Gezichten van Istanbul Jessica Lutz Inleiding Een stad van zwart-wit, van melancholie. Weemoed. Dat is Istanbul voor Orhan Pamuk. Het is waar dat deze stad prachtig is om vast te leggen in zwart-wit foto’s. Maar het zijn juist de kleuren die mij iedere ochtend blij maken dat ik in Istanbul wakker word. Wanneer het sneeuwt, is het water van de Bosporus grijzig olijfgroen en lijkt het wel alsof de boten op een wolk varen. Maar op het moment dat ik dit schrijf is de hemel strak blauw. Het water is oogverblindend wit door de reflectie van de zon die nog laag staat. Straks, wanneer hij hoger klimt, wordt het water donkerblauw met kleine golfjes die er over uitgestrooid zijn zo lijkt het wel, schitterend als zilver. Tegen de avond wordt de kleur diep als die van inkt. Dan steken de witte veerponten met hun oranjegele band fel af. De zware toeter van een reus van een vrachtschip galmt boos boven het eeuwige verkeersgeronk uit wanneer een veerpont al te dicht voor de donkere boeg langs scheert. Net als de chauffeurs in deze stad denken de kapiteins dat waaghalzerij loont. Later, wanneer de zon ondergaat, gloeien de gebouwen op de kust van Azië vuurrood in het strijklicht. De negentiende eeuwse gebouwen waarlangs ik naar de Bosporus kijk, schakeren van okergeel naar het tere geel van de honingmeloen waar ik graag mijn tanden in zet in één van de restaurantjes in de buurt, met witte kaas erbij en een glaasje melkwitte rakı, de nationale anijslikeur. Onder aan de heuvel, waar de smalle Bombardeurstraat die langs mijn woning loopt, zich splitst, staat een licht citroengeel appartement met een bolle gevel en ramen van kleine vierkantjes. De daken zijn met rode pannen belegd. Een meeuw zwenkt langs het zandkleurige Hotel de Londre aan de overkant van het straatje – de hotelkamers van weleer zijn nu kantoortjes -- en op het roestkleurige hek van mijn balkonnetje zitten twee koperen tortelduifjes te koeren. Binnenkort zal de man verdwijnen die op een houtskoolvuurtje in een rood karretje kastanjes staat te poffen beneden aan de ingang van mijn gebouw. De branderige geur die nu door het trappenhuis omhoog kringelt, zal verdrongen worden door die van de zoete bloesem van de lindenboom even verderop. De tuin waarin die enorme boom staat, is één van de weinige toeven groen die je ziet. Dat dat zo schaars is, komt omdat zoveel mensen
hier willen wonen. Ze blijven maar toestromen, vanuit het hele land. Istanbuls aarde is van goud, zo luidt een gezegde. Dat zag Byzas als eerste in, de man uit het Dorische Megara – nu een voorstad van Athene-- die bijna drieduizend jaar geleden de stad stichtte waar de Bosporus en de Gouden Hoorn de Zee van Marmara invloeien. Het was – en is -- een ideale plaats om handel te drijven en tol te eisen van de schepen die op de Zwarte Zee varen. Deze strategische ligging maakte Byzantion, zoals het stadsstaatje heette naar zijn oprichter, tot het voorwerp van Romeinse begeerte. De stad werd Nieuw-Rome, daarna Constantinopel, en onder de voet gelopen door kruisvaarders in opdracht van het oude Rome. De Osmaanse sultans die er later de baas werden, hadden steeds te kampen met de Russische veroveringslust. Istanbul wordt in de negentiende eeuw ‘de zieke man aan de Bosporus’ genoemd door de Europeanen. Ze brengen hem de doodsteek toe. Het Osmaanse Rijk spat aan het begin van de twintigste eeuw uiteen en de brokstukken, scherven en splinters regenen nog jaren nadien neer. De Turken zijn er door gewond geraakt in hun hart. Tot op de dag van vandaag is het een nationale reflex om zich te willen verdedigen tegen de veroorzakers van dat leed. Nog in 1946 heeft Stalin een oogje op de stad. Op dat moment is Istanbul sinds twee decennia niet meer de hoofdstad van een imperium na dat twee millennia lang wel geweest te zijn. Dát veroorzaakt die weemoed van Pamuk. Ik heb hem ook geproefd. Maar tussen de ingetogen gestaltes die de straat bevolken, zie ik steeds meer opgeheven hoofden. De jonge Istanbulnaren lopen met vooruitgestoken borst en wijdbeense stappen. Istanbul bruist. En dat blijft niet onopgemerkt. Toen ik in 1989 aankondigde dat ik hier ging wonen, schudden mijn vrienden en familie meewarig het hoofd. Ik ging volgens hen naar een griezelig verwegistan. Inmiddels kan ik de straat niet op, of ik hoor wel Nederlandse, Engelse, Franse, Italiaanse, Duitse of Griekse toeristen praten, om de Russen, Japanners en Chinezen niet te vergeten met hun boekjes en plattegronden onder de neus. De oprichter van het moderne Turkije, Mustafa Kemal Atatürk, mag dan de hoofdstad naar Ankara verplaatst hebben, Istanbul blijft het echte hart van het land. En is zelf bijna een land op zich met al zijn facetten. In de oude stad kan je je verliezen in de grandeur van paleizen en enorme moskeeën. In de uitgestrekte Overdekte Bazaar flonkeren goud en ander schatten. Onder aan de heuvel schuifelt ‘het volk’ van middeleeuwse winkeltjes naar straatverkopers die sokken, t-shirts en parfums van namaak
