DE KOOLPUTTEN (4) De eerste twee afleveringen (Braem 2004 nr. 4 - Braem 2005 nr. 1) handelden vooral over de situering van het domein Koolputten in zijn directe omgeving: de dorpen van Sombeke, Elversele en Hamme, de Mirabrug, de Durmerivier. Maar ook de gebouwen zelf namen we uitgebreid onder de loep, zowel in woord als in beeld. In de derde aflevering (Braem 2005 nr. 2) gingen we op zoek naar de oudste bewoners van De Koolputten. We maakten achtereenvolgens kennis met de families De Puysselaer, Vertongen, Vermeire, De Wilde en Van Geyte. Toen Desiré van Geyte in 1927 overleed, bleken de weduwe noch de kinderen geïnteresseerd om de kaaihandel verder te zetten. En zo kon het gebeuren dat ik omtrent 1930 in het kielzog van mijn ouders in De Koolputten belandde. Ik woonde er slechts vier jaar - van mijn zevende tot mijn elfde - maar de herinnering is onuitwisbaar gebleven. Weduwe Van Geyte en co. verkochten De Koolputten aan Frans Buggenhout en Angèle Brusselmans. Frans Buggenhout werd geboren te Grembergen op 29 februari 1888. Zijn voorouders waren er zich in de 19de eeuw komen vestigen vanuit de gelijknamige Oost-Vlaamse gemeente Buggenhout (evenals Grembergen in het arrondissement Dendermonde gelegen). Ook mijn moeder, Angèle Brusselmans, zag het levenslicht te Grembergen, op 5 januari 1899. Haar voorouders waren in de 19de eeuw, net als die van mijn vader, vanuit Buggenhout in Grembergen verzeild. Beiden hadden school gelopen: hij tot zijn negende, zij tot haar elfde. Vader Frans zwaaide zijn hoed tot aan zijn knieën en boog bijna haaks wanneer hij zijn vroegere schoolmeester ontmoette. Hij was de zoon van Pieter-Jan Buggenhout, een grote boer - ofschoon klein van gestalte - op de Hekkenhoek te Grembergen; die bezat een erf van 2 ha en heel wat pachtgrond. Uit zijn twee huwelijken, achtereenvolgens met Pauline de Bilde en Rachel de Beule werden een twaalftal kinderen geboren: Martha, Cesar, Gustaaf, Marie-Augusta, mijn vader Frans, Marie-Adeline, Jan-Frans, Rosalie-Margareta, Cyriel en Willem bij zijn eerste vrouw; Honoré en Coleta bij zijn tweede vrouw. Cesar, Cyriel en Willem stierven op jonge leeftijd. Mijn moeder was de dochter van August Brusselmans uit Buggenhout, veekoopman in het centrum van Grembergen. De runderen (koebeesten) die hij in Wallonië kocht om te vetten, dreef hij te voet naar de weiden van Moerzeke. Zijn twee zonen hadden dezelfde broodwinning; ze werkten geregeld samen. Mijn moeder en haar broers en zussen plachten na school om ter snelst naar huis te lopen. Wie als eerste thuis was, kreeg de dikste boterham (de korst die hun moeder van het nieuwe brood sneed). Een teken van grote welstand kan men dat niet noemen. Het was voor haar ouders letterlijk een mondje minder wanneer Angèle op zeer jonge leeftijd naar Brussel werd
gezonden om daar te gaan dienen, onder meer op de Koudenberg, nabij de Sint-Jacobskerk en het standbeeld van Godfried van Bouillon. Een tijdlang moest ze zelfs taartjes verkopen, waarvoor ze Frans en mooie manieren diende te leren. Daar, bij een pakje koekjes, leerde ze mijn vader kennen (gij zijt toch ook van Grembergen?): een afzwaaiende beroepssoldaat die terugkwam van de Groote Oorlog en die daarna nog een tijdje met le grand quartier général in Griekenland had verbleven. Hij kende zijn wereld want hij las Le Soir. Na zijn ontslag uit het leger werkte Frans achtereenvolgens in Laken als trambestuurder, in Grembergen als handelaar in bouwmaterialen, in Dendermonde als kolenhandelaar (firma Buggenhout & Co., waarbij de co verwees naar de aankomende kinderen), en als agent voor Neuerbourg, een Waalse