Groep 4 Handleiding leerkracht
Vogelhuisje
Inhoud Accent: Tekstsoorten, genres en thema's ...............................3 Activiteit: het Ladenkastje - Vogelhuisje .................................4 Doelstelling ........................................................................................................... 4 Omschrijving van de activiteit ............................................................................... 4 Organisatie .................................................................................5 Het werken met het kastje! Voorbereiding........................................................... 5 Activiteit ............................................................................................................ 5 De verschillende laatjes ............................................................6 Dag / week één: Het informatieve boek................................................................ 6 Boek: Mus ................................................................................................. 6 Boek: Vogel ............................................................................................... 7 Dag / week twee: Het gedichtenboek ................................................................... 9 Boek: Supperguppie.................................................................................. 9 Dag / week drie: Het voorleesboek..................................................................... 11 Boek: Musje mijn zusje ........................................................................... 11 Dag / week vier: Het prentenboek ...................................................................... 12 Boek: Ravenstreken ................................................................................ 12 Boek: Het vogeltje dat te ver vloog ......................................................... 15 Dag / week vijf: Het (zelf) leesboek .................................................................... 16 Boek: Wat zit daar in dat vogelnest......................................................... 16 Boek: Grootmoeders grote oren.............................................................. 17 Bijlagen .....................................................................................18 Vogels vouwen ................................................................................................... 18 Nestkastje ........................................................................................................... 18 Werkblad Vogel .................................................................................................. 20 Werkblad Botjes ................................................................................................. 21 Praatplaat vogelnestjes ...................................................................................... 22
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
2
Accent: Tekstsoorten, genres en thema's Vanaf groep 4 moeten de leerlingen volgens de eindtermen van het basisonderwijs in contact worden gebracht met allerlei soorten teksten. Tekstsoort, genre en thema zijn termen die in elkaars verlengde liggen en in de uitgewerkte activiteit ook zodanig aan bod komen. Elk verhaal gaat ergens over; ieder verhaal heeft een onderwerp. Een verhaal teruggebracht tot een woord levert een thema op (dieren, eenzaamheid, gezin, ridders, school). Thema's die een tijdlang erg populair zijn ontwikkelen zich tot een genre (avonturenverhaal, detective, griezelverhaal, dierenverhaal). Onder tekstsoorten verstaan we de vorm waarin het thema is verwoord of uitgebeeld: prentenboeken, rijmpjes en versjes, sprookjes, strips, informatieve boeken. Om straks boeken te leren kiezen en waarderen is het van belang dat de leerling op de hoogte is van de verschillende soorten, thema' s en genres. Door middel van het ladenkastje wordt dat op een speelse wijze duidelijk gemaakt. Ook in groep 4 blijven voorlezen en vertellen belangrijk waarbij accenten worden gelegd op het navertellen van het verhaal en het beantwoorden van vragen over de tekst
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
3
Activiteit: het Ladenkastje - Vogelhuisje Doelstelling
Leerlingen verschillende tekstsoorten aanbieden. Leerlingen maken kennis met de tekstsoorten via verwerkingsopdrachten. Leerlingen via de tekstsoorten kennis laten maken met thema's en genres.
Omschrijving van de activiteit Het project Ladenkastje bestaat uit zes soorten boeken en zes voorwerpen die naar de boeken verwijzen. Daarnaast een collectie boeken die de kinderen zelf kunnen bekijken. Op een speelse manier wordt, bij voorkeur iedere dag, een laatje geopend. De bedoeling is dat u iets vertelt over het soort boek, eruit voorleest en er vragen over stelt. Bij ieder laatje, soort boek staan één of twee lessuggesties. Bij de verschillende laatjes horen de volgende boeken:
Informatieve boeken: Mus Vogel
van Hans Post & Kees Heij – Irene Goede
Voorwerp: veren
Gedichtenboek: Superguppie
van Edward van de Vendel
Voorwerp: muziekdoosje
Prentenboeken: Ravenstreken van Dieter Schubert Het vogeltje dat te ver vloog van Henri Drent Voorwerp: kleurpotloden
(Zelf)Leesboeken: Wat zit daar in dat vogelnest
van Selma Noort
Voorwerp: verrekijker Voorleesboek: Musje, mijn zusje
van Selma Noort
Voorwerp: de letter A
Sprookjesboek: Grootmoeders grote oren
van Jacques Vriens
Voorwerp: steentjes Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
4
Organisatie Het project laat kinderen kennis maken met de verschillende soorten boeken. Naast het vogelhuisje ontvangt u van de bibliotheek een collectie boeken De collectie bevat de zes boeken die geïntroduceerd worden en van iedere tekstsoort een aantal titels. U kunt het project in een week afwerken, waarbij u iedere dag een ander soort boek introduceert en vervolgens de kinderen zelf laat grasduinen in de collectie. U kunt het project ook verdelen over drie tot zes weken door iedere week een nieuw boek te introduceren.