dure merken luidkeels aanprijzen. Niet ver daarvandaan ligt, bij de Fatih-moskee, de buurt Çarşamba die snerend ‘klein Teheran’ gedoopt is omdat er zoveel streng gelovigen wonen. Op de Galatabrug over de Gouden Hoorn vissen velen een maaltje bijeen. Eronder zitten net zovelen te genieten van een biertje of rakı met een gegrild visje erbij, een kopje thee of een waterpijp. Beyoğlu, altijd de meer Europees aandoende wijk, is herboren als paradijs voor de bohémien met gezellige cafeetjes en restaurantjes. Het zit er altijd afgeladen vol. Voor lekker eten en drinken neemt men de tijd in deze stad. Er vlak naast ligt het mooie, maar verpauperde Tarlabaşı. Even verderop vind je Nişantaşı vol chique winkels en kunstgalerieën. Levent met al zijn wolkenkrabbers wordt wel het Manhattan aan de Bosporus genoemd. De veerpont brengt je naar Azië waar het levensritme wat langzamer ligt. Waar je lange wandelingen langs het water kunt maken. Of naar de heerlijke Prinseneilanden waar de bewoners alleen met paardenkoetsjes naar hun prachtige houten villa’s kunnen rijden. Wat me blijft verbazen is de veerkracht van de stad, het vermogen zovele, snelle veranderingen te absorberen. De eerste jaren dat ik hier woonde, bestond het fenomeen supermarkt niet. Nu hebben we superdeluxe centra met glimmende roltrappen waarin je net zo verdwaalt als in de Overdekte Bazaar. Ik arriveerde op een sovjetachtig, somber vliegveldje, nu is het een ultramodern paleis vanwaar je naar heel de wereld kunt vliegen. Bij mijn aankomst waren er welgeteld vier hoge gebouwen in de stad. Nu lijkt het alsof er iedere dag wel een wolkenkrabber verrijst van Turkse en internationale bedrijven. Elk jaar vinden er internationale festivals plaats van film, theater, muziek en dans, waar ‘s werelds grote gezelschappen graag gezien worden. Istanbul is meer dan het hart van Turkije, het is een ontwakende reus, die zijn centrale rol in de regio opnieuw inneemt. Dit boek wil toegang bieden tot die reus. Het is geen gids, maar eerder wat de Engelsen een companion noemen, een reisgezel die je verhalen vertelt bij de plekken die je bezoekt. De verhalen gaan over plaatsen, maar vooral ook over mensen. Sommigen van hen hebben in die in de jaren dat ik hier woon een speciaal plekje in mijn hart veroverd. Ik heb met hen veel gelachen, maar ook gehuild. Het geheel vormt, zo hoop ik, een portret van de stad waaraan ik mijn hart heb verloren. ~*~
Tulpen voor het Topkapı ~ het Topkapı Paleis~ Als allereerste, kersverse culturele attaché van Nederland in Turkije ben ik betrokken bij een tentoonstelling over 400 jaar betrekkingen tussen onze twee landen. Officieel mag ik me overigens geen attaché noemen, want Den Haag heeft in 1990 nog geen enkele belangstelling voor een dergelijke functie. Het is dankzij een consul-generaal met vooruitziende blik dat ik deze baan heb, maar een budget krijg ik niet. De tentoonstelling zal eerst in het Museum voor Volkenkunde in Rotterdam te zien zijn en daarna in het Topkapı. Er moet heel wat georganiseerd worden. Stukken uit Turkije moeten naar Nederland en andersom. De Nederlandse musea hebben een waslijst met eisen die ze stellen aan de tentoonstellingsruimte. Ik ga regelmatig naar het paleis om met de directeur te overleggen. Hij is een politieke benoemeling, een zwaar besnord vriendje van de minister die een baantje nodig had en die zichzelf vreselijk belangrijk vindt. De professionals in het paleis, kunsthistorici van allerlei pluimage, minachten hem. Ik vind hem wel komisch met zijn dikdoenerij. Het Nederlandse bedrijfsleven in Turkije sponsort de tentoonstelling en de tuinbouwbedrijven hebben een heel Hollands aanbod: tulpen. We weten allemaal dat de tulp oorspronkelijk uit Turkije komt, en dat maakt het des te symbolischer voor de goede band. Nederlanders, waartoe in de zestiende eeuw ook de Vlamingen gerekend worden, hebben een cruciale rol gespeeld bij het verspreiden van bolgewassen uit Klein-Azië. De Vlaamse Ogier Ghiselin de Busbecq reist in 1554 als ambassadeur voor de Oostenrijkse keizer Ferdinand I naar Istanbul. De twee landen betwisten elkaar Transsylvanië en de Busbecq heeft tot taak om op vreedzame wijze tot een akkoord te komen over waar de grens moet lopen. In zijn vrije tijd verzamelt hij van alles en nog wat. Vooral ook bolgewassen. Sultan Mehmet de Veroveraar had al vele tuinen aangelegd in de stad, maar onder Süleyman de Prachtige, wanneer het Osmaanse Rijk op zijn grootst en machtigst is, zijn de publieke en particuliere tuinen een feest voor het oog. In deze tijd beginnen Istanbulse hoveniers ook met het kweken van sierrassen. Tot dan toe werden alle bollen in het wild gerooid.
