Thema 4 | week 1
Taal actief groep
4
taalboek
Dit is de versie van Taal actief voor de christelijke school. In tekst en beeld zijn er aanpassingen gedaan. © Groen Educatief/Royal Jongbloed Het concept, de leerlijnen, leerroutes en werkvormen zijn identiek gebleven. © Malmberg 1e druk 2015 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Malmberg, ’s-Hertogenbosch
thema 4
we ek 1
kalender
rijfster. ben sch Hallo, n. ik n e o leeftijde e Kraij ll e a k r e o n o I Ik ben halen v ukas. n en ver e k e o s over L b je f lt ij r a h a c h r s d. ve Ik er Ierlan hreef ik v c o s s n r e e k t u len. ef ik boe Voor pe de verha n en schre e n n e s n s a a p lw vaak s Voor vo is. schrijf ik n e r e annend d p s in k k r e o o En vo ls een b oor. lf leuk a e z t e dieven v h n e d in m v o k k I oeken n mijn b a v l Ruben. e e v In aal van h r e v t die de e ls in h kinderen e r e Net zoa o t s aak zijn er v Gelukkig angen! dieven v aijo Ineke Kr
110
000000_Ta4_Taal_T4_280415.indd 110
Ruben en de dierendief Ruben loopt door het bos, netjes op het bospad. Dat is saai, heel saai! Maar het moet van papa en mama. Oma wandelt ook mee en zij is al een bejaarde. Opeens gaat zijn zusje Hanna op de grond zitten. ‘Ik wil niet meer lopen’, zegt ze. ‘Ik wil in de wagen.’ ‘Dat kan niet, Hanna’, zegt mama. ‘Je bent geen peuter meer.’ ‘O ja, ik ben nu een kleuter’, roept Hanna. ‘Niet te geloven hoe snel kinderen opgroeien’, zegt oma. Een man in een groen uniform haalt hen in. ‘Dag boswachter’, zegt mama. Ruben schopt tegen een eikeltje. Hij heeft echt een hekel aan gewoon wandelen. Hij kijkt naar de bomen naast het pad. Daar zou hij veel liever lopen. ‘Pap, mag ik daarheen?’ ‘Vooruit dan’, zegt papa. ‘Maar niet te ver van het pad af.’ Ruben holt het bos in. De bomen staan dicht op elkaar. Het is er donker en stil. Maar wat is dat? Hij hoort een vreemd geluid in de verte. Snel rent Ruben erheen.
28/04/15 13:21
themawoorden
Daar klinkt het weer, een soort doffe plof. Ruben komt aan bij een klein bosmeertje. Naast het meer staat een man. Hij draagt een ouderwetse jas en een moderne spijkerbroek. Met een schep graaft hij een diepe kuil. Het is vast een dief, denkt Ruben. Hij gaat hier zijn buit begraven. Ik moet hulp halen. Ruben draait zich om en holt terug naar het pad. Dan ziet hij de man met het groene uniform. ‘Kom mee, meneer, er is een dief.’ De meneer met het uniform volgt hem. Ruben en de man verstoppen zich achter een boom. ‘Kijk, daar is de dief ’, fluistert Ruben. ‘Dat is een stroper’, zegt de man. Ik heb daar helaas ervaring mee. Kijk, hij maakt een kuil en daar legt hij takken over. Als dieren daar lopen, vallen ze in de kuil. Zo kan hij ze vangen. Gelukkig heb ik altijd een pen en papier op zak. Dan schrijf ik een verslag. En dan pak ik de man op en moet hij in de cel.’ ‘Mooi, die enge dierendief hoort ook in de cel’, zegt Ruben. ‘Wat een geluk dat ik niet over dat saaie pad liep!’
de levensfase Een deel van je leven. Eerst ben je kind, dan volwassen, dan bejaard. de peuter Een kind van twee tot vier jaar oud. de volwassene Iemand die geen kind meer is, een groot mens. de bejaarde Iemand die ouder is dan 65 jaar. ouderwets Iets van vroeger, wat (bijna) niet meer gebruikt wordt. Het is het tegenovergestelde van modern. modern Iets van nu, wat past in deze tijd. Het is het tegenovergestelde van ouderwets. het uniform Kleding die bij een bepaald beroep hoort. Een agent draagt bijvoorbeeld een uniform. opgroeien Groot worden, volwassen worden. het verslag Opschrijven wat er gebeurd is. de ervaring Iets wat je meegemaakt hebt. een hekel hebben aan Als je er helemaal niet van houdt. Veel kinderen hebben een hekel aan spruitjes. iets op zak hebben Iets bij je hebben.
111
000000_Ta4_Taal_T4_280415.indd 111
28/04/15 13:21
th e m a 4 les 1
we ek 1
woordenschat
Eerst proberen Lees de woorden in het instap-kaartje. Ken je de woorden nog niet goed? Begin bij Ken je alle woorden? Begin bij
de ervaring een hekel hebben aan opgroeien het uniform het verslag iets op zak hebben de peuter ouderwets iets van vroeger
1 Wie hoort bij welk plaatje? 1 de baby Doe het zo:
Dit ga je leren Je oefent de themawoorden. de levensfasen
de volwassene
de bejaarde
modern iets van nu
Tip: je mag spieken bij het verhaal.
