Antwoorden op aanvullende vragen van de commissie met betrekking tot de discussienotitie ‘Onderwijs met een plus/VS’ Fractie SP
Vraag Wij zouden graag een eerlijke afweging van voor en nadelen willen zien ten aanzien van beide scenario's. Een scenario 3, waarbij School 23 en Rebound een rol spelen die tussen scenario 1 en 2 valt, is voor ons ook bespreekbaar. 1.) Waar is een onafhankelijke intakecommissie voor nodig, als je voor scenario 1 kiest? 2.) Hoe wordt er bij scenario 1 voorkomen dat leerlingen niet uitvallen? 3.) Hoe realistisch zijn de doelen, ook gelet op de ontwikkelingen omtrent het passend onderwijs?
Antwoord 1.) In Helmond wordt al jaren gewerkt met een dergelijke commissie. De ervaringen daar zijn positief, zij bewaken de toegang van de plusvoorzieningen. In Eindhoven overwegen we die ervaringen ook in te gaan zetten. 2.) Het onderzoek van KBA wijst uit dat er met slim beleid en het adequaat benutten van middelen veel (meer) winst te boeken zou zijn. Scenario 1 beoogt hierin te gaan voorzien. Onderzoek wijst bijvoorbeeld uit dat de helft van de overbelaste leerlingen zich bevinden in kwalificatie niveau 3 en 4. De uitval in deze categorie jongeren is zeer hoog. Deze groep is adequaat te helpen met coaching en trajectbegeleiding. Zij blijven dan in hun gewone reguliere opleiding en krijgen extra hulp. Huiswerkbegeleiding kan ook een vrij eenvoudige plusvoorziening zijn. Er is namelijk leerling nabij begeleiding, met veel persoonlijke aandacht en indien nodig is dit ook te flankeren met psychosociale zorg. 3.) De doelen in scenario 1 zijn gebaseerd op realistische werkhypothesen. Het is namelijk beter om: - te voorkomen dan te genezen, - de problemen op te lossen daar waar ze zich (tussen school, de leerling en diens gezin) afspelen, - geen fysieke organisaties op te zetten, want neigen tot groei en bureaucratie, - ‘opname’ in een fysieke voorziening bij hoge uitzondering toe te staan en alleen als de prognose over deze vorm van opvang op voorhand positief is, Gelet op passend onderwijs is deze doelstelling te realiseren. Feitelijk komt het erop neer dat onderwijskrachten méér handelingsbekwaamheden moeten (leren) ontwikkelen om met diversiteit en ontwikkelingsmogelijkheden van hun afzonderlijke leerlingen om te (leren) gaan.
1
VVD
1.) Extra bezuiniging Rijk 2,3 miljoen, waaraan ligt deze ten grondslag? 2.) p. 10 nadeel scenario 1, iedere belanghebbende bekostigt vanuit eigen middelen voor dat onderdeel waar verantwoordelijkheid op berust; levert dit niet een doorschuifsysteem van de cliënt op? 3.) p.11 voordelen; wat is het voordeel van de laatste drie punten? Dit ziet de VVD meer als nadelen. 4.) Wat is de status van het convenant de komende tijd? Heeft een discussie nog zin of is dit al vastgesteld door de instellingen?
1.) De middelen voor extra ondersteuning voor het (v)so en lgf worden na bekrachtiging van de Wet op Passend Onderwijs toegekend aan de zogeheten samenwerkingsverbanden. Vanuit dit budget kunnen zij kosten voor extra ondersteuning ((inclusief plaatsingen in het (v)so)) betalen. Dit systeem vervangt de ‘open-einde-methode’. Om dit mogelijk te maken, wordt er voortaan onderscheid gemaakt tussen basiskosten (vergelijkbaar met de gemiddelde kosten voor een reguliere leerling) en kosten voor extra ondersteuning. Elke school, ook (v)so-scholen, krijgt vanuit het Rijk de basisbekostiging per ingeschreven leerling. Aanvullend daarop is er een budget voor extra ondersteuning beschikbaar. Dit aanvullende budget wordt, naar rato van het aantal leerlingen in het samenwerkingsverband, verdeeld over de samenwerkingsverbanden. Op deze manier heeft ieder samenwerkingsverband relatief evenveel middelen voor extra ondersteuning. Dat is anders dan de situatie vóór de invoering van passend onderwijs waarin de middelen voor extra ondersteuning ongelijk verdeeld zijn over het land. Deze verandering heet ‘verevening’. Omdat de verevening herverdeeleffecten met zich meebrengt, is er een overgangsregeling. Met deze regeling groeit onze regio in 5 jaar tijd naar het nieuwe – voor Eindhoven fors verminderde budget toe. Het verschil tussen beide bedragen is het correctiebedrag.