In Europa bestaan er dan nog geen tuinen puur voor het plezier, alleen kruiden- en groentetuinen en boomgaarden. De Busbecq schrijft brieven en verhandelingen over de bloemenpracht die hij aantreft en stuurt, zo wordt aangenomen, de eerste bollen naar Europa. Hij reist veel samen met Willem Quackelbeen, een arts en dus ook botanicus. Niet alleen tulpen, ook narcissen, hyacinthen, lelies, ranonkels, anemonen, anjers en allerlei andere bollen introduceert het tweetal bij het Oostenrijkse hof. Op een gezamelijke reis sterft Quackelbeen aan de pest. Zijn grafsteen op de katholieke begraafplaats in Feriköy is misschien wel het oudste Nederlandse monument in Istanbul. Hoofd van de keizerlijke tuinen in Wenen is in die tijd Karel van der Sluis, die zich in humanistische traditie ook wel Carolus Clusius noemt. Ook hij is botano-medicus en reist het Middellandse Zeegebied af op zoek naar bijzondere en bruikbare planten. Wanneer hij ver over de zeventig is, vraagt de Universiteit van Leiden hem om de Hortus op te zetten. Zo komt de tulp omstreeks 1590 naar Nederland. De belangstelling voor de nieuwe planten is zo groot dat Clusius herhaaldelijk merkt dat er planten gestolen worden uit zijn Hortus. Ook de tuin van zijn vriendin Marie de Brimeu wordt eens geheel gerooid. Als enigen in Europa storten de Leidenaren zich op de bollenteelt. En een eeuw later importeert de Osmaanse sultan tulpen uit Nederland. De tulpomanie in Nederland is dan al weer over. Al veertig jaar na introductie is de handel in eigendomspapieren van de bollen veel belangrijker dan de verkoop van de bollen zelf. De papieren wisselen vele malen van eigenaar voor er een bol gerooid is. Het ontaardt in een ware windhandel waar iedereen aan meedoet. Wie geen geld heeft, betaalt met huis en haard. Begin februari 1637 stort de markt in. De prijzen van contracten kelderen en een jaar later zijn ze nog maar 3,5 procent van de nominale waarde. Rond diezelfde tijd telt Istanbul 80 bloemenzaken en 300 kwekers volgens reiziger Evliya Çelebi. De villa’s aan de Bosporus hebben weelderige tuinen vol tulpen en hyacinthen en er zijn speciale plekjes waar je ‘bedwelmd wordt door het uitzicht wanneer de tulpen bloeien.’ Anderhalve eeuw van selectie heeft de Istanbul-tulp voortgebracht. Daarvan bestaan vele varianten. Het paleis heeft een speciale commissie die nieuwe cultivars beoordeelt en een naam geeft wanneer ze perfect bevonden worden. Dan wordt de nieuwe soort ook opgenomen in de catalogus van de paleiscommissie. Gaandeweg rijst ook in Istanbul de prijs van tulpenbollen de pan uit, temeer wanneer er een sultan komt die gek is op tulpen.
Ten tijde van Ahmet III kan een bol van de Mahbub-tulp (de Geliefde) wel 1.000 goudstukken opbrengen, tot de regering de prijzen vastlegt. Zijn regeerperiode (1703-1730) wordt de Tulpentijd genoemd omdat hij zich te buiten gaat aan tulpenfeesten die veertig dagen en veertig nachten duren. Het hof zwelgt in wijn en vrouwen. Duizenden gasten krijgen delicatessen geserveerd aan honderden meters tafel vol vaasjes met een enkele tulp erin, afgewisseld met lampjes. ‘s Nachts wordt de stad verlicht door vijfentwintigduizend lantaarns en duizenden vuurpijlen. De tulpenbedden in de paleistuinen worden verlicht door schildpadden die zachtjes rondschuifelen met kaarsjes op hun rug. Parades van akrobaten, goochelaars, clowns en muzikanten vermaken het volk terwijl de sultan en zijn gevolg gedichten aanhoren over de kunst van het levensgenieten. De feesten worden overigens niet in het Topkapı gegeven maar in een paleis aan de Gouden Hoorn wat de grootvizier hier speciaal voor laat bouwen. Cadeautje voor de sultan, dan bemoeit hij zich tenminste niet met staatszaken. De elite volgt het voorbeeld van de sultan en ook de lagere klassen maken meer plezier dan in het verleden dankzij koffiehuizen en tavernes die overal in de stad geopend worden. Niet alleen tulpen komen uit het Westen. Het is ook de tijd dat tafels en stoelen in gebruik genomen worden in plaats van de lage kussens op de grond. In de elite gaan de mannen lange broeken dragen in plaats van kaftans en de vrouwen getailleerde jurken. Het islamitische verbod op het afbeelden van levende wezens wordt overboord gezet en iedereen die het zich kan veroorloven laat zich portretteren door Europese kunstenaars. In het Topkapı-paleis worden de eeuwenoude mozaieken vervangen door muurschilderingen. Westerse boeken worden vertaald. En ook de allereerste drukpers verschijnt. Deze heidense nieuwigheden zijn er vooral de reden van dat de sultan uiteindelijk afgezet wordt door zijn eigen keurtroepen, de janitsaren. De opperbloemist van sultan Ahmet III kenmerkt de perfecte Istanbul-tulp als een amandelvormige bloem met dolk-vormige bloemblaadjes en puntige topjes. Maar na de Tulpentijd raakt de bloem uit de mode. Zozeer dat ze uiteindelijk geheel verdwijnt. Tenminste… Kort voor de tentoonstelling ter ere van 400 jaar diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Turkije hebben Nederlandse kwekers de Istanbul-tulp opnieuw weten te kweken. Ze zijn er erg trots op. De tuinmannen van het Topkapı hebben in het najaar bollen