Het werken met het kastje! Voorbereiding Zet het vogelhuisje op een prominente plaats in de klas. Let op, het kastje is vrij kwetsbaar, dus laat kinderen er niet mee spelen. Zet de collectie boeken erbij. Maak pakketjes boeken voor elk laatje en voorwerp, zodat u na het kiezen van het voorwerp niet te veel tijd kwijt bent met het selecteren van de juiste boeken. Maak hiervoor gebruik van de boekenlijst. Zorg dat u de boeken leest. Lees de handleiding ook goed door. Natuurlijk hoeft u niet alle suggesties uit te voeren. Neem die lessuggesties waarvan u denkt dat ze goed bij de groep passen. Het ladekastje roept direct een magische sfeer op. In ieder laatje zit een voorwerp. Dit voorwerp verwijst naar een soort boek. De opbouw van het werken met het project is iedere dag hetzelfde. Kies zelf of laat de groep een laatje kiezen. Vervolgens wordt het boek geïntroduceerd. Na de kennismaking met het soort boek vindt u in deze handleiding een verwerking, waarbij de boeken uit de collectie gebruikt worden. De activiteit van elke dag kunt u beginnen en afsluiten met voorlezen uit het boek. Activiteit Het kastje staat klaar als de kinderen binnen komen. Ze zullen allemaal graag willen weten waarom dat er staat en wat het is. Geef aan dat dit een heel bijzonder kastje is dat van de bibliotheek komt. Het kastje heeft zes laatjes en ieder laatje staat voor een soort boek. Welke soorten boeken kennen de kinderen. Laat ze er enkele opnoemen maar ga er niet te diep op in. Het vogelhuisje mag een poosje in de klas blijven en elke dag (week) mag er een laatje open gemaakt worden en bespreken we de verschillende soorten boeken. Begin bijvoorbeeld met het gedichtje 'Geheim' van Hans en Monique Hagen uit 'Misschien een olifant'. Verander het woord doosje in laatje.
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
5
Geheim Ik heb een geheim wil je weten wat het is Je mag drie keer raden mis...mis...mis Het geheim zit in een laatje en het laatje dat zit dicht niemand kan het open maken je raadt het altijd mis ik heb een geheim en ik weet zelf niet wat het is. Wijs vervolgens iemand aan die het laatje open mag maken.. Voer de spanning op! Voorzichtig hoor, zachtjes, kijk uit! Vraag aan de kinderen waar het voorwerp aan doen denken en welk soort boek daarbij kan horen.
De verschillende laatjes Dag / week één: Het informatieve boek Boek: van:
Mus Hans Post & Kees Heij – Irene Goede
Voorwerp: veren In het laatje zitten veertjes van een vogel. Allerlei verschillende. Houdt een klassengesprek over vogels. Wat zijn dit voor beesten. Wat kunnen ze wat wij en de andere dieren niet kunnen. Weet je ook hoe ze kunnen vliegen? Hebben ze een vacht. Bekijk de veren eens goed. Laat het boekje zien. Introductie In mei leggen alle vogels een ei. Maar omdat de mus ook hier overwintert en dit ook in het boek behandeld wordt kan het boek altijd gebruikt worden. Als introductie kan er met de kinderen naar vogels gekeken worden (vogelen). Weten de kinderen hoe elke soort heet? Herkennen ze vogels? Spits het toe op de huismus. Misschien vindt u in de buurt een nest van mussen. Ook dit is een prima aanleiding.
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
6
Lezen en schrijven De leerlingen kunnen naar aanleiding van het verhaal een mus of andere vogel uit de tuin in de gaten houden. Ze zouden hun observaties kunnen bijhouden in een logboek of turven (bijv. Elke dag 2 leerlingen tijdens de pauze). De kinderen stellen zich voor dat ze een mus zijn; laat ze een verhaal schrijven. In zo’n verhaal kan aan bod komen waar ze allemaal bang voor zijn en wat ze uit de lucht kunnen zien. Laat de kinderen quizvragen maken n.a.v. het boek. Die kunnen dienen als test voor andere kinderen. Vb. Waar of niet waar: Een mus eet van een hondendrol.