steenkoolfirma te Couillet bij Charleroi. De De Bruynkaai te Dendermonde was in de jaren twintig van de vorige eeuw een bruisende plek tussen Schelde en Dender. Driewielkarren, stootkarretjes die men zelf moest trekken met een handzeel, platte wagens, wagens met barden, hondenkarren… alle voorzien van ijzeren wielen en houten velgen. Het geratel op de kasseien was oorverdovend. Het was een komen en gaan van paarden, ezels, honden en mensen. Soms heel speciaal volk. Baas Buggenhout had al vóór 1928 een voituur: een Fordje, zegden de rakkers uit de Kasteelstraat te Dendermonde oneerbiedig. Je moest gas geven door een stangetje aan het stuur te bewegen. Een Citroën of een Chevrolet zijn oneindig veel voornamer, zegden dezelfde rakkers. Maar mijn vader had ook reeds een camion: een wonderlijk gedrocht van zwaar ijzer, een lompe maar gevoelige radiator, onverbuigbare houten planken, en banden… met 3 cm dik rubber (voor het comfort van het rijden!), godweet met welk product gekleefd op solide ijzeren hoepels. We noemen dat nu banden en velgen, maar ze zijn dan ook heel wat lichter geworden. De achterste banden werden aangedreven door twee imposante kettingen. Mijn vaders firma had een eigen waag, want er waren klanten die hun driewielkar lieten laden met een welbepaalde hoeveelheid kolen. Dat gebeurde met de grijper van het kraantje van Verheyden (Vereiren in de volksmond) die dat als vooruitstrevende jongeman had laten installeren op de kade. Zijn kraantje werd voortbewogen over rails. Er was ook een mechanische zeef - tien meter lang en van ijzer - om het gruis te scheiden van de kolen van eerste omvang, van tweede omvang… en uiteindelijk van de grote brokken. De NMBS had zelfs een raccordement laten aanleggen: een afleiding van het spoor Dendermonde-Grembergen om de kolen die per schip werden geleverd, rechtstreeks met de kraan in de treinwagons te deponeren. Of omgekeerd: van de wagons op de koolhopen die al op de kade lagen. Naar het mooie gebouw van Taxen en Douanes - eveneens op de kade aan de Kasteelstraat - liep een treinspoor. Zeer praktisch.
Rond 1927 hadden de Buggenhouts hun stenen woonbarak - in 1914 was Dendermonde in vlammen opgegaan - verpatst aan een klant uit Moerzeke. Maar wellicht duurde het tot oktober 1930 alvorens ze konden verhuizen naar De Koolputten. Daar hadden ze hun eigen, inwonend huispersoneel. Ik herinner me dat we als kinderen in dat grote huis samenleefden met de kinderen uit dat vreemde gezin. We speelden samen, lachten en maakten plezier. We leerden ook van elkaar, zelfs hakkelen. Mijn zusje Agnes begon, terwijl ze staande op een stoel werd aangekleed door moeder, het spraakgebrek van een huisgenootje te imiteren. Tot ze vanuit een vreemd soort ouderliefde (wie zijn kind liefheeft, spaart de roede niet) een ferme lap tegen haar kaak kreeg. Een huilbui was het resultaat, maar Agnes kan sindsdien wél praten als een advocaat. De namen van die mensen herinner ik me niet meer. Ik weet alleen dat ze kort nadien vertrokken zijn. Waarheen? Waarom? Met zoveel kinderen in en rond het huis, was er altijd wat te beleven: piepkenduik, knikkeren in het zand van het straatje naar de dijk of tussen de kasseien naast de weg, kijken naar de vissers met hun kruisnet (en onder onze voeten krijgen wanneer we te luidruchtig werden), kalleke schieten, vechten… Op de feestdag van Sint-Pieter (29 juni) hingen we slingers over de dijk met zelfgemaakte papieren bloemen, en we zongen van: Een, twee, drij, vier, Sinte-Pieter, Sinte-Pieter, een, twee, drij, vier, Sinte-Pieter is hier. En was Sinte-Pieter hier nie gewèst, dan was er geen plezier