van deze primeur in de grond gestopt. Op een voorjaarsdag worden de Nederlandse consulgeneraal en ik naar het paleis geroepen. De directeur van het museum staat al klaar in zijn jas. Het is zonnig, maar er waait een gure wind. De tuinman gaat ons voor naar het derde hof, de plaats waar in de 18de eeuw ook een tulpentuin was. Het Nederlandse bed is van bescheiden afmetingen. De ranke bloemetjes eerlijk gezegd ook. Het gezicht van de directeur betrekt. Hij maakt van zijn handen een kelk. ‘Ik dacht dat jullie tulpen van die grote, vette bellen waren?’ sist hij tegen mij en glimlacht tegen de consul-generaal die geen Turks verstaat. Die glimlacht terug en zegt: ‘Niet vertalen hoor, maar, ze zijn een beetje iel, vind je niet?’ ~*~
Van het slop naar de top ~ het echtpaar Erdoğan~ Het is opmerkelijk hoe zwaar de herkomst van je familie telt in dit land. Zo zegt men van Emine nog steeds dat ze een Arabier uit Siirt is, een ellendig stadje in het oosten van het land, alhoewel haar grootvader al aan het begin van de twintigste eeuw de armoede daar ontvluchtte en naar Istanbul trok. Daar vestigde hij zich in één van de houten huizen die toen nog overeind stonden in de wijk Fatih, vlakbij de moskee die door Mehmet de Veroveraar (Fatih) is gebouwd. Bij de geboorte van zijn zoon in 1926 zal hij niet vermoed hebben dat dit iele jochie een dochter zou voortbrengen die de hele natie in verhitte discussies zal doen ontbranden. Istanbul is nog verdwaasd van alle recente omwentelingen wanneer Emine’s vader geboren wordt. Nooit meer zal een nieuwe sultan in de verderop gelegen moskee van Eyüp het heerserszwaard omgegord krijgen, want de republiek is uitgeroepen. Alle mannen hebben met doodsverachting gevochten onder leiding van Mustafa Kemal, maar ze hebben maar een fractie van het grondgebied kunnen redden. Hij hield hen voor dat ze de kalief, leider van alle gelovigen en tegelijk sultan uit de handen van de christelijke bezetters moesten bevrijden. Maar na de overwinning heeft hij de sultan verbannen en hem het kalifaat ontnomen. Dat gaf hij aan de neef van de sultan, Abdulmecit, maar een jaar voor de geboorte van Emine’s vader heeft hij ook het kalifaat afgeschaft. De gelovigen in heel de wereld voelen zich stuurloos. Ook de eerste en dan nog enige fabriek langs de Gouden Hoorn is dichtgegaan. Daar werden voor alle mannen in het hele rijk fezzen gemaakt, maar dat hoofddeksel is nu verboden door de nieuwe heerser, Mustafa Kemal. Die zetelt bovendien niet meer in Istanbul, maar heeft Ankara zijn hoofdstad gemaakt. Grootvader Gülbaran heeft te veel kopzorgen om er lang bij stil te staan. De nieuwe regering wil dat alle kinderen naar school gaan, maar zijn zoontje Cemal is een onderkruipseltje en het schoolgeld is aan hem niet besteed. Ze hebben het toch al niet breed. In de tweede klas van de lagere school moet Cemal dan ook maar gaan werken bij een bevriende stoffeerder – ook van Arabische afkomst -- in de Grote Bazaar. Al is hij klein en mager, Cemal werkt hard. Hij is gezeggelijk en trouw. Zijn baas mag hem zo graag dat hij hem na tien jaar zijn vijf jaar oudere dochter ten huwelijk geeft. Net als aan Cemal zijn de hervormingen van de republiek aan de bruid voorbij gegaan. Ook alle
meisjes worden aangemoedigd om naar school te gaan, maar zij kan op haar 22ste niet lezen of schrijven. Zelfs haar kennis van het Turks zal gebrekkig geweest zijn. De regering vraagt de vrouwen haar hoofddoek af te doen, maar dat is in dit huishouden aan dovemansoren gericht. Emine’s moeder is een wat in zichzelf gekeerde vrouw, die in de wijk als ‘de Arabische’ te boek blijft staan. Emine is haar vijfde kind. Het is eindelijk een meisje, na vier jongens. Ze wordt in 1955 geboren. In een stad als Istanbul is het inmiddels ondenkbaar dat een meisje niet naar school gaat, maar erg belangrijk lijken haar ouders het niet te vinden. Na de lagere school gaat Emine naar de avondschool voor handenarbeid. Ze vindt naaien erg leuk en tekent de patronen over uit de Burda, maar ze maakt de school nooit af. Toch zit ze vol onvervulde ambitie. Van haar moeder krijgt ze tot taak om de buurtkinderen uit de tuin te houden. Want elke zomer wanneer de vijgen rijp zijn, storten die zich in zwermen op de bomen. Ze heeft een stem als een klok en er is geen kind in de buurt dat geen uitbrander van haar krijgt. Zo ontwikkelt ze vaardigheden die later goed van pas zullen komen, wanneer ze duizenden mensen aan zal sturen. Maar tegen haar broers kan ze niet op. ‘Emine was ons enige kleine zusje. We draaiden voordurend om haar heen,’ vertelt een broer later. ‘Op een dag stond ik met haar bij de halte op de bus […] te wachten. Ineens zag ik dat aan de overkant van de straat een jongen naar Emine keek. Ik sprong als een panter boven op hem. Ze was mijn allerliefste zusje. Ik was jaloers.’ Vooral de oudste wil haar zijn wil opleggen. Ze schelen elf jaar. Deze broer is meer dan de andere gecharmeerd van alle religieuze groepen die de kop opsteken na lang ondergronds geweest te zijn. Ze knagen aan de revolutie van Atatürk. 1968 is in Turkije niet alleen het jaar waarin linkse studenten tot opstand komen. Ook de extreme moslims laten van zich horen. Zij gaan de straat op om de invoering van de religieuze wetgeving op te eisen. En dat jaar demonstreert voor het eerst een groepje meisjes om met een hoofddoek toegelaten te worden op de universiteit. In 1970, wanneer Emine 15 is, beveelt haar broer haar om zich te sluieren. Ze krijgt een rolberoerte. Emine heeft zo haar eigen ideeën over het leven. Haar moeder houdt haar kort en ze heeft een hele bruidsschat bij elkaar geborduurd, maar ze wil ook leren autorijden en kruipt af en toe achter het stuur van de auto van de buurman om onder zijn toezicht een eindje te rijden. In haar bed, verlicht door een oranje straatlantaarn, verslindt ze dichtbundels en stuiverromannetjes. Ze wil met een goed opgeleide man trouwen op wie ze bovendien
