G l o b a l E n t r e p e ne u r sh i p M o n i t o r 2 0 0 6 N e d e r l a nd
K. Suddle S.J.A. Hessels Zoetermeer, juni 2007
ISBN:
978-90-371-0697-8
Bestelnummer:
A200707
Prijs:
€ 40,-
Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Voorwoord
Na minstens een eeuw lang te zijn gedaald, is het percentage zelfstandige ondernemers in de Nederlandse beroepsbevolking in de afgelopen 20 jaar weer gestegen. In vele andere westerse landen heeft zich een vergelijkbare trendbreuk voltrokken. Deze omslag is niet toevallig, maar weerspiegelt onder meer de sterke groei van de dienstensector, de globalisering en de vele toepassingen van de nieuwe informatie- en communicatietechnologie. Er wordt wel gesproken van de opkomst van een 'ondernemende economie'. Een groot aantal toetreders is daarbij essentieel om nieuwe ideeën uit te proberen en de ermee verbonden risico's te dragen. Hoe goed benut Nederland de door de ondernemende economie geboden kansen? Het lijkt erop dat er nog kansen gemist worden. Weliswaar is het aantal zelfstandige ondernemers sinds 1985 bijna verdubbeld, maar juist de dynamiek van nieuwe pogingen om een eigen bedrijf op te richten, het 'nascent entrepreneurship', is in Nederland naar internationale maatstaven bescheiden. Dit signaal is een belangrijke uitkomst van internationaal vergelijkend onderzoek door de Global Entrepreneurship Monitor (GEM), waaraan EIM sinds 2001 deelneemt in het kader van het door EZ gefinancierde Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap. Inmiddels doen jaarlijks ongeveer 40 landen mee aan GEM. Door de unieke, geharmoniseerde onderzoeksopzet bieden de bevindingen uitstekende mogelijkheden voor internationale vergelijking ('benchmarking'). Voor u ligt het zesde GEM-rapport over Nederland. Het presenteert de in 2006 uitgevoerde metingen, vergelijkt de uitkomsten voor Nederland met die voor andere landen en beziet de sinds 2001 te constateren trends. De opleving van de conjunctuur is daarbij duidelijk terug te zien in de recente toename van nieuw ondernemerschap. Toch blijft Nederland qua oprichtingsdynamiek steken in de middenmoot van de EU, en blijft ons land structureel achter bij Angelsaksische landen als de VS, Ierland, Australië en Canada. Het rapport gaat ook in op de innovativiteit en de exportgerichtheid van nieuwe ondernemers. Tenslotte is er aandacht voor de andere kant van dynamiek, te weten voor de bedrijfsbeëindigingen. De in dit rapport gepresenteerde bevindingen over ondernemerschap in Nederland bieden niet alleen een onmisbare informatiebron aan beleidsmakers en onderzoekers op dit terrein, maar vormen zonder meer aanbevolen lectuur voor eenieder die in ondernemerschap is geïnteresseerd. dr. A.R.M. Wennekers programmacoördinator
3
Inhoudsopgave
Voorwoord
3
Summary
7
Samenvatting
11
1
Inleiding
15
1.1
Deelnemende landen
15
1.2
Begripsbepaling
16
1.3
Leeswijzer
17
2
Nieuw ondernemerschap in Nederland
19
2.1
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA)
19
2.2
Attitudes, percepties en intenties ten aanzien van ondernemerschap
20
2.3
Structuurkenmerken
22
2.4
Samenvatting
24
3
Nieuw ondernemerschap internationaal bezien
27
3.1
TEA in internationaal perspectief
27
3.2
De positie van Nederland binnen de EU op het gebied van nieuw ondernemerschap in de periode 2003-2006
31
3.3
'Nascent' ondernemerschap in 2006 in de EU
34
3.4
Samenvatting
36
4
Innovatie en export
39
4.1
Innovatief ondernemerschap
39
4.2
Exporterende nieuwe ondernemers
43
4.3
De relatie tussen innovatie en export
48
4.4
Samenvatting
50
5
Bedrijfsbeëindiging
53
5.1
Stoppende ondernemers
53
5.2
Motieven voor bedrijfsbeëindiging
55
5.3
Samenvatting
57
Literatuurlijst
59
Bijlage I
Deelnemende landen GEM 2006
65
5
Summary
The Global Entrepreneurship Monitor (GEM) provides an annual assessment of the level of 'early-stage entrepreneurship' and the conditions to which it is subject in a large number of countries. GEM developed a TEA index (Total early-stage Entrepreneurial Activity) to enable it to measure early-stage entrepreneurship. This index contains both nascent entrepreneurs (people who are currently actively involved in setting up their own business) and young business owners (people who currently manage and own a business that is less than 42 months old). The Netherlands participated in the GEM for the sixth time in 2006. A telephone survey was carried out, within the framework of the GEM, among 3,500 people in the population. This report provides insight into the development of early-stage entrepreneurship in the Netherlands and also places this within an international perspective. In addition this report focuses on various aspects of early-stage entrepreneurship in the Netherlands, such as innovation and export; and on exits.
T h e d ev e lo pm en t of ea rl y -s ta g e en t re p re ne ur ia l a ct iv i ty in th e N e th er la nd s E nt re p r en eu r ia l a c t iv it y i n 20 06 In 2006 5.4% of the adult population was involved in early-stage entrepreneurial activity (as measured by the TEA-index). This involved both being active in setting up an own business (nascent entrepreneurs) and managing/owning a firm that has existed for less than 42 months (young business owners). The index for nascent entrepreneurs increased from 2.5 in 2005 to 3.6 in 2006, while the index for young business owners with 1.9 remained at the same level as the previous year.
A t t itu d es, p e rc e pt io ns a n d i nt en ti on s Attitudes in the Netherlands with respect to entrepreneurial activity have remained rather stable. During recent years about 80% of the adult population considered the step towards entrepreneurship as positive. Perceptions of the Dutch adult population with respect to entrepreneurship have changed somewhat. The Dutch adult population has become more positive about the opportunities in the coming six months for setting up an own business within their region. 46% now perceives good opportunities to do so whereas in 2003 only 29% considered the opportunities to be favourable. The economic recovery has apparently resulted in more confidence and an improved perception with respect to opportunities for new business formation. However, this has not resulted in an increase in intentions to set up an own business: half way through 2006 5.6% of the adult population expected to set up an own firm within three years time, just like this varied between 5.0% and 6.5% in the period 2002-2005.
S t ru ct ura l cha ra ct er i st ic s A comparison of early-stage entrepreneurship in the Netherlands on a number of structural features for the period 2005-2006 with the period 20012004 provides the following results. First it appears that the average TEA rate is 4.8 for both periods. Looking at sectoral distribution it is observed 7
that the share of early-stage entrepreneurs in consumer oriented sectors increased substantially in 2005-2006 as compared to 2001-2004. The share of early-stage entrepreneurs in business services remained stable, whereas the share in extractive as well as in transforming industries declined. With regard to regional features it appears that in 2005-2006 the TEA rate for the west of the Netherlands is a little above the TEA for the rest of the country (the north, east and south taken together) but this difference is not significant (as was the case in 2001-2004). Furthermore, in 2005-2006 TEA was highest not in the age group 35-44 as it was in 2001-2004, but in the category 25-34 years of age followed by the age group 45-54. Regarding the TEA for various levels of education in 2005-2006 the pattern of 20012004 is confirmed in the sense that in particular highly educated individuals are involved in early-stage entrepreneurship to an extent that is above average and that lower educated individuals are least active in this respect.
E a r ly -s ta g e E n tr e pr en eu rs h ip f ro m a n in te rna ti o na l pe r sp ec t iv e T h e d eg r e e o f ea r ly -s ta g e e nt r ep r en eu r ia l a c t iv i ty From an international perspective the Netherlands scores a little better than previous years where involvement in early-stage entrepreneurial activity is concerned. It is estimated that 5.4% of the Dutch adult population is involved in TEA or in setting up or owning/managing a new firm that has existed for less then 42 months, whereas the EU-average TEA rate is 5.5%. The OECD-average TEA rate is 6.4%. With regard to the nascent entrepreneurial activity index the Netherlands, with an index of 3.6, scores slightly higher than the EU average of 3.4. The average nascent entrepreneurial activity index for the OECD countries participating in GEM is 4.0. The majority of nascent entrepreneurs in the EU, on average 83%, start their own businesses as a result of perceived opportunities and not out of necessity. In the Netherlands the motive for as many as 92% to start their own business is perceived opportunities.
R e la t io nsh i p b et we en en tr e p re ne ur ia l a c ti v it y a n d th e ec on omy A U-shaped relationship between the level of entrepreneurship and Gross National Product, as known from the literature, is supported by GEM-data. The level of early-stage entrepreneurial activity is, in general, higher (lower) in countries with a comparatively low (medium/high) GDP per capita. An increasing level of entrepreneurial activity is witnessed in countries that have the highest GDP per capita. There are some indications of a relationship between the business cycle and the development in entrepreneurial activity, but this relationship is not straightforward. There are some indications that early-stage entrepreneurship is related to GDP growth and also that GDP growth is related to early-stage entrepreneurial activity.
T h e p os it i on o f t he N eth e r la n ds w it h in th e E U From a European perspective the Netherlands takes a position in the middle with regard to early-stage entrepreneurial activity. Of the fourteen EU-countries that participate in GEM 2006 the Netherlands ranks seventh for early-stage entrepreneurial activity. This has not changed during the past years. On the other hand the share of nascents, or the share of people within the adult population that is actively involved in setting up their own firm, increased over the past 8
two years. The share of young business owners (people who own or manage a firm that was successfully established less than 42 months ago) remained stable.
I nno va t i on a nd ex po rt I nno va t i ve ea r ly - sta ge e nt r e pr en eu r ia l a ct i vi ty Early-stage entrepreneurs in the Netherlands often make use of technologies that have already been available on the market for more than five years. More than 50% of these early-stage entrepreneurs indicate that the products or services that they offer are being offered by no, or few, other businesses. Slightly more than 40% of the early-stage entrepreneurs states that all or some of their customers perceive their products or services as being new. Taking these items into account early-stage entrepreneurs in the Netherlands can be labelled as being fairly innovative from an international perspective.
E xp o rt in g ea r ly -sta g e en tr e p re ne ur s The Netherlands has only a moderate score with regard to the export activity of new entrepreneurs. Thirteen percent (13%) of the early-stage entrepreneurs in the Netherlands indicate having more than a quarter of their customers abroad. The OECD average is seventeen percent (17%), whereas the EU-average is twenty percent (20%). At country-level there is no significant relationship between having a high share of export in GDP and having a high share of exporting start-up firms.
T h e r e la t i on sh ip be tw ee n i nn ova t i on a n d ex por t The relationship between innovation and export has already been demonstrated in previous research. GEM-data reveals that such a relationship also holds for early-stage entrepreneurs. However, the relationship between innovation and export is evident only for early-stage entrepreneurs that have more than 25% of their customers abroad.
D i sc on t inua t io n o f bu s in es s es E a r ly -s ta g e e nt re p re neu rs t ha t sh ut do wn a bu s in es s In 2006 0.8% of the Dutch adult population indicated having shut down an own firm during the past year. This means that the Netherlands scores lowest compared to other participating GEM countries with respect to the share of business discontinuations. The EU-average is 1.8%, however on average 2.4% of the adult population in participating OECD-countries indicate having shut down an own business during the past year. The US has a comparatively high share of quitters, but also a high TEA index (or a high rate of early-stage entrepreneurial activity). The correlation between business setups and business closures is 0.6 and significant, and indicates the existence of a positive relationship between the level of business setups and business closures.
9
M ot iv e s f o r s hut t in g dow n a b us in es s In the Netherlands financial motives were given as the most important reason by 30% of the people that stated that they had closed down an own firm in the past twelve months. Personal reasons was another major motive frequently mentioned (20%). Furthermore, too much competition led to 4% of people closing down a business, while 5% indicated having discontinued their firm because they had found another job.
10
Samenvatting
De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) brengt jaarlijks de mate van 'nieuw ondernemerschap' en de institutionele voorwaarden daarvoor in kaart voor een groot aantal landen. Om de mate van nieuw ondernemerschap te meten heeft GEM de TEA-index (Total early-stage Entrepreneurial Activity) ontwikkeld. Deze index bevat zowel 'nascent' ondernemers (mensen die momenteel actief bezig zijn met het opzetten van een eigen onderneming) als ondernemers van jonge bedrijven (mensen die een eigen bedrijf hebben dat minder dan 42 maanden oud is). Nederland heeft in 2006 voor de zesde keer deelgenomen aan GEM. Daarbij is een telefonische survey gehouden onder 3.500 personen. Dit rapport geeft inzicht in de ontwikkeling van nieuw ondernemerschap in Nederland en plaatst deze tevens in internationaal perspectief. Daarnaast zoomt dit rapport in op diverse aspecten van nieuw ondernemerschap in Nederland, te weten innovatie en export, en op bedrijfsbeëindigingen.
D e o nt wi k k e l i ng va n n ie uw o nd e rn em e rsc ha p in N e de r la n d O nd e rn em e rsc ha p sa c t ivi t e it in 2 00 6 In 2006 is in Nederland 5,4% van de volwassen bevolking betrokken bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten (gemeten middels de TEA-index). Hierbij gaat het om zowel het actief bezig zijn met het oprichten van een nieuwe eigen onderneming ('nascent' ondernemers), als het runnen van een eigen onderneming die minder dan 42 maanden oud is (ondernemers van jonge bedrijven). De index voor 'nascent' ondernemers is gestegen van 2,5 in 2005 tot 3,6 in 2006, terwijl de index voor het aandeel ondernemers van jonge bedrijven met 1,9 op hetzelfde niveau is gebleven als vorig jaar.
A t t itu d es, p e rc e pt i es en int en t ie s De attitudes ten aanzien van ondernemerschap zijn in Nederland erg stabiel. Al jaren beschouwt circa 80% van de bevolking de stap naar ondernemerschap als positief. De percepties van de Nederlandse volwassen bevolking ten aanzien van ondernemerschap zijn wel enigszins veranderd. De Nederlandse bevolking was in 2006 met name positiever gestemd over de kansen in de komende zes maanden om een nieuw bedrijf op te richten in de regio. 46% van de bevolking percipieert hier goede kansen voor, terwijl in 2003 nog slechts 29% goede kansen zag. Het economische herstel heeft blijkbaar geleid tot meer vertrouwen en een verbeterde perceptie ten aanzien van de kansen om een nieuw bedrijf op te richten. Toch leidt dit niet tot een stijging van de intenties om een eigen bedrijf op te richten: 5,6% van de volwassen bevolking verwachtte in 2006 dit binnen drie jaar te doen, terwijl dit in de periode 2002-2005 eveneens schommelde tussen 5% en 6,5%.
S t ru ct uu rk e nm e rk e n Wanneer nieuw ondernemerschap in Nederland op een aantal structuurkenmerken vergeleken wordt voor de periode 2005-2006 met de periode 20012004, dan valt het volgende op. Allereerst blijkt dat de TEA voor beide perioden gemiddeld 4,8 is. Gelet op de verdeling naar sector valt met name op 11
dat het aandeel nieuwe ondernemers in consumentgerichte sectoren is toegenomen in 2005-2006 ten opzichte van 2001-2004. Het aandeel nieuwe ondernemers in de zakelijke diensten is stabiel gebleven, terwijl het aandeel in de primare sector en in de nijverheid & distributie is gedaald. Wat betreft regionale kenmerken geldt in 2005-2006 dat de TEA van West-Nederland iets hoger is dan de TEA van de rest van Nederland (Noord-, Oost- en ZuidNederland samen), maar dit verschil is niet significant (dit was in 20012004 wel het geval). Verder geldt dat in 2005-2006 niet zoals in 2001-2004 de categorie 35-44 jaar, maar de leeftijdsgroep 25-34 jaar de hoogste TEA heeft, gevolgd door de leeftijdsgroep 45-54 jaar. Als het gaat om de TEA per opleidingsniveau, dan wordt in 2005-2006 het patroon van 2001-2004 bevestigd dat met name hoger opgeleiden veel vaker dan gemiddeld nieuwe ondernemers zijn en dat lager opgeleiden het minst actief zijn als het gaat om deelname aan nieuw ondernemerschap.