Creatieve activiteiten vogels vouwen (zie bijlage) Pindasnoer en vetbol maken. Maken van een voedertafel. Knutselen van een vogelhuisje Veel mensen nemen tegenwoordig veel tegels in de tuin. Zo is er minder plaats over voor bomen en gras en zodoende ook voor mussen. Maak een tekening van een droomtuin voor mussen. Boek:
Vogel
Introductie Laat het boekje zien en vraag: “Wie weet wat een vogel is”? Laat blz. 4 – 5 zien en vertel over de vogels. Als bijlage is een werkblad opgenomen: Ik weet alles van een vogel. Hier kunnen de kinderen de namen van de verschillende onderdelen op de juiste plaats zetten. Blz. 6 en 7 vertelt alles over veren. Vraag of de kinderen veren mee willen nemen. Blz. 8 en 9 gaan over vogelsporen. Zie bijlage: Vogelsporen Zo behandelt u alle onderwerpen. U kunt het afsluiten met een kleine quiz.
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
7
Werkbladen Hieronder ziet u twee werkbladen voor de kindeen. Op de stippellijnen kunnen ze de juiste woorden invullen. Zie ook bijlagen: Werkblad Botjes en werkblad Vogel
werkblad botjes
werkblad Vogel
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
8
Dag / week twee: Het gedichtenboek Boek: van:
Supperguppie Edward van de Vendel
Introductie De dichtbundel Superguppie van Edward van de Vendel met tekeningen van Fleur van der Weel is meerdere malen bekroond. Eerst kreeg de bundel de Woutertje Pieterseprijs, daarna een Zilveren Griffel en een Vlag & Wimpel van de Penseeljury. Er staan eenenvijftig korte gedichten in waarin met taal gespeeld wordt. In de gedichtjes wordt met verwondering en fantasie gekeken naar de dingen om ons heen, naar dagelijkse handelingen en gebeurtenissen. Er wordt op een vertellende manier geschreven, zinnen worden in stukken geknipt, af en toe rijmen woorden of worden zinnen herhaald, er wordt vaak gebruik gemaakt van metaforen. De hoofdpersoon die al deze dagelijkse dingen meemaakt is een jonge hond, een fox terriër. Maar wel een hond die zich menselijk gedraagt. Dat geeft de dichtbundel een extra dimensie. Er wordt gebruik gemaakt van groen als steunkleur. De illustraties van de hond zijn als silhouetten getekend. Suggesties De suggesties hebben vooral betrekking op mondelinge activiteiten bedoeld als verwerking van voorgelezen gedichten. 1. Aanleren Kies voor een van onderstaande onderwerpen en de daarbij horende gedichten. Zomer: ‘Strand’ (p. 7), ‘Zomer’ (p. 56) Alledaagse dingen: ‘Pleister’ (p. 18), ‘Schoenen’ (p. 26), ‘Tuintje’ (p. 30) Slapen: ‘Slaap’ (p. 40), ‘Bed’ (p. 44), ‘Ochtend’ (p. 48) Pijnlijke gebeurtenissen: ‘Bril’ (p. 8), ‘Pleister’ (p. 18), ‘Klap’ (p. 46) Lees de aangegeven gedichten herhaald voor met een luistervraag. Vraag de kinderen bij elk gedicht wat hun is opgevallen. Hebben de kinderen het gedichtje begrepen? Wat gebeurt er precies? Welke woorden rijmen er? Waar lijkt de beschrijving op? Laat de kinderen één gedichtje kiezen om uit het hoofd te leren. 2. Gedichtjes om te tekenen Neem het gedicht ‘Tuintje’ (p. 30) en lees het voor. Vragen: Welke woorden horen er bij opmaken? Welke werkjes gebeuren er in de tuin? Welke woorden rijmen er? We draaien het gedichtje om: Niet de tuin wordt opgemaakt als een gezicht, maar een gezicht wordt een tuin. Teken een groot gezicht met oren, ogen, neus en mond. Rondom de ogen wordt een grasrandje getekend, aan de lippen hangen plantenbakken met kleurige plantjes, op de wangen bloeien bloemen, de haren zijn een keurig geknipte heg. En hoe zien de oren eruit en de kin? Het wordt vast een tuingezicht. Lees het gedichtje ‘Schuim’ op p. 27 nog eens voor en laat de illustratie zien. Vragen: Welke zinnen zijn een beetje hetzelfde? Waarom denken de mannen: ‘slagroomtaart’? Laat de kinderen een gezicht tekenen. Het gezicht krijgt een flinke baard. Met witte verf wordt er scheerschuim op geschilderd. Als de verf droog is, Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
9
wordt er met viltstiften een echte taart van het gezicht gemaakt (kaarsjes, kersen, een torentje, letters).
