GODFRIED VAN BOUILLON VS. SALADIN: DE SCHURK VS. DE HELD? PHILIPS Jacky, Immaculata-instituut Oostmalle
[email protected]
Er zijn weinig historische gebeurtenissen uit de Middeleeuwen die zoveel emoties oproepen als de kruistochten. Er zijn weinig of geen historische gebeurtenissen uit de Middeleeuwen waar zoveel contemporaine bronnen over zijn. Er zijn weinig historische gebeurtenissen uit de Middeleeuwen waar vandaag nog zoveel onzin over verteld wordt… Godfried van Bouillon staat daarbij symbool voor de beestachtige inname van Jeruzalem in 1099, voor het onverdraagzame en achterlijke Westen, terwijl Saladin het symbool is voor de vreedzame inname van de stad in 1187, voor een verdraagzame en superieure Levantijnse cultuur. Wat brengt het historisch onderzoek van de laatste decennia aan nieuwe inzichten over de kruistochten? Bestaat er in het Nederlands goede recente wetenschappelijke literatuur (en films) over de kruistochten? Wat moeten wij denken over de inname van Jeruzalem in resp. 1099 en 1187? Klopt het bovenstaande beeld over Godfried van Bouillon en Saladin, over het kruis en de halve maan? Is de tegenstelling tussen Godfried van Bouillon en Saladin terecht?
1 DE KRUISTOCHTEN VOOR EN NA RUNCIMAN In het midden van de 20ste eeuw schrijft de Byzantinist Steven Runciman (Constable, 2009; Holt, 2005b) een driedelige geschiedenis van de kruistochten (verschenen tussen 1951-1954). Die geschiedenis blijft voor velen tot op vandaag toonaangevend, alsof er daarna niets meer geschreven is. Runciman is niet mals in zijn beoordeling van de kruisvaarders. Met de verwoesting van Constantinopel in 1204 zijn zij de laatste golf barbaren die het Romeinse Rijk verwoesten. Als algemeen oordeel over de kruistochten schrijft hij: Hoge idealen werden besmeurd door wreedheid en hebzucht, de onderneming en voortduring ervan door een blinde en enge zelfrechtvaardiging, en de Heilige Oorlog zelf was niets anders dan een langdurige uiting van onverdraagzaamheid in de naam van God, wat een zonde is tegen de Heilige Geest. (Runciman, 1967, 3, p.480)
2 4 • H er me s • Jaarg an g 1 5 • nr. 49 • Ma ar t 20 11
Wie vlug kennis wil maken met “de kruistochten na Runciman” kan terecht bij het artikel van de Leidse mediëvist Antheun Janse (2005, pp. 71-92), collega van Wim Blockmans en Peter Hoppenbrouwers. Janse merkt terecht op dat Blockmans en Hoppenbrouwers in hun boek “Eeuwen des onderscheids” een uitzonderingspositie innemen wat betreft de appreciatie van de motieven van de kruisvaarders. In tegenstelling tot beide historici beklemtonen de meeste specialisten vandaag toch wel de religieuze motieven, wat evenwel evident andere motieven niet uitsluit. Het is overigens heel merkwaardig dat de resultaten van het historisch onderzoek na Runciman – onderzoek dat vaak al ouder is dan 20, 30 jaar - zo moeilijk hun weg naar het grote publiek vinden. Een status quaestionis van het onderzoek naar de kruistochten is te vinden bij Norman Housley (2006). De laatste jaren zijn er een enkele goede werken over de kruistochten in het Nederlands vertaald, zoals bijv. die van Thomas Asbridge (2006, 2010), Thomas Madden (red.) (2005), en Jonathan Phillips (2009). Het is een raadsel waarom er in het verleden geen enkel boek van Jonathan Riley-Smith in het Nederlands vertaald is. Hij is in de Angelsaksische wereld zowat de éminence grise van de nieuwe generatie kruistochtenhistorici na Runciman. Wie graag weet “who is who” vandaag op het vlak van kruistochtenonderzoek kan terecht bij “Historians of the crusades” (2008). Het zou mooi zijn mocht het baanbrekende boek van Carole Hillenbrand (1999) ook vertaald worden; het is het eerste grote wetenschappelijke werk over de kruistochten dat helemaal vanuit het moslimperspectief is geschreven. Maalouf (1986) verdwijnt in het niets in vergelijking met Hillenbrand. Het is trouwens een misvatting te denken dat Westerse historici nooit belangstelling hebben gehad voor niet-westerse bronnen. De interesse van Franse historici uit de 19de eeuw voor de kruistochten resulteert ondermeer in de bronnenuitgave Receuil des historiens des croisades (1841–1906), waar niet alleen aandacht wordt geschonken aan Westerse bronnen maar evengoed aan Arabische, Byzantijnse en Armeense. Die bronnentuigave is vandaag ook gemakkelijk elektronisch te raadplegen (Holt, 2005a).
Tot op vandaag blijven de kruistochten in de Westerse wereld vaak een historisch fenomeen waarover niets goeds te zeggen valt, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de 19de eeuw waar de belangrijke aanvoerders van de kruistochten op verschillende plaatsen in Europa geëerd worden met een standbeeld, zoals Godfried van Bouillon (10601100) op het Koningsplein te Brussel. Verder zijn er bijvoorbeeld ook de standbeelden van Richard Leeuwenhart voor het parlementsgebouw in Londen, die van Lodewijk IX in Parijs en Saint-Louis (VSA) en dat van Frederik Barbarossa in Kyffhäuser (Turingen, Duitsland). In zijn redevoering bij de onthulling van het standbeeld zegt Charles Rogier, minister van Binnenlandse Zaken op 15 augustus 1848: Open het nationale pantheon om er een nieuwe gast te ontvangen. Maak plaats voor Godfried van Bouillon! Toon de held (...) De man wiens standbeeld we zopas hebben ingehuldigd, bekleedt zo’n belangrijke plaats in de geschiedenis van de christelijke beschaving dat hij alleen al zijn vaderland eeuwige roem brengt. Heerlijk is de opdracht van de kunstenaar die met zijn verbeelding en talent deze grote populaire beelden doet herleven! Dit is echter niet alleen een lust voor het verrukte oog, maar eveneens een prachtige en nooit aflatende bron van trotse herinnering en grootse gevoelens in het hart van de natie. Dat is de kracht van de kunst, dat is het nuttige en verheven doel dat de kunst voor ogen moet hebben (Wanson, 1996). Er is geen politicus die het vandaag zou wagen een dergelijke loftuiting in de mond te nemen. Het standbeeld van Godfried van Bouillon krijgt in de zomer van 2010 de eerste plaats bij de top 7 van foutste standbeelden in het tijdschrift Knack. In de Levant daarentegen is de Koerd Saladin (1137-1193) vandaag (opnieuw) de grote held (Phillips 2009, pp. 372-378). Zo krijgt hij in 1993 tegenover de citadel van Damascus een meer dan levensgroot ruiterstandbeeld. Dit beeld evoceert de nederlaag van de kruisvaarders bij de slag van Hattin in 1187. De boodschap is duidelijk: Saladin verslaat het Westen en president Assad van Syrië gaat
dat ook doen (Ibidem). In een interview naar aanleiding van het verschijnen van zijn nieuwe boek over de kruistochten zegt Jonathan Phillips over Saladin: Zes weken geleden zag ik in Damascus een balletopvoering over Saladin. De belangstelling was immens. Er waren vooraf toespraken van politieke leiders. Hoewel het absoluut geen polemisch stuk was, was iedereen in grote vervoering toen Saladin aan het einde van de voorstelling Jeruzalem opnieuw veroverde. Er komt nu ook een tekenfilmreeks over Saladin op Al Jazeera en op de Maleisische televisie. In die serie heeft hij een christelijk vriendje. Ook deze reeks is dus niet polemisch bedoeld, maar Saladin wordt wel weer voorgesteld als hét voorbeeld voor de kinderen (Minten, 2009). Op vlak van filmmateriaal is er voor een Nederlandstalig publiek weinig positiefs te melden. De televisiereeks van Terry Jones over de kruistochten mag dan soms wel positief onthaald worden, ze blijft qua beeldvorming steken bij de ondertussen achterhaalde interpretaties à la Runciman, alsof er nadien geen degelijk historisch onderzoek
