Global Entrepreneurship Monitor 2005 Nederland
Jolanda Hessels Kashifa Suddle Zoetermeer, juli 2006
ISBN: 90-371-0974-8 Bestelnummer: A200609 Prijs: € 40,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
A b s tr a c t
5
S am env atti n g
7
1
Inl eidi ng
11
1.1 1.2 1.3
Participerende landen Methodiek Opbouw
11 12 13
2
D e on twi kk el in g v an ni e u w o nd er n em e rsc h ap i n Ned er l and
15
2.2 2.3 2.4 2.5
Index voor de mate van nieuw ondernemerschap en de levenscyclus van bedrijfsoprichtingen P o t e n t i e e l o n d e r n e m e r sc h a p Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) Ondernemerschap in gevestigde bedrijven Samenvatting
15 16 17 20 20
3
N i e uw on der n e m er s c h ap i n i n ter n a ti on aa l p er sp e c ti e f
21
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) voor GEM-landen F u l l t i m e v e r su s p a r t t i m e o n d e r n e m e r s c h a p Motieven voor nieuw ondernemerschap Intenties om een bedrijf te starten Bedrijfsbeëindiging Samenvatting
21 23 25 26 27 27
4
A s s e ssm e nt v a n h e t o nd e r n em er s c h ap s kl i m a at i n Ned er l and
29
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Financiering door particulieren Overheidsregulering voor starters Onderwijs en training Bedrijven met een hoge groei(potentie) I n n o v a t i e f o n d e r n e m e r sc h a p Attitudes ten aanzien van ondernemerschap Samenvatting
29 31 33 34 36 39 41
5
F ol l o w- up o nd e r ' na sc en t s' , ond er n em e rs v a n j o ng e bedrijv en en 's to pp er s'
43
2.1
5.1 5.2 5.3 5.4
Ervaringen en verwachtingen van 'nascent' ondernemers Ervaringen en verwachtingen van ondernemers van jonge bedrijven Ervaringen en verwachtingen van 'stoppers' Samenvatting
43 49 54 56
3
L i t er a t uu rl i j s t
57
Bi jl ag e I
4
Conceptueel model GEM
59
Abstract The Global Entrepreneurship Monitor (GEM) presents an annual assessment of the national level of 'early-stage' entrepreneurial activity and the institutional conditions to which this is subjected in a large number of countries. A TEA (Total early-stage Entrepreneurial Activity) index has been developed to be able to measure early-stage entrepreneurial activity within the GEM framework. This index is a combination of nascent entrepreneurs (those currently involved in concrete activities to start up a new business) and owners of young businesses (those currently owning a business that is less than 42 months old). The Netherlands participated in the Global Entrepreneurship Monitor for the fifth time in 2005 and to that end 3.500 people took part in a telephone survey, called the adult population survey. In 2005 the TEA index for the Netherlands is 4.4, indicating that 4.4% of the adult population (18-64 years old) is involved in early-stage entrepreneurial activity. As was the case in previous years this is below the average of all participating countries (8.3) and the OECD-countries (6.8). Early-stage entrepreneurial activity in the Netherlands also lags behind the EU-average (5.3). Furthermore, 6.2% of the Dutch adult population expect to start their own firm in the next three years, again somewhat below the OECDand EU-average. In the Netherlands 42% of the owners of young businesses work part time in their own firm. This is a lot higher than the OECD- and EU-average; in the OECD on average 21% of owners of young businesses work part time in their own firm and in the EU this is 23% on average. In 2005 2% of the adult population in the Netherlands personally invested money in or lent money towards the establishment of somebody else's new firm. In other words: 2% of the adult population are informal investors. The share of informal investors has increased in 2005 compared to 2004 when 1.3% of the adult population were informal investors. The share of informal investors in the Netherlands in 2005 is quite close to the EU-average of 2.4%. In the Netherlands almost 6% of the new entrepreneurs expect they will employ 20 or more employees within five years. These entrepreneurs can be labeled as potential high growth firms. The share of potential high growth firms in the Netherlands is below OECD-average (10.7%) and EU-average (13.2%). The Netherlands' score with respect to the innovativeness of new entrepreneurs is only moderate. In particular new entrepreneurs' use of the latest technologies lag behind those of new entrepreneurs in the US, and the OECD- and EU-average. In the Netherlands entrepreneurship is not regarded mainly as a means for increasing wealth. In comparison to other countries new entrepreneurs less often start their firm to increase income but more often with the aim to gain independence. Every year, six months after the adult population survey, a follow up survey is held among those people identified as nascents or owners of young businesses. The combined results for 2004 and 2005 reveal that in the follow up survey half of the nascents indicate having already started their firm. About one third are still busy setting up their own firm. Most of them (80%) expect to start within one year. Furthermore, almost all
5
owners of young firms indicate in the follow up that they are still active in their firm, 20% of them report having encountered problems with regulations since the start of their firm and for 12% running their own business is a lot harder than initially expected.
6
Samenvatting De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) maakt jaarlijks een vergelijking van de mate van zogenoemd 'nieuw ondernemerschap' en de institutionele voorwaarden daarvoor in een groot aantal landen. Om de mate van nieuw ondernemerschap te meten heeft GEM de TEA-index (Total early-stage Entrepreneurial Activity) ontwikkeld. Zowel 'nascent' ondernemers (mensen die momenteel actief bezig zijn met het opzetten van een eigen onderneming) als ondernemers van jonge bedrijven (mensen die momenteel een eigen bedrijf hebben dat minder dan 42 maanden oud is) maken deel uit van de TEA. Nederland heeft in 2005 voor de vijfde keer deelgenomen aan GEM. Daarbij is een telefonische bevolkingssurvey gehouden onder 3.500 volwassen personen. Daarnaast is een enquête afgenomen onder 36 experts waarin een aantal stellingen over diverse aspecten van het ondernemerschapsklimaat in Nederland is voorgelegd. Ook zijn degenen die in de bevolkingssurvey geïdentificeerd zijn als 'nascents' en als ondernemers van jonge bedrijven een half jaar na de telefonische survey benaderd voor een follow-up onderzoek om in kaart te brengen wat hun ervaringen zijn met het ondernemerschap. Dit rapport geeft een beschrijving van diverse aspecten van nieuw ondernemerschap in Nederland. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan bod: 1 De ontwikkeling van nieuw ondernemerschap in Nederland 2 Nieuw ondernemerschap in internationaal perspectief 3 Assessment van het ondernemerschapsklimaat in Nederland 4 Follow-up onder 'nascents', ondernemers van jonge bedrijven en 'stoppers'. De ontwikkeling van nieuw ondernemerschap in Nederland Potentieel ondernemerschap In 2005 geeft 42% van de Nederlandse bevolking aan dat ze zelf de kennis, vaardigheden en ervaring hebben om een nieuw bedrijf op te richten. Sinds 2003 lijkt de Nederlandse bevolking positiever te zijn geworden over de inschatting van de eigen capaciteiten. Het aandeel van de bevolking dat aangeeft dat angst voor mislukking hen zou weerhouden van het oprichten van een eigen bedrijf is iets gedaald in 2005 in vergelijking met 2004 (van 32% in 2004 tot 29% in 2005). In 2005 zegt 39% van de bevolking dat er goede kansen zijn om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats. Dit aandeel is stabiel in vergelijking tot 2004. Het aandeel van de bevolking dat verwacht binnen drie jaar een nieuw bedrijf op te richten was in 2004 sterk gestegen ten opzichte van 2003 (van 5,7% naar 6,5%). In 2005 is dit aandeel licht gedaald naar 6,2%, maar het bevindt zich nog steeds boven het niveau van 2003. Ondernemerschapsactiviteit in Nederland in 2005 In 2005 bedraagt de TEA voor Nederland 4,4, wat betekent dat 4,4% van de volwassen bevolking (18-64 jaar) betrokken is bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten. Hoewel de TEA in 2005 licht is gedaald ten opzichte van 2004, ligt deze boven het niveau van 2003. In 2004 werd namelijk een grote stijging van de TEA geregistreerd met een zeer sterke toename van het aantal 'nascents' in dat jaar. De daling van de TEA in 2005 weerspiegelt mogelijk het toen nog aarzelende economische herstel, waardoor medio 2005 minder mensen daadwerkelijk bezig waren met de start van een eigen bedrijf in vergelijking met medio 2004. De TEA bestaat uit een combinatie van 'nascent' ondernemerschap en ondernemerschap in jonge bedrijven. In 2005 is zowel de index voor
7
'nascent' ondernemerschap als de index voor ondernemerschap in jonge bedrijven gedaald. Tot slot is, althans in de steekproef van de gehouden survey, ook het aandeel ondernemers in gevestigde bedrijven (bedrijven die langer dan 42 maanden bestaan), na een stijging in 2004, in 2005 licht gedaald ten opzichte van 2004. In 2005 is volgens de survey 5,7% van de Nederlandse bevolking ondernemer van een gevestigd bedrijf. Nieuw ondernemerschap in internationaal perspectief In internationaal perspectief scoort Nederland evenals andere jaren laag als het gaat om ondernemerschapsactiviteiten. Met een TEA van 4,4 in 2005 zit Nederland onder het gemiddelde van alle landen (8,3) en ook onder het gemiddelde van de OESO-landen (6,8) en van de EU-landen (5,3) die deelnemen aan GEM. Voor de meeste landen geldt dat ondernemers meer tijd in het eigen bedrijf werken wanneer het eenmaal is opgericht dan dat zij vooraf hebben ingeschat. In Nederland ligt dit precies andersom. 64% van de 'nascents' in Nederland verwacht fulltime (36 uur of meer) in het bedrijf te werken als dit eenmaal is opgericht. Voor de ondernemers van jonge bedrijven, dus degenen die reeds een eigen bedrijf hebben, geldt echter dat 58% er fulltime werkt. In vergelijking tot het OESO-gemiddelde en het EU-gemiddelde wordt door Nederlandse ondernemers van jonge bedrijven veel vaker parttime in het eigen bedrijf gewerkt. In Nederland werkt gemiddeld 42% van de ondernemers van jonge bedrijven parttime in het eigen bedrijf. Het OESO-gemiddelde bedraagt 21% en het EUgemiddelde 23%. 90% van de nieuwe ondernemers in Nederland start een bedrijf omdat dit kansen biedt ('opportunity entrepreneurship') en slechts 10% omdat ze geen andere opties voor werk hebben ('necessity entrepreneurship'). De wens om eigen baas te zijn is veruit het meest genoemde motief voor het starten van een eigen onderneming. Voorts verwacht 6,2% van de Nederlandse bevolking in de komende drie jaar een eigen bedrijf op te richten. Dit ligt ruim onder het OESO- en het EU-gemiddelde. Het aandeel stoppende ondernemers is enigszins gestegen in 2005. Volgens de gehouden survey is 1,5% van de Nederlandse bevolking tussen medio 2004 en medio 2005 gestopt met een eigen bedrijf, in vergelijking tot 1,2% in het jaar daarvoor. Het aandeel stoppers is evenals andere jaren laag in internationaal perspectief. Assessment van het ondernemerschapsklimaat in Nederland Financiering door particulieren Financiering door particulieren is een belangrijke bron van financiering voor startende ondernemers. Als onderdeel van de GEM-cyclus is aan experts in verschillende landen die deelnemen aan GEM gevraagd hoe zij de beschikbaarheid van particuliere financiële ondersteuning in hun land beoordelen. In Nederland oordelen experts gemiddeld neutraal als het gaat om de beschikbaarheid van particuliere financiering. Of er voldoende particuliere financiering beschikbaar is in een land hangt onder meer samen met het aandeel informele investeerders. In 2005 geeft 2% van de volwassen bevolking aan persoonlijk geld te hebben geïnvesteerd in of uitgeleend te hebben aan de oprichting van een nieuw bedrijf van iemand anders, oftewel 2% is informele investeerder. Dit betekent een stijging ten opzichte van 2004, toen 1,3% van de volwassen bevolking informele investeerder was. Het aandeel informele investeerders wijkt in 2005 niet veel af van het EU-gemiddelde, dat 2,4% bedraagt.
8
Overheidsregulering Wanneer mensen een bedrijf op willen richten krijgen ze te maken met overheidsregulering, zoals de aanvraag van diverse verplichte vergunningen. Experts in Nederland oordelen niet zo positief als het gaat om bijvoorbeeld de doorlooptijd voor het verkrijgen van vergunningen, en om de vereisten voor vergunningen waaraan moet worden voldaan door nieuwe bedrijven. Ook de mogelijkheden voor het verkrijgen van steun via één loket voor nieuwe en groeiende bedrijven worden niet positief beoordeeld door experts in Nederland. Echter als het gaat om het aantal benodigde procedures om een bedrijf te starten, scoort Nederland met gemiddeld 7 benodigde procedures op het OESO-gemiddelde. Verder blijkt dat de gemiddelde benodigde tijd per procedure in Nederland 11 dagen bedraagt. Dit is aanmerkelijk korter dan het OESO-gemiddelde van 20 dagen benodigde tijd per procedure. Onderwijs & Training 1 In het Nederlandse onderwijs komt geleidelijk meer aandacht voor ondernemerschap . Nederlandse experts zijn vooralsnog echter niet positief over de resultaten. Ze zijn vooral negatief over de geringe aandacht voor ondernemerschap en het oprichten van nieuwe bedrijven in het basis- en voortgezet onderwijs, en over de voorbereiding voor zelfstandig ondernemerschap op hogescholen en universiteiten. Bedrijven met een hoge groei(potentie) Experts zijn neutraal tot enigszins positief als het gaat om de mate waarin bedrijven met een hoog groeipotentieel prioriteit hebben in het Nederlandse beleid. Nederland scoort internationaal gezien laag als het gaat om het aandeel nieuwe ondernemers met een hoge groeiverwachting, zo blijkt uit de uitkomsten van de GEM-bevolkingssurvey. Innovatief ondernemerschap Nederlandse experts oordelen vrij negatief over kennisoverdracht naar en toegang tot kennis voor nieuwe en groeiende bedrijven. Uit de GEM-bevolkingssurvey komt naar voren dat Nederland vanuit internationaal perspectief vrij matig scoort wat betreft de innovativiteit van nieuwe ondernemers. Zo blijft het aandeel nieuwe ondernemers dat gebruik maakt van de nieuwste technologieën behoorlijk achter bij het OESO- en het EU-gemiddelde. Attitudes ten aanzien van ondernemerschap Zowel de experts als de volwassen bevolking in de GEM-bevolkingssurvey zijn over het algemeen van oordeel dat de stap naar het zelfstandig ondernemerschap als positief wordt beschouwd in Nederland. Experts zijn van mening dat ondernemerschap in Nederland niet echt een goede manier is om rijk te worden. Startende ondernemers beginnen het bedrijf in vergelijking met andere landen veel minder vaak om inkomsten te vergroten en juist relatief vaak om meer onafhankelijkheid te verkrijgen. Follow-up onder 'nascents', ondernemers van jonge bedrijven, en 'stoppers' 'Nascents' Uit het follow-up onderzoek dat gehouden is een half jaar na de GEM-Bevolkingssurveys in 2004 en 2005 blijkt dat ongeveer de helft van de 'nascents' dan reeds gestart is met het eigen bedrijf. Iets minder dan een derde is nog bezig met het opzetten van de
1
Zie bijvoorbeeld www.lerenondernemen.nl
9
onderneming en het merendeel van hen (80%) verwacht binnen een jaar te starten. Bijna 20% heeft de startpoging onderbroken of definitief gestaakt. 18% van degenen die al zijn gestart of die nog bezig zijn met de start geeft aan dat het opzetten van een eigen bedrijf hen is tegengevallen; voor de overige respondenten is dit meegevallen of was het zoals ze van tevoren hadden verwacht. 13% heeft problemen ondervonden met regelgeving bij de start. Ruim de helft (55%) van degenen die al zijn gestart of nog bezig zijn met de start verwacht over twee jaar geen personeel in dienst te hebben. 80% wil het bedrijf het liefst alleen runnen met slechts enkele personeelsleden; 18% streeft naar een zo groot mogelijk bedrijf. Ondernemers van jonge bedrijven In het follow-up onderzoek, zoals gehouden een half jaar na de GEM-bevolkingssurvey in 2004 en 2005, zijn ook degenen die waren geïdentificeerd als ondernemers van jonge bedrijven opnieuw benaderd. Vrijwel alle ondernemers van jonge bedrijven waarmee gesproken is zijn nog actief met het bedrijf. 20% geeft aan sinds de start van de onderneming problemen te hebben ervaren met regelgeving. Voor 12% is het runnen van het bedrijf tegengevallen. 55% verwacht de komende twee jaar geen personeel aan te nemen; 31% heeft al personeel in dienst (gehad); 83% wil het bedrijf het liefst alleen runnen met hooguit enkele medewerkers en 14% streeft naar een zo groot mogelijk bedrijf. Stoppers Sommige van de 'nascents' en ondernemers van jonge bedrijven hebben in de followup aangegeven te zijn gestopt met de ondernemerschapsactiviteiten. Voor 57% van degenen die (het opzetten van) het bedrijf al dan niet tijdelijk gestaakt hebben was de stop onvermijdelijk; 35% geeft aan dat de stop van het bedrijf voorkomen had kunnen worden. 8% van de stoppers is op het moment van enquête al weer bezig een nieuw bedrijf op te zetten. Van de overige stoppers verwacht 13% in de nabije toekomst zeker weer een eigen bedrijf te beginnen. 47% geeft aan nog wel eens een bedrijf te willen beginnen, mits de omstandigheden daarvoor geschikt zijn.