N i eu w on de r ne me r scha p in te rn a t io na a l be z i en M a te va n n i eu we o nd e rn em e rs cha psa ct iv i te i t Nederland scoort in internationaal perspectief iets beter dan voorgaande jaren als het gaat om nieuwe ondernemerschapsactiviteit. Naar schatting is 5,4% van de Nederlandse bevolking bezig met het opzetten of runnen van een nieuwe onderneming die minder dan 42 maanden oud is, terwijl het gemiddelde voor de Europese landen op 5,5% ligt. De OESO-landen komen uit op een gemiddelde van 6,4%. Op de 'nascent' ondernemerschapindex scoort Nederland met een index van 3,6 net boven het EU-gemiddelde van 3,4. De gemiddelde 'nascent' ondernemerschapindex voor de deelnemende OESO-landen is 4,0. De overgrote meerderheid van de 'nascent' ondernemers in de EU, gemiddeld 83%, start een eigen bedrijf naar aanleiding van waargenomen kansen en niet uit noodzaak. In Nederland start zelfs 92% een eigen bedrijf naar aanleiding van waargenomen kansen.
R e la t ie t uss en o nd e rn em e rs cha psa ct iv i te i t en d e e co no m ie De U-vormige relatie tussen het niveau van ondernemerschap en het bruto nationaal product per hoofd, zoals bekend uit de literatuur, wordt ondersteund door de GEM-data. Het niveau van nieuw ondernemerschap is over het algemeen hoger (lager) in landen met een relatief lage (middelhoge) BNP per hoofd. In landen met het hoogste BNP per hoofd zien we weer een hoger niveau van ondernemerschapsactiviteit. Er zijn indicaties dat er een relatie bestaat tussen conjunctuur en de mate van nieuw ondernemerschap, maar deze relatie is niet eenduidig. Er zijn zowel enige aanwijzingen dat nieuw ondernemerschap samenhangt met de groei van het BNP per hoofd van de bevolking als dat de groei van het BNP samenhangt met nieuw ondernemerschap.
D e p os i t ie va n N e de r la n d b in ne n de E U In Europees opzicht neemt Nederland een middenpositie in wat betreft nieuw ondernemerschap. Van de veertien EU-landen in de GEM steekproef neemt Nederland de zevende positie in voor nieuwe ondernemerschapsactiviteit. Deze positie is stabiel over de afgelopen jaren. Wel is het aandeel 'nascents', ofwel het aandeel van de volwassen bevolking dat daadwerkelijk bezig is met het opzetten van een eigen onderneming, in de afgelopen twee jaar toegenomen. Het aandeel ondernemers van jonge bedrijven (onderne12
mers die minder dan 42 maanden geleden succesvol een bedrijf hebben opgericht) is stabiel.
I nno va t i e en e x po rt I nno va t i ef n i euw o nd e rn em e rs cha p Nieuwe ondernemers in Nederland maken veelal gebruik van technologieën die al langer dan vijf jaar beschikbaar zijn op de markt. Meer dan 50% van deze nieuwe ondernemers geeft aan dat de producten of diensten die ze aanbieden door geen of weinig andere ondernemers worden aangeboden. Iets meer dan 40% van de nieuwe ondernemers geeft verder aan dat alle of sommige van de klanten het aangeboden product of de aangeboden dienst als nieuw beschouwen. Nederland kan op basis van het bovenstaande als redelijk innovatief worden bestempeld op het gebied van nieuwe ondernemers in internationaal opzicht.
E xp o rt er en d e ni eu w e on d er ne m er s Als het gaat om de exportoriëntatie van nieuwe ondernemers scoort Nederland matig. 13% van de nieuwe ondernemers geeft aan dat meer dan een kwart van de klanten uit het buitenland komt of zal komen. Het OESOgemiddelde ligt op 17%, terwijl het EU-gemiddelde op 20% ligt. Op landenniveau is er geen significante relatie tussen het hebben van een hoog exportaandeel in het bruto nationaal product en het hebben van een hoog aandeel exporterende starters.
D e re la t ie tu ss en inn ova t i e e n ex po rt De relatie tussen innovatie en export is al in verschillende onderzoeken aangetoond. De GEM-data tonen aan dat deze relatie ook opgaat voor nieuwe ondernemers. Hierbij geldt wel dat de relatie alleen geldt voor nieuwe ondernemers met meer dan 25% van hun klanten in het buitenland.
B ed r i jf sb e ë in d ig in g en S t op p en de o nd e rn em e rs In 2006 zegt 0,8% van de Nederlandse volwassen bevolking het afgelopen jaar een eigen bedrijf beëindigd te hebben. Hiermee heeft Nederland in verhouding met de deelnemende GEM-landen het laagste aandeel bedrijfsbeeindigingen. Het EU-gemiddelde ligt op 1,8%, terwijl in de deelnemende OESO-landen gemiddeld 2,4% van de volwassen bevolking aangeeft in het afgelopen jaar gestopt te zijn met een eigen bedrijf. De Verenigde Staten hebben een relatief hoog percentage stoppers, maar hebben ook een hoge TEA-index. De correlatie tussen bedrijfsoprichtingen en bedrijfsbeëindigingen op basis van de GEM-data is 0,6 en bovendien significant, en wijst op de aanwezigheid van een positieve relatie tussen het niveau van bedrijfsoprichtingen en het niveau van bedrijfsopheffingen in een land.
M ot i ev en vo o r be d r i jfs be ë i nd i g in g In Nederland zijn financiële redenen voor 30% van de stoppende ondernemers de belangrijkste aanleiding geweest om het afgelopen jaar hun eigen bedrijf te beëindigen. Persoonlijke redenen hebben voor 20% van de stoppende ondernemers in hoofdzaak ten grondslag gelegen aan het besluit hun 13
bedrijf te beëindigen. Te veel concurrentie was voor ruim 4% van de stoppende ondernemers de voornaamste reden om hun bedrijf te beëindigen, terwijl bijna 5% van de stoppende ondernemers het bedrijf heeft beëindigd omdat men een andere baan heeft gevonden. Bijna 30% van de stoppende ondernemers noemt ten slotte overige redenen om het bedrijf te beëindigen.
14
1
Inleiding
De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) is een wereldwijd onderzoeksproject dat jaarlijks de mate van nieuw en startend ondernemerschap en de institutionele voorwaarden daarvoor in een groot aantal landen in kaart brengt. Het project is in 1999 van start gegaan en inmiddels zijn er circa 40 deelnemende landen. In het kader van het project zijn een aantal gestandaardiseerde maatstaven ontwikkeld op basis waarvan deelnemende landen met elkaar vergeleken kunnen worden op het gebied van de ontwikkeling van nieuw en startend ondernemerschap, alsmede van de percepties en verwachtingen ten aanzien hiervan. EIM neemt sinds 2001 deel aan het consortium en is verantwoordelijk voor het Nederlandse deel. Ook in 2006 heeft EIM het Nederlandse deel van de Global Entrepreneurship Monitor verzorgd. In het kader daarvan is een telefonische survey gehouden onder 3.500 Nederlanders. Ook in de andere deelnemende landen is een survey gehouden onder ten minste 2.000 inwoners. De GEM-survey geeft een representatief beeld van de volwassen bevolking (18-64 jaar), omdat de data gewogen worden op basis van de werkelijke verdeling van de Nederlandse bevolking naar leeftijd, opleiding en geslacht. In de survey zijn onder andere vragen gesteld over attitudes, percepties en gedrag ten aanzien van deelname aan ondernemerschapsactiviteiten.
1.1
Deelnemende landen Aan de GEM 2006 hebben 42 landen deelgenomen. Hiervan behoren 22 landen tot de OESO en 16 landen tot de EU. In de onderstaande tabel is weergegeven welke landen deelgenomen hebben aan de GEM 2006 en of ze al dan niet lid zijn van de OESO en/of de EU. Tabel 1
Participerende landen GEM 2006
Participerende landen
lid van OESO
lid van EU
Argentinië Australië
België
Brazilië Canada
Chili China Colombia Denemarken
Duitsland
Finland
Frankrijk
15
Participerende landen
lid van OESO
lid van EU
Griekenland
Hongarije
Ierland
India Indonesië Italië Jamaica Japan
Kroatië
Letland Maleisië Mexico
Nederland
Noorwegen
Peru Filippijnen Rusland Singapore
Slovenië
Tsjechië
Turkije
Spanje Thailand
Uruguay Verenigd Koninkrijk
Verenigde Arabische Emiraten Verenigde Staten
IJsland
Zuid-Afrika Zweden
Bron: EIM/GEM.
1.2
Begripsbepaling De GEM richt zich op de gehele levenscyclus van bedrijfsoprichtingen, zie Figuur 11.
1
16
Voor een uitgebreide beschrijving van de methodiek van de Global Entrepreneurship Monitor verwijzen wij naar Reynolds et al. (2005).
Om de mate van nieuw en startend ondernemerschap op een geharmoniseerde wijze te meten in de deelnemende landen is hiervoor in het kader van de GEM een index ontwikkeld. Deze index, de Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA), geeft een schatting van het aandeel personen in de volwassen bevolking (18-64 jaar) dat betrokken is bij het oprichten of runnen van een eigen nieuwe onderneming. Zelfstandigen zonder personeel en freelancers worden hierbij ook meegerekend. De TEA-index omvat zowel 'nascent' ondernemers als ondernemers van jonge bedrijven en is omkaderd en grijs gearceerd in Figuur 1. 'Nascent' ondernemers worden in dit kader gedefinieerd als individuen die momenteel actief bezig zijn met het opzetten van een eigen onderneming. Ondernemers van jonge bedrijven worden als zodanig gedefinieerd als zij een eigen bedrijf hebben dat minder dan 42 maanden oud is. Figuur 1
De Total early-stage Entrepreneurial Activity als onderdeel van de levenscyclus van bedrijfsoprichtingen
Total early-stage Entrepreneurial Activity Nascent Nascent ondernemer: ondernemer: Bezig met Bezig methethet opzetten opzetten van een van eenbedrijf bedrijf
Potentiële ondernemer: Interesse en vaardigheden
Conceptie
Ondernemer in Eigenaar/manager eeneen jong van jong bedrijf bedrijf (tot (tot oud) 3,5 3,5 jaarjaar oud)
Geboorte bedrijf
Ondernemer in een gevestigd bedrijf (meer dan 3,5 jaar oud)
Overleving
Bron: EIM/GEM.
1.3
Leeswijzer Onderhavig rapport verschaft inzicht in de mate van nieuw ondernemerschap in Nederland. In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van nieuw ondernemerschap in Nederland, zoals gemeten middels de TEA (het aandeel 'nascent' ondernemers en het aandeel ondernemers van jonge bedrijven). Ook wordt een beeld geschetst van de structuurkenmerken van nieuwe ondernemers in Nederland, waarbij wordt ingegaan op de verdeling naar sector en op een aantal regionale en demografische kenmerken van nieuw ondernemerschap. In hoofdstuk 3 wordt gekeken naar het niveau van nieuw ondernemerschap in internationaal perspectief en wordt de samenhang tussen nieuw ondernemerschap en het inkomen per hoofd gepresenteerd. Verder worden voor een aantal belangrijke maatstaven voor nieuw ondernemerschap ranglijsten gepresenteerd om de positie van Nederland in de Europese Unie te bepalen. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan innovatief ondernemerschap en wordt ingezoomd op de mate waarin nieuwe ondernemers zich bezighouden met exportactiviteiten. Ook wordt nagegaan in hoeverre er voor nieuwe ondernemers sprake is van een relatie tussen innovatie en export. Hoofdstuk 5 ten slotte gaat in op bedrijfsbeëindiging. Er wordt aandacht besteed aan de onderliggende redenen voor nieuwe ondernemers om te stoppen met hun eigen bedrijf.
17
2
Nieuw ondernemerschap in Nederland
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van nieuw ondernemerschap in Nederland door de tijd bezien. Er wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling in het aandeel 'nascent' ondernemers en het aandeel ondernemers van jonge bedrijven in de volwassen bevolking. Verder wordt gekeken naar de percepties, intenties en attitudes van de Nederlandse bevolking ten aanzien van ondernemerschap. Ook wordt een beeld geschetst van de structuurkenmerken van nieuwe ondernemers in Nederland in de afgelopen twee jaren. Hierbij wordt ingegaan op de sectorverdeling en op een aantal regionale en demografische kenmerken van nieuw ondernemerschap. Er wordt een vergelijking gemaakt met de structuurkenmerken van nieuw ondernemerschap in de periode 2001-2004.
2.1
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) In Nederland is in 2006 5,4% van de volwassen bevolking betrokken bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten. Hierbij gaat het om zowel het actief bezig zijn met het oprichten van een nieuwe eigen onderneming, als het runnen van een eigen onderneming die minder dan 42 maanden oud is. In 2005 lag dit aandeel een procentpunt lager op 4,4. De stijging van de TEA ligt in de lijn der verwachting, gezien het economische herstel dat vorig jaar verder op gang kwam. In Tabel 2 staat een vergelijking van de hoogte van de TEA in Nederland in de afgelopen jaren. Tabel 2
Ontwikkeling van de Total early-stage Entrepreneurial Activity index (TEA; % van de volwassen bevolking (18-64 jaar) dat betrokken is bij het oprichten of runnen van een eigen nieuwe onderneming) Nederland, 20012006
Jaar
TEA
2001
6,4
2002
4,6
2003
3,6
2004
5,1
2005
4,4
2006
5,4
Bron: EIM/GEM.
Zoals eerder aan bod is gekomen, is de TEA samengesteld uit twee groepen ondernemers, te weten de 'nascent' ondernemers en de ondernemers van jonge bedrijven. In Tabel 3 en Tabel 4 is weergegeven hoe de ontwikkeling van deze twee subindices is verlopen in de afgelopen jaren. Uit Tabel 3 blijkt dat de index voor 'nascent' ondernemers flink gestegen is van 2,5 in 2005 tot 3,6 in 2006. Hiermee wordt ook het niveau van 2004 overtroffen. Aan de andere kant zien we in Tabel 4 dat de index voor het
19
aandeel ondernemers van jonge bedrijven op hetzelfde niveau is gebleven sinds 2002. Tabel 3
Ontwikkeling van de Nascent Entrepreneurial Activity index (% van de volwassen bevolking (18-64 jaar) dat actief bezig is met het opzetten van een eigen onderneming) Nederland, 2001-2006
Jaar
Nascent index
2001
2,6
2002
2,6
2003
1,7
2004
3,0
2005
2,5
2006
3,6
Bron: EIM/GEM.
Tabel 4
Ontwikkeling van de Young Firm Entrepreneurial Activity index (% van de volwassen bevolking (18-64 jaar) dat een eigen onderneming runt die minder dan 42 maanden geleden is opgestart) Nederland, 2001-2006
Jaar
Jonge bedrijven index
2001
3,8
2002
2,1
2003
1,9
2004
2,2
2005
1,9
2006
1,9
Bron: EIM/GEM.