Hermes • J a a rg a ng 1 5 • n r. 4 9 • M a a r t 2 0 1 1 •
25
meer geweest is. De kruisvaarders-bashing druipt er af. De mediëvist Paul Crawford is terecht niet mals in zijn beoordeling van de televisiereeks (Crawford, 2003). De film Kingdom of Heaven (2005) van Ridley Scott (zie de besprekingen van Van Eetveld en van Martens) wordt wellicht vaak door geschiedenisleerkrachten als beeldmateriaal gebruikt tijdens de lessen. Jammer, als historische film schiet hij m.i. schromelijk tekort. Een film is uiteraard altijd fictie, in het beste geval een eerlijke representatie van de geschiedenis, maar het minste wat je van een goede historische film mag verwachten is dat de film ook iets laat aanvoelen van “les mentalités”. Niets daarvan in Kingdom of Heaven. Ridley Scott heeft Thomas Asbridge als historisch adviseur gevraagd, maar die heeft afgehaakt: Dat was een teleurstelling. Ik (nvdr Asbridge) dacht dat er ruimte zou zijn voor de geestelijke achtergrond van de kruistochten. Ook de figuur van Saladin is van belang. Bijna elke dictator in de regio spiegelt zich aan zijn voorbeeld. Maar de film werd toch weer actie met een liefdesverhaaltje. Mijn rol bleef beperkt tot praktische zaken, hoe een slot op een kasteelpoort er toen precies uitzag en of de kleding klopte met die tijd. Bovendien pleitte de film voor een soort agnostisch compromis tussen de godsdiensten, met als basis redelijk overleg. Nou, dat is zo niet gegaan. (Veenhof, 2006) Op het einde van de film, vlak voor de inname van Jeruzalem door Saladin, houdt Balian van Ibelin een toespraak waarin hij zegt: Het is onze taak om Jeruzalem te verdedigen en wij hebben ons zo goed mogelijk voorbereid. Niemand van ons nam deze stad af van de moslims. Geen enkele moslim van het grote leger dat ons nu nadert, was geboren toen deze stad verloren ging. Wij vechten voor een belediging die wij niet hebben begaan, tegen hen die er nog niet waren om beledigd te zijn. Wat is Jeruzalem? Jullie heilige plaatsen liggen op de Joodse tempel die de Romeinen verwoest hebben. De heilige plaatsen van de moslims liggen op die van jullie. Wat is heiliger? De muur? De moskee? De grafkerk?
2 6 • H er me s • Jaarg an g 1 5 • nr. 49 • Ma ar t 20 11
Wie komen ze toe? Ze komen niemand toe. Ze komen iedereen toe. (dat is godslastering, reageert de patriarch). Wij verdedigen deze stad, niet om deze stenen te beschermen, maar het volk dat binnen deze muren leeft (Dugan, 2007). Dit fragment illustreert de terechte kritiek van Asbridge op Scott, en de regisseur illustreert hiermee dat hij er niets van begrepen heeft. Of speelden commerciële belangen een grotere rol? De film biedt nu voor elk wat wils en kan overal probleemloos gedraaid worden. Je moet echt niet veel van geschiedenis kennen om te weten dat het gewoon ondenkbaar is dat Balian zoiets zou kunnen gezegd hebben. Religieus relativisme bestond gewoonweg niet. Het antwoord van de patriarch is in de context volledig legitiem, maar in de film is de patriarch “een slechte”. Jeruzalem werd verder evident ook verdedigd omwille van “deze stenen”. Wanneer even later in de film de stad is ingenomen, ziet de kijker Saladin een op de grond gevallen kruis oprapen en het voorzichtig weer op een tafel zetten. Ook dit is historisch ondenkbaar.
2 GODFRIED VAN BOUILLON EN DE VAL VAN JERUZALEM IN 1099 Van 1996 tot 1999 houdt een groep evangelische christenen een tocht naar Jeruzalem; ze willen een verzoeningsmars houden naar aanleiding van de eerste kruistocht die 900 jaar voordien heeft plaats gevonden. Het artikel van René Zwaap in de Groene Amsterdammer over die mars vat heel goed de gangbare opvattingen in de lijn van Runciman over de kruistochten samen. Het beeld is duidelijk: het barbaarse en fanatieke christelijke Westen valt op een niets en niemand ontziende brutale manier de vrij tolerante islamwereld manier aan: Vier jaar later, op 15 juli 1099, veroverde Godfried van Bouillon Jeruzalem, met in zijn gevolg twintig- tot veertigduizend door godsdienstwaanzin, zonnesteken en vooral primitieve bloeddorst bezeten christenstrijders. De tot dan toe redelijk florissante, multi-religieuze verhoudingen binnen de muren van de Heilige Stad werden in een dagenlang voortslepende moordpartij naar de andere wereld geholpen (Zwaap, 1999).
Voor een beter begrip van de kruistochten is het nodig om in te beseffen hoe gewelddadig de Middeleeuwen zijn, en hoe de angst voor hel en verdoemenis een belangrijke rol spelen in de geloofsbeleving van de middeleeuwer (Bull, 1995, pp. 13-33; Asbridge, 2006). Historici hebben lang geloofd dat de feodaliteit en de Europese bevolkingsgroei leidden tot een teveel aan “jongere zonen”. De kruistochten worden in deze context gezien als een veiligheidsklep, een manier om elders land en rijkdom te verwerven. Door het prosopografisch onderzoek van ondermeer Jonathan Riley-Smith blijft van die theorie weinig of niets meer heel (Asbridge, 2006). Om in de Lage Landen te blijven: denk maar aan Godfried zelf en zijn broer Boudewijn, aan de regerende graven van Vlaanderen als Diederik van de Elzas, die vier keer naar het Heilig Land trok (en vandaar het Heilig Bloed meebracht) of zijn zoon Filips die de tocht twee keer maakte en op de Derde Kruistocht bij de belegering van Akko overleed, waarschijnlijk aan scheurbuik. Het is opmerkelijk dat voordien niemand op het idee is gekomen om de theorie van de zgn. jongere zonen te toetsen aan het beschikbare bronnenmateriaal, dat nota bene al grotendeels in de 19de eeuw is uitgegeven! Voor de middeleeuwers is de kruistocht een manier om “zijn hemel te verdienen”. Zij spreken trouwens aanvankelijk niet van kruistocht maar van ‘pelgrimage’, ‘bedevaart’. De kruistocht is voor de kruisvaarders op de eerste plaats een bedevaart, een boetedoening voor hun zonden. Zo kunnen zij hun hemel verdienen. Uit de juridische documenten waarin de kruisvaarders hun zaken regelen voor het vertrek van de kruistocht, blijkt dat een kruistocht een hele dure onderneming was. Voor een ridder betekent het gewoonlijk dat het hele familiekapitaal erin opgaat. Sommigen dienen hun landgoed zelfs te verkopen of te verpanden om aan fondsen te komen . De kruisvaarders zijn vaak bang: zij verwachten niet terug te zullen keren en zijn ervan overtuigd onderweg de dood te zullen vinden. De meesten zijn ook niet geïnteresseerd in overzeese gebieden. Na de eerste kruistocht, gaan de meeste kruisvaarders gewoon naar huis. Een handvol blijft achter om de gewonnen gebieden te consolideren (misschien gaat het hooguit om een 300-tal ridders). Buit is ook schaars.