3. Gedichtjes om uit te beelden of na te spelen Lees het gedichtje ‘Kast’ op p. 29 voor. Vragen: Wat zit er in papa’s kast? Als papa weer aanbelt, wat krijgt hij dan? Kijk naar de illustratie: Wat doen ze nog meer in de kast? Er wordt een kast neergezet waarin kleren hangen. Een van de kinderen zit in de kast, een ander speelt vader. Lees het gedichtje ‘Telefoon’ (p. 15) voor. Maak voor de kinderen drie of vier blikjestelefoons. Elke telefoon bestaat uit twee blikjes die door een touw (ca. 5 meter) met elkaar verbonden zijn. De kinderen proberen eerst uit hoe de telefoon werkt. Als je in het blikje praat, kan de ander je horen. Daarna gaan we het gedichtje uitbeelden. Er wordt met drie of vier paren gestart die iets tegen elkaar zeggen. Dan wordt de ene telefoon doorverbonden naar een ander kind. Na dit gesprekje wordt de tweede telefoon doorverbonden. Zo ontstaat er een wirwar van telefoondraden.
4. Gedichten illustreren Lees de volgende gedichten over dieren voor: ‘Vis’ (p. 11), ‘Poes’ (p. 14), ‘Haan’ (p. 16), ‘Gup’ (p. 21) en ‘Merel’ (p. 22). Laat de leerlingen één gedicht kiezen om er een illustratie bij te maken. Dat hoeft niet in de stijl van Fleur van der Weel. Vraag de leerlingen een eigen originele kijk op het gedicht weer te geven. Bijvoorbeeld zoals de haan als wekker wordt voorgesteld. Lees de gedichtjes nog een keer voor. Ieder gedicht wordt door een leerling groot op een vel papier geschreven of in een groot lettertype geprint. De gedichten komen aan de wand te hangen met de verschillende illustraties eromheen.
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
10
Dag / week drie: Het voorleesboek Boek: van:
Musje mijn zusje Selma Noort
Kloes is een kind van het Klein Duinvolk en hij is verdwaald. Meeuw heeft hem op tijd gered uit de klauwen van Kraai en gezorgd dat hij bij Musje in het mussennest kwam. Als Musje en Kloes uit het nest worden gezet, gaan ze samen naar Kloes' familie zoeken. Het wordt een lange reis door de duinen. 1 Introductie Na dit verhaal kijk je anders naar vogels. Hang de illustraties vergroot op vellen A4 voor de klas voor u gaat lezen. Het is belangrijk dat leerlingen tijdens het voorlezen de subtiele illustraties zien. U kunt ze op het juiste moment aanwijzen. Laat de voorkant met de afgeplakte titel zien of/en geef het door in de klas. Wat zien leerlingen? Is het gewoon of ongewoon? Het vogeltje is duidelijk, maar wie zit ernaast? Is het een echt kind? Wat zou er met het tweetal zijn? Hoe voelen ze zich? Waar zie je dat aan? Wijs het eerste plaatje van het titelblad aan. Wat is hier aan de hand? Lees de titel voor. Dus het vogeltje is een musje. Hoe kan dat kind dan een broertje zijn? 2 Voorlezen Lees het eerste hoofdstuk rustig voor. Het bevat veel informatie. Bespreek wat er gebeurd is. Waar komt het kind vandaan? Wat is het Kleine Duinvolk? Kleine mensjes? Welke vogel is in het verhaal slecht, welke het aardigst? Waarom? Schrijf de namen van genoemde vogels op het bord. Er zullen er in de komende voor- leestijd steeds meer bijkomen. Bewaar de lijst voor een latere lessuggestie. Leg uit wat een koekoeksjong is. Lees in etappes voor. Leg tussendoor alleen iets uit als er vragen zijn. De magie van het verhaal moet niet teveel door verklaringen verbroken worden. 3 Napraten Praat met leerlingen over het verhaal. Wat ze een mooi moment vonden, een onbegrijpelijk stukje, of een enge gebeurtenis. Waarom Kloes jaloers is op Mus. Hoe het komt dat die flinke Kloes opeens treurig is, waarom hij ineens niet meer kan praten, waarom de vogeltjes hem links laten liggen, wie de wijste vogel is, wat heimwee is, waarom Kloes later ook graag vogel wil zijn, wat waren de gele lichtjes die in de winter aan de dakgoot hingen, hoe het er van bovenaf uit zou hebben gezien: Kloes met die ene rode tulp rennend door het blauwe hyacintenveld. 5 Uitstapje Misschien is het mogelijk een strandwandeling te maken. Kijk tijdens de strandwandeling naar het gedrag van strandvogels. Lees daarna ook de hoofdstukken 'Het Mussennest', 'Vriend', 'Vreemde vogel', en/of 'Bloemrijk'. Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