2.) Scholen krijgen verantwoordelijkheid om voor elk kind dat zich bij hen aanmeldt een zo goed mogelijke plek in het onderwijs te vinden. Als dat niet op de eigen school is, moet de school een passende onderwijsplek op een andere school zoeken (zorgplicht). Het kan zijn dat jeugdzorg bij onderwijs betrokken moet worden. Gemeenten en onderwijs moet op het gebied van zorg (niet zijnde onderwijszorg) nauwer gaan samenwerken. Het samenwerkingsverband voert met gemeenten op overeenstemming
2
gericht overleg over het regionaal onderwijsondersteuningsplan. Zowel schoolbesturen als gemeenten hebben belang bij een goede afstemming van onderwijs en jeugdzorg. De decentralisatie van de jeugdzorg zal de regierol van de gemeente op het jeugddomein verstevigen. Vanuit deze rol is nauwe samenwerking met schoolbesturen dus een vereiste. De Lokale educatieve agenda (LEA) biedt hiervoor een kader. Gemeenten en schoolbesturen maken – naast afspraken over huisvesting en leerlingvervoer ten minste afspraken over de aansluiting van de zorg in en om de school, zoals de vroegsignalering, ondersteuning aan kind, gezin en school, de relatie met het Centrum voor Jeugd en Gezin met de zorg- en ondersteuningsstructuur in en om de school, de inzet van jeugdzorg op de scholen, integrale toewijzing van ondersteuning en gespecialiseerde jeugdzorg en onderwijsondersteuning. 3.) De bedoeling is dat de Centra voor Jeugd en Gezin, na overheveling van de provinciale taken naar gemeenten, als frontoffice voor alle vormen van jeugdzorg gaan dienen. De gemeente is nu al verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de leerplicht, de RMC-functie, de jeugdgezondheidszorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Deze verantwoordelijkheid wordt na de decentralisatie van de jeugdzorg, de decentralisatie van de begeleidingsfunctie uit de AWBZ en de invoering van de Wet Werken naar Vermogen nóg verder verbreed. School biedt dan zo passend mogelijk onderwijs. Omdat de provincie de jeugdzorg overhevelt naar de gemeente (decentralisatie jeugdzorg) is dit dus een uitgelezen kans om de jongeren juist zoveel mogelijk in/op school te houden. De zogeheten schoolteams – onlangs gelanceerd – zijn hier een goed voorbeeld van leerling nabije zorg op school. Pas als beiden (ter plekke) niet toereikend zijn, kan een verwijzingstraject naar een alternatieve leer(werkplek) in gang gezet worden.
3
Het is juist dat in beide scenario’s scherpe tegenstellingen zijn neergezet, die hier en daar wat oneigenlijk aan kunnen doen, maar er moeten nu eenmaal een helder onderscheid en een duidelijke keuze worden gemaakt. Daarom ook geen 3de scenario. Het is nu nodig om lopende processen te doorbreken en forse stappen vooruit te gaan maken. Scenario 1 is overigens een principiële keuze, die nog om nadere invulling vraagt. Voor de verdere uitwerking is nu commitment nodig. 4.) Het convenant is feitelijk niet meer dan een afspraak dat belanghebbenden de beoogde doelstelling (willen) gaan halen. De wijze waarop moet daarna nog geconcretiseerd worden. Het betreft overigens regionaal beleid waarover scholen zelf zeggenschap hebben. Maar het beleid wordt in samenspraak gemaakt daar is uw mening belangrijk bij. Van belang hierbij is dat de wethouder van de contactgemeente vsvconvenant, in dit geval Eindhoven, de voorzittersrol in de regio vervult. De wethouder moet dus het regionale belang dienen enerzijds en anderzijds de ingeslagen weg van de gemeente Eindhoven daarbinnen meewegen en meenemen. Daarom vraagt het college u in te stemmen met scenario 1, omdat dit scenario een heldere ontwikkelingsrichting aangeeft. Daar waar het specifiek om Eindhovensehovense projecten gaat, is uiteraard het woord aan de raad en het college van b&w zelf. CDA 1.) Wat gebeurt er met jongeren die buiten school 23 vallen? 2.) Hoe staat het met de plannen van de instellingen (Jeugdzorg en Combinatie) die de thematiek waarvoor we eSMS hadden, zouden oppakken? 3.) In hoeverre past scenario 1 in “Aanval op de schooluitval” en wat is de stand van zaken hiervan? 4.) Waarom geen scenario 3?