verliefd is. Daar naar uitkijken kan ze alleen niet, want in haar conservatieve milieu flirten meisjes niet. Bovenal wil ze een moderne, Istanbulse vrouw zijn. ‘Er was niemand om me heen die een hoofddoek droeg,’ vertelt ze een kwarteeuw later. ‘Als we in een dorp woonden, vooruit, daar zou het niet opvallen. Hoe kan ik nou midden in Istanbul als een dorpsvrouw erbij gaan lopen?’ klaagt ze tegen de buren. Dagenlang huilt ze tranen met tuiten en ze overweegt om zelfmoord te plegen, zo erg vindt ze het idee. Haar broer pakt het anders aan. Hij geeft haar stichtelijke boeken te lezen en neemt haar mee naar bijeenkomsten. Ze leert een dame kennen die diepe indruk op haar maakt, de oprichtster van de Idealistische Vrouwenvereniging. ‘Ik zag dat je modern kon zijn en toch gesluierd. Toen besloot ik ook een hoofddoek te gaan dragen.’ De vrouw die haar voorbeeld is, Şule Yüksel Şenler, is zelf de hoofddoek gaan dragen nadat ze op een nieuwjaarsbal voor de politieke elite een klap in haar gezicht krijgt van haar broer. Ze schreeuwt hem toe dat hij een achterlijke schoft is, maar bedekt daarna toch aarzelend haar haren om zijn respect terug te winnen. Ze gaat ook nooit meer dansen. Haar vorm van protest is dat ze er niet als een hobbezak bijloopt maar met een zonnebril op en een elegante trenchcoat aan. Dat uiterlijk overtuigt Emine om op haar zestiende toch de sluier om te doen. De koran gebiedt dat vrouwen ‘haar sluiers over haar boezem slaan en haar tooi niet tonen.’ * Niemand is het er over eens wat die ‘tooi’ nu precies is. Voor tegenstanders van de hoofddoek vallen haren er niet onder. Maar de religieuze beweging heeft tegen de tijd dat Emine zich bedekt, strikte voorschriften over hoe de doek omgebonden moet worden. Niet losjes op z’n dorps of zoals haar moeder hem draagt, maar strak als een soort helm die niet alleen elke lok haar maar ook de keel geheel bedekt. Ik ken vrouwen die om persoonlijke redenen -- de dood van een zus, een alcoholische vader – een hoofddoek zijn gaan dragen. Maar veel echtgenotes van de hedendaagse religieuze politici zijn net zoals Emine door mannen – broers, vaders of echtgenoten -onder druk gezet om zich te sluieren, hoe vurig ze ook die keuze achteraf verdedigen. De meeste publieke discussies over de hoofddoek worden door mannen gevoerd. Misschien dat ik daarom nooit warm kan lopen voor deze zaak: bij alle gesluierde meisjes die ik tijdens studentendemonstraties interview, blijf ik het gevoel hebben dat ze een hen voorgekauwd lesje opzeggen. Voor mij symboliseert juist dat uniforme aspect de mentaliteit dat je als vrouw verantwoordelijk gehouden wordt voor de lustvolle gedachten van een man. Het is
die verwerpelijke redenering dat je er als vrouw wel om gevraagd zult hebben, als je verkracht wordt. Tegelijk weet ik dat de hoofddoek voor veel meisjes uit een traditioneel milieu de enige manier is om wat vrijheid te verwerven: als ze maar tonen dat ze eerbaar zijn, mogen ze wel de straat op. Het gaat in die hele hoofddoekenkwestie niet zozeer om wat er om, als wel om wat er ín het hoofd zit. Emine zegt achteraf dat haar verzet kinderlijke weerbarstigheid was. ‘Het is normaal dat ik dat toen niet wilde, maar ik ben nu heel tevreden. Gelukkig heb ik de sluier omgedaan.’ Toch lijkt het alsof ze er een beetje ambivalent tegenover blijft staan. Want wanneer haar eigen jongste dochter op haar negende haar haren wil bedekken voor een familiefoto voor de pers, verbiedt ze dat. Niet alleen omdat ze dan al een publiek figuur is en niet wil dat er kwade roddels ontstaan over het sluieren van zo’n jong kind, maar vooral omdat ze dat zelf niet juist vindt. ‘Ook al huilde ze, we hebben die foto laten nemen met haar haren onbedekt. Ik koester hem.’ Inderdaad zit het meisje bij haar vader, dan de burgemeester van Istanbul, op schoot met waterige oogjes en een rood neusje. De jonge Emine wordt lid van de Idealistische Vrouwenvereniging en klimt op tot ze Şule’s rechterhand is. De vereniging houdt zich vooral bezig met liefdadigheidswerk. Op een nacht heeft ze een droom waarin een oude man met een lange baard, een tulband en een tuniek haar een knappe jongeman aanwijst in een crème-kleurig pak. ‘Met hem ga je trouwen,’ zegt de grijsaard. Op een bijeenkomst van de radicale –en dan nog marginale – islamitische partij ziet ze haar uitverkorene op het podium staan. Ze hebben oogcontact en Emine kleurt diep rood. Ze valt voor het charisma waar hij dertig jaar later de helft van het land mee voor zich wint. Şule, die naast haar zit, merkt het. Emine vertelt haar van haar droom. Şule belooft te zullen bemiddelen. Maar wanneer Recep Tayyip Erdoğan een paar dagen later bij haar komt, snijdt hij het onderwerp zelf al aan. Hij heeft wel belangstelling voor de dame voor in de rij, ook al heeft zijn moeder al een bruid voor hem uitgezocht. Tayyips wieg stond eigenlijk vlakbij die van Emine, aan de overkant van de Gouden Hoorn in de arbeiderswijk Kasımpaşa. Zijn ouders komen uit Rize aan de Zwarte Zee. Vandaar dat er vaak gezegd wordt dat hij uit Rize komt, maar hij voelt zich bovenal Kasımpaşalı. Al zijn nagenoeg alle houten huizen met hun krakende vloeren verdwenen, Kasımpaşa is nu nog een wijk die met zijn lage gebouwen en volkswinkeltjes een zekere gezelligheid