Hoewel de kruisvaarders ongetwijfeld zullen gedroomd hebben van de enorme rijkdom in de oosterse steden slaagt niemand van hen er ooit in zijn kosten terug te winnen. Wat de motivatie van de vertrekkers ook geweest moge zijn, de thuiskomers keren niet rijk en met een koffer vol goud en edelstenen terug (Asbridge 2006; Phillips 2009). Over de inname van Jeruzalem en het aantal slachtoffers doen de wildste verhalen de ronde. Zo schuwt de Brusselse historica Anne Morelli de grote woorden niet en noemt het optreden van Godfried van Bouillon c.s. bij de inname van de stad in 1099 een echte “crime contre l’humanité” (Morelli, 2005). Als Morelli
Hermes • J a a rg a ng 1 5 • n r. 4 9 • M a a r t 2 0 1 1 •
27
gelijk heeft dan is heel de geschiedenis niet anders dan een aaneenschakeling van misdaden tegen de mens(elijk)heid, en niet alleen de inname van Jeruzalem in 1099 maar evengoed ook de overwinning van Saladin bij de Slag van Hattin in 1187, enkele maanden voor de inname van Jeruzalem? Het is uiteraard zo dat veel mensen op een brutale manier gedood worden tijdens de inname van de stad. Toch is enige contextualisering op zijn plaats. Het kan daarbij niet genoeg beklemtoond worden, contextualiseren betekent niet het goedpraten van iets. Er valt niets goed te praten. De eigen tijd als norm gebruik om naar het verleden te kijken heeft altijd iets problematisch.. John France heeft al in 1994 de opmerking gemaakt dat: This notorious event should not be exaggerated […] However horrible the massacre at Jerusalem, it was not far beyond what common practice of the day meeted out to any place which resisted (France, 1994, p. 355). In alle premoderne Europese en Aziatische beschavingen is het de norm dat een stad die weerstand biedt tegen zijn aanvallers en daarna ingenomen wordt, toebehoort aan de overwinnaars. Dat houdt niet alleen de gebouwen en de goederen in, maar ook de mensen. Daarom moet elke stad of fort zorgvuldig afwegen of het al dan niet kon standhouden tegen de belegeraars. Indien niet, dan was het een wijze beslissing om te onderhandelen over de overgave. In het geval van Jeruzalem in 1099 hebben de verdedigers de stad tot het bittere einde verdedigd. Zij rekenen erop dat de grote muren van de stad de kruisvaarders zouden tegenhouden totdat een hulptroepenmacht uit Egypte zou aankomen. Wanneer dan de stad valt worden velen gedood, terwijl anderen gevangen genomen worden of de stad vrij kunnen verlaten (Asbridge, 2006). Het gaat er niet om “ justifier l’injustifiable”, maar “een propere oorlog” - als die al zou bestaan - is een wensdroom uit de 20ste en 21ste eeuw en geen middeleeuwse realiteit. Wanneer de soennitische Seltsjoeken in 1077 Jeruzalem innemen, hebben zij op exact dezelfde manier de sjiitische moslimbevolking, die haar toevlucht tot de al-Aqsamoskee had gezocht, gedood (Vissière, 2007).
2 8 • H er me s • Jaarg an g 1 5 • nr. 49 • Ma ar t 20 11
Van de niet-Westerse bronnen is geen enkele auteur ooggetuige van de feiten. Langs Westerse kant zijn o.a. Raymond van Aguilers en de anonieme auteur van de Gesta Francorum dat (mogelijk) wel. In normale tijden telt Jeruzalem dan ongeveer 20 000 inwoners (Irwin, 1995; Vissière, 2007) - veel in vergelijking met Westerse steden als bijvoorbeeld Gent, weinig in vergelijking met andere steden in de Levant – maar niemand weet hoeveel mensen zich in de stad bevinden wanneer zij wordt ingenomen. Er zijn argumenten om te zeggen meer (Hillenbrand), maar ook om te zeggen minder (Richard, Vissière) dan normaal. Het is opvallend dat de Arabische chroniqueurs aanvankelijk geen melding maken van het aantal slachtoffers, of zoals Ibn Arabi “slechts” 3 000 (Benjamin Kedar, geciteerd in Asbridge 2006). Dit is uiteraard nog aanzienlijk, maar veel minder dan de latere aantallen. De Arabische bronnen van voor 1187 (de inname van Jeruzalem door Saladin) vermelden de Westerse inname in 1099 op een vrij droge manier, zonder emoties. Die inname veroorzaakt in de toenmalige Levant trouwens ook geen grote commotie. Pas na de inname van Jeruzalem door Saladin in 1187 verschijnen bij moslimauteurs cijfers van 70.000 tot 100.000 slachtoffers. Kan het zijn dat die grote aantallen voor 1099 gebruikt worden om het contrast te maken met het optreden van Saladin in 1187. Die grote aantallen moeten naar beneden toe herzien worden (Hillenbrand, 1999, p. 64-66; Van Ostaeyen, 2004, 550; France, 1997, 37-42). De Westerse chroniqueurs spreken heel triomfantelijk over de inname van de stad en geven aantallen van 10.000 doden tot “niemand” werd gespaard. De uitbundigheid waarmee de inname wordt beschreven in de contemporaine Westerse bronnen doet vandaag op zijn zachtst gezegd zeer wezenloos aan. Is bij de opgave van het aantal slachtoffers sprake van overdrijving, om de overwinning van de christenen in de verf te zetten? Een mooi voorbeeld van toenmalige kritische zin geeft de Benedictijner monnik Guibert van Nogent in zijn kroniek Gesta Dei per Francos, geschreven tussen ca. 11061109:
SLACHTOFFERS BIJ DE INNAME VAN JERUZALEM IN 1099 Niet-westerse bronnen Auteur
Datering bron
Vermelding van het aantal slachtoffers
ANNA KOMNENE
ca. 1140
Veel inwoners van de stad, Saracenen en joden, werden gedood.
IBN AL ARABI
ca. 1100
3.000 Dit is hetzelfde cijfer als het aantal slachtoffers volgens een andere Arabische bron bij de inname van Jeruzalem door de Seldsjoeken in 1077.
AL-AZIMI
ca. 1160
“Toen gingen zij naar Jeruzalem en veroverden (de stad) uit de handen van de Egyptenaren. Godfried nam (de stad) in. Zij verbrandden de kerk (sic) van de joden”. Het blijft bij deze korte mededeling, zonder vermelding van het aantal slachtoffers.
IBN AL-QALANISI
voor 1160
…de Franken bestormden de stad en namen haar in bezit. Een aantal inwoners vluchtte naar het heiligdom, en een grote massa werd gedood. De Joden verzamelden zich in de synagoge, en de Franken brandden haar boven hun hoofden af.