11
De leerlingen maken van schelpen, pijlen en aan- gespoelde spullen een route voor Kloes naar huis. Ze strooien oud brood voor de vogels en schrijven woorden uit het verhaal in het natte zand. Natuurlijk kan er ook een wandeling naar het plaatselijke park of een bezoek aan de schooltuin gemaakt worden. Maar ook op het (boeren)land en in en om de slootjes zijn veel vogels te zien.
Dag / week vier: Het prentenboek Boek: van:
Ravenstreken Dieter Schubert A-prentenboek
In het laatje zitten kleurpotloden. Als dit laatje geopend wordt, nadat er al wat laatjes de revue gepasseerd zijn, kunt u de kinderen vragen naar welk soort boek de kleurpotloodjes kunnen verwijzen. Een antwoord zal zeker zijn een kleurboek. De tekening uit een kleurboek is een aardige ingang naar de aanleiding van het verhaal. In een kleurboek kleur je een tekening van iemand anders in. Een tekening bedenk je helemaal zelf. Dit boek bestaat helemaal uit tekeningen. Er staan maar twee zinnetjes in het hele boek. We noemen dat een prentenboek. Een prent is een ander woord voor tekening. Introductie van het boek In het boek speelt de droom van de raaf een grote rol. Vertel over een eigen droom waarin de belevenissen van de raaf een rol spelen en laat de kinderen vertellen waarover zij zoal dromen. Misschien staat er een boom naast de klas en kunt u spreken over wat die vogels van de klas zouden denken. Lezen en schrijven Laat de kinderen met elkaar een prentenboek maken. Verdeel de klas in groepjes en bedenk met elkaar een verhaal. Wie is de hoofdpersoon en wat gebeurt er allemaal. Makkelijker is misschien om een gedichtje als uitgangspunt te nemen. Gedichtjes van Annie M.G. Schmidt lenen zich hier bijvoorbeeld uitstekend voor.
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
12
De Sprookjesschrijver Ik ken een man die verhaaltjes verzint en 's morgens al heel in de vroegte begint. Hij schrijft over heksen en elfen en feeën van kwart over zessen tot 's middags bij tweeën. Hij schrijft over prinsen en over prinsessen van kwart over tweeën tot 's avonds bij zessen. Dan slaapt hij en 's morgens begint hij weer vroeg Hij heeft aan een inktpotje lang niet genoeg. Hij heeft in zijn tuin dus een vijver vol inkt, een vijver door donkere struiken omringd, en altijd; wanneer hij moet denken, die schrijver, dan doopt hij zijn kroontjespen weer in de vijver. Hij heeft nu al tienduizend sprookjes verzonnen en is nu weer pas aan een ander begonnen. En als hij daar zit tot het eind van zijn leven, misschien is die vijver dan leeggeschreven. Praat met elkaar wat er allemaal gebeurt in het gedicht en laat ieder groepje twee regels op papier uitwerken. Ingebonden is er dan een echt prentenboek ontstaan. Een andere mogelijkheid is om ieder groepje bij een bladzijde een tekst te laten maken. (Zie ook de gedichtenbundels van het gedichtenlaatje)
Rekenen Neem elastiekjes als wormen en laat kinderen die eerlijk verdelen. Verhaallijn Kopieer de plaatjes (zie bijlagen) aan de binnenkant van de flap en laat de kinderen deze in de goede volgorde leggen
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
13
Muziek Volgend liedje is geschreven op de melodie van Opa Bakkebaard Refrein: Robbie Raafje heeft een nestje In dat nestje is het goed Robbie Raafje is aan ’t dromen En weet jij wat hij daar doet? Hij bouwt een boot Met een strijkplank (2x) Hij bouwt een boot, zo bouwt hij een boot Refrein: Robbie Raafje heeft een nestje Hij drijft daar rond In het water, in het water Hij drijft daar rond zo drijft hij daar rond Refrein: Robbie Raafje heeft een nestje Mama raaf wrijft droog Met een handdoek, met een handdoek Mama raaf wrijft droog Zo wrijft zij hem droog.