gewèst. Een, twee, drij, vier, Sinte-Pieter is hier. Andere liedjes die toen gezongen werden: Vivan bomma - Het regent, God zegent, de pannen worden nat, er kwamen… - En als ons kindje in zijn wiegske lag, dan schreeuwde het zo schoon: ‘Mama’… - Allons Vigor op ’t voetbalplein - En op Hamveir daar woonde er ne muërdeneir - Een, twee, drie, vier, Sinte… - Ziede gij mij geren? - In de schone lentedagen bij de oever van… - Wat groeit er in mijnen hof? Salauë - Hamse Wuitens… - Mijn lief die is van Brugge - ’t Is crisis, ’t is crisis - Ramona, gij zijt de schoonste van het land (uit een film die in de late jaren twintig in Dendermonde werd gedraaid) - Voor u alleen… (een film waar een haarkapper aan te pas kwam) - Marielou - En in Oostende daar lag een plein, daar kwam gevlogen ne zeppelijn, een Engelse vlieger die had dat gezien en hij bombardeerde de zeppelien. Pas maar op, den Engelsman hij zal bommen smijten, pas maar op, den Engelsman hij zal bommen roeën. Aan de Durme hadden we een eigen kade, met een zate. En er was, wat verder, een kille. Dat was een inham van de rivier, naar het land toe; ze eindigde aan een sluis die toegang gaf tot een waterplas. Daar gingen we zwemmen: de jongens in hun onderbroek (als ze er al
een droegen, anders een toegeknoopte zakdoek), de meisjes evenzeer. Er was zelden een volwassene in de buurt: soms een vader of grotere broer, nooit een moeder. We hadden dus een zekere vrijheid. Ja, toen al. Het laat zich raden dat er weinig tijd overbleef voor de ernstige dingen des levens. Op een dag zond moeder mij voor een eerstecommuniefoto achtereenvolgens naar de kapper en de fotograaf. De volgorde was uiteraard niet zonder belang. Maar afgeleid door veel belangrijker zaken stapte ik eerst bij de fotograaf binnen en dan pas bij de kapper. Toen ik het fotootje hiernaast thuis aan moeder gaf, werd de vergissing mij pijnlijk snel duidelijk. Mijn vader kocht ooit een bootje van Van Mossevelde, in de stadshangar van Dendermonde. De motor stond in het midden, over een lengte van wel twee meter. Een vliegtuigmotor, zei men. Maar hij was al van bij de aankoop defect. Mijn vader was hooguit in Temse toen de motor geen koelwater meer trok. Wadend door het slijk van de Durme heeft hij de boot naar Sombeke getrokken. Hoed af voor zulk een prestatie. ’s Zondags mocht ik mijn vader helpen bij de hersteloperatie. Met een nieuw kostuumpje aan en mooie witte kousjes moest ik met een melkpot water uit de Durme scheppen. Via een rubberen darm probeerde vader de motor weer aan de praat te krijgen. Moeder was duivels kwaad om mijn vuile kleren. En tot overmaat van ramp was de motor definitief verloren. Een garagist op de Calvarieberg te Hamme heeft hem eruit gehaald en alles goed waterdicht gemaakt. Met een paar stevige roeispanen (riemen) konden we toch nog het water op. Onder begeleiding van vader gingen we zwemmen op het strand van de Luizenbos, een eiland in de Durme tussen Elversele en Tielrode. De kille was ons favoriete speelterrein. Als er vissers zaten te peuren of - nog liever - als ze daar met hun kruisnetten zaten te vissen, waren we er niet weg te slaan. Die kruisnetten werden regelmatig opgehaald, geïnspecteerd, zo mogelijk leeggeschept en weer te water gelaten. We zaten dan roerloos toe te kijken of… liepen luidruchtig te spelen. Soms tot kolere van de vissers wanneer ze die dag geen al te beste vangst hadden. Op een dag haalde een kruisnetter een vette vis omhoog, roosrood, niet zeer groot maar wél dik. De vis beviel hem niet en hij gaf hem aan ons. Van waar hij kwam, weet ik niet, maar iemand kwam met een gelakte, witte