IBN AL-JAWZI
overleden 1200
+70.000
IBN AL-ATHIR
ca. 1231
De Franken bleven een week in de stad, bezig met het uitmoorden van de moslims… De Franken vermoordden meer dan 70 000 moslims in de al-Aqsamoskee. Ibn al-Athir raamt het aantal slachtoffers bij de inname van Maarrat op 100 000. Dit zou impliceren dat die stad groter was dan Jeruzalem?
KEMAL AD-DIN
Voor 1262
In dat jaar [1099] vond ook de inname van Jeruzalem plaats, dat hetzelfde lot onderging als Ma-arrat Het beleg en de val van Ma-arrat wordt uitvoeriger beschreven dan die ene zin voor de val van Jeruzalem.
IBN TAGHRIBIRDI
overleden 1470
100 000
RAYMOND VAN AGUILERS
1099
Werkelijk het was een rechtvaardig oordeel van God dat deze plaats verzadigd was van het bloed van de ongelovigen, omdat zij zo lang te lijden had gehad onder hun godslasteringen. De stad was gevuld met lichamen en bloed.
ANONIEM (GESTA)
1100-1101
De onzen gingen er achter aan, achtervolgden hen en slachtten hen af met hun zwaarden en dit tot aan de tempel van Salomon… Na de heidenen te hebben neergeslagen, maakten de onzen zich in de tempel meester van een groot aantal mannen en vrouwen, die ze naar willekeur doodden of in leven lieten.
FULCHER VAN CHARTRES
1101-1127
Zeker tienduizend werden in deze tempel onthoofd… Wat kan ik nog meer zeggen? Dat men niemand van hen in leven liet; vrouwen noch kleine kinderen werden gespaard.
WILLEM VAN TYRUS
ts. 1160-1184
In de omgeving van de tempel zullen een tienduizend vijanden omgekomen zijn, waarbij diegenen die elders in de stad neergeslagen werden en wiens lijken in de straten en plein lagen, nog niet meegerekend zijn, want hun aantal zal niet kleiner geweest zijn.
Westerse bronnen
Hermes • J a a rg a ng 1 5 • n r. 4 9 • M a a r t 2 0 1 1 •
29
Tenzij ik mij vergis, zegt mijn priester (nvdr. hij bedoelt Fulcher van Chartres) dat zij 100 000 mensen in stukken hebben gesneden, maar ik vrees dat de man fout is door zo’n cijfer op te geven, omdat hij op andere plaatsen ook graag zulke schattingen geeft. Bijvoorbeeld, durft hij te schatten dat zij die naar Jeruzalem gingen met zo’n 6 000 000 waren. Het zou mij verwonderen dat het hele gebied aan deze kant van de Alpen, dus alle koninkrijken van het Westen, zoveel mensen zouden kunnen leveren…(Guibert of Nogent, 2008). Bij de beschrijving van de inname van de stad valt bij de Westerse bronnen het plastische taalgebruik op. Volgens de anonieme auteur van de Gesta Francorum was de slachting zo groot dat de onzen tot hun enkels in het bloed waadden... onze pelgrims (achtervolgden) de Saracenen tot aan de tempel van Salomon … zo dat de ganse tempel bedekt was met hun bloed. Bij Fulcher van Chartres klinkt het dan weer: Indien U hier zou geweest zijn, dan zouden uw voeten tot aan de enkels rood gekleurd geweest zijn met het bloed van de verslagenen (Fulcherio Carnotensi, 1866). En bij Raymond van Aguilers klinkt het: Stapels hoofden, handen en voeten waren er te zien in de straatjes en straten van de stad. Het was nodig een weg banen door de lichamen van mannen en paarden. Maar het was niets in vergelijking met wat in de tempel van Salomon gebeurde, waar gewoonlijk plechtig hun ritus wordt gezongen. Wat gebeurde daar? Als ik dat vertel, zult u het niet geloven. Laat het volstaan om te zeggen, dat de ridders in de tempel en de voorhof van Salomo in het bloed reden tot aan hun knieën en tot aan de teugels/het bit van een paard (Raimundi di Aguilers,1866). Historici zien in de uitdrukking “tot aan de teugels/het bit van een paard” (usque ad frenos equorum) een verwijzing naar de Openbaring van Johannes (Openb. 10, 20). Er is geen enkel ernstig historicus die nog letterlijk aanneemt dat de ridders tot aan hun knieën en de teugels van hun paarden in het bloed reden. De hoeveelheid bloed die hiervoor nodig is, vereist trouwens veel meer mensen dan het aantal inwoners van de stad en zelfs de hele omgeving.
3 0 • H er me s • Jaarg an g 1 5 • nr. 49 • Ma ar t 20 11
Een gelijkaardige plastische beschrijving van de inname van een stad, vinden wij enkele eeuwen later ook terug bij de kroniekschrijver Nicolo Barbaro wanneer hij de inname van Constantinopel in 1453 beschrijft: Het bloed stroomde door de stad als regenwater in de goten na een plotseling noodweer, en de lijken van Turken en christenen werden in de Dardanellen gegooid, waar zij als meloenen in een gracht naar de zee afdreven. (Phillips, 2009, p. 337). En in de Schedelsche Weltchronik uit 1493 klinkt het: Und ein solchs Plutvergießen das plutig Beche durch die Stat fluß. So warden die heilligen Götzheuser unnd Tempel erbermlich und grausamlich befleckt und enteeret und vil unmenschlicher Boßheit und Myßtat durch die wütenden Türken gegen dem cristenlichen Plut geübt.
3 VAN GODFRIED VAN BOUILLON TOT SALADIN Het Latijnse koninkrijk van Jeruzalem bestaat van 1099 tot 1187. In die periode hebben de Westerlingen in de Levant meer in vrede dan in oorlog geleefd met de moslimbewoners. De christelijke aanwezigheid in het gebied blijft trouwens zeer beperkt. De grote meerderheid van de bevolking is en blijft moslim en wordt niet slechter behandeld dan voordien. Joden en moslims krijgen een statuut vergelijkbaar met dat van joden en christenen in moslimgebieden (dhimmi). Het Latijnse Oosten is levensbeschouwelijk vrij tolerant. De Spaanse moslimreiziger Ibn Jobair (11451217) bericht: Toen we Tyrus verlieten doorkruisten we een onafgebroken reeks boerderijen en dorpen met efficiënt uitgebate akkers. Hun bewoners waren allemaal moslims, maar zij leefden binnen de welvaart die de Franken gecreëerd hebben – moge God ons voor die verleiding behoeden. Hun woningen zijn hun eigendom en hun goederen worden intact gelaten. (...) De twijfel sluipt in de harten van deze mensen als zij hun lot
vergelijken met dat van hun broeders die in moslimgebied leven. Die zuchten namelijk onder het onrecht van hun geloofsgenoten, terwijl de Franken het recht doen heersen. (geciteerd in Maalouf 1986, p. 301) De kruisvaarders kopiëren moslimgebruiken op het vlak van wonen, kleding, hygiëne, en zelfs van het zich onthouden van het eten van varkensvlees. Er is heel wat handel tussen moslims en christenen en in het bijzonders handelaars die over en weer reisden tussen Damascus en de christelijke haven van Akko (Acre). Ibn Jobair merkte op dat de militairen met hun oorlog bezig waren, terwijl het volk in vrede bleef. Nochtans, ondanks de talrijke contacten is er tussen moslims en christenen weinig culturele uitwisseling: er is eerder sprake van cohabitatie dan van multiculturaliteit. De nabijheid bevordert niet noodzakelijk begrip. Volgens het boek “Bahral-Fava’id” zijn de boeken van vreemdelingen niet de moeite waard om gelezen te worden. En bovendien, volgens hetzelfde boek: iedereen die geloofde dat zijn God uit de intieme delen van een vrouw kwam, was goed zot, en zou niet aangesproken moeten worden, en had noch intelligentie noch geloof (Irwin, 1995, p. 235).