2.2
Attitudes, percepties en intenties ten aanzien van ondernemerschap Slechts een fractie van de Nederlandse volwassen bevolking besluit daadwerkelijk een eigen onderneming op te gaan richten, maar vrijwel iedereen heeft wel opvattingen en percepties over zelfstandig ondernemerschap. In de vorige paragraaf is reeds aan de orde gekomen hoeveel procent van de Nederlandse volwassen bevolking actief bezig is met het opzetten of runnen van een eigen nieuwe onderneming. De ontwikkeling in de algemene attitudes en percepties die in Nederland in de afgelopen vier jaar heersten ten aanzien van zelfstandig ondernemerschap, staat weergegeven in Tabel 5.
20
Tabel 5
Attitudes ten aanzien van zelfstandig ondernemerschap, 2003-2006, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
Item
2003
2004
2005
2006
60
57
57
57
77
81
79
80
In Nederland hebben succesvolle ondernemers een hoge status
66
67
66
65
In Nederland komen de media vaak met verhalen over succesvolle ondernemers
63
59
58
59
In Nederland hebben de meeste mensen een voorkeur voor geringe inkomensverschillen In Nederland beschouwen de meeste mensen de stap naar zelfstandig ondernemerschap als positief
Bron: EIM/GEM.
Hoewel er dus ten opzichte van de afgelopen jaren meer personen bezig zijn met het opzetten van een eigen onderneming, is de attitude ten aanzien van ondernemerschap vrijwel onveranderd gebleven. Hoe de mensen hun eigen capaciteiten inschatten en kansen waarnemen staat in Tabel 6. Tabel 6
Percepties ten aanzien van zelfstandig ondernemerschap, 2001-2006, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
Item Ik heb zelf kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een
2001
2002
2003
2004 2005
2006
37
37
32
37
42
38
25
24
28
32
29
29
43
49
29
38
39
46
nieuw bedrijf op te richten Angst voor mislukking zou mij ervan weerhouden een nieuw bedrijf op te richten Er zijn in de komende zes maanden goede kansen om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats
Bron: EIM/GEM.
De percepties van de Nederlandse volwassen bevolking ten aanzien van ondernemerschap zijn enigszins veranderd. In 2005 was 42% van de bevolking ervan overtuigd de kennis, vaardigheden en ervaring te bezitten die nodig zijn voor het oprichten van een eigen onderneming; in 2006 ligt dit op 38%. Deze 38% ligt op het gemiddelde niveau van de afgelopen jaren. Ook de angst voor mislukking is niet toegenomen, maar volgt met 29% het gemiddelde niveau van de afgelopen jaren. Wel is de Nederlandse bevolking positiever gestemd over de kansen in de komende zes maanden om een nieuw bedrijf op te richten in de regio dan in voorgaande jaren. Maar liefst 46% van de bevolking percipieert hier goede kansen voor. Het economische herstel heeft blijkbaar geleid tot meer vertrouwen en een verbeterde perceptie ten aanzien van de kansen om een nieuw bedrijf op te richten. Inzicht in de intenties van de Nederlandse volwassen bevolking om in de nabije toekomst een eigen onderneming op te richten wordt in de volgende tabel gegeven.
21
Tabel 7
Intentie op het gebied van ondernemerschap, 2002-2006, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
Item Verwacht u – alleen of samen met anderen – binnen 3 jaar een nieuw
2002
2003
2004
2005
2006
5,0
5,7
6,5
6,2
5,6
bedrijf op te richten
Bron: EIM/GEM.
Uit Tabel 7 blijkt dat het aandeel van de bevolking die verwacht in de komende drie jaar een nieuw bedrijf te starten, in 2006 is afgenomen. Blijkbaar percipieert men weliswaar goede kansen om een nieuw bedrijf op te richten, maar leidt dit niet direct tot een stijging van de intenties om daadwerkelijk een bedrijf op te richten. Wellicht fungeren 'intenties' en 'nascent ondernemerschap' als communicerende vaten, waarbij de recente stijging in bedrijfsoprichtingen vooral is voortgekomen uit de in 2004-2005 aangetroffen relatief grote groep met intenties voor zelfstandig ondernemerschap, en deze nog slechts deels is aangevuld.
2.3
Structuurkenmerken In deze paragraaf zullen een aantal structuurkenmerken van nieuw ondernemerschap nader belicht worden. Hiertoe zijn de data die door Nederland voor 2005 en 2006 zijn verzameld door de Global Entrepreneurship Monitor bij elkaar gebracht en deze worden vergeleken met de data voor 20012004.1 Meer concreet zal gekeken worden naar de verdeling van nieuw ondernemerschap naar sector, naar regionale patronen van nieuw ondernemerschap, en ook naar een aantal demografische kenmerken (leeftijd en opleiding) van nieuwe ondernemers in Nederland. Voor de periode 2005-2006 bedraagt de TEA voor Nederland gemiddeld 4,8. De gemiddelde TEA voor 2001-2004 was eveneens 4,8. Wanneer gekeken wordt naar de verdeling van de TEA naar sector, blijkt een verschuiving te zijn opgetreden. Terwijl het aandeel nieuwe ondernemers in de zakelijke diensten stabiel is gebleven voor de periode 2005-2006 in vergelijking 2001-2004, is het aandeel nieuwe ondernemers in consumentgerichte sectoren aanzienlijk toegenomen ten koste van het aandeel nieuwe ondernemers in de primaire sector en in de nijverheid & distributie (zie Tabel 8). Het is vooralsnog onduidelijk of het gaat om een blijvende verschuiving.
1
22
In de Nederlandse GEM-rapportage voor 2004 (Hessels, Bosma en Wennekers, 2005) waren de GEM-data zoals verzameld voor Nederland voor de periode 2001-2004 gepoold om een uitsplitsing mogelijk te maken naar economische, regionale en demografische kenmerken van nieuw ondernemerschap. In de voorliggende rapportage worden een aantal van de resultaten die destijds zijn gepubliceerd voor 2001-2004 vergeleken met resultaten die volgen uit de gepoolde data voor 2005-2006.
Tabel 8
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) naar sector, 2001-2004 en 2005-2006, percentage binnen TEA
Sector Primaire sector (agrarische sector, bosbouw, visserij en
2001-2004
2005-2006
11
5
26
15
31
31
32
47
100
100
mijnbouw) Nijverheid & distributie (bouw, industrie, transport en groothandel) Zakelijke diensten (o.a. financiële diensten, verzekeringen en onroerende goederen) Consumentgerichte sectoren (o.a. detailhandel, horeca, gezondheidszorg, onderwijs en recreatie)
Totaal
Bron: EIM/GEM.
Gelet op ondernemerschap naar regio blijkt voor de periode 2001-2004 dat mensen in het westen van Nederland het meest actief bezig zijn met nieuwe ondernemerschapsactiviteiten. Uit het samenvoegen van de regio's Noord-, Oost- en Zuid-Nederland tot 'Rest' Nederland wordt duidelijk dat de TEA in het westen significant hoger is dan de TEA voor de rest van Nederland in 2001-2004. Hoewel in 2005-2006 de TEA voor West-Nederland eveneens hoger ligt dan voor de rest van Nederland is dit verschil voor deze periode niet significant (zie Tabel 9). Evenals voor de periode 2001-2004 blijkt ook voor 2005-2006 dat de mate van nieuw ondernemerschap het hoogst is in gebieden die in zeer sterke mate verstedelijkt zijn of in gebieden die juist niet stedelijk zijn, hoewel ook nu (net als voor 2001-2004) geldt dat de verschillen niet significant zijn. Tabel 9
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) naar regio, 2001-2004 en 2005-2006, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
Regio
2001-2004
2005-2006
West-Nederland
5,6
5,1
Rest Nederland (Noord-, Oost- en Zuid-Nederland)
4,1
4,6
Gemiddeld
4,8
4,8
Bron: EIM/GEM.
Ten aanzien van de leeftijd van nieuwe ondernemers vallen een aantal verschuivingen op. Terwijl in 2001-2004 de TEA het hoogst is in de leeftijdsgroep 35-44 jaar, geldt dat de TEA voor deze leeftijdsgroep aanzienlijk gedaald is in 2005-2006. De leeftijdsgroep 25-34 heeft in 2005-2006 de hoogste TEA, gevolgd door de leeftijdsgroep 45-54 jaar. Deze laatste leeftijdsgroep laat een opvallende stijging van de TEA zien.
23
Tabel 10
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) naar leeftijd, 2001-2004 en 2005-2006, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
Leeftijd
2001-2004
2005-2006
18-24 jaar
2,8
3,4
25-34 jaar
6,3
6,6
35-44 jaar
6,8
5,2
45-54 jaar
4,2
5,8
55-64 jaar
1,9
2,2
Gemiddeld
4,8
4,8
Bron: EIM/GEM.
Voor 2001-2004 geldt dat de TEA voor hoger opgeleiden een stuk boven het landelijk gemiddelde ligt, terwijl lager opgeleiden het minst betrokken zijn bij nieuw ondernemerschap. Dit patroon wordt bevestigd voor de periode 2005-2006 (zie Tabel 11). Tabel 11
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) naar opleiding, 2001-2004 en 2005-2006, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
Opleiding
2001-2004
2005-2006
Hoog (Universiteit, WO, HBO)
7,2
7,5
Gemiddeld (VWO, HAVO, HBS)
5,1
5,1
Laag (MBO, MAVO/MULO, LBO, lager onderwijs)
3,6
2,7
Gemiddeld
4,8
4,8
Bron: EIM/GEM
2.4
Samenvatting In dit hoofdstuk is aandacht besteed aan nieuw zelfstandig ondernemerschap in Nederland over de tijd bezien. In 2005 is in Nederland 5,4% van de volwassen bevolking betrokken bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten (gemeten middels de TEA-index). Hierbij gaat het om zowel het actief bezig zijn met het oprichten van een nieuwe eigen onderneming, als het runnen van een eigen onderneming die minder dan 42 maanden oud is. In 2005 lag dit aandeel een procentpunt lager op 4,4%. De stijging van de TEA ligt in de lijn der verwachting, gezien het economische herstel dat vorig jaar verder op gang kwam. De TEA-index bestaat uit de 'nascent' ondernemerschapindex en de jongebedrijvenindex. De index voor 'nascent' ondernemers is flink gestegen van 2,5 in 2005 tot 3,6 in 2006. Hiermee wordt ook het niveau van 2004 overtroffen. De index voor het aandeel ondernemers van jonge bedrijven is met 1,9 op hetzelfde niveau gebleven als vorig jaar.
24
Hoewel er ten opzichte van de afgelopen jaren meer personen bezig zijn met het opzetten van een eigen onderneming, is de attitude ten aanzien van ondernemerschap vrijwel onveranderd gebleven. De percepties van de Nederlandse volwassen bevolking ten aanzien van ondernemerschap zijn wel enigszins veranderd. Met name is de Nederlandse bevolking positiever gestemd over de kansen in de komende zes maanden om een nieuw bedrijf op te richten in de regio. Maar liefst 46% van de bevolking percipieert hier goede kansen voor. Het economische herstel heeft blijkbaar geleid tot meer vertrouwen en een verbeterde perceptie ten aanzien van de kansen om een nieuw bedrijf op te richten. Overigens leidt dit niet tot een stijging van de intenties om een eigen bedrijf op te richten: 5,6% van de volwassen bevolking verwacht dit medio 2006 binnen drie jaar te doen, terwijl dit medio 2005 6,2% was. Wellicht is de recente stijging in het aandeel 'nascent' ondernemers vooral voortgekomen uit de in 2004-2005 aangetroffen relatief grote groep met intenties voor zelfstandig ondernemerschap, en is deze slechts deels aangevuld. Tot slot zijn in dit hoofdstuk een aantal structuurkenmerken van nieuw ondernemerschap nader bekeken, waarin de periode 2005-2006 is vergeleken met de periode 2001-2004. Allereerst valt op dat de TEA voor beide perioden gemiddeld 4,8 is. Gelet op de verdeling naar sector valt op dat het aandeel nieuwe ondernemers in consumentgerichte sectoren behoorlijk is toegenomen in 2005-2006 ten opzichte van 2001-2004, terwijl het aandeel in zakelijke diensten stabiel is gebleven en het aandeel in de primare sector en in de nijverheid & distributie is gedaald. Wat betreft regionale kenmerken geldt in 2005-2006 dat de TEA van West-Nederland is gedaald ten opzichte van 2001-2004. De TEA van West-Nederland is nog wel hoger dan de TEA van de rest van Nederland (Noord-, Oost- en Zuid-Nederland samen), maar dit verschil is niet significant, terwijl dit in 2001-2004 wel het geval was. Wanneer gekeken wordt naar demografische kenmerken, lijken er een aantal verschuivingen op te treden als het gaat om nieuw ondernemerschap voor verschillende leeftijdsgroepen. In 2005-2006 heeft niet zoals in 20012004 de categorie 35-44 jaar, maar de leeftijdsgroep 25-34 jaar de hoogste TEA, gevolgd door de leeftijdsgroep 45-54 jaar. Als het gaat om de TEA per opleidingsniveau, wordt in 2005-2006 het patroon van 2001-2004 bevestigd dat met name hoger opgeleiden vaker dan gemiddeld nieuwe ondernemers zijn en dat lager opgeleiden het minst actief zijn als het gaat om deelname aan nieuw ondernemerschap.
25
3
Nieuw ondernemerschap internationaal bezien
In dit hoofdstuk wordt gekeken naar het niveau van nieuw ondernemerschap in internationaal perspectief. Na een vergelijking van Nederland met de overige deelnemende GEM-landen, wordt de samenhang tussen nieuw ondernemerschap en het inkomen per hoofd gepresenteerd. Ook wordt inzicht verschaft in de relatie tussen de ontwikkeling in nieuw ondernemerschap en de conjunctuur gedurende 2002 tot en met 2006. Verder worden voor een aantal belangrijke structuurmaatstaven voor nieuw ondernemerschap ranglijsten gepresenteerd. Hierbij wordt allereerst gekeken hoe Nederland in vergelijking met de deelnemende EU-landen in de periode 2005-2006 scoort op deze maatstaven, waarna deze scores vergeleken worden met de scores in de periode 2003-2004.
3.1
TEA in internationaal perspectief In 2006 hebben 42 landen meegedaan aan de Global Entrepreneurship Monitor (zie Bijlage I voor een overzicht van de deelnemende landen). In Figuur 2 is weergegeven in hoeverre men zich per land bezighoudt met ondernemerschapsactiviteiten, gemeten door middel van de TEA-index. Deze index identificeert de potentiële ondernemers die daadwerkelijk bezig zijn met het opzetten van een eigen onderneming (de 'nascents') en de ondernemers die minder dan 42 maanden geleden succesvol een bedrijf hebben opgericht.