10
1
Inleiding
Dit rapport biedt inzicht in de mate van nieuw en startend ondernemerschap in Nederland in het kader van de Global Entrepreneurship Monitor (GEM). Er wordt hierbij enerzijds een beeld geschetst van de ontwikkeling van nieuw en startend ondernemerschap over de tijd bezien. Anderzijds wordt een internationale vergelijking gemaakt van de mate van nieuw ondernemerschap en tal van andere onderwerpen, waaronder de percepties ten opzichte van ondernemerschap die heersen in de maatschappij, de intenties om een eigen bedrijf te starten, motieven voor ondernemerschap en de mate waarin startende ondernemers fulltime of parttime in het bedrijf werken. Tevens wordt aandacht besteed aan diverse onderwerpen die van belang zijn voor ondernemerschap en waarover de visie van experts is gevraagd, zoals de beschikbaarheid van financiering door particulieren voor nieuwe ondernemers, overheidsreguleringen voor starters en de mate waarin overheidsbeleid gericht is op bedrijven met een hoge groeipotentie. Ook wordt dieper ingegaan op ervaringen en verwachtingen van 'nascent' ondernemers, ondernemers van jonge bedrijven en mensen die ondernemerschapsactiviteiten hebben gestaakt (zogenoemde 'stoppers').
1.1
Participerende landen In 2005 hebben 35 landen deelgenomen aan de Global Entrepreneurship Monitor. Er zijn 23 OESO-landen betrokken geweest, 16 EU-landen en 10 landen die geen lid zijn van de OESO en/of de EU. Onderstaande tabel biedt inzicht in de aard van de deelnemende landen in 2005. tabel 1
Deelnemende landen GEM 2005
OESO-landen
EU-landen
Overige landen
Australië
België
Argentinië
België
Denemarken
Brazilië
Canada
Duitsland
Chili
Denemarken
Finland
China
Duitsland
Frankrijk
Jamaica
Finland
Griekenland
Kroatië
Frankrijk
Hongarije
Singapore
Griekenland
Ierland
Thailand
Hongarije
Italië
Venezuela
Ierland
Letland (geen OESO-lid)
Zuid-Afrika
Italië
Nederland
IJsland
Oostenrijk
Japan
Slovenië (geen OESO-lid)
Mexico
Spanje
Nederland
Verenigd Koninkrijk
Nieuw-Zeeland
Zweden
11
OESO-landen
EU-landen
Overige landen
Noorwegen Oostenrijk Spanje Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Zweden Zwitserland
1.2
Methodiek Om inzicht te verkrijgen in de mate van nieuw ondernemerschap en de achterliggende aspecten hiervan, is gebruik gemaakt van een aantal databronnen: 1 bevolkingssurveys in de deelnemende GEM-landen; 2 expertenquêtes over het ondernemerschapsklimaat in de deelnemende landen vanuit het perspectief van experts op het gebied van ondernemerschap; 3 follow-up enquêtes onder 'nascent' ondernemers en ondernemers van jonge bedrijven. Ad 1 Bevolkingssurveys in de deelnemende GEM-landen De bevolkingssurveys die jaarlijks worden gehouden in de deelnemende landen vormen de belangrijkste databron voor de Global Entrepreneurship Monitor. Deze surveys geven een representatief beeld van de volwassen bevolking (18-64 jaar oud) in elk van de deelnemende landen. De surveys worden telefonisch afgenomen onder ten minste 2.000 volwassenen. Er wordt dan geïnformeerd naar allerlei zaken die te maken hebben met ondernemerschap. Zo wordt er ingegaan op deelname aan ondernemerschapsactiviteiten, maar ook attitudes en percepties ten opzichte van ondernemerschap komen aan bod. Doordat demografische gegevens van de ondervraagden bekend zijn, kan een representatieve dataset verkregen worden. Hiertoe worden de data gewogen op basis van de werkelijke verdeling van de Nederlandse bevolking naar leeftijd en geslacht. In het kader van GEM 2005 zijn 3.582 respondenten telefonisch ondervraagd; hiervan behoren 2.706 respondenten tot de leeftijdsgroep 18-64 jaar. Ad 2 Expertenquêtes over het ondernemerschapsklimaat in de deelnemende landen In elk van de deelnemende landen worden experts op het gebied van ondernemerschap en ondernemers benaderd om het ondernemerschapsklimaat in hun land te beoordelen. Er wordt in de expertenquêtes gevraagd een inschatting te maken van de kansen en mogelijkheden die er in een bepaald land aanwezig zijn met betrekking tot het oprichten of managen van een eigen onderneming. Hieraan gekoppeld wordt ingegaan op wet- en regelgeving en specifiek overheidsbeleid op het gebied van startende en groeiende ondernemingen. Ten slotte wordt geïnformeerd naar de attitudes ten opzichte van ondernemerschap die heersen in de samenleving. Zo kan achterhaald worden welke factoren van invloed zijn op het ondernemerschapsklimaat in alle deelnemende landen. In Nederland zijn in 2005 35 experts ondervraagd.
12
Ad 3 Follow-up enquêtes onder 'nascent' ondernemers en ondernemers in jonge bedrijven Een half jaar na de bevolkingssurvey wordt jaarlijks een follow-up onderzoek gehouden onder de respondenten die als 'nascents' en ondernemers van jonge bedrijven waren geïdentificeerd. Hierbij is gevraagd of zij nog steeds actief zijn met het opzetten of runnen van een eigen bedrijf, wat hun ervaringen tot dan toe zijn, welke belangrijke hindernissen ze zijn tegengekomen, of er personeel is aangenomen en dergelijke.
1.3
Opbouw Dit rapport schetst een beeld van de mate van nieuw ondernemerschap in Nederland en daarmee samenhangende aspecten. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het niveau en de ontwikkeling van nieuw ondernemerschap in Nederland over de jaren gezien. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan potentieel ondernemerschap en ondernemerschap in gevestigde bedrijven. Hoofdstuk 3 staat in het teken van nieuw ondernemerschap in internationaal perspectief. In hoofdstuk 4 komen verschillende deelonderwerpen aan bod zoals financiering door particulieren, omgang met overheidsreguleringen en aandacht voor ondernemerschap in onderwijs. De informatie in dit hoofdstuk is voor een deel gebaseerd op de expertenquêtes. Ten slotte zoomt hoofdstuk 5 op basis van follow-up onderzoek in op ervaringen en verwachtingen van 'nascents', ondernemers van jonge bedrijven en 'stoppers'.
13
2
De ontwikkeling van nieuw ondernemerschap in Nederland
Dit hoofdstuk schetst een beeld van de ontwikkeling in het niveau van nieuw ondernemerschap in Nederland, waarbij gebruik wordt gemaakt van een index die door GEM ontwikkeld is om de mate van nieuw ondernemerschap in een land te meten. Aan de hand van de levenscyclus van bedrijfsoprichtingen zal achtereenvolgens ingegaan worden op potentieel ondernemerschap, nieuw ondernemerschap ('total early-stage entrepreneurial activity' (TEA)) en ondernemerschap in gevestigde bedrijven. Het niveau van nieuw ondernemerschap en ondernemerschap in gevestigde bedrijven in 2005 wordt in relatie gebracht met het niveau in de voorgaande jaren. Zo wordt duidelijk of Nederland al dan niet ondernemender is geworden in de loop der jaren.
2.1
Index voor de mate van nieuw ondernemerschap en de levenscyclus van bedrijfsoprichtingen Zoals eerder aangestipt, is er door GEM een index ontwikkeld voor de mate van nieuw ondernemerschap in een land. Deze index biedt een geharmoniseerd meetinstrument dat door alle deelnemende landen op dezelfde manier wordt gebezigd. Hierdoor kunnen de indices van de deelnemende landen zonder problemen met elkaar vergeleken worden. De index, de zogenoemde Total early-stage Entrepreneurial Activity index (kortweg TEA), geeft een schatting van het aandeel individuen in de volwassen bevolking dat betrokken is bij het oprichten of managen van een eigen nieuwe onderneming. Ook zelfstandig ondernemerschap zonder personeel en activiteiten als freelancen worden meegenomen in deze index. De TEA bestaat om precies te zijn uit een combinatie van de volgende twee groepen: − 'nascent' ondernemers, oftewel individuen die momenteel actief bezig zijn met het opzetten van een eigen onderneming; − ondernemers in jonge bedrijven, oftewel individuen die momenteel een eigen bedrijf hebben dat minder dan 42 maanden oud is. De TEA-index betreft het aantal individuen dat actief is in ondernemerschap in de twee hierboven genoemde groepen, per 100 ingezetenen in de leeftijdscategorie 18-64 jaar. De index komt op basis van jaarlijkse bevolkingssurveys in de deelnemende landen tot stand. In figuur 1 is de TEA als onderdeel van de levenscyclus van bedrijfsoprichtingen te zien. Het deel van de volwassen bevolking dat aan te merken is als potentiële ondernemers is weergegeven in het uiterst linkse blok. Van dit deel zal een fractie ook daadwerkelijk beginnen met het opstarten van een eigen bedrijf. Deze groep mensen wordt aangeduid met de term 'nascent' ondernemers. Tezamen met de groep mensen die minder dan 42 maanden geleden een bedrijf reeds succesvol hebben opgestart, representeert deze groep de mate van nieuw ondernemerschap in een bepaald land. Wanneer mensen een bedrijf hebben dat langer dan 42 maanden bestaat worden ze gerekend tot de categorie ondernemers in gevestigde bedrijven.
15
figuur 1
Visualisering van de Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) als onderdeel van de levenscyclus van bedrijfsoprichtingen
Total early-stage Entrepreneurial Activity Nascent Nascent ondernemer: ondernemer: Bezig met Bezig methethet opzetten opzetten van een van eenbedrijf bedrijf
Potentiële ondernemer: Interesse en vaardigheden
Conceptie
Ondernemer in Eigenaar/manager eeneen jong van jong bedrijf bedrijf (tot (tot oud) 3,5 3,5 jaarjaar oud)
Geboorte bedrijf
Ondernemer in een gevestigd bedrijf (meer dan 3,5 jaar oud)
Overleving
Bron: EIM/GEM.
De kern van het GEM-project richt zich vooral op de fase rondom de geboorte van een bedrijf. Meer concreet gaat het om het identificeren van zowel 'nascent' ondernemers als ondernemers van jonge bedrijven. Het in kaart brengen van potentiële ondernemers vormt daarnaast ook een belangrijk aandachtspunt. Om een beeld te krijgen van het animo voor ondernemerschap of de aanwezigheid van potentiële ondernemers in een land worden via de GEM-bevolkingssurvey vragen gesteld over percepties en intenties van mensen ten aanzien van ondernemerschap.
2.2
Potentieel ondernemerschap In de vorige paragraaf is aan de orde gekomen dat slechts een deel van de volwassen bevolking aan te merken is als potentiële ondernemer. Het gaat om mensen die belangstelling hebben om zelf een bedrijf op te richten, inschatten dat ze zelf capaciteiten daarvoor hebben en goede kansen zien. In tabel 2 is een aantal percepties ten aanzien van ondernemerschap voor de Nederlandse bevolking opgenomen. tabel 2
Percepties ten opzichte van ondernemerschap, 2001-2005, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
Item
2001
2002
2003
2004
2005
Ik heb zelf kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een nieuw bedrijf op te richten
37
37
32
37
42
Angst voor mislukking zou mij ervan weerhouden een nieuw bedrijf op te richten
25
24
28
32
29
Er zijn in de komende zes maanden goede kansen om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats
43
49
29
38
39
Bron: EIM/GEM 2005.
Duidelijk wordt dat in 2005 42% van de Nederlandse volwassen bevolking van mening is dat ze over capaciteiten beschikken die nodig zijn om een eigen bedrijf te starten. Sinds 2003 is het aandeel van de bevolking dat zegt zelf te beschikken over benodigde kennis, vaardigheden en ervaring om een nieuwe onderneming op te richten voortdurend gestegen. Dit lijkt erop te wijzen dat er meer individuen zijn die zich bewust zijn van ondernemerschap als alternatief voor een baan in loondienst. Het aandeel volwassenen dat aangeeft dat angst voor mislukking hen zou weerhouden van het oprichten van een eigen bedrijf is enigszins gedaald van 32% in 2004 naar 29% in 2005. Medio 2005 geeft 39% van de volwassen bevolking aan dat er de komende maanden goede kansen zijn om een nieuw bedrijf te starten in de woonplaats. In 2004 was het aandeel volwassenen dat de kansen om een bedrijf op te richten in de eigen woonplaats positief
16
inschat behoorlijk gestegen ten opzichte van 2003. In 2005 is dit aandeel stabiel gebleven in vergelijking met 2004, maar het ligt nog steeds een stuk hoger dan het niveau in 2003. Welk deel van de bevolking verwacht nu daadwerkelijk een eigen bedrijf op te richten? Tabel 3 bevat een overzicht van hoe de intentie van de bevolking tot het starten van een bedrijf zich ontwikkeld heeft voor de periode 2002-2005. tabel 3
Intenties op het gebied van ondernemerschap, 2002-2005, percentage van volwassen bevolking (18-64 jaar)
Item Verwacht - alleen of samen met anderen - binnen 3 jaar een nieuw bedrijf op te richten
2002
2003
2004
2005
5,0
5,7
6,5
6,2
Bron: EIM/GEM 2005.
Tabel 3 geeft weer dat er een klein verschil waarneembaar is in 2005 als het gaat om de intenties van de respondenten om in de komende drie jaar een bedrijf op te richten. In de periode 2004-2005 is de intentie om een nieuw bedrijf op te richten in Nederland licht gedaald. In 2003 en 2004 was sprake van een opleving. Blijkbaar zijn deze intenties nu stabiel, waardoor, mede gegeven het feit dat ook de percepties positiever zijn, er een grotere groep potentiële ondernemers is ontstaan. In de komende jaren zou derhalve een opleving van het aantal nieuwe ondernemers verwacht kunnen worden.
2.3
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) Wanneer mensen daadwerkelijk een bedrijf starten of bezig zijn met de oprichting van een eigen bedrijf, vallen ze binnen de 'Total early-stage Entrepreneurial Activity' (TEA). In 2005 bedraagt de TEA voor Nederland 4,4, wat betekent dat 4,4% van de volwassen bevolking tot de groep nieuwe ondernemers gerekend kan worden. Een vergelijking van de TEA van Nederland voor 2005 met de vier voorgaande jaren leert dat de ondernemerschapsactiviteit licht is gedaald na de zeer forse stijging in 2004 (zie tabel 4). tabel 4
Ontwikkeling Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) Nederland, 2001-2005
Jaar
TEA
2001
6,4
2002
4,6
2003
3,6
2004
5,1
2005
4,4
Bron: EIM/GEM.
