Haarlem na sluitertijd Opening, Noord-‐Hollands Archief, 14 juni 2014
Johannes Theodorus Munnich, Gezicht naar op Haarlem richting het noordoosten, vanaf de Bavo, 1858 Het doet me heel veel plezier om u vanmiddag toe te spreken. De laatste keer dat ik hier – in het Noord-‐Hollands Archief – was, moet zeker 15 jaar geleden zijn geweest. Toen het archief nog Archiefdienst voor Kennemerland en de conservator van de Topografisch-‐Historische Atlas nog Frans Tames heette. In de studiezaal bracht Frans mij alle oude foto’s uit het archief. Dat wil zeggen: foto’s gemaakt vóór 1860, door de pioniers van de fotografie, want die bracht ik op dat moment in kaart. Waaronder deze prachtige foto van de Haarlemse pionier Johannes Theodorus Munnich, gemaakt vanaf de Bavo in 1858.
1
Een aantal van die foto’s zult u straks op de tentoonstelling kunnen zien. Om u goed beslagen ten ijs richting de tentoonstelling te kunnen laten gaan, ga ik u een spoedcursus 19de-‐eeuwse fotografie geven aan de hand van voorbeelden uit het archief. Nadruk ligt op de vroegste foto’s en uiteraard op de topografische foto’s. • Wat is de oudste foto? • Wie maakten die oude foto’s? • Hoe maakten ze die oude foto’s? • Wat deden ze ermee?
Dit is de oudste foto van Haarlem. En nee, u zult het origineel niet in de tentoonstelling treffen want dat ligt in Amsterdam. Het oudste origineel, ook van Asser, is de foto van de Kleine Houtpoort op de voorkant van uw uitnodiging.
2
Maar voor onze spoedcursus is het wel een interessante foto en bovendien: Het Noord-‐Hollands Archief discrimineert niet en dus vindt u een reproductie van deze foto in de beeldbank!
Eduard Asser maakte deze foto rond 1847, toen hij al zo’n 5 jaar fotografeerde. Hij begon er mee in 1842, 3 jaar na de uitvinding van de fotografie in 1839. Niet lang daarna begonnen de eerste amateurs te experimenteren en rond 1841 kwamen de eerste reizende beroepsfotografen. Dit is een zoutdruk van een calotypie – die termen mag u onmiddellijk weer vergeten. Belangrijk om te onthouden: 1. Afdruk van papieren negatief: want de eerste negatieven waren van papier, vanaf 1851 steeds meer glas.
3
2. het is een contactafdruk (mooi te zien aan de zwarte randjes rondom het beeld) zoals alle 19de-‐eeuwse foto’s. Sluitertijd ofwel belichtingstijd? Valt mee: ca. 1 tot 2 minuten. Wat nog meer opvalt: de compositie: heel fotografisch, geen horizon, huizen zijn aangesneden. Direct en onopgesmukt. Asser zag het beeld op zijn kop. Dat geldt voor alle 19de-‐eeuwse foto’s: op zijn kop en in spiegelbeeld. Meer afstand kon ook niet want dan zou Asser in de Oude Gracht zijn gevallen:
4
5
Dezelfde plek in 1932:
Terug naar Asser en de oudste foto van Haarlem:
6
Twee verschillende opnamen: gemaakt op hetzelfde moment want het standpunt is precies hetzelfde. Toch grote verschillen. Asser is overgegaan op glas: stukken van het negatief gebroken. Hij gebruikte het natte collodium procédé uit 1851: -‐> helder + veel lichtgevoeliger -‐> Sluitertijd inmiddels verkort naar gemiddeld ca. 10 seconden. -‐> Wel erg onhandig in het gebruik: fotograaf moest altijd een doka bij zich hebben voor het ontwikkelen en fixeren van de negatieven (tent, koets): Asser fotografeerde vooral in Amsterdam rondom zijn huis aan het Singel, nu de Bloemenmarkt. Maar trok ook af en toe op uit. Afwerking: handwerk, eigen recepturen, elke foto anders. -‐> Links: uit eigen album, goudgetoond, sjiek, goed bewaard -‐> Midden en rechts: niet getoond, of met iets anders. -‐> Negatief van de foto’s links en midden ook bewerkt: lucht is afgedekt (verschillende belichtingstijden)
7
8
Links een van de vele zelfportretten van Asser, 16 in totaal, uit de vier albums die in het Rijksmuseum liggen. Rond 1855 heeft hij de Franse kunstenaar Adolphe Mouilleron leren kennen die toen voor langere tijd in Nederland was om in opdracht van de Franse staat om een grote reproductie (litho) van de Nachtwacht te maken. Mouilleron (midden) leunt hier op het stoeltje waar Asser op zat, het jasje hangt er nog over hen: was Assers stofjasje wat we vaker tegenkomen.
Standpunt: recht-‐toe-‐recht-‐aan, herkenbaar, logisch, direct: andere fotografen deden het ook.