uitstraalt. Veruit de meeste vrouwen dragen er inmiddels een hoofddoek. In Tayyips kindertijd zijn de bewoners Turks, Grieks, Armeens, zigeuners, en iedereen kent elkaar. ‘De mensen in de wijk waren als leden van één familie,’ zegt Tayyip. Het is in die tijd een wijk vol straatschoffies en kleine maffiosi die voortdurend met elkaar op de vuist gaan, die stelen en messentrekken maar – volgens de romantische visie -- het hart op de juiste plaats hebben. Mannen uit Kasımpsa lopen op een speciale manier, met de rechterschouder iets vooruit. Als het moet gaan ze voor elkaar door het vuur. Tayyips moeder heeft een open, vriendelijk gezicht. Haar hoofddoek komt tot haar middel. Zijn vader is een conservatief man, een kleine kapitein in dienst van de overheid die sappelt om rond te komen. Hij is ook een potentaat, die zijn gezag doet gelden door zijn enige zoon zijn schoenen te laten kussen. Wanneer Tayyip als jongeman in de politiek gaat, kust hij in het begin nog de handen van zijn leider – in traditionele kringen een gebaar van respect – maar al gauw weigert hij dat. ‘Handen kussen is een soort slavernij,’ verklaart hij dan. Wanneer hun vader huilt, huilen zijn kinderen met hem mee en wanneer hij lacht, lachen zij ook. Ze zijn als de dood voor hem. ‘We hadden respect voor autoriteit,’ zegt Tayyip later. Een keer hangt zijn vader hem met een touw aan zijn armen op aan het plafond, net zoals hij doet bij ongevoegelijke bemanningsleden. Hij heeft zijn zoontje betrapt op het gebruik van schuttingtaal, uitgelokt door een lollige buurvrouw. Tayyip is dan vijf. ‘Er is nooit meer een lelijk woord over mijn lippen gekomen.’ De kleine Tayyip groeit zodoende op als een gezagsgetrouwe jongen, alhoewel hij zijn vaders gezag wel tart omwille van zijn grote passie, voetbal. Vader wil niet dat zijn zoon voetbalt, bang dat het hem van school zal houden. ‘Ik was helemaal gek van voetbal. Ik droomde er ‘s nacht van. Opdat mijn vader ze niet zou zien, verstopte ik mijn voetbalschoenen in het kolenhok. […] Soms raakte ik geblesseerd en kronkelde ik van de pijn. Maar zodra mijn vader thuis kwam, beet ik op mijn tanden en deed ik net alsof er niets aan de hand was.’ Stiekem speelt hij jarenlang de sterren van de hemel. Wanneer hij op de universiteit zit – hij studeert management -- wordt zijn club kampioen van Istanbul. Nu is hij vastbesloten: hij wordt prof voetballer. Hij wordt zelfs gevraagd door de club die hij aanbidt: Fenerbahçe! Hij vliegt zowat van geluk, maar moet dan aan zijn vader denken. Hij durft het hem niet eens te vragen en zegt nee.
Tientallen jaren later, wanneer hij het voor het zeggen heeft, krijgt Kasımpasa wel een supermooi voetbalstadium. En hij blijft de massa’s toespreken in voetbaltermen. Op een foto uit die tijd staat hij met een blije, ietwat onzekere grijns, een snor en ringbaardje. En een superkort sportbroekje, al is hij ook dan al een gelovige jongeman. Islamitische consensus gebiedt mannen zich te bedekken boven de knie, maar daar heeft hij duidelijk geen boodschap aan. Zoals ook voor Emine het geval was, zijn al die religieuze symbolen in die tijd nog niet zo prominent. Zijn gelovigheid steekt een aantal jaren later wel de kop op wanneer het militaire bewind in 1980 – het is de derde staatsgreep -- eist dat hij zijn baard afscheert. Dan neemt hij ontslag uit zijn gemeentebaantje. Maar dan is hij ook al zeer actief in de religieuze beweging. Hij heeft altijd iets fanatieks gehad. Op de lagere school is hij de enige in de klas die kan bidden. Zijn meester legt een krant op de grond en vraagt hem het voor te doen. Hij weigert omdat er foto’s in de krant staan. Het zou zondig zijn om daarop te bidden, zegt hij. De directeur van de school neemt hem daarop bij de schouder en loopt met hem naar het raam. Hij wijst over het kalme water van de Gouden Hoorn naar de overkant. ‘We moeten jou naar de school sturen die je daar ziet,’ zegt hij warm. Dat is het Istanbul Imam Hatip Lyceum in Fatih, een middelbare school met een zwaar religieus accent waar alle meisje al op jonge leeftijd een hoofddoek moeten dragen. Op gewone scholen is dat verboden. Die imam hatip-scholen bestaan dan nog niet zo lang. Ze zijn in het leven geroepen door Adnan Menderes, de conservatieve leider die de allereerste echte verkiezingen in 1950 met een overweldigende meerderheid wint. Daarvoor bestond alleen de partij van Atatürk. Menderes trekt de stemmen aan van iedereen die zich niet herkent in het nieuwe Turkije, van iedereen die dat van boven opgelegde westerse model afwijst waarin vrouwen buitenshuis werken en niet alleen hun haren maar zelfs, op het strand, hun hele lijf laten zien. Van Tayyips vader bijvoorbeeld. Na tien jaar Menderes – hij bleef de verkiezingen winnen -- pleegt het leger zijn eerste staatsgreep. Dat zag toen, net zoals nu, het beschermen van Atatürks erfgoed als zijn belangrijkste taak. Wanneer Tayyip zeven jaar oud is, in 1961, hangen de militairen de afgezette premier op. Zijn galg staat op Yassı Ada, een onherbergzaam eilandje voor de kust van Istanbul. Niet alleen de familie Erdoğan huilt dikke tranen om hun leider. De hele samenleving, die tot op de dag van vandaag zich maar al te graag overgeeft aan de leiding van een sterke man, is getraumatiseerd door dit barbaarse ingrijpen.