¡c
2 de peuter 3 de volwassene 4 de bejaarde
de levensfase
a b c
d
112
000000_Ta4_Taal_T4_280415.indd 112
28/04/15 13:21
2 Maak de zin af. Kies uit:
opgroeien verslag
ervaring
uniform
een hekel aan
op zak
ouderwets modern
1 Je vindt iets niet leuk. Dan heb je er … Doe het zo:
¡ een hekel aan
2 3 4 5 6 7 8
Je wordt steeds ouder. Dat heet … Je hebt iets meegemaakt. Dat is een … Je hebt iets gezien. Je schrijft het op. Je maakt een … Het is iets van vroeger. Je gebruikt het niet meer. Het is … Het is het pak van een agent. Het is een … Iets is van nu. Het hoort bij deze tijd. Het is … Je hebt iets bij je. Je hebt het …
3 Maak een verslag over jezelf. Gebruik deze woorden. volwassene peuter
baby schoolkind
bejaarde kleuter
Doe het zo:
Eerst was ik een baby. Ik leerde lopen en praten. Toen was ik een peuter.
e je al? Welk woord kend
113
000000_Ta4_Taal_T4_280415.indd 113
28/04/15 13:21
th e m a 4 les 2
we ek 1
taal verkennen
Eerst proberen Is de zin goed of fout? 1 Agent een altijd pen heeft een op zak. Doe het zo:
¡ fout
2 Hij heeft een pen en een dun boekje. 3 want hij moet een verslag schrijven Heb je een fout? Begin bij
Dit ga je leren Je leert wat een zin is. Dit moet je weten Een zin is een rij woorden die samen iets betekenen. Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt. Dit is een zin: De agent heeft een pen.
Heb je alles goed? Begin bij
1 Welke zin is goed: zin a of zin b? 1 a Jan ziet iets raars. b Jan iets raars ziet. Doe het zo:
¡a
2 a Verdwaald is peuter een. b Een peuter is verdwaald. 3 a Hij weet niet waar hij woont. b Hij weet niet waar hij woont 4 a kom maar mee, zegt Jan. b Kom maar mee, zegt Jan. 5 a We gaan samen zoeken. b Gaan samen we zoeken. 114
000000_Ta4_Taal_T4_280415.indd 114
28/04/15 13:21
het dagboek Een dik schrift waarin je elke dag schrijft wat je hebt beleefd of wat je denkt.
2 De zinnen zijn niet goed. Waarom niet?
Kies uit: a De zin begint niet met een hoofdletter. b De zin eindigt niet met een punt. c De woorden staan door elkaar. d Er staat onzin. 1 mijn buurvrouw is bejaard. Doe het zo:
¡a
2 3 4 5
Ze draagt kleren ouderwetse. Maar ze weet heel. Ze heeft een rij dagboeken ze herinnert zich alles nog.
4
1
2
3 a Schrijf bij elke foto een zin.
3 5
Begin met Ik. Dan komt een werkwoord. Doe het zo:
¡ Ik speel met mijn bal.
b Lees je zinnen over. Beginnen ze met een hoofdletter? Staat er een punt op het eind? Staan alle woorden erin?
Welke opdracht vo nd K ies uit: geen –
–
je moeilijk? –
115
000000_Ta4_Taal_T4_280415.indd 115
28/04/15 13:22
we ek 1
th e m a 4 les 4
taal verkennen
Eerst proberen Maak een zin met het werkwoord. Gebruik de twee vragen.
Dit ga je leren Je leert hoe je een zin maakt. Dat doe je door vragen te stellen over het werkwoord.
1 kopen: Wie koopt? Wat koopt ze? Doe het zo:
mijn zus een tas
Dit moet je weten Je maakt een zin door te vragen wie of wat doet.
2 zingen: Wie zingt? Wat zingt hij?
een oude man een lied
3 lezen:
het meisje een boek
Mijn zus koopt een tas.
Wie leest? Wat leest zij?
aait Wie aait? Mijn zusje aait. Wat aait mijn zusje? Mijn zusje aait een hondje.
Heb je een fout? Begin bij Heb je alles goed? Begin bij
1
2
4
5
3
1 Geef antwoord op de vraag. Schrijf de hele zin op. 1 Wie bouwt? Doe het zo: 2 3 4 5
¡ De peuter bouwt.
Wie speelt? Wie fietst? Wat leest Meike? Wat bakt Jan?
116
000000_Ta4_Taal_T4_280415.indd 116
28/04/15 13:22
de boete Geld dat je als straf moet betalen.
2 Maak zinnen. Doe het zo: 1 2 3 4 5
¡ De agent draagt een uniform.
werkwoord draagt steelt ziet volgt krijgt
wie …? de agent de dief de agent hij de dief
wat …? een uniform een fiets de diefstal de dief een boete
3 Welk woord hoort op de lege plek? Schrijf de hele zin op. Kies uit:
schrijft
Doe het zo: 1 2 3 4 5
pakt
is
Tom
een boete
¡ De agent schrijft een verslag.
werkwoord … … … steelt geeft
wie …? de agent hij Tom Schilder … de agent
wat …? een verslag zijn boekje een dief een moderne fiets …
4 Vul de zin aan met een lidwoord en een zelfstandig naamwoord. 1 De kok bakt … Doe het zo:
¡ De kok bakt een taart.