1.) Afhankelijk van de indivuele situatie zijn er diverse mogelijkheden voor een jongere die buiten School 23 valt. We hebben de werkschool voor jongeren waarbij binnenschools leren niet aansluit bij de leermogelijkheden. Op de Klip zijn plekken beschikbaar voor jongeren met een GGZE zorgvraag, in combinatie met Jeugdzorg. Met de schoolteams worden scholen beter uitgerust met zorgvoorzieningen jongeren die dreigen uit te vallen beter te kunnen ondersteunen.
4
5.) Hoort bij onderwijs met een plus ook niet het onderwijs dat door Pleincollege Helder wordt gegeven en moeten we die dan ook niet bij beleidsbepaling meenemen ? Zo neen, waar hoort het onderwijs voor kinderen met een autistische aandoening dan thuis en welke is de rol van de gemeente daarbij.
2.) Het project om de thematiek van de eSMS op te pakken verloopt langzaam, maar naar wens. De Jeugdzorg en Combinatie zijn bereid om dagplaatsen voor de oorspronkelijke eSMS-populatie ‘vrij te maken’. Randvoorwaarden is dat er voor de jongeren school of werk ‘De Werkschool’ voorhanden is. Dit lijkt verankerd. Nu staat een gesprek met de Provincie op de agenda om vooruitlopend op de transitie Jeugdzorg financiering mogelijk te maken. Als dit traject slaagt is de eSMS methodiek behouden gebleven en vindt de zorg & financiering binnen bestaande voorzieningen en (grotendeels) met reguliere middelen plaats. Als dit akkoord is, breekt de tijd aan om harde afspraken te (gaan) maken. 3.) Scenario 1 gaat uit van integrale bundeling van passend onderwijs, inregelen jeugdzorg en terugdringen voortijdig schoolverlaten. Het wenkende perspectief is om dit door alle belanghebbenden nu goed te regelen, dus ook via preventie, vroegsignalering en vroeghulp. Deze werkwijze past dus geheel binnen het beleid ‘Aanval op schooluitval’. 4.) Het bedenken van een 3de scenario, maakt de discussie nóg ingewikkelder dan hij al is. Scenario 1 zou minder zwart-wit uit kunnen vallen ten opzichte van scenario 2 als op bestuurlijk niveau een heroverweging plaatsvindt over de wijze van besteding van de ‘plus’gelden van OCW. OCW maakt deze ‘plus’gelden direct over aan scholen, die vervolgens zelf de ‘plus’-middelen over School 23 en de Rebound verdelen. De keuze is dus aan de school om plusmiddelen te koppelen aan een fysieke voorziening, of op een andere wijze in te zetten. 5.) Pleincollege Helder hoort bij onderwijs ‘met een plus’. Het is geen ‘plusvoorziening’ die bedoeld is voor overbelaste leerlingen die te kampen hebben met probleemcumulatie. Pleincollege Helder gaat straks onder de noemer van passend onderwijs structureel onderdeel uitmaken van het gewone reguliere onderwijs. De financieringsregeling voor deze organisatie maakt dan onderdeel uit van de verantwoordelijkheid van het Samenwerkingsverband VO. Scholen krijgen binnenkort zorgplicht. (Zie ook antwoord VVD,2) Het
5
samenwerkingsverband VO krijgt dan middelen om jongeren met een stoornis in het autistisch spectrum didactisch te kunnen begeleiden. De gemeente bekostigt momenteel ter overbrugging van Pleincollege Helder. Als de invoering van de wet op passend onderwijs een gegeven is, dragen scholen - via het samenwerkingsverband - zélf de verantwoordelijkheid voor financiering van Pleinschool helder. D66
1.) Als de LGF-middelen via lumpsum rechtstreeks naar het MBO gaat, hoe blijft er dan zicht op dat deze middelen aan preventie worden besteed? 2.) Scenario 1; wat zijn hiervan de gevolgen voor de bestaande plusvoorzieningen en de deelnemers? Hoe gaat het traject er dan uit zien? 3.) Gesteld wordt dat in scenario 1 de plusvoorzieningen herkenbaar wordt als zorginstelling. Zijn dat school 23 en Rebound? Is nagedacht over het smart maken hiervan? 4.) Zijn reguliere onderwijsinstellingen voorbereid op scenario 1? (Denk aan toezicht, kwaliteitsbewaking en wanneer zorg.) 5.) Is er een inschatting gemaakt van de omvang van de preventie in relatie tot de beschikbare middelen? 6.) Hoe borgen we zicht op probleemjongeren als ze verspreid worden over alle onderwijsinstellingen? 7.) Hoe kijkt het onderwijs tegen de intensieve samenwerking met de gemeente aan? Hoe worden partijen daarop voorbereid (decentralisatie Jeugdzorg)? 8.) Wanneer zijn we tevreden met het resultaat? 9.) Wordt het kind niet de dupe van het schuiven van verantwoordelijkheden.