De TEA bestaat, zoals eerder aan de orde is geweest, uit twee componenten, een index voor 'nascent' ondernemerschap en een index voor jonge bedrijven. In tabel 5 is een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de index voor 'nascent' ondernemerschap voor de periode 2001-2005.
17
tabel 5
Ontwikkeling Nascent Entrepreneurial Activity Index Nederland, 2001-2005
Jaar
Nascent-index
2001
2,6
2002
2,6
2003
1,7
2004
3,0
2005
2,5
Bron: EIM/GEM.
De index voor 'nascent' ondernemerschap is in 2005 licht gedaald, maar ligt nog steeds een stuk boven het niveau van 2003. Deze daling is gelieerd aan de economische ontwikkeling. De conjunctuur heeft namelijk veelal direct invloed op het aantal starters en pre-starters ('nascents') (Bangma et al., 2003). De aarzeling van het economische herstel dat vorig jaar op gang kwam, maar in de eerste helft van 2005 niet echt leek door te zetten, heeft kennelijk remmend gewerkt op het aantal nieuwe pogingen om een bedrijf op te richten. In tabel 6 is te zien hoe de jongebedrijvenindex zich sinds 2001 ontwikkeld heeft. tabel 6
Ontwikkeling Young Firm Entrepreneurial Activity Index Nederland, 20012005
Jaar
Jongebedrijvenindex
2001
3,8
2002
2,1
2003
1,9
2004
2,2
2005
1,9
Bron: EIM/GEM.
In 2005 is de index voor jonge bedrijven eveneens licht gedaald ten opzichte van 2004. In tabel 6 is te zien dat het aandeel jonge bedrijven zich weer op hetzelfde niveau bevindt als twee jaar geleden. In feite is het aandeel jonge bedrijven sinds 2002 tamelijk stabiel. Een vraag die opkomt is hoe de lichte daling van de TEA zich verhoudt tot de stijging van het aantal starters in 2005 zoals die tot uitdrukking komt op basis van het aantal inschrijvingen bij de Kamers van Koophandel. Om hier inzicht in te geven willen we de ontwikkeling van de TEA (zie figuur 2) met enige voorzichtigheid vergelijken met de ontwikkeling van het aantal starters van de KvK. De TEA- en de KvK-cijfers over starters zijn overigens maar beperkt vergelijkbaar: 1 'Nascents' zijn pre-starters. Slechts ruim de helft gaat uiteindelijk daadwerkelijk van start, maar dat zal bij de 'nascents' van medio 2005 vaak pas in 2006 het geval zijn. 2 Ondernemers van jonge bedrijven per medio 2005 omvatten naast de starters uit de eerste helft van 2005 vooral de starters uit het jaar 2002-2004, na aftrek van bedrijfsopheffingen.
18
figuur 2
Ontwikkeling Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) Nederland, 2001-2005
8 7 6 5 4 3 2 1
2005
2004
2003
2002
2001
0
Bron: EIM/GEM 2005. De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
Figuur 3 geeft een overzicht van de ontwikkeling van het aantal starters in Nederland voor de periode 2001-2005. Het gaat daarbij om het jaarlijkse aantal nieuwe inschrijvingen bij de Kamers, niet zijnde dochterbedrijven. De Kamers hanteren geen omvangscriterium (dus ook niet een minimum aantal werkzame uren). figuur 3
Ontwikkeling aantal starters in Nederland, 2001-2005
80000 70000 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
aantal starters Bron: EIM op basis van KvK.
In de figuur wordt duidelijk dat het patroon voor het aantal starters voor 2001-2004 overeenkomt met de ontwikkeling van de TEA: vanaf 2001 zet een daling in die in 2004 weer wordt omgezet in een stijging. Voor 2005 wijkt de ontwikkeling echter af. Terwijl het aantal starters bij de KvK verder in de lift zit, laat de TEA een daling zien. Deze daling zal enerzijds te maken hebben met het aarzelende conjuncturele herstel, maar het cijfer kan ook deels vertekend zijn door steekproeffluctuatie. Echter, een zo grote stijging van de TEA had zich in 2004 al voorgedaan, zodat per saldo de TEA voor 2005 nog aanzienlijk (22%) boven die van 2003 ligt.
19
2.4
Ondernemerschap in gevestigde bedrijven Een ondernemer van een bedrijf dat langer dan 42 maanden bestaat wordt volgens de GEM definitie gerekend tot de groep ondernemers in gevestigde bedrijven. In tabel 7 is te zien hoe ondernemerschap in gevestigde bedrijven zich ontwikkeld heeft in de periode 2002-2005. Het aandeel ondernemers in gevestigde bedrijven is, na een forse stijging in 2004, in 2005 licht gedaald ten opzichte van 2004. Ook bij deze index moet voor de interpretatie van mutaties rekening worden gehouden met steekproeffluctuaties. tabel 7
Ontwikkeling Established Business Ownership Index Nederland, 2002-2005
Jaar
Gevestigde-ondernemersindex
2002
4,6
2003
3,8
2004
6,1
2005
5,7
Bron: EIM/GEM.
2.5
Samenvatting In dit hoofdstuk is aan de hand van de levenscyclus van bedrijfsoprichtingen aandacht besteed aan potentieel ondernemerschap, nieuw ondernemerschap en ondernemerschap in gevestigde bedrijven in Nederland. Ten aanzien van potentieel ondernemerschap is naar voren gekomen dat in 2005 een aantal percepties onder de volwassen bevolking iets positiever is geworden in vergelijking met 2004. Zo geeft een iets kleiner deel van hen aan dat angst van mislukking hen zou weerhouden van de oprichting van een eigen bedrijf en beoordeelt men zichzelf positiever op de kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een bedrijf op te richten. Gelet op de intenties om een eigen bedrijf te starten blijkt dat in 2005 6,2% van de Nederlandse bevolking (18-64 jaar oud) verwacht in de komende drie jaar een eigen bedrijf te starten; in 2004 ging het om 6,5%, in 2002 om slechts 5%. Het aandeel nieuwe ondernemers (individuen die betrokken zijn bij het oprichten of managen van een nieuwe onderneming) in de volwassen bevolking, zoals uitgedrukt in de TEA, is in Nederland licht gedaald in 2005. In 2005 is 4,4% van de volwassen bevolking in Nederland betrokken bij het oprichten of managen van een nieuwe onderneming. In 2004 ging het om 5,1%. Het lijkt erop dat de aarzeling van het economische herstel dat vorig jaar op gang kwam, maar in de eerste helft van 2005 niet echt leek door te zetten, remmend heeft gewerkt op het aantal nieuwe pogingen om een bedrijf op te richten. Ook het aandeel ondernemers in gevestigde bedrijven is blijkens de bevolkingssurvey in 2005 licht gedaald ten opzichte van 2004. In 2004 was 6,1% van de volwassen bevolking in Nederland ondernemer van een gevestigd bedrijf, tegenover 5,7% in 2005.
20
3
Nieuw ondernemerschap in internationaal perspectief
Dit hoofdstuk gaat in op het niveau van nieuw ondernemerschap in internationaal perspectief. Er wordt aandacht besteed aan de resultaten van Nederland ten opzichte van andere GEM-landen. Allereerst volgt in paragraaf 3.1 een internationale vergelijking van de TEA, waarbij nader bekeken wordt hoe Nederland op dit punt scoort in internationaal perspectief. Vervolgens wordt in paragraaf 3.2 nader ingegaan op het aantal uren dat startende ondernemers verwachten te besteden of daadwerkelijk besteden aan het eigen bedrijf in Nederland ten opzichte van andere landen. In paragraaf 3.3 komt aan bod welke drijfveren mensen in verschillende landen hebben voor het starten of hebben van een eigen bedrijf. Ten slotte wordt in paragraaf 3.4 aandacht geschonken aan hoe Nederland internationaal presteert als het gaat om bedrijfsbeëindiging.
3.1
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) voor GEM-landen In deze paragraaf zal bekeken worden hoe Nederland presteert ten opzichte van andere GEM-landen wat betreft de TEA. In figuur 4 is de TEA voor 2005 voor ieder van de deelnemende GEM-landen grafisch weergegeven. figuur 4
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) per land, 2005
30%
25%
20%
15%
10%
Gemiddelde GEM
Thailand
Venezuela
Nieuw-Zeeland
China
Jamaica
Verenigde Staten
Chili
Brazilië
Australië
Ierland
IJsland
Canada
Argentinië
Noorwegen
Letland
Singapore
Griekenland
Kroatië
Verenigd Koninkrijk
Zwitserland
Spanje
Mexico
Frankrijk
Duitsland
Oostenrijk
Zuid-Afrika
Italië
Finland
Denemarken
NEDERLAND
Zweden
Slovenië
Japan
België
0%
Hongarije
5%
Bron: EIM/GEM 2005. De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
21
Het gemiddelde van de TEA voor alle landen is 8,3. Gemiddeld genomen zijn er dus ongeveer acht op de 100 volwassenen actief betrokken bij het oprichten dan wel managen van een eigen nieuwe onderneming. Uit de figuur blijkt dat Nederland met een TEA van 4,4 ook dit jaar aanmerkelijk lager dan het gemiddelde van alle GEM-landen scoort. Een opvallend hoge TEA blijkt toch vooral voor te komen bij de minder ontwikkelde landen. Venezuela en Jamaica hebben bijvoorbeeld een TEA van 25,0 respectievelijk 17,0. Deze landen worden gekenmerkt door een relatief laag inkomen per hoofd van de bevolking. De start-ups behelzen meestal kleinschalige landbouw, de detailhandel en het ambacht. Enkele hoogontwikkelde economieën zoals de VS (12,4) IJsland (10,7), Australië (10,5) en Canada (9,3) hebben ook een hoge TEA, maar deze wijkt minder af van het gemiddelde. Bovendien is er in deze landen deels sprake van een ander soort ondernemerschap dan in de minder ontwikkelde landen. Vanwege het globaal vergelijkbare niveau van economische ontwikkeling is het met name relevant om Nederland te vergelijken met andere OESO- en EU-landen. In het vervolg van deze rapportage zal dat zo veel mogelijk gebeuren. De TEA-indices voor de OESO-landen die deelnemen aan GEM zijn opgenomen in figuur 5. figuur 5
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) per land, OESO, 2005
25%
20%
15%
10%
Gemiddelde OESO
Nieuw-Zeeland
Australië
Verenigde Staten
Ierland
IJsland
Canada
Noorwegen
Griekenland
Verenigd Koninkrijk
Zwitserland
Spanje
Mexico
Frankrijk
Duitsland
Oostenrijk
Italië
Finland
Denemarken
Zweden
NEDERLAND
Japan
België
0%
Hongarije
5%
Bron: EIM/GEM 2005. De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
Nederland scoort met 4,4 onder het OESO-gemiddelde van 6,8. Nieuw-Zeeland heeft veruit het hoogste aandeel startende ondernemers van de OESO-landen, op afstand gevolgd door de Verenigde Staten, Australië en IJsland. Nieuw-Zeeland scoort al jaren erg hoog als het gaat om nieuwe ondernemerschapsactiviteiten. In Nieuw-Zeeland zijn nieuwe ondernemers vaak zogenaamde 'life-style' ondernemers: mensen die met name vanuit een behoefte aan onafhankelijkheid ondernemer worden en lage groeiambities hebben (GEM, 2005). Een overzicht van de TEA voor de EU-landen die deelnemen aan GEM is te vinden in figuur 6.
22
figuur 6
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) per land, EU, 2005
12%
10%
8%
6%
4%
Gemiddelde EU
Ierland
Letland
Griekenland
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Duitsland
Frankrijk
Oostenrijk
Finland
Italië
Denemarken
NEDERLAND
Slovenië
Zweden
België
0%
Hongarije
2%
Bron: EIM/GEM 2005. De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
Ook afgezet tegen de landen van de Europese Unie scoort Nederland lager dan de gemiddelde waarde van 5,3. Met name de positie van Ierland is opvallend. Ierland heeft met een TEA van 9,8% verreweg het hoogste aandeel startende ondernemers van de EU-landen. Hongarije is het enige land dat significant lager scoort dan het EUgemiddelde. Ten opzichte van vorig jaar is de TEA van Hongarije gedaald van 4,3 naar 1,9. Echter, deze dalende trend is al meerdere jaren gaande in Hongarije. De dalingen zijn onder meer te wijten aan het overheidsbeleid ten aanzien van de belastingen en kosten voor de start van een bedrijf, de hoge mate van bureaucratie en de attitudes die heersen ten opzichte van (nieuw) ondernemerschap (GEM, 2005).
3.2
Fulltime versus parttime ondernemerschap In de bevolkingssurveys is tevens gevraagd aan 'nascent' ondernemers of zij verwachten fulltime of parttime in het bedrijf te zullen werken, en aan ondernemers van jonge bedrijven is gevraagd of zij fulltime of parttime in hun eigen bedrijf werken. Er is sprake van fulltime werk wanneer 36 uur per week of meer besteed wordt aan de ondernemerschapsactiviteiten. Van parttime werk is sprake wanneer minder dan 36 uur per week wordt besteed aan ondernemersactiviteiten. In tabel 8 is voor elk van de deelnemende OESO- en EU-landen weergegeven in hoeverre 'nascents' verwachten fulltime of parttime in het bedrijf te werken en in hoeverre ondernemers van jonge bedrijven fulltime dan wel parttime met hun bedrijf bezig zijn. Het lijkt erop dat ondernemers over het algemeen meer tijd in hun bedrijf werken wanneer dit eenmaal opgericht is dan zij van tevoren hadden ingeschat in de 'nascent'-fase, hoewel dat niet voor Nederland geldt. In Nederland verwacht 64% van de 'nascents' fulltime in het bedrijf te werken als dit eenmaal is opgericht, terwijl van degenen die reeds een eigen bedrijf hebben opgericht - de ondernemers van jonge bedrijven - gemiddeld 58% parttime in de onderneming werkt. Het aandeel parttime ondernemers onder jonge bedrijven ligt voor Nederland veel hoger dan het EU- en OESO-gemiddelde. Nederland staat bekend om een hoog aantal parttimers. Baaijens & Schippers (2003) rapporteren dat het aandeel deeltijders in Nederland van 4% in 1973 tot wel 41% is gestegen in 2000. Maar liefst 71% van de vrouwen werkte in 2001 in deeltijd, terwijl
23
dat in 1987 48% was. Het aandeel mannelijke deeltijders heeft met de jaren niet veel verandering ondergaan: van 10% in 1987 tot 12% in 2001. tabel 8
Aandeel 'nascent' ondernemers en ondernemers van jonge bedrijven onderverdeeld naar fulltime en parttime werk per land in procenten, 2005
% van 'nascents' dat ver- % van 'nascents' dat verLand Australië
% van ondernemers van
% van ondernemers van
wacht fulltime in het
wacht parttime in het
jonge bedrijven dat fulltime jonge bedrijven dat parttime
eigen bedrijf te werken
eigen bedrijf te werken
in het eigen bedrijf werkt
67
33
75
in het eigen bedrijf werkt 25
België
50
50
78
22
Canada
65
35
79
21
Denemarken
60
40
100
0
Duitsland
73
27
95
5
Finland
55
45
100
0
Frankrijk
58
42
-
-
Griekenland
93
7
79
21
Hongarije
72
28
38
62
Ierland
67
33
77
23
IJsland
57
43
91
9
Italië
70
30
100
0
Japan
74
26
73
27
Letland
64
36
55
45
Mexico
45
55
76
24
Nederland
64
36
58
42
Nieuw-Zeeland
62
38
68
32
Noorwegen
62
38
62
38
Oostenrijk
69
31
76
24
Slovenië
76
24
67
33
Spanje
88
12
94
6
Verenigd Konink-
72
28
92
8
Verenigde Staten
71
29
90
10
Zweden
46
54
55
45
Zwitserland
52
48
78
22
rijk
Gemiddelde OESO
65
35
79
21
Gemiddelde EU
67
33
78
23
Gemiddelde GEM
67
33
77
23
Bron: EIM/GEM 2005.
