AARDRIJKSKUNDE
GLOBALISERING HOOFDSTUK 1: DE WERELD: SYSTEEM VAN LANDEN EN RELATIES 1.1 DE SAMENHANG IN HET WERELDSYSTEEM Vrijwel nergens produceert men nog zelf alle noodzakelijke goederen of diensten. Het is deze internationale arbeidsverdeling die plaatsen, gebieden en mensen in de hele wereld economisch met elkaar verbindt. Door deze vergaande handelsrelaties merkt het ene land bijvoorbeeld als het in een andere land slecht gaat. Bijvoorbeeld de enorme groei van China zorgde voor een toename van de vraag naar olie en ijzererts, daardoor stegen de prijzen van deze producten wat weer zorgde voor kostenverhogingen in bedrijven. Daarnaast is de economische samenhang terug gezien in het feit dat ondernemingen kunnen kiezen tussen landen (vestigingsklimaat). Deze samenhang tussen gebieden maakt landen ook kwetsbaar. We zijn afhankelijker geworden van natuurlijke hulpbronnen uit andere landen. Een voorbeeld hiervan is de oliecrisis in de jaren 70. Samen vormen landen en de relaties daartussen het economisch wereldsysteem. Verandering in het ene land heeft altijd positieve of negatieve gevolgen voor andere landen. Binnen een systeem kun je elementen, die veel gemeen hebben, groeperen. Als je de criteria soort economisch activiteit + soort relaties met andere landen gebruikt dan krijg je de volgende indeling: Kernregio’s (of centrum): Economische hoog ontwikkelde rijke landen met kenmerken als: hoge arbeidsproductiviteit, grote variatie aan industriële goederen en diensten, hoofdkantoren, politiek macht. Semiperifere regio’s: middenpositie. Behoorlijke industrialisatiegraad. Perifere regios: economische activiteiten afgestemd op het belang van het centrum en semiperifere. Lage productiviteit en daarom ook laag inkomen. Gericht op primaire producten. Export eenzijdig. Het wereldsysteem is sinds zijn ontstaan in drie opzicht gewijzigd: Ruimtelijk schaal: Het aantal landen dat deelneemt is toegenomen. Positiewisselingen: Zo waren VS en Japan ooit perifere maar zijn nu kernregio’s. Men spreekt van een global shift, het verschuiven van het economische zwaartepunt van het ene naar het andere deel van de wereld. 1.2 WERELDSYSTEEM IN HISTORISCH PERSPECTIEF Vroeger had je een samenleving gebaseerd op sedentair landbouw, nomadische veeteelt en primitieve zelfvoorzienend landbouw. De ontdekkingsreizen creëerde handel en verbonden landen met elkaar. Het resultaat was een netwerk van kolonies, een buiten de staat gelegen, meestal overzees gebied, dat op een gewelddadige of vreedzame manier in bezit is gekomen is van die staat. Het succes van West-Europa kent de volgende factoren: Ontwikkeling van de kapitalistische markteconomie Stimulerende rol van de eerste modern staten in Europa Handel zorgde voor zeer veel inkomsten
De industriële revolutie kon op gang komen door goede voorwaarden: goede infrastructuur, onafhankelijke ondernemersklasse, genoeg delfstoffen en als laatste levering van grond-, hulpstoffen en energiebronnen. De periferie stemde de productie nog meer af op de kernregio, gevolg ontstaan van exploitatiekolonies. Toen kreeg de kern West-Europa van een tweede centrum, het Noord-Amerikaanse continent (de vestigingskolonies). In West-Europa was men van voedselvoorziening meer afhankelijk van het buitenland dan in de VS. Een staat, die met behulp van politieke, economische, financiële en militaire middelen een dominante rol speelt speel in het wereldsysteem noemen geografen een hegomoniale staat. De toenemende concurrentie tussen de kernlanden mondde aan het einde van de 19 e eeuw uit in het imperialisme. Binnen het wereldsysteem ontstonden drie groepen landen: Eerste wereld: West-Europa, VS en Japan De derde wereld: Veel economische en sociale problemen. De landen waren nog steeds afhankelijk van het afhankelijk. Ook probeerde de kernlanden hun invloed te handhaven en uit te breiden, neokolonialisme. Tweede wereld: de socialistisch/communistische staten met een planeconomie. Landen als China, Sovjet-Unie, Noord-Korea en Cuba. Ondanks de dekolonisatie bleven veel dingen bij het oude. Daarnaast krijgen de landen uit de periferie te maken met een negatieve handelsbalans. De exporteren namelijk goedkope producten, maar moeten duurdere producten importeren. Daarnaast zorgde ruilvoetverslechtering ook voor een grotere achterstandpositie.