1.) Dat hangt van de transparantie van het beleid van de school af. Scholen hebben er jarenlang bij de politiek op aangedrongen om lumpsum financiering mogelijk te maken: ‘Geef ons de middelen, want dit kunnen wij heel goed zelf regelen.’ Dit proces nadert een afronding. Momenteel lijkt dit proces zich om te draaien omdat mbo-scholen de lumpsum niet toereikend vinden en voor aanvullende doelgroep financiering (gaan) pleiten. 2.) Ook in scenario 1. is in een kleine aparte plusvoorziening voorzien. Alleen niet in de vorm van een grootschalige voorziening met daarbinnen hele opleidingstrajecten. Plaatsing binnen een kleine plusvoorziening, vindt in scenario 1 uitsluitend in uiterste omstandigheden (als vangnet) plaats. Competentie van een kleine plusvoorziening is dan tijdelijke opvang, structuur en verbondenheid en zo kort en effectief mogelijk en zo snel mogelijk terug naar het gewone onderwijsleerproces. Dit houdt in: één jongere, één gezin, één aanpak via een intermurale en multidicplinaire samenwerking. 3.) Zie antwoord bij 2. 4.) Ja. De wet op passend onderwijs, de transitie jeugdzorg zitten er alle lange tijd aan te komen. Er zijn verschillende informatieronden, werkbijeenkomsten en conferenties aan besteed. Dat laat onverlet dat er ook binnen een school voldoende competenties aanwezig zouden moeten zijn. Het kan (uiteraard zo) zijn dat dit onderdeel nog niet voldoende op orde is. Daar zal een school hard aan moeten werken. 5.) Zie ook antwoord op vraag 2 van de SP-fractie. Uiteindelijk moet de slag naar
6
6.)
7.)
8.)
9.)
GL
1.) Het afschaffen van LGF middelen. Die dan worden toegevoegd aan gehandicaptenbudget waardoor de mbo instellingen vanaf de invoeringsdatum de ondersteuning en begeleiding zelf vaststellen en vormgeven. Wat zijn de criteria's die hier zullen gehanteerd worden? Moet een kind eerst en bepaalde handicap hebben om in aanmerking te komen voor deze middelen? 2.) In de huidige situatie is zo geregeld dat een leerling met een leerachterstand die van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs gaat een LGF budget mee neemt, dat maakt het voor v-mbo scholen gemakkelijk om deze leerlingen toe te laten. Hoe gaat het college hierop controleren, dat deze kwetsbaar jongeren niet het dupe
1.)
2.)