24
Motieven voor nieuw ondernemerschap Mensen kunnen verschillende motieven hebben voor het starten van een eigen bedrijf. Sommige mensen starten in hoofdzaak een eigen bedrijf om kansen te benutten ('opportunity entrepreneurship'). Anderen worden min of meer gedwongen om een eigen bedrijf op te richten omdat ze geen andere mogelijkheden voor werk hebben ('necessity entrepreneurship'). Ondernemerschap is voor hen een laatste redmiddel voor werk en inkomen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer iemand werkloos is en geen baan in loondienst kan vinden. Dit geldt temeer als men geen recht heeft op een uitkering of als het uitkeringsniveau laag is. In de meeste OESO-landen starten mensen vooral een eigen bedrijf omdat dit hun kansen biedt. In Nederland start bijna 90% een bedrijf omdat dit kansen biedt; dit ligt boven het OESO-gemiddelde van 80% en het EU-gemiddelde van 78% (zie figuur 7). figuur 7
Motieven voor ondernemerschap per land: kansen, noodzaak of beide, OESO en EU, 2005, percentage binnen TEA
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Fr an H krij on k Ve ga re ni Du rije gd its Ko lan ni d nk r Fi ijk nl an Ie d rla C nd an ad a Ita Zw lië ed Le en tla nd G Ja rie pa ke n nl an S d Ve O pa nj o re ni ste e gd n e rijk Zw Sta its ten N erla oo rw nd e Au gen st ra li Be ë Sl lgië o D e n ve n N em ië ED ar ER ken LA N N D ie uw Ijsla -Z nd ee G em la nd id de l d G em e O id ES de ld O e EU
3.3
Kansen
Noodzaak
Beide
Bron: EIM/GEM 2005.
Het onderscheid tussen 'kansen'-ondernemerschap en 'noodzaak'-ondernemerschap is overigens niet scherp. In tabel 9 is een nader onderscheid gegeven van specifieke motieven voor het starten of hebben van een eigen bedrijf voor 'nascents' en ondernemers van jonge bedrijven in Nederland. De wens om eigen baas te zijn is het meest genoemde motief voor zowel 'nascents' als ondernemers van jonge bedrijven in Nederland (zie tabel 9). Opvallend is dat de wens om eigen baas te zijn nog belangrijker lijkt te worden als het bedrijf gestart is. Onder de categorie anders zijn onder meer de volgende motieven genoemd: het genereren of behouden van inkomsten, het opvolgen van een bedrijf van de ouders, idealisme en van een hobby een baan maken.
25
tabel 9
Motieven om een bedrijf te starten of om een eigen bedrijf te hebben in Nederland, 2005 % van ondernemers van jonge % van 'nascents'
bedrijven
wens 'eigen baas' te zijn
43
59
uitdaging
24
20
ontevredenheid over baan in loondienst
0
10
(dreigende) werkloosheid/geen baan kunnen vinden
8
0
betere mogelijkheden zorg voor gezin en arbeid te combineren
4
4
meer geld verdienen dan in loondienst
13
16
ontdekking 'gat in de markt'
13
2
anders
36
25
Bron: EIM/GEM 2005.
3.4
Intenties om een bedrijf te starten In het vorige hoofdstuk is al aan bod gekomen dat 6,2% van de Nederlandse bevolking (18-64 jaar) medio 2005 verwacht om in de komende drie jaar een nieuw bedrijf op te richten. In figuur 8 wordt duidelijk dat in vergelijking met andere OESO- en EU-landen het aandeel personen dat de intentie heeft om in de nabije toekomst een bedrijf te starten in Nederland laag is. In Japan en Hongarije, landen met een zeer lage TEA, zijn ook de intenties onder de volwassen bevolking om in de komende drie jaar een bedrijf te starten zeer laag. figuur 8
Percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar) dat verwacht binnen drie jaar een nieuw bedrijf op te richten, OESO en EU, 2005
25
20
15
10
5
Ja H pa on n ga rij e N ED Spa ER nje LA N Fi D n D lan ui d ts O lan os d te nr ijk Zw Bel its gië Ve D e re ene rlan ni gd ma d Ko rke ni n nk Sl rijk ov en ië N oo Ital rw ië eg e Ie n rla Fr nd an kr Le ijk tla C nd an Au ada G str rie a ke lië nl Ve a re Z nd n i we gd d en N e ie uw Sta -Z ten ee la n M d ex ic IJ o G sl em an id d de G lde em O id ES de ld O e EU
0
Bron: EIM/GEM 2005.
26
3.5
Bedrijfsbeëindiging In de GEM-bevolkingssurveys is tevens geïnformeerd of de respondenten in de afgelopen 12 maanden gestopt zijn met een eigen bedrijf. In Nederland zegt medio 2005 1,5% van de volwassen bevolking het afgelopen jaar een eigen bedrijf beëindigd te hebben. Dit betekent een lichte stijging ten opzichte van 2004, toen het aandeel stoppers 1,2% bedroeg. In internationaal perspectief vertoont Nederland in 2005 evenals in andere jaren een lage score. Dit houdt in dat de overlevingskans in Nederland hoger is dan in andere GEM-landen. Een reden voor de hoge overlevingskans is dat er in Nederland relatief weinig starters zijn en daardoor weinig ondernemers van jonge bedrijven, waardoor ook het aantal stoppers laag is. Dat de overlevingskans van bedrijven in Nederland vrij hoog is blijkt ook uit andere onderzoeken (o.a. Verhoeven en Becht, 1999). In figuur 9 is te zien dat gemiddeld genomen in alle OESO-landen 2,4% van de volwassen bevolking in 2005 een eigen bedrijf beëindigd heeft. Voor sommige landen die een relatief hoog aandeel startende bedrijven hebben zoals de VS en Nieuw-Zeeland, geldt dat ook het aandeel stoppende bedrijven ver boven gemiddeld is in vergelijking met andere OESO-landen. Echter, wat betreft het aandeel stoppers spant Mexico de kroon, met circa 9% van de volwassen bevolking die aangeeft de afgelopen 12 maanden een bedrijf te hebben beëindigd. Het aandeel stoppers ligt in Nederland ook onder het EUgemiddelde. figuur 9
Percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar) dat de afgelopen 12 maanden gestopt is met een eigen bedrijf, OESO en EU, 2005
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1
H on ga rij Ja e Sl pan ov en i B ë O elg os ië te D nrij ui ts k la nd N ED Sp a ER nje LA N D Ita Fi lië Ve re Zw nlan ni its gd e d Ko rlan D nin d en k em rijk ar k Le en tla C nd an a Zw d a ed e Ie n rla nd I G Jsl r N iek and ie e uw nl -Z and e Ve No ela re or nd n i we gd g e en St a Fr ten an Au krijk st ra M lië O ex ES ic O o G G em em id d id de eld ld e e EU
0
Bron: EIM/GEM 2005.
3.6
Samenvatting In dit hoofdstuk is een beeld geschetst van nieuw ondernemerschap in Nederland vanuit internationaal perspectief. Duidelijk is geworden dat Nederland in 2005, evenals in voorgaande jaren, in internationaal opzicht laag scoort als het gaat om de TEA. De TEAindex voor Nederland, die 4,4 bedraagt, ligt zowel onder het gemiddelde van de OESO (6,8), als van de EU (5,3).
27
In Nederland werkt 42% van de ondernemers van jonge bedrijven parttime in de onderneming. Dit is hoog in vergelijking met andere OESO- en EU-landen: in de OESOlanden werkt gemiddeld 21% van de ondernemers van jonge bedrijven en in de EUlanden gemiddeld 23% van de ondernemers van jonge bedrijven parttime in het eigen bedrijf. Ten aanzien van motieven voor ondernemerschap geldt dat mensen in ontwikkelde landen vooral een eigen bedrijf beginnen omdat dit hun kansen biedt en niet zozeer omdat ze geen andere keus voor werk hebben. In Nederland start bijna 90% een eigen bedrijf omdat dit hun kansen biedt. Voor de OESO-landen is dit gemiddeld 80% en voor de EU-landen gemiddeld 78%. De intenties om binnen drie jaar een eigen bedrijf te starten zijn in Nederland met 6,2% bescheiden in vergelijking tot het gemiddelde van de OESO-landen en EU-landen die deelnemen aan GEM (circa 10%). Tot slot is het bevolkingsaandeel van ondernemers die in 2005 met een eigen bedrijf zijn gestopt in Nederland met 1,5% laag in internationaal perspectief.
28
4
Assessment van het ondernemerschapsklimaat in Nederland
In elk van de landen die deelnemen aan GEM worden jaarlijks experts op het gebied van ondernemerschap - waaronder beleidsmakers, wetenschappers en ondernemers - benaderd om het ondernemerschapsklimaat in hun land te beoordelen. In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op een aantal van de aspecten die in de expertenquête aan bod komen, te weten: − Financiering door particulieren (paragraaf 4.1) − Overheidsregulering voor starters (paragraaf 4.2) − Onderwijs en training (paragraaf 4.3) − Bedrijven met een hoge groei(potentie) (paragraaf 4.4) − Innovatief ondernemerschap (paragraaf 4.5) − Attitudes ten opzichte van ondernemerschap (paragraaf 4.6). De gepresenteerde resultaten in dit hoofdstuk zijn onder meer gebaseerd op opinies van experts over de kansen en mogelijkheden, maar ook de beperkingen om te ondernemen in Nederland op deze aspecten. De experts krijgen een aantal stellingen voorgelegd waarbij op een schaal van 1 tot en met 5 geantwoord dient te worden. Een 1 staat voor geheel mee oneens en een 5 voor geheel mee eens. De stellingen zijn positief geformuleerd. Hoge scores zijn een aanwijzing voor een gunstig ondernemerschapsklimaat. In Nederland zijn in 2005 36 experts ondervraagd. De gemiddelde opinie van experts in Nederland zal in dit hoofdstuk steeds worden vergeleken met de gemiddelde opinie van experts in de OESO-landen en EU-landen die deelnemen aan GEM. Ook zal de gemiddelde opinie van experts in de VS worden meegenomen; als het gaat om startend ondernemerschap en de voorwaarden daarvoor vergelijken we onszelf immers graag met de Verenigde Staten. Waar mogelijk worden voorbeelden uit de praktijk of achtergrondinformatie toegevoegd.
4.1
Financiering door particulieren Het verkrijgen van financiering is een belangrijk aandachtspunt voor startende bedrijven. Bij de start van een bedrijf kunnen ondernemers gebruik maken van diverse financieringsbronnen. Hierbij kan het gaan om eigen spaargeld, bankkredieten en in zeldzame gevallen 'venture capital'. Ook kunnen startende ondernemers gebruik maken van kapitaalverstrekking door particulieren, waaronder informele investeerders. Bekend is dat particuliere kapitaalverstrekking een belangrijke bron van financiering is voor startende ondernemers. In tabel 10 is een overzicht gegeven van expertopinies als het gaat om de beschikbaarheid van particuliere financiële ondersteuning voor startende ondernemingen. Uit de tabel blijkt dat experts in Nederland in 2005 gemiddeld net iets positiever zijn over de beschikbaarheid van particuliere financiering in hun land, in vergelijking met het gemiddelde oordeel hierover van experts in alle OESO- en EU-landen die deelnemen aan GEM. In de tabel blijkt ook dat de experts in de VS gemiddeld een stuk positiever zijn over de aanwezigheid van particuliere financiële ondersteuning in hun land dan experts in Nederland.
29
tabel 10
Expertopinies met betrekking tot particuliere financiële ondersteuning (schaal van 1 'geheel mee oneens' tot 5 'geheel mee eens'), 2005 Gem. Nederland
OESO
Gem. EU
VS
In mijn land is er voldoende particuliere (excl. de oprichters zelf) financiële ondersteuning beschikbaar voor nieuwe en groeiende bedrijven.
2,9
2,7
2,6
4,2
Bron: EIM/GEM, 2005.
Of er voldoende particuliere financiering beschikbaar is hangt onder meer samen met het aandeel informele investeerders dat aanwezig is in een land. Onder informele investeerders worden individuen verstaan die persoonlijk geld hebben geïnvesteerd in of uitgeleend aan de oprichting van een nieuw bedrijf van iemand anders. Deze kapitaalverstrekkers zijn vaak afkomstig uit de familie- en vriendenkring, maar kunnen echter ook onbekenden van de startende ondernemer zijn. In Nederland zijn startende ondernemers vier keer zo vaak informele investeerder als mensen die niet zelf bezig zijn met het starten van een bedrijf of niet zelf een eigen bedrijf hebben (Hessels, 2005). In tabel 11 is een overzicht gegeven van het aandeel informele investeerders in de Nederlandse bevolking voor de jaren 2001 tot en met 2005. tabel 11
Aandeel informele investeerders als percentage van de Nederlandse volwassen bevolking (18-64 jaar), 2001-2005
Item Aandeel informele investeerders
2001
2002
2003
2004
2005
1,3
1,8
1,3
1,3
2,0
Bron: EIM/GEM, 2005.
Het aandeel informele investeerders is flink gestegen in 2005 in Nederland, zo blijkt uit tabel 11. Van de volwassen bevolking heeft 2,0% persoonlijk geld geïnvesteerd in de oprichting van een nieuw bedrijf van iemand anders tegenover 1,3% in 2004. Blijkbaar is er in Nederland wel ruimte voor informele investeerders. Dit is aannemelijk gezien het feit dat Nederland behoort tot de landen met het laagste aandeel informele investeerders in de volwassen bevolking. De stijging van het aandeel informele investeerders is dan ook een stimulans voor ondernemerschap in het algemeen. Het kan enige tijd kosten voordat dit ook daadwerkelijk tot uiting komt in een hoger niveau van (nieuw) ondernemerschap of in meer succesvolle of grotere nieuwe bedrijven. In figuur 10 is weergegeven hoeveel procent van de bevolking in de OESO- en EUlanden tot de categorie informele investeerders behoort. In vergelijking met het gemiddelde van de OESO-landen is het percentage informele investeerders in Nederland relatief laag. Het gemiddelde percentage informele investeerders ligt voor OESO-landen op 3,1%. Toch behoort Nederland dit jaar niet meer tot de landen met het laagste percentage informele investeerders, zoals in voorgaande jaren. In EU-verband wijkt het aandeel informele investeerders in Nederland niet veel af van het gemiddelde, dat 2,4% bedraagt.
30
figuur 10
Aandeel informele investeerders als percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar), OESO en EU, 2005
7
6
5
4
3
2
1
Ve re n
ig
d
J Ko apa ni n O nkr os ijk te n N Slo rijk ED v E R eni L ë H AN on D g D arij ui ts e la nd I ta l D Zw ië en ed em en ar ke Ie n rla n G Sp d rie an ke je nl a Le nd tla n Be d lg Fi ië nl Au and st r Fr alië an Ve kr re i ni Me jk gd x e ico S Zw ta its ten er la N ie Ca nd uw n -Z ada N eela oo rw nd eg I J en G sl em an id d de G lde em O id ES de ld O e EU
0
Bron: EIM/GEM, 2005.
Overigens dient opgemerkt te worden dat de omvang van de kapitaalverstrekking door informele investeerders in Nederland hoger is dan in andere landen. Per informele investeerder behoort het gemiddeld geïnvesteerde bedrag tot de hoogste in vergelijking met andere landen (Hessels, 2005). Ook Japan, dat een extreem laag percentage informele investeerders kent, wordt gekenmerkt door het feit dat het investeringsbedrag per informele investeerder relatief hoog is.