‘Sommige mensen worden verdrietig en geven op,’ zegt Tayyip veel later. ‘In mijn geval was die droefheid de kiem voor mijn politieke belangstelling.’ De imam hatip-scholen van Menderes zijn vooral populair onder het minder bedeelde segment van de samenleving. Ze staan dan ook al gauw bekend als de armenscholen. Tayyip laat zich er nog steeds op voorstaan. Zijn achterban komt ook van deze scholen vandaan en wil, net als hij, hogerop. In wezen heeft na 1980 de religieuze partij de rol overgenomen van links dat door het militaire regime platgewalst werd. Dat verklaart veel meer, denk ik, de populariteit van de partij dan de gelovige inslag. Op de lagere school verkoopt Tayyip snoepgoed en water. Nu koopt hij ‘s avonds bij de bakker oude simit op, ringvormige sesambroodjes waar iedereen voortdurend op loopt te knabbelen. ‘Mijn moeder stoomde ze. Een [verse] simit kostte toen 10 kuruş. Ik betaalde 2,5 kuruş per stuk en verkocht ze voor 5 kuruş. En op school verkocht ik postkaarten. Zo kon ik met een afbetaling van 5 lira per week mijn eerste boek kopen.’ Door de snelle verstedelijking kunnen miljoenen mensen zich met een dergelijke jeugd identificeren. Voor Tayyip is het geloof onlosmakelijk verbonden met zijn nationale identiteit. Hij houdt ervan om nationalistische gedichten voor te dragen. Een jeugdvriend met wie hij samen water haalde en vliegerde, herinnert zich hoe de latere premier tijdens poëziewedstrijden een Turkse vlag verborg in zijn hemd die hij dan ineens tevoorschijn trok om het dramatische effect van zijn voordracht te vergroten. Wanneer hij Emine voor het eerst aan zijn lippen ziet hangen, draagt hij een opzwepend gedicht voor. Hij is dan het hoofd van de jongerenafdeling van het stadsdeel Beyoğlu van de ultra-religieuze partij. De bruid die zijn moeder voor hem uitgekozen heeft, is een braaf meisje van eigen volk. Ze komt uit het Zwarte Zeegebied en draagt een çarşaf, een allesbedekkende, zwarte, wijde doek in plaats van een hoofddoek. Şule, het hoofd van de Idealistische Vrouwenvereniging en Emine’s beschermvrouwe, spreekt hem toe. ‘Kijk Tayyip,’ zegt ze, ‘je bent een actief mens. Je toekomst ziet er goed uit. Morgen ben je één van degenen die aan het hoofd staan. Aan jouw zijde past geen vrouw met een çarşaf.’ Tayyip heeft niet veel woorden nodig. Zes dagen na dat eerste oogcontact vraagt hij Emine’s ouders om haar hand. Een half jaar later – nooit zijn ze met elkaar alleen geweest – trouwen ze, op 4 juli 1978. Zij spreekt van een bliksemliefde, maar hij stelt zich gereserveerder op. ‘Ik ben al 16 jaar getrouwd, maar nog nooit verliefd geweest,’ zegt hij later tegen een journalist.
Zijn moeder krijgt hij niet warm voor Emine. En in 1991 kost zijn beslissing hem bijna de politieke kop. Wanneer de partij zijn kandidaten kiest om mee te doen aan de algemene verkiezingen gaan er meer stemmen naar de man die wel een vrouw met zo’n zwarte doek draagt om precies die reden. Maar zijn modern gesluierde vrouw is de juiste keuze geweest, zo zal blijken. Wanneer hij de boot mist om parlementslid te worden, doet hij een beroep op zijn echtgenote. Zij is tenslotte ook een politiek dier. Hij zet in op de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 en weet de Istanbulse tak van de partij achter zich te krijgen. Ondanks weerstand vanuit Ankara wordt hij de kandidaat. Emine wijkt niet van zijn zijde tijdens de campagne. Ze organiseert de vrouwen en zet hen in. De partijvrouwen gaan van deur tot deur en benaderen persoonlijk de kiezers met een gesprek of een voedselpakket. Ieder wijkcommittee krijgt een computer waarin alle kiezers opgeslagen worden met hun politieke kleur en zelfs hun bloedgroep. ‘Wanneer een ziekenhuis met spoed een bloeddonor nodig heeft, kloppen ze bij ons aan,’ vertelt een partijlid me trots. ‘Zelfs de politie heeft dit soort gegevens niet.’ De vrouwencommittees organiseren kiesbijeenkomsten, een welkom uitje voor veel thuiszittende schepsels. Op zo’n bijeenkomst in een donker zaaltje in de wijk Maltepe declameert een vrouw op het podium: ‘Hoe is het mogelijk dat in het hart van deze stad kerkklokken geluid worden? Hoe kan het dat onze zusters daar hun eer verkwanselen en hun lichaam verkopen?’ Er klinkt afkeurend gemompel uit de rijen omwikkelde gezichten. Het antwoord is duidelijk: het is de schuld van de nabootsers van het Westen, de ‘systeempartijen’ die hun oorsprong verloochenen. Turkije heeft dan net een jaar zijn allereerste vrouwelijke premier. Een zegening? Allerminst in de ogen van deze vrouwen. De spreekster vraagt God's genade voor premier Çiller, een vrouw die te hoog gegrepen heeft en daarom tot voetveeg van de mannenwereld verworden is. ‘Alleen onze partij kan de vrouwen haar rechtmatige, eervolle positie als spil van het gezin weer teruggeven.’ Stem op Tayyip. Op dat moment kan ik nauwelijks geloven dat iemand deze boodschap serieus neemt, maar ik vergis me. Het is waarschijnlijk voor het eerst dat iemand deze vrouwen serieus neemt, en daar tonen ze hun dankbaarheid voor. Heel Turkije is geschokt door de verkiezingsuitslag. Op 2 april 1994 gaat Tayyip met een groot gevolg naar de tombe van Eyyüp, nog net niet om een zwaard om te gorden, maar om te bidden alvorens hij naar het gemeentehuis