nachtemmer met één oor op de proppen en daar borgen we onze vangst in op. Triomfantelijk keerden we langs de dijken terug naar huis. Maar bijna thuis werden we opgehouden aan de kade waar de kolenschepen lagen. Voor noodgevallen hadden die achteraan een reddingssloep hangen. Nu lag er zo eentje te dobberen aan onze kade. Het was hoogtij. Mijn broer Hubert had al geprobeerd het bootje eens weg te duwen van de kade. En warempel, het kwam mooi terug. Nog eens duwen, een beetje bukken en het ding wat dichterbij trekken. Er de voet eens tegen zetten. Prettig. Na enig aarzelen eens instappen, wat op- en neerspringen, wat wiebelen. Eens met de hand roeien. Er weer uit, er weer in… en plots lag Hubert tussen kade en sloep (tussen wal en schip) in het water van de
grote, hoge Durme. Hij probeerde in het bootje te klauteren, maar dat lukte niet; hij probeerde toen op de kade te klauteren, maar ook dát lukte niet, ze was te nat en te drassig. Na vijf vergeefse pogingen ontstond paniek. Hubert kon een forse keel opzetten, ook toen. In die mate zelfs dat de schipper hem opmerkte en half verzopen bij ons thuis afleverde. Toen ook wíj met nachtpot en vis arriveerden, stond papa Buggenhout grommend en dreigend op wacht. Hubert stond bovenop een stoel - naast hem mama Buggenhout - met een proper hemdje aan. ‘t Was een wit hemdje, zo wit als zijn gezicht. Met ons enthousiast verslag over de goede visser en de vis die juist in ons potje paste, zijn we niet ver geraakt. Het grommen van papa ging over in gebries en handtastelijkheden. Hij griste de pot uit onze handen, liep met reuzenschreden de deur uit en kieperde - voor we van de verbazing waren bekomen - de inhoud in de Durme. Van die mooie vis zagen we nog net een glimp. Toen vloeiden hete tranen. Een paar jaar later was mijn broer Hubert nogmaals de vedette. Met enkele kozijnen en nichten, vriendjes en vriendinnetjes uit Grembergen gingen we zwemmen in de putten naast de spoorlijn. Kleren uit en zwemmen maar. Van Hubert wisten we dat hij het niet kon; maar de vriendjes zouden het hem leren. Hij weigerde, maar ze sleurden hem letterlijk het water in. Er is die dag moord en brand geschreeuwd. Uiteindelijk hebben ze het opgegeven. Waar zou nu toch die witte gelakte pot verzeild zijn? Als hij nog bestaat, is hij meer dan 70 jaar oud. Iets wat mij nog altijd intrigeert: waarom hebben mijn ouders een bloeiend bedrijf op de kaai van Dendermonde - met Dender én Schelde vlakbij - laten staan om op een godvergeten plek aan de Durme vanaf nul te beginnen? Speelde de nabijheid van Sint-Niklaas, met satellietgemeenten als Hamme, Temse enz. een rol? Het visioen van een groot afzetgebied? Zijn ze bang geworden voor concurrentie met Dendermondse familiebedrijven die in dezelfde branche actief waren en beter geëquipeerd met camions, cisternen, tanks? Hebben ze zich laten afdreigen door politici en bouwpromotoren die waarschuwden dat huis en bedrijf moesten verdwijnen om plaats te maken voor een nieuwe brug, een nieuwe kaai en een verlegde Denderbedding? The insolence of office (de onbeschaamdheid van ambtenaren).1 Of waren ze tóen al zinnens zo snel mogelijk terug te keren naar Dendermonde, zoals uiteindelijk is geschied? Ik herinner mij hardnekkige geruchten van een bank te Dendermonde - de Han-
1