4.2
Overheidsregulering voor starters Het overheidsbeleid in Nederland is erop gericht in deze regeerperiode 25% van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te reduceren. In het Voortgangsrapportage ondernemerschapsbeleid (2005) van het Ministerie van Economische Zaken wordt melding gemaakt van een reductie van de administratieve lasten met maar liefst 10%. Echter, bijna tweederde van de Nederlandse ondernemers verwacht dat de administratieve lasten zullen stijgen (Vendrig, 2005). In tabel 12 is een overzicht gegeven van de opinies van experts ten aanzien van reguleringen en vergunningen waar startende ondernemers mee te maken krijgen. Uit de tabel blijkt dat de experts gemiddeld niet erg positief zijn als het gaat om bijvoorbeeld doorlooptijd van vergunningen en vereisten die gelden voor startende bedrijven in Nederland. Gemiddeld komt de score door Nederlandse experts op deze punten wel steeds ongeveer overeen met het gemiddelde oordeel van experts in de EU-landen. Experts in Nederland geven ook geen positief oordeel als het gaat om de mogelijkheid voor startende ondernemers om steun te verkrijgen via één loket of instantie. Op dit punt zijn experts in Nederland wat negatiever dan experts gemiddeld in de OESO en de EU. Experts in de VS zijn gemiddeld een stuk positiever dan experts in Nederland als het gaat om snelheid van het verkrijgen van vergunningen, consistentie in het opleggen van overheidsregels en het omgaan met overheidsbureaucratie, regelingen en vereisten voor vergunningen voor startende bedrijven in hun land.
31
tabel 12
Expertopinies met betrekking tot overheidsreguleringen (schaal van 1 'geheel mee oneens' tot 5 'geheel mee eens'), 2005
Item
Nederland
Gem. OESO
1,8
2,3
2,0
3,1
2,9
3,0
2,8
3,7
2,5
2,5
2,3
3,3
2,1
2,5
2,4
2,6
(1) In mijn land kunnen nieuwe bedrijven de meeste verplichte vergunningen bin-
Gem. EU
VS
nen ongeveer een week verkrijgen. (2) In mijn land worden belastingen en andere overheidsregelingen die op nieuwe en groeiende bedrijven betrekking hebben op voorspelbare en consistente wijze opgelegd. (3) In mijn land is het omgaan met overheidsbureaucratie, regelingen en vereisten voor vergunningen niet overdreven moeilijk voor nieuwe en groeiende bedrijven. (4) In mijn land kan een groot scala aan overheidssteun voor nieuwe en groeiende bedrijven via één loket verkregen worden. Bron: EIM/GEM, 2005.
In Doing Business in 2005 van de Wereldbank staat onder andere vermeld hoeveel procedures een beginnende ondernemer moet doorlopen tot de daadwerkelijke start van zijn onderneming en het aantal dagen dat dit in beslag neemt. In tabel 13 zijn deze variabelen opgenomen voor een aantal landen. tabel 13
Aantal procedures voor een bedrijf opgestart kan worden en gemiddeld benodigde tijd per procedure (in aantal dagen), relevante referentielanden, 2005
Land
Aantal benodigde procedures om
Gemiddeld benodigde tijd per
een bedrijf te registreren
procedure (in aantal dagen)
Nederland
7
11
Verenigde Staten
5
5
Nieuw-Zeeland
2
12
België
4
34
Verenigd Koninkrijk
6
18
Ierland
4
24
OESO-gemiddeld
7
20
Bron: World Bank, Doing Business in 2005.
De tabel toont aan dat een starter in Nederland gemiddeld genomen 7 procedures moet doorlopen met een doorlooptijd van gemiddeld 11 dagen per procedure. Ter vergelijking: België kent slechts 4 procedures voor starters, maar de doorlooptijd is gemiddeld 34 dagen per procedure. België heeft een iets lagere TEA in vergelijking met Nederland. In de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland, landen met een relatief hoge TEAindex, ligt zowel het aantal benodigde procedures als de gemiddelde doorlooptijd per procedure lager dan het OESO-gemiddelde. Nederland scoort onder het OESOgemiddelde als het gaat om de gemiddelde benodigde tijd per procedure.
32
4.3
Onderwijs en training De intentie bij HBO- en WO-studenten om een eigen bedrijf te beginnen was erg laag in 1 2004: slechts 9% van hen overwoog een eigen bedrijf te starten . In Nederland wordt geleidelijk meer aandacht besteed aan het promoten van ondernemerschap in het onderwijs. De Ministeries van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben gezamenlijk het partnership Leren Ondernemen opgericht. Doel van het partnership is om het ondernemerschap in Nederland te stimuleren door hier meer aandacht voor te creëren in het onderwijs. Meer concreet wil het partnership bijvoorbeeld onderwijsinstellingen faciliteren bij het invullen van (meer) ondernemerschap in het onderwijs, en ondernemers en onderwijsinstellingen aan elkaar koppelen. In het partnership hebben diverse partijen zitting die actief zijn op het gebied van ondernemerschap en onderwijs. De uitvoering van het partnership is in handen van SenterNovem. In de GEM-expertenquête is een aantal stellingen opgenomen over de mate waarin het onderwijs in een land aandacht heeft voor en een goede voorbereiding biedt voor het starten van een eigen bedrijf. In tabel 14 zijn de gemiddelde scores die experts op deze stellingen hebben gegeven te zien voor Nederland en voor de OESO- en EU-landen die in 2005 mee hebben gedaan aan GEM. tabel 14
Expertopinies over onderwijs en training in relatie tot ondernemerschap (schaal van 1 'geheel mee oneens' tot 5 'geheel mee eens'), 2005 Nederland
(1) In mijn land stimuleert het basis- en voortgezet onderwijs creativiteit, onafhanke-
Gem. OESO
Gem. EU
VS
2,5
2,5
2,4
3,3
1,9
1,9
1,9
2,5
2,2
2,6
2,8
3,0
3,0
3,7
2,7
2,9
2,8
3,3
lijkheid en persoonlijk initiatief. (2) In mijn land geeft het basis- en voortgezet onderwijs voldoende aandacht aan ondernemerschap en het oprichten van nieuwe bedrijven. (3) In mijn land bieden hogescholen en universiteiten een goede en voldoende voorbe-
2.5
3,2
reiding voor zelfstandig ondernemerschap. (4) In mijn land bieden de bedrijfseconomische en managementopleidingen een goede en voldoende voorbereiding voor zelfstandig ondernemerschap. (5) In mijn land biedt het Middelbaar en Hoger Beroepsonderwijs een goede en voldoende voorbereiding voor zelfstandig ondernemerschap. Bron: EIM/GEM, 2005.
Uit de tabel blijkt dat experts in Nederland gemiddeld niet erg positief zijn als het gaat om de aandacht voor ondernemerschap in onderwijs. Over het algemeen wijkt het oordeel niet af van dat van experts gemiddeld in de OESO en de EU. Over de voorbereiding op het zelfstandig ondernemerschap die door hogescholen en universiteiten wordt geboden, oordelen experts in Nederland gemiddeld wel iets negatiever dan experts gemiddeld in de OESO- en EU-landen. Uit de tabel blijkt verder dat experts in de VS over het algemeen positief oordelen over de aandacht voor ondernemerschap in onderwijs en de voorbereiding op het ondernemerschap in het onderwijs in hun land. Alleen over de aandacht voor ondernemerschap in het basis- en voortgezet onderwijs oordelen experts in de VS niet zo positief/neutraal. Naast experts in de VS zijn bijvoorbeeld ook ex-
1
Staatssecretaris Mark Rutte op http://www.minocw.nl/bewindslieden/weekboek_o.jsp?year=2005&week=5.
33
perts in Zwitserland, IJsland, Spanje, België, Ierland, Nieuw-Zeeland en Noorwegen naar verhouding positief over de voorbereiding op het ondernemerschap op hogescholen en universiteiten in hun land. Aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs zou ertoe moeten leiden dat meer jongeren na het afronden van een opleiding of later in hun loopbaan een eigen bedrijf op zullen richten. In tabel 15 wordt duidelijk dat het aandeel van de volwassen Nederlanders dat verwacht in de nabije toekomst een eigen bedrijf op te richten benedengemiddeld is in de leeftijdsgroep 18-24 jaar en bovengemiddeld in de categorie 25-35 jaar. Eenzelfde patroon is waarneembaar voor het gemiddelde van de OESO-landen en de EU-landen. Opvallend is dat in de Verenigde Staten het aandeel nieuwe ondernemers niet benedengemiddeld, maar ongeveer gemiddeld is in de leeftijdsgroep 18-24 jaar. tabel 15
Nieuw ondernemerschap uitgesplitst per leeftijdsgroep in de volwassen bevolking (18-64 jaar), 2005 TEA
TEA Gemiddel-
TEA Gemiddel-
TEA Verenigde
Nederland
de OESO
de EU
Staten
18-24 jaar
2,6
5,0
3,9
12,6
25-34 jaar
5,7
8,9
7,5
15,6
35-44 jaar
4,7
8,4
6,4
15,6
45-54 jaar
5,6
6,2
4,6
10,0
55-64 jaar
1,3
3,5
2,3
7,0
Gemiddelde volwassen bevolking
4,4
6,9
5,3
12,4
Bron: EIM/GEM 2005.
4.4
Bedrijven met een hoge groei(potentie) Nieuwe ondernemingen zijn van groot belang voor het scheppen van banen (zie o.a., Kirchoff, 1994; Storey, 1994; De Kok et al., 2006). Slechts een klein deel van de nieuwe bedrijven streeft naar snelle groei en/of bereikt daadwerkelijk snelle groei. Maar juist deze kleine groep is verantwoordelijk voor een onevenredig aandeel van de creatie van nieuwe banen en werkgelegenheid (zie o.a. Birch, 1987 Storey, 1994). Snelgroeiende bedrijven zijn niet alleen interessant vanuit het oogpunt van banencreatie. Uit onderzoek onder Nederlandse bedrijven is gebleken dat snelgroeiende bedrijven vaak innovatiever zijn en vaker nieuwe producten en/of diensten introduceren dan andere bedrijven (Ministerie van Economische Zaken, 2004). Het ministerie is van mening dat, om innovatie in Nederland te stimuleren, het belangrijk is dat meer ondernemers in Nederland zich ontwikkelen tot snelle groeiers. In het beleid van de Nederlandse overheid is in toenemende mate aandacht voor bedrijven met een hoge groei(potentie). De afgelopen jaren zijn in Nederland verschillende initiatieven opgestart die expliciet of meer impliciet gericht zijn op snelle groeiers. De meeste initiatieven zijn opgestart door het Ministerie van Economische Zaken of een uitvoeringsagentschap van het ministerie. Een specifiek voorbeeld is Growth Plus, dat bestaat uit advies en begeleiding voor ondernemers van snelgroeiende bedrijven (Ministerie van Economische Zaken, 2003). In 2005 is het initiatief ontstaan om masterclasses aan te bieden voor ondernemers van
34
snelgroeiende bedrijven en is tevens een business angel programma opgericht met het doel om informele investeerders en ambitieuze ondernemers met elkaar in contact te brengen (Ministerie van Economische Zaken, 2005). In de GEM-expertenquêtes is een aantal stellingen aan experts voorgelegd die ingaan op de mate waarin het overheidsbeleid in een land gericht is op (potentieel) snelle groeiers (zie tabel 16). tabel 16
Expertopinies met betrekking tot overheidsbeleid dat gericht is op (potentieel) snelgroeiende bedrijven (schaal van 1 'geheel mee oneens' tot 5 'geheel mee eens'), 2005 Nederland
(1) In mijn land zijn er veel ondersteuningsmaatregelen die speciaal afge-
Gemiddeld OESO
Gemiddeld EU
VS
2,9
3,0
2,9
3,9
3,4
3,4
3,3
4,2
3,0
3,0
2,9
2,9
3,1
3,4
3,2
3,2
stemd zijn op bedrijven met een hoog groeipotentieel. (2) In mijn land zijn beleidsmakers zich bewust van het belang van bedrijven met een hoog groeipotentieel. (3) In mijn land zijn mensen die werkzaam zijn op het gebied van ondersteuningsmaatregelen voor ondernemerschap voldoende vaardig en bekwaam om bedrijven met een hoog groeipotentieel te ondersteunen. (4) In mijn land wordt potentie voor snelle groei vaak gebruikt als een selectiecriterium bij het selecteren van ontvangers voor ondernemerschapssteun. Bron: GEM/EIM, 2005.
Uit tabel 16 blijkt dat experts in Nederland over het algemeen neutraal tot enigszins positief oordelen als het gaat om de aandacht voor bedrijven met een hoog groeipotentieel. Het oordeel van experts in Nederland komt op alle punten vrijwel overeen met het gemiddelde oordeel van experts in de OESO- en EU-landen die deelnemen aan GEM. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen landen als het gaat om groeiverwachtingen van startende bedrijven. In de GEM-bevolkingssurvey is een vraag gesteld met betrekking 1 tot verwachte groei van het bedrijf . In figuur 11 is voor Nederland, het gemiddelde voor de OESO- en EU-landen die deelnemen aan GEM en voor de Verenigde Staten het aandeel nieuwe ondernemers weergegeven dat verwacht een snelle groei door te maken.
1
De precieze vraagstelling luidt: ‘Hoeveel personen, exclusief de eigenaren, zullen er naar verwachting over vijf jaar in dit bedrijf werkzaam zijn?’ Onder de werkzame personen verstaan wij ook uitzendkrachten, ingeleend personeel en onderaannemers die uitsluitend voor uw bedrijf zullen werken.
35
figuur 11
Aandeel nieuwe ondernemers dat verwacht 20 of meer banen te creëren vijf jaar na de start van het bedrijf, Nederland, gemiddelde OESO, gemiddelde EU en Verenigde Staten, 2005, percentage binnen TEA
14
12
10
8
6
4
2
0 NEDERLAND
Gemiddelde OESO
Gemiddelde EU
Verenigde Staten
Bron: EIM/GEM, 2005.
Uit de figuur blijkt dat in Nederland bijna 6% van alle nieuwe ondernemers in Nederland verwacht dat ze over vijf jaar 20 of meer werknemers in dienst zullen hebben. Deze ondernemers worden beschouwd als potentiële snelle groeiers, oftewel de gazellen. Hiermee scoort Nederland ruim onder het OESO-gemiddelde (10,7%) en het EU-gemiddelde (13,2%). In de Verenigde Staten kan 12,6% van de nieuwe ondernemers in 2005 op basis van hun groeiverwachtingen als potentiële snelle groeier getypeerd worden.
4.5
Innovatief ondernemerschap Nieuwe bedrijven spelen een belangrijke rol als het gaat om innovatie (zie o.a. Audretsch en Thurik, 2000). Aan de experts in landen die deelnemen aan GEM is een aantal stellingen voorgelegd omtrent de ondersteuning van de overdracht van innovatie aan nieuwe en groeiende bedrijven in hun land (zie tabel 17).
36
tabel 17
Expertopinies met betrekking tot innovatie (schaal van 1 'geheel mee oneens' tot 5 'geheel mee eens'), 2005
Item (1) In mijn land worden nieuwe technologieën en wetenschappelijke kennis
Gemiddeld
Gemiddeld
Nederland
OESO
EU
VS
2,0
2,6
2,4
3,4
2,0
2,3
2,2
2,8
2,1
2,4
2,3
2,7
2,4
2,5
2,6
2,5
3,4
3,2
2,8
4,2
2,8
2,8
2,6
3,8
efficiënt door universiteiten en publieke researchinstellingen aan nieuwe en groeiende bedrijven overgedragen. (2) In mijn land hebben nieuwe en groeiende bedrijven dezelfde mate van toegang tot nieuwe research en technologie als bestaande grote bedrijven. (3) In mijn land kunnen nieuwe en groeiende bedrijven zich de meest geavanceerde technologie financieel permitteren. (4) In mijn land bestaan er adequate overheidssubsidies voor het aankopen van nieuwe technologie door nieuwe en groeiende bedrijven. (5) In mijn land worden technostarters van topniveau op ten minste één gebied doeltreffend ondersteund door de wetenschappelijke en technologische infrastructuur. (6) In mijn land is er voldoende ondersteuning voor ingenieurs en wetenschappers die hun ideeën willen commercialiseren via nieuwe en groeiende bedrijven. Bron: EIM/GEM, 2005.
Nederlandse experts oordelen vrij negatief over kennisoverdracht naar en toegang tot kennis voor nieuwe en groeiende bedrijven. Wat opvalt is dat Nederlandse experts positiever dan het gemiddelde van de experts in de overige EU-landen zijn over de mate waarin technostarters van topniveau doeltreffend worden ondersteund door de wetenschappelijke en technologische infrastructuur. In de GEM-vragenlijst is aan nieuwe ondernemers een aantal vragen gesteld op basis waarvan een indruk verkregen kan worden van de mate waarin nieuwe ondernemers in een land innovatief zijn. In figuur 12 is te zien dat Nederland duidelijk achterloopt op het OESO- en EU-gemiddelde en op de Verenigde Staten als het gaat om het gebruik van nieuwe technologieën door nieuwe ondernemers.
