Behoudens de vergoeding als hiervoor vermeld en die welke uit hoofde van de A.V.L. 1992 zijn ontstaan of nog zullen ontstaan is Gasunie geen retributie verschuldigd. Artikel 10 1 Het recht wordt gevestigd voor onbepaalde tijd. Grondeigenaar kan van zijn zijde het recht van opstal niet opzeggen. 2 Uitsluitend Gasunie zal het bedongen recht van opstal en annexe rechten en verplichtingen kunnen beëindigen, hetzij algeheel, hetzij ten aanzien van één of meer gedeelten van het werk ten behoeve waarvan het recht van opstal zal worden gevestigd, en wel te allen tijde, door opzegging met inachtneming van een termijn van één jaar, middels een exploit als bedoeld in artikel 88 boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij grondeigenaar schriftelijk verklaart van de wens tot beëindiging van het recht van opstal te hebben kennisgenomen, daarmee akkoord te gaan en afstand van het recht van opstal door Gasunie te aanvaarden. 3 Grondeigenaar verleent, voor zoveel nodig, aan Gasunie onherroepelijke volmacht ook in andere gevallen van het tenietgaan van het recht van opstal daarvan in de openbare registers te doen blijken middels inschrijving van notariële akte(n) en/of verklaring(en), namens grondeigenaar vanwege Gasunie ondertekend, welke volmacht niet zal eindigen door het overlijden van grondeigenaar dan wel zijn ondercuratelestelling.
Overr.-
Artikel 11 Grondeigenaar behoudt het volledige genot van de desbetreffende grond, voor zover hij dit niet aan derden heeft verleend en voor zover een en ander niet strijdig is met het aan Gasunie verleende recht van opstal en annexe rechten. Met betrekking tot het bijbehoren als omschreven in de A.V.L. 1992 zal Gasunie zich beperken tot die bijbehoren, die voor de veiligheid en de instandhouding van het gastransport noodzakelijk zijn. Artikel 12 Als kwalitatieve verplichting - als bedoeld in artikel 252 boek 6 van het Burgerlijk Wetboek - wordt door Gasunie, die ter zake van deze verplichting domicilie kiest te zijner voormelde woonplaats, bedongen van grondeigenaar, ten laste van het registergoed, waarop het recht van opstal rust en ten behoeve van Gasunie, het verbod om op, in of boven de beschreven strook grond bouwwerken op te richten, goederen, waaronder begrepen afvalstoffen, op te slaan, gesloten wegdek aan te brengen, ontgrondingen te verrichten, rioleringen dan wel leidingen of kabels aan te brengen, bomen of diepwortelende struiken te planten dan wel voorwerpen de grond in te drijven, of aan een derde toestemming tot zulk een handeling te verlenen, zonder schriftelijke toestemming van Gasunie, die nimmer op onredelijke gronden zal weigeren medewerking te verlenen, Artikel 13 1 Gasunie zal het recht van opstal en al haar annexe rechten en verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst, de akte van vestiging en de A.V.L. 1992 kunnen overdragen aan een derde. 2 Grondeigenaar verklaart terzake van die verplichtingen reeds nu voor alsdan bij voorbaat zijn toestemming daartoe te verlenen. 3 De overgang van die verplichtingen zai eerst jegens grondeigenaar werken indien Gasunie en de betreffende derde daarvan schriftelijk kennis hebben gegeven aan grondeigenaar. Artikel 14 'Bij algehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht van opstal zullen partijen met elkander overleggen of het werk, onderscheidenlijk het gedeelte ten aanzien waarvan de rechten en verplichtingen worden beëindigd, volledig verwijderd dan"wel ter plaatse gelaten zal worden. In het eerste geval zal Gasunie slechts verplicht zijn om het betrokken gedeelte van de grond weer in een zo goed mogelijke staat te brengen en om eventuele schade in overeenstemming met artikel VI lid 1 van de A.V.L. 1992, te vergoeden; in het tweede geval zal het werk casu quo het door Gasunie afgestane gedeelte ervan, om niet eigendom van de grondeigenaar worden. Bij gebreke van resultaat van dit overleg wordt verwezen naar artikel VIII van de A.V.L. 1992. Artikel 15 Voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst - behoudens ter zake van voormelde kwalitatieve verplichting - kiezen partijen domicilie ten kantore van notaris
die met het opmaken en verlijden van de notariële akte zal worden belast.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te
Datum
Grondeigenaar
N.V. Nederlandse Gasunie
Bijlage 12
PACHTEHSVE3KLARING
Tracé
—
. dossiernr.