“Als het druppelt in de rijke landen, regent het in de arme landen” Ontsnappen uit de periferie is echter mogelijk. Bij de lichte industrie is een voortdurend proces van uitschuiving aan de gang. Zo kwam de lichte industrie in de jaren 60 in de nieuwe industrielanden (Taiwan, Singapore, Hongkong, Brazilië en Zuid-Korea). Ook China toonde aan dat een op buitenlandse afzetmarkten gerichte economische ontwikkeling, de economie doet groeien. 1.3 GEEN ‘WERELDSYSTEEM’ ZONDER VERVOER Het aantal ruimtelijke interacties tussen vrijwel alle landen is toegenomen. Het wereldomvattende netwerk van economische, politieke en culturele relaties werd tegelijk complexer, globalisering. De absolute afstanden namen niet toe, maar wel de relatieve afstanden (tijd, moeite en kosten). De bereikbaarheid, relatieve ligging, van gebied hangt zowel af van transportmiddelen als van infrastructuur. Absolute ligging daar in tegen niet veranderen. Het proces van de afnemende relatieve afstanden heet tijdruimtecompressie. Dit komt door verbetering van transport over land en over zee. Daarnaast de ontwikkeling van de informatieoverdracht (telefoon etc.). Een transport- of vervoersnetwerk binnen het wereldsysteem is opgebouwd uit knooppunten en verbindingen. De plek van samenkomst heet de hub. De verbindingen heten de spokes. Zo zijn op intercontinentale niveau de mainports de belangrijkste knooppunten. Nieuwe transporttechnologie heeft op vele manieren het wereldsysteem beïnvloed. Spoorwegen tegen westen van de Appalachen in de VS zorgde enerzijds voor betere bereikbaarheid van het westen en noord van de VS. Anderzijds zorgde het voor concurrentie met de kernregio West-Europa (dit leidde zelfs tot een landbouwcrisis). Moderne communicatie technologie doet ook zijn intreden, maar het heeft alleen een positief effect
op de landen die zich zo’n investering in dat systeem kunnen doen. Daarnaast heeft ook de elektronische snelweg een enorme invloed op de globalisering. Zo kun je nauwkeurig aangeven wanneer je welk onderdeel in het productieproces in je bedrijf wilt hebben (‘just in time’-principe). Het heeft ook nadelen: kwetsbaar, afhankelijk van energie, misbruik en virusrisico’s. 1.4 GLOBALISERING EN DE CULTURELE DIMENSIE Om een goed beeld te krijgen van een bepaalde verschijnsel maakt men gebruik van dimensies (invalshoeken). Dat zijn de volgende vijf: Fysisch-geografische dimensie: verband tussen het verschijnsel en de natuurlijke omgeving. Bijvoorbeeld dat niet elke natuurlijke omgeving evenveel mogelijkheden bied. Sociale dimensie: de maatschappelijke verhoudingen. Bijvoorbeeld het verdwijnen van arbeidsintensieve bedrijfstakken uit het land en het daaruit voortvloeiende werkloosheid. Economische dimensie: produceren en consumeren. Politieke dimensie: de machtspositie, het vermogen om het gedrag van mensen of ondernemingen te beïnvloeden. Politieke leider maken hier gebruik van om beslissingen in eigen voordel te krijgen. Culturele dimensie. Cultuur gebieden zijn regio’s met gemeenschappelijke cultuurkenmerken. Het onderscheiden van culturen is niet makkelijk, als het gebeurt dan vaak op basis van taal. Je hebt de moedertaal en daarnaast spreekt men (meestal) een dialect van een taal. Als men niet kan communiceren met hun eigen taal is een derde taal nodig, lingua franca. Volken zijn groepen mensen die zich van andere groepen onderscheiden op grond van een of enkele cultuurelementen. Die kenmerken bepalen de identiteit. Culturen veraderen zowel van binnen uit als door het contact met andere culturen. Hier volgen enkele voorbeelden: Introductie van de kapitalistische markteconomie kon niet plaatsvinden zonder de cultuurveranderingen (privébezit etc.) Standaardisering van ‘tijd’. Dit tijdsbesef ontbrak in veel culturen. De overname van taal en gewoonten door bepaalde lagen in de samenleving. Elitaire lagen van perifere gebieden kregen te maken met europeanisering. Tegenwoordig duikt de term amerikanisering op. De hegemoniale positie van de VS en de culturele overheersing worden vooral door een aantal stromingen binnen de islamitische wereld betwist. De wijze waarop en de snelheid waarmee verschijnselen zich over het aardoppervlak verspreiden noemt men ruimtelijk diffusie. Deze kent 4 vormen: Expansie: uit één bron, daarna als lopend vuurtje Relocatie: bron gebied en daarna verschijnend in nieuwe gebieden Contactdiffusie: besmettelijke ziekte, direct contact nodig Hiërarchische diffusie: geordend netwerk van plaatsen of punten Hoe het proces verloopt hangt af van een aantal factoren. Zoals de manier van overbrugging tussen herkomstgebied en introductiegebied (via migratie of via kerstening bijvoorbeeld). De tweede factor is de bereidheid om vernieuwingen te accepteren. Vooral bij immateriële aspecten van de cultuur kan de weerstand groot zijn. Daarnaast zorgt ICT-technologie onvermijdelijk voor confrontatie tussen gedachtesystemen.