Uit de beroemde To be or not to be-monoloog van Hamlet in de tragedie Hamlet, Prince of Denmark die William Shakespeare (1564-1616) omstreeks 1600 schreef: For who would bear the whips and scorns of time, / The oppressor’s wrong, the proud man’s contumely, / The pangs of despised love, the law’s delay, / The insolence of office and the spurns / That patient merit of the unworthy takes, / When he himself might his quietus make / With a bare bodkin? (want wie verdroeg de de spot en slagen van de tijd, de dwang van onderdrukkers, de hoon van de hoogmoedige, de pijnscheuten van versmade liefde, het talmen van het recht, de onbeschaamdheid van de ambtenaren en het smalen dat geduldige verdienste moet dulden van nietswaardigheid, als hij zichzelf met één priemstoot rust kon schenken?)
delsbank op de hoek van de huidige Koningin Astridlaan en de Dijkstraat 2. Had die mijn vader allerlei moois voorgespiegeld en hem tot een financiële transactie bewogen? Later hoorde ik mijn ouders geregeld zeggen: we hebben te ver willen springen, of: we hebben verder willen springen dan onze stok lang was. Maar laat me even terugkeren naar de notariële akten en documenten. Notaris De Geyter uit Hamme maakte op 8 mei 1928 een akte van onderlinge vereffening van goederen tussen de erfgenamen van Desiré van Geyte (zijn weduwe en vier kinderen). Het vrij gebruik van De Koolputten was gegarandeerd vanaf 1 oktober 1930. Een andere akte, verleden voor notaris Van Driessche te Hamme op 15 september 1930, betreft de verkoop van De Koolputten (sectie B, nrs. 1339i/l/o/p/q/r, 1340h/i/k, 1341h/d, samen 51a 90ca of 5.190 m²). In de verkoop waren ook begrepen: de stores en gordijnen van de herberg, de beer die zich in de putten bevond. Niét in de verkoop begrepen waren de biljarttafel met zes dito ballen, 8 tafels, 48 stoelen, toog en buffet, pintglazen, de pomp op de toog, darmen en drukpomp, integraal eigendom van brouwer Henri van Geeteruyen uit Belsele. De koopsom was niet min: 295.000 fr. voor de onroerende goederen plus 10.000 fr. voor de roerende, samen dus 305.000 fr. De Buggenhouts konden 130.000 fr. contant betalen; het saldo moest blijkbaar worden geleend en afbetaald over een termijn van tien jaar, met een intrest van 5% voor het eerste jaar, 6% voor de volgende jaren. Zowel de herbergexploitant als het gemeentebestuur van Waasmunster moest jaarlijks 50 fr. betalen aan de elektriciteitsfirma, en de cabine op het hofken moest eeuwigdurend en onvergolden blijven staan. Door die lening van 175.000 fr. kwamen de Buggenhouts in de rats. De crisis van de jaren dertig speelde natuurlijk mee. Wie kent nog dat liedje dat begon met: ’t Is crisis, ’t is crisis…? Wie heeft er mijn ouders financieel geadviseerd? Behalve die bovengenoemde bank, circuleert nog steeds de naam van een zekere Sap. Zou het om de West-Vlaamse volksvertegenwoordiger, minister en financier Gustaaf Sap (1886-1940) gaan? Hij trok in het halfrond van de kamer geregeld fel van leer tegen onvoorzichtige beleggingen en financiële avonturen. Zo verweet hij de Boerenbond wanbeleid (wat zich vertaalde in het populaire straatliedje Marielou, Marielou, waar is ’t geld van den Boerenbond naartoe? In de zakken van de kapitalisten, Marielou, Marielou, dáár is ’t geld van den Boerenbond naartoe). Maar ook in het koloniaal beleid, de statuten van de Nationale Bank of de pondsterlingkwestie (een nefaste belegging
2
In de Handelsbank is thans taverne Art Deco ondergebracht. Het is één van de mooiste realisaties van de interbellumarchitect Jan-Albert de Bondt (1888-1969) uit Gent, en het enige bewaard gebleven art-decogebouw van Dendermonde. Het werd in 1926 opgericht op de hoek van de Dijkstraat en de toen nog aan te leggen Koningin Astridlaan (met dank aan Aimé Stroobants, conservator-archivaris bij de stad Dendermonde). Te Sint-Niklaas tekende De Bondt onder meer de villa’s van de textielgebroeders Verbreyt in de Nijverheidslaan en de Spoorweglaan.