37
figuur 12
Mate waarin gebruikte technologieën al beschikbaar waren voor nieuwe ondernemers, Nederland, gemiddelde OESO, gemiddelde EU en Verenigde Staten, 2005, percentage binnen TEA
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% NEDERLAND
Gemiddelde OESO Gemiddelde EU technologieën zijn al langer dan 5 jaar beschikbaar technologieën zijn tussen 1 en 5 jaar beschikbaar technologieën zijn korter dan 1 jaar beschikbaar
Verenigde Staten
Bron: EIM/GEM, 2005.
In Nederland geeft maar liefst 70% van de nieuwe ondernemers aan dat geen van de klanten het product of de dienst als nieuw zullen beschouwen. Dit betekent dat nieuwe ondernemers in Nederland op dit punt gemiddeld minder innovatief zijn dan nieuwe ondernemers gemiddeld in de OESO, de EU en de Verenigde Staten (zie figuur 13). figuur 13
Mate waarin nieuwe ondernemers een nieuw product of een nieuwe dienst aanbieden, Nederland, gemiddelde OESO, gemiddelde EU en Verenigde Staten, 2005, percentage binnen TEA
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% NEDERLAND
Gemiddelde OESO Gemiddelde EU Geen van de klanten beschouwt het product/de dienst als nieuw Sommige klanten beschouwen het product/de dienst als nieuw Alle klanten beschouwen het product/de dienst als nieuw
Verenigde Staten
Bron: EIM/GEM, 2005.
In Nederland zegt iets minder dan de helft van de nieuwe ondernemers dat er geen of slechts weinig andere bedrijven zijn die hetzelfde product of dezelfde dienst aanbieden. Nederland scoort op dit punt redelijk gemiddeld in vergelijking met het gemiddelde voor de OESO- en EU-landen. In de Verenigde Staten geeft bijna 60% van de nieuwe
38
ondernemers aan dat er geen of slechts weinig andere bedrijven zijn die hetzelfde product aanbieden (zie figuur 14). figuur 14
Mate waarin nieuwe ondernemers aangeven te maken te hebben met andere bedrijven die hetzelfde product aanbieden, Nederland, gemiddelde OESO, gemiddelde EU en Verenigde Staten, 2005, percentage binnen TEA
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% NEDERLAND
Gemiddelde OESO
Gemiddelde EU
Verenigde Staten
Veel andere bedrijven bieden hetzelfde product of dezelfde dienst aan Slechts weinig andere bedrijven bieden hetzelfde product of dezelfde dienst aan Er zijn geen andere bedrijven die hetzelfde product of dezelfde dienst aanbieden
Bron: EIM/GEM, 2005.
Op basis van bovenstaande gegevens kan geconcludeerd worden dat Nederland vanuit internationaal perspectief vrij matig scoort als het gaat om de innovativiteit van nieuwe ondernemers.
4.6
Attitudes ten aanzien van ondernemerschap In de deelnemende GEM-landen is de experts gevraagd te beoordelen in welke mate de cultuur in dat land ondernemerschap aanmoedigt. Onderstaande tabel geeft inzicht in het gemiddelde oordeel van experts in onder andere Nederland op dit punt. tabel 18
Expertopinies met betrekking tot de waardering van ondernemerschap in hun land (schaal van 1 'geheel mee oneens' tot 5 'geheel mee eens'), 2005
Item
Nederland
Gemiddeld OESO
Gemiddeld EU
3,5
3,0
2,9
4,2
(2) In mijn land hebben succesvolle ondernemers een hoge status.
3,4
3,5
3,5
4,6
(3) In mijn land komen de media vaak met verhalen over succesvolle on-
3,1
3,6
3,4
4,8
(1) In mijn land beschouwen de meeste mensen de stap naar zelfstandig
VS
ondernemerschap als positief.
dernemers. Bron: EIM/GEM, 2005.
Uit tabel 18 blijkt dat experts in Nederland overall genomen van mening zijn dat Nederlanders redelijk positief staan ten opzichte van nieuw ondernemerschap. In Amerika is ondernemerschap overduidelijk een hoog aangeschreven beroep. De Amerikaanse experts zijn zeer positief over de ondernemerschapscultuur die heerst in hun land.
39
In de GEM-bevolkingssurvey zijn dezelfde drie stellingen ook aan de volwassen bevolking voorgelegd. De uitkomsten van de survey zijn in de volgende figuur opgenomen. De figuur laat het percentage van de bevolking zien dat het eens is met de stelling in kwestie voor de OESO- en EU-landen die deelnemen aan GEM. figuur 15
Opinies van de volwassen bevolking over de waardering van en aandacht voor ondernemerschap in hun land, OESO, 2005, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10
Ja Sl p a n ov H eni on ë ga r Fi ije nl O an o D ste d en n em rijk ar ke n Zw Ita its lië er la Zw nd Ve ed re ni Au en gd s Ko tral ni ië nk r M ijk e D xic ui o ts Ve la n re ni Let d gd la e nd St at e N ie Fra n uw nk -Z rijk ee la nd I N Jsla oo n d r G we rie ge ke n nl an Be d lg Ie ië rla C nd an ad a N ED Spa ER nje G LA em N id D de l G de em O i d ES de ld O e EU
0
In mijn land beschouwen de meeste mensen de stap naar zelfstandig ondernemerschap als positief In mijn land hebben succesvolle ondernemers een hoge status In mijn land komen de media vaak met verhalen over succesvolle ondernemers
Bron: EIM/GEM, 2005.
In Nederland is bijna 80% van de bevolking van mening dat de meeste mensen de stap naar het ondernemerschap als positief zien. Nederland scoort op dit punt het hoogst van alle OESO-landen en scoort zelfs hoger dan zeer ondernemende landen zoals de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland. Op de stelling dat succesvolle ondernemers een hoge status hebben scoort Nederland op het OESO-gemiddelde. Met name in Finland en Ierland is een groot deel van de volwassen bevolking van mening dat succesvolle ondernemers een hoge status hebben; het gaat om respectievelijk 86% en 79%. Opvallend is dat de Amerikaanse experts positiever zijn dan de Amerikaanse bevolking als het gaat om de waardering van en de aandacht voor ondernemerschap in hun land. In Nederland wordt ondernemerschap door experts minder gezien als een prima manier om rijk te worden dan experts in OESO- en EU-landen gemiddeld voor hun landen oordelen (zie tabel 19). tabel 19
Expertopinies met betrekking tot de waardering van ondernemerschap (schaal van 1 'geheel mee oneens' tot 5 'geheel mee eens'), 2005
Item
Nederland
In mijn land wordt het starten van nieuwe ondernemingen als een prima
2,8
Gemiddeld OESO 3,4
Gemiddeld EU
VS
3,3
4,8
manier beschouwd om rijk te worden. Bron: EIM/GEM, 2005.
In de GEM-bevolkingssurvey is aan startende ondernemers gevraagd in hoeverre de motieven 'het vergroten van inkomsten' en 'meer onafhankelijkheid' hebben geleid tot het starten of hebben van een eigen bedrijf. In figuur 16 worden de mate waarin verschil-
40
lende motieven genoemd zijn vergeleken voor de OESO-landen en de EU-landen die deelnemen aan GEM. Voor vrijwel alle OESO-landen geldt dat zelfstandigheid vaker genoemd wordt als motief om een bedrijf te starten, dan het vergroten van inkomsten. Uitzonderingen hierop zijn Griekenland en Italië. In deze landen is het vergroten van inkomsten vaker genoemd als motief voor het starten of hebben van een eigen bedrijf dan de zelfstandigheid die het zelfstandig ondernemerschap biedt. Het vergroten van inkomsten wordt door nieuwe ondernemers in Nederland relatief weinig genoemd als motief voor het beginnen of hebben van een eigen bedrijf. In Nederland noemt ruim 10% van de nieuwe ondernemers het verhogen van inkomen als motief, tegenover bijna 35% van de nieuwe ondernemers in de Verenigde Staten. figuur 16
Prevalentie van de motieven 'verhogen van inkomen' en 'meer onafhankelijkheid' voor nieuwe ondernemers per land, 2005, percentage binnen TEA
60
50
40
30
20
10
Zw
its er l Fr and an kr A ij N ED ust k ER ralië LA D ND ui Ve ts la re n ni gd B d Ko elg ni ië nk ri D Fin jk en la em nd ar ke M n ex i I co N Jsla oo rw nd eg e Ja n pa Ie n r H lan on d ga Zw rije e N Oo den ie st uw en -Z rijk ee la Le nd tla C nd an ad Sp a Ve an re Sl j ni ov e gd e e nië St at en G rie Ita ke lië G nl em an id d de G lde em O id ES de ld O e EU
0
Verhogen inkomen
Meer onafhankelijkheid
Bron: EIM/GEM 2005.
4.7
Samenvatting In dit hoofdstuk is ingegaan op een aantal aspecten van het ondernemerschapsklimaat in Nederland. De bevindingen zijn met name gebaseerd op opinies van experts op het gebied van ondernemerschap, zoals uitgevraagd via de expertenquête die jaarlijks wordt gehouden in het kader van de Global Entrepreneurship Monitor. Als het gaat om de mate waarin er in Nederland voldoende particuliere financiering beschikbaar is voor nieuwe en groeiende bedrijven oordelen experts in Nederland gemiddeld neutraal. De mate waarin particuliere financiering beschikbaar is hangt onder meer af van het aandeel informele investeerders. In Nederland is het aandeel informele investeerders, uitgedrukt als percentage van de volwassen bevolking, gestegen van 1,3% in 2004 tot 2,0% in 2005. Experts in Nederland zijn over het algemeen tamelijk negatief over overheidsregulering voor starters, bijvoorbeeld ten aanzien van de doorlooptijd voor het verkrijgen van vergunningen, en vereisten voor vergunningen voor nieuwe bedrijven. Echter het werkelijke aantal benodigde procedures om een bedrijf te starten ligt in Nederland op het OESO-gemiddelde en de doorlooptijd per procedure is zelfs aanzienlijk korter in Nederland dan gemiddeld in OESO-landen.
41
Ondanks diverse initiatieven vanuit de overheid op het gebied van ondernemerschap & onderwijs zijn experts in Nederland over het algemeen (nog) niet erg positief over de aandacht voor ondernemerschap in onderwijs. Experts in Nederland oordelen neutraal tot enigszins positief als het gaat om de aandacht in beleid en ondersteuningsmaatregelen voor bedrijven met een hoge groeipotentie. Slechts een klein deel van de nieuwe ondernemers in Nederland (bijna 6%) behoort tot de potentiële snelle groeiers in de zin dat ze ambiëren om binnen vijf jaar 20 of meer banen met de eigen onderneming te creëren. Nederland scoort hiermee ruim onder het OESO- en EU-gemiddelde. De mate waarin nieuwe ondernemingen de mogelijkheid hebben om te innoveren hangt onder meer af van de mate waarin kennis wordt overgedragen door bijvoorbeeld universiteiten en de mate waarin ze toegang hebben tot research en technologieën. Nederlandse experts oordelen behoorlijk negatief over kennisoverdracht naar nieuwe bedrijven en toegang tot kennis voor nieuwe ondernemers. Vanuit internationaal perspectief zijn nieuwe ondernemers in Nederland ook niet erg innovatief. Met name als het gaat om het gebruik van nieuwe technologieën door nieuwe ondernemers scoort Nederland een stuk onder het OESO- en het EU-gemiddelde. Zowel experts als de volwassen bevolking zijn positief over de mate waarin de stap naar het zelfstandig ondernemerschap als positief wordt beschouwd in Nederland. In Nederland wordt het starten van een onderneming niet zozeer gezien als een manier om rijk te worden.
42
5
Follow-up onder 'nascents', ondernemers van jonge bedrijven en 'stoppers'
Jaarlijks neemt EIM circa een half jaar na het afnemen van de GEM-bevolkingssurvey contact op met respondenten die waren geïdentificeerd als 'nascents' en als ondernemers van jonge bedrijven. Het voorliggende hoofdstuk doet verslag van de ervaringen en verwachtingen van zowel 'nascent' ondernemers (paragraaf 5.1) als ondernemers van jonge bedrijven (paragraaf 5.2), gebaseerd op de follow-up onderzoeken die gehouden zijn in 2004 en 2005. In het slot van het hoofdstuk (paragraaf 5.3) wordt aandacht besteed aan ervaringen en verwachtingen van zogenoemde 'stoppers': 'nascent' ondernemers die de start van het bedrijf (al dan niet tijdelijk) hebben gestaakt en on1 dernemers van jonge bedrijven die (al dan niet tijdelijk) gestopt zijn met het bedrijf.
5.1
Ervaringen en verwachtingen van 'nascent' ondernemers Een belangrijke vraag is of degenen die aangeven bezig te zijn met het oprichten van een eigen bedrijf, de 'nascents', ook daadwerkelijk van start gaan met het bedrijf. Door middel van een follow-up onderzoek probeert EIM te achterhalen wat de status is van de activiteiten van de 'nascents'. In tabel 20 is een overzicht gegeven van wat er terecht is gekomen van de activiteiten van de 'nascents' een halfjaar nadat ze in de GEM-bevolkingssurvey hebben aangegeven bezig te zijn met het oprichten van een nieuw bedrijf. tabel 20
Status van activiteiten van 'nascents' een half jaar na de GEM-bevolkingssurvey, 2004-2005 (N=109) % van 'nascents'
bedrijf is van start gegaan
51
nog steeds bezig bedrijf op te zetten
30
opzetten tijdelijk onderbroken definitief van start afgezien
totaal
8 10
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Van degenen die medio 2004 en 2005 bij de bevolkingssurvey aangaven bezig te zijn met de oprichting van een bedrijf en die een half jaar later weer zijn ondervraagd is de helft reeds van start gegaan met het bedrijf (51%, zie tabel 20). Ongeveer een derde is nog bezig met het opzetten van het bedrijf. De overige respondenten hebben definitief afgezien van de start of de activiteiten tijdelijk gestaakt. Het percentage van 'nascents' die daadwerkelijk gestart zijn met de onderneming een half jaar na enquête is vrij hoog te noemen. In eerder onderzoek onder 'nascents' in Nederland bleek dat iets minder
1
De informatie over 'stoppers' is gebaseerd op de follow-up onderzoeken die zijn gehouden naar aanleiding van de GEM-bevolkingssurveys van 2002-2005. De rest van dit hoofdstuk is gebaseerd op de follow-up onderzoeken die gehouden zijn in vervolg op de GEM-bevolkingssurveys in 2004 en 2005.
43
dan de helft (47%) een jaar na enquête daadwerkelijk van start was gegaan met het bedrijf (Van Gelderen et al., 2001). De resultaten van de follow-up zijn mogelijk gekleurd door een 'non-response bias'. Juist degenen die niet meededen aan het followup onderzoek zijn wellicht gestopt met het bedrijf. Aan de 'nascents' die met het bedrijf van start zijn gegaan is gevraagd of ze een ander bedrijf begonnen zijn dan ze oorspronkelijk van plan waren (zie tabel 21). tabel 21
Bent u een ander bedrijf begonnen dan u oorspronkelijk van plan was?, 2004-2005 (N=56) % van 'nascents' die reeds van start zijn gegaan met bedrijf
ja
7
nee
93
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Slechts 7% van de 'nascents' die reeds een bedrijf opgestart hebben, is met een ander bedrijf begonnen dan ze oorspronkelijk van plan waren. Redenen die de respondenten noemen om een ander bedrijf te starten dan oorspronkelijk gepland, zijn: veranderingen in de vraag en in de markt, de wens om geen personeel meer te hebben of in een andere sector actief te worden, en dat er ineens iets anders op hun pad is gekomen. Aan de respondenten die nog bezig zijn met het opzetten van het eigen bedrijf is gevraagd over hoeveel maanden ze verwachten te starten met het bedrijf (zie tabel 22). tabel 22
Over hoeveel maanden verwacht u te starten?, 2004-2005 (N=33) % van 'nascents' die nog bezig zijn met de start van het bedrijf
binnen 6 maanden binnen 6 tot 12 maanden weet niet
totaal
69 9 21
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Het merendeel (bijna 80%) van degenen die nog steeds bezig zijn met het opzetten van het eigen bedrijf verwacht binnen een jaar te starten met het bedrijf en 70% zelfs binnen een half jaar. De overige respondenten kunnen niet aangeven wanneer ze verwachten van start te gaan met de onderneming. De respondenten die nog bezig zijn om een eigen bedrijf op te zetten konden in het follow-up onderzoek ook aangeven wat de belangrijkste hindernissen zijn die nog moeten worden genomen voordat het bedrijf van start kan gaan. In box I is een aantal voorbeelden opgenomen van de hindernissen die respondenten genoemd hebben.