Als de twee culturen met elkaar in contact komen kan er sprake zijn van acculturatie, proces, waar de ene cultuur elementen overneemt van de andere. Vooral Europa valt op sinds migratie na 1945. Ze hadden sindsdien voor het eerst een negatieve migratiesaldo, door de komst van de arbeidsmigranten. Dit heeft geleid tot multiculturele samenlevingen. De VS is altijd al een immigratie gebied geweest (Europeanen, Afrikanen (slavernij), Latijns Amerika/Azië). Latijs Amerika heeft immigranten uit Europa, maar later ook van “gedwongen migranten” uit Afrika. Afrika is een vertrekgebied (alleen Zuid-Afrika is een uitzondering). Oost-Europa (Sovjet) richting Azië. West Europanen vertrokken ook veel naar Australië en Nieuw-Zeeland. 1.5 DE ECONOMISCHE DIMENSIE De economische triade is geheel van drie economische en politieke machtsblokken (NAFTA, EU en Japan) met aan de machtsblok gerelateerde (semi-)perifere landen. Naast de handel heeft ook de dienstverlenging ook de weg van de globalisering ingeslagen. Ook bij de dienstverlening is er sprake van ‘uitschuiving’. Dit patroon is ook te merken bij de investeringen. Multinationale ondernemingen met hoofdkantoren in de kernregio’s investeren in het (semi)perifere China ook vanwege de daar groeiende afzetmarkt. De hoofdzetels van multinationals zijn sterk geconcentreerd in global cities. Door de spreiding van al hun activiteiten over de wereld hebben ze de internationalisering sterk bevorderd. Dankzij speciale exportzones heeft een aantal regio’s sterke economische positie verworven rond de Pacific Rim. De concurrentie in kapitalistisch markten dwingt ondernemingen tot kostenverlaging en opbrengstverhogingen, geen investeringen, geen toekomst. Dit kan door: Schaalvergroting: zorgt voor lagere kosten per product Joint venture: risico verspreiden Onderdelen van productieketen daar te hebben waar heb meest verantwoord is ‘Outsourcing’: Delen van productie uitbesteden Nieuwe afzetmarkten De wereldhandelsorganisatie (WTO) houdt zich bezig met spelregels van de handel en diensverlening tussen landen. Gericht om de economie te liberaliseren, en heeft te maken met de volgende 3 zaken: Handelsbelemmeringen Vrij kapitaalverkeer Vrij migratie Over hebben staten zich echter georganiseerd in blokvorming: Vrijhandelszone: afschaffing handelsbarrières Douane-Unie: +gemeenschappelijk buitentarief Gemeenschappelijke markt: vrij verkeerd goederen, kapitaal en arbeidskrachten Economische Unie: Gemeenschappelijk economisch beleid. De EU en de NAFTA zij naar buiten toe nog deel gesloten handelsblokken. Zo ontvangen Europese boeren veel subsidie. 1.6 DE POLITIEKE DIMENSIE Drie factoren die belangrijk zijn of de invloed van de politiek op de economie groot is: Stabiliteit van een regering: ondernemers zijn namelijk eerder bereid om in die landen te investeren
De mate waarin de overheid zich direct met de economische beslissingen wil ‘bemoeien’: Marktmechanisme is centraler komen te staan. Indirect invloed uitoefen op geografische kenmerken van het land die een rol spelen bij het nemen van economische beslissingen: Het al dan niet afschermen van handelsbarrières (protectionisme) Belastingen voordelen / verlenen van subsidies Liberaliseren roept echter ook tegenstanders op, het tast volgens hun namelijk het milieu aan. Soms wordt er wel eens gepleit voor lokalisering, het baseren van de economie op lokale natuurlijke hulpbronnen. Dus geen global governance. Dat men tegen deze global culture tegen is blijkt wel uit het feit dat Nederland en Frankrijk tegen een Europese Grond stemde. Bij de veranderingen in de staatkundige opbouw van het wereldsysteem speel het idee van de natiestaat een grote rol. Homogenisering kan de politieke stabiliteit en daarmee de economische ontwikkeling ten goede komen, nation building. Streven naar zelfbestuur (soevereine macht) is een voorbeeld van regionalisme. Als dat gebeurt is er sprake van separatisme. Geopolitici onderscheiden twee sorten krachten die invloed hebben op staatsvorming. Centrifugale krachten: Dat zijn krachten die staten verzwakken, zoals politiek machtsongelijkheid, economische uitbuiting (voorbeeld: BELGIË!). Dat kan leidde tot verbrokkeling. Centripetale krachten: Dat zijn bindende krachten, zoals gemeenschappelijke geschiedenis, gemeenschappelijke behoefte aan militaire veiligheid. Ze zorgen voor meer eenwording.