van de Nationale Bank in de jaren dertig) nam hij felle standpunten in. In 1927 verwierf Sap door kapitaalsverhoging en overname van aandelen controle over de krant De Standaard.3 Sap - de minister of een familielid? - was een regelmatig bezoeker van herberg De Koolputten ten tijde van mijn ouders. Onder zijn impuls werden een aantal veranderingswerken uitgevoerd, zowel binnen als buiten. Van de voorgevel werden de mortelspatten verwijderd; in de plaats kwam een witgeverfde gevel met in zwarte letters: DE KOOLPUTTEN – ESTAMINET. Om vanop het voorplein de herberg in te komen, moest men drie trapjes naar beneden. Men belandde dan in een grote ruimte - bijna een balzaal - waar onder meer een carambolebiljart stond en aan de rechterzijde de grote toog en het buffet, de deur naar het bureau van mijn vader en de kelderdeur. Sap stichtte in de vernieuwde herberg een soort club van notabele leden: politici, notarissen, handelaars, bankiers… Op smeerdagen zagen we ze in frak en jak plaatsnemen in de zaal. Deels ter ontlasting van zichzelf en deels ter stimulering van onze opvoeding stuurden mijn ouders ons naar diverse posten: twee van de vier kinderen werden bij de familie Colman in Hamme geplaatst, en later - of vroeger? - in het klooster van Moerzeke. Eerder al waren we in Elsene en bij een Brusselse patissier ons Frans gaan oefenen. Mijn zus Paula verbleef in diverse instellingen: in de Onze-Lieve-Vrouw-van-Vaakstraat te Brussel, in Oostakker, in Lovendegem, en langst in de Calvaire in Brussel, bij seculiere dames uit de betere kringen. Ze had een zwak gehoor en al even zwakke ogen. In haar gezicht had ze bovendien opvallend gekleurde wijnvlekken (à la Gorbatsjov). Ooit werd een therapie met radium beproefd, maar het resultaat bleek nog erger: een brandmerk van 2 cm in het vierkant dat heel wat pijn veroorzaakte. Paula was graag thuis; in De Koolputten zonderde ze zich bij voorkeur af in het gezelschap van Polien Neus, de grootmoeder van de familie Mettepenningen, in het eerste huis links van het hofken. Kon mijn zus Agnes praten als een advocaat, dan kon Paula zonder overdrijven praten als twéé advocaten. Op 40-jarige leeftijd stierf ze, zeer tegen haar gedacht. ’t Is alweer 45 jaar geleden. De jaren dat we in De Koolputten woonden, liep ik lagere school in Hamme: het derde leerjaar bij de Broeders van Onze-Lieve-Vrouw-van-Lourdes in de Slangstraat, het vierde en vijfde leerjaar in de gemeenteschool in de Broekstraat. Toen ik bij de broeders zat, kon ik weinig naar school. Omdat ik ziek was, of omdat ik op mijn broertje en zusje moest letten. Zodat de conclusie jaren meeging: hij heeft bij de broeders niets geleerd. Dan maar naar de gemeenteschool. 3
VAN NIEUWENHUYSE, K., Het conflict Sap - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. Leuven, 1997 (licentiaatverhandeling). Een zoon van minister Sap, Antoon Sap (°1930), volgde op 1 januari 1960 de te Elversele geboren Maurits de Meyer (1895-1970) op als directeur van De Standaard Boekhandel (PELEMAN, L., Maurits de Meyer (1895-1970). Elversele, 1995, p. 33).