2 3 4 5
000000_Ta4_Taal_T4_280415.indd 117
De dokter bekijkt … De meester vertelt … De leeuw vangt … De vogel fluit …
Wat vond je van de les? rkwoord leren. Maak een zin met het we g en de wat-vraag. Tip: denk aan de wie-vraa
117
28/04/15 13:22
thema 4
we ek 2
kalender
oland. d met R w u o r t e . g e bruiloft n ben ik z e n d o le p e o g r meisjes Tien jaa gen. n bruids e e g n gen bren e in d r d e a d h We im zou gen. neefje T n ij twee rin m lf. t r a e h r m e n Maa d e n aa en kuss toen bijn eeg hij e r k ft o Tim was il e bru cht. ag van d netjes re n e s s Op de d u het k mij. im hield oland en Kleine T R r n. a a n ee de ringe m r t e e m m , a ij aar. Hij kw ns voorb je aan h o t n ij e h s s p u e … li af het k En toen zus en g n ouwd! ij m r naa jaar getr g f ij in v g l a ij H as toen ijn zus w m r a a M aijo Ineke Kr
118
000000_Ta4_Taal_T4_280415.indd 118
De bruiloft van Esther Sara zit aan het ontbijt als de mobiel van mama gaat. Sara neemt op. ‘Met Sara van Veld.’ ‘Hoi Sara, je spreekt met Esther. Ik moet je iets vragen. Er is iets ergs gebeurd.’ Esther is de grote zus van Debora. Debora is haar beste vriendin. Wat zou er aan de hand kunnen zijn? ‘Je weet dat ik morgen ga trouwen’, zegt Esther. Natuurlijk weet Sara dat. Debora praat al weken over niets anders. Debora mag bruidsmeisje zijn. Ze krijgt een mooie roze jurk. En ze moet de ringen aan de bruid en bruidegom geven. Ze mag ook de sleep van de trouwjurk dragen. ‘Maar nu is Debora ziek geworden’, vertelt Esther. ‘Gisteravond ging ze opeens spugen. En vannacht nog drie keer. Haar hele bed was vies. Zielig voor haar, maar ook voor mij. Want zo kan ze geen bruidsmeisje zijn. Stel je voor dat ze over mijn jurk heen spuugt!’ Sara ziet het al voor zich! ‘Morgenochtend Morgenochtend trouwen we in de kerk. Morgenmiddag is de receptie en daarna het feestmaal. Mijn vader gaat een toespraak houden. Maar trouwen kan niet zonder bruidsmeisje.
28/04/15 13:22
themawoorden
Esther en Joost hopen te gaan trouwen om halftien op het stadhuis. De kerkdienst is om elf uur. De receptie is van vijf tot zeven uur. U bent van harte welkom. Dus toen dacht ik aan jou. Wil jij mijn bruidsmeisje zijn?’ Wauw, bruidsmeisje zijn en de sleep dragen. ‘Ja, heel graag!’, roept Sara. ‘Kom dan maar gauw hierheen om je jurk te passen.’
.
De volgende dag is Sara vroeg wakker, zoals gewoonlijk. Vandaag is de bruiloft en zij is bruidsmeisje! Algauw gaat de deur van haar kamer open. Mama komt op de rand van haar bed zitten. ‘Esther heeft vanmorgen gebeld. Het gaat weer goed met Debora. Dus zij kan gewoon bruidsmeisje zijn.’ Sara krijgt tranen in haar ogen. Zij was zo graag bruidsmeisje geweest. ‘Maar’, gaat mama verder. ‘Esther zei dat ze graag twee bruidsmeisjes wil. Ze heeft nog een lichtblauwe jurk. Kun je die gauw komen passen?’ Sara mag toch bruidsmeisje zijn. Samen met haar beste vriendin! ‘Hoera!’
000000_Ta4_Taal_T4_280415.indd 119
de bruiloft Het feest van twee mensen die trouwen. de bruidegom De man die trouwt. het bruidsmeisje Het meisje dat helpt op de bruiloft. morgenochtend De ochtend van de dag na vandaag. morgenmiddag De middag van de dag na vandaag. gisteravond De avond van de dag vóór vandaag. de sleep Een lang stuk stof aan de achterkant van een trouwjurk. algauw Snel. de receptie Een soort feest waar veel mensen bij elkaar komen. Ze komen iemand feliciteren, bijvoorbeeld een bruidspaar. het feestmaal Een maaltijd tijdens een feest. de toespraak Iets vertellen aan een heleboel mensen tegelijk. gewoonlijk Meestal.
119
28/04/15 13:22
www.groen-educatief.nl Marktweg 73a | 8444 AB Heerenveen Telefoon +31 (0)88 326 33 48 Groen Educatief is onderdeel van Jongbloed Educatief.