27
Figuur 2
Total early-stage Entepreneurial Activity (TEA; % van de volwassen bevolking (18-64 jaar) dat momenteel actief bezig is een bedrijf op te richten of een bedrijf runt dat minder dan 42 geleden opgericht is), deelnemende GEM-landen, 2006
40% 35% 30% 25% 20% 15% 10%
Van de Nederlandse bevolking was in 2006 5,4% bezig met het opzetten van een onderneming of het runnen van een nieuwe onderneming die minder dan 42 maanden oud is. In vergelijking met het gemiddelde van alle deelnemende landen, te weten 9,5%, scoort Nederland weliswaar relatief laag, maar in Europees opzicht scoort Nederland conform het gemiddelde. Het gemiddelde van de TEA-index voor de Europese landen ligt namelijk op 5,5%. De OESOlanden komen uit op een gemiddelde van 6,4%. Dat het gemiddelde voor alle GEM-landen zo hoog uitvalt, wordt onder meer veroorzaakt door de opvallend hoge score van Peru (40,1%)1. Ook andere minder ontwikkelde landen hebben een hoge TEA, zoals Colombia (22,5%), de Filippijnen (20,4%) en Jamaica (20,3%). Deze landen worden gekenmerkt door een relatief laag inkomen per hoofd, en nieuwe ondernemingen zijn daar vooral actief in de landbouw, de detailhandel en het ambacht. 3 . 1 . 1 T E A e n h e t n i vea u va n e c ono m is ch e ont w ik k el in g De relatie van ondernemerschap met het niveau van economische ontwikkeling wordt in de literatuur door vele auteurs onderkend (o.a. Acs, Audretsch en Evans, 1994; Wennekers en Thurik 1999; Baumol 2002; Van Stel et al. 2005). Deze relatie is tweezijdig. Ten eerste kan ondernemerschapsactiviteit
1
28
De gemiddelde TEA voor alle landen uitgezonderd Peru is 8,7%. Peru heeft dus niet een dermate verstorend effect, aangezien het gemiddelde voor alle landen in 2005 8,3% was.
Peru
Gemiddelde GEM
Colombia
Jamaica
Bron: EIM/GEM. De verticale 'balken' geven het 95% betrouwbaarheidsinterval weer.
Filippijnen
China
Indonesië
Uruguay
Thailand
Australië
IJsland
Brazilië
India
Maleisië
Argentinië
Chili
Verenigde Staten
Kroatië
Noorwegen
Griekenland
Ierland
Tsjechië
Spanje
Canada
Turkije
Letland
Hongarije
Verenigd Koninkrijk
Denemarken
NEDERLAND
Mexico
Zuid-Afrika
Finland
Rusland
Slovenië
Singapore
Frankrijk
Duitsland
Italië
Verenigde Arabische Emiraten
Japan
0%
Zweden
5%
België
Percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
45%
economische ontwikkeling op verschillende wijzen beïnvloeden. Ondernemerschap zorgt namelijk voor een toename aan innovativiteit (Acs en Audretsch, 2003), een toename in concurrentie (Nickell, Nicolitsas en Dryden, 1997) en ondernemerschap leidt tot kennisspillovers (Audretsch en Keilbach, 2004). Ten tweede vertonen landen met een verschillend niveau van het bruto nationaal inkomen (BNP) per hoofd ook verschillen in niveaus van ondernemerschapsactiviteit. In de literatuur is aangetoond dat er een U-vormige relatie bestaat tussen het niveau van ondernemerschapsactiviteit en het BNP per hoofd (o.a. Wennekers et al. 2005). Landen met een laag BNP per hoofd hebben een sectorstructuur die gekenmerkt wordt door het voorkomen van vele kleine ondernemingen. Naarmate het BNP per hoofd toeneemt, is er door industrialisatie en schaalvoordelen meer ruimte voor grotere bedrijven om in te spelen op de toenemende vraag van groeiende markten en zo hun positie in de economie te versterken. Hierdoor neemt het aantal nieuwe ondernemingen af, omdat de grote industriële bedrijven aan steeds meer individuen werkgelegenheid in loondienst bieden. Echter, naarmate het inkomen stijgt en de dienstensector opkomt en meer individuen de beschikking hebben over middelen om zelf kansen in de markt na te jagen, neemt het belang van ondernemerschap weer toe. In landen met een hoog BNP per hoofd ten slotte, waar de dienstverlening een belangrijke rol speelt, zorgen gedifferentieerde consumentenwensen en technologische ontwikkelingen voor een concurrentievoordeel voor kleine ondernemingen (Bosma en Harding, 2006). In het volgende plaatje is te zien hoe de TEA zich verhoudt tot het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking in 20061.
1
De BNP-gegevens komen uit de World Economic Outlook database van het IMF (september 2006).
29
Figuur 3
De relatie tussen TEA en BNP per hoofd, deelnemende GEM-landen, 2006
25%
Percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
CO JA
PH
20% ID
CN TH
15%
UY BR
MY
IN
10%
AU
IS US
AR HR
NO
CL
CZ
LV SA
TR
5%
GR
ES SG
HU
MX RU
SI
CA
IE
UK
*NL* FR DE IT SE JP
FI
DK AE
BE
0% 0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
BNP per hoofd van de bevolking 2006, in Power Purchasing Parities (PPP)
Bron: EIM/GEM voor TEA en IMF voor BNP per hoofd. 3 e graads-polynoom is geschat exclusief de Verenigde Arabische Emiraten en Peru (Peru tevens niet weergegeven in bovenstaande figuur). Voor een toelichting op de gebruikte afkortingen, zie Bijlage I.
Deze figuur laat zien dat bovenstaand conceptueel kader ondersteund wordt door de data over nieuw ondernemerschap (TEA) die verkregen zijn in het kader van GEM. Het niveau van nieuw ondernemerschap is over het algemeen hoger in landen met een relatief laag BNP per hoofd. Het niveau van nieuw ondernemerschap is relatief laag in landen met een (middel)hoog BNP per hoofd, zoals de meeste EU-landen. In landen met het hoogste BNP per hoofd zien we een toenemend niveau van ondernemerschapsactiviteit. Uit het feit dat de correlatie tussen BNP per hoofd en TEA verre van perfect is, kan worden afgeleid dat ook andere factoren, met name culturele en institutionele, een rol spelen als determinant van ondernemerschap. 3 . 1 . 2 D e re la t ie tu ss en T E A en c on ju nct uu r Naast een structuurrelatie tussen BNP per hoofd en TEA lijkt het ook aannemelijk dat fluctuaties in TEA samenhangen met de conjunctuur (de jaarlijkse verandering in BNP per hoofd). Om enigszins inzicht te krijgen in de relatie tussen beide concepten, presenteert de volgende tabel correlaties tussen de conjunctuur en TEA in de afgelopen jaren.
30
Tabel 12
Correlaties tussen groei BNP per hoofd 2003-2007 en TEA 2002-2006, alle deelnemende GEM-landen
groei 2002-2003
groei 2003-2004
groei 2004-2005
groei 2005-2006
groei 2006-2007
TEA 2002
0,302
0,221
0,328*
0,277
0,261
TEA 2003
-0,174
0,496**
0,388*
0,163
-0,060
TEA 2004
0,092
0,123
0,137
-0,055
-0,128
TEA 2005
-0,135
0,518**
0,288
0,192
0,069
TEA 2006
0,164
0,096
0,235
0,228
0,242
Bron: EIM/GEM voor TEA en IMF voor groei. **: correlatie is significant op 1% significantieniveau. *: correlatie is significant op 5% significantieniveau.
De correlatietabel is een ruwe manier om te kijken of er samenhang bestaat tussen ondernemerschapsactiviteit en de conjunctuur. We kunnen de tabel op twee manieren interpreteren. Het ongearceerde deel van de tabel laat zien of er een invloed van TEA op de inkomensgroei uitgaat. We zien dat drie van de vijftien correlaties significant zijn. Het gearceerde deel van de tabel laat zien of er een invloed van conjunctuur op TEA uitgaat. Hier is één van de tien correlaties significant. Het verband tussen TEA en de conjunctuur is dus niet eenduidig. De TEA 2002 en TEA 2003 hangen namelijk significant samen met groei van het BNP per hoofd in de periode 2003-2005. Daarnaast hangt de groei van het BNP per hoofd in 2003-2004 significant samen met de TEA 2005. In de literatuur zijn er enkele aanwijzingen voor een relatie tussen TEA en de groei van het BNP per hoofd van de bevolking, maar dit is met name gericht op specifieke groepen zoals snelgroeiende, exporterende of innoverende nieuwe ondernemers. Ook blijkt het effect te variëren, afhankelijk van het niveau van economische ontwikkeling (Van Stel et al., 2005).
3.2
De positie van Nederland binnen de EU op het gebied van nieuw ondernemerschap in de periode 2003-2006 Nederland excelleert niet op het gebied van ondernemerschap. Uit de Global Entrepreneurship Monitor en andere bronnen blijkt dat de dynamiek van nieuwe bedrijfsoprichtingen in Nederland hooguit gemiddeld is naar internationale maatstaven (De Jong-'t Hart en Verhoeven, 2006). In deze paragraaf worden voor een aantal belangrijke maatstaven voor nieuw ondernemerschap ranglijsten gepresenteerd. Het gaat hierbij om de TEA-index, de 'nascent' ondernemerschapsindex en de index voor jonge bedrijven. Hierbij wordt gekeken hoe Nederland in vergelijking met de deelnemende Europese landen in de periode 2005-2006 scoorde op deze maatstaven, waarna deze scores vergeleken worden met de scores in de periode 2003-2004. De ranglijst is gebaseerd op 14 EU-landen1.
1
Oostenrijk, Tsjechië, Letland, Polen en Portugal zijn niet opgenomen in de ranglijsten, omdat zij in slechts één of twee van de vier jaren meegedaan hebben aan GEM. Hongarije heeft in drie van de vier jaren meegedaan en is meegenomen in de ranglijsten.
31
Tabel 13
Ranglijst gemiddelde TEA-index 2003-2004 en 2005-2006, 14 EU-landen
gemiddelde TEA-index land
rang
2003-2004
2005-2006
2003-2004
2005-2006
Ierland
7,90
8,59
1
1
Verenigd Koninkrijk
6,30
5,99
2
4
Griekenland
6,27
7,20
3
2
Spanje
5,96
6,46
4
3
Denemarken
5,60
5,03
5
5
Duitsland
5,14
4,80
6
9
Nederland
4,35
4,89
7
7
Hongarije
4,29
3,97
8
12
Zweden
3,91
3,75
9
13
Finland
3,77
4,98
10
6
Italië
3,75
4,20
11
11
Frankrijk
3,72
4,87
12
8
België
3,67
3,33
13
14
Slovenië
3,32
4,49
14
10
Gemiddelde
4,86
5,18
Rang correlatie = 0,789**
Bron: EIM/GEM. **: correlatie is significant op 1% significantieniveau.
Op basis van Tabel 13 zien we dat Nederland in Europees perspectief een middenpositie inneemt wat betreft nieuw ondernemerschap. In de afgelopen twee jaar is deze positie ongewijzigd gebleven ten opzichte van de periode 2003-2004. Ierland kent de hoogste mate van nieuw ondernemerschap in Europees opzicht. België laat de afgelopen jaren een weinig ondernemende economie zien. De correlatie tussen de rangen uit de twee verschillende perioden is ongeveer 0,8 en significant. Dit houdt in dat de volgorde van de landen in de gemiddelde TEA-indices voor de twee perioden niet significant gewijzigd is.
32
Tabel 14
Ranglijst gemiddelde 'nascents'-index 2003-2004 en 2005-2006, 14 EUlanden
gemiddelde 'nascents'-index land
rang
2003-2004
2005-2006
2003-2004
2005-2006
Ierland
4,75
5,06
1
2
Duitsland
3,44
3,01
2
7
Verenigd Koninkrijk
3,39
3,32
3
4
Griekenland
3,29
5,43
4
1
Spanje
3,23
2,70
5
9
Frankrijk
3,00
4,21
6
3
Finland
2,85
3,04
7
6
Denemarken
2,80
2,66
8
10
Hongarije
2,73
2,13
9
13
België
2,52
2,35
10
12
Slovenië
2,45
2,94
11
8
Nederland
2,38
3,05
12
5
Italië
2,27
2,58
13
11
Zweden
1,86
1,97
14
14
Gemiddelde
2,93
3,18
Rang correlatie = 0,675**
Bron: EIM/GEM.
Voor de score op het aantal 'nascent' ondernemers laat Tabel 14 zien dat Nederland van de twaalfde positie in de periode 2003-2004 naar de vijfde positie in de periode 2005-2006 is gestegen. Deze stijging kan enerzijds haar oorsprong hebben in de verklaring dat Nederland meer dan gemiddeld last heeft ondervonden van de recessie in 2003-2004. Anderzijds kan het veroorzaakt zijn doordat Nederland na deze recessie een extra goede herstelperiode heeft gekend. Een kanttekening bij de stijging is overigens dat de variatie in de 'nascents'-indices niet al te groot is. Verder is de correlatie tussen de rangen in beide perioden nog altijd boven de 0,6 en bovendien significant.
33
Tabel 15
Ranglijst gemiddelde jongebedrijvenindex 2003-2004 en 2005-2006, 14 EUlanden
gemiddelde jongebedrijvenindex land
rang
2003-2004
2005-2006
2003-2004
2005-2006
Ierland
3,68
3,83
1
2
Verenigd Koninkrijk
3,14
2,85
2
3
Denemarken
3,06
2,59
3
4
Griekenland
3,01
1,93
4
8
Spanje
2,78
3,89
5
1
Zweden
2,29
1,97
6
7
Duitsland
2,15
2,20
7
5
Nederland
2,06
1,90
8
10
Italië
1,72
1,81
9
11
Hongarije
1,56
1,91
10
9
België
1,29
1,14
11
13
Finland
1,06
2,14
12
6
Frankrijk
0,95
0,69
13
14
Slovenië
0,90
1,61
14
12
Gemiddelde
2,12
2,18
Rang correlatie = 0,793**
Bron: EIM/GEM.
Ten slotte laat Tabel 15 zien dat Nederland in de jongebedrijvenindex van de achtste positie naar de tiende positie is gedaald. Maar ook hier is het absolute verschil tussen de beide gemiddelden klein en de correlatie tussen de rangen bijna 0,8 en significant. De volgorde in de landen op het gebied van het aantal jonge bedrijven is dus niet significant gewijzigd. Al met al kan gesteld worden dat Nederland in de EU een middenpositie inneemt wat betreft nieuw ondernemerschap. In het algemeen is deze positie ongewijzigd gebleven. Wel is de rang ten aanzien van het aandeel 'nascents', ofwel het aandeel individuen in de volwassen bevolking die daadwerkelijk bezig zijn met het opzetten van een eigen onderneming, in de afgelopen twee jaar toegenomen. Onze positie ten aanzien van het aandeel ondernemers van jonge bedrijven is iets gedaald (ondernemers die minder dan 42 maanden geleden succesvol een bedrijf hebben opgericht). De volgende paragraaf gaat nader in op de 'nascent' ondernemers in Europees perspectief.
3.3
'Nascent' ondernemerschap in 2006 in de EU In Figuur 4 is te zien hoe de deelnemende EU-landen in 2006 scoren op de 'nascent' ondernemerschapsindex. Gemiddeld genomen is 3,4% van de volwassen Europese bevolking bezig met het actief opzetten van een eigen onderneming. Nederland zit met een index van 3,6 net boven dit gemiddelde.
34
Enkel België scoort op de 'nascent' ondernemerschapsindex significant lager dan het EU-gemiddelde. Griekenland en Tsjechië hebben een significant hoger dan gemiddelde 'nascent' ondernemerschapsindex, te weten 5,7 respectievelijk 6,4. De gemiddelde 'nascent' ondernemerschapsindex voor de deelnemende OESO-landen is 4,0. Figuur 4
'Nascent' Entrepreneurial Activity index, deelnemende EU-landen, 2006
8,0%
7,0%
6,0%
5,0%
4,0%
3,0%
2,0%
1,0%
Gemiddelde EU
Tsjechië
Griekenland
Ierland
Letland
Frankrijk
Nederland
Verenigd Koninkrijk
Hongarije
Spanje
Finland
Slovenië
Duitsland
Denemarken
Zweden
Italië
0,0% België
Percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
9,0%
Bron: EIM/GEM.