HOOFDSTUK 2: DE WERELD, EEN MOZAÏEK VAN REGIO’S 2.1 RUIMTELIJKE VERSCHILLEN, WAT ZIT DAAR ACHTER? Uiteindelijk leidt de globalisering tot ruimtelijk verschillen in welvaart binnen landen. In een gebied met moderne communicatiemiddel groot zijn is een fast World. In een slow World is de betrokkenheid bij de internationale productie en consumptie klein. Maar een fast World kan echter ook in de perifere liggen (bijv. luxe vakantieverblijven in arme landen). Andersom is natuurlijk ook van toepassing (sloppenwijken bijvoorbeeld). Het ‘fordisme’, lopende band productie, dit heeft echter de laatste jaren plaats gemaakt voor het ‘toyotisering’. Bij de productie wordt nu rekening gehouden met de wensen van de consumenten. Dit soort werkwijze past het beste in stedelijke gebieden: Consumenten wonen vooral in stedelijke regio’s (levenscyclus producten wordt korter) Kennis en innovatie is voor overleven van ondernemingen van levensbelang. Innovatiecentrum komen voor in steden voor. Steden behoren bijna per definitie tot de ‘fast world’ De overheid stimuleert het ontstaan van clusters: dat zijn ruimtelijke concentraties van onderling verbonden ondernemingen en instellingen uit een of enkele bedrijfstakken. Ze zijn vaak exportgericht. Dit is in stedelijke gebieden makkelijker te realiseren in verband met de grote bevolkingsdichtheid en de concentratie van bedrijven.
2.2 EUROPA: OUDE KERNREGIO MET RIMPELS Op het Europese continent ligt een ingewikkeld mozaïek van staten. In Europa is zeker sprake van centrifugale krachten en fragmentatie. Enkele voorbeelden: Balkan: hier is sprake van fragmentering van Europa, balkanisering. Joegoslavië dat uit elkaar viel. Dit heeft hier gezorgd voor afremming economische ontwikkeling. Baskenland: Verdeeld in twee staten, Frankrijk en Spanje. Dit maakt het moeilijker om de soevereiniteit te realiseren. Noord-Ierland: katholieken tegen over de protestanten België: Wallonië en Vlaanderen. Daar heeft zich een verschuiving van nationale kernperiferiestructuur voorgedaan. Daar in tegen leidde de vorming van de EU tot meer eenheid. Deze ‘vorming’ zorgde voor stabiliteit in Europa en zorgde voor een forse economische groei. Een aantal aspecten van het geografisch beeld van Europa dreigt de sterke economische positie aan te kunne tasten. Hieronder volgen voorbeelden: Europa is wat betreft natuurlijke hulpbronnen veel afhankelijk van andere delen De wereldwijde ‘uitschuiving’ bedreigt de werkgelegenheid Enorme vergrijzing in sommige landen Economische en politieke blokvorming staat onder druk De druk op de Europese subsidies af te schaffen 2.3 JAPAN EN CHINA, EEN ‘REUZEN’ VERSCHIL JAPAN: Net zoals Europa ontwikkelde Japan zijn eigen periferie. In de tijd rond de WOI was de economische macht in handen van de zogenoemde zaibatsu, machtige familieconglomeraten, zoals Mitsubishi. Ze bezaten meestal alle schakels van een productieketen, genaamd: verticale integratie. VS probeerde deze macht te veranderen en ze kwam er onder andere horizontale integratie binnen de industrie, waarbij soortgelijke fasen in verschillende productieketens bij elkaar werden gevoegd. Japan heeft moeite om te herstellen van Azië crisis. De Geopolitieke situatie is verander naar de verloren tweede wereldoorlog. Zo kwam het communisme op bij “buren” China en Noord-Korea, dit leidt allemaal tot spanningen. Ook in Japan zorgde de globalisering voor regionale verschillend. Het centrum “Pacific corridor” tegenover het periferie. In Japan is er sprake van agglomeratienadelen, zoals het op het verkeerde plek bouwen van agglomeraties (schaarse vruchtbaarheid). Daarnaast