trekt om het burgemeesterschap van zijn voorganger over te nemen. Zijn partij heeft het vaak over het grootse Osmaanse verleden toen Istanbul het centrum van de wereld was. Als het aan Tayyip ligt, wordt de stad dat weer. In 2008 verplaatst hij als premier de Centrale Bank van Ankara naar Istanbul en hij pleit ervoor om de stad een veel zwaardere vertegenwoordiging in het parlement te geven. Hij wil een goede burgemeester zijn en neemt lessen in van alles en nog wat dat hij moet weten om het te kunnen zijn. Maar hij wil ook het geloof uitdragen. Hij laat de stoepranden in de stad groen verven omdat dat de kleur van de islam is. Hij verkondigt dat de restaurants in Beyoğlu zwarte gordijnen moeten ophangen zodat niemand nog aanstoot hoeft te nemen aan de zwelgende zondaars daarbinnen. Van tevoren heeft hij beloofd dat ‘niemand nog zal willen drinken onder ons bewind,’ maar de enige plaatsen waar hij het schenken van alcohol verbiedt, zijn de gelegenheden die de gemeente zelf uitbaat. Te pas en te onpas valt hij het secularisme aan, de scheiding van staat en godsdienst. ‘Je bent of moslim, of seculier. Die twee stoten elkaar af. Het is onmogelijk dat ze samen bestaan. […] Dat is omdat God, de Schepper van de moslim absolute macht en heerschappij heeft,’ zegt hij bijvoorbeeld tegen de studenten van de Bosporus Universiteit. Vergevingsgezinde waarnemers zeggen dat dit soort praat de Kasımpaşa-cultuur is, niet meer dan lefgozerij. Maar er zijn ook heel wat mensen die Tayyip hierom niet vertrouwen. Tenslotte praat ook zıjn partijleider zo. De ultra-religieuze partij maakt dan inmiddels deel uit van de regering en probeert uıt alle macht om de islam meer invloed te geven. De spanning in heel het land stijgt. En wanneer Tayyip in 1997 op toernee door het land in Siirt, de stad waar zijn schoonfamilie haar wortels heeft, weer één van zijn opzwepende gedichten voordraagt, is de maat vol. Er komt een rechtszaak van en hij wordt veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf. Bovendien mag hij zich niet langer burgemeester van Istanbul noemen en hij mag nooit meer aan politiek doen. Op landelijk niveau dwingt het leger de regering tot aftreden. Sommigen vinden deze gevangenisstraf, waarvan hij uiteindelijk de helft uitzit, een enorme blunder van zijn tegenstanders. Want iedereen weet dat je in Turkije meestal alleen maar populairder wordt als je de bak in gaat als politicus, getuige het lot van de meeste zwaargewichten in de Turkse politiek. Dat is dan ook precies wat er met Tayyip gebeurt. De partijleider, die ook niet meer aan politiek mag doen, maar niet hoeft te zitten, wordt er zo
jaloers van dat hij geen woord van steun of sympathie over zijn lippen krijgt voor de man die hij toch ooit zijn kroonprins noemde. Het komt nooit meer goed tussen die twee. Wanneer een sympathiserende jurist een gaatje in de wet vindt, richt Tayyip met de jonge garde van de partij zijn eigen partij op. Hij mag zelf niet meedoen met de verkieizingen. Maar mede dankzij de inspanningen van de onvermoeibare Emine die overal in het land met hem op het podium verschijnt en achter de schermen de vrouwen een hart onder de riem steekt, wint zijn partij een ruime meerderheid van de parlementszetels in 2001. Zo zeker is het dat dit parlement de wet zal wijzigen zodat Tayyip alsnog premier kan worden, dat president Bush hem op het Witte Huis ontvangt nog voor dat gebeurd is. Tayyip lijkt wel gelouterd te zijn door zijn vrijheidsbeperking. Want hij zegt nu dat hij nooit een op de islam gestoelde staat heeft gewild, maar een land waar hij zijn moslim-zijn vrij kan beleven. Hij zegt dat hij nu wel in de democratie gelooft. Dat op persoonlijk vlak de islam zijn referentiekader is, maar daarbuiten de grondwet. Dat hij Europa niet ziet als christenclub waartoe hij niet wil behoren. Zijn gematigde opstelling helpt. Want ook de volgende verkiezingen in 2007 wint zijn partij massaal. Maar de gemoederen lopen zo hoog op rond de hoofddoek van zijn vrouw – tenslotte is nooit eerder een gesluierde vrouw zo ver opgeklommen -- dat hij er van afziet om zich kandidaat te stellen voor de allerhoogste positie in het land: het presidentschap. Zijn tweede man en achtervang Abdullah Gül stelt zich kandidaat en wordt verkozen. Dat steekt, zeggen ingewijden. Ook Emine lacht voortdurend als een boer met kiespijn. Logisch eigenlijk, want Abdullahs vrouw is net zo gesluierd als zij. Je zou om minder je hoofddoekje opvreten. ~*~ * De Koran, vertaling door prof. dr. J.H. Kramers