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
14
Boek: van:
Het vogeltje dat te ver vloog Henri Drent A-prentenboek
Introductie van het boek Mees is een jong vogeltje dat leert vliegen. Praat met de kinderen over waarom vogels kunnen vliegen. Laat nog een keer het informatieboek over vogels zien. Lees het boek voor en laat de platen zien. Het prentenboek geeft goed aan dat alle vogels hun eigen nest hebben. Groot en klein. Praat met elkaar over de verschillende nesten. (zie bijlage vogelnestjes)
creatief Geef alle kinderen een groot groen vel papier. Hierop mogen ze een boomtak met een vogelnestje maken. De boom maken ze van gekleurd papier, het nestje van echte takjes, grassprietjes, papiertjes, bladeren, enz. Laat de kinderen hun jas aantrekken en naar buiten gaan om daar materialen te zoeken die ze kunnen gebruiken voor hun nestje. Als de kinderen genoeg materiaal verzameld hebben, kunnen ze terug naar de klas om aan hun werkstuk te gaan beginnen. Ze mogen zelf weten of ze eitjes in het nestje maken of liever jonge vogeltjes. Ook mogen ze nog andere dingen maken, bijvoorbeeld vogels in de lucht of in de boom, naar eigen creativiteit. Afsluiting: Hang alle werkstukken op aan de muur en bekijk ze met de kinderen. Hoe zitten de nestjes in elkaar. Welke materialen zijn gebruikt? Liggen er ook eitjes in het nestje? Van welke vogels zijn die? Zijn er ook kinderen die vogels in de boom of in de lucht hebben gemaakt? Zijn er ook eitjes die al zijn uitgekomen?
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
15
Dag / week vijf: Het (zelf) leesboek Boek: van:
Wat zit daar in dat vogelnest Selma Noort A-boek (M4)
Korte bespreking van het boek: Brit en Sem hebben een verrekijker. Ze kunnen er alles goed mee zien. Ook het vogelnest in de heg. Het is van een mus. Maar er zit een koekoek in. Brit vindt dat naar en raar. Maar Sem legt haar alles uit. En dan snapt ze het wel. Suggesties: 1. Praat samen over de koekoek. Kan hij er wat aan doen dat hij zijn ei in het nest van een ander vogeltje legt? Pak de praatplaat vogelnestjes (zie bijlage) erbij en praat over verschillende nesten. Waarom zou de Koekoek juist zijn ei in een nest van een klein vogeltje leggen? Dat komt omdat die vogels veel eieren legt en dus veel jongen krijgt waardoor ze veel eten halen voor die jongen. Eén koekoekje eet veel, daarom gooit die de andere eitjes eruit. Zo krijgt hij veel eten. 2. Neem een verrekijker mee. Leg aan de kinderen uit wat een verrekijker is. Een verrekijker (of kortweg kijker) is een optisch instrument om voorwerpen op grote afstand vergroot weer te geven. Het instrument is in 1608 uitgevonden
Vraag of kinderen thuis een verrekijker hebben en of ze die mee naar school willen nemen. Laat de kinderen om de beurt met de kijker de (school) tuin in kijken of het park in de buurt op zoek naar vogels. U kunt eventueel de vogels die ze zien laten tekenen en ophangen. Zo ontstaat een vogelmuur van vogels in de omgeving van school. 3. De vaders van Brit en Sem zijn vogelspotters. Dat zijn mensen die naar bijzondere vogels zoeken. Op het land of in het bos of langs de zee. Praat eens over verschillense soorten vogels. huis en tuinvogel watervogels roofvogels vogels die niet kunnen vliegen (struisvogels) volière vogels oerwoudvogels Laat de kinderen vogelplaatjes zoeken en maak samen een vogelcollage. Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
16
Dag / week zes: Het sprookjesboek Boek: van:
Grootmoeders grote oren Jacques Vriens