kennen de perifere regio’s (net zoals in Europa) bachwash-effecten: Vertrek hoogst opgeleide en jonge en meest rijke arbeidskrachten Beperkte publiek en private investeringen Geringe werkgelegenheid CHINA: Voor de jaren 80 was China nog een onder ontwikkeld land. Dit kwam door de overheersing van andere gebieden en ook door het mislukte communistische systeem. Na de dood van Mao Ze Dong ging het land zich steeds meer liberaliseren. Dit zorgde voor een snelle ontwikkeling in het land. Het is echter de vraag of ze aan de vraag kunnen blijven voldoen. Alleen nog zware industrieën zijn nog in staatshanden. De tegenstellingen binnen China groeiden echter de laatste decennia doordat ze liberalisering vooral op de havensteden van toepassing was. Industriële producten van speciale economische zones kunnen onbeperkt worden verkocht aan andere landen. Verkoop in China kent enkele voorwaarden. Een extreem voorbeeld van een gebied met
speciale wetgeving is Hongkong. Een ander voorbeeld is in de regio van Shanghai. Dit gebied toont aan dat ook in (semi)perifere landen clusters kunnen voorkomen. Soms moet echter ook de vorming van nieuwe zones worden afgeremd omdat veel ondernemingen de Chinese markt willen binnendringen. Deze selectieve toelating is er om dat er nogal weinig concurrentiekracht ligt. Toch zijn er enkele schaduwzijden in de vorm van groeiende tegenstellingen: Toplaag ging vooral vooruit, dit zorgde voor grotere verschillen Geografisch gezien nemen de ruimtelijke verschillen toe Grote problemen komen in het binnenland voor. Op nationale schaal is er sprake van afstandsverval. De tegenstellingen op lokaal niveau hangen samen met de ruraal-urbane migratie. Ruimtelijke segregatie (krottenwijken tegen over moderne stadsdelen) kenmerkt daarom veel steden. 2.4 BRAZILIË, EEN MOEILIJK TE PLAATSEN LAND De beïnvloeding van de cultuur de beide koloniale machten is erg groot geweest. Echter ook andere invloeden (vooral religie en cultuur). Zo is het noordelijke deel van het land beïnvloed door culturele diffusie van het kolonialisme. Hetzelfde gebeurde in het zuiden alleen dan als vestigingskolonies. Enkele kenmerken zijn: hoge urbanisatiegraad en de miljoenensteden liggen vooral aan de kust. Dit komt natuurlijk door het koloniale verleden. Verbindingen met binnenland ontbraken daardoor de verschillen. In de 20e eeuw ging Brazilië over op importsubstitutie. Dit leidde tot beter verbinden echter nog geen goeie verbindingen met de Amazone gebied. Het was geen succes dus ging het land over op industriële productie voor de export. De VS probeert Brazilië bij de NAFTA te betrekken, maar ze gaan niet akkoord. Dit voor de eigen onafhankelijkheid en dumping te voorkomen. Je kan Brazilië opdelen in de volgende vier soorten gebieden Sterk verstedelijkte kerngebieden Markgerichte primaire productiegebieden Rurale probleemgebieden ‘Resource frontiers’ (veel natuurlijke hulpbronnen) Je hebt de ‘backwash effecten’ daarnaast zijn er ook ‘spread-effecten’. De backwash effecten worden veroorzaakt door economische groei van de steden in het centrum van het land. Vanuit de groeicentra kan kennis of infrastructuur uitwaaieren naar achtergebleven gebieden in de omgeving, spread effecten. Als regionale verschillen zo groot worden dat ze als onrechtvaardig worden gezien, is er sprake van regionale ongelijkheid. Conclusie: grote verschillen binnen het gebied. Ook op lokaal is hier sprake van. Er is sprake van fragmentarische modernisering. Dit leidt uiteindelijk tot sociale ongelijkheid binnen de stedelijke bevolking. Dit levert ook een ‘netwerksamenleving’ op.
------EINDE------