'Nascent' ondernemers zijn weliswaar actief bezig met het opzetten van een eigen onderneming, maar het is nog maar de vraag of zij ook daadwerkelijk van start gaan met hun bedrijf. Een uitsplitsing naar de motieven van 'nascent' ondernemers om een eigen onderneming op te richten, is grafisch weergegeven in Figuur 5. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen ondernemerschap op basis van kansen en ondernemerschap op basis van noodzaak. Er is sprake van ondernemerschap op basis van kansen wanneer men in hoofdzaak een eigen bedrijf start om kansen in de markt te benutten. Van ondernemerschap op basis van noodzaak is sprake wanneer men geen of onvoldoende tevredenstellende alternatieve mogelijkheden voor werk voorhanden heeft.
35
Figuur 5
Motieven voor 'nascent' ondernemerschap: kansen of noodzaak (als % binnen 'nascent' ondernemerschapsindex), deelnemende EU-landen, 2006
Percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
Kansen
Gemiddeld EU
Frankrijk
Duitsland
Italië
Tsjechië
Hongarije
Letland
Finland
Verenigd Koninkrijk
Griekenland
Spanje
Zweden
Slovenië
België
Nederland
Ierland
Denemarken
0%
Noodzaak
Bron: EIM/GEM.
Ondernemerschap op basis van kansen voert de boventoon in ontwikkelde landen, terwijl ondernemerschap op basis van noodzaak veel meer voorkomt in ontwikkelingslanden (Reynolds et al., 2002). Uit Figuur 5 valt af te leiden dat de meerderheid van de 'nascent' ondernemers in de EU, gemiddeld 83%, een eigen bedrijf start naar aanleiding van waargenomen kansen. In Nederland start zelfs 92% een eigen bedrijf naar aanleiding van waargenomen kansen. Duitsland en Frankrijk hebben een relatief hoog percentage ondernemers dat start vanuit noodzaak. In deze landen is het werkloosheidspercentage ook relatief hoog.
3.4
Samenvatting Dit hoofdstuk is dieper ingegaan op nieuw ondernemerschap in 2006 in internationaal opzicht. In 2006 was 5,4% van de Nederlandse bevolking bezig met het opzetten of runnen van een nieuwe onderneming die minder dan 42 maanden oud is (gemeten middels de TEA-index). In Europees opzicht scoort Nederland conform het gemiddelde. Het gemiddelde van de TEA-index voor de Europese landen ligt namelijk op 5,5%. De OESO-landen komen uit op een gemiddelde van 6,4%. Een U-vormige relatie tussen het niveau van ondernemerschap en het bruto nationaal product per hoofd, zoals eerder aangetoond in de literatuur, wordt ondersteund door de recente GEM-data. Het niveau van nieuw ondernemerschap is over het algemeen hoger (lager) in landen met een relatief laag (middelhoog) BNP per hoofd. In landen met het hoogste BNP per hoofd zien we een toenemend niveau van ondernemerschapsactiviteit. De relatie tussen
36
conjunctuur en de ontwikkeling in ondernemerschapsactiviteit is niet eenduidig, maar wel degelijk aanwezig. In de EU neemt Nederland een middenpositie in wat betreft nieuw ondernemerschap. Dit is de afgelopen jaren niet gewijzigd. Wel is onze positie ten aanzien van het aandeel 'nascents', ofwel het aandeel van de volwassen bevolking dat daadwerkelijk bezig is met het opzetten van een eigen onderneming, in de afgelopen twee jaar toegenomen. De positie ten aanzien van het aandeel ondernemers van jonge bedrijven (ondernemers die minder dan 42 maanden geleden succesvol een bedrijf hebben opgericht) is iets gedaald. Op de 'nascent' ondernemerschapsindex scoort Nederland met een index van 3,6 net boven het EU-gemiddelde van 3,4. De gemiddelde 'nascent' ondernemerschapsindex voor de deelnemende OESO-landen is 4,0. De meerderheid van de 'nascent' ondernemers in de EU, gemiddeld 83%, start een eigen bedrijf naar aanleiding van waargenomen kansen. In Nederland start zelfs 92% een eigen bedrijf naar aanleiding van waargenomen kansen.
37
4
Innovatie en export
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan innovatief ondernemerschap en wordt ingezoomd op de mate waarin nieuwe ondernemers zich bezighouden met exportactiviteiten. Er wordt eerst een beknopte literatuurstudie gegeven, waarna cijfers worden gepresenteerd voor Nederland en een aantal benchmarklanden. Deze benchmarklanden zijn België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Ook worden de EU- en OESO-gemiddelden weergegeven. Ten slotte wordt nagegaan in hoeverre er voor nieuwe ondernemers sprake is van een relatie tussen innovatie en export.
4.1
Innovatief ondernemerschap Innovatie is de vernieuwing van producten, diensten en processen. Vaak gaan innovaties gepaard met nieuwe technologische kennis. Bedrijven kunnen innoveren om uiteenlopende redenen, zoals het beter inspelen op de wensen en eisen van afnemers, een betere financiële positie door efficiëntie en een betere concurrentiepositie. Technologische innovatie wordt gezien als een belangrijke bron van economische groei (Rosenberg, 2004). Het maatschappelijke belang van innoveren is groot, temeer omdat innovatie de nationale concurrentiepositie ten goede komt. Waar de overheid in het verleden ondernemerschap en starters in het algemeen stimuleerde, ligt nu de nadruk op innovatieve snelgroeiende bedrijven. Economische theorieën (Solow, 1957; Romer, 1990) wijzen erop dat technologische ontwikkelingen een belangrijke bijdrage leveren aan productiviteitsgroei op de lange termijn. Nieuwe technologieën, met name informatie- en communicatietechnologie, hebben substantieel bijgedragen aan verbeteringen in de productiviteit van bedrijven. Sinds de laatste decennia wordt steeds vaker het belang van de bijdrage van ondernemerschap aan de realisatie van innovaties en technologische ontwikkelingen onderkend (o.a. Audretsch en Thurik, 2000; Acs en Varga, 2005; Dolfsma en Van der Panne, 2006). Dit komt met name voort uit ontwikkelingen als globalisering, deregulering, outsourcing, technologische vernieuwingen en de verschuiving vanaf de jaren 70 van een 'managed economy' naar een 'entrepreneurial economy' in de ontwikkelde landen (Audretsch en Thurik 2001, 2004). In de 'managed economy' kwam economische groei met name tot stand via schaalvergroting en de diffusie van verbeter-innovaties door grote ondernemingen. In de 'entrepreneurial economy' wordt het competitieve voordeel meer en meer behaald door te focussen op nieuwe kennis of op kennis gebaseerde economische activiteiten (Audretsch, 2004). Globalisering en technologische ontwikkelingen leiden ertoe dat grote bedrijven concurrentievoordelen verliezen. Kleine en middelgrote bedrijven zijn nodig om nieuwe ideeën uit te proberen en nieuwe producten te ontwikkelen en lijken bovendien te profiteren van innovatievoordelen. Deze voordelen komen bijvoorbeeld voort uit het feit dat innovatieve activiteiten gemakkelijker plaats kunnen hebben in een omgeving die niet bureaucratisch is (Link en Bozeman, 1991). In grote bedrijven moet de beslissing om al dan niet te innoveren een aantal bureaucratische processen doorstaan, omdat deze beslissing risicovol kan zijn en derhalve voldoende dient op te brengen. In kleine en middelgrote
39
bedrijven daarentegen is een kleiner aantal personen betrokken bij de beslisprocedure. In de GEM-vragenlijst zijn een aantal vragen opgenomen die inzicht verschaffen in de mate waarin nieuwe ondernemers in een land innovatief zijn. De nieuwe ondernemers is gevraagd een beoordeling te geven met betrekking tot de nieuwheid van hun product of dienst, de nieuwheid van de gebruikte technologie en het aantal concurrenten. In de volgende tabel staan de vragen zoals gesteld in de GEM-vragenlijst. Tabel 16
Vragen in de GEM-vragenlijst op het gebied van innovatie
Item
Vraag in de GEM-vragenlijst
TEA nieuw product ratio; aandeel nieuwe onderne-
Beschouwen al uw potentiële klanten,
mers in de volwassen bevolking dat de perceptie
sommige of geen van uw potentiële
heeft dat alle klanten het aangeboden product of
klanten dit product of deze dienst als
de aangeboden dienst als nieuw beschouwen.
nieuw?
TEA nieuwe technologie ratio; aandeel nieuwe on-
Hoe lang zijn de technologieën of me-
dernemers in de volwassen bevolking dat gebruik
thoden die nodig zijn voor dit product
maakt van nieuwe technologieën die korter dan een
of deze dienst al beschikbaar? Is dat
jaar beschikbaar zijn.
korter dan een jaar, 1 tot en met 5 jaar of langer dan 5 jaar?
TEA uniek product ratio; aandeel nieuwe onderne-
Zijn er op dit moment veel, weinig of
mers in de volwassen bevolking dat geen concur-
geen concurrenten die dezelfde pro-
renten heeft die hetzelfde product of dezelfde
ducten of diensten aan uw potentiële
dienst aanbieden.
klanten aanbieden?
Bron: EIM/GEM.
In de volgende figuur is weergegeven in hoeverre nieuwe bedrijven gebruik maken van nieuwe technologieën. Dit is gedaan voor Nederland, België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten1. Verder zijn de EU- en OESO-gemiddelden weergegeven.
1
40
Voor België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk als benchmarklanden is gekozen omdat deze Nederland omringen; de Verenigde Staten zijn een interessant benchmarkland, omdat het van oudsher een hoog aandeel (nieuwe) ondernemers heeft.
Figuur 6
Gebruik van nieuwe technologieën door nieuwe bedrijven, Nederland, België, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, gemiddelde EU, gemiddelde OESO, 2006, percentage binnen TEA
100%
90% 80%
70% 60%
50% 40%
30% 20% 10% 0% Nederland
België
Duitsland
Verenigd Koninkrijk
Verenigde Staten
Gemiddelde OESO
Gemiddelde EU
technologieën zijn langer dan 5 jaar beschikbaar technologieën zijn tussen 1 en 5 jaar beschikbaar technologieën zijn korter dan 1 jaar beschikbaar
Bron: EIM/GEM.
Gemiddeld geeft meer dan 10% van de nieuwe ondernemers in de deelnemende OESO-landen aan gebruik te maken van de allernieuwste technologieen die voor minder dan één jaar beschikbaar zijn. Nieuwe ondernemers in België zitten hier met 22,9% ruimschoots boven. Voor België geldt blijkbaar dat er weliswaar heel weinig nieuwe bedrijvigheid is, maar dat de nieuwe bedrijven veelvuldig gebruik maken van nieuwe technologieën. In Duitsland daarentegen geeft 1% van de nieuwe ondernemers aan gebruik te maken van een technologie die zeer recentelijk beschikbaar is gekomen. In Nederland geeft 4,4% van de nieuwe ondernemers aan gebruik te maken van de allernieuwste technologieën. Het gebruik van technologieën die tussen de één en vijf jaar geleden op de markt beschikbaar zijn gekomen is in Nederland ook lager ten opzichte van het OESO- en EU-gemiddelde. In hoeverre de producten of diensten die de nieuwe ondernemers in de OESO-landen aanbieden uniek zijn, staat grafisch weergegeven in Figuur 7.
41
Figuur 7
Mate waarin nieuwe ondernemers unieke producten of diensten aanbieden, Nederland, België, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, gemiddelde EU, gemiddelde OESO, 2006, percentage binnen TEA
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0% Nederland
België
Duitsland
Verenigd Koninkrijk
Verenigde Staten
Gemiddelde OESO
Gemiddelde EU
er zijn geen andere bedrijven die hetzelfde product of dezelfde dienst aanbieden slechts weinig andere bedrijven bieden hetzelfde product of dezelfde dienst aan veel andere bedrijven bieden hetzelfde product of dezelfde dienst aan
Bron: EIM/GEM.
In Nederland geeft 53% van de nieuwe ondernemers aan producten of diensten aan te bieden die door geen of slechts weinig andere aanbieders aangeboden worden. Ongeveer 45% van de nieuwe ondernemers in de OESOlanden biedt gemiddeld genomen producten of diensten aan die door geen of weinig andere aanbieders aangeboden worden. Het EU-gemiddelde ligt op 46%. In België en Duitsland zegt ongeveer 40% van de nieuwe ondernemers dat er geen of weinig andere bedrijven zijn die hetzelfde product of dezelfde dienst aanbieden, terwijl dit in het Verenigd Koninkrijk en in de Verenigde Staten rond de 60% ligt. Figuur 8 geeft ten slotte inzicht in de mate waarin (potentiële) klanten van de nieuwe ondernemers in de OESO-landen het aangeboden product als nieuw beschouwen.
42
Figuur 8
Perceptie van ondernemers over de mate waarin klanten het aangeboden product of de aangeboden dienst als nieuw beschouwen, Nederland, België, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, gemiddelde EU, gemiddelde OESO, 2006, percentage binnen TEA
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0% Nederland
België
Duitsland
Verenigd Koninkrijk
Verenigde Staten
Gemiddelde OESO
Gemiddelde EU
geen van mijn klanten beschouwen het product of de dienst als nieuw sommige van mijn klanten beschouwen het product of de dienst als nieuw al mijn klanten beschouwen het product of de dienst als nieuw
Bron: EIM/GEM
In Nederland geeft 59% van de nieuwe ondernemers aan dat geen van hun klanten het aangeboden product of de aangeboden dienst als nieuw beschouwen. In Europees en in OESO-opzicht scoort Nederland hiermee redelijk gemiddeld. Samengevat kan worden gesteld dat nieuwe ondernemers in Nederland veelal gebruik maken van technologieën die al langer beschikbaar zijn op de markt. De producten of diensten die deze nieuwe ondernemers aanbieden, worden voor meer dan 50% door geen of weinig andere ondernemers aangeboden. Iets meer dan 40% van de nieuwe ondernemers geeft verder aan dat alle of sommige van de klanten het aangeboden product of de aangeboden dienst als nieuw beschouwen. Nederland kan op basis van bovenstaande gegevens als redelijk innovatief worden bestempeld op het gebied van nieuwe ondernemers in internationaal opzicht.