“Zo moet je bidden.” Onmiddellijk kwamen enkele Tempeliers tussenbeide. Zij namen hem vast en verwijderden hem, terwijl ik me omkeerde om mijn gebed af te maken. Maar, gebruik makend van een ogenblik dat zij niet opletten, stortte hij zich opnieuw achter op mij, draaide mijn gezicht naar het oosten en herhaalde: “Zo moet je bidden.” Opnieuw kwamen de Tempeliers tussenbeide, verwijderden hem, en verontschuldigden zich bij mij: “Het is een vreemdeling die onlangs uit het Frankenland gekomen is. (geciteerd in Hoebericht, 1997, p. 16).
Van moslimzijde worden de kruisvaarders met een zekere minachting bekeken. Een belangrijke bron voor de relaties tussen christenen en moslims is Usamah ibn Munqidh (12de eeuw). Hij is een van de belangrijkste geschiedschrijvers van zijn tijd. Zijn autobiografie (memoires) geeft een goed beeld van de relatie tussen moslims en christenen. Met een mengeling van humor en afschuw schrijft hij over hun “barbaarse” gewoontes.
Op een dag kwam een Frankische ridder binnen. Ze hebben niet zoals wij de gewoonte een doek rond hun middel te dragen wanneer ze in de baden zijn, en deze kerel stak zijn hand uit, trok mijn lendendoek van mijn lijf en gooide die weg. Hij zag meteen dat ik pas daarvoor mijn schaamhaar had afgeschoren.’Salim!’ riep hij uit. Ik liep naar hem toe en hij wees naar dat lichaamsdeel van mij.’Salim!’ Dat is prachtig! Dat moetje ook bij mij doen!’ En hij ging plat op zijn rug liggen. Zijn haar was daar net zo lang als zijn baard. Ik schoor hem, en toen hij de plek met zijn hand bevoelde en lekker glad vond, zei hij: ‘Salim, nu moet je dit ook doen bij mijn dama.’ In hun taal betekent dama vrouw. Hij stuurde zijn bediende om zijn vrouw te halen, en toen ze arriveerden en de bediende haar naar binnen had gebracht, ging ze op haar rug liggen en zei hij tegen me: ‘Doe bij haar wat je bij mij gedaan hebt.’ En dus schoor ik haar schaamhaar af terwijl haar man toekeek. Vervolgens bedankte hij me en betaalde me voor mijn diensten (Wheatcroft, 2005, p. 211-212).
Toen ik Jeruzalem bezocht, had ik de gewoonte om de al-Aqsa moskee binnen te gaan. Aan de zijkant daarvan bevindt zich een klein oratorium waarvan de Franken een kerk hadden gemaakt. Toen ik nu de al-Aqsa moskee betrad, waar mijn vrienden de Tempeliers zaten, stelden zij mij dat klein oratorium ter beschikking om er mijn gebeden te doen. Op een dag ging ik naar binnen, zei de openingsformule Allah akbar en ging staan om mijn gebed te beginnen, toen een Frank zich van achteren op mij stortte, mij vastpakte en mijn gezicht naar het oosten keerde, terwijl hij zei:
Alhoewel Usamah geen Frans spreekt, is uit zijn gedenkschriften duidelijk dat verschillende Franken Arabisch kunnen spreken. Zij leren de taal uit nuttigheidsoverwegingen. Reynauld de Châtillon, heer van Kerak, spreekt Arabisch - hij heeft het geleerd tijdens 16 jaar gevangschap in Aleppo - en werkt nauw samen met de bedoeïenen in Transjordanië. Reginald van Sidon kent niet alleen Arabisch, maar stelt ook een Arabische geleerde tewerk om boeken in die taal te becommentariëren. Nochtans worden er geen Arabische boeken in het Latijnse Oosten vertaald in het Latijn of het Frans. De
Hermes • J a a rg a ng 1 5 • n r. 4 9 • M a a r t 2 0 1 1 •
31
Arabieren van hun kant interesseren zich niet in westerse literatuur. Koning Amalrik, stelt een Arabische arts, dokter Abu Sulayman Dawud, tewerk, die hij meegebracht uit Egypte. Deze arts moet zijn melaatse zoon, en latere koning, Boudewijn behandelen. Niettemin is het gebruik van inheemse christelijke artsen door moslims veel gebruikelijker. Speculaties over overdracht van zaken als de spitsboog, heraldische blazoenen, seksuele technieken, kookrecepten enz. blijven slechts speculaties (Irwin, 1995, p. 235). Jammer dus voor de Vlaamse Leeuw.
4 SALADIN EN DE VAL VAN JERUZALEM IN 1187 Saladin slaagt er in de tweede helft van de 12de eeuw in om de moslims te verenigen en wordt de nieuwe moslimheerser in de Levant. In 1186 bestaat zijn rijk uit Egypte, Syrië en Jazira (nu Noord-Irak, inclusief Mosoel). In de zomer van dat jaar sterft ook de jonge melaatse koning van Jeruzalem, Boudewijn. Na een aantal voorafgaande schermutselingen tussen Saladin en “de Franken” volgt de grote confrontatie in de Slag bij Hattin. De totale christelijke strijdkrachten tellen waarschijnlijk ca. 16 000 manschappen, wat ongeveer de totale militaire kracht van het koninkrijk Jeruzalem is. Saladin heeft een voorsprong
met op zijn minst 20000 soldaten. Jeruzalem wordt onverdedigd achtergelaten en begin juli van dat jaar volgt de grote confrontatie bij Hattin, aan het meer van Tiberias. De westerse strijdmachten worden ingesloten en gemakkelijk verslagen. De gevangengenomen tempeliers en hospitaalridders worden bijeengedreven en Saladin “koopt” ze, om te verhinderen dat ze tegen losgeld zouden vrij komen. Op zijn bevel wordt de executie uitgevoerd door soefi’s, maar die zijn niet gewend om een zwaard te hanteren en zo duurt de terechtstelling heel lang. Andere gevangenen worden vastgebonden: voor de rijken is er het vooruitzicht van losgeld, voor de anderen de slavenmarkten van de Levant (Phillips, 2009, p. 150-160). De terechtstelling van de tempeliers en hospitaalridders is tactisch een gouden zet, zij zijn de meest geduchte militaire tegenstanders. Met de nederlaag bij Hattin is het doodvonnis van Jeruzalem getekend. Het hele koninkrijk ligt er nu quasi onverdedigd bij en Saladins legers veroveren in korte tijd grote gebieden. In Jeruzalem zijn nog maar weinig Frankische ridders en de stad wacht om als een rijpe appel in de handen van Saladin te vallen. Het beleg begint eind september en voor de stad ziet het er helemaal hopeloos uit. De verdedigers sturen een delegatie naar Saladin om naar de voorwaarden van de overgave te vragen. In tegenstelling tot zijn reputatie van barmhartigheid reageert Saladin heel woedend: Ik zal jullie alleen behandelen zoals jullie de inwoners behandelden toen jullie de stad veroverden [in 1099] door jullie te doden, als slaaf weg te voeren en kwaad met kwaad te vergelden. (Ibn Al-Athir, geciteerd in Phillips, 2009, p. 163) Balian doet na de afwijzing een voorstel: als ze geen garantie krijgen dat hun leven gespaard zou worden, dan zullen ze hun vrouwen en kinderen doden, al hun bezittingen vernietigen, 5 000 gevangengenomen moslims doden, en de Rotskoepel en de Al-Aqsamoskee afbreken. Daarna zullen ze een uitval doen en proberen zoveel mogelijk moslims te doden. Anders gezegd: Saladin zou een zware prijs moeten betalen, om niet te spreken van de schade die de vernietiging van de heiligdommen voor zijn imago van ji-
3 2 • H er me s • Jaarg an g 1 5 • nr. 49 • Ma ar t 20 11