44
box I
Voorbeelden van de belangrijkste hindernissen die 'nascents' nog moeten overbruggen voordat het bedrijf kan worden gestart (letterlijke weergave van de antwoorden)
Voorbereiding − 'De vestigingsplaats.' − 'Opleiding afronden.' − 'Businessplan moet nog verder uitgewerkt worden.' − 'Het zoeken naar materialen en de naam bedenken van bedrijf.' Regulering − 'De inschrijving bij de KvK, en afstemming met het UWV.' − 'Het kopen van en verkrijgen van grond van de gemeente, ik ben nog steeds in onderhandeling.' − 'De vergunningen en prijzen van de aannemers.' Financiële hindernissen − 'De financiering.' − 'De kosten van de overname van het bedrijf, en de financiële kant van het bedrijf.' − 'Ik zoek financiële partners.' Tijd − 'Ik heb het te druk met het andere bedrijf om tot een daadwerkelijke start te komen van het nieuwe bedrijf.' − 'De tijd, ik heb een baan van 40 uur.' Markt/klanten − 'Het bedenken van hoe je klanten kan krijgen.' − 'Ik ben nog met het marktonderzoek bezig, met de doelgroep.' − 'Een klantenkring opzetten is het grootste probleem. Ik moet de mensen overtuigen van de kwaliteit van de producten die ik verkoop.' Overig − 'Concurrentiebeding van mijn vorige werkgever.' − 'Daadwerkelijk de knop omzetten en mijn baan opzeggen.' − 'Mijn gezondheid, ik ben nu ziek.' − 'De overname is nog steeds niet rond, de huidige eigenaar gaat pas volgend jaar april weg.' − 'De verkoopprijs.' − 'Technische hindernissen, het concept moet nog werken.' Aan de respondenten die al zijn gestart met het bedrijf en die nog bezig zijn met het opzetten van een eigen bedrijf is gevraagd of ze bij het opzetten van de onderneming problemen hebben ervaren met regelgeving (zie tabel 23). tabel 23
Heeft u bij het opzetten van de onderneming problemen ondervonden met regelgeving?, 2004-2005 (N=89) % van 'nascents' die reeds van start zijn gegaan met bedrijf of die nog bezig zijn met de start
ja
13
nee
87
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
45
13% heeft problemen ondervonden of ondervindt problemen met regelgeving bij de start van het bedrijf. In box II zijn een aantal voorbeelden opgenomen van de problemen waar zij tegenaan lopen of zijn gelopen. box II
Enkele voorbeelden van problemen met regelgeving waar respondenten tegenaan lopen bij de start van het bedrijf (letterlijke weergave van de antwoorden).
− − − −
− − −
'Vragen over belasting: hoe moet het en hoe werkt het allemaal, ik heb maar een belastingadviseur in dienst genomen, anders kwam ik er niet uit.' 'Het is moeilijk om informatie over regelgeving te vinden.' 'Het verkrijgen van een BTW-nummer.' 'De regelgeving is erg stug, ik moet de uren opgeven die ik zelfstandig heb gewerkt, omdat ik in de WW zit. Het aantal gewerkte uren kan dan niet meer minder worden, als ik dus geen gewerkte uren heb, dan wordt dat toch aangeslagen als gewerkte uren, dus krijg ik minder uitgekeerd.' 'Het duurde allemaal te lang, de keuringen en de acceptatie, enz.' 'Als je geen winst maakt krijg je geen startersaftrek, nieuwe bedrijven maken de eerste drie jaar geen winst.' 'Te weinig tijd voor het uitzoeken van de regels op het gebied van de boekhouding.'
De respondenten die al zijn gestart met het bedrijf en die nog bezig zijn met het opzetten van een eigen bedrijf is ook gevraagd of het opzetten van de onderneming hen mee of tegen is gevallen (zie tabel 24). tabel 24
Is het opzetten van het bedrijf u mee- of tegengevallen?, 2004-2005 (N=89) % van 'nascents' die reeds van start zijn gegaan met bedrijf of die nog bezig zijn met de start
meegevallen
28
tegengevallen
18
was als verwacht
52
weet niet
totaal
2
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Voor bijna een vijfde (18%) is het opzetten van het bedrijf tegengevallen en ruim een kwart (28%) vond het juist meevallen. Voor iets meer dan de helft (52%) was of is het oprichten van het bedrijf zoals ze van tevoren hadden verwacht. Aan degenen die al zijn gestart met het bedrijf en die nog bezig zijn met het opzetten van een eigen bedrijf is ook gevraagd in het follow-up onderzoek hoeveel ervaring ze al hebben in de branche of sector waarin ze actief zijn of willen worden met het eigen bedrijf. Een overzicht van de antwoorden hierop is te vinden in tabel 25.
46
tabel 25
Hoeveel jaar ervaring heeft u in de branche of sector waarin u uw bedrijf heeft/wilt beginnen?, 2004-2005 (N=89) % van 'nascents' die reeds van start zijn gegaan met bedrijf of die nog bezig zijn met de start
geen
16
1-5 jaar
21
6-19 jaar
38
20 jaar en langer
25
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Het ruime merendeel van de respondenten (84%) heeft reeds één of meerdere jaren ervaring in de branche waarin ze willen starten met de onderneming of reeds zijn gestart. Een groot deel van de respondenten (63%) heeft zelfs al zes jaar of langer ervaring in de branche of sector waarin ze het bedrijf zijn gestart of willen opzetten. In eerder onderzoek is reeds gebleken dat ervaring in de branche een succesfactor is voor het daadwerkelijk starten van een bedrijf (Van Gelderen et al., 2001). In het follow-up onderzoek is aan de 'nascent' ondernemers gevraagd welke ambities zij hebben ten aanzien van het eigen bedrijf (zie tabel 26). tabel 26
Ambities van 'nascents' ten aanzien van het bedrijf, 2004-2005 (N=89) % van 'nascents' die reeds van start zijn gegaan met bedrijf of die nog bezig zijn met de start
ik wil dat mijn bedrijf zo groot mogelijk wordt
18
ik wil een bedrijf dat ik in mijn eentje kan run-
80
nen met hooguit een paar medewerkers weet niet
totaal
2
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Verreweg de meeste (pre-)starters willen het bedrijf in hun eentje runnen en willen hoogstens een paar medewerkers aannemen. Toch heeft nog iets minder dan een vijfde de ambitie om het bedrijf zo groot mogelijk te laten worden. Bekend is dat startende bedrijven vaak geen of in beperkte mate personeel aannemen in de eerste jaren na de start. In tabel 27 is weergegeven in hoeverre degenen die al van start zijn gegaan met het bedrijf of die nog bezig zijn met de start al personeel aangenomen hebben.
47
tabel 27
Heeft u al personeel aangenomen, meewerkende partners en gezinsleden niet meegerekend?, 2004-2005 (N=89) % van 'nascents' die reeds van start zijn gegaan met bedrijf of die nog bezig zijn met de start
ja
8
nee
89
mee bezig
3
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Het overgrote merendeel heeft nog geen personeel aangenomen; bij iets minder dan een tiende (8%) is dit wel het geval. Tabel 28 bevat een overzicht van de ambities ten aanzien van groei in termen van personeel van de respondenten die een bedrijf hebben opgestart of die nog bezig zijn met het opzetten van het bedrijf. tabel 28
Hoeveel medewerkers wilt u over twee jaar in het bedrijf hebben, meewerkende partners en gezinsleden niet meegerekend?, 2004-2005 (N=89) % van 'nascents' die reeds van start zijn gegaan met bedrijf of die nog bezig zijn met de start
geen
55
1-2 medewerkers
12
3-5 medewerkers
11
6-19 medewerkers
7
20 of meer medewerkers
4
weet niet
totaal
10
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Meer dan de helft van de respondenten (55%) heeft niet de ambitie om binnen twee jaar personeel aan te nemen. Iets minder dan een kwart verwacht over twee jaar 1-5 medewerkers in het bedrijf te hebben. Tabel 29 geeft aan in hoeverre de (pre-)starters al inkomsten uit het eigen bedrijf hebben gehaald.
48
tabel 29
Heeft u al inkomsten behaald met uw bedrijf of met het bedrijf dat u op wilt zetten?, 2004-2005 (N=89) % van 'nascents' die reeds van start zijn gegaan met bedrijf of die nog bezig zijn met de start
ja
46
nee
54
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Iets minder dan de helft heeft op het moment van de enquête al wel inkomsten uit het bedrijf gehaald en iets meer dan de helft nog niet. Een eigen onderneming levert niet altijd direct rendement op; het gaat gepaard met investeringen. Daarom is aan de respondenten die al inkomsten uit het bedrijf hebben gehaald in het follow-up onderzoek gevraagd of de maandelijkse inkomsten de maandelijkse kosten al overtreffen (zie tabel 30). tabel 30
Overtreffen de maandelijkse inkomsten reeds de maandelijkse kosten?, 2004-2005 (N=41) % van 'nascents' die reeds inkomsten hebben behaald uit het bedrijf
ja
46
nee
46
weet niet
totaal
7
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Het beeld is wisselend; voor een deel van de (pre-)starters overtreffen de inkomsten per maand reeds de maandelijkse kosten, maar voor een even grote groep is dit (nog) niet het geval.
5.2
Ervaringen en verwachtingen van ondernemers van jonge bedrijven Een groot deel van de starters stopt binnen een paar jaar alweer met het bedrijf. In tabel 31 is weergegeven in hoeverre degenen die waren geïdentificeerd als ondernemers van jonge bedrijven in de GEM-bevolkingssurvey nog actief zijn met het eigen bedrijf een half jaar na dato.
49
tabel 31
Huidige situatie bedrijf, ondernemers van jonge bedrijven, 2004-2005 (N=75) % van ondernemers van jonge bedrijven
bedrijf is nog actief
96
activiteiten/bedrijf tijdelijk gestaakt
1
het bedrijf bestaat niet meer
3
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Vrijwel alle ondernemers van jonge bedrijven waarmee contact is gelegd in het followup onderzoek zijn nog actief met het bedrijf. Ook hier geldt weer dat er mogelijk sprake is van non-response bias. Verder is in het follow-up onderzoek ook gevraagd of de ondernemers van jonge bedrijven nog steeds zelf eigenaar of manager van het bedrijf zijn (zie tabel 32). tabel 32
Bent u zelf nog steeds eigenaar of manager van het bedrijf?, 2004-2005 (N=72) % van ondernemers van jonge bedrijven die nog actief zijn met het bedrijf
ja
99
nee
1
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Uit de tabel blijkt dat vrijwel alle ondernemers van jonge bedrijven die hebben aangegeven dat hun bedrijf nog steeds actief is, zelf nog steeds eigenaar of manager van het bedrijf zijn. De ondernemers van jonge bedrijven is gevraagd of ze sinds de start van het eigen bedrijf problemen hebben gehad met regelgeving (zie tabel 33). tabel 33
Heeft u sinds de start van de onderneming problemen ondervonden met regelgeving?, 2004-2005 (N=75) % van ondernemers van jonge bedrijven
ja
20
nee
80
totaal Bron: EIM/GEM, 2005.
50
100
Een ruime meerderheid van de ondernemers van jonge bedrijven heeft geen problemen ondervonden met regelgeving sinds de start van het bedrijf; voor 20% van de ondernemers is dit wel het geval. In box III zijn een aantal voorbeelden gegeven van de problemen waar ze tegenaan zijn gelopen. box III
Enkele voorbeelden van problemen met wet- en regelgeving waar ondernemers van jonge bedrijven sinds de start van het bedrijf tegenaan lopen (letterlijke weergave van antwoorden).
− − −
− − −
−
− −
− −
−
'Steeds meer regels, we hebben een landbouwbedrijf er mag steeds minder mest op het land. Mestregelgeving is lastig.' 'Omtrent het inhuren van zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers). UWV ziet ze snel als mensen in loondienst, en dan krijgen we een boete.' 'Vorderingen van de gemeente, met name de horecabeveiliging, brandveiligheid, de cursussen die je moet volgen, de aanpassingen op het rookgebied en op het gebied van milieu (zoals geluidaanpassingen die je moet doen).' 'Op het gebied van personeel, het geeft een grote papieren rompslomp.' 'Het verkrijgen van vergunningen duurde te lang.' 'De regelgeving omtrent de belasting; dat is te moeilijk om dat zelf te doen. Je merkt dat je gauw een boekhouder nodig hebt, bijvoorbeeld als het over aftrekposten gaat.' 'De vestigingswet, en begeleiding van de KvK is een ontmoedigingsbeleid; datgene wat je wilt, dat wordt niet geboden door de KvK, daardoor moet je steeds maar weer terug komen en vragen stellen over verschillende wetten, waar de KvK ook niets van af weet.' 'Te veel regels en het kost tijd.' 'Te veel postbelasting en wet- en regelgeving, het boekwerk is zo dik als een telefoonboek, er is niet door te komen en dan verandert het steeds weer. En steeds weer nieuwe cursussen die wij moet volgen om bij te blijven.' 'De belastingdienst en het UWV bepalen of je zelfstandig ondernemer bent, dan moet je aan alle voorwaarden voldoen, maar die regelgeving is niet duidelijk.' 'Ik moest een administratiebureau inhuren om mijn administratie te doen (de regels laten niet meer toe dat je je eigen administratie voert, mede in verband met verschillende interpretatie van allerlei regels).' 'De Wet Verbetering Poortwachter.'
Wanneer je een eigen bedrijf begint heb je vooraf verwachtingen over hoe dit zal gaan. In de praktijk kan een en ander echter anders uitpakken dan voorzien. Om deze reden is aan de ondernemers van jonge bedrijven gevraagd hoe het runnen van het bedrijf hen is bevallen. Een overzicht van de antwoorden van de respondenten is te vinden in tabel 34. tabel 34
Is het runnen van het bedrijf u mee- of tegengevallen?, 2004-2005 (N=75) % van ondernemers van jonge bedrijven
meegevallen
41
tegengevallen
12
was als verwacht
44
weet niet totaal
3 100
Bron: EIM/GEM, 2005.
51
Het runnen van het eigen bedrijf is vaak zoals van tevoren is verwacht of meegevallen. Iets meer dan een tiende van de ondernemers van jonge bedrijven geeft aan dat het runnen van het bedrijf hen is tegengevallen. De ondernemers van jonge bedrijven is ook gevraagd hoeveel ervaring ze al hebben in de branche of sector waarin ze een bedrijf hebben of hebben gehad (zie tabel 35). tabel 35
Hoeveel jaar ervaring heeft u in de branche of sector waarin u uw bedrijf had of heeft?, 2004-2005 (N=75) % van ondernemers van jonge bedrijven
geen
1
1-5 jaar
25
6-19 jaar
51
20 jaar en langer
23
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Ongeveer driekwart van de ondernemers van jonge bedrijven heeft 6 jaar of langer ervaring in de branche of sector waarin ze actief zijn (geweest) met de eigen onderneming. Voor een kwart gaat het om 1-5 jaar ervaring. Ook is aan de ondernemers van jonge bedrijven gevraagd welke ambities zij hebben met het eigen bedrijf (zie tabel 36). tabel 36
Ambities van ondernemers van jonge bedrijven ten aanzien van het bedrijf, 2004-2005 (N=71) % van ondernemers van jonge bedrijven (nog steeds zelf eigenaar/manager van het bedrijf)
ik wil dat mijn bedrijf zo groot mogelijk wordt
14
ik wil een bedrijf dat ik in mijn eentje kan runnen
83
met hooguit een paar medewerkers weet niet/wil niet zeggen
totaal
3
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Evenals voor de 'nascents' geldt ook voor de ondernemers van jonge bedrijven dat een ruime meerderheid van hen vooral graag een bedrijf alleen of zelfstandig wil runnen. Er is echter ook een groep (14%) die de ambitie heeft om het bedrijf zo groot mogelijk te laten worden.