4.2
Exporterende nieuwe ondernemers Export of uitvoer is 'de verkoop van goederen of diensten aan of het overmaken van kapitaal naar het buitenland' (Hartog en Devreker, 1979). Export werd van oudsher voornamelijk geassocieerd met grote multinationale ondernemingen, hoewel export door kleine bedrijven zeker niet uitzonderlijk
43
was. In elk geval heeft ook het het midden- en kleinbedrijf (MKB) in toenemende mate te maken met de trend tot internationalisering. Internationalisering van het MKB is toegenomen door technologische veranderingen (vooral op het gebied van communicatie en transport), deregulering van markten en politieke veranderingen die geleid hebben tot een nieuwe wereldorde. Zaken als liberalisering van de wereldhandel, de (uitbreiding van de) interne markt van de Europese Unie en e-commerce zorgen voor een geleidelijke verschuiving in het gedrag van MKB-bedrijven. Globalisering van economische activiteiten kan op verschillende manieren van invloed zijn op het MKB. Voor sommige MKB-bedrijven biedt het betreden van internationale markten mogelijkheden voor zelfstandige uitbreiding en groei van de bedrijfsactiviteiten. Grote internationale bedrijven besteden hun activiteiten uit, wat kansen biedt voor toeleverende MKB-bedrijven in zowel industriële sectoren als dienstverlening. MKB-bedrijven krijgen daarnaast in toenemende mate te maken met buitenlandse concurrentie op de thuismarkt (Hessels, Overweel en Prince, 2005). Sinds de laatste 15 jaar is er meer aandacht gekomen in internationaal onderzoek voor exportactiviteiten van nieuwe ondernemingen (o.a. Oviatt en McDougall, 1994). Volgens Bloodgood, Sapienza en Almeida (1996) zijn er twee redenen voor nieuwe ondernemers om te exporteren. Allereerst kan het zo zijn dat de sectorstructuur vereist dat nieuwe ondernemers internationaal actief zijn, willen zij concurrerend zijn. Ten tweede kan het hebben van een uniek product of een unieke dienst aanleiding zijn voor nieuwe ondernemers om te gaan exporteren. Er zijn aanwijzingen dat een groeiend aantal bedrijven zich vanaf de start richt op markten of klanten in het buitenland. Sommige bedrijven zijn zelfs te classificeren als 'born globals' en zijn uit op de voordelen van het realiseren van een onmiddellijke aanwezigheid op de internationale markt (McDougall en Oviatt, 2000). Verklaringen hiervoor zijn te vinden in verbeterde ICT- en transportmogelijkheden, toenemende openheid van markten en de opkomst van internationale nichemarkten en eerdere ervaring van de ondernemer met internationaal zakendoen. De GEM-dataset biedt inzicht in de mate waarin nieuwe ondernemers gericht zijn op het ontplooien van exportactiviteiten; concreet is aan de nieuwe ondernemers gevraagd welk percentage van hun klanten uit het buitenland zal komen of uit het buitenland komt.
44
In de volgende figuur is weergegeven in hoeverre nieuwe ondernemers zich oriënteren op export. Figuur 9
Exportoriëntatie van nieuwe ondernemers, Nederland, België, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, gemiddelde EU, gemiddelde OESO, 2006, percentage binnen TEA
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0% Nederland
België
Duitsland
Verenigd Koninkrijk
Verenigde Staten
Gemiddelde OESO
Gemiddelde EU
26-100% van de klanten in het buitenland
Bron: EIM/GEM.
Op het gebied van export zijn Nederlandse nieuwe ondernemers in vergelijking met de benchmarklanden (met uitzondering van Duitsland) en OESO- en EU-gemiddelden iets minder actief. 13% van de nieuwe ondernemers geeft aan dat meer dan een kwart van de klanten uit het buitenland komt of zal komen, hoewel Nederland één van de meest open economieën van de wereld heeft. Het OESO-gemiddelde ligt op 17%, terwijl het EU-gemiddelde op 20% ligt. Met name nieuwe ondernemers uit België zijn vaak actief op de internationale markt; iets minder dan 40% geeft aan 26-100% van hun klanten in het buitenland te hebben. Alhoewel kleine en nieuwe ondernemingen in toenemende mate actief zijn in internationale markten, hebben kleine exporterende ondernemers slechts een klein aandeel in de totale export in vele ontwikkelde en ontwikkelingslanden (Jaffe en Pasternak, 1994). In onderstaande tabel is de export als percentage van het bruto nationaal product in 2004 voor een aantal landen weergegeven, zoals gerapporteerd door de Wereldbank. Deze cijfers geven een beeld van exportactiviteiten door grote bedrijven. Daarnaast is het aantal exporterende nieuwe ondernemers weergegeven, zoals blijkt uit de GEM 2006 data. De GEM is een goede bron voor inzicht in exportactiviteiten door nieuwe ondernemers. De TEA-exportratio is gedefinieerd als het percentage volwassenen in een bepaald land dat ofwel actief bezig is een nieuwe onderneming op te starten ofwel eigenaar is van een onderneming die minder dan 42 maanden oud is én klanten in het buitenland heeft. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen geringe exportactiviteiten (1-25% van de klanten in
45
het buitenland) en substantiële exportactiviteiten (26-100% van de klanten in het buitenland). Tabel 17
Total early-stage Entrepreneurial Activity 2006 (TEA; % van de volwassen bevolking (18-64 jaar) dat betrokken is bij het oprichten of runnen van een nieuw eigen bedrijf), aandeel exporterende nieuwe ondernemers in de volwassen bevolking 2006 (TEA geringe exportratio; 1-25% klanten in het buitenland, en TEA substantiële exportratio; 26-100% klanten in het buitenland), export als % van BNP 2004, alle deelnemende GEM-landen
TEA 2006
TEA substantiële
portratio 2006
exportratio 2006
(1-25% klanten in
(26-100% klanten in
Export als % van
het buitenland)
het buitenland)
BNP (2004)
Argentinië
10,24
1,10
1,27
Australië
11,96
4,22
1,56
2,73
0,72
1,05
83,73
Brazilië
11,65
1,25
1,00
18,02
Canada
7,12
5,37
1,76
Chili
9,19
1,66
0,97
40,75
China
16,19
5,34
0,44
33,95
Colombia
22,48
3,77
1,60
21,92
Denemarken
5,32
1,28
1,03
43,47
Duitsland
4,21
2,94
0,46
37,99
Finland
4,99
1,59
0,55
37,14
Frankrijk
4,39
2,57
0,93
25,97
Griekenland
7,9
3,26
1,45
20,91
Hongarije
6,04
0,63
0,76
65,69
Ierland
7,35
1,76
1,44
80,23
IJsland
11,26
5,69
2,36
36,81
India
10,42
2,33
1,72
18,95
Indonesië
19,28
1,00
3,26
31,31
3,47
1,23
0,33
26,64
20,32
5,15
2,65
40,60
Japan
2,9
1,97
0,00
Kroatië
8,58
3,08
2,74
47,48
Letland
6,57
2,16
2,06
44,09
11,09
3,67
1,02
121,21
Mexico
5,26
1,25
0,37
29,56
Nederland
5,42
1,31
0,70
65,45
Noorwegen
9,14
3,27
1,78
43,72
Peru
40,15
11,86
2,49
20,90
Filippijnen
20,44
2,56
0,51
50,58
België
Italië Jamaica
Maleisië
46
TEA geringe ex-
25,28 n.b.
n.b.
n.b.
TEA 2006
TEA geringe ex-
TEA substantiële
portratio 2006
exportratio 2006
(1-25% klanten in
(26-100% klanten in
Export als % van
het buitenland)
het buitenland)
BNP (2004)
Rusland
4,86
0,75
0,27
Singapore
4,85
2,07
1,69
Slovenië
4,63
1,68
1,25
60,17
Spanje
7,27
1,45
1,41
25,70
0,23
0,19
70,54
Thailand
15,2
34,43 n.b.
Tsjechië
7,85
5,74
1,95
71,25
Turkije
6,07
1,36
1,05
28,88
12,56
1,66
1,68
29,65
5,77
1,72
1,08
24,70
3,74
0,89
1,13
82,31
10,03
6,63
1,48
Zuid-Afrika
5,29
1,14
1,31
26,57
Zweden
3,45
0,78
0,97
46,28
Uruguay Verenigd Koninkrijk Verenigde Arabische Emiraten Verenigde Staten
n.b.
Bron: EIM/GEM voor TEA en Wereldbank voor export als % voor BNP. n.b. = niet bekend bij de Wereldbank.
De volgende figuur toont een grafische weergave van de exportactiviteiten van de deelnemende GEM-landen. Op de X-as staat de export als percentage van het bruto nationaal product (2004) weergegeven, terwijl de Y-as de TEAexportratio 2006 weergeeft. De figuur toont aan dat er sprake is van sterke afwijking van de diagonaal. De scheefheid is richting X-as, die de export als percentage van het BNP weergeeft. Dit houdt in dat grote bedrijven relatief meer aan export doen. De grafiek laat zien dat landen met veel export niet noodzakelijkerwijs een groot aandeel startende ondernemers hebben die exporteren.
47
Figuur 10 Export als % van BNP (2004) versus TEA-exportratio 2006
3,00
TEA substantiële export ratio
2,00
1,00
Ne derland
0,00 25,00
50,00
75,00
100,00
125,00
Ex port a ls % van BNP (2004)
Bron: EIM/GEM.
Ook de correlatie tussen de export als % van het bruto nationaal product en het aandeel exporterende starters is niet significant. Er bestaat dus geen relatie tussen het hebben van een hoog exportaandeel in het BNP en het hebben van een hoog aandeel exporterende starters.
4.3
De relatie tussen innovatie en export Er lijkt een relatie te bestaan tussen innovatie en export. Dat er een positieve relatie bestaat tussen innovatie en handel in het algemeen is al door verschillende studies aangetoond (o.a. Gruber et al., 1967; Lowinger, 1975; Stern en Maskus, 1981; Hughes, 1986; Vestal, 1989). De laatste jaren zijn een aantal studies verschenen die de relatie tussen innovatie en export voor MKB-bedrijven hebben onderzocht (o.a. Hessels, 2007; Lefebvre en Lefebvre, 2002). Innovatieve ondernemingen zijn sneller geneigd internationale activiteiten te ondernemen, omdat potentiële afnemers in internationale markten interessanter zijn dan potentiële afnemers in nationale markten (Karagozoglu en Lindell, 1998). Verder zal de potentiële markt voor de producten van innovatieve ondernemingen groter zijn dan voor minder innovatieve ondernemingen (Autio, Sapienza en Almeida, 2000). Daarnaast worden innovatieve ondernemingen vaker geconfronteerd met concurrerende activiteiten, waardoor zij gestimuleerd worden internationale activiteiten te ontplooien (Franko, 1989). Omgekeerd zijn er in de wetenschappelijke literatuur ook aanwijzingen voor een effect van export op innovativiteit (o.a. Hughes, 1986; Zhao en Li, 1997). Export biedt namelijk toegang tot nieuwe markten, kennis, productideeën en technologieën en kan derhalve leiden tot (meer) innovativiteit (bij-
48
voorbeeld Cavusgil en Zou, 1994). Dahlman en Westphal (1982) vinden in hun studie dat exportactiviteiten bijdragen aan een verbeterde productkwaliteit. Kleinknecht en Oostendorp (2002) vinden dat hoe meer exportactiviteiten een onderneming ontplooit, des te groter de kans is dat deze onderneming (meer) R&D zal uitvoeren. Aangezien de GEM een van de weinige bronnen is die inzicht bieden in de activiteiten van nieuwe ondernemers, is het interessant om na te gaan of deze relatie tussen export en innovativiteit ook opgaat voor nieuwe ondernemers. Hiertoe berekenen we de correlatie tussen export en innovativiteit, op basis van de indicatoren die de GEM-dataset biedt. Voor export zijn dit de TEA geringe exportratio (het aandeel nieuwe ondernemers in de volwassen bevolking met 1-25% klanten in het buitenland), en de TEA substantiële exportratio (het aandeel nieuwe ondernemers in de volwassen bevolking met 26100% klanten in het buitenland). Voor innovatie is dit het percentage nieuwe ondernemers dat een nieuw product/dienst aanbiedt, dat gebruik maakt van de nieuwste technologieën of dat een uniek product heeft.
49
Tabel 18
Correlatiematrix TEA geringe exportratio (aandeel nieuwe ondernemers in de volwassen bevolking met 1-25% klanten in het buitenland), TEA substantiële exportratio (aandeel nieuwe ondernemers in de volwassen bevolking met 26-100% klanten in het buitenland), en percentage nieuwe ondernemers dat een nieuw product aanbiedt, dat gebruik maakt van de nieuwste technologieën en dat een uniek product aanbiedt, 2006
% nieuwe on% nieuwe on-
TEA geringe exportratio
dernemers dat
TEA geringe
TEA substantiële
dernemers dat
% nieuwe on-
geen concurren-
exportratio
exportratio
een product
dernemers dat
ten heeft die
(1-25% klanten
(26-100% klan-
aanbiedt dat
gebruik maakt
hetzelfde pro-
in het buiten-
ten in het bui-
nieuw is voor
van de nieuwste
duct/dezelfde
land)
tenland)
alle klanten
technologieën
dienst aanbieden
1,00
(1-25% klanten in het buitenland) TEA substantiële exportratio
1,00
(26-100% klanten in het buitenland)
0,47***
% nieuwe ondernemers dat een product aanbiedt dat nieuw is voor alle klanten
-0,02
0,26*
1,00
0,10
0,29**
0,02
0,00
0,29*
0,32**
% nieuwe ondernemers dat gebruikt maakt van de nieuwste technologieën
1,00
% nieuwe ondernemers dat geen concurrenten heeft die hetzelfde product/dezelfde dienst aanbieden
-0,03
1,00
Bron: EIM/GEM. ***: correlatie is significant op 1% significantieniveau; ** correlatie is significant op 5% significantieniveau; * correlatie is significant op 10% significantieniveau.
We zien in bovenstaande tabel dat er voor de TEA geringe export geen relatie is met innovativiteit. Wel is er sprake van een relatie tussen export en innovativiteit voor nieuwe ondernemers met meer dan 25% van hun klanten in het buitenland.
4.4
Samenvatting In de GEM-vragenlijst zijn een aantal vragen opgenomen die inzicht verschaffen in de mate waarin nieuwe ondernemers in een land innovatief zijn. Nieuwe ondernemers in Nederland maken veelal gebruik van technologieën die al langer beschikbaar zijn op de markt. De producten of diensten die deze nieuwe ondernemers aanbieden, worden voor meer dan 50% door geen of weinig andere ondernemers aangeboden. Iets meer dan 40% van de nieuwe ondernemers geeft verder aan dat alle of sommige van de klanten het aangeboden product of de aangeboden dienst als nieuw beschouwen. Nederland
50
kan op basis van bovenstaande als redelijk innovatief worden bestempeld op het gebied van nieuwe ondernemers in internationaal opzicht. Op exportgebied scoort Nederland matig. 13% van de nieuwe ondernemers geeft aan dat meer dan een kwart van de klanten uit het buitenland komt of zal komen. Het OESO-gemiddelde ligt op 17%, terwijl het EU-gemiddelde op 20% ligt. Er is geen significante relatie tussen het hebben van een hoog exportaandeel in het bruto nationaal product en het hebben van een hoog aandeel exporterende starters. De relatie tussen innovatie en export is al in verschillende onderzoeken aangetoond. De GEM-data tonen aan dat deze relatie ook opgaat voor nieuwe ondernemers. Hierbij geldt wel dat de relatie alleen geldt voor nieuwe ondernemers met meer dan 25% van hun klanten in het buitenland.
51
5
Bedrijfsbeëindiging
Dit hoofdstuk richt zich specifiek op bedrijfsbeëindigingen en presenteert allereerst een korte literatuurstudie over stoppende ondernemers in Nederland en in het algemeen. Vervolgens worden voor Nederland en een aantal benchmarklanden cijfers en de achterliggende redenen voor bedrijfsbeëindiging gepresenteerd.