9
10
Met peperbussen uit 1861 i.p.v. de komiezenhuisjes. Geweldig om in te zoomen. Toch is het opmerkelijk dat je dit frontale standpunt, in ieder geval in de beeldbank niet tegen komt tussen de prenten en tekeningen van de Kleine Houtpoort uit de eeuwen daarvoor!
Beeldbank: Kleine Houtpoort gezien vanaf de Kampersingel Meestal schuin vanaf de overkant getekend, vanaf de Gasthuissingel, en nog vaker vanaf de Kampersingel Geef toe: het frontale standpunt is visueel ook niet erg spannend! Schuin van opzij ziet de Kleine Houtpoort er veel sfeervoller, pittoresker uit, en je ziet meer van de omgeving.
11
Dat was dan ook het standpunt dat veel professionele fotografen namen voor de series van topografische foto’s die zij verkochten. Zoals deze stereofoto van de Amsterdamse fotograaf Pieter Oosterhuis. Een van de eerste Nederlandse fotografen die heel bekend is geworden met zijn Nederlandse stadsgezichten in allerlei vormen waaronder de stereofoto. Want Asser was een amateurfotograaf die zijn foto’s vooral in zijn eigen albums plakte en soms weggaf, maar voor wie de lol er een beetje af was toen de fotografie steeds professioneler en ook commerciëler werd aan het eind van de jaren 50 van de 19de eeuw. Een van de uitvindingen die een belangrijke rol heeft gespeeld in dat proces was de stereofotografie – denkt u maar aan de viewmaster van vroeger en de 3D film van nu. Bestaat al sinds 1851, en werd in de jaren daarna enorm populair.
12
Alexis Gaudin bekijkt stereofoto’s, ca. 1860 + Foto van de Kleine Houtpoort uit de serie Vues de Hollande Vooral topografische onderwerpen voor de leunstoelreiziger uit de gegoede burgerij. En die wilde ook graag naar Haarlem of wilde een souvenir van Haarlem als hij er was geweest. Fotografen kozen vaak een klassiek standpunt wat aansloot bij topografische prenten. In 1858 trok in opdracht van de Franse firma Alexis Gaudin et frères naar Nederland om een serie stereofoto’s te maken van de belangrijkste toeristische plekken, waaronder Haarlem waar hij deze foto van de Kleine Houtpoort uit de collectie van het Rijksmuseum maakte. In totaal maakte hij 71 foto’s die in Frankrijk in een fabrieksmatige omgeving in hoge oplagen werden afgedrukt, opgeplakt en via
13
boekhandelaren verkocht. Voor 12 francs per dozijn. Zo kon de Fransman op reis naar Nederland zonde er ooit te zijn geweest. Stereofoto’s waren rond 1860 al zo populair dat ze ook regelmatig illegaal gekopieerd werden en doorverkocht. Niet alleen topografie, maar ook kunst, geënsceneerde taferelen, en ‘academisch naakt’ werden verkocht.
Gaudin was de eerste in Nederland met zijn stereocamera, maar de Firma van Adolphe Braun uit de Elzas, zeker de grootste. Braun fotografeerde van alles en was ook de allereerste fotografenfirma die bijvoorbeeld rond 1875 in het Rijksmuseum, toen nog in het Trippenhuis, mocht fotograferen.
14
Deze foto’s laten zien hoe commercieel Braun te werk ging: een negatief werd gebruikt om de foto op verschillende manier te verkopen: als visitekaartje en als stereofoto. Die foto’s waren los te koop, of in series. Prijzen: ca. 1 gulden per stuk (equivalent ongeveer 15 tot 20 euro per stuk)
15
Tot nu toe hebben we het vooral over niet-‐Haarlemse fotografen gehad, namelijk twee Amsterdammers en twee Fransen. Daarom wilde ik tot besluit toch Johannes Theodorus Munnich als de vroegste Haarlemse fotograaf met nadruk noemen. Dit is dezelfde foto waarmee ik begon, maar dat was een losse afdruk en dit is dezelfde foto maar dan opgezet op karton op de manier waarop Munnich de foto probeerde te verkopen. Net als prenten daarvoor. Interessant was dat Munnich begon als amateur – hij was van beroep arrondisementsijker -‐ net als Asser, die advocaat was, maar toch een manier probeerde te vinden om zijn foto’s te verkopen. Daartoe ging hij in 1860 een kortstondige samenwerking aan met de jurist Robert Carel Ermerins die het zakelijk brein werd en 1000 gulden investeerde. Munnich bracht fotografische kennis, nijverheid en vlijt in,
16
volgens de akte. De Haarlemse boekhandelaar Lucas Slotemaker ging de foto’s verkopen. Helaas zonder veel commercieel succes – als ze ook portretten waren gaan maken was het misschien beter afgelopen met de onderneming. Ermerins verdween in 1863 naar Rusland en Munnich zette zijn kennis nog een tijdje voor een andere meer succesvolle firma die van Charles Binger.
17