hadleider zou betekenen. Daarop raden de raadgevers van Saladin aan om voorwaarden aan te bieden: iedereen moet binnen veertig dagen losgeld betalen, indien niet wordt hij/zij als slaaf verhandeld. Voor mannen bedraagt het losgeld tien dinar, voor vrouwen vijf en voor kinderen twee. Balian geeft 30.000 dinars voor alle armen. De sleutels van de stad worden overhandigd en op 2 oktober 1187, de gedenkdag van de nachtelijke reis van de profeet Mohammed, doet Saladin zijn intrede in de stad. Om zijn overwinning te benadrukken stuurt Saladin het kruis dat van de rotskoepel is gehaald, naar de kalief van Bagdad, die op zijn beurt zijn verachting voor het christendom toont door het te begraven onder de drempel van de Bab alNoerimoskee in Bagdad. Bezoekers van de moskee trappen bij elk bezoek dan op het kruis. De patriarch mag Jeruzalem als vrij man verlaten de meeste rijkdommen van zijn kerk meenemen. Ibn al-Athir noteert dat er 60.000 mensen in Jeruzalem waren en dat de meesten losgeld betalen of onder de regeling van Balian vallen. Uiteindelijk worden 16 000 Westerlingen krijgsgevangen gemaakt (Phillips, 2009, p. 161-164). Imad al-Din geeft in zijn kroniek een gedetailleerd relaas over hoe de vrouwen systematisch werden vernederd: jonge meisjes werden uitgehuwelijkt, maagden “onteerd” en “grote dames tegen lage prijzen verkocht” (geciteerd in Dugan, 2007). Volgende anekdote uit de Oudfranse verderzetting van de kroniek van Willem van Tyrus illustreert de hoffelijkheid van Saladin waarmee hij beroemd is geworden. Familieleden van mannen die bij de slag van Hattin waren gedood of gevangengenomen, vragen aan de sultan wie nog in leven is en wie gevangengenomen. Saladin gelast een onderzoek, en de nog levende echtgenoten en vaders worden vrijgelaten. Aan anderen geeft hij geschenken en goederen overeenkomstig hun maatschappelijk status. (Phillips, 2009, p. 161-164).
5 DE KRUISTOCHTEN: EN GRABBELTON Het is een veelgehoorde opmerking dat de kruistochten mee aan de basis liggen van de antiwesterse gevoelens in de moslimwereld.
Dit is op het eerste gezicht toch wel merkwaardig want de toenmalige moslimwereld heeft de kruistochten gewonnen en bovendien spelen de gebeurtenissen zich af in een politiek en economisch gebied in de periferie, dat bovendien territoriaal vrij beperkt is. Wie zich een goed beeld wil vormen van territoriale omvang en de evolutie van het Latijnse Oosten kan dit bijvoorbeeld doen met de digitale atlas Centennia. De territoriale omvang van de Westers aanwezigheid is kleiner dan iemand op basis van een historische atlas zou denken. Het Latijnse koninkrijk van Jeruzalem bestaat maar van 1099 tot 1187, en in 1291 valt Akko het laatste christelijke bolwerk in het gebied. De bedevaarten naar Jeruzalem door christenen gaan na de kruistochten gewoon door, evenals de handel van de Italiaanse steden met de Levant. Moslimtijdgenoten zien de kruistochten als een door hen gewonnen grensconflict. Zij zijn zich bewust van de “religieuze motivaties” (Sivan) en van het feit dat zij de overwinnaars zijn (Riley-Smith, 2005), maar in het geheel gaat het over een “minor event”. Wat opvalt bij het lezen van de kronieken is de religieuze hartstocht, en het religieuze interpretatiekader zowel bij christelijke als bij moslimbronnen waarbinnen de geschiedenis wordt geduid: bij een overwinning is God (Allah) aan hun zijde aan het werk, een nederlaag of zware verliezen is een straf. Rond 1500 behoren de kruistochten voor de moslims tot de geschiedenis. Eeuwenlang hebben moslims daarna nauwelijks acht geslagen op de kruistochten. Het beeld over de kruistochten in de moslimwereld verandert in de 19e eeuw. Daarvoor bestaat er trouwens geen Arabisch woord voor kruistocht. Het huidige Arabische woord al-hurub al-salibiyya (oorlogen van het kruis) verschijnt pas in het midden van de eeuw, bij christelijke Arabische vertalers en historici in Syrië die de Franse geschiedenissen over de kruistochten in het Arabisch vertaalden. De moslims zouden de kruistochten al lang vergeten zijn, moesten westerse historici hen er niet opmerkzaam op hebben gemaakt. Bij de kruistochten gaat het vandaag al lang niet meer over het verleden zelf. De kruistochten hebben een mythisch karakter gekregen en zijn een grabbelton, een symbool, een metafoor geworden voor alles en nog wat. Het lijkt er daarbij op dat “iedereen” probeert
Hermes • J a a rg a ng 1 5 • n r. 4 9 • M a a r t 2 0 1 1 •
33
er zijn voordeel mee te doen (het beeld van de grabbelton is ontleend aan Reynebeau, 2008). Opvattingen over de kruistochten worden, het kan niet anders, mee gekleurd door de eigen standplaatsbepaaldheid van de historicus: levensbeschouwelijke opvattingen, socio-economische en politieke voorkeuren, de herkomst, de context enz. En de historicus die vandaag nuanceert, riskeert verdacht te worden van onfrisse sympathieën. In de Westerse wereld heeft het woord kruistocht vaak een positieve betekenis, los van de historische context. Geen weldenkend mens die aanstoot neemt aan een kruistocht tegen weekenddoden, een kruistocht tegen roken en noem maar op. Voor West-Europese jongeren zijn de kruistochten als historisch fenomeen waarschijnlijk niet meer dan een woord dat ze ooit in de geschiedenisles gehoord hebben, dat ze kennen uit de film Kingdom of Heaven, en daar blijft het dan ook bij. Maar hoe krachtig het woord “kruistocht” is en hoeveel emoties het oproept blijkt enkele dagen na 9/11 wanneer de toenmalige president van de USA Georges Bush zei dat Amerika een nieuwe kruistocht tegen het terrorisme zou beginnen: We need to go back to work tomorrow and we will. But we need to be alert to the fact that these evil-doers still exist. We haven’t seen this kind of barbarism in a long period of time. No one could have conceivably imagined suicide bombers burrowing into our society and then emerging all in the same day to fly their aircraft - fly U.S. aircraft into buildings full of innocent people - and show no remorse. This is a new kind of -- a new kind of evil. And we understand. And the American people are beginning to understand. This crusade, this war on terrorism is going to take a while. And the American people must be patient. I’m going to be patient (Bush, 2001). Voor hij het woord “crusade” uitspreekt, geraakt president Bush niet uit zijn woorden: this…… this ….. Of hij al dan niet bewust het woord “crusade” gebruikt is niet duidelijk (Phillips, 2009), of hij zich bewust is van de connotaties van het woord, nog minder. Maar met dat ene woord, dat korte zinnetje is het hek van de dam. Met dat ene woordje bewijst hij in de ogen van “velen” (niet alleen mos-