De ondergetekende(n):
wonende te:
pachter(s)/huurder(s) van de grond, mede omschreven aan de hand van de kadastrale aanduiding: gemeente _ _ _ _ — ^ —
__
sectie
nummer(s)
eigendom van
wonende/gevestigd te
—
hierna (tezamen) te noemen "grondeigenaar";
VERKLAART/VERKLAREN Kennis te hebben genomen van de inhoud van de overeenkomst, welke de N.V. Nederlandse Gasunie zal sluiten/heeft gesloten met grondeigenaar ter vestiging van het zakelijk recht van opstal zoals bedoeld in boek 5, titel 3 NBW op de grond, ten behoeve van het aanbrengen, gebruiken en in stand houden van gasleiding(en), met het door Gasunie onontbeerlijk of gewenst te achten bijbehoren; Akkoord te gaan met de genoemde overeenkomst, op voorwaarde dat de door hem, ondergetekende, te lijden schade zal worden vergoed in overeenstemming met artikel VI van de bij de overeenkomst behorende algemene voorwaarden (A.V.L. 1992). Ondergetekende verklaart deze A.V.L. 1992 te hebben ontvangen, van de inhoud daarvan te hebben kennisgenomen en daarmee akkoord te gaan, zulks blijkens ondertekening van een door ondergetekende eveneens ontvangen tweede exemplaar van de A.V.L. 1992, hetgeen na die ondertekening aan Gasunie is teruggegeven. Indien Gasunie niet tot aanleg van de leiding in bovengenoemd(e) perce(e)l(en) overgaat zal ondergetekende de aan hem uitbetaalde vergoedingen aan Gasunie terugbetalen, zij het dat hij daarop mag inhouden een bedrag van ƒ 1 0 0 , — (honderd gulden). Getekend te — ,
Handtekening:
op
—
B i j l a g e 13
-»/ '«»
PO-ROM 93-10215 93-12-06
380(/110) kV-HOOGSPANNINGSVERBINDING ZWOLLE-EEMSHAVEN
RECOGNITIE
EN
M E D E W E R K E R S V E R G O E D I N G
eigenaargebruiker
pachter met gebruiksovereenkomst
27,00
7,50
(éénmalig)
per strekkende meter hoogspanningslijn; maximaal 70 meter Hedeverksrsvergoediag
breedte
34,50
(éénmalig)
indien één of meer masten aanwezig zijn op het perceel van de rechthebbende: per mast indien geen mast aanwezig i s op het perceei van de rechthebbende
N
Mastvergoeding
500,00
«
350,00
Hl
Recognitie
eigenaarverpachter
150,00
200,00
f
100,00
f
100,00
N
eigenaargebruiker
eigenaarvernachter
f f f f
f f f f
pachter met gebruiksovereenkomst
(éénmalig)
vermogensschade per mast met afmeting: hart-op-hart 10,75 x hart-oo-hart ± 12,00X hart-op-hart 14,00 x hart-op-hart ± 16, ,00 x grotere masten: recht evenredig met de Inkomeasschade
10,75 m. 12,00 14,00 m. 16,00 ra.
4 .2S0,00 4.750,00 S .535,00 6.325,00
4.250,00 4.750,00 5.535,00 6.325,00
grotere pootspreiding
(jaarlijks)
per mast met afmeting: hart-op-hart ; 10,75 x hart-op-hart + 12,00 x hart-op-hart ± 14,00 x hart-op-hart ± 16,00 x grotere masten: recht evenredig met: de
10,75 12,00 14,00 16,00
m. m. m. m.
grot ere pootspreiding
rentevoet vrijkomend kapitaal
f 820,00 l 915,00 f 1.068,00 f 1.220,00
820,00 915,00 1.068,00 1.220,00