Het vierde leerjaar volgde ik bij meester Alfons Nieman, de latere hoofdonderwijzer van de gemeenteschool te Elversele.4 Ook zijn zoon André ging te Hamme naar school. Het exploiteren van een kolenkaai was een zware stiel. Mijn vader hielp bij het laden van de karren der kolenhandelaars, die uiteraard niet gediend waren met het gruis maar die echte brokken eisten. Het zwarte goud werd in jutezakken van 50 kg geschept en moest dan op de schouders naar de wachtende wagen of kar met paarden worden gedragen. Camions heb ik er toen nog niet gezien. Een schip van 300 ton kolen werd leeggehaald met 10 tot 12 man. Dat betekent dat elk bijna 30 ton moest tillen. En de klus moest zo snel mogelijk worden geklaard, zo niet moest er liggeld worden betaald aan de schipper of zijn firma. Lossers aan de kaai van Hamme waren Alfred Blommaert, Roger Vermorgen, Henri van Kerschaver, Ernest van Kerschaver, de gebroers Jozef, Benedictus en Leo van Royen, Louis van den Broeck, Albert de Smet, Roger de Smet, Constant de Mesmaeker (Stant van Jan Hoet), Gabriel Colman, Gustaaf Marievoet, Theofiel de Keunynck, Alfons vander Helst (Fons de Noot), Louis Lemmens, Benedictus de Mesmaeker, Cesar Leemans. Maar allicht vergeten we er nog een aantal: Als buitenaardse vormloze wezens kwamen zij langs een trapladder uit de buik van het schip gekropen en droegen hun vracht steenkool waarvan de scherpe punten, spijts hun hoofd- en rugkap, diep in hun rug beten, naar de overkant van de kaai naar het magazijn van de kolengroothandelaar. Hun hoofdzweet droeg het kolenstof mee over gans hun lichaam zodat zij onerkenbaar (sic) werden en hun kinderen naar vader moesten zoeken om zijn boterhammen af te geven. Langs de weg naar het magazijn zagen wij dikwijls kinderen met een emmer of een baalken de brokjes kolen oprapen die uit een te volle zak gevallen waren en bijwijlen, als de baas niet in zicht was, schudden onze lossers eens extra aan hun kolenzak zodat er nog wat meer uittuimelden, zij wisten immers dat enkel de armste die brokjes kolen kwamen sprokkelen. Ja, waren zij zwart als Mondje Pek en ruw in hun zegging, binnenin klopte een hart van goud.5 In juli 1931 kwam in De Koolputten een zekere familie Van Boom wonen. Ze betrokken de linkervleugel van het hoofdhuis en namen de herberg over; mijn ouders bewoonden voortaan enkel nog de rechtervleugel, tegen de huizen van het hofken. Jan Frans van Boom (1891 - ? ) was afkomstig uit Liezele, sedert de fusies een deelgemeente van Puurs. In 1913 trouwde hij met Sylvia Maria Sanders (1877- ? ) uit Mariakerke bij Oostende. Ik heb maar weet van één zoon: Louis Clement Pieter Albert van Boom, geboren op 19 november 1916 in Prinsenhage (Nederland). In 1931 belandde hij samen met zijn ouders in De Koolputten. 4
PELEMAN, L., Onderwijssprokkelingen (23), in: Braem. Driemaandelijks tijdschrift voor heemkunde. Jg. 36 nr. 3 (september 2004), p. 44-47. 5
VAN GARSSE, R., Terugblik in het verleden. Om en rond de Durme te Hamme. IV (vervolg), in: Osschaert. Driemaandelijks tijdschrift voor geschiedenis en heemkunde. Jg. V (1991) nr. 2-3, p. 51-52. Roger van Garsse (1914-1996) was de enige zoon in een scheepsbouwerfamilie op de Kaaldries te Hamme. Het kaaileven was hem dus zeer vertrouwd.