3 4 • H er me s • Jaarg an g 1 5 • nr. 49 • Ma ar t 20 11
lims) dat hij werkelijk de imperialist is die extremisten van hem maken. Dat ene woordje wordt hem zwaar aangerekend, ook in het Westen: “hoe lomp kan een mens zijn” is daarbij de teneur. Daarop volgt op 7 november de al even ongelukkige - en goedkope - reactie van voormalig president Bill Clinton tijdens een toespraak aan Georgetown Universiteit waarin hij kritiekloos het oude beeld op de kruistochten evoceert. Clinton wordt (ook) niet gehinderd door een gebrek aan accurate historische kennis: First of all, terror, the killing of noncombatants for economic, political, or religious reasons has a very long history as long as organized combat itself, and yet, it has never succeeded as a military strategy standing on its own, but it has been around a long time. Those of us who come from various European lineages are not blameless. Indeed, in the first Crusade, when the Christian soldiers took Jerusalem, they first burned a synagogue with 300 Jews in it, and proceeded to kill every woman and child who was Muslim on the Temple mound. The contemporaneous descriptions of the event describe soldiers walking on the Temple mound, a holy place to Christians, with blood running up to their knees. (Clinton, 2001) De kruistochten laten zich gemakkelijk gebruiken en misbruiken, zowel in de Westerse wereld als de Oosterse. De Amerikaanse historicus William Urban, specialist in de kruistochten tegen de Wenden, heeft voor 9/11 al gewezen op het mogelijke verband tussen moslimfundamentalisme en de interpretatie van de kruistochten: Indien het Islamitische fundamentalisme een ernstige bedreiging wordt, zal dit weerspiegeld worden in de klaslokalen en handboeken, door aan de kruistochten prominentere en gunstigere interpretaties te geven. Ik herinner mij goed de reacties van de studenten tijdens de Iranese gijzelingscrisis: Indien Urban de docent, het voorbeeld had gevolgd van Urbanus II, dan zou mijn campus wel eens veel minder veilig voor onze moslimstudenten kunnen geweest zijn; gelukkig dacht niemand er aan mensen die zij kenden te beschuldigen voor gebeurtenissen ver weg. Het kan wel zijn dat
sommige uiterst slimme professoren al heel lang erg bewust zijn geweest van dit gevaar, en daarom de oude interpretaties behouden hebben uit angst voor wat de nieuwe zouden kunnen brengen (Urban, 1998). Zo gebruiken sommige Amerikaanse conservatieve kringen (bijv. Jihad Watch met Robert Spencer) de kruistochten als een bewijs dat ze niet beschaamd moeten zijn over wat de USA doen in Irak; de oorlog daar wordt immer gerechtvaardigd door het verleden. De Amerikaanse uitgever van het boek van Asbridge over de eerste kruistocht voegt er als ondertitel aan toe de oorsprong van het conflict tussen islam en christendom. Dit is natuurlijk historische nonsens (Phillips, 2009), maar na 9/11 is het wel een leuk argument om de verkoopcijfers de hoogte in te krijgen. Dat de geschiedenis geweld wordt aangedaan is niet ter zake, als de kassa maar rinkelt. Meer dan in het Westen zijn in het Oosten de kruistochten levendig aanwezig. Het is onzin om te zeggen dat iedere Arabier in de Levant na een kwartier direct over het onrecht van de kruistochten begint te spreken; zoals hier willen de meeste mensen daar gewoon een beetje gelukkig zijn en in vrede leven (De Cock, 2010). Saladin is voor velen in de regio wel een groot voorbeeld, zowel bij de gewone man als bij politici (cfr. supra). Het meest cynische voorbeeld van kruistochtenmisbruik is misschien wel dat van Sadam Hoessein, die zich regelmatig met de Koerd Saladin vergeleek. Iedereen kent ook wel de kruistochtenretoriek van Al Qaida, maar ook bij een organisatie als Hamas zijn de kruistochten geen geschiedenis (Hamasconvenant, 1988). Herinneringspostzegels verwijzen soms naar de geschiedenis en illustreren daarmee dat de gememoriseerde gebeurtenis nog betekenis heeft: Zo worden in 1987 o.a. in Jordanië, Egypte, Saoedie-Arabië en Jemen postzegels uitgegeven die de slag bij Hattin uit 1187 herdenken. Bij mijn weten zijn er geen herinneringspostzegels in de Westerse wereld uitgegeven in 1999 die de inname van Jeruzalem memoreren. Ook op religieus vlak resoneren de kruistochten tot op vandaag na in de relaties tussen christendom en islam en in de relaties tussen de christelijke kerken. In februari
2005 vraagt Fawzi Zafzaf, de hoogste religieuze Egyptische autoriteit en voorzitter van het Interreligieus Dialoogcomité van AlAzhar, officiële verontschuldigingen van de paus voor de kruistochten (Morocco Times, 17 maart 2005). Ook in de oecumenische gesprekken van de rooms-katholieke kerk met de Grieks-orthodoxe kerk speelt de “ herinnering” aan de inname van Constantinopel door de Westerse christenen in 1204 nog altijd een rol. Tot zelfs in de romans van de populaire misdaadauteur Pieter Aspe duiken de kruistochten op: Versavel stak met een glimlach van wal. Hij begon met kalief Abd-al-Rahman die in 755 in Spanje een zelfstandig islamitisch rijk had opgericht dat tot de eerste helft van de twaalfde eeuw standhield. ‘Het was een periode van grote culturele bloei, individuele vrijheid en vrede. Het is pas misgelopen met de Kruistochten’, voegde hij eraan toe. ‘Eigenlijk is het allemaal een beetje onze schuld dat het zover gekomen is. Of denkt u dat zij al vergeten zij welk bloedbad onze westerse ridders toen hebben aangericht?’ (Aspe, 2010) En zo zijn wij terug bij af: de kruistochten zijn het begin van “alle ellende” in de relatie met de moslimwereld. Tot slot, het gaat niet om wie “gelijk” had of niet, de kruistochtengeschiedenis is voor mij letterlijk ook geschiedenis en ik besef hoe ik als westerling uit de 21ste eeuw moeite heb met de inleving in een andere tijd en een andere cultuur, hoe ik de gigantische angst voor “hel en verdoemenis” en parallel daarmee het gewelddadig gedrag van de westerse middeleeuwer niet meer kan invoelen, evenmin als de vraag naar verontschuldigingen voor de kruistochten in de moslimwereld. Geen weldenkend mens in het Westen die er aan denkt verontschuldigingen te vragen aan de Turken voor de inname van Constantinopel in 1453. Met heel veel verbazing en verwondering kijk ik telkens weer naar verleden en heden en zie hoe de werkelijkheid meestal alle tinten van grijs heeft en niet zwart-wit is. Ook na de kruistochten gaan de bedevaarten naar Jeruzalem en de handel met de Levant verder…
Hermes • J a a rg a ng 1 5 • n r. 4 9 • M a a r t 2 0 1 1 •
35
De Nederlandse historicus Pieter Geyl heeft de geschiedenis ooit “een discussie zonder eind” genoemd. Kan zijn uitspraak beter geillustreerd worden dan met de geschiedenis van de kruistochten?