5.1
Stoppende ondernemers In Nederland is, bij een stijgend aantal oprichtingen en opheffingen, het aantal ondernemingen in de afgelopen jaren gestegen, omdat er ieder jaar nog meer ondernemingen worden opgericht dan opgeheven. Hoewel het aantal opheffingen vanaf de jaren negentig gestaag is toegenomen, is een daling waarneembaar vanaf 2004 (Bangma, 2006). Van de beginnende ondernemers is na een jaar 10% opgeheven. Na vijf jaar bestaat gemiddeld nog 50% van de nieuwe oprichtingen. Het aantal opheffingen hangt sterk samen met het aantal oprichtingen, afhankelijk van de sector in kwestie. Een sector met een groot aantal opheffingen kan duiden op een competitieve markt; de bestaande ondernemingen die de concurrentie niet aankunnen, worden vervangen door nieuwe ondernemingen (Fritsch en Mueller, 2004). Het menselijke en fysieke kapitaal dat vrijkomt na deze bedrijfsbeeindigingen kan dan elders in het economische proces effectiever ingezet worden. Om deze reden zijn in Schumpeters theorie over creatieve destructie niet alleen bedrijfsoprichtingen relevant, maar ook bedrijfsbeëindigingen. Beide kunnen namelijk bijdragen aan de economische performance van een sector (Schumpeter, 1934). Sinds het werk van Orr (1974) hebben veel empirische studies de relatie tussen bedrijfsoprichtingen en bedrijfsbeëindigingen aangetoond. Deze relatie is gevonden op het niveau van sectoren (Dunne en Roberts, 1991; Evans en Siegfried, 1992), maar ook op het niveau van regio's (Keeble en Walker, 1994; Audretsch en Fritsch, 1992; Love, 1996). Carree en Thurik (1996) en Kleijweg en Lever (1996) spreken over een onderscheid tussen replacement, ofwel vervanging, en displacement, ofwel verdringing. Van replacement is sprake wanneer bedrijfsbeëindigingen leiden tot bedrijfsoprichtingen. Bedrijfsbeëindigingen kunnen namelijk kansen bieden aan (potentiële) ondernemers om de markt te betreden via de oprichting van een eigen bedrijf. Van displacement is sprake wanneer bedrijfsoprichtingen leiden tot bedrijfsbeëindigingen. Bedrijfsoprichtingen kunnen namelijk de overlevingskansen van bestaande bedrijven beïnvloeden. Bedrijfsbeëindigingen worden daarnaast beïnvloed door een aantal exogene factoren, waarvan de belangrijkste zijn: lokale economische voorwaarden (Lane en Schary, 1991), het niveau van werkloosheid (Hudson, 1989; Evans en Leighton) en de bevolkingsdichtheid (Krugman, 1991; Reynolds et al., 1993).
53
'Nascent' ondernemers, ofwel diegenen die momenteel actief bezig zijn een eigen bedrijf op te zetten, zijn volgens Jovanovic (1982) onzeker over hun werkelijke ondernemerskwaliteiten. Hij stelt dat 'nascent' ondernemers alleen inzicht in hun werkelijke ondernemerskwaliteiten kunnen krijgen door daadwerkelijk een bedrijf op te richten. Een positieve performance na de oprichting wijst de ondernemer er dus op dat hij/zij voldoende ondernemerskwaliteiten bezit en zal leiden tot voortzetting van de ondernemerschapsactiviteit. Een negatieve performance na de oprichting zal de ondernemer doen beseffen dat hij niet of nog niet over voldoende ondernemerskwaliteiten beschikt en zal uitmonden in bedrijfsbeëindiging. Stam, Audretsch en Meijaard (2005) stellen dat diegenen die gestopt zijn met hun bedrijf een grotere kans hebben om wederom een eigen bedrijf op te zetten, mede omdat zij geleerd hebben van hun fouten en zo hun ondernemerskwaliteiten kunnen verbeteren. Op basis van het bovenstaande lijken bedrijfsoprichtingen en bedrijfsbeëindigingen dus sterk met elkaar verweven. In de volgende figuur is weergegeven in welke mate er sprake is geweest van nieuwe ondernemers (zoals weergegeven door de TEA-index) en stoppende ondernemers in 2006. Hierbij worden de cijfers gepresenteerd voor Nederland en de benchmarklanden België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Verder zijn de EU- en OESO-gemiddelden weergegeven. Figuur 11 Percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar) dat de afgelopen 12 maanden gestopt is met een eigen bedrijf en de TEA, Nederland, België, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, gemiddelde OESO, gemiddelde EU, 2006 12,0%
10,0%
8,0%
6,0%
4,0%
2,0%
0,0% Nederland
België
Duitsland
Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten
Percentage stoppers
Gemiddelde OESO
Gemiddelde EU
Percentage nieuwe ondernemers (TEA)
Bron: EIM/GEM.
In 2006 geeft 0,8% van de Nederlandse volwassen bevolking aan het afgelopen jaar een eigen bedrijf beëindigd te hebben. Hiermee heeft Nederland in verhouding met de deelnemende GEM-landen het laagste aandeel be-
54
drijfsbeëindigingen. Het EU-gemiddelde ligt op 1,8%, terwijl in de deelnemende OESO-landen gemiddeld 2,4% van de volwassen bevolking aangeeft in het afgelopen jaar gestopt te zijn met een eigen bedrijf. De Verenigde Staten heeft een relatief hoog percentage stoppers, maar heeft ook een hoge TEA-index. Om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen bedrijfsoprichtingen en bedrijfsopheffingen is in de volgende tabel de correlatie tussen beide weergegeven. Tabel 19
Correlatie tussen aandeel nieuwe ondernemers en aandeel stoppende ondernemers, 2006
Aandeel stoppende ondernemers, 2006; % van de volwassen bevolking dat de afgelopen 12 maanden gestopt is met een eigen bedrijf TEA 2006; % van de volwassen bevolking dat actief bezig is een eigen onderneming op te
0,610**
richten of eigenaar is van een jong bedrijf Bron: EIM/GEM. **: correlatie is significant o p1% significantieniveau.
Ook de GEM-data van de 42 participerende landen wijzen op de samenhang tussen bedrijfsoprichtingen en bedrijfsopheffingen. De correlatie bedraagt namelijk 0,6 en is statistisch significant, wat duidt op een samenhang. Audretsch, Houweling en Thurik (2000) toonden met een andere dataset al aan dat deze relatie ook in Nederland opgaat, ondanks het afwijkende specifieke institutionele stelsel van Nederland.
5.2
Motieven voor bedrijfsbeëindiging In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende redenen voor bedrijfsbeëindigingen. Een ondernemer kan besluiten zijn eigen bedrijf stop te zetten omdat hij een baan kan krijgen met betere mogelijkheden (o.a. Van Praag, 2003; Bates, 2005). Faillissementen en onvoldoende opbrengsten vormen een andere bron voor bedrijfsbeëindiging (o.a. Thornhill en Amit, 2003). Verder kan de kans het bedrijf aantrekkelijk te kunnen verkopen aanleiding zijn voor bedrijfsbeëindiging (o.a. Headd, 2003). Ten slotte kan er sprake zijn van persoonlijke omstandigheden. In de GEMvragenlijst is dit jaar gevraagd naar de redenen voor bedrijfsbeëindiging. In de volgende figuur is weergegeven wat de aanleiding voor Nederlandse ondernemers was om vorig jaar hun bedrijf te beëindigen.
55
Figuur 12 Belangrijkste redenen voor ondernemers om het afgelopen jaar te stoppen met hun eigen bedrijf, Nederland, 2006, percentage binnen bedrijfsbeëindigingen
Stoppende ondernemers in Nederland, 2006
Te veel concurrentie
Financiële redenen
Persoonlijke redenen
Overige redenen
Een andere baan gevonden
Bron: EIM/GEM.
Voor bijna 30% van de stoppende ondernemers waren financiële redenen de belangrijkste redenen om het afgelopen jaar het eigen bedrijf te beëindigen. Persoonlijke redenen hebben voor 20% van de stoppende ondernemers in hoofdzaak ten grondslag gelegen aan het besluit hun bedrijf te beëindigen. Te veel concurrentie was voor ruim 4% van de stoppende ondernemers de belangrijkste aanleiding om zijn bedrijf te beëindigen, terwijl bijna 5% van de stoppende ondernemers zijn bedrijf heeft beëindigd met als voornaamste reden dat men een andere baan heeft gevonden. Bijna 30% van de stoppende ondernemers noemt ten slotte overige redenen als belangrijkste motief om hun bedrijf te beëindigen. 'Gebrek aan klanten' en 'met pensioen gegaan' is door geen van de stoppende ondernemers in Nederland genoemd als de belangrijkste reden voor het beëindigen van het eigen bedrijf in het afgelopen jaar. In de volgende tabel is weergegeven welke redenen ten grondslag liggen aan bedrijfsbeëindigingen in het afgelopen jaar in de overige deelnemende OESO-landen1. De tabel laat zien dat persoonlijke redenen de boventoon voeren bij bedrijfsbeëindigingen. Daarnaast spelen financiële problemen een grote rol bij bedrijfsbeëindigingen. In de praktijk zijn er vaak meerdere motieven die leiden tot bedrijfsbeëindiging, maar in de GEM-vragenlijst is alleen gevraagd naar het belangrijkste motief.
1
56
Hongarije en Mexico ontbreken in deze tabel, omdat deze vraag niet gesteld is in beide landen.
Tabel 20
Belangrijkste motieven voor bedrijfsbeëindiging in het afgelopen jaar, deelnemende OESO-landen, 2006, percentage binnen bedrijfsbeëindigingen
land
Financiële
Persoonlijke
Een andere
Te veel
Gebrek aan
Met pensioen
Overige
redenen
redenen
baan gevonden
concurrentie
klanten
gegaan
redenen
Australië
9,9
34,0
11,3
3,4
3,5
8,9
29,1
België
4,9
18,5
3,2
14,8
0,0
22,8
35,8
Canada
14,8
41,3
7,6
6,1
5,8
5,3
0,0
Denemarken
25,8
23,9
8,8
8,6
11,3
3,6
18,0
Duitsland
24,1
37,7
1,3
7,3
15,5
8,0
6,1
Finland
21,3
22,2
12,2
2,8
7,1
18,1
16,3
Frankrijk
15,1
35,2
6,1
5,4
8,7
20,7
8,7
Griekenland
32,5
31,1
23,5
0,0
0,9
6,6
5,4
Ierland
32,5
24,3
6,7
0,0
6,4
4,6
25,5
IJsland
14,1
25,3
18,1
2,6
5,4
0,0
34,5
Italië
17,2
36,0
17,8
3,6
16,0
0,0
9,5
Japan
46,5
15,3
4,2
8,2
21,9
0,0
4,0
Nederland
29,7
20,1
4,9
4,4
0,0
0,0
29,4
Noorwegen
11,5
11,4
38,9
10,6
15,4
9,6
2,6
Spanje
17,3
25,7
7,0
18,0
13,0
5,1
13,9
Tsjechië
21,2
31,8
10,4
13,5
5,6
4,5
13,1
Turkije
39,1
26,0
3,4
10,9
9,3
2,3
9,1
Verenigd Koninkrijk
27,9
31,2
12,2
8,1
11,8
8,8
0,0
Verenigde Staten
11,2
34,6
7,0
8,6
14,5
6,4
17,8
Zweden
19,3
12,7
16,5
0,0
8,5
9,7
33,2
Gemiddelde OESO
21,8
26,9
11,0
6,8
9,0
7,2
15,6
Bron: EIM/GEM.
5.3
Samenvatting In Nederland is het aantal ondernemingen in de afgelopen jaren gestegen, omdat er ieder jaar meer ondernemingen worden opgericht dan opgeheven. Het aantal opheffingen hangt sterk samen met het aantal oprichtingen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen replacement, ofwel vervanging, en displacement, ofwel verdringing. Van replacement is sprake wanneer bedrijfsbeëindigingen leiden tot bedrijfsoprichtingen. Bedrijfsbeëindigingen kunnen namelijk kansen bieden aan (potentiële) ondernemers om de markt te betreden via de oprichting van een eigen bedrijf. Van displacement is sprake wanneer bedrijfsoprichtingen leiden tot bedrijfsbeëindigingen. Bedrijfsoprichtingen kunnen namelijk de overlevingskansen van bestaande bedrijven beïnvloeden. Bedrijfsbeëindigingen worden daarnaast beïnvloed door een aantal exogene factoren, waarvan de belangrijkste zijn: lokale econo-
57
mische voorwaarden, het niveau van werkloosheid en de bevolkingsdichtheid. In 2006 geeft 0,8% van de Nederlandse volwassen bevolking aan het afgelopen jaar een eigen bedrijf beëindigd te hebben. Hiermee heeft Nederland in verhouding met de deelnemende GEM-landen het laagste aandeel bedrijfsbeëindigingen. Het EU-gemiddelde ligt op 1,8%, terwijl in de deelnemende OESO-landen gemiddeld 2,4% van de volwassen bevolking aangeeft in het afgelopen jaar gestopt te zijn met een eigen bedrijf. De Verenigde Staten hebben een relatief hoog percentage stoppers, maar ook een hoge TEA-index. De correlatie tussen bedrijfsoprichtingen en bedrijfsbeëindigingen op basis van de GEM-data is 0,6 en bovendien significant, en wijst op de aanwezigheid van een positieve samenhang tussen bedrijfsoprichtingen en bedrijfsopheffingen. Bedrijfsbeëindigingen kunnen door verschillende redenen veroorzaakt worden. Een ondernemer kan bijvoorbeeld besluiten zijn eigen bedrijf stop te zetten omdat hij een baan kan krijgen met betere mogelijkheden. In het bijzonder faillissementen en onvoldoende opbrengsten in het algemeen vormen een andere bron voor bedrijfsbeëindiging. Verder kan de kans het bedrijf aantrekkelijk te kunnen verkopen aanleiding zijn voor bedrijfsbeëindiging. Ten slotte kan er sprake zijn van persoonlijke omstandigheden. In Nederland zijn financiële redenen voor 30% van de stoppende ondernemers aanleiding geweest het afgelopen jaar hun eigen bedrijf te beëindigen. Persoonlijke redenen hebben voor 20% van de stoppende ondernemers ten grondslag gelegen aan het besluit hun bedrijf te beëindigen. Te veel concurrentie was voor ruim 4% van de stoppende ondernemers aanleiding om hun bedrijf te beëindigen, terwijl bijna 5% van de stoppende ondernemers hun bedrijf hebben beëindigd omdat zij een andere baan hebben gevonden. Bijna 30% van de stoppende ondernemers noemt ten slotte overige redenen om het bedrijf te beëindigen.
58
Literatuurlijst
Acs, Z.J. en D.B. Audretsch (2003), 'Innovation and technological change', in Acs, Z.J. en D.B. Audretsch (eds.), Handbook of Entrepreneurship Research, Boston: Kluwer Academic Publishers, pp. 55-79. Acs, Z.J., H.J. Sapienza en J.G. Almeida (2000), 'Effects of age at entry, knowledge intensity, and imitability on international growth', Academy of Management Journal, 43 (5), pp. 909-924. Acs, Z.J. en A. Varga (2005), 'Entrepreneurship, Agglomeration and Technological Change', 24 (3), 323-334. Audretsch, D.B. (2004), 'Sustaining Innovation and Growth: Public Policy Support for Entrepreneurship', Industry and Innovation, 11(3), pp. 167191. Audretsch, D.B. en M. Fritsch (1992), 'Market Dynamics and Regional Development in the Federal Republic of Germany', Discussion Paper FS IV 926, Wissenschaftszentrum Berlin. Audretsch, D.B., P. Houweling en A.R. Thurik (2000), 'Firm Survival in the Netherlands', Review of Industrial Organisation, 16, pp. 1-11. Audretsch, D.B. en M. Keilbach (2004) 'Entrepreneurship Capital and Economic Performance', Regional Studies 38.8: 949-959. Audretsch, D.B. en A.R. Thurik (2000), 'Capitalism and democracy in the 21st century: from the managed to the entrepreneurial economy', Journal of Evolutionary Economics, 10 (1), pp. 17-34. Audretsch, D.B. en A.R. Thurik (2001), 'What is new about the new economy: sources of growth in the managed and entrepreneurial economies', Industrial and Corporate Change, 10 (1), pp. 267-315. Audretsch, D.B. en A.R. Thurik. (2004), 'The model of the entrepreneurial economy', International Journal of Entrepreneurship Education, 2(2), pp. 143-166. Bangma, K.L. (2006), 'Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid Periode 1987-2006', EIM Publieksrapportage A200703, Zoetermeer: EIM. Bates, T. (2005), 'Analysis of young, small firms that have closed: delineating successful from unsuccessful closures', Journal of Business Venturing, 20, pp. 343-358. Baumol, W.J. (2002), The Free-Market Innovation Machine; Analyzing the Growth Miracle of Capitalism, Princeton: Princeton University Press.