52
tabel 37
Heeft u personeel in dienst (gehad), meewerkende partners en gezinsleden niet meegerekend?, 2004-2005 (N=75) % van ondernemers van jonge bedrijven
ja
31
nee
68
mee bezig
1
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Op het moment van enquête hebben de ondernemers van jonge bedrijven die al personeel hebben aangenomen gemiddeld 10 werknemers in dienst. tabel 38
Hoeveel medewerkers zijn er in dienst van uw bedrijf, uzelf en andere partners niet meegerekend?, 2004-2005 (N=23) % van ondernemers van jonge bedrijven met personeel in dienst
1-2 medewerkers
22
3-5 medewerkers
26
6-19 medewerkers
43
20 of meer medewerkers
9
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Aan de ondernemers van jonge bedrijven is ook gevraagd hoeveel medewerkers ze over twee jaar willen hebben. Ruim de helft is niet van plan om personeel aan te nemen. tabel 39
Hoeveel medewerkers wilt u over twee jaar in het bedrijf hebben, meewerkende partners en gezinsleden niet meegerekend?, 2004-2005 (N=71) % van ondernemers van jonge bedrijven (nog steeds zelf eigenaar/manager van het bedrijf)
geen
55
1-2 medewerkers
11
3-5 medewerkers
10
6-19 medewerkers
13
20 of meer medewerkers
7
weet niet
4
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
53
5.3
Ervaringen en verwachtingen van 'stoppers' Er bestaat tot nu toe nog weinig inzicht in de redenen waarom pogingen tot het starten van een bedrijf mislukken of waarom mensen stoppen met een bedrijf (zie o.a. Reynolds et al., 2004). EIM heeft in de follow-up onderzoeken die gehouden zijn in de afgelopen jaren gegevens verzameld over 49 'stoppers': 'nascent' ondernemers die de start van het bedrijf (al dan niet tijdelijk) hebben gestaakt en ondernemers van jonge bedrijven die (al dan niet tijdelijk) gestopt zijn met het bedrijf. Aan deze zogenaamde 'stoppers' is een aantal vragen gesteld. Onder andere is aan hen gevraagd of de stopzetting van het bedrijf al dan niet voorkomen had kunnen worden (zie tabel 40). tabel 40
Had de (tijdelijke) stopzetting van het bedrijf voorkomen kunnen worden?, 2004-2005 (N=49) % van 'stoppers'
ja
35
nee
57
weet niet
8
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Meer dan de helft van de 'stoppers' (57%) geeft aan dat de stopzetting van het bedrijf onvermijdelijk was. Aan de 'stoppers' die hebben aangegeven dat de (tijdelijke) stopzetting voorkomen had kunnen worden is gevraagd om aan te geven wat er had moeten gebeuren om dit te voorkomen. In Box IV zijn een aantal voorbeelden te vinden van de antwoorden van respondenten op deze vraag. box IV
Voorbeelden van wat er had moeten gebeuren om de (tijdelijke) stopzetting van het bedrijf te voorkomen (letterlijke weergave van de antwoorden).
− − − − − −
'Dan had ik niet moeten verhuizen en de economische situatie zat niet mee.' 'Er had veel meer rendement uit moeten komen, dat is niet gebeurd. De gezinssituatie liet het ook niet toe om het bedrijf verder te runnen.' 'Ik heb fouten gemaakt en verkeerde begeleiding gekregen van de partners; het klikte ook niet met elkaar.' 'Te weinig tijd voor een nieuw bedrijf, ik werk ook in loondienst.' 'Er zijn mensen geweest waarop ik had vertrouwd en die hebben mij in de steek gelaten. Als ik met concrete plannen kwam, zeiden ze: ho stop.' 'Klanten hadden moeten komen, die waren er niet.'
Aan de 'stoppers' is ook gevraagd wat de redenen waren om te stoppen met het bedrijf. In box V is een aantal van de redenen die genoemd zijn door de respondenten opgenomen. Duidelijk is dat redenen om te stoppen met het bedrijf erg uiteen kunnen lopen.
54
box V
Voorbeelden van redenen om te stoppen met (het opzetten van) het bedrijf (letterlijke weergave van de antwoorden).
− − − − − − − − − − −
'Ik ben ziek geworden.' 'Ik wilde het geld wat ik in het bedrijf had gestoken vrij maken.' 'Financieel, ik kreeg geen geld van de bank.' 'Door de slechte ervaringen met andere mensen.' 'Ik heb het momenteel te druk met mijn huidige baan, zodat ik nu geen kans zie met mijn bedrijf weer verder te gaan.' 'Ik had er geen zin meer in, er ging te veel geld in zitten, het was eigenlijk een hobby, en dat liep een beetje uit de hand.' 'Het bedrijf is 2 jaar geleden gestart, maar er kwamen te weinig klanten, de locatie was gewoon niet goed, wij hebben het verkocht, die persoon zag het wel zitten.' 'Gemakzucht, en er moet een hele economische drive zijn en die is er niet om wel door te gaan met het opzetten van een bedrijf.' 'Ik kon geen locatie vinden om met het bedrijf te beginnen' 'Vanwege de gezinssituatie.' 'Doordat ik een betere baan heb gekregen.'
Als iemand de ambitie heeft om een eigen bedrijf te hebben dan probeert deze persoon mogelijk nog eens om een eigen bedrijf op te zetten ook al is het een keer misgegaan. Aan de 'stoppers' in het follow-onderzoek is gevraagd of ze momenteel bezig zijn met het opzetten van een ander bedrijf (zie tabel 41). tabel 41
Probeert u momenteel een ander bedrijf op te zetten?, 2004-2005 (N=49) % van 'stoppers'
ja nee
totaal
8 92
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
Veruit de meeste stoppers (92%) geven aan dat dit niet het geval is. 8% geeft aan op het moment van de enquête wel bezig te zijn met het opzetten van een ander bedrijf. Aan de stoppers die op het moment van de enquête aangaven dat zij niet bezig waren met het opzetten van een ander bedrijf is ook gevraagd of zij verwachten dit in de nabije toekomst te zullen doen (zie tabel 42). Bijna een derde geeft aan hier geen plannen voor te hebben. 13% geeft aan zeker te verwachten in de nabije toekomst nog eens een bedrijf op te zetten en bijna de helft (47%) zegt in de nabije toekomst een bedrijf op te willen zetten, mits de omstandigheden daarvoor gunstig zijn.
55
tabel 42
Verwacht u in de nabije toekomst nog eens een bedrijf op te zetten?, 20042005 (N=44) % van 'stoppers' die op dit moment niet bezig zijn met het opzetten van een bedrijf
zeker wel
13
onder de juiste omstandigheden
47
nee
29
weet niet/wil niet zeggen
11
totaal
100
Bron: EIM/GEM, 2005.
5.4
Samenvatting Een half jaar na de GEM-bevolkingssurveys van 2004 en 2005 is iets meer dan de helft van de 'nascents' waarmee contact is gelegd in de follow-up reeds gestart met het bedrijf en ongeveer een derde is nog bezig met de start. Het ruime merendeel van deze laatste groep verwacht binnen een jaar met het eigen bedrijf te starten. 13% heeft problemen ondervonden met regelgeving bij de start. Vrijwel alle ondernemers van jonge bedrijven die deelnemen aan het follow-up onderzoek zijn nog actief met het eigen bedrijf. 20% van hen geeft aan sinds de start van de onderneming problemen gehad te hebben met regelgeving. 31% heeft al personeel in dienst (gehad). Het merendeel van zowel de 'nascents' als de ondernemers van jonge bedrijven spreekt de ambitie uit om een bedrijf alleen te runnen; een klein deel streeft naar een zo groot mogelijk bedrijf. In het follow-up onderzoek zijn ook vragen gesteld aan zogenaamde 'stoppers': 'nascent' ondernemers die de start van het bedrijf (al dan niet tijdelijk) hebben gestaakt en ondernemers van jonge bedrijven die (al dan niet tijdelijk) gestopt zijn met het bedrijf. Voor meer dan de helft van de stoppers was de (tijdelijke) stopzetting van het eigen bedrijf onvermijdelijk; ongeveer een derde geeft aan dat de stop voorkomen had kunnen worden. Redenen om te stoppen lopen sterk uiteen. 8% van de stoppers is op het moment van enquête alweer bezig met het opzetten van een nieuw bedrijf; van de overige stoppers verwacht 13% in de nabije toekomst zeker nog eens een eigen bedrijf op te zetten. Voor 47% is het opzetten van een eigen onderneming in de nabije toekomst een optie als de omstandigheden hiervoor juist zijn.
56
Literatuurlijst Audretsch, D.B. & A.R. Thurik (2000), Capitalism and Democracy in the 21st Century: from the Managed to the Entrepreneurial Economy, Journal of Evolutionary Economics 10, pp. 17-34. Baaijens, C. & J. Schippers (2003), The unfulfilled preference for working fewer hours in the Netherlands, paper presented at the ESPE conference, New York, USA. Bangma, K.L., N. Bosma en P. Gibcus (2003), Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Editie 2002, EIM, Zoetermeer. Birch, D. (1987), Job Generation in America, The Free Press, New York. Gelderen, M. van, N. Bosma en R. Thurik (2001), Setting up a business in the Netherlands: who starts, who gives up, who is still trying, ERIM Report Series Research in Management, Rotterdam. GEM (2005), Global Entrepreneurship Monitor 2005, National Summaries, Babson/London Business School. Hessels, S.J.A. (2005), Omvang, kenmerken en belang van informele investeerders in Nederland, EIM, Zoetermeer. Kirchhoff, B.A. (1994), Entrepreneurship and Dynamic Capitalism, Westport, Conn.: Praeger. Kok, J. de, G. de Wit and K. Suddle (2006), SMEs as job engine of the Dutch private economy, Research Report H200601, EIM, Zoetermeer. Ministerie van Economische Zaken (2003), In actie voor ondernemers!, Den Haag. Ministerie van Economische Zaken (2004), Snelle groeiers & Innovatie, Den Haag. Ministerie van Economische Zaken (2005), Meer actie voor ondernemers! Voortgangsrapportage 2005, Den Haag. Reynolds, P.D., N.M. Carter, W.B. Gartner en P.G. Greene (2004), 'The Prevalence of Nascent Entrepreneurs in the United States: Evidence from the Panel Study of Entrepreneurial Dynamics', Small Business Economics, 23 (4), pp. 263-284. Storey, D. (1994), Understanding the Small Business Sector, Routledge, Londen. Vendrig, J.P. (2005), De (over)last van Administratieve Lasten; Waar ergeren MKBondernemers zich het meest aan?, EIM, Zoetermeer. Verheul, I. (2005), Is there a (fe)male approach? Understanding gender differences in entrepreneurship, Erasmus Research Institute of Management, Rotterdam.
57
Verhoeven, W.H.J. en J.A. Becht (1999), Benchmark Ondernemerschap, EIM, Zoetermeer. World Bank (2005), Doing Business in 2005, Removing Obstables to Growth, Oxford University Press, Washington.
58
Bijlage I Conceptueel model GEM Het onderzoeksprogramma van de Global Entrepreneurship Monitor is afgeleid van het onderliggende conceptuele model van GEM. Dit model biedt een overzicht van de belangrijkste oorzakelijke mechanismen die de nationale economie beïnvloeden. Het model kent drie kenmerkende eigenschappen: − De focus ligt op het verklaren van verschillen in de sterkte van nationale economieën. − Er wordt verondersteld dat alle economische processen plaatsvinden in een relatief stabiele politieke, sociale en historische context. − Twee verschillende maar complementaire mechanismen worden geacht de primaire bronnen van nationale economische vooruitgang te zijn. In de eerste plaats is dit de rol van grote bestaande bedrijven die nationaal representatief zijn in de internationale handel. Anderzijds is dat de rol van ondernemerschap bij de creatie en groei van nieuwe bedrijven. Dit laatste mechanisme is in kaart gebracht in figuur 17. figuur 17
De rol van ondernemerschap bij creatie en groei van nieuwe bedrijven
Bron: GEM 2001.
59
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200608 A200607 A200606 A200605 A200604 A200603 A200602 A200601 A200516 A200515
31-7-2006 24-7-2006 19-7-2006 29-6-2006 19-6-2006 17-5-2006 12-4-2006 20-3-2006 14-2-2006 16-1-2006
A200514 A200513 A200512 A200511 A200510 A200509 A200508 A200507 A200506 A200505
9-1-2006 14-12-2005 31-1-2006 8-11-2005 3-11-2005 6-10-2005 20-9-2005 1-9-2005 19-7-2005 6-10-2005
A200504 A200503
27-6-2005 15-6-2005
A200502
17-5-2005
A200501 A200417 A200416 A200415 A200414 A200413 A200412 A200411 A200410 A200409 A200408 A200407
26-4-2005 11-4-2005 12-4-2005 29-3-2005 24-3-2005 21-3-2005 9-3-2005 17-2-2005 25-4-2005 5-1-2005 18-11-2004 14-3-2005
A200406
12-10-2004
A200405 A200404
14-9-2004 11-8-2004
Pensioen voor ondernemers MKB regionaal bekeken MKB in regionaal perspectief 2006 De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB Kleinschalig Ondernemen 2006 Internationale Benchmark 2005 Bedrijfsopleidingen geen weggegooid geld Een blik op MKB en Ondernemerschap in 2015 Small Business Governance Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid; Periode 1987-2005 Kritisch kopen in het MKB Financiering van bedrijfsinvesteringen problematisch, of niet? Entrepreneurship in the Netherlands, Business transfer Internationale Benchmark Ondernemerschap 2004 Transsectorale innovatie door diffusie van technologie Creatieve bedrijvigheid in Nederland Ondernemen in de Sectoren Meer MKB-bedrijven in openbare aanbestedingen? Het Nederlandse MKB en de uitbreiding van de EU Entrepreneurship in the Netherlands; SMEs and International co-operation Kleinschalig Ondernemen 2005 Aandacht voor ondernemerschap in het HAVO- en VWOonderwijs Nieuw ondernemerschap in herstel: Global Entrepreneurship Monitor 2004 Spin-offs van grote bedrijven in Nederland Voorbeeldig ondernemen bij bedrijfsoverdracht in het MKB MKB-locaties Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid Internationalisering in het Nederlandse MKB MKB in een periode van deflatie; risico's en strategieën Ondernemen in de zorg De bron van vernieuwing Oudere versus jongere starters De kracht van de organisatie Succesvol op weg op de elektronische snelweg!! Toetredingsbarrières in de praktijk: Veranderingen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij Ga direct naar een standaard reïntegratietraject, ga niet langs start Ondernemen in de Sectoren Innovatief ondernemerschap en de rol van de brancheorganisaties: Een exploratieve toets
61
62
A200403 A200402 A200401 A200318
11-8-2004 5-7-2004 22-6-2004 15-6-2004
A200317 A200316
28-5-2004 22-4-2004
A200315 A200314 A200313 A200312 A200311 A200310 A200309
10-3-2004 12-3-2004 18-2-2004 12-2-2004 10-2-2004 5-2-2004 22-1-2004
A200308
20-1-2004
Starten in de recessie Kleinschalig Ondernemen 2004 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003 Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het middenen kleinbedrijf Wordt de spoeling dun? Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial Activities (GEM) Rechtsvormkeuze in het MKB Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode 1987-2002 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik Ondernemen in het Ambacht 2004 Ondernemen in de Industrie 2004 Ondernemen in de Diensten 2004 Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004