BIBLIOGRAFIE Anna Komnene (2001), Het verhaal van Alexios, ‘s-Hertogenbosch, 2001, (vertaling M.A. Wes), boek XI. Asbridge, Th. (2006), De eerste kruistocht. De oorsprong van het conflict tussen islam en christendom. Amsterdam. Asbridge, Th. (2010), De kruistochten. De strijd om het heilige land, Antwerpen. Aspe, P. (2010), De vijand. Antwerpen. Bull, M. (1995), “Origins.” in: J. Riley-Smith (ed.), The Oxford Illustrated History of the Crusades, New York, pp. 13-33. Bush, G.W. (2001), “Remarks by the President Upon Arrival” (16.09.2001). The White House http://www.whitehouse.gov/news/releases/2001/09/20010916-2.html# [27.10.2002] Clinton, W. (2001), “Remarks as delivered by President William Jefferson Clinton - Georgetown University November 7”, Georgetown University. http://www.georgetown.edu/admin/publicaffairs/protocol_events/events/clinton_glf110701.htm Constable, G. (2009), Sir Steven Runciman. Myriobiblos library. http://www.myriobiblos.gr/texts/english/ constable1.html [10-08-2010] Crawford, P. (2003), “Crusades. A Commentary on the BBC Series”. The ORB: On-line Reference Book for Medieval Studies. http://www.the-orb.net/non_spec/ bbcx.html [14-08-2010] De Cock, J. (2010), Arabische dageraad. Een reis tussen glamour en fatwa. Antwerpen. Dugan, E. (2007), Jerusalem in the Crusades: “Crescent and Cross,” Kingdom of Heaven, and the Fall of the City in 1099 and 1187. Journal of Religion and Society, Supplement Series 2. http://moses.creighton.edu/ JRS/2007/2007-1.html [12-08-2010] France, J. (1994), Victory in the east. A military history of the First Crusade. Cambridge. France, J. (1997), The Capture of Jerusalem. History Today, 47, pp. 37-42.
3 6 • H er me s • Jaarg an g 1 5 • nr. 49 • Ma ar t 20 11
Fulcherio Carnotensi (1866), “Historia Iherosolymitana Gesta Francorum Iherusalem Peregrinantium ab Anno Domini MXCV usque ad Annum MCXXVIII”. in: Recueil des historiens des croisades: historiens occidentaux. Paris, vol. III, Paris, pp. 359 ev. “Gesta Francorum”, Liber X, 38-39. The Latin Library http://www.thelatinlibrary.com/gestafrancorum.html [12-08-210] Guibert of Nogent (2008), The Deeds of God through the Franks, Teddington, p. 148. “The Covenant of the Islamic Resistance Movement”. 18 August 1988, The Avalon Project. Documents in Law, History and Diplomacy http://avalon.law.yale.edu/20th_century/ hamas.asp [14-08-2010]. Hillenbrand, C. (1999), The Crusades: Islamic Perspectives. Edinburgh. “Historians of the crusades” (2008), Resources for studying the Crusades. Queen Mary. University of London http://www.crusaderstudies.org.uk/index.html [10-08-2010] Hoeberichts, J. (1997), Franciscus en de islam. Assen. Holt, A. (2005a), Recueil des Historiens des Croisades. Crusades encyclopedia. http://www.crusades-encyclopedia.com/ recueil.html [12-08-2010]. HOLT, A. (2005b), Steven Runcima. Crusadesencyclopedia. http://www.crusades-encyclopedia.com/ stevenrunciman.html [10-08-2010] Housley, N. (2006), Contesting the crusades. Oxford. Irwin, R. (1995) “Islam and the Crusades 1096-1699”, in: J. RILEY-SMITH Jonathan (ed.), The Oxford Illustrated History of the Crusades, New York. Janse, A. (2005), De kruistochten na Runciman. De religieuze factor, Leidschrift. Historisch Tijdschrift, 20 (2005), pp. 71-92. Jihad Watch http://www.jihadwatch.org/ [1408-210] Kemal Ed-Din (1884), «La chronique d’Alep». in : Recueil des historiens des croisades. Historiens orientaux, Paris, vol. III, pp. 577-732. Knacks top 7 van de foutste standbeelden (2010). Knack, 28 juli 2010, p. 33. Maalouf, A. (1986), Rovers, christenhonden, vrouwenschenners. De kruistochten in Arabische kronieken, Utrecht, Antwerpen.
Madden, Th. (red.) (2005), De geïllustreerde geschiedenis van de kruistochten, Warnsveld, Tielt. Martens, J. (2009), Kingdom of heaven, VVLG http://www.vvlg.be/VVLG/Kingdom.html [09.09.2010] Minten, D. (2009), De schaduw van het kruis. De kruistochten toen en nu. De Standaard, 18 december 2009. Morelli, A. (2005), L’épée de Godefroid ou l’apologie du crime contre l’humanité. Faire : le jour, 15 juli 2005 h t t p : / / w w w. f a i r e l e j o u r. o r g / s p i p . php?article921 [10-08-2010] Phillips, J. (2009), In naam van God. Een nieuwe geschiedenis van de kruistochten, Amsterdam-Tielt. Raimundi de Aguilers (1866), « Canonici Podiensis, Historia Francorum qui ceperunt Iherusalem », In Recueil des historiens des croisades: historiens occidentaux. Vol. III, Paris III, p. 300. Riley-Smith, J. (2005), The Crusades. A History. New Haven-London. Runciman, S. (1967), A History of the Crusades. New York, deel 3. Sivan, E. (2002), Muslim representations of the crusades. In Nazioni , culture e religioni del mediterraneo alla ricerca del centro pensare la storia per comprendere il presente. Il congresso internazionale nel IX centenario della I crociata (1099 - 1999), Bari 11-13 januari 1999. http://www.enec.it/VersoGerusalemme/ 11EMMANUELSIVAN.pdf [10-08-2010] Urban, William (1998), Rethinking the Crusades. In: Perspectives, 10 (1998), pp. 25-28. http://department.monm.edu/history/ urban/articles/Rethinkingthecrusades. htm [10-08-2010]
Van Eetveld, Katrien, Kingdom of heaven. Film & Geschiedenis http://www.film-en-geschiedenis.ugent. be/index.php?module=default&action=film. view&id=28; [14.08.2010] Van Ostaeyen, P. (2004), Het verlies van Jeruzalem. De Arabisch-Islamitische perceptie. Groniek. Historisch Tijdschrift, 543-558; Veenhof, H. (2006), Gewapende pelgrims. Nederlands Dagblad, 24 juni 2006. http://www.vergadering.nu/boekasbridge-eerstekruistocht.htm [12-08210]. Vissière, L. (2007), 13 juillet 1099, Jérusalem, sanctuaire d’un massacre annoncé. L’ordre des templiers, 10 mei 2007. http://nonnobisdominenonnobissednominituodagloriam.unblog. fr/2007/05/10/13-juillet-1099-jerusalem-sanctuaire-dun-massacre-annonce/ [13-08-2010]. Wanson, I. (1996), “Godfried van Bouillon”. In: A. Morelli (red.), De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië. Berchem, pp. 47-53. Wheatcroft, A. (2005), Ongelovigen, het conflict tussen het Christendom en de islam. Amsterdam-Antwerpen, pp. 211-212. Willermi Tyrensis Archiepiscopi, (1864). “Historia rerum in partibus transmarinis gestarum », in Recueil des historiens des croisades. Historiens occidentaux, vol. I, Paris, p. 355. ZWAAP, R. (1999), Kruistochten duren voort. De Groene Amsterdammer, 1 september 1999. http://www.groene.nl/1999/35/rz_kruistochten.html [12-08-2010]
Hermes • J a a rg a ng 1 5 • n r. 4 9 • M a a r t 2 0 1 1 •
37