59
Bloodgood, J.M., Sapienza, H.J. en J.G. Almeida (1996), 'The internationalization of new high-potential U.S. ventures: antecedents and outcomes', Entrepreneurship Theory and Practice 20, 4, 61-76. Bosma, N. en R. Harding (2007), Global Entrepreneurship Monitor; GEM 2006 results, London: London Business School. Carree, M.A. en A.R. Thurik (1996), 'Entry and Exit in Retailing: Incentives, Barriers, Displacement and Replacement', Review of Industrial Organisation, 11, pp. 155-172. Cavusgil, S.T. en S. Zou (1994), 'Marketing Strategy-Performance Relationship: An Investigation of the Empirical Link in Export Market Ventures', Journal of Marketing, 58 (1), pp. 1-21. Dahlman, C.J. en L. Westphal (1982) 'Technological effort in industrial development – an interpretative survey of recent research', in: F. Stewart en J. James (eds), The Economics of New Technology in Developing Countries, London: Frances Pinter. Dolfsma, W. en G. van der Panne (2006), 'Currents and Sub-currents in the River of Innovations – Explaining Innovativeness using New-Product Announcements', ERIM Report Series ERS-2006-036-ORG, Erasmus Research Institute of Management, Rotterdam. Dunne, T. en M.J. Roberts (1991), 'Variation in Producer Turnover across US Manufacturing Industries', in Geroski, P.A. en J. Schwalbach (eds.), Entry and Market Contestability: an International Comparison, London: Blackwell. Evans, D.S. en L.S. Leighton (1990), 'Small Business Formations by Employed and Unemployed Workers', Small Business Economics 2, pp. 319-30. Evans, L.B. en J.J. Siegfried (1992), 'Entry and Exit in United States Manufacturing Industries from 1977 to 1982', in Audretsch, D.B. en J.J. Siegfried (eds.), Empirical Studies in Industrial Organization: Essays in Honor of Leonard W Weiss, Dordrecht: Kluwer Academic, pp. 253-73. Franko, L.G. (1989), 'Global Corporate Competition: Who's Winning, Who's Losing, and the R&D Factor as One Reason Why', Strategic Management Journal, 10, pp. 449-474. Fritsch, M. en P. Mueller (2004), 'Effects of New Business Formation on Regional Development over Time', Regional Studies, 38, pp. 961-975. Gruber, W., D. Mehta en R. Vernon (1967), 'The R & D Factor in International Trade and International Investment of United States Industries', The Journal of Political Economy, 75, pp. 20-37. Hartog, F. en A. Devreker (1979), Encyclopedie van de Economie, Elsevier, Amsterdam/Brussel.
60
Headd, B. (2003), 'Redefining Business Success: Distinguishing Between Closure and Failure', Small Business Economics, 21, pp. 51-61. Hessels, S.J.A. (2007), 'Innovation and international involvement of Dutch SMEs', International Journal of Entrepreneurship and Small Business, 4(3), pp. 234-255. Hessels, J., N. Bosma en S. Wennekers (2005), Nieuw ondernemerschap in herstel. Global Entrepreneurship Monitor 2004, EIM Publieksrapportage A200502, Zoetermeer: EIM. Hessels, S.J.A., M.J. Overweel en Y.M. Prince (2005), Internationalisering in het Nederlandse MKB, EIM Publieksrapportage A200414, Zoetermeer: EIM. Hessels, S.J.A. en K. Suddle (2006), Global Entrepreneurship Monitor Nederland 2005, EIM Publieksrapportage A200609, Zoetermeer: EIM. Hudson, J. (1989), 'The Birth and Death of Firms', Quarterly Review of Economics and Business, 29, pp. 68-86. Hughes, K. (1986), Exports and Technology, Cambridge University Press, Cambridge. Jaffe, E.D. en H. Pasternak (1994), 'An Attitudinal Model to Determine the Export Intention of Non-exporting, Small Manufacturers', International Marketing Review, 11 (3), pp. 17-32. Jong-'t Hart, P. de, en W. Verhoeven (2006), Internationale Benchmark 2005. Benchmark ondernemerschap, bedrijvendynamiek en snelle groeiers, EIM Publieksrapportage A200603, Zoetermeer: EIM. Jovanovic, B. (1982), 'Selection and the Evolution of Industry', Econometrica, 50, pp. 649-670. Karagozoglu, N. en M. Lindell (1998), 'Internationalization of Small and Medium-Sized Technology-Based Firms: An Exploratory Study', Journal of Small Business Management, 36. Keeble, D. en Walker, W. (1994), 'New Firms, Small Firms and Dead Firms: Spatial Patterns and Determinants in the United Kingdom', Regional Studies, 28, pp. 411-27. Kleijweg, A.J.M. en M.H.C. Lever (1996), 'Entry and Exit in Dutch Manufacturing Industries', Review of Industrial Organisation, 11, pp. 375-382. Kleinknecht, A. en R.M. Oostendorp (2002), 'R&D and export performance: taking account of simultaneity', Innovation and firm performance. Krugman, P. (1991), 'Increasing Returns and Economic Geography', Journal of Political Economy, 99, pp. 483-99.
61
Lane, S.J. en M. Schary (1991), 'Understanding the Business Failure Rate', Contemporary Policy Issues, 9, pp. 93-105. Lefebvre, E. en L.-A. Lefebvre (2002), 'Innovative Capabilities as Determinants of Export Performance and Behaviour: A Longitudinal Study of Manufacturing SMEs', in: Kleinknecht, A. en P. Mohnen (2002), Innovation and firm performance: econometric explorations of survey data, Palgrave, London. Link, A.N. en B. Bozeman (1991), 'Innovative behavior in small-sized firms', Small Business Economics, 3 (3), pp. 179-184. Love, J.H. (1996), 'The Determinants of Variations in Exit Rates', Empirica, 23, pp. 107-118. Lowinger, T.C. (1975), 'The Technology Factor and the Export Performance of U.S. Manufacturing Industries', Economic Inquiry, 13, pp. 221-236. McDougall, P.P. en B.M. Oviatt (1996), 'New venture internationalization, strategic change, and performance: a follow-up study,' Journal of Business Venturing, 11, 34-40. McDougall, P.P. en B.M. Oviatt (2000), International entrepreneurship: The intersection of two paths, Academy of Management Journal, 43, ppp. 902906. Nickell, S.J., D. Nicolitsas en N. Dryden (1996), 'What Makes Firms Perform Well?', CEP Discussion Papers 0308, Centre for Economic Performance, LSE. Orr, D. (1974), 'The determinants of entry: A study of the Canadian manufacturing industries', Review of Economics and Statistics, 56, pp. 58-66. Oviatt, B.M. en P.P. McDougall (1994), 'Towards a Theory of International New Ventures', Journal of International Business Studies, 25, 1, 45-64. Praag, C.M. van (2003), 'Business Survival and Success of Young Small Business Owners', Small Business Economics, 21, pp. 1-17. Reynolds, P., N.S. Bosma, E. Autio, S. Hunt, N. de Bono, I. Servais, P. Lopez-Garcia en N. Chin (2005), Global Entrepreneurship Monitor: Data Collection Design and Implementation 1998-2003, Small Business Economics, 24, pp. 205-231. Reynolds, P.D., W.D. Bygrave, E. Autio, L.W. Cox, en M. Hay (2002), Global Entrepreneurship Monitor, 2002 Executive Report, Babson College, London Business School and Kauffman Foundation. Reynolds, P.D., M. Miller en W.R. Maki (1993), 'Regional Characteristics Affecting Business Volatility in the United States, 1980-84', in Karlsson, C., B. Johannisson en D. Storey (eds), Small Business Dynamics: International, National and Regional Perspectives, London: Routledge, pp 78-116.
62
Romer, P. M. (1990), 'Endogenous Technical Change', Journal of Political Economy, 98, pp. 71–102. Rosenberg, N. (2004), Innovation and Economic Growth, OECD, Paris. Schumpeter, J.A. (1934), The Theory of Economic Development, Cambridge, MA: Harvard University Press. Solow, R.M. (1957), 'Technological Change and the Aggregate Production Function', Review of Economics and Statistics, 39, pp. 312-320. Stam, E., D.B. Audretsch en J. Meijaard (2005), 'Entrepreneurial intentions subsequent to firm exit', EIM Scales Paper N200506, Zoetermeer: EIM. Stel, A.J. van, M.A. Carree en A.R. Thurik (2005), 'The Effect of Entrepreneurial Activity on National Economic Growth', Small Business Economics, 24, pp. 311-321. Stern, R.M. en K. E. Maskus (1981), 'Determinants of the structure of U.S. foreign trade, 1958-76', Journal of International Economics, 11, pp. 207224. Thornhill, S. en R. Amit (2003), 'Learning about failure: Bankruptcy, firm age and the resource-based view, Organization Science, 14, pp. 497-509. Vestal, J.E. (1989), 'Evidence on the determinants and factor content characteristics of Japanese technology trade, 1977-1982', Review of Economics and Statistics, 71, pp. 565-571. Wennekers, S., A. van Stel, R. Thurik en P. Reynolds (2005), 'Nascent entrepreneurship and the level of economic development', Small Business Economics, 24(3), pp. 293-309. Wennekers, A.R.M. en A.R. Thurik (1999), 'Linking Entrepreneurship and Economic Growth', Small Business Economics, 13(1), pp. 27-55. Zhao, H. en H. Li (1997), 'R&D and export: an empirical analysis of Chinese manufacturing firms', Journal of High Technology Management, 8, pp. 89106.
63
BIJLAGE I
Tabel 21
Deelnemende landen GEM 2006
Deelnemende landen GEM 2006 met afkorting
Afkorting
Land
Afkorting
Land
AR
Argentinië
MY
Maleisië
AU
Australië
MX
Mexico
BE
België
NL
Nederland
BR
Brazilië
NO
Noorwegen
CA
Canada
PE
Peru
CL
Chili
PH
Filippijnen
CN
China
RU
Rusland
CO
Colombia
SG
Singapore
DK
Denemarken
SI
Slovenië
DE
Duitsland
ES
Spanje
FI
Finland
TH
Thailand
FR
Frankrijk
CZ
Tsjechië
GR
Griekenland
TR
Turkije
HU
Hongarije
UY
Uruguay
IE
Ierland
UK
Verenigd Koninkrijk
IS
IJsland
AE
Verenigde Arabische
IN
India
ID
Indonesië
IT
Italië
JM
Jamaica
JP
Japan
HR
Kroatië
LV
Letland
Emiraten US
Verenigde Staten
SA
Zuid-Afrika
SE
Zweden
Bron: EIM/GEM.
65
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-enondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200706
13-6-2007
Een eigen bedrijf: loon naar werken?
A200705
10-5-2007
Internationale benchmark ondernemerschap
A200704
5-4-2007
Dat loont!
A200703
5-3-2007
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200702
1-3-2007
Flexibele arbeid in het MKB
A200701
8-1-2007
Entrepreneurship in the Netherlands; High growth enterprises; Running fast but still keeping control
A200613
8-1-2007
Geef richting, geen regels!
A200612
januari 2007
A200611
22-9-2006
Ondernemen in de Sectoren
A200610
18-9-2006
Met ervaring aan de start
A200609
20-7-2006
Global Entrepreneurship Monitor 2005 Nederland
A200608
18-9-2006
Pensioen voor ondernemers
A200607
24-7-2006
MKB regionaal bekeken
A200606
19-7-2006
MKB in regionaal perspectief 2006
A200605
29-6-2006
De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in
A200604
19-6-2006
Kleinschalig Ondernemen 2006
A200603
17-5-2006
Internationale Benchmark 2005
A200602
12-4-2006
Bedrijfsopleidingen geen weggegooid geld
A200601
20-3-2006
Een blik op MKB en Ondernemerschap in 2015
A200516
14-2-2006
Small Business Governance
A200515
16-1-2006
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid;
Bedrijfsgroei in Nederland
het MKB
Periode 1987-2005 A200514
9-1-2006
A200513
14-12-2005
Kritisch kopen in het MKB
A200512
31-1-2006
A200511
8-11-2005
Internationale Benchmark Ondernemerschap 2004
A200510
3-11-2005
Transsectorale innovatie door diffusie van techno-
Financiering van bedrijfsinvesteringen problematisch, of niet? Entrepreneurship in the Netherlands, Business transfer
logie A200509
6-10-2005
Creatieve bedrijvigheid in Nederland
A200508
20-9-2005
Ondernemen in de Sectoren
A200507
1-9-2005
Meer MKB-bedrijven in openbare aanbestedingen?
A200506
19-7-2005
Het Nederlandse MKB en de uitbreiding van de EU
A200505
6-10-2005
Entrepreneurship in the Netherlands; SMEs and
A200504
27-6-2005
Kleinschalig Ondernemen 2005
A200503
15-6-2005
Aandacht voor ondernemerschap in het HAVO- en
A200502
17-5-2005
International co-operation
VWO-onderwijs Nieuw ondernemerschap in herstel: Global Entrepreneurship Monitor 2004
67
A200501
26-4-2005
Spin-offs van grote bedrijven in Nederland
A200417
11-4-2005
Voorbeeldig ondernemen bij bedrijfsoverdracht in
A200416
12-4-2005
MKB-locaties
A200415
29-3-2005
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200414
24-3-2005
Internationalisering in het Nederlandse MKB
A200413
21-3-2005
MKB in een periode van deflatie; risico's en stra-
A200412
9-3-2005
A200411
17-2-2005
De bron van vernieuwing
A200410
25-4-2005
Oudere versus jongere starters
A200409
5-1-2005
A200408
18-11-2004
Succesvol op weg op de elektronische snelweg!!
A200407
14-3-2005
Toetredingsbarrières in de praktijk: Veranderin-
het MKB
tegieën Ondernemen in de zorg
De kracht van de organisatie
gen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij A200406
12-10-2004
Ga direct naar een standaard reïntegratietraject,
A200405
14-9-2004
Ondernemen in de Sectoren
A200404
11-8-2004
Innovatief ondernemerschap en de rol van de
ga niet langs start
brancheorganisaties: Een exploratieve toets A200403
11-8-2004
A200402
5-7-2004
Starten in de recessie
A200401
22-6-2004
Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003
A200318
15-6-2004
Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het
A200317
28-5-2004
Wordt de spoeling dun?
A200316
22-4-2004
Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial
Kleinschalig Ondernemen 2004
midden- en kleinbedrijf
Activities (GEM) A200315
10-3-2004
Rechtsvormkeuze in het MKB
A200314
12-3-2004
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode
A200313
18-2-2004
Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik
A200312
12-2-2004
Ondernemen in het Ambacht 2004
A200311
10-2-2004
Ondernemen in de Industrie 2004
A200310
5-2-2004
Ondernemen in de Diensten 2004
A200309
22-1-2004
A200308
20-1-2004
1987-2002
Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002
68
Ondernemen in de Detailhandel 2004