het wenkende perspectief gemaakt kunnen worden zonder extra kosten, geredeneerd vanuit de huidige beschikbare budgetten. Scholen zijn verantwoordelijk voor alle leerlingen, ook de probleemjongeren. Met de registraties van de Zorg Advies Teams houden we het overzicht van de jongeren die daar besproken worden. Verder hebben we ons eigen DUO systeem waarin alle verzuim en uitval leerlingen geregistreerd worden. Scholen staan daar overwegend positief tegenover en zien zeker de voordelen van (vroeg)-hulp in school. In dat geval blijft de jongere op school en krijgt daar immers hulp terwijl school zich kan richten op de onderwijsinhoud. Problemen zullen zich altijd blijven voordoen. Het streven is om binnen redelijke probleemmarges te blijven. Wij kunnen benchmarks uitvoeren om onze voortgang te toetsen aan die van anderen. Alle curatie ten spijt, als het om vsv gaat, moeten we (nog) flinke slagen maken. Ja, daarom moeten we ophouden om kinderen door te schuiven en te segregeren en te stigmatiseren in aparte – overigens goed bedoelende – fysieke voorzieningen. Iedere kind hoort er (gewoon) bij en doet (gewoon) mee. Pijnlijk is wel dat dit goede beleid vanuit overheidswege in gang wordt gezet en met een forse bezuiniging wordt in- en doorgevoerd. Feitelijk worden de middelen aan de lumpsum van mbo-scholen toegevoegd en er is geen verdere sturing van bovenaf, behalve toezicht van de inspectie. Zorg gaat integraal onderdeel uitmaken van het zorgbeleid van scholen. Alle scholen hebben inmiddels een Zorgadviesteam (wandelgang ZAT genoemd). Het ZAT bestaat uit interne en externe deskundigen die per kind vaststellen, wat de noden zijn en hoe het kind het beste te helpen is. Het speciaal onderwijs blijft overigens gewoon bestaan, maar in afgeslankte vorm en uiteraard gekoppeld aan de (medische) zorg die het kind nodig heeft. De LGF middelen verdwijnen: de verevening komt hiervoor in de plaats. Scholen hebben na aanmelding (wettelijke) zorgplicht en moeten het kind opnemen of daar elders een geschikte plaats voor zien te vinden. Scholen kunnen niet alles en zijn zich ook qua zorgverlening aan het differentiëren. Zo kan bijvoorbeeld één school zich specifiek richten op kinderen met een
7
worden van het aannamebeleid van deze scholen? 3.) Uit recente onderzoeken naar VSV is gebleken dat met name allochtonen leerlingen en specifiek Antilliaanse en Marokkaanse jongeren tot de grootste doelgroep behoren onder vroegtijdig schoolverlaters. Ondanks dat er in de afgelopen jaren extra is geïnvesteerd in deze groep. Gaat uw college hier iets mee doen? En hoe gaat u dit aanpakken? 4.) Is het realiseerbaar scholen te belasten met de opdracht om leerlingen, die met allerlei problematiek te kampen hebben, zoveel mogelijk binnen een reguliere setting passend onderwijs te bieden? hoe gaat u dat regelen? en waarom zou het nu wel gaan lukken om tot die afspraken te komen met scholen? 5.) Op pagina 53. stelt u nog al wat hard eisen aan de onderwijskrachten op het gebied van competenties waar ze aan moeten werken. a./ Denkt u dat dit haalbaar is? b./ En hoe gaat u dit regelen? c./ Vind u niet dat dit de taak van de scholen is? is dit niet interne aangelegenheden van scholen zelf?
stoornis in het autistisch spectrum. Iedere school heeft het aanbod inmiddels vastgelegd in een zogeheten zorgprofiel. 3.) Eigenlijk gaat het bij passend onderwijs om ‘zo passend mogelijk’ en voor ieder kind op maat toegesneden onderwijs (desgewenst gecombineerd met zorg en hulp.) Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar etniciteit, beperking, gender of seksuele voorkeur. Dat laat onverlet dat bepaalde groepen in een achterstand verkeren en extra steun kunnen krijgen. Scenario 1 voorziet erin om hierin te (kunnen) gaan voorzien, omdat dit scenario differentiatie mogelijk maakt ook naar specifieke (zorg)-groepen. 4.) Ja, dat is realiseerbaar maar niet voor alle leerlingen. Speciaal onderwijs en plusvoorzieningen zullen in een zeker opzicht nodig zijn en blijven. Waarom het mogelijk nu wél gaat lukken is dat de decentralisatie Jeugdzorg het mogelijk maakt om vanuit gemeentelijke zijde de zorg in school in te regelen. De ZAT’s gaan hierin een fundamentele rol vervullen, naast het Centrum voor Jeugd en Gezin. 5.) Het is ongetwijfeld waar dat er hogere eisen aan competenties van onderwijskrachten worden gesteld. Exameneisen gaan omhoog, passend onderwijs legt extra druk op onderwijskrachten en het voortijdig schoolverlaten en het aantal doubléringen moet worden gereduceerd. Cruciale vraag is of de lat niet té hoog wordt gelegd. Vanzelfsprekend is deskundigheidsbevordering een taak van de scholen zelf en de minister stelt hiervoor ook middelen ter beschikking. Wat onderkend moet worden, is dat scholen niet alleen de zorgkant kunnen inregelen, daar is samenwerking en onderling een goede taak en rolverdeling met de gemeente voor nodig.
8