De relatie tussen de families Buggenhout en Van Boom was niet hartelijk. Wellicht hadden mijn ouders toen al grote financiële zorgen en hing een faillissement als een zwaard van Damocles boven hun hoofd. Nog vóór ze naar De Koolputten waren verhuisd, hadden ze een langlopend contract gesloten voor de aankoop van Engelse noten (een kolensoort van 4 cm doorsnede). Heeft de crash van Wallstreet in New York en de pondsterlingkwestie hen finaal de das omgedaan? Ik kan het alleen maar vermoeden. Ondertussen werd ons gezin verder uitgebreid. Na Pauline (1920-1960), Paul (°1923) en Hubert (1927-2003), die nog vóór het Sombeeks avontuur ter wereld waren gekomen (respectievelijk in Brussel, Grembergen en Dendermonde), volgden nog Agnes (°1931) en Joseph (°1934). Agnes werd in Dendermonde geboren, Joseph in De Koolputten. Later, toen we De Koolputten al lang weer hadden verlaten, werd in Dendermonde nog de tweeling Roland en Godelieve (°1937) geboren.
Op 6 mei 1931 werd voor notaris Jules Vernimmen te Moerzeke een akte verleden waarbij mijn ouders de naakte eigendom van De Koolputten aan hun oudste drie kinderen schonken. Ik kan het thans alleen maar begrijpen als een vertwijfelde poging om het faillissement af te wenden. Al was het naïef te geloven dat het zo zou lukken. Integendeel, ook het verlijden van deze akte moest worden betaald, zodat de schuld nog toenam. De crisis deed zich dubbel en dik voelen en het faillissement bleek uiteindelijk onvermijdelijk. Eduard Goris, advocaat en scoutsmaster uit Dendermonde, werd aangesteld tot curator. In 1934 - ik was toen 11 jaar - trokken we de deur van De Koolputten achter ons dicht. Ik herinner mij dat mijn moeder en ik de laatsten waren om te vertrekken. We werden afgehaald met de auto door mijn nonkel, Jean Buggenhout. Ik zie mijn moeder nog handenwringend zuchten en jammeren: daarvoor hebben we zó hard gewerkt. Gelukkig kon vader zich snel herpakken. Op 14 juli 1934 werd hij opnieuw vertegenwoordiger voor de Waalse steenkoolfirma Neuerbourg. We verhuisden achtereenvolgens naar de Ridderstraat, de Kazernestraat en de Gentselaan in Dendermonde. In de Gentselaan konden mijn ouders na verloop van tijd een huis met een magazijn verwerven. Bovendien huurden ze een groot magazijn aan het sas van de Dender, bij de Mechelse poort, eveneens te Dendermonde. Mijn ouders zijn ondertussen sedert lang overleden. Beiden stierven te Dendermonde: mijn vader op 11 maart 1962, mijn moeder op 7 september 1966. Ze waren respectievelijk 74 en 67 jaar oud; ze liggen begraven op het kerkhof van Appels-Dendermonde. De familie Buggenhout werd in De Koolputten afgelost door de familie Schelfhout uit… Buggenhout. Een mens zou bijgelovig worden van zoveel naamsverwarring, maar de waarheid
heeft haar rechten. Heel wat mensen associëren De Koolputten trouwens nog altijd met deze familie die er zowat een halve eeuw - van ca. 1934 tot ca. 1984 - heeft gewoond. U verneemt er in de volgende aflevering meer over.
Paul Buggenhout fsc.