Er zitten steentjes in het laatje. Bij welk soort boek zou dit horen? Kennen jullie verhalen waarin steentjes een belangrijke rol spelen? Met een beetje geluk komen de kinderen op Klein Duimpje of Hans en Grietje. Maar ook in Roodkapje en De zeven geitjes doen stenen mee. Zo niet geef dan wat aanwijzingen in de vorm van 'Er was eens een laatje en daar lag een steentje in'. En dat steentje leefde nog lang en gelukkig. In welke verhalen kom je deze zinnen iedere keer tegen? Lees uit 'Grootmoeder grote oren' het sprookje van Klein Duimpje of Hans en Grietje voor. Praat over de kenmerken van sprookjes. - De begin en eindzin is altijd hetzelfde. - Sprookjesfiguren zijn heksen, reuzen, elfen enz. - Sprookjes lopen altijd goed af. De slechterik wordt gestraft en de goede beloond. Sprookjes zijn ervoor om voor te lezen. Probeer wat extra tijd vrij te maken om enkele sprookjes voor te lezen. Maak als afsluiting van het sprookjeslaatje met elkaar een sprookjesmuseum. Laat de kinderen een sprookje kiezen en inventariseer alle belangrijke voorwerpen. Een voorbeeld. De voorwerpen uit het sprookje van Roodkapje zijn: - Het mutsje van Roodkapje - Een mandje met eten - De deurbel van het huisje van grootmoeder - De slaapmuts van grootmoeder - Stenen uit de buik van de wolf - enz. Maak een tafel vrij voor alle voorwerpen. Met gekleurde lappen stof, de voorwerpen en bijschriften kunnen de kinderen aan de slag met de inrichting van het museum.
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
17
Bijlagen Vogels vouwen Gebruik verschillende kleuren stevige vouwblaadjes van 20x20cm. Volg de nummers op onderstaande tekeningen.
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
18
Nestkastje Een nestkastje maken is voor de kinderen van groep 4 te moeilijk. Maar misschien kan de werktekening mee naar huis worden genomen met de vraag of er vaders of moeders zijn die er eentje willen maken. Ook kunt u aan groep 8 vragen er enkele te maken die dan bijvoorbeeld op school worden opgehangen.Aan het vogelhuisje kan je veel plezier aan beleven als een stel vogeltjes er een echt nestje in gaan maken.
Wat heb je nodig: Plank van ongeveer 1 cm dik, 12 cm breed cm lang. Schuurpapier. Hamer en spijkers. Verf en kwast.
en 110 Zaag.
Werktekening: Teken op de plank zorgvuldig de maten en controleer deze goed voor je gaat zagen. Gebruik de maten zoals je ze op de tekening ziet. Zaag in het plankje B een gat (vraag hulp aan je vader of moeder). Maak deze wel op de goede grootte anders komen er geen vogeltjes in je huisje! De volgende maten moeten aangehouden worden voor de verschillende vogeltjes. Vogelsoort --- vliegopening mus --- 45 x 30 mm ovaal pimpelmees --- 26-26 mm koolmees --- 30-32 mm Schuur alle kanten van het hout goed glad zodat er geen splinters mee aan zitten. Spijker de plankjes volgens het schema in elkaar. Spijker het dakje (A) er niet aan vast maar maak met een restje hout een verdikking zodat het dakje goed erop gedrukt kan worden. Dit is nodig om het nestkastje later goed schoon te kunnen maken. Maak hem af door hem met verf een mooi kleurtje te geven. Hang hem op een plek in de schaduw en uit de buurt van katten. Maak hem schoon na het broedseizoen als hij is gebruikt door een vogeltje. Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
19
Werkblad Vogel
Vul op de stippellijntjes de onderstaande woorden in Vleugel
Borst
Staart
Veren
Poten
Snavel
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
20
Werkblad Botjes
Vul op de stippellijntjes de onderstaande woorden in Schedel
Staartbeen
Ribben
Tenen
Borstbeen
Snavel
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
21
Praatplaat vogelnestjes
Vogelhuisje – Groep 4 Rode Draad
22